Vous êtes sur la page 1sur 56

Communities en beleid

ambtenaren
over de effecten van participatie van
in internetcommunities
op de (meta-)inhoud van beleidsnotities
afgeleid uit ideeën van Frissen in 'De Lege Staat'

Auteur: 1e begeleider:
drs. Aard-Jan Seppenwoolde prof. dr. Patrick Kenis
Studie: 2e begeleider:
Master of Public Information Management prof. dr. Victor Bekkers
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

Samenvatting
In deze scriptie worden de effecten van participatie van ambtenaren op internetfora en in
internetcommunities op de (meta-)inhoud van beleidsnotities onderzocht. Dit wordt gedaan
door middel van deductief kwantitatief onderzoek.

In totaal zijn er 8 hypothesen getoetst, die zijn afgeleid uit ideeën van prof. dr. P.H.A. Frissen
in het boek 'De Lege Staat'. De hypothesen zijn onderzocht aan de hand van verzamelde data
van een voor dit onderzoek uitgezette online enquête, ingevuld door beleidsambtenaren. De
respons bestond uit 40 respondenten die in de doelgroep vielen. De respondenten
beantwoordden o.a. de vraag in hoeverre ze internetfora en communities gebruiken voor hun
werk. In de regressie-analyses diende deze als onafhankelijke variabele. De afhankelijke
variabelen bestonden steeds uit de beantwoording van een vraag die één van de hypothesen
benadert.

Op basis van de geanalyseerde data bestaat er geen grond om de volgende alternatieve


hypothesen aan te nemen en de nulhypothesen, die stellen dat er geen effect is, te verwerpen:

De mate van participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities zal

− een vergrotend effect hebben op de aan de inhoud van beleidsnotities ten grondslag
liggende volledigheid van het beeld van de werkelijkheid;
− een vergrotend effect hebben op de mate van in de inhoud van beleidsnotities verwerkt
zijnde internationale opvattingen en culturen;
− een vergrotend effect hebben op de mate van het op de lokale praktijken toegesneden
zijn van de inhoud van de beleidsnotities;
− een vergrotend effect hebben op de mate van beïnvloeding van de inhoud van
beleidsnotities door beleidsspecifieke groepen;
− een verkleinend effect hebben op de mate van beïnvloeding van de inhoud van
beleidsnotities door de mening van de politieke bewindvoerder;
− een vergrotend effect hebben op de mate van draagvlak van de inhoud van
beleidsnotities;
− een vergrotend effect hebben op de mate van vluchtigheid van de inhoud van
beleidsnotities.

De volgende hypothese kan op basis van de data-analyse wel aanvaard worden, echter is er
geen sprake van een groot effect:

De mate van participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities zal


een vergrotend effect hebben op de mate van in de inhoud van beleidsnotities verwerkt zijnde
opvattingen en meningen van burgers.

Er kan dus gesteld worden dat er sprake is van effecten van participatie van ambtenaren op
intenetfora en in internetcommunities op de (meta-)inhoud van beleidsnotities. Echter is dit
het geval voor slechts 1 effect van de 8 veronderstelde effecten, dit maakt dat
terughoudendheid geboden is bij het doen van deze uitspraak.

De ideeën van Frissen in 'De Lege Staat' worden niet of nauwelijks ondersteund door de
onderzoeksresultaten, er is slechts bij één afgeleide hypothese een significant effect
geconstateerd, namelijk bij het thema 'democratisering – de burger de inhoud'. Dit geeft,
samen met de uitkomsten van een vergelijking met verdere literatuur, een indicatie voor de
houdbaarheid van deze ideeën in de praktijk.

3
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

Voorwoord
ICT, communities en beleid. De afgelopen 2 jaren stonden bij mij in het teken van ICT en
overheidsbeleid door het traineeship van HEC. In deze tijd was de verdere opkomst van web
2.0 en social media een feit, Twitter deed bijvoorbeeld zijn intrede. Het boeide mij altijd
mateloos. Ook zag ik de implicaties ervan voor de overheid, bijvoorbeeld Halsema, al
twitterend in de Tweede Kamer; directe democratie? En verder een Minister Vogelaar die
aftrad, met name doordat ze een interview gaf aan een weblog. De mobilisatie voor de 1040-
urennorm via Hyves. En ga zo maar door.

Het leek me dan ook interessant dit dieper te onderzoeken; de invloed van web 2.0 op de
overheid. En wie had hier ideeën over? Een boek van Frissen kwam mij onder ogen; over
vernieuwende staatsideeën gesproken. De koppeling werd snel gelegd en na vele
concretiseringsslagen werd deze scriptie een feit; een toetsbaar onderzoek naar de effecten
van participatie van ambtenaren op internetfora en -communities op de (meta-)inhoud van
beleidsnotities, opgedeeld in 8 verschillende aspecten van deze inhoud.

Ook ambtenaren zijn vertegenwoordigd op het web, voor dit onderzoek werden zij dan ook
voor een internetenquête benaderd. De dank gaat uit naar degenen die de enquête hebben
ingevuld, ge'forward' en ge'retweet' naar collega's. Eveneens dank ik de pilotgroep voor de
feedback. En natuurlijk iedereen die de enquête heeft ingevuld. Mijn scriptiecirkel: dank voor
het meedenken en jullie mentale ondersteuning. Patrick Kenis en Victor Bekkers, dank voor de
aanscherpingen, tips en tijd. Verder gaat natuurlijk dank uit naar m'n vrouwlief en naar
iedereen die me verder heeft ondersteund in deze tijd.

Tot slot wens ik u een goede wandeling door de scriptie toe, ik hoop dat het uw kennis verrijkt.

Utrecht, 2010 Aard-Jan Seppenwoolde

4
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

Inhoudsopgave

Samenvatting________________________________________________________________3

Voorwoord__________________________________________________________________4

Inhoudsopgave_______________________________________________________________5

Inleiding en probleemstelling____________________________________________________7

Hoofdstuk 1 - Definities________________________________________________________8
1.1 Internetfora en -communities______________________________________________8
Internet________________________________________________________________8
Forum_________________________________________________________________8
Community_____________________________________________________________8
Fora en communities?_____________________________________________________9
1.2 Participatie; stadia en rollen______________________________________________10
1.3 De notities van beleidsambtenaren_________________________________________12
Beleidsambtenaren______________________________________________________12
Beleidsnotitie___________________________________________________________12
Meta-inhoud____________________________________________________________13
1.4 Samenvatting definities__________________________________________________13

Hoofdstuk 2 - Uit 'De Lege Staat' van Frissen afgeleide hypothesen_____________________14


2.1 Inleiding op het theoretisch gedeelte________________________________________14
Wetenschap____________________________________________________________14
Afbakening_____________________________________________________________14
2.2 Virtualisatie – aanvullende werkelijkheid_____________________________________15
2.3 Deterritorialisering – een bredere blik_______________________________________16
2.4 Democratisering – de burger de inhoud______________________________________17
2.5 Decentralisatie – de lokale praktijk_________________________________________18
2.6 Anarchie – de beleidsarchipel_____________________________________________19
2.7 De lege staat - inhoudsloze politiek_________________________________________20
2.8 Co-productie – de creatie van draagvlak_____________________________________21
2.9 Internet – vluchtiger____________________________________________________22
2.10 Samenvatting afgeleide hypothesen uit 'De Lege Staat'________________________23

Hoofdstuk 3 - Onderzoeksontwerp en dataverzameling_______________________________24


3.1 Inleiding op het onderzoeksontwerp________________________________________24
3.2 Motivatie van onderzoeksmethode__________________________________________24
3.3 Concrete invulling deductief toetsend kwantitatief onderzoek_____________________25
Afleiding hypothesen uit theoretisch kader____________________________________25
Dataverzameling door online enquête _______________________________________25
Doelgroep en beschrijving steekproef________________________________________26
Validiteitswaarborging van de data__________________________________________27
Methode van data-analyse_________________________________________________27

Hoofdstuk 4 – Beschrijving variabelen en enquêteresultaten___________________________28


4.1 De onafhankelijke variabele_______________________________________________28
4.2 De afhankelijke variabele_________________________________________________29
4.3 Dummy-variabelen______________________________________________________30

5
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

Hoofdstuk 5 - Toetsing hypothesen ______________________________________________31


5.1 Algemeen overzicht regressie uitkomsten____________________________________31
5.2 Analyse Hypothese 1____________________________________________________32
Verdere analyse hoofdvariabele_____________________________________________32
Verdere analyse proxy-variabele____________________________________________33
Conclusie Hypothese 1____________________________________________________33
5.3 Analyse hypothese 2____________________________________________________34
Analyse hoofdvariabele___________________________________________________34
Analyse proxy-variabele___________________________________________________34
Conclusie hypothese 2____________________________________________________34
5.4 Analyse hypothese 3____________________________________________________35
Analyse hoofdvariabele___________________________________________________35
Analyse proxy-variabele___________________________________________________35
Conclusie hypothese 3____________________________________________________36
5.5 Geen grond voor alternatieve hypothesen 4 t/m 8 _____________________________37
5.5 Conclusie hoofdstuk 5___________________________________________________38

Hoofdstuk 6 - Vergelijking uitkomsten met overige literatuur__________________________39


6.1 Algemeen_____________________________________________________________39
6.2 Virtualisatie – aanvullende werkelijkheid_____________________________________39
6.3 Deterritorialisering – een bredere blik_______________________________________40
6.4 Democratisering – de burger de inhoud______________________________________40
6.5 Decentralisatie – de lokale praktijk_________________________________________42
6.6 Anarchie – de beleidsarchipel_____________________________________________42
6.7 De Lege Staat – inhoudsloze politiek________________________________________43
6.8 Co-productie – de creatie van draagvlak_____________________________________44
6.9 Internet – vluchtiger____________________________________________________44
6.10 Conclusie hoofdstuk 6__________________________________________________45

Conclusie, discussie en aanbevelingen____________________________________________46

Literatuurlijst_______________________________________________________________49

Eindnoten en internetbronnen__________________________________________________53

Bijlage 1 – Survey___________________________________________________________54

6
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

Inleiding en probleemstelling
De opkomst van internet heeft implicaties voor de overheid. Voorbeelden zijn onder andere
twitterende staatssecretarissen, mobilisatie van burgerprotesten via Hyves en het veelvuldig
gebruik van stemwijzer.nl. Ook is de opkomst van de 'ambtenaar 2.0-beweging' een
interessante ontwikkeling. De huidige staatkundige indeling is in het verleden werkbaar
gebleken, maar is deze houdbaar in dit informatietijdperk? Welke effecten hebben de nieuwe
mogelijkheden van het internet op de overheid?

In dit onderzoek is de voorgaande vraag geconcretiseerd. Vooral internetfora en -communities


belichamen de nieuwe mogelijkheden van het internet. En als er al ergens een effect te
bemerken zou zijn van nieuwe mogelijkheden van internet, dan is dit wel bij degenen die de
overheid belichamen; ambtenaren. Wanneer zij participeren op internetfora en in
internetcommunities, zou dit effecten kunnen hebben op de (meta-)inhoud 1 van de producten
die zij produceren, in dit onderzoek geconcretiseerd in beleidsnotities.

Ten einde mogelijke effecten in kaart te brengen, zal er onderzoek gedaan moeten worden
naar welke invloeden er in theorie zouden kunnen zijn van participatie op internetfora en
-communities op de (meta-)inhoud van notities van beleidsambtenaren. Er is in dit onderzoek
gekozen voor de ideeën van prof. dr. P.H.A. (Paul) Frissen uit 'De Lege Staat', een
spraakmakend boek met postmoderne ideeën over o.a. de toekomst van de Nederlandse staat.
Dit boek kan gezien worden als een gezaghebbende, maar stevig bediscussieerde bundeling
(staats-)ideeën die onder andere raken aan het gebied van nieuwe media.

Het bovenstaande leidt tot de volgende probleemstelling:

Heeft participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities effecten


op de (meta-)inhoud van beleidsnotities, afgeleid uit ideeën van Frissen in 'De Lege Staat'?

Definities van deze begrippen zijn beschreven in hoofdstuk 1. In hoofdstuk 2 worden uit 'De
Lege Staat' uiteindelijk 8 hypothesen afgeleid. Om de hypothesen te kunnen toetsen is er een
online enquête uitgezet onder ambtenaren die zich bezighouden met beleid. Hierin
beantwoordden zij de vraag in hoeverre ze op internetfora en in internetcommunities
participeren voor hun werk; de onafhankelijke variabele. Ook beantwoordden zij vragen
betreffende de meta-inhoud van hun beleidsnotities; de afhankelijke variabelen. Dit
onderzoeksontwerp wordt verder beschreven in hoofdstuk 3 en in hoofdstuk 4 wordt ingegaan
op de variabelen en enquêteresultaten. In hoofdstuk 5 worden de hypothesen getoetst, door
middel van data-analyse. Er worden regressietesten gedaan om het effect te kunnen meten
van de onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele. In hoofdstuk 6 worden de
resultaten van de analyse vergeleken met verdere literatuur die relevant is voor de bij de
afgeleide hypothesen behorende thema's. Het onderzoek sluit af met een conclusie, discussie
en aanbevelingen.

De relevantie van dit onderzoek bestaat uit het geven van meer inzicht in de mogelijke
effecten van participatie op internetfora en in internetcommunities op beleid van ambtenaren.
Ook wordt een bijdrage geleverd aan het snijvlak bestuurskunde en informatiekunde, dit
omdat de hypothesen afgeleid zijn uit ideeën van Frissen in 'De Lege Staat', er verdere
voornamelijk bestuurskundige literatuur hieromtrent is verkend en de koppeling is gemaakt
met een vrij nieuwe vorm van Informatie en Communicatie Technologie; internetcommunities.
Verder kan er op dit onderzoek worden voortgebouwd door in vervolgonderzoeken
alternatieve, aangrenzende of verdergaande hypothesen te toetsen, meer aanbevelingen
hieromtrent vindt u aan het einde van dit rapport.

1
De inhoud van beleidsnotities van de overheid met alle mogelijke beleidsonderwerpen is te omvangrijk om te
onderzoeken; er wordt in dit onderzoek dan ook slechts ingegaan op de 'meta-inhoud'. 'Meta' wil zeggen: betreffende
het onderwerp zelf. Voor 'inhoud' betekent dit bijvoorbeeld: wie levert er een bijdrage aan, wat is de scope, hoe is
deze inhoud tot stand gekomen, eigenschappen van deze inhoud, et cetera.
7
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

Hoofdstuk 1 - Definities
Ten einde tot een adequate beantwoording van de probleemstelling te komen, is het van
belang helder te hebben wat onder de gebruikte termen verstaan wordt. Wat zijn internetfora
en -communities, ambtenaren, beleidsnotities en (meta-)inhoud? En welke indeling in
partipatiegraad op fora en in communities is er mogelijk? De ideeën van Frissen in 'De Lege
Staat' komen aan de orde in hoofdstuk 2.

1.1 Internetfora en -communities


Internetfora en -communities zijn samengestelde woorden, die niet voor niets steeds in één
adem worden genoemd. Wanneer we de woorden apart bekijken kan het volgende gedefinieerd
worden:

Internet
Internet, het wereldwijd computernetwerk, is inmiddels een begrip. Door internet zijn er
nieuwe informatiebronnen beschikbaar door websites en blogs, maar ook zijn er nieuwe
informatie-, communicatie- en samenwerkingsmogelijkheden als fora en communities. Voor
deze laatste twee vormen is gekozen om het onderzoek af te bakenen.

Forum
Een forum is een website waar over een bepaalde zaak kan worden gediscussieerd i, bestaand
uit discussiepagina's op het internet. Gedacht kan dan worden aan bijvoorbeeld nujij.nl,
patientenplein.nl, geenstijl.nl, scholieren.nl, offtopic.com et cetera.

In het algemeen kunnen er op fora nieuwe discussies worden gestart, bijvoorbeeld door een
artikel te plaatsen. Hierop reageren andere leden van het forum. Bij sommige fora kan er
anoniem gereageerd worden zonder lid te zijn, bij andere fora kan dit veelal met een
gebruikersnaam. In reacties wordt veel gebruik gemaakt van links naar andere
internetbronnen.

Over de structuur van fora en de werkwijze van fora-bezoekers schrijft Bekkers (2001a) dat in
de virtuele organisatie van de duizenden discussiegroepen op het internet mensen reageren op
een bepaalde boodschap en er interactiepatronen ontstaan. Mensen beginnen makkelijk een
andere groep of lijst, bijvoorbeeld als ze teleurgesteld zijn over de inhoud of het verloop van
de discussie. Rondom een bepaalde lijst kan dan ook een myriade ontstaan van allerlei andere
lijsten met verbindingen naar andere thema’s. Ook beschrijft Bekkers (2000) discussiegroepen
al een amorfe verzameling van – in dynamiek, intensiteit en duur wisselende – interacties
tussen mensen en groepen. Frissen (1996) gebruikt de metafoor van een worteltak (rizzhom)
om de ontwikkeling van virtuele gemeenschappen te beschrijven. Deze groeit alle kanten uit
en groeit sneller aan dan hij afsterft.

De statistieken van Nederlandse fora laten grote aantallen zien. Bijvoorbeeld op scholieren.nl is
8 miljoen keer een artikel of reactie geplaatst en op fok.nl zelfs 80 miljoen keer. Partyflock.nl
heeft meer dan 1 miljoen leden.ii En geenstijl.nl haalde op één dag zelfs meer dan een miljoen
bezoekers.iii

Community
Het woord 'internetcommunity' wordt in dit onderzoek als volgt gedefinieerd: een
gemeenschap op het internet. Een voorbeeld is Ambtenaar 2.0, maar ook Hyves, Facebook,
LinkedIn, Twitter of Youtube kunnen als internetcommunities beschouwd worden. Het
basiselement van internetcommunities is dat mensen interactie kunnen hebben over iets

8
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

gemeenschappelijks, dit kan via zowel woord als beeld (Youtube). In wetenschappelijke
literatuur zijn er tal van definities over online communities, waarbij door de auteurs steeds
verschillende aspecten worden benadrukt. Ik houd deze definitie dan ook bewust heel breed.

Frissen geeft in 'De Lege Staat' geen definitie van communities, wel schrijft hij over een vorm
van communities, namelijk MUD's, (Multi User Domains/Dimensions) dat in die
gemeenschappen interactiviteit uitgangspunt is. Iedereen is deelnemer, sommigen kunnen
spelregels bepalen en een enkeling beheert het systeem. (p.126)

Verder wordt in relevante literatuur onder het woord 'community' het volgende verstaan.
Hartevelt (2009) beschrijft deze als een online veel-naar-veel communicatiesysteem waarbij
mensen samenkomen om informatie te krijgen en te geven, of om steun te zoeken, te leren of
voor gezelschap. Preece (2000) beschrijft een community als een groep mensen, die
interacteren in een virtuele omgeving. Ze hebben een doel, worden ondersteund door
technologie en geleid door bepaalde normen. Rheingold (1993) ziet communities als sociale
aggregaties die opkomen uit het internet; in cyberspace vormen zich webben van persoonlijke
relaties.

Brandes (2009) definieert 'webbased information communities' als werksystemen die


gefaciliteerd worden door infrastructuur van internet. Deze worden gebruikt door vrijwillige
actoren die proberen een product of service te maken, zoals software of encyclopedie
informatie. Deze definitie heeft dus vooral betrekking op Linux-gemeenschappen of Wikipedia.
Verder wordt het woord community door Brandes sociologisch benaderd door een groep te zien
als mensen die een interesse delen, herhaaldelijk interacteren, gedeelde bronnen genereren,
sturingsbeleid ontwikkelen, wederkerigheid laten zien of culturele normen delen.

