Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Kinderen Van De Rekening
Kinderen Van De Rekening
Kinderen Van De Rekening
Ebook228 pages3 hours

Kinderen Van De Rekening

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

De mensheid raakt steeds meer in de verdrukking tussen de superieure Ptuui's en Zassonen. Er wordt naarstig gezocht naar een uitweg en die wordt gevonden. De mensen spelen hun grootste toneelspel tot nu toe in een poging met liegen en bedriegen de anderlingen op een dwaalspoor te brengen en zo de mensheid een kans te geven te overleven.

Het tweede deel van de trilogie over Mensen, Ptuui's en Zassonen vertelt de verdere ontwikkelingen van de relaties van de mensheid met de anderlingen. En waar de anderlingen steeds meer hun wil proberen op te leggen aan de mensen, daar proberen de mensen op alle mogelijke manieren aan het juk te ontsnappen.

Gerben Graddesz Hellinga levert met dit boek wederom een vertelling die door jong en oud met veel plezier zal worden gelezen.

LanguageNederlands
Release dateDec 30, 2011
ISBN9781466154452
Kinderen Van De Rekening
Author

Gerben Graddesz Hellinga

GERBEN GRADDESZ HELLINGA (1938) komt uit een geslacht van schrijvers. Hij heeft een carrière als psychotherapeut en psychiatrie-opleider achter zich en heeft naast vijf boeken op zijn vakgebied zowel spannende fictie als geschiedenisboeken gepubliceerd. Zijn eerste roman Coriolis, de stormplaneet, (Leopold 1987, evenals veel ander werk verschenen onder de naam Gerben Hellinga jr) verdiende een Eervolle Vermelding (Vlag en Wimpel) bij de Griffeluitreiking voor jeugdboeken. Een Osbork in de ruimte (Leopold 1989) is het vervolg. Een selectie van zijn sf-verhalen verscheen als Hersenspinsels (Hoeijenbos 1993). Missie: Status Quo (Babel Publications 2000) is een sf-thriller die zich afspeelt op de exotische door mensen gekoloniseerde werelden uit Driehoeksconflicten, zijn zeer succesvolle sf-trilogie over het eerste contact van de mensheid met twee heel verschillende maar uiterst gevaarlijke anderlingenrassen. Hij schreef bovendien een jeugdthriller, Jacht op Jesse (Elzenga 2000), en een serie historische avonturenromans voor de oudere jeugd die zich afspelen in de pioniersdagen van de Verenigde Staten. De weg naar Suckersville (Piramide 2000) is het eerste van de zeven verschenen delen. In Geschiedenis van Nederland (Walburg Pers 2007) schrijft Gerben Graddesz over de canon van de Nederlandse geschiedenis. Hij heeft een serie portrettengalerijen over de Gouden Eeuw voltooid, waaronder Zeehelden uit de Gouden Eeuw (Walburg Pers 2006) en Pioniers van de Gouden Eeuw (Walburg Pers 2007), en werkt momenteel aan een boek over de graven en hertogen van Gelre en hun tijd. Zijn boeken zijn ook te verkrijgen bij: www.walburgpers.nl

Read more from Gerben Graddesz Hellinga

Related to Kinderen Van De Rekening

Related ebooks

Reviews for Kinderen Van De Rekening

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Kinderen Van De Rekening - Gerben Graddesz Hellinga

    1

    Het was niet moeilijk geweest om een gesprek met kapitein Vandulomanolia te regelen. Dat was merkwaardig, want op de ruimtehaven had men verteld dat de man erom bekend stond dat hij vrijwel alles uitbesteedde aan zijn ondergeschikten. Peter Martinez had gerekend op een dagenlange tocht door de hiërarchie van Palbunts Verdriet. Een nieuwkomer die een vergunning wilde hebben om zich te vestigen als privédetective was niet bepaald het soort zaken waarmee het hoofd van politie zich bezig hield.

    Peter legde zijn identiteitspapieren voor de kapitein op het bureau en zakte in de aangewezen zitkuip. De kapitein keek enige tijd zwijgend voor zich uit, Peter bestudeerde op zijn beurt de kapitein. Vandulomanolia, zeven lettergrepen. Alleen mensen die rechtstreeks afstamden van het kleine aantal overlevenden van de eerste emigratiegolf, toen deze wereld nog de gevaarlijkste was van alle menselijke koloniewerelen, mochten zoveel lettergrepen in hun naam voeren. Een eretitel. Maar ook tijdens de jeugd van deze man was er nog van alles niet in orde geweest met deze planeet (er was trouwens nog steeds van alles mee mis). De rechterkant van zijn gezicht, zijn volledige linkeronderarm en de zijkant van zijn rechterhand staken bleekwit af tegen zijn normale donkerbruine huidskleur. Alsof hij ooit op grote schaal derdegraads brandwonden had opgelopen. De man leefde dus al toen er nog geen inenting ontwikkeld was tegen Dunne Huid, een van de vele ziekten die het leven op deze wereld altijd erg onaangenaam, en doorgaans nogal kort gemaakt hadden. Hij moest al minstens 55 jaar zijn, al zag hij eruit als veertig.

