Vous êtes sur la page 1sur 3

LESVOORBEREIDINGSFORMULIER:

Naam student: Justin Wilmsen Klas: P13 Ehv 1d Studieloopbaanbegeleider: Aydan Gonenc Datum: 16-03-2014

Stageschool: De Wilakkers Mentor: Jan van Kemenade Groep: 7 LVF: 4e

Onderwerp: (Waar gaat de les over/ binnen welk domein?) We gaan het hebben over Meten en Meetkunde tijdens de rekenles. Waarbij termen uit het metrieke stelsel aan worden geboden en het begrip van de juiste maten wordt beproefd. Persoonlijke leerdoel: (wat wil ik leren?) Ik wil ervoor zorgen dat ik leerlingen sommen kan laten oplossen doordat het antwoordt zich vanzelf aanbied door hier stapsgewijs naar toe te werken zodat iedereen het snapt en voor de volgende keer duidelijk is wat alle maten inhouden en de termen die hier bij staan ik controleer dit door aan het einde van de les de opdracht geven om ieder 2-tal een meetlint te geven en 5 objecten op te zoeken en hier de maten van in een schema te zetten. Lesdoel: (bespreek met mentor/wat wil ik bereiken met de kinderen?) Ik wil ervoor zorgen dat de leerlingen een representatie kunnen maken van de maten die we behandelen en hierdoor inzicht krijgen in wat de maten inhouden en betekenen zodat ze zelf hier in hun omgeving verbanden mee kunnen maken en aan het eind weten hoe ze een gebouw kunnen nameten. Gerelateerd lesdoel: (Hoe is het lesdoel verantwoordbaar tegenover de SLO doelen?) Kerndoel 32: De leerlingen leren eenvoudige meetkundige problemen op te lossen. Kerndoel 33: De leerlingen leren meten en leren te rekenen met eenheden en maten, zoals bij tijd, geld, lengte, omtrek, oppervlakte, inhoud, gewicht, snelheid en temperatuur. Theorieverwijzing: (Welke theorie is gekoppeld aan je lesdoelen, beginsituatie en werkvorm/inhoud?) Oonk, O., et al. (2011). Rekenen-wiskunde in de praktijk, Kerninzichten. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers. Beginsituatie: (bespreek met mentor/is dit onderwerp al bekend bij de kinderen?) De leerlingen zijn bezig met verhoudingen en weten welke maten er in het metrieke stelsel zijn. Ze leren wat alle getallen van elkaar betekenen in vergelijking met elkaar zoals 25 % staat gelijk aan 1/4. Daarnaast hebben we 3 minder goede rekenaars in de klas die bijscholing krijgen tijdens andere lessen. Ik wil ervoor zorgen dat deze minder goede rekenaars samen gaan werken met goede rekenaars. Dit zorgt ervoor dat de goede rekenaars de stappen kunnen uitleggen die ze maken. Achtergrondinformatie: Er zijn in totaal 11 jongens en 13 meisjes in mijn klas. Dit zijn in totaal 24 leerlingen waar ik les aan geef. De leeftijd van de kinderen ligt tussen de 9 en 12 jaar. De leerlingen werken vanuit een carr vorm in de klas, hierbij kijken ze gezamenlijk naar de opdrachten vanuit de methode. Zodra alles is uitgelegd vanuit het boek gaan ze zelfstandig aan de slag met het werkboek. Als ze ergens niet uitkomen vragen ze hulp aan de leerkracht of aan hun buurman of buurvrouw. Werkvormen organisatie en inhoud: (voor welke werkvorm kies je/ waarom kies je hiervoor?) Klassikaal en gaan samen kijken hoe we de rekenvraag hoe hoog is een gebouw etc.? kunnen oplossen met zn allen. Daarbij probeer ik 2 situaties naar voren te laten komen vanuit de reconstructie van de didactiek voor rekenonderwijs: Reflectie en eigen productie Het filosoferen over getallen en het nadenken over oplossingen dan staat er achter nog eigen productie als je zelf zo ver komt dat je iets kunt bedenken en oplossen. De stimulatie maken die vergelijkbaar is en wat de moeilijke strategien zijn aan de hand van de het analyseren van de som.

Sociale context en interactie. Waarom je iets doet met de klas en het zo in elkaar zetten dat leerlingen met elkaar uit de voeten kunnen. Dit is de opgave en maak groepjes van 4 en over een kwartier hebben jullie besproken hoe je de opdracht oplost en 1 iemand gaat het uitleggen. Bij coperatief leren ervoor zorgen dat iedereen samen tot een oplossing komen en de groep begrijpt wat er gebeurd is.