Bekkers (2001b: 8,9) stel dat het interessante van het internet als infrastructuur is dat het
mensen in staat stelt zichzelf als groep te organiseren, door op zoek te gaan naar datgene wat
elkaar bindt. Er kan dus worden gesproken van een doelzoekend proces, er is geen sprake van
een gemeenschappelijk doel dat van te voren is vastgesteld. Volgens hem gaat het om een
zelforganiserend proces, hetgeen leidt tot de ontwikkeling en reproductie van een virtuele
gemeenschap.

Of er in internetgemeenschappen nu wel of geen van te voren vastgesteld doel is, de


bovenstaande definities hebben met elkaar gemeen dat onder het begrip community 'een
gemeenschap op internet' verstaan wordt, dit is dan ook de definitie in dit onderzoek.

Fora en communities?
In dit onderzoek en in de enquête worden de woorden fora en communities vaak in één adem
genoemd. Dit komt omdat de scheidslijn, als die er al is, tussen fora en communities dun is.

Zoals in het voorgaande beschreven staat, is een forum een website waarop kan worden
gediscussieerd en een community een gemeenschap op internet. Juist in gemeenschappen
wordt volop gediscussieerd. Fora werken steeds meer met accounts die aan andere accounts
gelinked kunnen worden en bij communities is het steeds makkelijker om een discussie-artikel
te plaatsen, waar de gemeenschap op reageert. Een scheidslijn is dus niet meer te trekken.

Feit blijft dat op deze fora en in deze communities in principe elk persoon met een computer
kan participeren, zowel burgers als ambtenaren. Over gradaties in participatie gaat het
volgende gedeelte.

9
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

1.2 Participatie; stadia en rollen


Bishop (2006) beschrijft twee types in internetparticipatie in communities: de 'lurkers', zij die
op internet aanwezig zijn zonder deel te nemen en 'elders', een soort hoeders van het de
gemeenschap, die al lang in de community participeren en anderen ondersteunen.

Naast deze beschrijvingen worden er ook andere indelingen gemaakt wat betreft participatie.
Bijvoorbeeld de vier C's:

Figuur 1: de vier C's van participatie (Bron: Wenmoth, 2006)

Bovenstaande figuur spreekt voor zich; veelal zijn leden van communities (eerst) niet meer
dan consumenten. Daarna gaan ze feedback geven op door anderen toegevoegde content, het
volgende stadium is echt nieuwe artikelen en inhoud toevoegen en als laatste wordt iemand
leider van een community door o.a. anderen te stimuleren en de samenhang te bewaken.
10
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

Op het internet geldt veelal de 1% regel: over het algemeen in een groep van 100 mensen, zal
er 1 persoon content creëren, 10 zullen hierop reageren door commentaar te leveren of
toevoegingen te maken en de andere 89 doen niet anders dan het bekijken / consumeren van
dit alles, het grote publiek. Een 3-deling dus. Iedereen wordt beter van de activiteiten van de
hele groep.iv

Figuur 2: De 1% piramide. (Bron: Horowitz, 2006)

De niveaus in de piramide representeren de fasen van waarde-creatie, zoals hierboven


beschreven. Het grote publiek, de 'lurkers', hoeft niet zozeer bekeerd te worden tot actieve
participanten. Dat bepaalde leden van het netwerk inactief zijn heeft zelfs voordelen: een
community houdt zo meer 'puur signaal' over dan weinig toevoegende 'ruis' van leken.
(Horowitz, 2006).

Een adequaat voorbeeld hiervoor is ook Wikipedia, deze community had in maart 2010 bijna
zo'n 12 miljoen geregistreerde ledenv. De volgende tabel gaat over toevoegende leden die
minstens 10 keer iets toegevoegd hadden, op juni 2005 waren dit er 68.682:

Contributors to Wikipedia, January 2001–June 2005


01-01 01-02 01-03 01-04 07-04 06-05
Contibutors (at least ten times) 10 472 2188 9653 25011 48721
Active Contributors (at least 5 times in last month) 9 212 846 3228 8442 16945
Very Active Contributors (more than 100 times in last month) 0 31 190 692 1637 3016

Number of Enlish language articles 25 16000 101000 190000 320000 630000


Number of articles all languages 25 19000 138000 409000 862000 1600000

Tabel 3: Voorbeeld 1% regel – Contributors Wikipedia (Bron: Benkler, 2006)

Wikipedia oprichter Jimmy Wales deelde mee dat 50% van alle veranderingen in Wikipedia
gedaan worden door 0.7% van de gebruikers en 1.8% van de gebruikers meer dan 72% van
alle artikelen hebben geschreven (McConnell, 2006).

Ongeveer dezelfde percentages lijken op te gaan voor het netwerk Ambtenaar 2.0. Davied van
Berlo (oprichter van dit netwerk) over Ambtenaar 2.0, wanneer men hem vraagt naar de
activiteit van de leden:

‘Je hebt die beroemde regel dat 1 procent heel actief is, 9 procent af en toe bijdraagt en 90
procent passief leest en volgt. Ik ga ervan uit dat die verdeling bij ons niet veel anders is.vi

In dit onderzoek is de onafhankelijke variabele de participatiegraad van beleidsambtenaren,


verdeeld in de 4 C's van Wenmoth (2006) plus een extra categorie voor personen die niet op
fora- en communities participeren, dus zelfs geen informatie lezen op internetfora. Hierop
wordt dieper ingegaan in hoofdstuk 4.

11
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

1.3 De notities van beleidsambtenaren

Beleidsambtenaren
Het woord 'ambtenaar' kan gedefinieerd worden als een natuurlijk persoon die is aangesteld in
een openbare betrekking om een deel van de overheidstaak te verrichten, mits ondergeschikt
aan een hoger gezag. Ambtenaren kunnen werken bij de rijksoverheid, een provincie, een
gemeente, een waterschap of bij instellingen die worden beheerd door de staat of openbare
lichamen. Werknemers van semi-overheidsinstellingen worden vaak als ambtenaren gezien. vii

Hupe (2007) beschrijft beleid (of beleidsinhoud) kan worden omschreven als het streven naar
het bereiken van bepaalde doeleinden met bepaalde middelen en bepaalde tijdskeuzen.

Waarom er specifiek onderzoek gedaan wordt naar de notities van beleidsambtenaren is om af


te bakenen. Dit lijkt de meest interessante doelgroep te zijn voor een eventueel effect van
internetfora en -communities; er is bijvoorbeeld al het één en ander geschreven over het effect
van burgerparticipatie via internet op beleid. Een beleidsambtenaar heeft hier het meest mee
te maken. Maar wat is nu precies een beleidsambtenaar en wat doet deze? Gezegd kan worden
dat een beleidsambtenaar iemand is in dienst van een overheid die het beleid van die overheid
voorbereidt.viii

Hupe (2007) verwoordt de activiteiten van beleidsambtenaren als volgt: onderdeel van het
werk van ambtenaren is bijvoorbeeld – in meer of mindere mate, afhankelijk van hun positie –
onderhandelen, overleggen, beslissen, adviseren en zeker ook het verwerken van informatie.
(p.255)

In de literatuur zijn er verschillende discussies over de vierde macht; de macht van


ambtenaren. Huls (1994:164) betoogt dat het de ambtenaren zijn die beslissen en dat de
politiek eigenlijk alleen maar ‘ja’ kan zeggen. Verder vindt hij dat de overheidsbureaucratie
niet meer neutraal is, maar door en door politiek in al haar geledingen. Bovens (2000) poneert
de stelling dat interactief bestuur bij uitstek het domein van ambtenaren is. Volgens hem zijn
het de senior beleidsambtenaren, daarbij geholpen door externe adviseurs en procesmanagers,
die onderhandelen, regisseren, makelen en het proces bewaken en niet de bewindslieden,
gedeputeerden of wethouders - laat staan de volksvertegenwoordigers. Hupe (2007) vindt
geen grond voor de hypothese van de vierde macht: Ambtenaren vervullen relevante rollen in
de sectoraal verkavelde beleidsgemeenschappen, maar er is geen uniforme ambtelijke elite die
als horizontaal georganiseerde geleding zaken regelt. (p.217)

In het kader van dit onderzoek kan gesteld worden dat beleidsambtenaren natuurlijke
personen zijn die aangesteld zijn in een openbare betrekking om een deel van de
overheidstaak te verrichten (in casu het produceren van beleidslijnen), ondergeschikt aan
hoger gezag. Deze beleidslijnen worden o.a. verwerkt in notities (verzamelnaam).

Beleidsnotitie
Het woord beleidsnotities wordt in dit onderzoek geïnterpreteerd als nota's, memo's, plannen
en documenten waarin beleid van de overheid uiteen wordt gezet.

Er zijn, evenals bij de vorige definities zeer veel verschillende interpretaties mogelijk van het
woord beleidsnotitie. Van een ambtenaar kan verwacht worden dat deze daar een soortgelijke
betekenis aan geeft. Notities, memo's en nota's die via hiërarchische lijnen geaccordeerd
worden en waar het beleid waar de desbetreffende ambtenaar voor aangesteld is in wordt
beschreven.

12
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

Meta-inhoud
Dit onderzoek betreft beleidsnotities in het algemeen, oftewel die van ministeries, gemeenten,
uitvoeringsorganisaties m.b.t. alle mogelijke beleidsonderwerpen. De inhoud zelf is uiteraard te
omvangrijk voor dit onderzoek en dus worden slechts aspecten m.b.t. de meta-inhoud
onderzocht. 'Meta' wil zeggen: 'betreffende het onderwerp zelf' ix. Oftewel, met betrekking tot
'inhoud', betekent dit bijvoorbeeld: wie levert er een bijdrage aan, wat is de scope, hoe is deze
inhoud tot stand gekomen, eigenschappen van deze inhoud, et cetera. Dit komt terug in de
verschillende hypothesen.

1.4 Samenvatting definities


De hoofdvraag is:

Heeft participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities effecten


op de (meta-)inhoud van beleidsnotities, afgeleid uit ideeën van Frissen in 'De Lege Staat'?

In dit hoofdstuk is de zoektocht naar de betekenis van de verschillende begrippen uitgekomen


op brede definities:

− Een internetforum is een website waarop kan worden gediscussieerd en een


internetcommunity een gemeenschap op internet, deze 2 begrippen groeien steeds
meer naar elkaar toe.
− De meta-inhoud van notities van beleidsambtenaren betreft niet zozeer de inhoud zelf
maar bepaalde eigenschappen van de inhoud in notities, nota's, memo's, plannen en
documenten geschreven door natuurlijke personen die aangesteld zijn in een openbare
betrekking om een deel van de overheidstaak te verrichten (in casu het produceren van
beleidslijnen), ondergeschikt aan hoger gezag.

Daarnaast zijn er verscheidene theorieën over participatie op internet behandeld. In dit


onderzoek worden de 4 C's van participatie van Wenmoth (2006) gebruikt, dit zijn: consumer,
commentor, contributor, commentator. Ten behoeve van dit onderzoek voeg ik een vijfde
gradatie toe: totaal geen participatie, zelfs geen informatieconsumptie.

13
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

Hoofdstuk 2 - Uit 'De Lege Staat' van Frissen afgeleide


hypothesen

2.1 Inleiding op het theoretisch gedeelte


De ideeën van Frissen in 'De Lege Staat' worden in dit hoofdstuk beschreven, evenals
mogelijke effecten van internetfora en -communities op de (meta-)inhoud van notities van
beleidsambtenaren, hieruit afgeleid.

Wetenschap
Prof. dr. P.H.A. (Paul) Frissen in 'De Lege Staat':

“Het kwaliteitsbegrip dat door de academische politici is omarmd, is buitengewoon beperkt. In


termen van allocatief beleid is dat uiterst handig, maar voor wetenschappelijke variëteit eerder
dodelijk. Hoogste ideaal is het natuurwetenschappelijk model. Er is een kenbare wereld
waarover toetsbare hypothesen moeten worden geformuleerd en getoetst die na falsificatie en
verificatie leiden tot een theorie. Alleen zo is kennisvermeerdering mogelijk. (..) In het circus
van wetenschappelijke erkenningen en subsidieverstrekkingen leidt dit alles tot sociologisch
fascinerende, maar creativiteit dodende taferelen. Het gemiddelde projectvoorstel dat
succesvol is, blinkt uit door saaiheid en risicoloosheid. Hoe eenduidiger de probleemstelling,
hoe beperkter het onderwerp, hoe indrukwekkender de methodologische gereedschapskist,
hoe waarschijnlijker de kans op honorering. De kans dat Marx, Freud, of Weber hun
intellectuele projecten door een gemiddelde academische procedure hadden verkregen is
verwaarloosbaar klein. (..) Natuurlijk zal ik niemand het genot ontzeggen van weer een
nieuwe correlatieberekening op hetzelfde onuitputtelijke databestand, maar erg opgewonden
kan ik er niet van raken.” (p.279)

Wetenschap wordt inderdaad vaak methodologisch aangevlogen door een afgebakende


probleemstelling, het formuleren van toetsbare hypothesen, correlatieberekeningen op een
databestand en falsificatie. Deze methoden worden ook in dit onderzoek gebruikt. Uit de
ideeën van Frissen (zoals verwoord in zijn boek 'De Lege Staat') worden toetsbare hypothesen
afgeleid van mogelijke effecten van internetfora en -communities op de (meta-)inhoud van
notities van beleidsambtenaren.

Hiermee wordt geen recht gedaan aan de volledige inhoud van 'De Lege Staat'. Dit boek wordt
als theoretisch kader gebruikt, om mogelijke effecten in kaart te brengen, die afgeleid zouden
kunnen worden uit de ideeën beschreven in 'De Lege Staat'.

Afbakening
'De Lege Staat' is als theoretisch kader gekozen, omdat dit een spraakmakend boek is met
postmoderne ideeën over (o.a. de toekomst van) de Nederlandse staat. Dit boek kan gezien
worden als een gezaghebbende (alhoewel stevig bediscussieerde) bundeling (staats-)ideeën
c.q. opvattingen die o.a. raken aan het gebied van nieuwe media. Frissens boek met
postmoderne ideeën gaat dus niet zozeer expliciet over internetfora en -communities, maar
beschrijft de staat van de staat (een 'lege' staat) en de ontwikkelingen in dit kader (o.a.
beleidsontwikkeling en de invloed van ICT). De frase die waarschijnlijk het dichtst de
onderzoeksonderwerpen expliciet benadert is de volgende:

“Op het niveau van beleidsontwikkeling begint ICT ook aan een opmars. Daar zijn het vooral
de interactieve en communicatieve elementen van ICT die een prominente rol zullen gaan
spelen. Ik noem het gebruik van het internet als faciliteit in processen van interactieve
beleidsontwikkeling en coproductie.” (p.26)
14
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

Wanneer we weer uitzoomen, zien we dat er zeer veel effecten kunnen zijn van internetfora en
-communities op de (meta-)inhoud van notities van beleidsambtenaren. Denk alleen maar aan
taalgebruik, het gebruik van afbeeldingen, et cetera. Ook kan er een scala aan mogelijke
invloeden zijn, bezien vanuit verschillende onderszoeksdisciplines als Economie, Psychologie,
et cetera. Om af te bakenen ga ik dan ook in dit onderzoek slechts mogelijke effecten
onderzoeken die afgeleid kunnen worden uit gezaghebbende staatstheorieën die raken aan
nieuwe media. Ook hier weer zijn er meerdere gezaghebbende auteurs. De ideeën van Frissen
krijgen steeds meer bekendheid in overheidsland en hebben (alleen al daardoor) een zekere
relevantie. Ook is het goed een onafhankelijke toetsing te doen van delen van deze ideeën (zij
het met afgeleide hypothesen). Dit zijn o.a. redenen om me te beperken tot de ideeën van
Frissen en dan specifiek zoals verwoord in waarschijnlijk zijn meest spraakmakende boek: 'De
Lege Staat'.

2.2 Virtualisatie – aanvullende werkelijkheid

Frissen: “Het internet verbindt een groot aantal media: TV, radio, krant, boek, film, game,
brief, telefoon, etc. Daaraan voegt het virtualisering toe. In die multimediale combinaties
creëert het voor het eerst een virtuele werkelijkheid die een tamelijk complete toevoeging is
aan de fysieke wereld. Het is een alternatief, een substitutie en een intrinsieke wereld
tegelijk.” (p.137)

Frissen betoogt dat de virtuele werkelijkheid meer en meer een reële werkelijkheid aan het
worden is, een afspiegeling van de fysieke werkelijkheid, maar ook een intrinsieke
werkelijkheid.

Uit het bovenstaande kan het volgende worden afgeleid. Wanneer internet een afspiegeling is
van de reële werkelijkheid, is deze in ieder geval makkelijker te observeren dan de reële
werkelijkheid (waarvoor veelal fysieke aanwezigheid noodzakelijk is). Hierdoor kan de
werkelijkheid efficiënter geobserveerd worden. Een voorbeeld: ging je eerder als
beleidsambtenaar naar 3 scholen om de mening van leraren te horen om stof te hebben voor
je beleidsnotitie, nu kun je 100 meningen van verschillende leraren bekijken op internetfora
(en tevens hun scholen 'bezoeken' door foto's en video's op hun website), daarnaast geven
scholieren ook hun (eerlijkere?) mening op internetfora- en communities.

Door deze efficiëntere observatie van de werkelijkheid kan er sneller een vollediger beeld van
de werkelijkheid worden gecreëerd. Dit leidt tot de volgende hypothese:

1-H1:
De mate van participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities zal
een vergrotend effect hebben op de aan de inhoud van beleidsnotities ten grondslag liggende
volledigheid van het beeld van de werkelijkheid betreffende hun beleidsterrein.

1-H0 (nulhypothese):
De mate van participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities zal
geen effect hebben op de aan de inhoud van beleidsnotities ten grondslag liggende
volledigheid van het beeld van de werkelijkheid betreffende hun beleidsterrein.

15
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

2.3 Deterritorialisering – een bredere blik

Frissen haalt de definitie van deterritorialisering volgens de Wetenschappelijke Raad voor


Regeringsbeleid (1998:54) aan:

“een verdergaande vorm van internationalisering waarvan sprake is indien menselijke


activiteiten of interacties tussen mensen zich niet meer eenduidig laten toeschrijven aan een
specifiek en daarbij passend rechtsregime. Naar vanzelf spreekt, bestaat er een nauwe relatie
tussen deterritorialisering en dematerialisering: juist door dematerialisering verdwijnen
afstanden en wordt het moeilijker activiteiten en interacties eenduidig aan het territoir van
enige staat toe te delen.”

ICT ziet Frissen als de belangrijkste ontwikkeling die hiertoe leidt (p.150). Volgens hem is er
bij deterritorialisering tegelijkertijd sprake van zowel schaalverkleining als schaalvergroting,
beide aangeduid met ontschaling:

Schaalverkleining: door internet haalt een burger zijn identiteit niet meer uit territoria, deze is
meer specifiek op de situatie en tijd toegesneden en verandert. Hierdoor zal de overheid op
maat gesneden diensten moeten aanbieden, oftewel: schaalverkleining (p.151). Hierop kom ik
in paragraaf 2.5 terug.

Schaalvergroting: de wereld is een dorp geworden. De hele wereld is via internet(fora en


-communities) aan elkaar gelinkt. (naar p.151)

Wanneer de wereld een dorp is geworden en verschillende culturen en landen aan elkaar
gelinkt zijn, is het niet vreemd te stellen dat het gebruik van internetfora en -communities
door de hele wereld invloed kan hebben op de inhoud van beleidsnotities. Iedereen uit de
wereld die een computer met internetverbinding heeft, kan zich bij deze communities
aansluiten. De enige barrière is vaak de taal en zelfs deze barrière wordt met de
internetvoertaal Engels beslecht. De volgende hypothese wordt dan ook afgeleid:

2-H1
De mate van participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities zal
een vergrotend effect hebben op de mate van in de inhoud van beleidsnotities verwerkt zijnde
internationale opvattingen en culturen.

