Vous êtes sur la page 1sur 129

Krisis

Tijdschrift voor actuele filosofie

TABLE OF CONTENTS RUDI LAERMANS


SOEVEREINITEIT , BIOPOLITIEK EN MODERNITEIT
Krisis, 2009, Issue 3 EEN KRITISCHE LEZING VAN GIORGIO AGAMBENS
www.krisis.eu HOMO SACER 52-67

AETZEL GRIFFIOEN EN SJOERD VAN TUINEN


BIOMACHT EN BIOPOLITIEK
DE INBEDDING VAN FOUCAULT IN HET
AUTONOOM MARXISME 68-85

PIETER LEMMENS
VAN DE BIOMACHT VAN DE STAAT NAAR DE
Special issue PSYCHOMACHT VAN DE MARKT
MARC SCHUILENBURG EN SJOERD VAN TUINEN DE RECEPTIE VAN FOUCAULT IN HET WERK VAN
MICHEL FOUCAULT : BERNARD STIEGLER 86-98
BIOPOLITIEK EN BESTUURLIJKHEID 1-5

MARC SCHUILENBURG Article


DE SECURISERING VAN DE SAMENLEVING HANS HARBERS
OVER DE RELATIE TUSSEN VEILIGHEIDSZORG , ECONOMIE VAN DE ZORG
BESTUUR EN QUASISTRAFRECHT 6-22 EEN RELATIONEEL PERSPECTIEF OP MENS EN DIER 99-116
MAARTEN SIMONS EN JAN MASSCHELEIN
IN DE BAN VAN HET LEREN Review
OVER BIOPOLITIEK EN BELEID VAN LEVENSLANG FRISO VAN HOUDT
LEREN 23-38 ‘TAKING FOUCAULT INTO THE FIELD’
GOVERMENTALITY EN BESTUREN VIA VEILIGHEID
WILLEM SCHINKEL EN CRIMINALITEIT 117-126
NA DE MENS EN DE BURGER: DE EIGENLIJK -
NOG - GEEN- ECHTE -BURGER
OVER CLADOGRAMMATICALE ATLETIEK EN Noted
SOCIALE IMMUNITEIT 39-51 SIGNALEMENTEN 127-128
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie

onder meer Geboorte van de kliniek (1963) en De woorden en de dingen


(1966), een boek dat hem op slag beroemd maakt tot ver buiten Parijs.
MARC SCHUILENBURG EN SJOERD VAN TUINEN
Foucaults onderwijs en onderzoek aan het Collège de France resulteren in
MICHEL FOUCAULT: Discipline, toezicht en straf (1975) en De wil tot weten. Geschiedenis van
BIOPOLITIEK EN BESTUURLIJKHEID de seksualiteit I (1976), boeken waarin hij een nieuw instrumentarium
biedt voor de analyse van macht. Zijn onderzoek is er nu op gericht om
machtsverhoudingen te beschrijven die enerzijds mensen tot productieve
en efficiënte individuen maken en anderzijds bepaalde manieren van
Krisis, 2009, Issue 3 spreken met zich meebrengen. Na een lange periode van bezinning neemt
www.krisis.eu zijn werk in 1984 een nieuwe richting met Het gebruik van de lust en De
zorg voor zichzelf, deel 2 en 3 van de Geschiedenis van de seksualiteit.
Hierin verlegt Foucault zijn aandacht naar de Grieks-Romeinse levens-
kunst en voegt hij aan zijn analytiek van weten en macht een derde
Inleiding thematiek toe, de zogenaamde ‘technieken van het zelf’. Op 2 juni 1984
wordt Foucault onwel naar een ziekenhuis gebracht. Niet lang daarna, op
2009 is het vijfentwintigste sterfjaar van de Franse filosoof en historicus 25 juni, komt Foucault op 58-jarige leeftijd te overlijden aan de gevolgen
Michel Foucault (1926-1984). Foucault wordt geboren op 15 oktober 1926 van aids. Op 29 juni 1984 wordt zijn kist bijgezet op de kleine begraafplaats
in Poitiers, een provinciestad van inmiddels 89.000 inwoners in het Franse van Vendeuvre.
departement Vienne. Hij komt uit een welgestelde familie. Zijn vader
werkt als chirurg in Poitiers en doceert anatomie aan de Ecole de Méde- Van zijn hoofdwerken is De zorg voor zichzelf dus het laatste dat is gepu-
cine. Na een toelatingsexamen filosofie te hebben afgelegd bij Pierre- bliceerd. Maar van een verminderde aandacht voor zijn werk is voorals-
Maxime Schuhl, docent aan de letterenfaculteit van Toulouse, en Georges nog geen sprake. Zijn ‘archeologische’ benadering van kennis en ‘genealo-
Canguilhem, een wetenschapsfilosoof die erg veel aanzien geniet in de gische’ benadering van macht hebben snel ingang gevonden in verschil-
Franse universitaire wereld, wordt hij in 1946 toegelaten tot de Ecole Nor- lende disciplines van de menswetenschappen, de geestes- en de sociale
male Supérieure in Parijs (vgl. Eribon 1989, 39). Foucault promoveert in wetenschappen. Bovendien biedt zijn werk met begrippen als ‘levensstijl’
1961 op het werk Geschiedenis van de waanzin, zijn hoofddissertatie, en en ‘subjectivering’ ook buiten academische kringen tal van aanknopings-
op een kleine dissertatie (die nooit zal worden gepubliceerd) over Kants punten. Toch is een belangrijk begrip in het werk van Foucault lange tijd
Anthropologie in pragmatischer Hinsicht abgefasst (1798). Na gewerkt te onderbelicht gebleven. Dat is het concept ‘biopolitiek’ – een vorm van
hebben aan de universiteit van Clermont-Ferrand en de roemruchte Paris macht die het sociale leven van binnenuit reguleert. Tot een echt
VIII – Vincennes, wordt hij in 1970 benoemd als hoogleraar aan het Col- grondige uitwerking van dit concept komt Foucault niet. Hij verlegt zijn
lège de France in Parijs waar hij tot in 1984 bijna wekelijks lesgeeft. In de onderzoek van de seksualiteit naar wat hij ‘het besturen van zichzelf’
periode tot aan zijn benoeming aan het Collège de France publiceert hij noemt: praktijken waarin mensen zichzelf actief proberen (om) te vor-
men tot ethische subjecten. Zijn vroege dood verhindert hem bovendien

1
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Schuilenburg & Van Tuinen – Biopolitiek en bestuurlijkheid

alle implicaties van het begrip ‘biopolitiek’ uit te werken en te laten zien en reguleert. Aldus moeten het doel van besturen en de instrumenten die
op welke manier hij zijn onderzoek wil verdiepen. daarvoor worden ingezet worden gezocht in ‘de perfectionering, maxima-
lisering of intensivering van de processen die bestuurd worden’ (idem, 99).

De bestuurlijkheid van het leven en de levensomstandigheden van men-


Bestuurlijkheid sen in de moderne staat heeft volgens Foucault te maken met de doorwer-
king van een specifieke machtsvorm: de pastorale macht. Deze machts-
Om het vraagstuk van biopolitiek adequaat te kunnen duiden is het aller- vorm gaat volgens Foucault terug op het vroege christendom en zelfs tot
eerst nodig dit in relatie te zien tot een heel scala van technieken en het herderschap van het voorchristelijke Oosten. In Sécurité, territoire,
procedures van besturen, die Foucault samenvat onder gouvernemen- population stelt Foucault dat de herder niet alleen let op de kudde
talité (bestuurlijkheid). Het gaat hier om alle technieken en procedures schapen als geheel, hij past ook op ieder schaap afzonderlijk, ziet erop toe
die het besturen of leiden van het gedrag van mensen betreffen, zoals ‘het dat de schapen geen pijn lijden, gaat op zoek naar de beesten die de weg
besturen van kinderen, van zielen, van gemeenschappen, van families, van zijn kwijtgeraakt en behandelt ten slotte de dieren die gewond zijn (idem,
de zieken’ (1983, 221). Een belangrijk aanknopingspunt hiervoor vindt 127). Het beeld van de herder die de kudde hoedt, leidt en beschermt,
Foucault in de tekst Le miroir politique, contenant diverses manières de wordt voortgezet in het christendom en nog later in het instituut van de
gouverner (1555) van Guillaume de La Perrière. Hierin wordt het vraag- kerk, met als belangrijkste doel het verzekeren van verlossing voor elk
stuk van het besturen van het gedrag van mensen niet geduid in termen individu in het hiernamaals. Technieken als de ‘biecht’ leiden tot een
van de relatie tussen de vorst en zijn onderdanen, maar wordt er gespro- hermeneutische opvatting over en verhouding tot de ‘ziel’, die het
ken over het besturen van allerlei kleine verbanden, zoals het gezin, de mogelijk maakt dat individuen zich op een nieuwe manier als subject van
kinderen, een provincie, een klooster enzovoort (vgl. 2009, 93). hun handelen kunnen gaan zien.
In een serie van pedagogische teksten van La Mothe Le Vayer uit 1653 Anders dan de meeste historici ziet Foucault geen breuk maar een duide-
wordt dit vraagstuk van bestuurlijkheid nader geconcretiseerd tot drie lijke continuïteit tussen het herderschap, de christelijke functie van het
verschillende vormen van bestuurlijke? rationaliteit. In de eerste plaats pastoraat (buitenwereldse verlossing) en de bestuurlijkheid die vanaf de
het besturen van jezelf (dat onder het vraagstuk van de moraliteit valt). In achttiende eeuw het maatschappelijk bestel in de moderne staat door-
de tweede plaats het besturen van het gezin (dat deel uitmaakt van het trekt. De overgang van de pastorale bestuurskunst naar de verbestuurlij-
vraagstuk van de economie). En in de derde plaats de wetenschap van het king door de staat, zo stelt Foucault, is niets anders dan een overgang van
goed besturen van de staat (dat van oudsher behoort tot het domein van een ‘economie van zielen’ naar ‘het besturen van mensen en bevolkingen’
de politiek) (idem, 93-94). Belangrijk hierbij is dat het vraagstuk van de (idem, 227). Terwijl de functie van het pastoraat en de institutionalisering
economie, dat wil zeggen: het managen van individuen, goederen en ervan in de christelijke kerk zich richtte op individuele verlossing, is deze
welzijn, geleidelijk wordt opgenomen in de politieke praktijk van de over- verlossing nu verschoven naar de zorg voor collectieve zaken als ‘gezond-
heid. De rationaliteit van het besturen komt zo steeds minder te liggen in heid, welzijn (dat is, voldoende welvaart, standaard van leven), veiligheid
het besturen zelf, zoals in de soevereine manier van machtsuitoefening en bescherming tegen ongevallen’ (1983, 215). Dat wil zeggen: de zorg
door de vorst, maar in datgene wat een moderne overheid feitelijk beheert richt zich op de condities waaronder mensen leven en de wijze waarop