Materialen: (wat heb ik nodig?) Stok, Meetlint, Schrift, Lokaal Inleiding: (hoe begin ik de les) Waar staan maten voor? Ik wil ervoor zorgen dat iedereen weet waar de meetmaten voor staan. Kilo voor 1000, hecto voor 100, deca voor 10, meter voor 1, deci voor 0,1, cl voor 0,01 en mm voor 0,001. Dat je bij elke stap naar met de komma moet schuiven. Evt. situaties Ze begrijpen dit al langer en vinden het makkelijk om de referentiematen van elkaar te onderscheiden. Oplossing Tijd

Door middel van het op 3 manieren duidelijk te maken afstand hoogte 10 en lengte. Hier proefjes min. mee te doen.

Dat ik vraag waarvoor we de maten in het metrieke stelsel allemaal gebruiken. Dat het internationale maten zijn waar iedereen gebruik van maakt. We gaan het hebben over afstanden die ze nog niet hebben gehad. Zoals lichtjaren en Astronomische afstand.

De leerlingen kunnen Door vragen te stellen; alleen afstand bedenken. als we zeggen we gaan van Amsterdam naar Rotterdam gaat het over? Als we het hebben over hoe lang is je voet hebben we het over? Evt. situaties Oplossing Tijd

Kern: (Wat er gaat gebeuren en waarom?) Wat kun je met maten? We hebben het over afstand lengte en hoogte gehad. Alleen wat je hier aan hebt nog niet. We gaan samen beproeven wat je er allemaal mee kan.

Allereerst je lengte; Om jezelf op te meten hadden ze vroeger Niet iedereen heeft een nog geen meetlinten of linialen. Hiervoor gebruikten ze liniaal/meetlint om standaardmaten zoals 3 duimen of el van het woord ellepijp. zichzelf te meten. Uitleggen dat sinds het metrieke stelsel is ingevoerd die maten niet meer gebruikt worden. Hoe wisten ze hoe hoog een gebouw moest zijn of is? Door middel van de proef van de dag gaan we kijken hoe je dit kunt uitrekenen.

Zelf een aantal reserve 5 meetlinten meenemen. Min.

Proef van de dag We gaan kijken aan de hand van de hoogte van een stok en Er is te weinig ruimte om Samen met 2 leerlingen een meetlint hoe hoog het lokaal is. Door middel van zelf op dit met veel leerlingen gaan beproeven en de de grond te gaan liggen en ervoor zorgen dat het topje van de tegelijk te doen. rest kijkt mee. stok in het zicht is met de hoogte van het plafond kun je dit berekenen. Kijk eerst wat de afstand is tussen jou en de stok. Dan jou en de muur, zorg ervoor dat dit makkelijk te delen is. Dus van jou naar de stok is 2 meter en van jou naar de muur is 6 meter. Dan past het er 3 keer in.

Kijk nu naar de hoogte van de stok. Is deze 1 meter hoog dan hoor je dit keer 3 te doen en dan weet je dat de muur 3 meter hoog is. Opdrachten We gaan kijken naar referentiematen zoals wat zou de afstand zijn van Amsterdam naar Rotterdam etc. Elk 2-tal krijgt een opgave formulier en horen dit samen op te lossen. Hierbij horen ze opgaves op te lossen die met Afstand Lengte en Hoogte te maken hebben. Het is schattend oplossen waarin ze uit verschillende antwoorden moeten kiezen. Als er sommige al klaar zijn geef je aan dat ze samen de extra opdracht kunnen maken. Zodra je merkt dat bijna iedereen klaar is laat je ze in 4-tallen controleren of ze allemaal hetzelfde antwoord hebben. Elk 4-tal krijgt een nieuw formulier om tot de juiste oplossingen te komen.

Het duurt te lang om 2tallen te maken voor de tijd die ik ervoor gesteld heb.

Ik maak zelf 2-tallen waarvan ik

20 min.

Afsluiting: (Hoe sluit je de les af/ is je lesdoel behaald? Evt. situaties Nakijken van de sommen Aan het eind gaan we samen de les afsluiten door samen te Dat nog niet elk 4-tal alle controleren. Het zijn in totaal 3 sommen. Door alle sommen af heeft. formulieren die door de 4-tallen zijn gemaakt op te halen kan ik controleren of ze het hebben gesnapt.

Oplossing

Tijd

Het is belangrijk dat elk 5 2-tal de sommen af min. heeft zodat ze mee kunnen denken.

Vous aimerez peut-être aussi