2-H0 (nulhypothese)
De mate van participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities zal
geen effect hebben op de mate van in de inhoud van beleidsnotities verwerkt zijnde
internationale opvattingen en culturen.

16
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

2.4 Democratisering – de burger de inhoud

In het kader van de in de paragraaf hiervoor aangevoerde schaalverkleining past verder de


beschrijving van Frissen dat door ICT beleidsuitvoering verder is ge-emancipeerd en
geprofessionaliseerd, dat de burger een directere betrokkenheid krijgt en strategieformulering
verbonden wordt met lokale praktijken. (p.37)

Met betrekking tot de directe betrokkenheid van de burger, beschrijft Frissen (p.191) dat waar
eerder schikken en plooien een taak van regenten was, de moderne regent veel meer te
maken heeft met burgers met wie hij moet schikken en plooien. In dit kader past ook zijn
uitspraak: “Politiek en bestuur zijn een kwestie van voortmodderen. Elke ordening is voorlopig,
relatief en onderhandelbaar. Interactie en coproductie zijn de bestuurlijke uitwerking van dit
inzicht.” (p.231)

Daarnaast betoogt hij (p.191/192) dat ICT democratiseert en dat er binnen afzienbare tijd
geen tweedeling in de maatschappij (meer) is door ICT. Democratie kan immers worden
opgevat als gelijkheid van toegangscondities. En ICT biedt door de karakteristieken van
virtualiteit in principe grenzeloze toegang, ook tot het publieke domein.

Frissen: “Op het niveau van beleidsontwikkeling begint ICT ook aan een opmars. Daar zijn het
vooral de interactieve en communicatieve elementen van ICT die een prominente rol zullen
gaan spelen. Ik noem het gebruik van het internet als faciliteit in processen van interactieve
beleidsontwikkeling en coproductie. De met ICT gefaciliteerde interactiviteit is echter slecht
beheersbaar en trekt bovendien geheel andere actoren naar de beleidsarena dan de
traditionele belanghebbende en insprekers.” (p.28)

“Consultatie, compromis en consensus kenmerken niet langer meer de interactie der elites,
maar hebben zich verspreid over de hele samenleving. De interactiviteit is met andere
woorden uitgebreid naar in potentie alle burgers en in ieder geval een veel groter aantal
actoren dan tijdens de verzuiling” (p.266)

Oftewel, volgens Frissen hebben burgers door middel van door ICT gefaciliteerde interactiviteit
invloed op beleidsontwikkeling. Dit zou betekenen dat deze invloed door middel van
bijvoorbeeld de internetfora- en communities doorwerkt in de inhoud van notities van
beleidsambtenaren. Dit leidt dan ook tot de volgende hypothese:

3-H1
De mate van participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities zal
een vergrotend effect hebben op de mate van in de inhoud van beleidsnotities verwerkt zijnde
opvattingen en meningen van burgers.

3-H0 (nulhypothese)
De mate van participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities zal
geen effect hebben op de mate van in de inhoud van beleidsnotities verwerkt zijnde
opvattingen en meningen van burgers.

17
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

2.5 Decentralisatie – de lokale praktijk

Naast de eerdere uitspraak van Frissen dat strategieformulering verbonden wordt met lokale
praktijken, zijn ook de volgende citaten van zijn hand:

“Het glokale noemt Virilio (1995) de bijzondere verbinding van globalisering en lokalisering.
Enerzijds is er de deterritorialisering door ICT en economische ontwikkelingen, anderzijds de
lokalisering van betekenisvorming. (..) Lokalisering is gelijk aan verbijzondering en
fragmentatie.” (p.291)

“Door een proces van lokalisering wordt de bureaucratie 'dichter' bij maatschappelijke
processen gebracht. Het gaat hierbij om vormen van decentralisatie en regionalisering, die de
bureaucratie uit het domein van de nationale staat en binnen het domein van het lokaal of
regionaal bestuur brengen.” (p.285)

De discussie rondom decentralisatie speelt nog steeds volop. Aan de ene kant lijkt
decentralisatie beleid dichter bij de burger te brengen, aan de andere kant lijkt centralisatie
uniform beleid en schaalvoordelen met zich mee te brengen. Wanneer we deze discussie
terugbrengen tot internetfora- en communities en beleidsnotities, kan in dit kader worden
opgemerkt dat er verscheidene lokale internetfora en -communities zijn, zoals buurtlink.nl of
'spots' op hyves.nl. Deze kunnen beleidsambtenaren (van zowel het rijk, de provincie of
gemeenten) observeren of er in participeren, waardoor beleid meer beïnvloed zou kunnen
worden door en toegesneden zou kunnen zijn op lokale praktijken. De afgeleide hypothese
wordt dan ook:

4-H1
De mate van participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities zal
een vergrotend effect hebben op de mate van het op de lokale praktijken toegesneden zijn van
de inhoud van de beleidsnotities.

4-H0 (nulhypothese)
De mate van participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities zal
geen effect hebben op de mate van het op de lokale praktijken toegesneden zijn van de inhoud
van de beleidsnotities.

18
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

2.6 Anarchie – de beleidsarchipel

Het hele boek 'De Lege Staat' is doordrenkt met de gedachte dat de samenleving niet (meer)
bestuurd wordt vanuit een centrum, maar een horizontaal netwerk van flexibele krachten is:

“Iets (een systeem, een werkelijkheid, een toestand) is anarchistisch als het niet vanuit een
centrum wordt gereguleerd, gestuurd, geordend. (..) Iets is anarchistisch als het meer op een
archipel dan op een piramide lijkt.” (p.207)
“Per beleidsdomein en vaker nog per beleidsonderwerp worden netwerken gecreëerd die
aansluiten bij enerzijds elite-structuren en anderzijds bij burgers en hun maatschappelijke
verbanden. De publieke zaak krijgt steeds opnieuw een andere vorm. Zelden is er een
duidelijke hiërarchie. Het politiek bestuur is één van de actoren.” (p.24)

Frissen benadrukt verder dat instituties niet in een verticaal, maar in een horizontaal verband
dienen te staan, interdependente dimensies van een sociale werkelijkheid, die niet als een
geheel gezien kunnen worden Volgens Frissen is er geen centrum; het geheel is minder dan de
som der delen en geen van de instituties in het publieke domein heeft het primaat. Elke functie
is randvoorwaardelijk te opzichte van de andere. (p.203) Niet vanuit het politieke centrum
vindt inhoudelijke betekenisgeving plaats, maar vanuit talloze domeinen. (p.209)
Uit de bovenstaande uitspraken kan worden afgeleid dat beleid per beleidsonderwerp wordt
bepaald door beleidsspecifieke groepen. Deze groepen kunnen makkelijk ontstaan of
samenkomen op het internet, waardoor er verschillende online communities gegenereerd
worden. Een voorbeeld hierbij is bijvoorbeeld de gezondheidszorg, patiëntenfora, dokters-
communities en platformen voor zorgverzekeraars kunnen invloed uitoefenen op beleid. Via de
beleidsambtenaren die deze groepen monitoren of hierin participeren zou het daar
bediscussieerde beleid terug kunnen vloeien in beleidsnotities. Dit leidt tot de volgende
afgeleide hypothese:
5-H1
De mate van participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities zal
een vergrotend effect hebben op de mate van beïnvloeding van de inhoud van beleidsnotities
door beleidsspecifieke groepen.

5-H0 (nulhypothese)
De mate van participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities zal
geen effect hebben op de mate van beïnvloeding van de inhoud van beleidsnotities door
beleidsspecifieke groepen.

19
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

2.7 De lege staat - inhoudsloze politiek

“Het politiek primaat dat geldt, heeft niet een inhoudelijke, maar een procedurele betekenis.
De individuele politicus is ondergeschikt aan de institutie, of beter: de institutionele
arrangementen van het publieke, waarbinnen hij of zij ambtsdrager is. Die republiek is wat ik
de lege staat noem: leeg inzake de uitkomsten en meervoudig naar verschijningsvormen.”
(p.212)

“Procedurele rationaliteit neemt in belang toe als processen centraler komen te staan dan
inhoud en uitkomst. Sterker geformuleerd: als het proces als legitiem wordt ervaren, kunnen
de uitkomsten ook op steun rekenen. (..) Alle verbindingen, ook in de betekenis van
uitkomsten, zijn voorlopig en relatief toevallig: het had ook allemaal geheel anders kunnen
zijn. Politiek en bestuurlijk betekent dit, dat indifferentie omarmd wordt. Onder voorwaarde
van pluraliteit is elke uitkomst aanvaardbaar. Dat is wat ik eerder heb aangeduid als politiek
zonder eigenschappen.” (p.231)

Frissen bepleit hier politiek zonder eigenschappen, politiek die slechts een procedurele functie
heeft. Hij betoogt verder dat de staat een lege staat moet worden, omdat deze het monopolie
heeft op geweld en belastingheffing, er moet worden opgepast voor morele fundering hiervan.
(p.241) Daarnaast is de lege staat eigenlijk een onvoorstelbare staat, doordat deze in
toenemende mate virtueel is en voortkomt uit onze bevangenheid in conceptuele noties van de
verzorgingsstaat. (p.242) Frissen schrijft verder over politieke doelstellingen en uitkomsten het
volgende:

“Slechts zelden zijn optredende effecten van sturing onmiddellijk herleidbaar tot de politieke
doelstellingen die aan de sturing ten grondslag lagen. De samenleving is onkenbaar en dat
maakt de gevolgen van bestuurlijk handelen onvoorspelbaar en onbeheersbaar.” (p.249)

“De gekozen beleidsprogramma's zijn soms niet vaststelbaar, soms beperkt vaststelbaar en
nooit eenduidig causaal te relateren aan de ingezette middelen en programma's zelf. Altijd
treden er onbedoelde effecten op en zelfs als het beleid volledig succesvol is, kan dat niet met
volledige zekerheid aan het beleid zelf worden geweten. (..) Geslaagd beleid is beleid dat
betekenis krijgt in het beleidsdomein, dat geaccepteerd wordt, overgenomen en aangepast
aan de gekoesterde relevantie van het beleidsdomein. Beleid is met andere woorden altijd
symbolisch.” (p.252)

Het bovenstaande suggereert dat niet zozeer datgene wat de minister of wethouder wil de
uitkomst van beleid is, maar dat de uitkomst bepaald wordt door een pluraliteit aan waarden of
een toevallige mix van door stakeholders ingebrachte waarden. Deze waarden kunnen door de
nieuwe mogelijkheden van het internet makkelijk gepropageerd worden. Juist via internetfora
en -communities kan men meningen en waarden ventileren, die ertoe leiden dat de waarden
van de politieke bewindvoerder minder sterk overheersen. Dit leidt dan ook tot de volgende
afgeleide hypothese:

6-H1
De mate van participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities zal
een verkleinend effect hebben op de mate van beïnvloeding van de inhoud van beleidsnotities
door de mening van de politieke bewindvoerder.

6-H0 (nulhypothese)
De mate van participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities zal
geen effect hebben op de mate van beïnvloeding van de inhoud van beleidsnotities door de
mening van de politieke bewindvoerder.

20
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

2.8 Co-productie – de creatie van draagvlak

“Omdat directe werking via het beleidsspel door complexiteit, variëteit en contingentie meestal
problematisch is, verschuift het spel vaak naar de regels van het spel: procesmanagement, co-
productie, meta-sturing. Indirecte werking is dan de bescheiden ambitie. (..) Draagvlak voor
bepaalde betekenissen is het oogmerk. Creatie van draagvlak loopt dan ook altijd via die
betekenissen en nieuwe vormgevingen daarvan.” (p.253)

“De procedurele staat kan weinig doordrukken en afdwingen. Enerzijds biedt hij waarborgen
en mechanismen om het schikken en plooien te codificeren, anderzijds gebruikt hij het
schikken en plooien als belangrijkste sturingsstijl.” (p.265)

“Co-productie en interactieve beleidsvorming zijn doorgedrongen tot het jargon van


bestuurders. Draagvlak is een cruciale variabele voor politiek-bestuurlijke effectiviteit.” (p.267)

Frissen stelt dat draagvlak cruciaal is voor effectiviteit van beleid, de staat kan weinig
afdwingen. Mijns inziens komt draagvlak o.a. wanneer stakeholders gehoord zijn en hebben
kunnen meedenken in beleid. Dit kan heel goed door gebruik te maken van internetfora en
-communities. Er kunnen in deze communities beleidsconcepten worden neergelegd en
bijvoorbeeld vragen en peilingen worden uitgezet. Wanneer door beleidsmakers wordt
aangegeven dat de inhoudelijke discussie wordt meegenomen in de beleidslijn, zal deze
logischerwijs op meer draagvlak kunnen rekenen. Dit omdat stakeholders hun input hebben
kunnen leveren via deze fora of communities, terwijl eerder inspraak in beleid lastiger was. Het
voorgaande leidt tot de volgende hypothese:

7-H1
De mate van participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities zal
een vergrotend effect hebben op de mate van draagvlak van de inhoud van beleidsnotities.

7-H0 (nulhypothese)
De mate van participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities zal
geen effect hebben op de mate van draagvlak van de inhoud van beleidsnotities.

21
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

2.9 Internet – vluchtiger

“Vele processen van interactieve beleidsvorming kenmerken zich juist door andere vormen en
stijlen. Bijvoorbeeld door een intensiever gebruik van beeldmateriaal. ICT biedt op dit moment
natuurlijk verrassende mogelijkheden.” (p.269)

“De infocratisch gefundeerde nieuwe beleidsuitvoering met zijn netwerken, koppelingen en


gemeenschappelijke systemen en de met ICT gefaciliteerde beleidsinteractie maakt het beeld
van het bestuur verwarrender. We zien dubbelzinnigheden: integratie en fragmentatie; big
borther en democratisering; verticale controle en plattere organisaties. Als we deze
dubbelzinnigheden verbinden met de meer algemene karakteristieken van ICT (virtualiteit van
beelden en betekenissen; relativering van het territorium; manipuleerbaarheid van identiteit)
dan is een versterking van de traditionele hiërarchische bureaucratie onwaarschijnlijk.” (p.287)

“Het internet is het postmoderne medium bij uitstek. Alleen maar representaties, verwijzingen
en kopieën. Originaliteit is onmogelijk. Hypertekst is niet-lineair en niet-hiërarchisch. Links
naar links naar links. Het internet is holografisch zonder dat het geheel nog bestaat. De
multipele identiteit is de normale identiteit. Vluchtigheid is uitgangspunt.” (p.293)

Wat is uit de bovenstaande citaten af te leiden m.b.t. de onderzoeksonderwerpen? Frissen


heeft het over andere vormen en stijlen, over verdwijnen van traditionele hiërarchische
bureaucratie en over vluchtigheid. Dit lijkt mijns inzien op het verdwijnen van traditionele
lijvige beleidsnotities. De verwachting is dat deze notities niet geheel zullen verdwijnen, maar
vluchtiger zullen worden. Vandaar de volgende hypothese:

8-H1
De mate van participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities zal
een vergrotend effect hebben op de mate van vluchtigheid van de inhoud van beleidsnotities.

8-H0 (nulhypothese)
De mate van participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities zal
geen effect hebben op de mate van vluchtigheid van de inhoud van beleidsnotities.

22
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

2.10 Samenvatting afgeleide hypothesen uit 'De Lege Staat'


Uit 'De Lege Staat' zijn 8 thema's benoemd, namelijk:

− Virtualisatie – aanvullende werkelijkheid


− Deterritorialisering – een bredere blik
− Democratisering – de burger de inhoud
− Decentralisatie – de lokale praktijk
− Anarchie – de beleidsarchipel
− De lege staat - inhoudsloze politiek
− Co-productie – de creatie van draagvlak
− Internet – vluchtiger

Uit deze thema's zijn 8 hypothesen afgeleid, namelijk:

de mate van participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities zal

− een vergrotend effect hebben op de aan de inhoud van beleidsnotities ten grondslag
liggende volledigheid van het beeld van de werkelijkheid.
− een vergrotend effect hebben op de mate van in de inhoud van beleidsnotities verwerkt
zijnde internationale opvattingen en culturen
− een vergrotend effect hebben op de mate van in de inhoud van beleidsnotities verwerkt
zijnde opvattingen en meningen van burgers
− een vergrotend effect hebben op de mate van het op de lokale praktijken toegesneden
zijn van de inhoud van de beleidsnotities
− een vergrotend effect hebben op de mate van beïnvloeding van de inhoud van
beleidsnotities door beleidsspecifieke groepen
− een verkleinend effect hebben op de mate van beïnvloeding van de inhoud van
beleidsnotities door de mening van de politieke bewindvoerder
− een vergrotend effect hebben op de mate van draagvlak van de inhoud van
beleidsnotities
− een vergrotend effect hebben op de mate van vluchtigheid van de inhoud van
beleidsnotities

Deze hypothesen doen geen recht aan de volledige inhoud van 'De Lege Staat', ze zijn uit de
thema's afgeleid.

23
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

Hoofdstuk 3 - Onderzoeksontwerp en dataverzameling

3.1 Inleiding op het onderzoeksontwerp


De probleemstelling is als volgt geformuleerd:

Heeft participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities effecten


op de (meta-)inhoud van beleidsnotities, afgeleid uit ideeën van Frissen in 'De Lege Staat'?

Ten einde tot een adequate beantwoording van de hoofdvraag te komen, is in het vorige
hoofdstuk onderzocht welke mogelijke effecten er zijn. In dit hoofdstuk staat het verdere
onderzoeksontwerp centraal en de vraag op welke wijze de opgeworpen hypothesen het best
getoetst kunnen worden.

3.2 Motivatie van onderzoeksmethode


Er zijn verscheidene manieren mogelijk om de probleemstelling te toetsen. Van
literatuurstudie, kwalitatieve diepte-interviews, case-studies tot kwantitatief onderzoek d.m.v.
enquêtes. Een adequate methode voor het beantwoorden van bovenstaande hoofdvraag lijkt
het uitvoeren van een toetsend deductief kwantitatief onderzoek te zijn, waarbij er vanuit een
theoretisch kader toetsbare hypothesen worden opgeworpen. Waarom dit de meest adequate
methode lijkt, wordt door de beschrijving van enkele andere mogelijke opties duidelijk:

- Het doen van een literatuuronderzoek lijkt niet de juiste methode. Aangezien dit
onderzoeksgebied vrij nieuw is, bestaat er geen grond om aan te nemen dat er met betrekking
tot alle variabelen veelvuldig literatuur beschikbaar is die de hoofdvraag adequaat zou kunnen
beantwoorden.

- Om hypothesen te kunnen toetsen zouden er kwalitatieve interviews met experts op


deze gebieden gehouden kunnen worden. Hieruit zouden zeker interessante theorieën voort
kunnen komen en misschien zouden deze experts met voorbeelden en observaties kunnen
komen. Echter lijkt het, zeker doordat er al verschillende ideeën en theorieën geopperd zijn
door Frissen, beter om een toetsing te doen die de populatie en empirie het dichtst nadert.

- Er zouden bijvoorbeeld case-studies gedaan kunnen worden, door bijvoorbeeld een


participerende ambtenaar te observeren en een niet-partiperende ambtenaar. Echter zijn deze
resultaten minder generaliseerbaar. In dit kader zijn er voor wat betreft het thema e-
democracy en dan met name e-participatie door burgers wel verscheidene case-studies
verricht, bijvoorbeeld Coleman (2007) en Macintosh (2006), zie ook hoofdstuk 6. Echter is er
weinig onderzoek bekend naar daadwerkelijke participatie van ambtenaren in
internetcommunities en het effect daarvan op beleid (breder dan e-democracy).