2
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Schuilenburg & Van Tuinen – Biopolitiek en bestuurlijkheid

hun lichaam als drager van biologische processen (bios) functioneert. maar de ‘soort’ wordt zo object van politieke strategieën. In dat opzicht
Foucault noemt dit biopolitiek. De moderne machtsuitoefening is dan omvat het begrip ‘bevolking’ meer dan de traditionele betekenis van het
synoniem met biomacht. aantal inwoners in verhouding tot een bewoonbaar territorium. De bevol-
king wordt gezien als een verzameling individuen tussen wie verhou-
dingen van samenleven bestaan en die uit dien hoofde een eigensoortige
werkelijkheid vormen. Naast een groeipercentage, een sterftecijfer en een
Biopolitiek ziektecijfer bezit zij bijvoorbeeld ook raciale kenmerken.
Foucault beschrijft biopolitiek als een moderne machtsvorm die door De typering van de bevolking als een verzameling van individuen met
populatiecontrole betrekking heeft op het naakte leven zelf. De term specifieke kenmerken wordt volgens Foucault allereerst zichtbaar in het
verschijnt voor het eerst in een lezing van Foucault getiteld La naissance functioneren van een ‘medische politie’ die tot taak heeft informatie te
de la médecine sociale die hij in oktober 1974 geeft op de universiteit in Rio verzamelen en toezicht te houden op de ingezetenen van een staat (vgl.
de Janeiro. ‘Voor de kapitalistische samenleving’, zo zegt Foucault daarin, 2000). Door middel van een uitgebreide administratie dient deze te komen
‘was het biopolitiek, het biologische, het somatische, het lichamelijke, dat tot een volledige kennis van de gezondheid van de bevolking. Die kennis,
meer betekende dan al het andere. Het lichaam is een biopolitieke realiteit; zo stelt Foucault in de collegereeks Sécurité, territoire, population, steun-
medicijn is een biopolitieke strategie’ (2000a, 137). Daarna keert het begrip de op vier nieuwe begrippen: ‘geval’, ‘risico’, ‘gevaar’ en ‘crisis’ (idem, 60-
terug in De wil tot weten, deel 1 van de Geschiedenis van de seksualiteit, 61). Bij ‘geval’ gaat het niet om een individuele casus (‘iets op zichzelf’),
en de collegereeks Il faut défendre la société, beide uit 1976, waarin Fou- maar om een manier om enerzijds een collectief probleem te individua-
cault het verbindt met de condities waaronder mensen leven en de wijze liseren (als bijvoorbeeld een ziekte) en anderzijds een individueel geval op
waarop hun lichaam als drager van biologische processen functioneert te laten gaan in een collectief probleem. In het geval van een ziekte is het
(vgl. 1976, 183). Ten slotte komt de thematiek aan de orde in zijn colleges daarbij van belang de mogelijkheid van ‘risico’ op besmetting na te gaan.
Sécurité, territoire, population en Naissance de la biopolitique aan het Zo kan met behulp van de statistiek worden berekend dat het risico op
Collège de France van 11 januari 1978 tot 4 april 1979. een ziekte als de pokken niet voor iedereen hetzelfde is. Dit betekent dat
de medische politie kan identificeren wat ‘gevaarlijk’ is en wat de kans
In deze colleges definieert Foucault biopolitiek als ‘de verzameling van heeft uit te groeien tot een ‘crisis’, dat wil zeggen: ‘de situatie dat een
mechanismen waardoor de fundamentele biologische kenmerken van de bepaald fenomeen plotseling op hol slaat’ (idem, 61).
menselijke soort object worden van een politieke strategie, van een
algemene machtsstrategie of, in andere woorden, hoe, vanaf de achttiende De ontwikkeling rondom de medische politie en het gezondheids-
eeuw, moderne westerse samenlevingen het fundamentele biologische feit vraagstuk (hygiëne, medicijnen) past in een breder biopolitiek raamwerk,
omarmen dat menselijke wezens een soort zijn’ (2009, 1). Een van de waarin de ‘bevolking’ door middel van specifieke vormen van kennis en
eerste grote theoretici van het concept biopolitiek is volgens Foucault technieken wordt behandeld als een verzameling van naast elkaar levende
Jean-Baptiste Moheau en zijn tekst Recherches sur la population uit 1778, mensen met eigen biologische en pathologische kenmerken. De verschij-
waarin hij spreekt van interventies van de nationale staat in de omgeving ning van de bevolking op het politieke toneel gaat bovendien gepaard met
(milieu) van de bevolking (idem, 22). Niet langer het individuele lichaam, de opkomst van de nieuwe bestuurspraktijk van het liberalisme. Deze

3
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Schuilenburg & Van Tuinen – Biopolitiek en bestuurlijkheid

ontleent zijn bestaansgrond niet aan de staat, maar aan de samenleving spreken. Foucault geeft de voorkeur aan een verdere uitwerking van wat
(societé) en vooral aan het functioneren van de markt. Belangrijk hierbij hij in Il faut défendre la société de ‘Nietzsche-hypothese’ (2004, 16) noemt.
is dat dit niet tot minder bestuur leidt, integendeel. De voorafgaande Dat betekent dat bij iedere geïnstitutionaliseerde machtsoefening de
bestuurspraktijken ontlenen hun rationaliteit aan de vorm van de staat en genealogische vraag kan worden gesteld welke krachtenstrijd eraan vooraf
het juridische instrumentarium van de wet. De politieke doelstellingen is gegaan. Macht wordt geproduceerd, om het nietzscheaans uit te druk-
blijven hierbij duidelijk en onproblematisch, beperkt als zij zijn tot het ken, in de relatie tussen krachten die altijd ongelijk en veranderlijk zijn.
garanderen van het voortbestaan en de versterking van de staat. In het Een specifiek sociaal-cultureel veld moet dus niet worden gezocht in ter-
liberalisme gaat het er echter veel meer om de maatschappij volgens haar men van de wet of onderdrukking, maar eerst en vooral in termen van
eigen principes te laten besturen, denk aan de idee van een ‘onzichtbare strategieën van ‘conflict, confrontatie en oorlog’ (idem, 15). Pas als
hand’ waarmee Adam Smith in An inquiry into the nature and causes of machtsverhoudingen zijn vastgelopen en verstard kan van overheersing
the wealth of nations (1776) de paradox beschreef dat mensen handelen (domination) worden gesproken (1983, 212; 2004a, 206).
uit eigenbelang en toch bijdragen aan de gemeenschap en het publieke
belang. Biopolitiek ontstaat dus precies op het moment dat economie en Toch stuit Foucault al snel op een aantal onvoorziene problemen. Zo
politiek in elkaar verstrengeld raken. In de woorden van Foucault: ‘De volstaat het conflictmodel niet om te verklaren hoe er toch een stabiele
biologische kenmerken van een populatie worden relevante factoren voor consensus over wat legitiem is en wat niet kan ontstaan. Bovendien biedt
economisch managen. Het wordt noodzakelijk een apparaat rond ze te de aandacht voor de ‘microfysica’ van krachtenconstellaties, waardoor
organiseren dat niet alleen hun onderwerping (asujettissement) garan- lichamen worden geïndividualiseerd in instituten zoals de gevangenis of
deert, maar tevens de constante toename van hun nut’ (2000, 96). een psychiatrische instelling, geen duidelijkheid over de rol van de staat.
Met de begrippen bestuurlijkheid en biopolitiek wil Foucault zijn eerdere
machtsbegrip daarom verder ontwikkelen en in de bredere context van
een genealogie van de moderne staat plaatsen. Daarbij komt met name de
Relatie tot eerdere vormen van macht vraag centraal te staan hoe de technieken van dominantie uit de politieke
bestuurlijkheid samenhangen met de technieken van het bestuur van het
Bij eerste beschouwing van de termen bestuurlijkheid en biopolitiek valt zelf. Foucault gaat niet langer uit van een tegenstelling tussen subject en
meteen op dat ze een bijzondere plaats innemen in Foucaults machtsana- macht, impliciet in zijn vroegere analytica van de macht, maar onder-
lyse. Zoals bekend heeft Foucault nooit een ‘theorie van de macht’ willen zoekt nu juist hoe subjecten met machtsrelaties omgaan, hoe de interactie
opstellen. Niet vragen als ‘wat is macht’ of ‘wie bezit macht’ staan cen- tussen technieken van dominantie en technieken van het zelf verloopt.
traal, maar alleen de vraag ‘hoe werkt macht’ (1983, 217). Al in zijn vroege Voorbij de disciplinering van dociele lichamen blijken we namelijk met
werk leidt deze benadering tot de kritiek van meer alledaagse voorstel- allerlei ‘zachte’ en ‘empowering’ machtsmechanismen te maken te heb-
lingen van macht en in het bijzonder van de ‘juridisch-discursieve’ ben. In dit licht vormt ook zijn latere interesse in de bestaansesthetica dus
voorstelling van macht. De analytica van de macht dient volgens Foucault geen breuk met de eerdere vraag naar de werking van macht.
los te staan van vragen naar legitimiteit en consensus, maar ook los van
geweld en repressie. Noch het autonome subject noch de politieke soeve- Tegen deze achtergrond wil dit themanummer aandacht besteden aan de
reiniteit van de staat bieden adequate uitgangspunten om over macht te inhoud en implicaties van de termen ‘bestuurlijkheid’ en ‘biopolitiek’.