    De politiechef had een dik dossier voor zich liggen dat hem meer leek te interesseren dan Peters papieren, ‘Net aangekomen met de Vliegende Eend, hè? Daar zat dat rare wezen ook in. Die eh... ptuui, is dat het woord? Ik hoor beweren dat die wezens tegenwoordig overal te zien zijn, maar hier op Palbunts Verdriet hebben we er nog geen gehad. Wat kun je me over dat beest vertellen?’

    Peter aarzelde even. Hij had er weinig zin in om gratis allerlei informatie te gaan geven aan de politie als dat misschien ook geld kon opleveren, maar aan de andere kant: als hij nu om geld vroeg, kreeg de kapitein misschien de pest in en kon hij naar zijn vergunning fluiten. Dan maar zo open mogelijk zijn.

    ‘Ik heb begrepen dat één ptuui naar elke wereld van de mensen zal gaan om te zien of er handel valt te drijven. Puuittia is op Grote Schijf aan boord gekomen met twee mensen als assistent. Jack Vermond en Manuel Fabricio. De ptuui heb ik gedurende de hele reis niet gezien. Fabricio vertelde me dat het schip zo veel metaal bevat, dat de ptuui er doodziek van was en daarom zijn hut niet uitkwam. Ptuui’s hebben alleen werelden waar geen metaal in de grond zit. Alles wat ze gebruiken, tot zelfs hun eigen sterrenvaarders toe, is van plantaardige of dierlijke oorsprong. Het gaat zo ver, dat ze een metaalfobie schijnen te hebben ontwikkeld. Ze lijken de aanwezigheid van veel metaal te voelen en dat jaagt hun stofwisseling zo op dat ze er doodzenuwachtig van worden. In elk geval, Fabricio zei dat de ptuui zijn handelsmissie wil inrichten in een gebouw dat louter van steen gemaakt is en met misschien wat plastic, maar dat er geen metaal in verwerkt mag worden.’

    ‘Handelsmissie? Daar is nog geen vergunning voor aangevraagd.’

    Peter spreidde zijn handen. ‘U zult in de officiële stukken die met de Vliegende Eend zijn meegekomen wel lezen dat onze buitenaardse vrienden nooit ergens vergunning voor aanvragen. Als ze iets willen doen, dan doen ze het. En als iemand hen dat wil verhinderen krijgt hij problemen met de Veiligheidsraad van de VNAHK. Want zo iemand riskeert niet alleen maar een diplomatieke rel, hij kan de anderlingen net dat kleine beetje geërgerd hebben dat nog nodig was om hen te doen besluiten dat het nou maar eens afgelopen moet zijn met de mensen. Daar schijnt echt niet veel voor nodig te zijn.’

    Vandulomanolia knorde en tikte met een dikke wijsvinger op het dossier dat voor hem lag, Verenigde Naties van Aarde en Haar Koloniën stond erop. ‘De officiële stukken lees ik later wel. Ik wil eerst zoveel mogelijk uit de eerste hand horen. Wat is dat beest van plan te doen op Palbunts Verdriet?’

    ‘Volgens Fabricio komt hij hier vooral om een grote voorraad van twee dingen aan te leggen. Boormollen en staakwier.’

    De kapitein trok zijn wenkbrauwen op. ‘Ongedierte en onkruid? Van mij mogen ze het allemaal hebben. Maar wat moeten ze ermee?’

    ‘Het schijnt dat boormollen op elke breedtegraad van deze wereld leven, praktisch zonder soortverschil. Dat betekent dat die beesten zich kunnen aanpassen aan de meest verschillende omstandigheden. Ptuui’s zijn altijd zeer in zulke dieren geïnteresseerd. In zulke planten trouwens ook, daarom willen ze ook zo’n grote hoeveelheid staakwier hebben. Dan gaan ze met dat basismateriaal proeven doen en ontwikkelen ze er weer iets nieuws uit. De ptuui’s zijn erg knappe biotechnologen. Nou ja,’ hij wees op het dossier, ‘U zult het daar allemaal wel in lezen, verder.’