- Een andere vorm zou 'content analysis' kunnen zijn, waarin beleidsnotities via tekstuele
analyse onderzocht kunnen worden. Deze methode heeft Whyte (2001) bijvoorbeeld gebruikt
bij het analyseren van e-consultatie, waarbij opmerkingen werden gewaardeerd en ingedeeld
in bepaalde schalen. Dat voor deze methode niet gekozen is, komt door de moeilijkheid dat
bepaalde inhoudelijke zaken als burgerinvloed in notities niet altijd zijn geëxpliciteerd.
Daarnaast is het moeilijk te bepalen of een bepaalde beleidslijn door de mening van
beleidsambtenaren of die van stakeholders is beïnvloed. Ook is zeer moeilijk te bepalen of
beleidsnotities vluchtig zijn en of er een volledig beeld van de werkelijkheid aan ten grondslag
ligt. Ook is dan de vraag welke notities vergeleken zouden moeten worden.

De meest adequate methode voor toetsing lijkt voor deze onderzoeksvraag dan ook een
deductief kwantitatief onderzoek te zijn, waarbij er vanuit een theoretisch kader toetsbare
24
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

hypothesen worden opgeworpen. Hierdoor worden én mogelijke theoretische effecten in kaart


gebracht én is er een adequate empirische toetsing op een steekproef uit de populatie
mogelijk. Daarnaast is er een grotere kans op generaliseerbaarheid van de conclusies. Voor
deze methode is dan ook gekozen in de onderzoek. Een op de onderzoeksvragen van
toepassing zijnde dataset bestond nog niet, waardoor de data zelf gegenereerd moest worden.
Om deze statistische data te verkrijgen is gekozen voor het enquêteren van
beleidsambtenaren, zij weten namelijk het meest van de eigenschappen van hun
beleidsnotities af. Wel zitten hier nadelen aan, met name het feit dat de data dus bestaat uit
de percepties van ambtenaren op hun eigen werk en producten. De meta-inhoud van
beleidsnotities is in dit onderzoek dan ook alleen bekend door 'hear-say'; hoe ambtenaren deze
eigenschappen beschouwen. Mede door tijdsdruk en de bovengenoemde argumenten bij
'content analysis' is er niet voor gekozen de betreffende beleidsnotities daadwerkelijk zelf te
onderzoeken. De verdere concrete invulling van het onderzoek is hieronder beschreven.

3.3 Concrete invulling deductief toetsend kwantitatief onderzoek

Afleiding hypothesen uit theoretisch kader


Vanuit een bestuurlijk c.q. staatkundig theoretisch kader zijn er toetsbare hypothesen afgeleid,
namelijk in het vorige hoofdstuk vanuit de ideeën van prof. dr. P.H.A. (Paul) Frissen uit 'De
Lege Staat'. Waarom voor dit theoretisch kader is gekozen is genoemd in hoofdstuk 2.2.

In het vorige hoofdstuk is het afhankelijke gedeelte van de hoofdvraag verdeeld over 8
deelaspecten. Oftewel 'meta-inhoud van beleidsnotities' is in 8 aspecten onderverdeeld om
uitvoerbare toetsingen te kunnen doen:

1. de aan de inhoud van beleidsnotities ten grondslag liggende volledigheid van het
beeld van de werkelijkheid betreffende het beleidsterrein van de ambtenaar
2. de mate van in de inhoud van beleidsnotities verwerkt zijnde internationale
opvattingen en culturen
3. de mate van in de inhoud van beleidsnotities verwerkt zijnde opvattingen en
meningen van burgers
4. de mate van het op de lokale praktijken toegesneden zijn van de inhoud van de
beleidsnotities
5. de mate van beïnvloeding van de inhoud van beleidsnotities door beleidsspecifieke
groepen
6. de mate van beïnvloeding van de inhoud van beleidsnotities door de mening van de
politieke bewindvoerder
7. de mate van draagvlak van de inhoud van beleidsnotities
8. de mate van vluchtigheid van de inhoud van beleidsnotities

Dataverzameling door online enquête


Zoals eerder genoemd, is ervoor gekozen de hypothesen te toetsen door ambtenaren die zich
bezighouden met beleid als respondenten te benaderen en te vragen naar de onafhankelijke
variabele (participatie op fora en in communities) en naar de afhankelijke variabelen (de
aspecten zoals hierboven gedefinieerd) via een online enquête.

Dataverzameling via een online enquête heeft verschillende voordelen, zoals snelheid, goede
verwerkbaarheid en onafhankelijkheid van tijd. Daarnaast hoeven respondenten niet alle
antwoorden te onthouden, wat wel het geval is bij bijvoorbeeld telefonische enquêtes (Miller,
2001). Miller (2001) concludeert daarnaast dat door het ontbreken van een interviewer
eerlijker antwoorden gegeven kunnen worden dan bij telefonische enquêtes, waarbij vaker
sociaal wenselijke antwoorden worden gegeven.
25
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

Echter zijn er ook nadelen. Een veel bediscussieerd nadeel is het veelal ontbreken van de
mogelijkheid om een willekeurige steekproef te trekken, sommige wetenschappers nemen
onderzoeken die zijn gebaseerd op online onderzoek dan ook niet serieus (Taylor, 1999). Nauta
(2003) beschrijft dat een willekeurige steekproef van belang is bij generalisaties naar een
grotere, vaak landelijke, populatie. Wel meent hij dat internetpanels een belangrijke en nuttige
rol kunnen vervullen op andere gebieden, zoals het in kaart brengen van ontwikkelingen,
categoriale variabelen en doelgroeponderzoek.

Ook is het van belang te kijken naar het percentage van de populatie dat internettoegang
moet hebben, anders kan er onderrepresentatie van bepaalde delen van de populatie optreden
(Göritz, 2007).

De Leeuw (2009) haalt ook non-respons aan. Het blijkt dat online enquêtes een hogere non-
respons hebben dan overige methoden. Ze haalt ook aan dat onderzoekers voorzichtig moeten
zijn in de manier waarop ze respondenten uitnodigen; als ze in hun uitnodiging niets zeggen
over het onderwerp zijn respondenten niet geïnteresseerd en wanneer er teveel gezegd wordt,
doet er een te selectieve groep mee.

In dit onderzoek is de doelgroep op verschillende manieren benaderd en door de eerste vraag


werd de doelgroep van de niet-doelgroep gescheiden. Meer hierover wordt hieronder
beschreven.

Doelgroep en beschrijving steekproef


De doelgroep is 'ambtenaren die zich bezighouden met beleid', oftewel beleidsambtenaren. Een
exacte schatting van deze doelgroep kan niet gegeven worden. Wel kan indicatief vermeld
worden dat in totaal bijna een miljoen Nederlanders werkzaam zijn in in de publieke sector,
waarvan de helft in de sector onderwijs en wetenschappen. De verdere cijfers zijn: Gemeenten
171.000 Rijk 123.000 Defensie 68.000 Politie 62.000 Provincies 13.000 Waterschappen 10.000
Rechterlijke macht 4.000.x Echter zou bijvoorbeeld bij het Rijk slechts 10% van de ambtenaren
zich bezighouden met beleidstaken.xi

Van deze doelgroep mag verwacht worden dat zij allen over internet beschikken. Een exacte
inschatting is niet te maken van het aantal ambtenaren dat participeert op internetfora en in
internetcommunities. Om conclusies te kunnen trekken over het effect van de mate van
participatie van beleidsambtenaren is het voor dit onderzoek van belang zowel ambtenaren te
enquêteren die wel participeren als ambtenaren die niet participeren, oftewel; juist een
verdeling te hebben van de populatie over de verschillende participatiegraden.

De uiteindelijke steekproef uit de doelgroeppopulatie op het moment van data-analyse is 40 2.


Dit is een laag aantal gezien het hoge aantal ambtenaren dat zich bezighoudt met beleid. 21
personen geven op de vraag of men 'een ambtenaar is die beleidsnotities schrijft' als antwoord
dat dit inderdaad grotendeels hun functie is en 19 dat dit het geval is, maar dat men maar
zijdelings met beleid bezig is. Tevens is er een bepaalde scheefheid te zien in deze steekproef.
19 personen zijn werkzaam bij een ZBO, 5 bij de lokale overheid, slechts 2 bij de regionale of
provinciale overheid en 14 bij de rijksoverheid.

Dit kan komen door de manier van data-verzameling. Uiteindelijk is de enquête uitgezet van
eind maart tot begin april, van het moment van uitzetten tot het moment van data-analyse
zo'n 2 weken. In deze tijd is er een blog aangemaakt op ambtenaar20.nl (enkele duizenden
leden), is er een berichtje opgenomen in de wekelijkse updatemail van ambtenaar 2.0 en is de
enquêtelink geforward door collega's bij het Rijk. Daarnaast is de enquêtelink geplaatst in de

2
49 binnengekomen enquêtes in totaal, oftewel 9 personen vielen buiten de doelgroep, doordat ze vraag 1 met 'nee'
beantwoordden (vraag of men ambtenaar is en zich met beleid bezighoudt, zie ook Bijlage 1)
26
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

statusupdate op LinkedIn en op Twitter, ook is er bij de LinkedIn groep van ambtenaar 2.0 nog
een kort berichtje geplaatst. Daarnaast is de afdeling waar de auteur werkt, een beleids- en
kennisafdeling bij een ZBO, per mail benaderd. Dit kan het hoge aantal 'ZBO-respondenten'
verklaren. Gesteld dient dus wel te worden dat het niet een geheel representatieve steekproef
betreft.

Uiteindelijk is de spreiding voor de onafhankelijke variabele participatie op internetfora en


internetcommunities voor het werk redelijk verdeeld, alhoewel bijna de helft van de steekproef
zegt dat men slechts informatie leest:

2 - Ik heb een leidende rol op sommige fora / in sommige communities


4 - Ik voeg wel eens nieuwe inhoud toe (artikel schrijven / vraag uitzetten)
7 - Ik voeg wel eens een reactie toe
19 - Ik lees informatie
8 - Niet, ik lees zelfs geen informatie

Validiteitswaarborging van de data


De ambtenaren zijn als respondenten benaderd. Om een zo goed mogelijke validiteit van de
data te waarborgen werd in de uitnodiging niet verteld welk effect er precies gemeten werd,
het werd zo goed mogelijk vermeden. In uitnodigingen stond bijvoorbeeld dat het gaat om een
onderzoek naar de relatie tussen communities en beleid, niet dat het effect van het één op het
ander onderzocht zou worden. Dat er wel een tipje van de sluier werd opgelicht kwam door het
feit dat respondenten natuurlijk uiteindelijk wel het nut moesten inzien van het invullen van de
enquête. Zoals eerder vermeld is dit een herkenbaar dilemma bij online onderzoek (De Leeuw,
2009).

Voor het uitzetten van de definitieve enquête is er een eerdere versie uitgezet bij een
pilotgroep van 10 personen. De personen uit deze pilotgroep zijn niet opnieuw benaderd,
omdat zij wisten welk effect werd onderzocht, dit geldt tevens voor de scriptiecirkelleden. 3

De enquêtevragen zijn zo opgesteld dat deze de hypothese zo dicht mogelijk benaderen, ook is
steeds een controlevraag (deze staat iets verder van de hypothese weg) opgenomen, deze
diende als proxy-variabele, als check. De enquêtevragen zijn getest door enkele collega's.

Wel is het zo, zoals reeds eerder aangegeven, dat er in de enquêtevragen gevraagd wordt naar
de percepties van de ambtenaren betreffende hun eigen gedrag en producten. Dit kan sociaal
wenselijke antwoorden tot gevolg hebben. Een indicatie hiervoor is dat op de vraag of
zijn/haar beleidsnotities draagvlak hebben slechts één respondent “nee, eigenlijk niet”
antwoordt, de rest antwoordt met “ja” of “ja, eigenlijk wel”.

Methode van data-analyse


Met name de analyse van de pilotresultaten deed me inzien dat het niet werkbaar was ge-
enquêteerden een gemixte rol van respondent en expert te laten hebben. Consistentie in deze
resultaten ontbrak namelijk behoorlijk. Vooral dit deed me ertoe beslissen de ge-enquêteerden
'slechts' de rol van respondent te geven. Hierdoor konden eenduidige toetsingsmethoden
gebruikt worden.

Uiteindelijk zijn er sowieso per hypothese 2 enkelvoudige regressie-analysen uitgevoerd. 1


voor het effect voor de hoofdvariabele en 1 voor het effect van de proxy-variabele. Daarnaast
zijn er bij constatering van significante effecten meerdere multipele regressie-analyse
uitgevoerd, waarbij dummy-variabelen werden opgevoerd. Het volgende hoofdstuk gaat op
deze variabelen verder in.
3
Er kan overigens niet uitgesloten worden dat sommigen van hen de enquête wel hebben ingevuld, velen zien
bijvoorbeeld de LinkedIn update.
27
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

Hoofdstuk 4 – Beschrijving variabelen en enquêteresultaten


In dit gedeelte worden zowel de variabelen als de resultaten van de enquête beschreven.

4.1 De onafhankelijke variabele


De onafhankelijke variabele is telkens

'de mate van participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities'

Hieronder staan de vragen en antwoorden die hierbij horen met de resultaten van de enquête,
het aantal respondenten dat de betreffende antwoorden gaf:

In hoeverre participeer je op fora en in communities voor je WERK?

2 - Ik heb een leidende rol op sommige fora / in sommige communities


4 - Ik voeg wel eens nieuwe inhoud toe (artikel schrijven / vraag uitzetten)
7 - Ik voeg wel eens een reactie toe
19 - Ik lees informatie
8 - Niet, ik lees zelfs geen informatie

In hoeverre participeer je op internetfora en in internetcommunities? In het algemeen (zowel


voor privé als voor werk).

Dezelfde antwoordcategorieën als hiervoor. De aantallen zijn respectievelijk: 0, 7, 8, 20 en 5.

Dit betreft dus een ordinale schaal gebaseerd op de vier C's van participatie (Wenmoth, 2006).
Daarnaast is er een extra antwoordmogelijkheid voor wanneer er totaal geen participatie is.

Uit de pilot kwam naar voren dat er een verschil kan zijn tussen privéparticipatie en
werkparticipatie. Op basis hiervan zijn beide vragen opgenomen. Een interessant feit is dat er
personen zijn die bijvoorbeeld wel een leidende rol invullen bij werk, maar niet bij privé én
werk. Verwacht zou worden dat privé én werk minstens zo hoog zou scoren of hoger dan alleen
werk. Personen die alleen bepaalde privé-zaken op fora- en communities doen (als het
bijhouden van een privé-Hyves-account) zouden de resultaten kunnen vertroebelen. Dit
onderzoek gaat namelijk over de participatie van ambtenaren op internetfora en in
internetcommunities, dit betekent dat het om participatie betreffende hun functie gaat of dat
participatie gebeurt in het kader van hun functie. Bij het analyseren van de resultaten wordt
dan ook gewerkt met de variabele voor werk.

28
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

4.2 De afhankelijke variabele


De afhankelijke variabele “meta-inhoud van notities van beleidsambtenaren” is onderverdeeld
in de volgende onderdelen van meta-inhoud:

1. de aan de inhoud van beleidsnotities ten grondslag liggende volledigheid van het
beeld van de werkelijkheid betreffende het beleidsterrein van de ambtenaar
2. de mate van in de inhoud van beleidsnotities verwerkt zijnde internationale
opvattingen en culturen
3. de mate van in de inhoud van beleidsnotities verwerkt zijnde opvattingen en
meningen van burgers
4. de mate van het op de lokale praktijken toegesneden zijn van de inhoud van de
beleidsnotities
5. de mate van beïnvloeding van de inhoud van beleidsnotities door beleidsspecifieke
groepen
6. de mate van beïnvloeding van de inhoud van beleidsnotities door de mening van de
politieke bewindvoerder
7. de mate van draagvlak van de inhoud van beleidsnotities
8. de mate van vluchtigheid van de inhoud van beleidsnotities

In de tabel op de volgende bladzijde ziet u de vragen voor de onafhankelijke variabelen bij de


alternatieve hypothesen, met de thema's behorende bij de hypothesen. Bij de vragen wordt er
steeds gewerkt met een hoofdvariabele, die de hypothese zo dicht mogelijk benadert en een
proxyvariabele, een variabele die de afhankelijke variabele benadert, een mogelijke 'check-
variabele'.

De antwoordcategorieën zijn praktisch steeds dezelfde:

Ja; Ja, eigenlijk wel; Nee, eigenlijk niet; Nee

Hiervoor is gekozen, omdat uitschieters (ja, helemaal mee eens of nee, zeker niet) naar
verwachting weinig zullen voorkomen (o.a. op basis van de pilotresultaten). Door 2
antwoorden te selecteren die allebei redelijk in het midden zitten, zullen mensen het antwoord
kiezen waar men het meest naar toe neigt bij twijfel (dit wordt bij de invulinstructie ook zo
vermeld). Hierdoor komt er variatie in de resultaten, waardoor een mogelijk effect eerder
ontdekt zou moeten kunnen worden dan wanneer er een 'neutraal/weet niet'-antwoord tussen
zou staan. Overigens zijn respondenten niet verplicht bij alle vragen een antwoord te geven,
bij de meeste vragen niet, zie bijlage 1 (de vragen met een * zijn verplicht). Dus wanneer men
de vraag niet van toepassing vindt, heeft men de mogelijkheid deze over te slaan. Dit is
slechts door 2 personen een enkele keer gedaan.

Op de volgende pagina zijn de resultaten van de enquête voor de afhankelijke variabele


weergegeven.

29
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

Resultaten enquête afhankelijke variabelen Ja, Nee,


eigen- eigen-
Ja lijk wel lijk niet Nee
Virtualisatie Welk beeld denk je dat je hebt van de werkelijkheid? 0* 29* 8* 3*
Heb je het idee dat je de mening/visie weet van alle
relevante stakeholders op je beleidsgebied? 6 22 10 1
Zijn internationale opvattingen en culturen verwerkt in je
Deterritorisalisering beleidsnotities? 7 9 13 11
Ik weet veel opvattingen uit andere landen op mijn
beleidsterrein 7 11 13 9
In mijn beleidsnotities zijn opvattingen en meningen van
Democratisering burgers verwerkt 5 9 13 12
Ik onderzoek voor mijn beleidsnotities de opvattingen en
meningen van burgers 7 10 11 12
Decentralisatie Mijn beleidsnotities zijn toegesneden op de lokale praktijk 10 12 11 7

Ik weet wat er speelt op lokaal niveau op mijn beleidsterrein 11 17 10 2


De inhoud van mijn beleidsnotities is beïnvloed door
Anarchie verschillende beleidsspecifieke groepen 14 21 4 1
Per verschillend beleidsonderwerp raadpleeg ik verschillende
groepen 13 18 7 1
Mijn beleidsnotities zijn in grote mate door de mening van de
De Lege Staat politieke bewindvoerder beïnvloed 6 13 14 7

De inhoud van mijn beleidsnotities wordt grotendeels bepaald


door andere actoren dan de politieke bewindvoerder 6 18 15 1
Co-productie Mijn beleidsnotities hebben draagvlak 15 24 1 0
Stakeholders weten van de inhoud van mijn beleidsnotities
af, voordat deze definitief is 13 19 5 3
De inhoud van mijn beleidsnotities is vluchtig (ik maak zo
Internet weer een andere notitie met enigszins gewijzigde inhoud) 2 9 15 14
In mijn beleidsnotities neem ik verwijzingen op naar
(internet-)bronnen 14 13 7 6

* De antwoorden bij deze vraag wijken af van de rest van de vragen en zijn respectievelijk a) een volledig beeld
b) ik denk dat ik het meeste wel overzie c) ik denk dat ik het een en ander niet helemaal overzie d) een onvolledig beeld.
- De eerstgenoemde enquêtevraag bij een thema is steeds de hoofdvariabele, de tweede de proxy-variabele

Tabel 4 – Resultaten enquête onafhankelijke variabele

4.3 Dummy-variabelen
Uiteindelijk zijn er, om te kunnen corrigeren voor mogelijke effecten van de organisatie waar
men werkt of voor de leeftijd, dummy-variabelen opgenomen. Wanneer welke gebruikt zijn,
wordt vermeldt in de analyse.