4
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Schuilenburg & Van Tuinen – Biopolitiek en bestuurlijkheid

Meer bepaald heeft dit nummer over het werk van Foucault drie doelen. Foucault, M. (2004) ‘Society must be defended’. Lectures at the Collège de
In de eerste plaats wordt uitgewerkt hoe het gedachtegoed van Foucault France 1975-1976. Londen: Penguin Books.
over bestuurlijkheid en biopolitiek leidt tot nieuwe inzichten in het func-
tioneren van machtsrelaties. In de tweede plaats wordt een foucaultiaans Foucault, M. (2004a) Breekbare vrijheid. Teksten & interviews.
perspectief geboden op de actuele kwesties rondom biopolitiek, vertrek- Amsterdam: Boom/Parrèsia.
kende vanuit recente ontwikkelingen rond thema’s in onze samenleving
Foucault, M. (2009) Security, territory, population. Lectures at the Collège
(burgerschap, veiligheid, scholing). En in de derde plaats wordt inzicht de France 1977-1978. New York: Picador.
gegeven in de wijze waarop dit concept in de laatste jaren door andere
sociale en politieke denkers is opgepakt en uitgewerkt, zoals Agamben
met ‘het naakte leven’ in Homo sacer (1995), Hardt & Negri met ‘biopoli-
tieke productie’ in Empire (2000) en Multitude (2004) en door de Franse De Creative Commons Licentie is van toepassing op dit artikel (Naamsvermelding-
techniekfilosoof Bernard Stiegler met ‘psychomacht’: de controle van het Niet-commercieel 3.0). Zie http://creativecommons.org/licenses/by-nc/3.0/nl voor meer
verlangen en het bewustzijn van de consument door vormen van mar- informatie.
keting.

Literatuur

Eribon, D. (1989) Michel Foucault. Een biografie. Amsterdam: Van


Gennep.

Foucault, M. (1976) Histoire de la sexualité I. La volonté de savoir. Pariis:


Gallimard.

Foucault, M. (1983) ‘The subject and power’. In: L.H. Dreyfus & P.
Rabinow Michel Foucault. Beyond structuralism and hermeneutics. With
an afterword by Michel Foucault. Chicago: The University of Chicago
Press.
Foucault, M. (2000) ‘The politics of health in the eighteenth century’. In:
J.D. Faubion (red.) Michel Foucault. Power. New York: The New Press, 90-
105.

Foucault, M. (2000a) ‘The birth of social medicine’. In: J.D. Faubion (red.)
Michel Foucault. Power. New York: The New Press, 134-156.

5
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie

mogelijkheden van de overheid om het criminaliteitsprobleem het hoofd


te bieden.
MARC SCHUILENBURG
Om deze verschuiving van een bredere context te voorzien, richt ik mij in
DE SECURISERING VAN DE SAMENLEVING dit artikel op de colleges Sécurité, territoire, population en Naissance de la
biopolitique die Michel Foucault geeft aan het Collège de France tussen 11
OVER DE RELATIE TUSSEN VEILIGHEIDSZORG , BESTUUR januari 1978 en 4 april 1979.1 Foucault spreekt hierin van een nieuwe
EN QUASISTRAFRECHT machtsverhouding die hij ‘securiteit’ (sécurité)2 noemt en die een andere
mentaliteit van denken meebrengt over het ‘besturen’ van het leven en de
levensomstandigheden van mensen (bios), namelijk in termen van
Krisis, 2009, Issue 3 preventie, zekerheid, normering en risico. Terwijl de relatie van ‘veilig-
www.krisis.eu heid’ met ‘criminaliteit’ pas van recente datum is, spoort de ontwikkeling
daartoe met de hoofdlijnen van Foucaults analyse over het vraagstuk van
volksgezondheid, en meer in het bijzonder met de aanpak van de ziekte
‘de pokken’. Op een opvallende manier wordt zo het domein verruimd
Inleiding van wat over veiligheid gezegd kan worden.

De afgelopen twintig jaar hebben de opkomst laten zien van nieuwe De vraag die ik daarbij uitwerk, is hoe in onze samenleving in toenemende
partijen in de veiligheidszorg. Niet alleen de overheid, en in het verlengde mate relaties worden gelegd tussen gezondheid en criminaliteitsrisico’s. In
daarvan de politie, vervullen een taak op dit terrein, maar daarnaast ook de beantwoording daarvan ga ik allereerst in op de kenmerken van het
een bonte verzameling van internationale en maatschappelijke actoren. nieuwe begrippenapparaat dat Foucault in zijn collegereeksen introdu-
NGO’s, multinationals, scholen, woningbouwverenigingen, voetbalclubs, ceert. Daarna sta ik uitgebreid stil bij de manier waarop verschillende
winkeliersverenigingen, burgers, het is vanzelfsprekend geworden dat ook elementen uit zijn analyse terugkeren in de wijze waarop het veiligheids-
zij – in eigentijds jargon – ‘verantwoordelijkheid nemen’ (Garland 1996; vraagstuk hedentendage wordt bestuurd. Dit brengt me vervolgens tot de
2001, 113-127) en zelf veiligheidsprogramma’s ontwikkelen en uitvoeren. introductie van een fenomeen dat ik quasistrafrecht noem: de strafbaar-
In meer of mindere mate is daarbij sprake van samenwerking met de stelling en handhaving van klassieke delicten door andere partijen dan
politie. Verschillende (vooral Engelse) termen zijn geïntroduceerd om politie en justitie op basis van civiele overeenkomsten. Uiteindelijk laat ik
deze ‘horizontalisering van de veiligheidsaanpak’ te duiden: multilaterali- zien hoe de securisering van de Nederlandse samenleving na de jaren 1980
sation (Bayley en Shearing 2001), preventative partnerships (Garland leidt tot het samen opgaan van zorg en handhaving.
2001), third party policing (Mazerolle en Ransley 2005), pluralisation
(Jones en Newborn 2006), en zo meer. Hoewel ieder van deze termen een
ander accent legt, komen ze overeen in de constatering dat de uitoefening
van ‘politieachtige taken’ (policing) niet meer exclusief is voorbehouden De pokken
aan de politie (police). Verklaringen hiervoor worden onder meer gezocht
in de sterke stijging van de criminaliteit sinds de jaren 1980 en de beperkte Het meest opvallende aspect aan Foucaults collegereeks Sécurité, terri-
toire, population is dat zijn machtsanalyse met de term ‘securiteit’ een
andere wending krijgt. Securiteit is, het zij direct opgemerkt, niet een