    Peter had daarmee net alles verteld wat hij van de ptuui’s wist, maar hoopte dat hij de indruk had gewekt een onuitputtelijke bron van informatie te zijn, voor als dat ooit nodig was.

    ‘En dat moeten wij die wezens dan maar allemaal geven? Is dat wat zij ‘handel’ noemen?’

    ‘Nee. Ze zijn best bereid er iets voor terug te doen. Volgens Fabricio en Vermond zal het hen niet veel moeite kosten om iets te vinden ter voorkoming of behandeling van allerlei ziekten. Jullie hebben nog steeds niets gevonden tegen Groene Koorts, of tegen Teenknabbel, of Miltzwel. Voor ptuui’s is het ontwikkelen van een bestrijdingsmiddel tegen zulke ziekten een fluitje van een cent.’ Hij grinnikte. ‘Letterlijk een fluitje, want zo praten ze.’

    De kapitein was niet geamuseerd. Hij keek Peter fronsend aan. ‘Jij hebt deze wereld goed bestudeerd voordat je hier kwam, is het niet?’

    ‘Uiteraard, kapitein. Ik zou mij hier graag willen vestigen. Het is mijn gewoonte om me voor te bereiden als ik aan iets begin.’

    Het kon geen kwaad alvast iets aan te geven over zijn manier van werken. Als de kapitein iets in hem zag was de kans op een vergunning groter. Hij had zijn kennis over de onbehandelbare ziekten van Palbunts Verdriet aan boord overigens opgedaan tijdens de gesprekken met Vermond en Fabricio (die hadden echt hun huiswerk goed gedaan), maar dat hoefde de kapitein niet te weten. ‘Eh, kapitein? Als u mij verder niet nodig heeft voor informatie over de ptuui, mag ik dan uw aandacht vragen voor mijn eigen reden van dit bezoek?’

    ‘Tja... Die vergunning. Ik ben bang van niet. Ik voel er niks voor iemand hier op zijn eigen houtje detectiefje te laten spelen. Als dat het enige is waarvoor je hier gekomen bent, kan je je vanavond weer inschepen op de Vliegende Eend. Als je met alle geweld hier wilt blijven zal je hier een normale baan moeten zien te vinden. Als het je lukt ergens werk te vinden voordat het volgende schip hier aankomt, kan ik je wel een verblijfsvergunning geven. Maar een vergunning voor privé-speurneuzerij is uitgesloten.’

    Een gewoon baantje had Peter nooit aangetrokken. Hij zocht de vrijheid van het eigen baas zijn en had juist Palbunts Verdriet uitgezocht omdat daar, voorzover hij wist, nog helemaal geen privé-detectives waren. Nu zag het ernaar uit dat de kapitein ervoor zou zorgen dat die er ook nooit zouden komen. ‘Kapitein, er zijn zoveel dingen waar de politie zich niet mee bemoeit! Weggelopen huisdieren, een man die zijn vrouw niet vertrouwt, anonieme dreigementen.’ Het waren natuurlijk ook niet de dingen waar Peter zich zelf mee wilde bemoeien, maar hij zou ergens moeten beginnen. Echt interessante zaken zouden later vanzelf wel komen. Hij had niet voor niets zijn leven lang boeken en verhalen gelezen over privédetectives. Sherlock Holmes, Darla Vinlong, Hercule Poirot, Nero Wolfe, Ellery Queen, Manny Paron... Ach, hij wist zelf ook wel dat hij een romanticus was, maar waarom zou het niet echt kunnen?

    De kapitein liet zich echter niet vermurwen. ‘Er moet ergens een grens getrokken worden. Opsporingswerk is werk voor de politie als het belangrijk is, en anders is het niet de moeite waard dat iemand er zich überhaupt mee bemoeit. Jaloerse mannen zou je trouwens toch niet als klant krijgen hier. De zeden zijn er niet naar, op Palbunts Verdriet; ik dacht dat jij je huiswerk altijd zo goed deed?’

    Peter begon te zweten. Hij moest het nu niet nog erger maken door onhandige argumenten. Hij stond op. ‘Goed, kapitein. Ik zal een gewone baan gaan zoeken. Misschien zien we elkaar dan voor een verblijfsvergunning terug over vier weken.’

    Om een vergunning voor het dragen van een laserwapen hoefde hij niet te vragen. Op Palbunts Verdriet was het dragen van een wapen net zo vanzelfsprekend als het in je duimnagel verwerken van een horloge.