De verdeling voor de dummy-variabelen voor organisaties is als volgt: 19 personen zijn


werkzaam bij een ZBO, 5 bij de lokale overheid, slechts 2 bij de regionale of provinciale
overheid en 14 bij de rijksoverheid.

De verdeling voor de dummy-variabele voor leeftijdsklasse is als volgt:


0 respondenten - t/m 24
5 respondenten - 25 t/m 34
20 respondenten - 35 t/m 44
8 respondenten - 45 t/m 54
7 respondenten - 55+

30
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

Hoofdstuk 5 - Toetsing hypothesen

5.1 Algemeen overzicht regressie uitkomsten


De resultaten van de enkelvoudige lineaire regressietesten staan opgenomen in de
onderstaande tabel. Hieronder staan 16 testen vermeld. De onafhankelijke variabele was
steeds de mate van participatie van beleidsambtenaren op fora en in communities voor hun
werk. De afhankelijke variabele was steeds de hoofd- of proxy-variabele t.b.v. het testen van
de hypothesen. Gezien kan worden dat er 2 testen significant waren op 10%-niveau en 2
testen op 5% niveau (vetgedrukt).

Enkelvoudige Lineaire Regressie Uitkomsten

Onafhankelijke v ariabele: m ate v an participatie v an beleidsam btenaren op fora en in com m unities

Hypothese & Beta- Signi- Model Adj. Model


afh.variabelen Coëfficiënt ficantie R squared Sign.

1) de aan de inhoud van beleidsnotities ten grondslag liggende volledigheid van het beeld
van de werkelijkheid betreffende het beleidsterrein van de ambtenaar
hoofdvariabele ,29 ,06 ,08 ,07
proxy-variabele ,10 ,06 ,08 ,07

2) de mate van in de inhoud van beleidsnotities verwerkt zijnde internationale opvattingen en culturen
hoofdvariabele ,05 ,77 ,00 ,77
proxy-variabele ,32 ,04 ,10 ,04

3) de mate van in de inhoud van beleidsnotities verwerkt zijnde opvattingen en meningen van burgers
hoofdvariabele ,35 ,03 ,12 ,03
proxy-variabele ,20 ,22 ,04 ,22

4) de mate van het op de lokale praktijken toegesneden zijn van de inhoud van de beleidsnotities
hoofdvariabele ,07 ,69 ,00 ,69
proxy-variabele ,13 1,00 ,00 1,00

5) de mate van beïnvloeding van de inhoud van beleidsnotities door beleidsspecifieke groepen
hoofdvariabele ,05 ,78 ,00 ,78
proxy-variabele -,01 ,95 ,00 ,95

6) de mate van beïnvloeding van de inhoud van beleidsnotities door de mening van de politieke bewindvoerder
hoofdvariabele ,10 ,52 ,01 ,53
proxy-variabele ,02 ,91 ,00 ,91

7) de mate van draagvlak van de inhoud van beleidsnotities


hoofdvariabele ,07 ,69 ,00 ,69
proxy-variabele ,15 ,37 ,02 ,37

8) de mate van vluchtigheid van de inhoud van beleidsnotities


hoofdvariabele ,14 ,38 ,02 ,38
proxy-variabele ,10 ,52 ,01 ,52

Tabel 5 – Algemeen overzicht enkelvoudige lineaire regressie-uitkomsten

31
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

5.2 Analyse Hypothese 1


Bij hypothese 1 werden er significante effecten gevonden, in dit gedeelte worden deze verder
geanalyseerd.
Beta- Signi- Model Adj. R Model
Analyse hypothese 1 Coëfficiënt ficantie squared Sign.

Afh. variabele: de aan de inhoud van beleidsnotities ten grondslag liggende volledigheid
van het beeld van de werkelijkheid betreffende het beleidsterrein van de ambtenaar
hoofdvariabele ,29 ,06 ,08 ,07
proxy-variabele ,10 ,06 ,08 ,07
Onafhankelijke v ariabele: m ate v an participatie v an beleidsam btenaren op fora en in com m unities

Tabel 6 – Uitkomsten regressie-analysen hypothese 1

Bovenstaande resultaten kunnen als volgt geïnterpreteerd worden: er kan op een


significantieniveau van 10% gezegd worden dat participatie op fora en in communities voor het
werk leidt tot een grotere mate van volledigheid van het beeld van de werkelijkheid
betreffende het beleidsterrein van de ambtenaar. Dit effect is groter bij de test met de
hoofdvariabele als afhankelijke variabele (29%) dan bij de test met de proxy-variabele (10%).
Dit gaat om respectievelijk de vraag naar welk beeld men heeft van de werkelijkheid en de
vraag of men van alle stakelholders de mening/visie weer.

Echter verklaart de variabele participatie op fora en communities slechts 8% van de variantie


bij de afhankelijke variabelen. 92% wordt dus bepaald door andere factoren dan deze
participatie.

Verdere analyse hoofdvariabele


Wanneer de hoofdvariabele (welk beeld men heeft van de werkelijkheid) verder geanalyseerd
wordt, zien we het volgende. Door het opnemen van dummies voor zowel leeftijd als type
organisatie in de regressie-analyse, werd het model en de variabele 'participatie' insignificant.
Een interessant feit kan genoemd worden dat de beta-coëfficiënt voor zowel de dummy 25-34
als de dummy ZBO negatief waren. Dit zou hebben betekend dat naarmate men jonger is, of
bij een ZBO werkt, men vindt dat men een minder volledig beeld van de werkelijkheid heeft.
Echter zijn deze dummyvariabelen niet significant, evenals het totale model met
dummyvariabelen.

Daarnaast, wanneer slechts de dummy ZBO wordt opgenomen, is deze wel significant en de
variabele participatie niet. Dit kan komen doordat deze 2 variabelen significant negatief
gecorreleerd zijn (-,58). Wel geeft dit te denken; blijkbaar heeft het feit dat iemand bij een
ZBO werkt, meer effect dan het feit dat iemand op internet participeert. Wanneer een test
gedaan wordt met afhankelijke variabele 'beeld werkelijkheid' en als onafhankelijke variabele
ZBO, levert dit een beta op van -,44, met een significantieniveau van ,00. De adjusted R
squared is ,19 met een significantieniveau van ,00. Onderstaand de kruistabel 'beeld
werkelijkheid' en 'ZBO'.

Beeld van de werkelijkheid Geen ZBO Wel ZBO Totaal


Volledig beeld 0 0 0
Meeste wel overzien 19 10 29
Één en ander niet overzien 2 6 8
Onvolledig beeld 0 3 3
Totaal aantal respondenten 21 19 40

Tabel 7 – kruistabel 'beeld van de werkelijkheid'-variabele en ZBO-dummy

32
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

Verdere analyse proxy-variabele


Eenzelfde conclusie kan getrokken worden bij de proxy-variabele (of men van alle relevante
stakeholders de mening/visie weet). Ook hier zorgt het opnemen van de dummies voor een
niet-significant model, wel hebben de leeftijdsgroepen 25 t/m 34 en 35 t/m 44 in dit model op
een significantieniveau van 10% een negatieve bèta-coëfficiënt (-,49).

Het opnemen van de dummy ZBO in het model 'participatie' en 'meningen stakeholders',
maakt het gehele model insignificant en beide onafhankelijke variabelen ook. Alleen deze
dummy ZBO als onafhankelijke variabele opnemen geeft eveneens een insignificant model en
variabele.

Het opnemen van de dummy's 25 t/m 34 en 35 t/m 44 maakt het model iets significanter
(,06) en er wordt meer verklaard (adjusted R squared = ,14). De dummy's zijn significant op
10% niveau, echter de onafhankelijke variabele 'participatie' is niet meer significant. Wanneer
deze dummy's alleen als onafhankelijke variabele worden opgenomen (zonder 'participatie'),
blijft het model op 10% niveau significant (,06). De dummy 25 t/m 34 is nu niet meer
significant, de dummy 35 t/m 44 wel: ,02 met een beta van -,41.

Dit geeft op eenzelfde manier te denken als bij de hoofdvariabele met de casus ZBO. Blijkbaar
heeft je bevinden in deze leeftijdsklasse een groter (overigens negatief) effect op het idee dat
je alle meningen/visies van stakeholders weet dan participatie op internetfora en in
internetcommunities.

Conclusie Hypothese 1
Op een significantieniveau van 5% is er geen effect gevonden van participatie op internetfora
en communities voor het werk op de mate van volledigheid van het beeld van de werkelijkheid
betreffende het beleidsterrein. Echter is dit effect er wel op een significantieniveau van 10%,
tevens is dit zowel gevonden bij hoofd- als proxy-variabele. Echter is dit effect erg klein;
verdere analyse toonde bijvoorbeeld aan dat de organisatie of de leeftijdsgroep zelfs nog meer
effect hebben op het beeld van de werkelijkheid dan participatie op fora en communities. De
nulhypothese kan dus niet verworpen worden en blijft dus staan:

De mate van participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities zal


geen effect hebben op het aan de inhoud van beleidsnotities ten grondslag liggende beeld van
de werkelijkheid.

33
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

5.3 Analyse hypothese 2


Ook bij hypothese 2 werd er een significant effect gevonden, hier volgt een verdere analyse.
Beta- Signi- Model Adj. R Model
Analyse hypothese 2 Coëfficiënt ficantie squared Sign.

Afh. variabele: de mate van in de inhoud van beleidsnotities verwerkt zijnde internationale opvattingen en culturen
hoofdvariabele ,05 ,77 ,00 ,77
proxy-variabele ,32 ,04 ,10 ,04
Onafhankelijke v ariabele: m ate v an participatie v an beleidsam btenaren op fora en in com m unities

Tabel 8 – Uitkomsten regressie-analysen hypothese 2

Analyse hoofdvariabele
De hoofdvariabele, namelijk de vraag of internationale opvattingen en culturen verwerkt zijn in
de beleidsnotities, is in hoge mate insignificant en heeft een zeer kleine bèta. De vraag van de
hoofdvariabele was: “Zijn internationale opvattingen en culturen verwerkt in je
beleidsnotities?” De verdeling van de 40 respondenten over de antwoorden is 7x 'ja', 9 x 'ja,
eigenlijk wel', 13x 'nee, eigenlijk niet' en 11 x 'nee'. Geen aparte scheefheden, dit duidt erop
dat de nulhypothese niet verworpen kan worden.

Analyse proxy-variabele
Wanneer we kijken naar de proxy-variabele, namelijk de vraag of men veel opvattingen uit
andere landen op het beleidsterrein weet, zien we een op 5%-niveau significant effect
optreden voor de onafhankelijke variabele 'participatie' met een bèta van ,32. Tevens is dit een
significant model, eveneens op 5% niveau. Echter verklaart deze variabele slechts 10%, 90%
wordt dus door andere factoren verklaard. Verdere analyse wijst uit dat door meerdere
dummyvariabelen op te nemen de variabelen én het model insignificanter worden. Alleen het
opnemen van de dummyvariabele 25-34 in het model 'participatie' en 'opvattingen weten uit
andere landen' maakt én het model significanter (,02) en de proxy-variabele (,01). Deze
proxy-variabele krijgt tevens een hogere bèta-coëfficiënt (,43). De dummy is significant (,05
en heeft een beta van -,31. Oftewel, behoren tot de groep 25 t/m 34 jarigen, maakt dat je
minder snel kunt of zult zeggen dat je veel opvattingen uit andere landen op je beleidsterrein
weet.

Conclusie hypothese 2
Het bovenstaande zou betekenen dat door participatie op fora en in communities men kennis
opdoet van andere landen op het beleidsterrein (of dat men het idee heeft dat men er meer
van weet). Echter leidt participatie op fora en in communities er niet toe dat deze
internationale opvattingen en culturen worden verwerkt in beleidsnotities. De nulhypothese
kan dus niet verworpen worden. Deze blijft dus staan:

De mate van participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities zal


geen effect hebben op de mate van in de inhoud van beleidsnotities verwerkt zijnde
internationale opvattingen en culturen.

34
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

5.4 Analyse hypothese 3


Het laatste significante effect werd gevonden bij hypothese 3, hier volgt een analyse.
Beta- Signi- Model Adj. R Model
Analyse hypothese 3 Coëfficiënt ficantie squared Sign.

Afh. Variabele: de mate van in de inhoud van beleidsnotities verwerkt zijnde opvattingen en meningen van burgers
hoofdvariabele ,35 ,03 ,12 ,03
proxy-variabele ,20 ,22 ,04 ,22
Onafhankelijke v ariabele: m ate v an participatie v an beleidsam btenaren op fora en in com m unities

Tabel 9 – Uitkomsten regressie-analysen hypothese 3

Analyse hoofdvariabele
Uit de bovenstaande tabel kan worden opgemaakt dat er een positief effect (,35) van de mate
van participatie op fora en communities voor het werk is op de de mate van in de inhoud van
beleidsnotities verwerkt zijnde opvattingen en meningen van burgers op een 5%-
significantieniveau. Deze enkelvoudige lineaire regressie verklaart 12% van de variantie, 88%
wordt verklaard door andere factoren.

Verdere analyse wijst uit dat door dummyvariabelen voor organisatie en leeftijd in het model
op te nemen, het model insignificant wordt, daarnaast is geen van deze dummyvariabelen
significant en blijft de variabele 'participatie' nagenoeg onveranderd. Als alleen de dummy
'lokale overheid' in het bovenstaande model wordt opgenomen, wordt de adjusted R squared
iets hoger (,17) en de variabele 'participatie' iets lager (beta ,30 en significantie ,05).
Wanneer de dummy 'lokale overheid' als enige onafhankelijke variabele wordt opgenomen (dus
zonder 'participatie'), ontstaat er ook een significant model (,05), met een bèta van ,31 en een
siginificantie van ,05.

Analyse proxy-variabele
Deze regressie met de proxy-variabele is niet significant, net als de variabele zelf. Deze is: 'ik
onderzoek voor mijn beleidsnotities de opvattingen en meningen van burgers'. Deze proxy-
variabele benadert de hypothese, maar is niet hetzelfde.

Door het opnemen van dummies voor organisatie en leeftijd werd het model enigszins meer
significant, maar nog steeds niet toereikend (,14). Ook ging de verklarende kracht omhoog
(AdjRsquared van ,14), daarnaast werd de proxy-variabele minder significant (,34).

Een verklaring kan gezocht worden in het feit dat meningen 'onderzoeken' veel tijd en energie
lijkt te vergen, een betere proxy-variabele was misschien geweest 'ik ben bekend met'. De
onderstaande kruistabel laat wel zien dat veel respondenten beide vragen hetzelfde
beantwoorden. Bij beide variabelen zien we dan ook een positieve beta (,20 en ,35), echter is
deze van de proxy-variabele niet significant.
Ik onderzoek v oor m ijn
beleidsnotities de opv attingen en
m eningen v an burgers
In m ijn beleidsnotities zijn Nee, Ja,
opv attingen en m eningen v an eigenlijk eigenlijk
burgers verwerkt Nee niet wel Ja Totaal
Nee 11 0 1 0 12
Nee, eigenlijk niet 1 9 2 1 13
Ja, eigenlijk wel 0 2 7 0 9
Ja 0 0 0 5 5
Totaal aantal respondenten 12 11 10 6 39

Tabel 10 – Kruistabel hoofd- en proxy-variabele hypothese 3

35
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

Conclusie hypothese 3
Op een significantieniveau van 5% is er een positief effect gevonden van participatie op
internetfora en communities voor het werk op de mate van in de inhoud van beleidsnotities
verwerkt zijnde opvattingen en meningen van burgers. Deze enkelvoudige lineaire regressie
verklaart 12% van de variantie, 88% wordt verklaard door andere factoren. Het effect blijft
bestaan wanneer het model wordt uitgebreid met de dummy-variabele 'lokale overheid'.

Voor de proxy-variabele is geen significant effect gevonden, dit zou verklaard kunnen worden
door de formulering van de vraag. Wel zien we een correlatie bij de hoofdvariabele en proxy-
variabele in de antwoorden.

Bovenstaande analyse leidt ertoe de onderstaande nulhypothese te verwerpen:

De mate van participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities zal


geen effect hebben op de mate van in de inhoud van beleidsnotities verwerkt zijnde
opvattingen en meningen van burgers.

De alternatieve hypothese kan op grond van bovenstaande analyse aanvaard worden:

De mate van participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities zal


een vergrotend effect hebben op de mate van in de inhoud van beleidsnotities verwerkt zijnde
opvattingen en meningen van burgers.

Hierbij moet wel opgemerkt worden dat het geen groot effect betreft, namelijk een
gestandaardiseerde bèta- coëfficiënt van ,35 met een verklaring van 12% van de variantie.

36
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

5.5 Geen grond voor alternatieve hypothesen 4 t/m 8


Uit de tabel in paragaaf 5.1 kan verder opgemaakt worden dat 5 van de nulhypothesen
sowieso niet verworpen kunnen worden, namelijk 4 t/m 8. De verklaringen uit deze testen zijn
namelijk allemaal niet significant, zelfs niet op 10% niveau. Daarnaast is de R kwadraat
dusdanig klein, dat dit zegt dat er slechts tot 2% van de variantie verklaard kan worden door
de gekozen factor, maar zelfs dit kan niet m et zekerheid gezegd worden, doordat de modellen
niet significant zijn. Er is ook getest met de onafhankelijke variabele 'participatie op
internetfora in het algemeen (voor zowel privé als werk)', ook hier kwamen geen significante
resultaten uit voort. Het bovenstaande betekent dat de volgende nulhypothesen niet
verworpen kunnen worden:

4) De mate van participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities


zal geen effect hebben op de mate van het op de lokale praktijken toegesneden zijn van de
inhoud van de beleidsnotities.

5) De mate van participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities


zal geen effect hebben op de mate van beïnvloeding van de inhoud van beleidsnotities door
beleidsspecifieke groepen.

6) De mate van participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities


zal geen effect hebben op de mate van beïnvloeding van de inhoud van beleidsnotities door de
mening van de politieke bewindvoerder.

7) De mate van participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities


zal geen effect hebben op de mate van draagvlak van de inhoud van beleidsnotities.

8) De mate van participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities


zal geen effect hebben op de mate van vluchtigheid van de inhoud van beleidsnotities.

Dit betekent tevens dat er geen grond bestaat voor het aannemen van juistheid van de
volgende alternatieve hypothesen:

4) De mate van participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities


zal een vergrotend effect hebben op de mate van het op de lokale praktijken toegesneden zijn
van de inhoud van de beleidsnotities.

5) De mate van participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities


zal een vergrotend effect hebben op de mate van beïnvloeding van de inhoud van
beleidsnotities door beleidsspecifieke groepen.

6) De mate van participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities


zal een verkleinend effect hebben op de mate van beïnvloeding van de inhoud van
beleidsnotities door de mening van de politieke bewindvoerder.

7) De mate van participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities


zal een vergrotend effect hebben op de mate van draagvlak van de inhoud van beleidsnotities.

8) De mate van participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities


zal een vergrotend effect hebben op de mate van vluchtigheid van de inhoud van
beleidsnotities.