6
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Schuilenburg – De securisering van de samenleving

volledig uitgewerkt machtsconcept. Enerzijds zal dit te maken hebben het gevaar van lepra. In het geval van de pest werd de stad opgedeeld in
met het feit dat Foucault nooit de bedoeling had te komen tot een verschillende districten die weer verder werden opgedeeld in wijken. Deze
volledig uitgewerkte theorie van macht. Geregeld geeft hij (1976, 109; 1980, kwamen stuk voor stuk onder gezag te staan van een ambtenaar die belast
198; STP, 2) te kennen dat zijn onderzoek naar machtsverhoudingen zich werd met allerlei huishoudelijke aangelegenheden. Tegelijkertijd vatten
niet richt op een ‘theorie van macht’, maar op een ontwikkeling van een militairen post bij iedere poort en hoek van de straat om ervoor te zorgen
‘analytiek van relaties van macht’. Dat betekent dat Foucault niet geïnte- dat niemand zijn woning kon verlaten. Daarbij werd er een register
resseerd is in ‘de ontologische vraag naar het wezen van de macht’ (De aangelegd om alle inwoners van de stad ‘in te sluiten’. Pas nadat de inslui-
Folter 1987, 88), maar in de wijze waarop macht werkt in concrete situa- ting compleet was, kon worden overgegaan tot relatieve afzondering van
ties, vanuit een bepaalde plaats of vanuit een bepaald punt. Anderzijds de pestlijders in een afgesloten ruimte.
komt uit de collegereeksen het beeld naar voren dat Foucault zelf ook nog
zoekende is om zijn nieuwe machtsanalyse af te bakenen van eerdere for- Beide machtstechnieken maken deel uit van een ander type samenleving.
muleringen over soevereiniteit en discipline. Stelt hij in de eerste drie De bestrijding van de pest vond volgens Foucault plaats in de disciplinaire
colleges van Sécurité, territoire, population de machtsverhouding securi- samenleving van de zeventiende en achttiende eeuw. De aanpak van lepra
teit aan de orde, daarna komt deze nauwelijks meer aan bod en maakt daarentegen is exemplarisch voor de soevereine maatschappij daarvóór.
plaats voor een omvattende studie naar een, wat hij noemt, ‘genealogie Juist op deze twee punten – macht en samenleving – hebben zich de afge-
van de moderne staat’ (STP, 354). lopen decennia grote veranderingen voorgedaan. Die veranderingen, zo
blijkt uit de collegereeks Sécurité, territoire, population, worden vooral
Afgezien van het feit dat Foucault securiteit in de colleges slechts frag- merkbaar in de controlerende en regulerende technieken om de ziekte ‘de
mentarisch aan de orde stelt, kan nu al worden gesteld dat de aantrek- pokken’ te bestrijden. Aan de hand van medische campagnes en inen-
kingskracht van het begrip schuilt in de aandacht die het vestigt op een tingspraktijken wordt het probleem van de pokken aangepakt. Dit gaat
reeks van belangrijke ontwikkelingen op het snijvlak van staat en sa- niet alleen gepaard met het aanleggen van uitgebreide rapporten en
menleving en taken van de overheid. Concrete aangrijpingspunten om de verslagen van allerlei ziektes die de mogelijkheid hebben uit te groeien tot
machtsvorm securiteit te specificeren, vindt Foucault allereerst in de epidemieën, schrijft Foucault (vgl. 2000, 154), ook worden ongezonde
bestrijding van de ziekte ‘de pokken’ omdat die – anders dan lepra en de plekken in de stad gelokaliseerd en, indien nodig, vernietigd. De systema-
pest – niet kan worden begrepen vanuit een soevereine (uitsluiting) of tische en succesvolle aanpak van de ziekte zal nu tot weinig vragen meer
disciplinaire machtsuitoefening (insluiting) (vgl. Schuilenburg 2008). Ach- leiden, maar volgens Foucault was deze praktijk ondenkbaar in termen
ter de aanpak van lepra en de pest gingen volgens Foucault ‘twee manie- van de medische rationaliteit en medische theorie uit dezelfde tijd. Wat
ren schuil om macht uit te oefenen over mensen’ (1975, 200; 2003, 43-48; maakt de bestrijding van de pokken zo bijzonder?
STP, 9-10) en besmetting van bewoners te voorkomen. In het geval van
lepra werden de zieken afgezonderd. Leprozen of melaatsen werden In de eerste plaats spreekt Foucault over het ‘preventieve karakter’ (STP,
verbannen uit hun dorp of stad, weggezet in de buitenwereld of de zee 58) van de aanpak. De enige echte behandeling tegen pokken is preventief
opgestuurd in ‘narrenschepen’. Zoals Foucault stelt: ‘De leproos wordt vaccineren, een ontdekking van de Engelse arts Edward Jenner (1749-1823)
uitgestoten, verbannen en afgezonderd; hij verdwijnt in een massa die die met positief resultaat mensen die koepokken hadden gekregen,
nauwelijks differentiatie behoeft’ (1975, 200). Vanzelfsprekend wilden de inentte met een stam van het koepokkenvirus. Hoewel de Fransman Louis
autoriteiten ook de pestlijders op veilige afstand houden, maar in Fou- Pasteur in 1881 de algemene toepasbaarheid van deze aanpak inzag, gaat de
caults (1975, 198; 2000, 145; 2003, 45) uiteenzetting van de bestrijding van naam ervan terug op de ontdekking van Jenner. ‘Vaccinia’ is afgeleid van
deze ziekte is toch te lezen dat een andere tactiek werd gehanteerd dan bij het Latijnse woord voor ‘koe’ (‘vacca’). Opvallend is het grote succes dat

7
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Schuilenburg – De securisering van de samenleving

wordt geboekt met het vroegtijdig inenten van mensen ter voorkoming naire machtsvertoog voor zover dit is gekoppeld aan ‘de macht van de
van de ziekte. De methode wordt binnen enkele jaren toegepast in Parijs, norm’ (1975, 186). Terwijl de norm zich als dwingend principe manifes-
Wenen en Genève. Niet lang daarna wordt ze ook praktijk in plaatsen als teert binnen disciplinerende voorzieningen als scholen, tuchthuizen,
Constantinopel, Berlijn en Boston in Noord-Amerika. Uiteindelijk is in werkplaatsen, fabrieken en kazernes komt in de machtsvorm securiteit
1977 de wereld ‘officieel’ pokkenvrij (vgl. Pols 1997). ‘het normale’ voorop te staan.4 Deze normalisering werkt niet via de
technieken van discipline en in de interne ordening van bepaalde prak-
In de tweede plaats richt deze techniek zich op de gehele ‘bevolking’ van tijken, maar sorteert effect door uit statistische gegevens de norm af te
een land. Bij de toepassing van de maatregel wordt geen onderscheid ge- leiden en die vervolgens van buiten over de bevolking te leggen met als
maakt tussen ‘de zieken’ en ‘de gezonden’, tussen ‘de abnormalen’ en ‘de doel personen, groepen of gebieden te identificeren die een potentieel
normalen’. Meer bepaald ligt er geen tweedeling of tegenstelling ‘goed- risico vormen voor de sociale interactie en ordening.
slecht’ aan ten grondslag. Kenmerkend is dat alle inwoners als een geheel
worden gezien. In het verlengde wijst Foucault erop dat de condities
waaronder mensen leven en de wijze waarop hun lichaam als drager van
biologische processen functioneert (volksgezondheid, geboorte en sterfte, Een nieuwe machtsvorm
gemiddelde levensduur) onderdeel worden van een nationale politiek die
daarbij gebruik maakt van wetenschappen als de statistiek – waarvan de Het zijn deze fundamentele veranderingen binnen het gezondheids-
etymologische betekenis verwijst naar ‘de kennis van de staat, van de vraagstuk die volgens Foucault de weg hebben geopend voor een
krachten en bronnen die een staat op een bepaald moment kenmerken’ transformatie in de negentiende eeuw van disciplinaire mechanismen
(STP, 274). Dezelfde ontwikkeling leidt ertoe dat de bevolking geleidelijk naar een machtsvorm die hij ‘securiteit’ noemt en die nader geconcreti-
een zelfstandig object van weten en macht wordt. Ze wordt in de seerd wordt door middel van modaliteiten als preventie, bevolking, nor-
woorden van Foucault ‘doel van surveillance, analyse, interventie, van mering en risico. Met betrekking tot de intrede van securiteit in de
initiatieven die gericht zijn op modificatie, en zo verder’ (2000, 95). samenleving wijst Foucault nog op twee andere praktijken die te maken
hebben met een zorgende functie in de brede zin van het woord: de ‘stad’
In de derde plaats kan aan de ziekte een ‘normaal’ sterftecijfer worden en ‘schaarste’. In het geval van ‘de stad’ constateert hij dat deze steeds
verbonden. Niet alleen toont de statistiek aan dat gemiddeld 1 op de 7.782 meer wordt ingericht en opgedeeld om een snelle circulatie van goederen
inwoners aan de pokken komt te overlijden, ook kunnen verschillende en personen mogelijk te maken. Een goede straat, aldus Foucault (STP,
‘normaliteiten’ met elkaar worden vergeleken. Voor iedere leeftijd en 19-20), is een omgeving waar niet alleen de risico’s op ongemak (ziekte,
ieder beroep, in iedere regio, stad of delen van een land kan namelijk het diefstal) zijn geminimaliseerd, maar die ook zo is ingericht dat onver-
sterftecijfer worden berekend. Zo hebben kinderen onder de drie jaar een wachte gebeurtenissen (veel passanten of voertuigen) soepel kunnen
grotere kans op besmetting met een fatale afloop dan andere leeftijds- worden gemanaged zonder dat dit leidt tot opstoppingen of stilstand van
categorieën. Dit gegeven wordt afgeleid uit twee grafieken. De eerste het verkeer.
grafiek laat het gemiddelde sterftecijfer zien; de tweede geeft de risico’s per
categorie weer. De ontdekking van ‘het normale’, zo schrijft Foucault Met betrekking tot het probleem van ‘schaarste’ illustreert Foucault de
(STP, 57), vertrekt dus niet vanuit het ‘vage gebied van de non-confor- nieuwe machtsrelatie door te wijzen op het feit dat de economische op-
miteit’ (1975, 181), zoals in het geval van discipline waarin allerlei technie- vatting van het mercantilisme, dat een hoge mate van economische
ken worden uitgeoefend om te komen tot een ‘normering’ (normation) bemoeienis door de staat met zich meebracht ten aanzien van het bevor-
van een sociaal-cultureel veld.3 Ze neemt juist afstand van het discipli- deren en structureren van de verbouw en verkoop van graan (controle op