    2

    Drie dagen later stond Peter zich grondig te vervelen bij zijn kraam aan de straatkant. Zijn koopwaar: ‘bommetjes’. Bolletjes was, met een kern van vidorzaden. Als de was in de darmen van de gebruiker oploste kwamen de zaden vrij en dat gaf dan een kortstondige flash. Vidorzaden waren net niet zo verslavend dat het verboden was. Tsikudapitjes en roeswied waren heel wat lastiger om te laten staan als je de smaak er eenmaal van te pakken had gekregen, maar ook daar deed de politie niet echt moeilijk over. Palbunts Verdriet mocht dan al bijna zestig jaar geleden gekoloniseerd zijn, het was toch nog in veel opzichten een frontwereld. Primitief, weinig frequente verbindingen met de moederwereld of met andere koloniewerelden, en bewoners die eigenlijk niet zo erg geïnteresseerd waren in wat er zich buiten hun wereld afspeelde: de meeste mensen hadden hun handen vol met de strijd om het bestaan want Palbunts Verdriet had niet alleen haar ontdekker ongelukkig gemaakt.

    De handel in pseudogeluk liep niet slecht, maar ook bepaald niet goed. De huur van zijn kraam en de verkoopvergunning kostten hem viervijfde van wat hij gemiddeld op een dag aan inkomsten kon verwachten, maar het was een baan. Hij moest hiermee toch zijn verblijfsvergunning kunnen krijgen. En: het gaf hem een excuus om op elke plek in de stad op straat rond te hangen, voor als er zich toch een gelegenheid zou voordoen om te bewijzen dat de politie misschien wél een privédetective kon gebruiken.

    Het sprak echter vanzelf dat hij er niet zou komen met alleen maar een fraai excuus om ergens rond te hangen. Wat hij nodig zou hebben was een netwerk. Vrienden op plaatsen waar men iets voor hem kon uitzoeken; kennissen in de onderwereld, bij wie hij clandestiene informatie zou kunnen kopen. Zulke mensen vind je in verschillende soorten kroegen. Peter maakte er een punt van om in beide soorten tot de regelmatige bezoekers te behoren.

    Zo kwam hij regelmatig in contact met de prospectors die de monsters staakwier kwamen afleveren en de jagers die de kooien met de reusachtige boormollen aanvoerden. Ze werden goed betaald voor wat ze brachten, op kosten van de overheid die erop rekende dat de ptuui ervoor zou zorgen dat zijn soortgenoten hen zouden helpen af te rekenen met een aantal van de meest kwaadaardige ziekten van deze wereld. Een zaak van vertrouwen, maar zo scheen je zaken te moeten doen met ptuui’s. De eerste stop van de avonturiers na een bezoek aan de handelspost was gewoonlijk één van de vele bars in de hoofdstad, om op adem te komen na hun meestal levensgevaarlijke expedities in het binnenland.

    De eerste avond had Peter al in een bar een interessant gesprek met twee boormoljagers. Die kwamen regelmatig in de ptuui-handelsmissie en Peter wilde zoveel mogelijk te weten komen over de merkwaardige anderling.

    ‘Nou, veel zal ik je niet kunnen vertellen,’ zei de grootste van de twee. ‘Je komt met een mol binnen en die neem je mee naar de kelder. Daar zit dat wezen in z’n badje. Hij kijkt een tijdje naar de mol, fluit dat het goed is en dan brengt een van zijn assistenten het beest naar een grote kamer waar zo langzamerhand al dertig boormollen staan opgesteld. Dan worden we betaald en kunnen we weer gaan.’

    ‘Bedoel je dat jullie helemaal vanuit de bush naar de stad komen voor het afleveren van één boormol?’

    De ander grinnikte. ‘Wat dacht jij? Dat we er meteen maar eventjes tien vangen en hier naar toe brengen?’

    ‘Waarom niet?’

    ‘Ooit een boormol gezien, vriend?’

    ‘Nee.’

    ‘Een boormol is drie meter lang en tachtig centimeter dik. Ze wegen anderhalve ton. Ze hebben vlijmscherpe klauwen, een soort snavel waar wij onze neus hebben, en ze zijn zo sterk als blunderbeesten. Het is niet zo moeilijk om ze dood te maken. Een laserpistool dringt prima door hun pantserplaten heen. Maar om ze levend te vangen moet je minstens met z’n tweeën zijn, en dan kan je maar beter behoorlijk wat ervaring hebben met het jagen op minder gevaarlijke dieren. Ratelwespen bijvoorbeeld. Of gifwolven of, als je het leuk vindt om te zwemmen, wurg-alen. Gemiddeld overleeft een jager het vangen van meer dan twintig van die beesten niet. Maar het betaalt natuurlijk navenant als er iemand zo gek is om ze te verzamelen, zoals die kegel. Als we er een hebben gevangen kunnen we een half jaar rentenieren. We gaan morgen al weer terug, al zou ik best een maand vakantie kunnen gebruiken. Wij hebben er nu zeven afgeleverd. We willen stoppen als we er tien hebben. Met de verdienste van tien mollen kan Japie zich op Mazzeltov gaan vestigen en ik heb eindelijk genoeg om een restaurantje te beginnen op Grote Schijf.’