Verdere analyse op het data-bestand gaf voor de hypothese 4 (toegesneden op de lokale


praktijk) een significant effect voor de extra opgenomen onafhankelijke variabele dummy
'lokale overheid', een beta van ,50 met een significantieniveau van ,00. Het model had nu ook
37
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

een significantieniveau van ,00. De variabele 'participatie op fora en in communities' bleef echt
insignificant, namelijk een niveau van ,89.

Bij verdere analyse naar hypothese 6 (politieke bewindvoerder), werden er geen significante
effecten gevonden, noch werd het model significant door het opnemen van dummies
betreffende de verschillende organisaties waar respondenten werkten. Hetzelfde gold voor
hypothese de mate van draagvlak.

Er werden geen verdere significante zaken gevonden wanneer er dummies werden opgenomen
voor leeftijd bij hypothese 8 (vluchtigheid).

5.5 Conclusie hoofdstuk 5


Voor het thema 'virtualisatie – aanvullende werkelijkheid' is bij de bijbehorende hypothese op
een significantieniveau van 5% geen effect gevonden van participatie op internetfora en
communities voor het werk op de mate van volledigheid van het beeld van de werkelijkheid
betreffende het beleidsterrein. Echter is dit effect er wel op een significantieniveau van 10%,
tevens is dit zowel gevonden bij hoofd- als proxy-variabele. Dit effect is echter erg klein;
verdere analyse toonde bijvoorbeeld aan dat de organisatie of de leeftijdsgroep zelfs nog meer
effect hebben op het beeld van de werkelijkheid dan participatie op fora en communities.

Met betrekking tot het thema 'deterritorialisering – een bredere blik' kan geconcludeerd
worden dat door participatie op fora en in communities men kennis opdoet van andere landen
op het beleidsterrein (of dat men het idee heeft dat men er meer van weet). Echter leidt
participatie op fora en in communities er niet toe dat deze internationale opvattingen en
culturen worden verwerkt in beleidsnotities. De nulhypothese behorende bij dit thema kan dan
ook niet verworpen worden.

Met betrekking tot het thema 'democratisering – de burger de inhoud' is er voor de


bijbehorende hypothese op een significantieniveau van 5% een positief effect gevonden van
participatie op internetfora en communities voor het werk op de mate van in de inhoud van
beleidsnotities verwerkt zijnde opvattingen en meningen van burgers. Deze enkelvoudige
lineaire regressie verklaart 12% van de variantie, 88% wordt verklaard door andere factoren.
Het effect blijft bestaan wanneer het model wordt uitgebreid met de dummy-variabele 'lokale
overheid'. Voor de proxy-variabele bij deze hypothese is echter geen significant effect
gevonden, dit zou verklaard kunnen worden door de formulering van de vraag. Wel zien we
een correlatie bij de hoofdvariabele en proxy-variabele in de antwoorden.

De alternatieve hypothese kan op grond van analyse in dit onderzoek aanvaard worden:

De mate van participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities zal


een vergrotend effect hebben op de mate van in de inhoud van beleidsnotities verwerkt zijnde
opvattingen en meningen van burgers.

Hierbij moet wel opgemerkt worden dat het geen groot effect betreft, namelijk een
gestandaardiseerde bèta- coëfficiënt van ,35 met een verklaring van 12% van de variantie.

Bij de rest van de hypothesen behorende bij de verschillende thema's zijn er geen significante
effecten geconstateerd. Dit betekent dat, net als bij 'virtualisatie – aanvullende werkelijkheid'
en 'deterritorialisering – een bredere blik', de nulhypothesen behorende bij de onderstaande
thema's niet verworpen kunnen worden:

− Decentralisatie – de lokale praktijk


− Anarchie – de beleidsarchipel
− De lege staat - inhoudsloze politiek
− Co-productie – de creatie van draagvlak
− Internet – vluchtiger

38
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

Hoofdstuk 6 - Vergelijking uitkomsten met overige literatuur


De resultaten van de kwantitatieve analyse van het vorige hoofdstuk worden in dit gedeelte
vergeleken met een verkenning van verdere, voornamelijk bestuurskundige, literatuur. Dit
wordt gedaan ten einde een mogelijke verklaring te kunnen bieden voor de resultaten en een
breder perspectief te bieden op de verschillende thema's afgeleid uit 'De Lege Staat'.

6.1 Algemeen
Met betrekking tot de effecten van ICT op de overheid geeft Bekkers (2007) aan dat er bijna
geen generieke effecten en veranderingen aan te tonen zijn. Veranderingen zijn vaak specifiek
en worden bepaald door de context. Effecten zijn gelimiteerd aan een bepaalde setting, waarin
ICT is geïntroduceerd. Ook geeft hij aan dat ICT niet neutraal is, maar een politieke interventie
in een specifieke context. Keuzes met betrekking tot ICT beïnvloeden toegang, gebruik en
distributie van informatie en communicatie en informatierelaties en patronen tussen actoren in
het beleidsnetwerk.

In dit onderzoeksgebied is het moeilijk generieke effecten aan te tonen. De juistheid van veelal
generieke ideeën van Frissen over ICT, beleid en de staat wordt met dit onderzoek niet of
nauwelijks bekrachtigd. Eventueel zou het kunnen zijn dat in specifieke situaties deze ideeën
wel een verklarende kracht bevatten. Hierbij kan overigens wel opgemerkt worden dat dit
onderzoek echter ook reeds behoorlijk geconcretiseerd is en toegepast op redelijk specifieke
werksituaties (alhoewel niet voor één organisatie) en dus is dit maar de vraag.

Bekkers (2004) geeft verder met betrekking tot virtuele beleidsgemeenschappen aan dat
ambtenaren worden uitgedaagd door deze nieuwe vorm. Deze gemeenschappen vormen
namelijk een uitdaging voor hun informatiepositie, voor hun referentiekaders en hun gedrag
dat veelal geleid wordt door de gang van zaken binnen de overheidsorganisatie. Deze nieuwe
vormen kunnen dan ook weerstand oproepen. Uiteindelijk concludeert Bekkers dat het succes
van beleidsgemeenschappen afhankelijk is van fundamentele institutionele vernieuwingen van
politiek en overheid. Dit betrekkende op het voorliggende onderzoek kan gesteld worden dat er
een mogelijkheid bestaat dat de uitdagingen van virtuele beleidsgemeenschappen en de
weerstand die dit met zich mee kan brengen van invloed kan zijn geweest op de
onderzoeksuitkomsten.

In de volgende paragrafen wordt specifieker ingegaan op verdere literatuur betreffende de


verschillende thema's waarop de hypothesen gebaseerd zijn.

6.2 Virtualisatie – aanvullende werkelijkheid


De uitkomsten voor de hypothese behorende bij het thema 'virtualisatie – aanvullende
werkelijkheid' waren niet significant. Er is dus geen reden om aan te nemen dat participatie in
internetcommunities zorgt voor een vollediger beeld van de werkelijkheid. Over dit thema zijn
ook weinig relevante literatuur en empirische studies beschikbaar. Het wordt naast de
verhandelingen in Frissens overige werken als ´De Virtuele Staat´ook verhandeld door o.a.
bestuurskundige Bekkers, echter gaat het in deze werken vaak over virtuele organisaties en
niet zozeer over aanvullende werkelijkheden.

Met betrekking tot deze aanvullende werkelijkheid geeft bijvoorbeeld Shields (1996) aan dat
cyberspaces, zoals internet dichtbij plaatsen en activiteiten van het alledaagse leven staan.
Internet creëert volgens hem een crisis m.b.t. grenzen tussen het echte en het virtuele, tussen
tijdzones en ruimtes, dichtbij en ver weg. Verder concludeert bijvoorbeeld Heldal (2007) dat
het gebruik van Virtual Reality systemen voor het plannen van wegen voordelen heeft.

In het kader van virtuele organisaties beschrijft Bekkers (2000) dat locatie en tijd geen
39
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

obstakels meer zijn voor het effectief ontsluiten en verwerken van informatie. Er is sprake van
grenzeloze communicatie. (pg. 2) Een ‘virtuele organisatie’ kan in verband gebracht worden
met de verregaande relativering van tijd, plaats en locatie voor effectieve collectieve actie (pg.
7). Bekkers (2003) beschrijft verder dat de de massieve introductie en gebruik van informatie
en communicatie netwerk technologie in de publieke sector geleid heeft tot een complexe
variëteit aan virtuele organisatievormen binnen en buiten deze sector. De elektronische
overheid was hiervoor een stuwende kracht. Echter is ook hier weinig systematisch onderzoek
naar verricht.

Verder is met betrekking tot dit thema het onderzoek van Grönlund (2009) relevant; het
verschil online versus face-to-face. Geconcludeerd wordt dat de uitkomsten van online
overleggen vergelijkbaar zijn met die van face-to-face overleggen.

6.3 Deterritorialisering – een bredere blik


Ook bij de 'internationaliseringshypothese' werd geen significant effect gevonden. Er is geen
reden aan te nemen dat er meer internationale opvattingen en culturen verwerkt worden in
beleidsnotities door participatie in internetcommunities. Een verkenning naar beschikbare
literatuur rondom ICT, globalisatie en internationalisering leverde weinig op, wel zijn er enkele
relevante auteurs in dit kader:

Castells (1996) bijvoorbeeld beschrijft een mondiale netwerksamenleving, die getypeerd wordt
door de uitwisseling van o.a. informatie. Netwerken bevinden zich vaak buiten nationale
regelgeving. Nieuwe vormen van informatieoverdracht geven macht aan diegene die in de
positie zijn deze te controleren en zodoende mensen te controleren. De processen van
globalisering dreigen gehele landen overbodig te maken.

Hier sluit Bovens (2005) op aan, hij constateert een verschuiving van nationale
beslissingsmacht naar intergouvernementele instellingen en regimes, zoals de
Wereldhandelsorganisatie (WTO), de Wereldorganisatie voor Intellectueel eigendom (WIPO) of
de GATT. Deze intergouvernementele arena’s onttrekken zich bijna volledig aan democratische
controle. Ook komen er steeds meer beleidsterreinen onder Europese macht. Belk (1995)
beschrijft het kleiner worden van de wereld door o.a. toerisme, sport, transport en
toenemende wereldcommunicatie, met implicaties voor de verschillende culturen. Delanti
(2007) betoogt dat o.a. door wereldwijde communicatie en de populaire cultuur, nu ook
politieke communicatie wereldwijd is geworden. Nationale politiek wordt steeds meer
ingekaderd door globale verhandelingen. Met name als het gaat om individuele rechten en
zaken als duurzame ontwikkeling.

6.4 Democratisering – de burger de inhoud


Bij dit thema trad er een significant effect op, waaruit geconcludeerd kan worden dat wanneer
ambtenaren meer participeren in internetcommunities, er meer burgermeningen en
opvattingen in hun beleidsnotities verwerkt zijn. Dat bij dit thema wel een significant effect
optrad is op zich niet verwonderlijk; burgerparticipatie is de afgelopen jaren een populair
thema, zeker bij de lokale overheden.

Arend (2007: 1,2) beschrijft hoe halverwege de jaren negentig nog bijna niemand het woord
kende, een paar jaar later hadden de meeste overheden ervaring opgedaan met het
organiseren van burgerparticipatie bij beleidsvoering. Volgens haar is interactief beleid de idee,
methode en praktijk om te proberen de rolverdeling tussen overheid en burgers te veranderen
door burgers (en andere derden) uit te nodigen om te participeren bij het maken van een
beleid of plan van de overheid, het participatieproces te laten ontwerpen, organiseren en
begeleiden door een procesmanager en de kwaliteit van beleid en plannen af te meten aan het
40
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

draagvlak ervoor bij de participanten (overheid, burgers en andere betrokkenen).

De hoeveelheid beschikbare studies omtrent e-democracy en e-participatie door burgers is dan


ook groeiende. Medaglia (2007) onderzocht een literatuurdatabase speciaal voor dit onderwerp
(o.a. een kwantitatieve analyse van 651 items), maar kwam tot de conclusie (o.a. door de
hoeveelheid beschrijvende en 'non-journal'-bronnen) dat dit onderzoeksveld nog steeds
zoekende is naar een coherente, sterke identiteit.

Hierbij sluit Whyte (2003) aan, ze geeft aan dat de evaluatie van e-democracy initiatieven zich
niet zo snel ontwikkelt als het publieke debat rond de mogelijke impact ervan. Naast de
suggestie dat case-studies het meest passend zijn (o.a. omdat dit een vrij nieuw
onderzoeksgebied is), beargumenteert ze dat voor adequate evaluatie zowel kwalitatieve als
kwantitatieve methoden gebruikt moeten worden ten einde de afhankelijkheden tussen
politieke, technische en sociale voorwaarden voor succes te begrijpen. Ook Macintosh (2006)
geeft aan dat het evalueren van e-democracy in de kinderschoenen staat. Ze beschrijft dat er
veel enthousiasme bestaat voor e-participatiesystemen, maar dat de doelen nogal variëren. Ze
beargumenteert dat er behoefte is aan het ontwikkelen van een samenhangend evaluatiekader.
Ook concludeert ze dat het ontwikkelen van gebruiksvriendelijke technologie belangrijk, maar
niet genoeg is om betere participatie te bereiken. Verder vergeleek Boyd (2008) de e-
participatiesystemen van vier van de eerste e-democratische partijen, partijen die hun beleid
bepalen o.a. aan de hand van elektronische participatie. Hij ontdekte een grote diversiteit in de
systemen aan de hand van aspecten als beleidsfase, mate van betrokkenheid, stakeholders,
participatiegebieden, tools en opkomende technologieën.

Een interessante case-studie in dit kader is die van Borning (2009). Aan de hand van 'value
sensitive design'-methode (een manier om menselijke waarden te mee te nemen in een
technisch design), evalueerde hij een stedelijk simulatie systeem. Er werden drie doelen
geformuleerd (die behaald waren): ten eerste indirecte stakeholders in staat stellen directe
stakeholders te worden, ten tweede het ontwikkelen van een participatieproces waarin
stakeholders kunnen helpen bij de ontwikkeling van het systeem en als laatste het in staat
stellen van participerende organisatie om waarden te delen (waardoor tevens de legitimatie
van het systeem verhoogd wordt).

Het eerste doel van dit onderzoek van Borning (indirecte stakeholders in staat stellen directe
stakeholders te worden) is interessant in de verdere discussie over voor wie online
discussieplatforms eigenlijk zijn c.q. wie op deze platforms gaan discussiëren. Bovens (2003),
beschrijft in dit kader juist dat politiek actieve en competente burgers meer kansen krijgen om
invloed uit te oefenen en politiek onverschillige burgers juist meer ruimte om zich van de
politiek af te wenden door digitale vormen. Dit sluit aan bij Boogers (2003) die in zijn
onderzoek concludeert dat wanneer online discussiemogelijkheden gebruikt werden, deze door
de reeds politiek actieve groep werden gebruikt. Verder concludeert hij dat politieke websites
slechts gedeeltelijk mensen die zich tot dan afzijdig hielden kunnen betrekken bij politiek,
maar dat dit voor het bereiken van jonge mensen wel een goed middel is.

Bekkers (2009) noemt in dit kader de mythe van de geëmancipeerde burger; de


veronderstelling dat meer interactie ook meer emancipatie zou kunnen inhouden, met name
ten aanzien van web 2.0. Hij betoogt dat de behoefte aan meer interactie met de overheid niet
bepaald wordt door de technologische mogelijkheden die daartoe door web 2.0 worden
geboden, interactie wordt bepaald door de mate waarin burgers vertrouwen in de wijze waarop
een overheid hun belangen behartigt en de tijd en energie die ze daaraan willen besteden.
Burgers nemen over het algemeen een latente houding aan ten aanzien van de overheid en
komen alleen in het geweer als vitale belangen in het spel zijn, ook wel te omschrijven als
monitorial citizenship. Web 2.0 zal hieraan in wezen niets veranderen. Bekkers (2009) betoogt
verder dat het enige wat web 2.0 toevoegt, is dat deze ontwikkeling het mogelijk maakt om
razendsnel een groep te organiseren, wanneer burgers de idee hebben dat vitale belangen
41
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

geschaad zijn. De casus die hij hierbij als voorbeeld aanhaalt is de de wijze waarop jongeren
Hyves, YouTube en MSN hebben gebruikt om hun protest tegen de zogenaamde 1040-norm in
het middelbare onderwijs kracht bij te zetten. Bekkers ziet nog een mogelijke bijdrage van web
2.0 aan het monitorial citizenship; het werken met profielen en signaalabonnementen voor
burgers, zodat ze eerder en beter in staat zijn te kijken welke ontwikkelingen en voornemens
op voor hen relevante terreinen hun belangen zou kunnen schaden.

6.5 Decentralisatie – de lokale praktijk


Er is geen reden aan te nemen dat meer participatie van ambtenaren in internetcommunities
leidt tot meer op de lokale praktijk toegesneden beleidsinhoud op basis van de voorgaande
analyse. In het algemeen is echter de discussie centralisatie-decentralisatie wel volop actueel,
alhoewel vaak losstaand van de invloed van ICT. Bijvoorbeeld alleen al de titel van het rapport
van de Raad van State in juni 2009 laat aan duidelijkheid niets te wensen over: “Decentraal
moet, tenzij het alleen centraal kan.”

Fleurke (1997) gaat in op een onderscheid naar vorm van decentralisatie; het bestuursniveau
waarnaar wordt gedecentraliseerd, de reikwijdte van de te decentraliseren taak, de mate van
centrale regelgeving en de aard en omvang van het overgedragen beleidsinstrumentarium.
Ook gaat hij in op de condities waaronder decentralisatie plaatsvindt: de
beleidsmoeilijkheidsgraad, de aard van de beleidsprestaties, in hoeverre oplossingen voor
beleidsproblemen omstreden zijn, de machtsverhoudingen in het netwerk, de professionele
normen, externe effecten en of het gaat om een beperking of uitbreiding van de financiële
middelen.

Boogers (2009) geeft aan dat de aanname dat gemeenten beter zicht hebben op de lokale
problematiek, in de praktijk niet altijd bewaarheid wordt. Sommige kleinere gemeenten lijken
niet over de noodzakelijke informatie te beschikken om een eigen lokaal beleid tot ontwikkeling
te brengen. Landelijke beleidskaders blijken onvoldoende aan te sluiten op de situatie van
kleinere gemeenten. Volgens Boogers blijkt decentralisatie evenmin automatisch te leiden tot
maatwerkoplossingen, veelal laten zowel kleine als grote gemeenten zich leiden door de
modelverordening van de VNG, door departementale handleidingen en richtlijnen en door
financiële prikkels. Het kan verscheidene jaren duren voordat het gedecentraliseerde beleid
een gemeentelijke invulling krijgt. Aan de andere kant geeft Boogers aan dat decentralisatie
nieuwe mogelijkheden biedt om lokale vraagstukken op te lossen en dat dit een impuls kan
geven aan het reeds bestaande lokale beleid op het betreffende terrein.

Gilsing (2009) beschrijft dat het bij lokaal beleid gaat om de toespitsing van het beleid op de
lokale situatie, problemen en behoeften. Hij constateert dat het in een gedecentraliseerde
situatie mogelijk is een pluriform aanbod tot stand te brengen, ten opzichte van een uniform
aanbod in een gecentraliseerde situatie. Hij neemt aan dat het pluriforme aanbod eerder zal
aansluiten op de verschillen tussen de verschillende territoriale eenheden.