8
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Schuilenburg – De securisering van de samenleving

prijzen, opslag en export), is verlaten voor een nieuwe economische ana- onmiddellijke omgeving (eigendom, huis, gemeenschap) en security om
lyse, die van de fysiocraten, waarin een vrije circulatie van graan mogelijk de positie en levensomstandigheden van een persoon (datgene wat hij
wordt. Securiteit werkt volgens Foucault hier ‘centrifugaal’ (STP, 45). Dit heeft bereikt en waar hij aanspraak op maakt). Daarmee verbonden arti-
betekent dat het niet zorgt voor segmenten of duidelijke breuklijnen, culeert Bauman echter tevens het begrip certainty dat, in zijn woorden,
zoals in het geval van discipline, maar juist de neiging heeft steeds verder draait om het verschil tussen ‘redelijkheid en dwaasheid, tussen betrouw-
uit te breiden door nieuwe elementen te integreren in steeds groter wor- baar en bedrog, tussen nuttig en nutteloos’ (1999, 17), dat wil zeggen: het
dende circuits. Met betrekking tot het probleem van schaarste leidt dat tot heeft betrekking op alle onderscheidingen die we dagelijks maken en die
een systeem van voortdurende expansie. Vrije circulatie biedt namelijk ons helpen beslissingen te nemen waarvan we geen spijt krijgen. Certainty
niet alleen een garantie voor hogere winsten, maar blijkt ook ‘een beter draait met andere woorden om een mate van voorspelbaarheid die de
securiteitsmechanisme tegen de gesel van schaarste’ (STP, 34). Vanaf de onzekerheid van het onbekende moet wegnemen of voorkomen.5
productie en verkoop van graan worden dan ook steeds meer gebieden in
het traject betrokken: ‘psychologie, gedrag, de manier van handelen van Hoewel het bijzonder lastig is om in concrete gevallen de grens te bepalen
producenten, kopers, consumenten, importeurs en exporteurs, en de tussen safety, security en certainty, is het de gezamenlijke inzet van deze
wereldmarkt’ (STP, 45). drie begrippen die de kern vormt van wat ik de ‘securisering van de
samenleving’ zou willen noemen. Daaronder versta ik de geleidelijke
In het kader van een analyse van de wijze waarop het veiligheidsvraagstuk bezetting van de samenleving sinds de negentiende eeuw door allerlei
heden ten dage wordt bestuurd, levert de term echter meteen de nodige technieken die de toekomst onder controle moeten brengen, of beter
problemen op, omdat het Franse sécurité niet alleen verwijst naar de gezegd: veilig en zeker dienen te stellen. Deze securiteitstechnieken
betekenis van ‘veiligheid’, maar etymologisch ook verwant is met een onderscheiden zich van de techniek van discipline, zoals die door Foucault
woord als ‘zekerheid’ – securitas in het Latijn, dat in het Romeinse recht (1975, 139) is beschreven als de methode om individuele lichamen tot
wordt gebruikt in combinatie met pax (vrede) en libertas (vrijheid). Ener- productieve, efficiënte en gehoorzame eenheden te maken en die werd
zijds werd daarmee de bescherming van leven en goed binnen de natio- toegepast in gevangenissen, kloosters, scholen en werkplaatsen. De reden
nale staat mee uitgedrukt. Daarbij ging het vooral om de bescherming van is hierin gelegen dat securiteitstechnieken vanwege hun reflexieve aard
plaats, straat en markt. Op deze plekken moest je door de overheid be- naar de toekomst wijzen, het mogelijk maken gebeurtenissen te ‘voor-
schermd worden tegen burgers die ‘kwaad’ in de zin hadden. Anderzijds spellen’ en daarmee te ‘voorkomen’. Deze these ligt in het verlengde van
stond securitas voor de veiligheid van een bepaalde gemeenschap. In deze bekende noties als actuarial justice en risicojustitie (Feely en Simon 1992;
zin werd het meer opgevat als datgene wat nu defensie wordt genoemd: 1994; Van Swaaningen 1996). Daarin gaat het niet meer om de terugkeer
de bescherming van stad, staat of land tegen krachten van buiten (vgl. van de dader in de maatschappij door middel van resocialisatie, maar om
Van Zuijlen 2008, 12-14). het identificeren en classificeren (en de facto ‘onschadelijk maken’) van
handelingen of gedragingen die een bedreiging kunnen vormen voor de
In het Engels keren beide betekenissen van het woord terug in safety en sociale orde. Securisering is echter een ruimer en daarom hier meer bruik-
security. Terwijl safety betrekking heeft op de bescherming tegen gevaar baar begrip omdat het streven naar veiligheid en zekerheid zich niet
in het gewone, dagelijkse leven, duidt security op de veiligheid van een beperkt tot het terugdringen van het criminaliteitsprobleem, maar vanaf
land of ander collectief tegen aanvallen en bedreigingen die het functio- het begin al is doorgedrongen in een veelheid aan praktijken en milieus,
neren van de samenleving zelf raken (vgl. Buruma 2005, 5-6). Een meer waarbij de vervlechting van politiek met allerlei zachte middelen van zorg
algemener duiding van de termen geeft Bauman (1999, 17; 2000, 160-161). de meest opvallende is.
Hij stelt dat safety om de bescherming gaat van iemands lichaam en zijn

9
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Schuilenburg – De securisering van de samenleving

Ofschoon Foucault in Sécurité, territoire, population spreekt van een probleem van Machiavelli betreft dus niet de staat, maar primair de relatie
‘securiteitssamenleving’ (STP, 11) gaat hij niet zover dat daarmee een van de vorst, zo oordeelt Foucault (1976, 128; 2000, 316; 2004, 156; STP, 243),
soevereine of disciplinaire machtsuitoefening zou zijn verdwenen. Het is over datgene waarover hij zijn heerschappij uitoefent. De ratio ligt
volgens Foucault beter te spreken van een driehoek: ‘soevereiniteit, daarmee niet op het ‘beheren’ van de relaties tussen mensen, maar op het
discipline en bestuurskundig management, met de bevolking als belang- ‘beheersen’ van de bevolking en de bescherming van het grondgebied. Wat
rijkste doel van besturen en de technieken van securiteit als een essentieel Foucault echter wil laten zien is dat moderne bestuursvormen, in
mechanisme daarvan’ (STP, 107-108 en 353). Hoewel het, intellectueel tegenstelling tot de soevereiniteit, niet besloten liggen in ‘goddelijke,
gezien, verleidelijk is de verschillen tussen soevereiniteit, discipline en natuurlijke, of menselijke wetten’ (2000, 317), maar op het niveau van de
securiteit verder uit te werken, lijkt het zinvoller de bijzondere manier bevolking zelf.
van regulering te duiden die hier plaatsvindt. Onder meer in het zonet
gegeven citaat blijkt dat het vraagstuk van securiteit namelijk nauw Hiervoor verwijst Foucault in Sécurité, territoire, population (STP, 267-
verbonden is met het geheel aan vragen dat wordt opgeroepen door het 272) onder meer naar Of seditions and troubles, een korte tekst van de
verschijnsel van ‘besturen en bestuurd worden, het leiden (conduire) en zestiende-eeuwse filosoof Francis Bacon. Bacon gaat in deze tekst uiterst
geleid worden (se conduire)’ (STP, 364). Dit besturen van het leven en de gedetailleerd in op de gronden van een mogelijk oproer in een
levensomstandigheden van mensen duidt Foucault aan de hand van het samenleving. Die kunnen te maken hebben met zowel te veel armoede als
neologisme ‘gouvernementalité’ (‘bestuurlijkheid’), een term die voor het met een te grote ontevredenheid onder de bevolking. Van de twee is
eerst valt in het college van 1 februari 1978.6 In contrast met staatscen- armoede de gevaarlijkste omdat, zoals Bacon (2001) dat beeldend uitdrukt,
trische benaderingen, zoals je die aantreft in politieke filosofieën van ‘de opstanden van de buik de ergste zijn’. Het gevoel van ontevredenheid
Machiavelli (1513 [1995]) en Hobbes (1651 [2002]), ligt hierin niet de nadruk daarentegen heeft weinig te maken met de buik. Dit ongemakkelijke
op het monopolie van de overheid om de sociale orde in stand te houden, gevoel heeft veel meer van doen met de gedachtegang van het hoofd. Of
maar op een ‘wereld van bestuur’ (Wood en Shearing 2009, 14).7 het hoofd de gang van zaken wel in juist perspectief ziet, is daarbij niet van
belang. Niet alleen kan ontevredenheid te maken hebben met frustraties
over de kleinste dingen, ook kun je er moeilijk van uitgaan dat mensen
zich altijd sociaal wenselijk gedragen. Vaker blijken ze te handelen uit
Machiavelli versus Bacon puur eigenbelang, zo schrijft Bacon. Toch laat zijn betoog zich niet louter
lezen als een eenzijdig pleidooi voor de versterking van de macht van de
Het perspectief van waaruit Foucault kijkt naar het vraagstuk van vorst. Na enkele beschouwingen over aanleidingen tot oproer (zoals ver-
‘gouvernementalité’ heeft weinig van doen met de gangbare literatuur anderingen van wetten, onderdrukking en belastingen) spreekt Bacon
over de politieke geschiedenis van de moderne staat. Daarin is een ook over mogelijke oplossingen om datzelfde gevaar te voorkomen. Op-
belangrijke plaats weggelegd voor Machiavelli’s Il principe (Machiavelli vallend is dat hij zich daarbij vooral richt op maatregelen die de welvaart
1513 [1995]). Volgens Machiavelli is het doel van het uitoefenen van macht onder de bevolking moeten vergroten, waarbij hij denkt aan het geven
het versterken en beschermen van het vorstendom. Daartoe moeten de van meer aandacht aan fabrieken, het reguleren van prijzen van verkoop-
gevaren worden geïdentificeerd die het vorstendom kunnen bedreigen en bare zaken en het matigen van de belastingen.
er een kunst worden ontwikkeld om machtsrelaties te manipuleren om
zo het vorstendom te verdedigen. In dat opzicht geldt de verhandeling In het licht van de verandering van de organisatie van het veiligheids-
van Machiavelli als exemplarisch voor een soevereine machtsuitoefening vraagstuk, waarmee dit artikel opende, is het interessant om Of seditions
die zich richt naar het territorium waarover wordt geregeerd. Het and troubles te vergelijken met Il principe van Machiavelli. Op het eerste