    Peter had er speciaal een punt van gemaakt meer te weten te komen over de activiteiten van de ptuui, omdat het in de hoofdstad gonsde van de speculaties over het merkwaardige wezen. En... over de redenen die het kon hebben voor zijn keuze voor de plaats waar het zijn handelsmissie vestigde: midden in de stad, aan de hoofdstraat. Daar zweefden regelmatig hoverwagens langs, metalen voorwerpen die de ptuui nogal zenuwachtig zouden moeten maken. En het gebouw lag naast het hoofdvestiging van de Nationale Bank, waar in de kelders grote hoeveelheden muntgeld lagen opgeslagen, en de halve goudvoorraad van Palbunts Verdriet. Ook bepaald een hoeveelheid metaal waarvan een ptuui ontregeld zou kunnen raken.

    Puuittia had er echter op gewezen dat het door hem uitgekozen gebouw veruit het grootste was van alle gebouwen in de stad, en dat hij die ruimte hard nodig zou hebben voor zijn magazijnen. Er was in het gebouw niet veel metaal verwerkt, en het meeste daarvan kon wel verwijderd worden. En hij liet weten dat de uitstraling van het metaal in de buurt kon worden tegengegaan door dikke lagen aarde. Hij liet onder het door hem gekozen gebouw een grote kelder uitgraven en richtte een deel daarvan in als onderkomen. De bouwvakkers die eraan werkten verdienden weken lang gratis drankjes in hun stamkroeg, en hadden een centrale plaats op feestjes, met hun verhalen over het interieur dat de ptuui had laten aanleggen. Het wezen gebruikte de bovenste twee verdiepingen niet zelf; met zijn loopvliezen was hij niet in staat om een trap te beklimmen. De toegang tot de kelder was veranderd in een lange aflopende gang. De begane grond en de twee verdiepingen werden ingericht als opslagplaats voor de lange bundels staakwier, die in bakken met water van precies het goede zoutgehalte natgehouden moesten worden, en voor de enorme kooien waarin de boormollen moesten worden vastgehouden.

    Alle vloeren in de kelder waren van een dik sponsachtig materiaal gemaakt, soppend van het water. Er waren overal inzinkingen, gevuld met lauw water en met aan de wanden bakken met planten die tot aan het plafond reikten. Iedereen zou natuurlijk proberen zijn huis zoveel mogelijk in te richten naar zijn eigen smaak. Maar waarom nou net op die plek? Ook al was het een enorm gebouw en ook al kon de ptuui het daar redden zonder last te hebben van metaal, het was toch handiger geweest als het zich gevestigd had in de buurt van de ruimtehaven, waar over zes maanden een ptuuischip zou arriveren om de verzamelde boormollen en het staakwier op te halen? Het wezen had hooghartig geweigerd de redenen te geven voor zijn beslissing, en zijn menselijke assistenten konden er ook niets meer over vertellen.

    ‘Je vraagt niet aan een ptuui waarom hij iets wil,’ legden ze uit. ‘Je doet gewoon wat ze je opdragen en als het je niet bevalt, dan zoek je maar ander werk. Nou, het mag een etter van een beest zijn, het betaalt wel goed, dus wij houden het dat halve jaartje wel vol.’

    ‘Maar die bank ernaast?’ werd uiteraard gevraagd. Het was toch zacht gezegd verdacht, die rare voorliefde van iemand met een metaalfobie, voor een gebouw dat uitgerekend naast een bank stond?

    Manuel Fabricio had de vrager ronduit uitgelachen. ‘Dat zou een hele mooie zijn! Een ptuui die een bank berooft! Ik zie dat wezen al, met stapels goudstaafjes in zijn tentakels! Man, dat beest zou regelrecht naar een dierenarts moeten, het stort zich vierkant in de zenuwen!’

    Jack Vermonds reactie was serieuzer geweest, ‘Luister. Alles wat we van de ptuui’s weten, en toegegeven het is niet zo veel maar toch: die beesten zijn absoluut niet in staat zich zelfs maar het idee van een misdaad voor te stellen. Van liegen hadden ze nog nooit gehoord totdat de eerste mensen met wie ze te maken kregen hen lieten zien hoe dat gaat. En nou weten ze het wel,

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1