6.6 Anarchie – de beleidsarchipel


Er is n.a.v. de analyse geen reden aan te nemen dat de mate van participatie van
beleidsambtenaren in internetcommunities effect heeft op de mate van beïnvloeding van
beleidsnotities door beleidsspecifieke groepen. Wel zijn er verschillende auteurs die het geloof
in een centraal, hiërarchisch en rationeel plannende overheid becommentariëren, Arend (2007)
geeft hiervan een opsomming (Den Hoed, Van Gunsteren, Bovens en Frissen) en geeft aan dat
deze auteurs hun kritiek omkleden met ethische argumenten, bijvoorbeeld pro-
democratisering, en met meer praktische, bijvoorbeeld inzake de effectiviteit en efficiëntie van
het overheidsoptreden. Ze vinden hiërarchische sturing niet alleen ongewenst, maar achten

42
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

het vooral ook onmogelijk. Zelfs als iedereen het zou willen, kan de overheid niet boven het
spel van maatschappelijke machten en krachten staan, omdat ze daar zelf deel van uit maakt.
Ze geeft aan dat volgens de auteurs bestuurders, ambtenaren en politici daarom niet alleen
beter naar burgers moeten luisteren, maar hun illusie van een bovengeschikte positie boven de
samenleving in het geheel moeten laten varen.

Echter, in dit kader geeft Bekkers (2007) aan dat onderzoek van Kraemer (1986) aantoont dat
gebruik van ICT in de publieke sector juist de bestaande referentiekaders,
machtsverhoudingen, structuren, processen en posities versterkt in een bepaalde
beleidssector, alhoewel voor de invoering van het internet. Bekkers geeft verder aan dat tot
heden (dus na de invoering van het internet) er weinig onderzoeksbevindingen zijn en als ze er
al zijn, zijn ze niet eenduidig en gebaseerd op case-studies.

Van Dijk (2001) betoogt betreffende de ideeën rondom dit thema (een archipel van
organisaties en individuen op gelijk niveau i.p.v. de klassieke piramide van de overheid) dat dit
een eenzijdige interpretatie van de structuur van netwerken is. Een netwerk verbindt niet
alleen bepaalde onderdelen, zij sluit ook delen uit (mensen, groepen en organisaties). Ook
heeft een netwerk meer of minder invloedrijke centrale knooppunten. Verder beschrijft hij dat
netwerkstructuren door invloedrijke partijen in grote mate beïnvloed en ingericht kunnen
worden, waardoor de politieke informatievoorziening door hen bepaald kan worden.

Dat misschien wel beide theorieën (centralisatie en diffusie) waar kunnen zijn betoogt Peled
(2001). Verder waarschuwt hij dat het volk moet oppassen voor de rekening wanneer ICT de
macht versterkt, dit kan leiden tot eventuele inperking van e-democratische visies of
schending van privacyrechten m.b.t. persoonlijke data in overheidsdatabases.

6.7 De Lege Staat – inhoudsloze politiek


Ook bij dit thema werd geen significant effect gevonden. Er is dus geen reden aan te nemen
dat de inhoud van beleidsnotities minder beïnvloed is door de mening van de politieke
bewindvoerder door participatie in internetcommunities. Enkele auteurs uit de verdere
literatuur m.b.t. politiek en sturing in het kader van de netwerksamenleving worden uitgelicht.

Murray (2005) beschrijft een andere rol voor politici (i.h.k.v. evaluaties). Sturen van de
hedendaagse goed opgeleide burger is een lastige taak, zeker op lokaal niveau. Hij betoogt dat
stakeholders controle moeten hebben over hun eigen zaken en dat de rol van de politicus
hierbij facilitator van het proces wordt. Deze kan helpen door o.a. tijd, geld en expertise aan te
bieden. Dit is in lijn met de ideeën van Frissen.

Hendriks (2002) constateert dat de zich ontwikkelende netwerksamenleving de representatieve


politiek voor aanzienlijke problemen plaatst. Hij meent dat de vertegenwoordigende raden, het
domein van de politieke partijen en het domein van het politieke bestuur onder druk staan en
concludeert dat de netwerksamenleving en de representatieve politiek niet goed samen gaan.

Ankersmit (1997:298) haalt in dit kader Van Gunsteren (1997) aan die spreekt van 'De
ongekende samenleving' (DOS). Deze staat ver af van wat in oudere sturingsmodellen wordt
voorgesteld als een te kennen en te manipuleren 'bestuurd systeem'. De 'besturing' van dit
systeem - als men daar nog van kan spreken - is slechts in zeer beperkte mate in handen van
de politiek. De politiek is een keizer die aanmerkelijk minder kleren lijkt te dragen dan vroeger.
Er wordt in dit verband gesproken van de 'onttovering' van de politiek: de politiek verliest aan
verblindend en verbindend vermogen. Volgens sommigen draagt de politiek daar zelf aan bij
door ontideologisering en ontmetaforisering: de keizer raakt op die manier zijn kleren én zijn
kroonjuwelen kwijt.

43
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

Bovens (2003) betoogt dat de komst van internet de bestaande politieke verhoudingen nog
niet wezenlijk heeft veranderd, hoewel er hoge verwachtingen bestonden van de digitale
vormen van democratie. Bovens (2008) geeft verder aan dat de rol die vertrouwen in ons
politiek systeem vervult fundamenteel lijkt te zijn veranderd in de afgelopen jaren. Er is meer
aandacht voor de geluiden van de straat. Opinieonderzoeken op radio, televisie en internetsites
zijn steeds populairder geworden en er worden steeds meer peilingen gegenereerd,
gepubliceerd en tot zelfstandig nieuwsfeit gemaakt. Daarmee heeft de stem van ‘het volk’ een
prominentere plaats in de openbaarheid gekregen.

6.8 Co-productie – de creatie van draagvlak


De uitkomsten voor de hypothese behorende bij dit thema waren niet significant. Er is dus ook
hier geen reden om aan te nemen dat participatie van ambtenaren in internetcommunities
zorgt voor meer draagvlak voor beleid. Een verkenning naar empirische literatuur hieromtrent
leverde weinig op.

Draagvlak wordt door Ruelle en Bartels (1998:405) gedefinieerd als: “een door belangen
ingegeven evaluatie van de politieke situatie door doelgroepen van een beleid, waaraan een
doelgroep actieve of passieve steun verleent of juist weerstand biedt”. Boedeltje (2004) geeft
aan dat draagvlak een typisch Nederlands begrip is en nauwe verwantschap heeft met de
Nederlandse bestuurlijke tradities van schikken en plooien en consensusvorming. Draagvlak
heeft betrekking op zowel steun als op de afwezigheid van verzet. Zij maakt vervolgens
onderscheid tussen passieve steun en onverschilligheid met betrekking tot beleid. Impliciet zit
hierin een attitude en een gedragselement; men kan een negatieve attitude hebben ten
aanzien van beleid, maar men hoeft daarmee nog geen actie te ondernemen om dit te uiten.

De Graaf (2007) laat zien dat draagvlak nauw verwant is met legitimiteit, steun en acceptatie
van beleid. Er lijkt een verschuiving gaande van algemene legitimiteit naar functionele
legitimiteit: per keer, per project, per gebied moet er draagvlak worden verworven.
Hij onderscheidt verschillende typen draagvlak; maatschappelijk, sociaal of publiek draagvlak,
institutioneel draagvlak, politiek draagvlak en ambtelijk draagvlak. Daarnaast onderkent hij dat
draagvlak bestaat uit een combinatie van oordeel, houding en gedrag en dat draagvlak zowel
positief als negatief kan zijn.

6.9 Internet – vluchtiger


Ook bij dit laatste thema werd bij de toetsing geen significant effect gevonden. Er is geen
reden aan te nemen dat de inhoud van beleidsnotities door participatie in internetcommunities
vluchtiger wordt. Empirische studies in dit kader zijn niet of nauwelijks beschikbaar. Dat
internet de wereld heeft veranderd is desondanks een vaststaand feit, of inhoud en relaties
hierdoor vluchtiger zijn geworden, is nog maar de vraag. In dit kader is de kersttoespraak
2009 van koningin Beatrix actueel:

“Je spreekt elkaar zonder gesprek, je kijkt naar elkaar zonder de ander te zien. Mensen
communiceren via snelle korte boodschapjes. (..) Teveel informatie stompt mensen ook af. (..)
De moderne technische mogelijkheden lijken mensen wel dichter bij elkaar te brengen maar ze
blijven op 'veilige' afstand, schuilgaand achter hun schermen. Wij kunnen nu spreken zonder
te voorschijn te komen, zonder zelf gezien te worden, anoniem.” xii

Verschillende internetbloggers reageerden hierop, bijvoorbeeld Duyvesteijn. Hij betoogt dat


sociale internetmedia juist de mogelijkheid bieden om mensen op een unieke wijze te
verbinden; via LinkedIn, Schoolbank en Hyves zijn we bijvoorbeeld in staat om oude relaties
nieuw leven in te blazen. Hij benadrukt verder dat technologie juist helpt verbonden te voelen

44
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

met het collectief.xiii

In dit kader beschrijft Valerie Frissen (1999:158) dat óf verbindingen op internet anoniemer,
vluchtiger, tijdelijker en oppervlakkiger zouden kunnen zijn óf dat internet juist tot nieuwe
vormen van sociale cohesie kan leiden. Blinder (2000) geeft aan dat voortgang in ICT meer
informatie beschikbaar maakt, sneller en goedkoper. Betere en meer up-to-date informatie
leidt volgens hem tot betere bedrijfsbeslissingen. Polat (2005) stipt in dit kader aan dat
internet geprezen wordt voor de mogelijkheid om communicatie makkelijker, goedkoper,
sneller en gebruiksvriendelijker te maken.

Bargh (2002) gaat in op de expressie van je ´ware zelf´ op internet, eerder dan bij face-to-
face communicatie. Kosten, risico's en sancties voor datgene wat we zeggen worden
gereduceerd. Ook kunnen er (sociale) kosten verbonden zijn aan het openbaren van negatieve
zelfaspecten binnen de sociale kring. Buiten de sociale kring gaat dit dan ook makkelijker. Er
kan dan ook relatief anoniem gesproken worden, vrij van verwachtingen en beperkingen door
degenen die ons kennen. Witsche (2002) concludeert echter dat het internet niet de diversiteit
in gezichtspunten en geluiden genereert waarvoor was gehoopt. Anonimiteit bevrijdt ons niet
van de angsten die we bij we hadden voor conflicten. Wel betoogt ze dat het te vroeg is om te
concluderen dat internet geen verbetering van de democratie oplevert of zal opleveren.

6.10 Conclusie hoofdstuk 6


Ten einde een mogelijke verklaring te kunnen bieden voor de resultaten en een breder
perspectief te bieden op de verschillende thema's afgeleid uit 'De Lege Staat', zijn de
resultaten van de kwantitatieve analyse vergeleken met een verkenning van verdere,
voornamelijk bestuurskundige, literatuur. Verschillende discussies kwamen aan bod, o.a.
rondom e-participatie en centralisering of diffusie van macht door ICT.

In het algemeen geldt dat er weinig generieke effecten van ICT op de overheid geduid kunnen
worden. De juistheid van veelal generieke ideeën van Frissen over ICT, beleid en de staat
wordt met dit onderzoek niet of nauwelijks bekrachtigd. Eventueel zou het kunnen zijn dat in
overige specifieke situaties deze ideeën wel een verklarende kracht bevatten. Verder bestaat er
een mogelijkheid dat de uitdagingen van virtuele beleidsgemeenschappen en de weerstand die
dit met zich mee kan brengen voor ambtenaren van invloed kan zijn geweest op de
onderzoeksuitkomsten.

Bij het thema waar het enige significante effect werd geconstateerd, 'democratie – de burger
de inhoud' werd relatief veel empirische literatuur aangetroffen die raakte aan de hypothese
(alhoewel veel auteurs betogen dat dit onderzoeksgebied nog in de kinderschoenen staat),
daarnaast is burgerparticipatie de afgelopen jaren een populair thema bij de overheid, zeker
lokaal. Voor de overige thema's was er minder beschikbare onderzoeksliteratuur voorhanden of
raakte bepaalde literatuur wel aan andere aspecten van het thema, maar niet zozeer aan ICT
of de hypothese. Blijkbaar blijven de ideeën bij de overige thema's toch vooral theorieën. Dit
zou de toetsingsresultaten deels kunnen verklaren.

45
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

Conclusie, discussie en aanbevelingen


In dit onderzoek staat de volgende hoofdvraag centraal:

Heeft participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities effecten


op de (meta-)inhoud van beleidsnotities, afgeleid uit ideeën van Frissen in 'De Lege Staat'?

Ten eerste zijn de begrippen gedefinieerd, vervolgens zijn uit het boek 'De Lege Staat' 8
hypothesen afgeleid. De hypothesen zijn onderzocht aan de hand van verzamelde data van
een online enquête. De geanalyseerde data kwam van 40 respondenten die in de doelgroep
beleidsambtenaren vielen.

De respondenten beantwoordden o.a. de vraag in hoeverre ze internetfora en communities


gebruiken voor hun werk, van het hebben van een leidende rol in sommige communities tot
'niet participeren', zelfs geen informatie lezen. In de regressie-analyses diende deze vraag als
onafhankelijke ordinale variabele. De afhankelijke variabelen bestonden steeds uit een gradatie
van beantwoording van een vraag die de hypothese benadert, van een expliciete 'ja' tot een
expliciete 'nee'. Daarnaast werden voor verdere analyse dummy-variabelen aangemaakt voor
het type overheidsorganisatie en voor leeftijdsgroepen.

Toetsing hypothesen

Op basis van de geanalyseerde data bestaat er geen grond om de volgende alternatieve


hypothesen aan te nemen en de nulhypothesen, die stellen dat er geen effect is, te verwerpen:

De mate van participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities zal

− een vergrotend effect hebben op de aan de inhoud van beleidsnotities ten grondslag
liggende volledigheid van het beeld van de werkelijkheid;
− een vergrotend effect hebben op de mate van in de inhoud van beleidsnotities verwerkt
zijnde internationale opvattingen en culturen;
− een vergrotend effect hebben op de mate van het op de lokale praktijken toegesneden
zijn van de inhoud van de beleidsnotities;
− een vergrotend effect hebben op de mate van beïnvloeding van de inhoud van
beleidsnotities door beleidsspecifieke groepen;
− een verkleinend effect hebben op de mate van beïnvloeding van de inhoud van
beleidsnotities door de mening van de politieke bewindvoerder;
− een vergrotend effect hebben op de mate van draagvlak van de inhoud van
beleidsnotities;
− een vergrotend effect hebben op de mate van vluchtigheid van de inhoud van
beleidsnotities.

De volgende hypothese kan op basis van de data-analyse wel aanvaard worden:

De mate van participatie van beleidsambtenaren op internetfora en in internetcommunities zal


een vergrotend effect hebben op de mate van in de inhoud van beleidsnotities verwerkt zijnde
opvattingen en meningen van burgers.

Er werd namelijk op 5%-significantieniveau een gestandaardiseerde bèta-coëfficiënt van ,35


aangetroffen in een eveneens significant model, dat 12% van de variantie verklaart. Dit
impliceert dat het gaat om een niet al te groot effect.

De hoofdvraag kan dus met een zeer mager ja beantwoord worden. Er is een significant effect
geconstateerd voor de in de inhoud van beleidsnotities verwerkt zijnde opvattingen en
meningen van burgers. De rest van de veronderstelde effecten kan niet als een juist effect
46
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

worden aangemerkt op basis van de verzamelde data. Terughoudendheid bij deze conclusie is
dus wel geboden.

Frissen

Ten aanzien van de ideeën van Frissen kan geconcludeerd worden dat deze niet of nauwelijks
worden ondersteund door dit onderzoek, er is slechts bij één afgeleide hypothese een
significant effect geconstateerd, namelijk bij het thema 'democratisering – de burger de
inhoud'. Een vergelijking van dit thema met verdere literatuur leert dat e-burgerparticipatie,
zeker bij lokaal beleid, inderdaad haar intrede heeft gedaan, er is voor dit thema dan ook
relatief veel empirische literatuur voorhanden. Voor de rest van de ideeën en opvattingen van
Frissen bestaat weinig ondersteunende literatuur. Blijkbaar blijven deze ideeën toch vooral
theorieën.

Wel is het lastig gebleken toetsbare hypothesen die dicht bij de vermelde thema's liggen af te
leiden uit 'De Lege Staat'. De ideeën hierin zijn vaak groots, generiek en abstract
geformuleerd. Wanneer deze toegesneden worden op een werkelijke situatie (in casu de
participatie van ambtenaren in internetcommunities en beleidsnotities), wordt er geen recht
gedaan aan de volledige inhoud van de ideeën. Oftewel; dat bovenstaande ten aanzien van de
ideeën van Frissen geconcludeerd dient te worden, zou kunnen liggen aan te verre afleidingen
tot toetsbare hypothesen. Wel zou hieruit op te maken kunnen zijn dat dit een indicatie geeft
voor de houdbaarheid van deze theorieën in de praktijk.

Los van dit onderzoek geldt in het algemeen dat er weinig generieke effecten van ICT op de
overheid geduid kunnen worden. Met dit onderzoek wordt de juistheid van de veelal generieke
ideeën van Frissen over ICT, beleid en de staat ook niet of nauwelijks bekrachtigd. Eventueel
zou het kunnen zijn dat in overige specifieke situaties deze ideeën wel een verklarende kracht
bevatten. Aan te bevelen valt dan ook deze ideeën bij meerdere specifieke situaties te toetsen,
ten einde meer empirisch inzicht te vergaren in de verbinding van deze ideeën met de realiteit.

Verdere discussie en aanbevelingen

Verder kent dit onderzoek nog enkele beperkingen. Één daarvan is het aantal door de juiste
doelgroep ingevulde online-enquêtes van veertig (wat tevens een niet geheel representatieve
steekproef is). Dit is een laag aantal voor adequate statistische analyses. Dit zou een reden
kunnen zijn dat de meeste nulhypothesen niet verworpen kunnen worden, alhoewel de
resultaten van de analyses betreffende de meeste hypothesen wel érg insignificant zijn. Voor
de hypothesen 1-3, waarop nadere analyse is verricht, zou meer data eventueel wel kunnen
resulteren in significante resultaten. Een analyse met meer data is dan ook aan te bevelen.

Een andere zwakte is het feit dat de data bestaat uit de percepties van ambtenaren op hun
eigen werk en producten ('hear-say'-data). In die zin zijn het slagers die hun eigen vlees
moeten keuren. Misschien dénken participerende ambtenaren dat zij meer burgermeningen in
hun beleidsnotities verwerken, de vraag is of dit werkelijk zo is wanneer beleidsnotities zelf
vergeleken zouden worden. En is het ook niet misschien zo dat wanneer ambtenaren meer
burgermeningen in hun notities willen verwerken zij meer in internetcommunities gaan
participeren? Oftewel; een omgekeerd causaal verband, of misschien een versterkende
wisselwerking tussen deze twee causale richtingen? Ook hier zou nader onderzoek naar
gedaan kunnen worden, respectievelijk eventueel door middel van content-analyse of door
case-studies.

Daarnaast kan zelfs de enige verworpen nul-hypothese bediscussieerd worden. Wanneer


namelijk niet participatie op internetfora en in internetcommunities voor je werk als
onafhankelijke variabele wordt genomen maar participatie op internetfora en in
internetcommunities voor zowel werk als privé als onafhankelijke variabele wordt genomen,
leidt dit namelijk tot niet-significante uitkomsten. Er is in dit onderzoek niet voor niets gekozen
47
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

voor de eerste variabele. Dit onderzoek gaat namelijk over de participatie van ambtenaren in
internetcommunities, dit betekent dat het puur om participatie betreffende hun functie gaat of
in het kader van hun functie. Wel zou het interessant zijn het verschil tussen werk- en privé-
participatie te onderzoeken, waarom men terughoudender is in internetcommunities
betreffende het werk of juist betreffende het privéleven bijvoorbeeld.