10
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Schuilenburg – De securisering van de samenleving

gezicht gaan beide teksten over het gevaar van opstand tegen de geves- cessen functioneren. Belangrijker is dat Foucault in zijn bespreking van de
tigde orde. Ze lijken het ook eens te zijn over het feit dat dit gevaar zowel interdependentie van geneeskundige regimes en de levensomstandig-
van het volk als van de adel kan komen. Ten slotte zijn Bacon en heden van de bevolking laat zien hoe de steeds verder verfijnende securi-
Machiavelli van mening dat een machthebber zich hiertegen kan sering zich ongeproblematiseerd kan doorzetten op andere gebieden. Za-
wapenen door af en toe tegemoet te komen aan de wensen van zijn ken als ‘gezondheid, welzijn (dat is, voldoende welvaart, standaard van
onderdanen. Maar anders dan in Machiavelli’s Il principe betrekt Bacon leven), veiligheid en bescherming tegen ongevallen’ (Foucault 1983, 215)
het veiligheidsvraagstuk niet primair op de versterking van de macht van komen zo voor een belangrijk deel onder controle van de staat, dat wil
de vorst. Staat met andere woorden bij Machiavelli de macht van de zeggen: de rationalisering en uitwerking van deze zaken centraliseert zich
soeverein voorop, in de tekst van Bacon moet deze volgens Foucault in een vorm van weten en wordt mede uitgeoefend onder toezicht van
wijken voor een beschouwing van de aard en functie van de bevolking. staatsinstituten.
Daarmee definieert hij als een van de eersten de bevolking als een opzich-
zelfstaande entiteit, als een belangrijk aangrijpingspunt voor moderne Het heeft weinig zin de securisering van de samenleving te zien als een
bestuursvormen die zich bezighouden met collectieve zaken als de terugkeer naar de soevereine macht van de staat. De instantie van de mo-
verbetering van stedelijke condities, het welzijn, gezondheid en, zoals we derne staat is ‘geen universalisme noch een autonome bron van macht’
in de volgende paragrafen zullen zien, de veiligheid van burgers. Besturen (BOP, 77). In een dergelijk proces is de staat bovendien nooit de bron van
kan namelijk direct gericht worden op de bevolking door mensen te alle relaties. Daarnaast zal ze nooit het gehele veld van actuele machts-
beïnvloeden door middel van grootschalige campagnes, of indirect door relaties kunnen bezetten in een samenleving. Deleuze wijst in zijn mono-
technieken die het mogelijk maken, zonder dat de bevolking zich daarvan grafie over het werk van Foucault hier met klem op: ‘Wanneer de “Staat-
bewust is, het gedrag en de activiteiten van mensen te sturen. Op die vorm” dus zoveel machtsrelaties heeft ingenomen, betekent dit niet
manier worden de mechanismen van securiteit gecontrasteerd met de automatisch dat deze relaties ervan kunnen worden afgeleid’ (1988, 76).
mechanismen waarmee de soeverein, tot de moderne tijd, streefde de Meer bepaald moet de staat in meervoud worden gedacht, dat wil zeggen
veiligheid van zijn territorium te waarborgen. ‘Territorium’ en ‘bevol- niet als ‘een huishouden, een kerk, of een wereldrijk’, maar in de beteke-
king’ zijn hier tegenpolen, stelt Senellart (2009, 378) terecht vast in zijn nis van ‘staten’ (BOP, 5). Een dergelijke opvatting impliceert dat een wer-
bespreking van de colleges van Foucault. king van een voortdurende securisering, die in ieder afzonderlijk geval
heel verschillend zal zijn, juist wordt geproduceerd in pedagogische,
juridische, economische, familiale en seksuele praktijken of milieus en dat
dit een algehele integratie aanmoedigt op het niveau van de staat.
Securiteit en besturen
De these dat securisering langzaam maar zeker een veelheid aan sociale
Weliswaar heeft Foucault in zijn werk altijd afstand gedaan van een eenzij- milieus in bezit neemt, wordt door meer auteurs beschreven, zoals Slama
dige verhouding van macht met betrekking tot de staat en het geheel aan (1993) en Ericson (2007). De meest recente bijdrage komt van Jonathan Si-
staatsapparaten, toch mag je hieruit niet concluderen dat in het proces mon die in Governing through crime (2007) beschrijft hoe de aanpak van
van securisering er geen rol is weggelegd voor de staat. Deze volgt het criminaliteitsprobleem enerzijds wordt bestuurd door een samenspel
logischerwijze uit zijn nieuwe analyse van machtsverhoudingen waarvoor van uiteenlopende partijen waarvan de staat er één is (maar wel een partij
de bestrijding van de pokken exemplarisch is. De systematische aanpak die zeer invloedrijk is) en anderzijds dat praktijken als huisvesting, wel-
van deze ziekte draaide om de aanpak van de condities waaronder mensen zijnswerk, scholing, gezondheid en het aanbod van publieke goederen als
leven en de wijze waarop hun lichamen als dragers van biologische pro- water en energie, heringericht worden volgens de logica van het veilig-

11
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Schuilenburg – De securisering van de samenleving

heidsdenken (vgl. 2007, 4). Zo leidt het tegengaan van de groeiende Een actieve bevolking
criminaliteit onder jongeren er bijvoorbeeld toe dat scholen, in
samenwerking met gemeente, politie en justitie, reglementen opstellen Nog tot in de jaren 1970 wordt het begrip ‘criminaliteit’ vooral in verband
op grond waarvan leraren hun leerlingen kunnen fouilleren wanneer ze gebracht met (public) safety, dat wil zeggen: de handhaving van klassieke
vermoeden dat ze wapens op zak hebben. Kortom, niet alleen wordt de (ook wel genoemd commune) delicten als diefstal, vernieling, verduiste-
notie van ‘criminaliteit’ gebruikt om allerlei maatregelen te motiveren die ring en oplichting, vrijheidsberoving en mishandeling. De nadruk ligt
andere bedoelingen hebben, ook zijn in uiteenlopende domeinen de daarbij op machtsuitoefening uit ‘naam van de wet’. Dit betekent dat
technologieën, praktijken en metaforen van het strafrechtelijk systeem wetshandhaving geen ander doel heeft dan het afdwingen van de
meer aanwezig dan ooit tevoren. maatschappelijke orde aan de wettelijke orde. Meer bepaald valt de open-
bare orde zo nagenoeg samen met de wettelijke orde. Na de jaren 1970
Deze constatering behoeft echter een nadrukkelijke aanvulling omdat de komt criminaliteit steeds meer in het centrum van de aandacht. De toege-
hier gesignaliseerde securisering een contractuele neerslag vindt in lokale nomen aandacht voor criminaliteit lijkt op zichzelf legitiem als je kijkt
samenwerkingsverbanden tussen de overheid en andere partijen waarin naar de vermindering van het vertrouwen van de burger in de overheid,
de betrokkenheid en verantwoordelijkheid van de deelnemende partijen het verder afnemen van sociale controle en de sterke criminaliteitsstijging
opnieuw wordt uitgevonden, geformuleerd en gelegitimeerd. Een fraai van 130.000 in 1960 tot ruim een miljoen geregistreerde misdrijven aan het
Nederlands voorbeeld is de samenwerking tussen winkeliers, gemeente, einde van de jaren 1990. Gelijktijdig krijgt criminaliteit een veel bredere
politie en Openbaar Ministerie om overlastgevend gedrag te voorkomen inbedding. Voor de draagwijdte van deze ontwikkeling wordt in de litera-
(vgl. Wesselink e.a. 2009). Ondernemers hebben hierbij zelf maatregelen tuur (vgl. Boutellier en Van Stokkom 1995) verwezen naar het beleidsplan
ontwikkeld om overlastgevers een winkelontzegging op te leggen die in van de overheid Samenleving en criminaliteit uit 1985, waarin het crimi-
de gehele binnenstad van kracht is. Hiermee zijn private partijen, name- naliteitsvraagstuk voor het eerst wordt geduid in termen van veiligheids-
lijk winkeliers en beveiligingspersoneel, (deels) verantwoordelijk voor het beleving en geïntegreerd bestuurlijk optreden.
opsporen en bestraffen van klassieke strafrechtelijke delicten als diefstal,
belediging, bedreiging en vernieling. Voor een antwoord op de vraag Opmerkelijk is echter dat in 1977 de Nederlandse politie al komt met het
welke rationaliteit in deze contracten overheerst, onder meer met betrek- rapport Politie in verandering waarin ze zich tot doel stelt
king tot de aard en achtergrond van de aan te pakken problemen, de te
volgen werkwijze en de effecten (inclusief gevaren en grenzen) hiervan, ‘een mede in het bestuurlijke en justitiële functioneren geïntegreerde bij-
zal ik in de volgende paragraaf eerst het beleid van de Nederlandse over- drage te leveren ten behoeve van de samenleving, in de vorm van sociale
heid bespreken met betrekking tot de organisatie van het veiligheids- beheersing, die niet slechts bijdraagt tot bescherming van de maatschap-
vraagstuk. Niet om daarmee de verhouding van de staat tot securiteit pelijke verworvenheden, doch evenzeer de condities schept voor maat-
voorop te plaatsen, maar om te achterhalen hoe door middel van een schappelijke ontwikkeling en vernieuwing, gericht op de essentiële waar-
systematische reflectie op de nieuwe situatie andere partijen dan justitie den in onze democratie’ (1977, 53).
en politie steeds dichter rondom het vraagstuk van securiteit, in alle
betekenissen die eraan zijn te onderscheiden, zijn gaan cirkelen. In hetzelfde rapport wordt gesproken van een streven ‘naar optimale
integratie in de gemeenschap waarin de politiezorg wordt uitgeoefend’
(idem, 55). Daarmee wil de politie aangeven dat ze meer wil doen dan
alleen ordehandhaving. Ook wil ze zich bezig houden met het welzijn van
de burgers en de samenleving. De bevordering van het welzijn moet

12
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Schuilenburg – De securisering van de samenleving

gebeuren op basis van een wederzijds ‘kennen en gekend worden’ (idem, lezen, de ‘gehele bevolking tot doelgroep wordt gekozen’ (Tweede Kamer
54). Dit betekent dat het politieapparaat zowel nauw contact met de 1985, 36). De bevolking wordt dus bij uitstek het middel om te
bevolking moet onderhouden als met haar een permanente en persoon- interveniëren in de veiligheidspolitiek. Ze wordt een doel en instrument
lijke relatie dient te ontwikkelen. Niet meer boven de samenleving, maar van besturen tegelijk. Het is een bekende strategie. De beste manier om
als een partij tussen andere partijen, ontstaat zo een maatschappelijk het vertrouwen van de bevolking te winnen – dat begin jaren 1970 met
geïntegreerde politie die over ‘sociale informatie’ gaat beschikken en haar voortschrijdende processen van democratisering en individualisering
optreden kan afstemmen met de behoeften en opvattingen van de ver- steeds verder afnam – is ze te vragen wat te doen. Nu liet Foucault in La
schillende gemeenschappen in de maatschappij (idem, 55 en 58). volonté de savoir al zien dat het begrip ‘bevolking’ sinds de achttiende
eeuw meer is gaan omvatten dan de traditionele betekenis van ‘het volk’,
Zoals gezegd, een kleine tien jaar nadat de politie vanuit haar professio- ‘de onderdanen’ of ‘het aantal inwoners in verhouding tot het bewoon-
nele positie een pleidooi houdt de criminaliteitsaanpak te verruimen tot bare oppervlak’ (1976, 183). Voor een juist begrip wordt de bevolking meer
een brede maatschappelijke verantwoordelijkheid (die dus niet alleen en meer gezien als een verzameling individuen waartussen verhoudingen
voor rekening komt van de politie), wordt in Samenleving en criminaliteit van samenleven bestaan en die uit dien hoofde een eigensoortige
het vraagstuk van criminaliteit in verband gebracht met de ‘mobilisering werkelijkheid vormen, met eigen karakteristieken en behoeften. Niet
van individuele burgers en maatschappelijke organisaties, waaronder de alleen bezit de bevolking een sterftecijfer en een groeipercentage, maar
lokale overheden en het bedrijfsleven’ (Tweede Kamer 1985, 37 en 103). dankzij het succes van de statistiek wordt ook ontdekt dat ze een crimi-
Om meer samenhang in de aanpak te krijgen wordt gesproken van ‘inte- naliteitscijfer heeft. Aangezien het probleem van de criminaliteit dus de
grale veiligheid’. De nieuwe terminologie is opvallend omdat (on)veilig- gehele samenleving raakt, richt de blik van de veiligheidspolitiek zich in
heid meer omvat dan criminaliteit alleen. Onveiligheid kan worden ver- toenemende mate op dit collectieve subject. Niet alleen gaat het daarbij
oorzaakt door relatief kleine gebeurtenissen en handelingen zoals lawaai, om het controleerbaar maken van de bevolking zelf, maar ook om het
asociaal gedrag en verkeersongevallen, maar ook door armoede, terro- betrekken van de bevolking in het beleid van politie en justitie.
risme, aantastingen van de gezondheid en het milieu. Dit wijst erop dat
strafbaarstelling niet alleen steeds meer te maken heeft met overlast- Een praktisch gevolg is dat de handhaving van de rechtsorde geen
gevend gedrag, maar ook met (global) security. Dit laatste blijkt ook uit de exclusieve taak meer is van overheid en justitie. De verantwoordelijkheid
dubbele betekenis van de term ‘integraal’. In de eerste plaats wordt veilig- moet worden gedeeld met een maatschappelijk middenveld. Ook ouders,
heid niet alleen in repressieve termen gedefinieerd. Er komt meer aan- scholen, jeugdcentra, buurtbewoners, woningcorporaties, lokale overhe-
dacht voor zowel een preventieve aanpak als voor de nazorg in de vorm den en andere organisaties worden gemobiliseerd. Het gaat hierbij om een
van slachtofferzorg en de afwikkeling van schadeclaims. In de tweede netwerk van functioneel toezicht, ‘een geleidelijke herinvoering of invoe-
plaats worden verschillende delen van de samenleving en beleidsterreinen ring van een adequaat niveau van persoons- of functiegebonden toezicht
binnen de veiligheidszorg bijeengebracht, zoals criminaliteit, verkeers- op alle gebieden van de samenleving waar veel delicten worden gepleegd’
veiligheid, milieuveiligheid, terrorisme- en rampenbestrijding. (Tweede Kamer 1985, 36). Recentelijk is dat gegeven verder uitgewerkt in
het politierapport Tegenhouden troef (Politie 2003; 2004). Kort gezegd
Traditioneel richtte de criminaliteitsaanpak zich op de overtreder. Een komt het begrip ‘tegenhouden’ neer op het beïnvloeden van gedrag en
van de meest opvallende aspecten in Samenleving en criminaliteit is dat van omstandigheden zodat criminaliteit wordt voorkomen of vroegtijdig
niet alleen de individuele misdadiger of de criminele groepering tot object wordt beëindigd. Op betrekkelijk eenvoudige wijze kunnen bijvoorbeeld
van een criminele politiek wordt gemaakt. Diezelfde veiligheidspolitiek maatregelen worden genomen die tot doel hebben een onzekere toe-
blijkt slechts te kunnen functioneren wanneer, zo is in het beleidsplan te komst te voorkomen (certainty), zoals het plaatsen van chips of sensoren