De bovenstaande discussiepunten inachtnemende, kan uit dit onderzoek voorzichtig


geconcludeerd worden dat de vaak hooggespannen verwachtingen van internet vaak geen
bewaarheid blijken. Blijkbaar is de werkwijze van ambtenaren niet zo veranderd door het
gebruik van de nieuwe mogelijkheden van het internet. En blijkbaar lijkt de staat zoals deze
momenteel is ingericht nog wel even houdbaar.

Wel doen telkens nieuwe internetvormen hun intrede met mogelijke implicaties hiervan voor de
overheid, hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan directe democratie en de twitterende
politicus. Het is dan ook aan te bevelen, voor zowel onderzoekers, staatskundigen als
beleidsmakers, veranderingen te monitoren en mogelijke effecten te onderzoeken, ten einde
op een adequate manier te kunnen inspelen op vermeende nieuwe vormen van staats- en
beleidsvorming.

48
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

Literatuurlijst

Ankersmit, F., Macht door representatie, Kampen, 1997.

Bargh, J.A., McKenna, K.Y.A., & Fitzsimons, G.M. (in press), Can you see the real me?
Activation and expression of the "true self' on the Internet. Journal of Social Issues, 2002

Bekkers, V.J.J.M., Voorbij de virtuele organisatie. Over de bestuurskundige betekenis van


virtuele variëteit, contingentie en parallel organiseren, oratie EUR, Elsevier, Den Haag, 2000

Bekkers, V.J.J.M., Virtuele organisatiepatronen en contingentie, in: Management & Informatie,


nr. 4, p.18-28, 2001a

Bekkers, V.J.J.M., Virtuele beleidsgemeenschappen. Over responsieve democratie en digitale


participatie Verschenen in: Bestuurskunde, jaargang 10, nr. 6, p.252-262, 2001b

Bekkers, V.J.J.M., E-Government and the Emergence of Virtual Organizations in the


Public Sector. Information Polity: The International Journal of Government and Democracy
in the Information Age 8: 89, 90, 2003

Bekkers, V.J.J.M., Virtual policy communities and responsive governance: Redesigning on-line
debates, Information Polity 9, p.193–203, 2004

Bekkers, V.J.J.M, Modernization, public innovation and information and communication


technologies: The emperor’s new clothes?, Information Polity 12, p.103–107, 2007

Bekkers, V.J.J.M., Beunders, H.J.G., Edwards, A.R. & Moody, R.F.I., De Virtuele Lont in het
Kruitvat: Welke rol spelen de oude en nieuwe media in de micromobilisatie van burgers en hun
strijd om politieke aandacht? Den Haag: Lemma, 2009

Belk, R.W., Hyperreality and globalization: culture in the age of Ronald McDonald, Journal of
International Consumer Marketing, Vol. 8 p.23-37, 1995

Bishop, Jonathan, Increasing participation in online communities: A framework for human–


computer interactio, School of Humanities, Law and Social Sciences, Llantwit Road,
Pontypridd, Wales, UK, 2006

Blom, Erwin, Handboek Communities, A.W. Bruna Uitgevers B.V., 2009

Boedeltje, M., Graaf, L. de, Draagvlak nader bekeken - een verkenning van het begrip
draagvlak binnen interactief beleid op lokaal niveau vanuit een normatief en instrumenteel
perspectief Paper voor het politicologenetmaal, Antwerpen, 2004

Boogers, M., Decentralisatie in perspectief in Decentralisatie en de bestuurskracht


van de gemeente, Saskia Keuzenkamp (red.) SCP, 2009

Borning, A., Public participation and value advocacy in information design and sharing: Laying
the foundations in advance of wide-scale public deployment, Information Polity 14, p.61–74,
2009

Boyd, Danah M., Ellison, Nicole B., Social Network Sites: Definition, History, and Scholarship,
Michigan State University, 2007

49
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

Boyd, Ovid Pacific, Differences in eDemocracy parties' eParticipation systems, Information


Polity, v.13 n.3,4 p.167-188, 2008

Bovens, M., De digitale republiek. Democratie en rechtsstaat in de informatiemaatschappij,


Amsterdam: Amsterdam University Press, 2003

Bovens, M. & Wille, A., Politiek vertrouwen langs de meetlat, S&D, 10, 2008: 32-43, 2008

Bovens, M.A.P., De verspreiding van de democratie, Beleid en Maatschappij, jaargang 32, 3,


p.119-127, 2005

Brandes, U., Kenis, P., Lerner, J., Raaij, D. van, Network analysis of collaboration structure in
Wikipedia, Proceedings of the 18th international conference on World wide web. Sessions:
Social networks and web 2.0 / interactions in social communities, 731-740, Madrid, 2009

Blinder, A, The Internet and the new economy, Brookings Institution Policy Brief, 2000

Coleman, S., From the Ground Up: An Evaluation of Community Focused Approaches to E-
Democracy, The Local e-Democracy National Project, Bristol City, 2007

Delanty, G., Rumford, C.; Political Globalization in The Blackwell Companion to Globalization,
Editor(s): George Ritzer, p.414-428, 2007

Dijk, J.A.G.M. Van, Digitale Democratie: Illusie en Realiteit. In Communicatie in de


Informatiesamenleving, p.165- 190, Bouwman, H. (ed.), Utrecht: Lemma, 2001

Droogleever, Robert Jan, Hoe start ik een online community?, 2008


http://www.frankwatching.com/archive/2008/03/03/hoe-start-ik-een-online-community/

Fleurke, F., Hulst, R., Vries, P.J. De, Decentraliseren met beleid, Den Haag, 1997.

Feld, K.G., Online polling and survey research, Campaigns & Elections Vol. 22, p.41-43, 2001

Frissen, P.H.A., De lege staat, Amsterdam, 1999.

Frissen, P.H.A., De virtuele staat. Politiek, bestuur, technologie: een postmodern verhaal,
Schoonhoven: Academic Service, 1996

Frissen, V., De participatieparadox: maatschappelijke en politieke participatie op Internet, in


Media in overvloed, J. J. van Cuilenburg, 1999

Graaf, L.J. de, Gedragen Beleid. Een bestuurskundig onderzoek naar interactief beleid en
draagvlak in de stad Utrecht, Eburon, 2007

Gilsing, Rob, De beleidstheorie van decentralisatie en het belang van democratische zelfsturing
in Decentralisatie en de bestuurskracht van de gemeente, Saskia Keuzenkamp (ed.), SCP,
2009

Göritz A. S., Using online panels in psychological research in The Oxford handbook of Internet
psychology, p.473-485. Joinson A. N., McKenna K. Y. A., Postmes T., Reips U.-D. (ed.), Oxford:
Oxford University Press, 2007

50
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

Grönlund, K., Strandberg, K. & Himmelroos, S., The challenge of deliberative democracy online
– A comparison of face-to-face and virtual experiments in citizen deliberation. Information
Polity 14, p.187-201, 2009

Gunsteren, H. van, & E. van Ruyven, De ongekende samenleving (DOS), in: Beleid en
Maatschappij, nr. 3, p.114-203. 1993

Hartevelt, Tom. De invloed van online communities op de online reputatie van gemeenten
Online communities en gemeenten, 2009

Heldal, Ilona, Supporting participation in planning new roads by using virtual reality systems.
Virtual Reality 11(2-3), p.145-159, 2007

Hendriks, F., Representatieve politiek in de netwerksamenleving: Problemen en perspectieven.


Bestuurskunde, 11(07), p.265-279, 2002

Huls, Nick, ‘De onderhandelende ambtenaar’. In: Onderhandelend Bestuur, H.D. Stout & A.J.
Hoekema (red.), Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink, p.151-165, 1994

Hupe, Peter, Overheidsbeleid als politiek: over de grondslagen van beleid, Van Gorkum, 2007

Kraemer, K. and King, R., Computing and Public Organizations, in: Public Administration
Review, p.488–496, 1986

Leeuw, Edith de, Passen en meten online: De kwaliteit van internetenquêtes, Oratie
Universiteit Utrecht, 2009

Macintosh, A., Characterizing E-Participation in Policy-Making. Proceedings of the Thirty-


Seventh Annual Hawaii International Conference on System Sciences (HICSS-37), January 5 –
8, 2004

Macintosh, A. and Whyte, A., Evaluating how e-participation changes local democracy.
eGovernment Workshop '06 (eGOV06), 2006

McConnell, Ben, The 1% Rule: Charting citizen participation, 2006


http://www.churchofthecustomer.com/blog/2006/05/charting_wiki_p.html

Miller, Thomas. W. and Panjikaran, Kurian. J., Studies in Comparability: The


Propensity Scoring Approach, A.C. Nielsen Center for Marketing Research, University of
Winconsin-Madison, Madison, 2001

Murray, Richard, Citizens' Control of Evaluations and a Different Role for Politicians in
Evaluating Public Participation in Policy Making. Caddy, J. OECD, Paris, 2005

Nauta, H., Online onderzoek, een betrouwbaar alternatief?, Utrecht, Universiteit Utrecht, 2003

Peled, A., Centralization or diffusion? Two tales of online government, Administration & Society,
Vol. 32 No.6, p.686–709, 2001

Preece, J., Online communities: Designing usability, supporting sociability, John Wiley & Sons,
Chichester, England, 2000

Raad van State, Decentraal moet, tenzij het alleen centraal kan, Tweede periodieke
beschouwing over interbestuurlijke verhoudingen, 2009

51
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

Rheingold, H., The Virtual Community: Homesteading on the Electronic Frontier.


Reading, Massachusetts: Addison-Wesley, 1993

Ruelle, H. en G. Bartels, Draagvlak en de wisselwerking tussen zender en ontvanger.


In: De transactionele overheid. Communicatie als instrument: zes thema’s in de
overheidsvoorlichting, Bartels, G., W. Nelissen, en H. Ruelle (red.) (1998), Kluwer
bedrijfsinformatie, Deventer, p.403-409, 1998

Shields, Rob, Cultures of Internet: virtual spaces, real histories, living bodies, 1996

Taylor, Humprey & Terhanian, George, Heady Days Are Here Again, Online polling
is rapidly coming of age, Public Perspective June/July 1999, p.20-23, 1999

Wenmoth, Participation online, the four C's, 2006


http://blog.core-ed.net/derek/2006/11/participation_online_the_four_.html

Whyte, A. and Macintosh, A. Evaluation report on the Education for Citizenship Electronic
Consultation, Learning and Teaching Scotland, 2001

Witsche, Tamara, Online Deliberation: Possibilities of the Internet for Deliberative Democracy.
Paper presented at the INSITES conference: Prospects for Electronic Democracy, Carnegie
Mellon University, Pittsburgh, 2002

WRR (Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid), Staat zonder land, Een
verkenning van bestuurlijke gevolgen van informatie- en communicatietechnologie. Den Haag:
SDU, 1998

52
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

Eindnoten en internetbronnen

Bronnen voor de afbeeldingen op de voorkant:


http://www.gooodstuff.nl/images/stories/gooodstuff/img_stapel_papier.jpg
http://www.kombeterbinnen.nl/images/kaart_nederland.png
http://kevinliebl.files.wordpress.com/2009/06/social-media-icons.jpg

De wordcloud op pagina 2 is gegenereerd met:


http://www.wordle.net/create

i Bron: Van Dale


ii Bron: http://rankings.big-boards.com/?filter=all,DU&sort=posts
iii Bron: http://www.geenstijl.nl/mt/archieven/2009/02/1_miljoen_kijkers_voor_geensti.html
iv Bron: http://dondodge.typepad.com/the_next_big_thing/2008/06/social-networks-1-rule-
or-the-community-pyramid.html
v Bron: http://en.wikipedia.org/wiki/Wikipedia:About
vi Bron: http://dl.dropbox.com/u/76924/HC_gratis_01_optimized.pdf
Blom, Erwin, Handboek Communities, 2009
vii Bron: http://nl.wikipedia.org/wiki/Ambtenaar
viii Bron: http://leiden.christenunie.nl/Woordenlijst_Politiek_Jargon
ix Bron: http://nl.wikipedia.org/wiki/Meta
x Bron: http://www.inoverheid.nl/artikel/artikelen/1172711/hoeveel-ambtenaren-telt-ons-
land.html
xi Bron: http://www.elsevier.nl/web/Nieuws/Nederland/99330/Ambtenaren,-meer-dan-alleen-
handig.htm
xii Bron:http://www.koninklijkhuis.nl/Actueel/Toespraken/Toesprakenarchief/2009/Kersttoespr
aak_2009.html
xiii Bron: http://www.frankwatching.com/archive/2009/12/25/waarom-beatrix-ongelijk-heeft/

53
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

Bijlage 1 – Survey

Survey internetfora en -communities en beleidsnotities


Dit is een survey betreffende internetfora en -communities en beleidsnotities. Het onderzoek
wordt gedaan t.b.v. mijn eindscriptie voor de opleiding Master of Public Information
Management.

- De enquête duurt zo'n 5 minuten.


- De resultaten worden volledig anoniem verwerkt.
- Werkwijze: neem één of enkele recente beleidsnotitie(s) die je hebt geschreven in gedachten
en geef het meest passende antwoord of het antwoord waar je het meest naar neigt. Niet bij
alle vragen is een antwoord verplicht. (*=vereist)

- Alvast hartelijk dank voor de medewerking!

..................................................................................................................................

Algemene vragen vooraf


Uitleg van de begrippen: het woord 'ambtenaar' kan in dit onderzoek breed geïnterpreteerd
worden als iemand die een deel van de overheidstaak verricht. De aard van het dienstverband
is hierbij dus niet relevant en ook semi-publieke instellingen vallen hieronder (o.a. ZBO's). Het
woord 'beleidsnotities' kan geïnterpreteerd worden als nota's, memo's, plannen en
documenten waarin beleid van (jouw onderdeel van) de overheid uiteen wordt gezet.

1) Ik ben een ambtenaar die beleidsnotities schrijft *


(ambtenaar in de meest brede zin)
Ja, dat is (grotendeels) mijn functie
Ja, maar ik ben maar zijdelings met beleid bezig
Nee, ik ben wel ambtenaar, maar houd me niet met beleid bezig
Nee, ik ben überhaupt geen ambtenaar

2) Ik ben werkzaam bij *


(dus niet per se in dienst van)
de rijksoverheid
de regionale of provinciale overheid
de lokale overheid
een agentschap of ZBO
een andere (semi-)publieke instelling
een andere organisatie (anders dan bovenstaande opties)

3) Ik behoor tot de leeftijdsklasse


t/m 24
25 t/m 34
35 t/m 44
45 t/m 54
55+

..................................................................................................................................

54
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

Internetfora en -communities en beleidsnotities


'Internetfora' zijn discussiepagina's op het internet. Gedacht kan dan worden aan bijvoorbeeld
nujij.nl, patientenplein.nl, geenstijl.nl, scholieren.nl, offtopic.com et cetera.
'Internetcommunities' zijn gemeenschappen op het internet. Een voorbeeld is natuurlijk
Ambtenaar 2.0, maar ook Hyves, Facebook, LinkedIn, Twitter of Youtube kunnen als
internetcommunities beschouwd worden. De scheidslijn (als die er al is) tussen fora en
communities is dun, vandaar ook dat deze in de survey steeds in één adem genoemd worden.

4) In hoeverre participeer je op internetfora en in internetcommunities? *


In het algemeen (zowel voor privé als voor werk)
Ik heb een leidende rol op sommige fora / in sommige communities
Ik voeg wel eens nieuwe inhoud toe (artikel schrijven / vraag uitzetten)
Ik voeg wel eens een reactie toe
Ik lees informatie
Niet, ik lees zelfs geen informatie

5) In hoeverre participeer je op fora en in communities voor je WERK? *


Ik heb een leidende rol op sommige fora / in sommige communities
Ik voeg wel eens nieuwe inhoud toe (artikel schrijven / vraag uitzetten)
Ik voeg wel eens een reactie toe
Ik lees informatie
Niet, ik lees zelfs geen informatie

6) In mijn beleidsnotities zijn opvattingen en meningen van burgers verwerkt.


1) Ja 2) Ja, eigenlijk wel 3) Nee, eigenlijk niet 4) Nee

7) Ik onderzoek voor mijn beleidsnotities de opvattingen en meningen van burgers


1) Ja 2) Ja, eigenlijk wel 3) Nee, eigenlijk niet 4) Nee

8) Welk beeld denk je dat je hebt van de werkelijkheid?


(betreffende je beleidsterrein)
1) Een volledig beeld 2) Ik denk dat ik het meeste wel overzie 3) Ik denk dat ik het
één en ander niet helemaal overzie 4) Een onvolledig beeld

9) Heb je het idee dat je van alle relevante stakeholders op je beleidsterrein de mening/visie
weet?
1) Ja 2) Ja, eigenlijk wel 3) Nee, eigenlijk niet 4) Nee

10) Zijn internationale opvattingen en culturen verwerkt in je beleidsnotities?


1) Ja 2) Ja, eigenlijk wel 3) Nee, eigenlijk niet 4) Nee

11) Ik weet veel opvattingen uit andere landen op mijn beleidsterrein


1) Ja 2) Ja, eigenlijk wel 3) Nee, eigenlijk niet 4) Nee

12) De inhoud van mijn beleidsnotities is beïnvloed door verschillende beleidsspecifieke


groepen
1) Ja 2) Ja, eigenlijk wel 3) Nee, eigenlijk niet 4) Nee

13) Per verschillend beleidsonderwerp raadpleeg ik verschillende groepen


1) Ja 2) Ja, eigenlijk wel 3) Nee, eigenlijk niet 4) Nee

14) Mijn beleidsnotities zijn toegesneden op de lokale praktijk


1) Ja 2) Ja, eigenlijk wel 3) Nee, eigenlijk niet 4) Nee

55
Communities en beleid - over de effecten van participatie van ambtenaren in internetcommunities op de meta-inhoud van beleidsnotities

15) Ik weet wat er speelt op lokaal niveau op mijn beleidsterrein


1) Ja 2) Ja, eigenlijk wel 3) Nee, eigenlijk niet 4) Nee

16) Mijn beleidsnotities zijn in grote mate door de mening van de politieke bewindvoerder
beïnvloed
1) Ja 2) Ja, eigenlijk wel 3) Nee, eigenlijk niet 4) Nee

17) De inhoud van mijn beleidsnotities wordt grotendeels bepaald door andere actoren dan de
politieke bewindvoerder
1) Ja 2) Ja, eigenlijk wel 3) Nee, eigenlijk niet 4) Nee

18) Mijn beleidsnotities hebben draagvlak bij stakeholders op mijn beleidsterrein


1) Ja 2) Ja, eigenlijk wel 3) Nee, eigenlijk niet 4) Nee

19) Stakeholders weten van de inhoud van mijn beleidsnotities af, voordat deze definitief is
1) Ja 2) Ja, eigenlijk wel 3) Nee, eigenlijk niet 4) Nee

20) De inhoud van mijn beleidsnotities is vluchtig


(ik maak zo weer een andere notitie met enigszins gewijzigde inhoud)
1) Ja 2) Ja, eigenlijk wel 3) Nee, eigenlijk niet 4) Nee

21) In mijn beleidsnotities neem ik verwijzingen op naar (internet-)bronnen *


1) Ja 2) Ja, eigenlijk wel 3) Nee, eigenlijk niet 4) Nee

..................................................................................................................................

Eindvraag
Zijn er nog verdere opmerkingen, aanvullingen en/of suggesties?

..................................................................................................................................

Wanneer na het beantwoorden van de vragen 1 t/m 3 (hierna dient doorgeklikt te worden naar
volgende pagina) vraag 1 met nee wordt beantwoord, verschijnt de volgende melding:

U behoort helaas niet tot de doelgroep, deze bestaat namelijk slechts uit
beleidsambtenaren.
Hartelijk dank voor de genomen moeite.

De respondent klikt hierna direct door naar de eindvraag; de vragen 4 t/m 21 worden
overgeslagen.

..................................................................................................................................

56

Vous aimerez peut-être aussi