13
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Schuilenburg – De securisering van de samenleving

in diefstalgevoelige goederen als laptops, gsm’s en auto’s. Over de volle gratie en spreekt daarbij van de wijze waarop het menselijk lichaam wordt
breedte van de samenleving, van onderwijs tot ruimtelijke ordening, van ingevoegd in een uiterst complex vertoog van weten en macht, maar
horeca tot werkgelegenheidsbeleid, zo staat in Tegenhouden troef en in besteedt – opvallend genoeg – weinig aandacht aan het feit dat het hier
Politie in ontwikkeling (2005, 12) te lezen, moet dit plaatsvinden.8 verder gaat dan alleen een passieve integratie in de securiteitstechnieken
die het dagelijks leven gaan besturen. Foucault opent met andere woor-
Samengevat, het beroep op ‘lokale partners’ (vgl. Terpstra en Kouwen- den zijn diagnose van de moderniteit met het samen opgaan van discipli-
hoven 2004) leidt tot een versterking van de algemene criminaliteits- nerende en securiteitsmechanismen, maar het feit dat binnen die alge-
bestrijding doordat staatstaken op het gebied van de aanpak van mene problematiek het niet alleen gaat om het controleerbaar maken van
criminaliteit worden overgenomen door of gedeeld met private belangen. het individu en de bevolking zelf, maar ook om een actief verlangen van
Om dit toezicht te laten functioneren worden er structurele koppelingen diezelfde bevolking om betrokken te worden in het overheidsbestuur, en
aangebracht tussen verschillende digitale ‘archiefsystemen’ (vgl. Schinkel in het bijzonder in het securiteitsvraagstuk, ontsnapt aan zijn aandacht.
2009). De private sfeer dringt daarmee het publieke domein binnen (zoals Zo wordt wel duidelijk dat de opkomst van het concept ‘bevolking’ als
het publieke domein eerst de private sfeer binnendrong). Een dergelijke een levend lichaam tot concrete aanpassingen leidt in het bestuur van de
vervlechting van staat en maatschappij maakt de klassieke wijze van samenleving, maar het blijft bijvoorbeeld duister tot welke nieuwe
denken over politiek ondoorzichtig. Nu waren staat en maatschappij normeringen en straffen het verlangen van de bevolking zelf leidt.
altijd al sterker met elkaar verbonden dan in klassieke liberale discussies
werd erkend, maar de securisering van de samenleving leidt ertoe dat de In samenhang met de groeiende aandacht voor het criminaliteitspro-
scheiding zelf tussen publiek en privaat steeds minder scherp is te trekken. bleem zijn bepaalde delen van de bevolking (burgers, ondernemers etc.)
Voor de veiligheidszorg leidt dit tot een uitermate complexe organisatie zelf het initiatief gaan nemen om de sociale controle te vergroten (zie bijv.
en uitvoering, die verschillende nieuwe vragen oproept. Hoe kan bijvoor- Scholte 2008). Dit gebeurt onder meer door lokale convenanten of proto-
beeld de balans worden gevonden tussen horizontalisering en de demo- collen af te sluiten met de overheid met als doel het criminaliteitsniveau
cratische verdeling van veiligheidszorg? Oftewel, hoe kan worden gezorgd af te laten nemen. Crawford (2003) noemt dit ‘contractuele bestuurlijk-
dat alle belangen van mensen (blank, zwart, arm, rijk, jong en oud) daarin heid’. Enerzijds kenmerken deze contracten zich door een systeem van
worden meegenomen? Hoe kan de democratische controle worden wederkerigheid of gemeenschappelijkheid omdat afspraken worden
ingericht op de veelheid aan nieuwe actoren en partijen die deel uitmaken gemaakt over wat partijen doen en niet doen en het gebruik dat ze maken
van de veiligheidszorg? En, misschien nog wel interessanter, in hoeverre van de door hen gecreëerde middelen. En anderzijds sluiten ze volgens
leiden de samenwerkingsverbanden tot allerlei nieuwe normeringen en Crawford aan bij het verlangen de onzekerheid van de toekomst te beteu-
straffen? gelen door allerlei maatregelen in te voeren om verondersteld toekomstig
gedrag te voorkomen. Ogenschijnlijk schuilt in deze contractuele band
dus niets anders dan een verdergaande regulering van sociale interacties.
In werkelijkheid wordt er naast het strafrecht een nieuw instrumen-
Quasistrafrecht tarium gecreëerd om greep te houden op de openbare en morele orde van
de samenleving. Om dit aspect van securisering meer reliëf te geven, sta ik
In zijn analyse van de invulling van de bestuurlijkheid laat Foucault een wat uitgebreider stil bij de eerdergenoemde samenwerking tussen winke-
element buiten beschouwing. Hij wijst op het groeiende veld van politieke liers, gemeente, politie en Openbaar Ministerie om overlastgevend gedrag
praktijken en economische onderzoeken met betrekking tot problemen in de binnenstad te voorkomen, ook wel Collectieve Winkelontzegging
van de voortplanting, de levensduur, volksgezondheid, huisvesting en mi- (CWO) genoemd.

14
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Schuilenburg – De securisering van de samenleving

Opvallend aan de CWO-maatregel is dat het een uitvinding van onderne- (vgl. Schuilenburg en Van Calster 2009).9 Quasistrafrecht functioneert
mers zelf is. De CWO is een ontzegging die niet alleen geldt in de onderne- niet volledig buiten het gewone of klassieke strafrecht om. In zekere zin
ming waar deze is opgelegd, maar in alle bij de maatregel aangesloten functioneert het juist binnen het regime van het strafrecht omdat zijn
ondernemingen. De ontzegging is mogelijk op grond van regels die ter uitoefening een systeem veronderstelt waarin politie en Openbaar
plaatse gelden. Een strafrechtelijke verdenking in de betekenis van een Ministerie deelnemen en hun goedkeuring hebben verleend. Kortom,
‘redelijk vermoeden van schuld’ is hiervoor niet vereist. Om officieel een hoewel de invloedssfeer van het strafrecht (strafmaat, aantal delicten,
ontzegging op te kunnen leggen moet het CWO-formulier worden on- ruimer en strenger politieoptreden) de laatste twintig jaar onmiskenbaar
dertekend door één getuige en door degene die in overtreding was. sterk is toegenomen (vgl. Wacquant 2006), moet tegelijkertijd worden ge-
Weigert een overtreder het formulier te tekenen, dan mag een tweede constateerd dat er zich een heel nieuw instrument aandient om normen
getuige tekenen, waardoor het document alsnog geldig wordt. Je kan dus te bevestigen en mensen uit te sluiten van bepaalde voorzieningen en
zeggen dat door winkeliers gebruik wordt gemaakt van klassieke machts- gebieden. Het quasistrafrecht kan daarom ook niet helemaal los worden
middelen als de aanhouding van een overtreder en de uitsluiting van een gezien van de traditionele manier van vervolgen zoals dat door politie en
persoon tot de deelnemende winkels. Daarbij gaat het om traditionele justitie gebeurt. In die zin is het eerder een toevoeging in plaats van een
delicten als diefstal, oplichting, belediging, bedreiging en vernieling. Deze vervanging van de manier van overlast aanpakken door het klassieke
delicten zijn van oudsher opgenomen in het wetboek van strafrecht. De strafrecht. Voor zover het quasistrafrecht ten opzichte van het strafrecht
bevoegdheden van de CWO zijn echter niet vastgelegd in het wetboek, een betekenisuitbreiding en fixatie aanbrengt, lijkt het dan ook, om een
maar in convenanten of protocollen die plaatselijk worden afgesloten term van de Franse filosoof Derrida te gebruiken, een ‘supplement’ te
tussen deelnemende partijen. De primaire waarheidsvinding vindt daar- vervullen. Supplement is afgeleid van het werkwoord suppléer dat zowel
naast plaats buiten politie en justitie om, namelijk door particulieren, aanvullen als vervangen betekent. Volgens Derrida (1994, 44) is een
grootschalige winkelketens en private beveiligers. Om die reden is de supplement niet zomaar een willekeurig toevoegsel, maar een noodza-
rechtsbescherming geregeld via een klachtprocedure, een regeling die niet kelijke aanvulling op een reeds bestaande realiteit of juridische sfeer.
alleen minder waarborgen voor de overtreder biedt dan het gewone
strafrecht, maar ook van de overtreder vraagt zelf stappen te ondernemen Hier bezien heeft het supplement geen neutrale betekenis, in de zin dat
om zijn gelijk te halen. Onder het strafrecht komt de zaak namelijk door het voor de overtreder louter blijft bij het geldende Nederlandse straf-
stilzitten van de overtreder vanzelf voor een onafhankelijke rechter. recht. In de kern wordt de beschermende functie van het strafrecht aan-
Bovendien wordt in het strafrecht meer rekening gehouden met de getast zoals deze tijdens de verlichting is uitgewerkt in de hervormings-
persoon van de overtreder en moet in de tenlastelegging worden beschre- filosofie van denkers als Montesquieu en Beccaria, respectievelijk in het
ven welke handeling precies is verricht om als strafbaar feit aangemerkt te juridiseren van de macht in de triasleer en in de theorie van het sociale
kunnen worden. Bij het opleggen van een CWO kan echter worden contract (vgl. Foqué en ’t Hart 1990). Immers, voor dezelfde type delicten
volstaan met een categorisering van het gedrag, waarbij de feitelijke wordt een ander juridisch traject (met minder rechtswaarborgen) voor de
gedraging achterwege wordt gelaten. De overtreder moet schriftelijk bij overtreder van kracht, namelijk: een schriftelijke klacht bij de onderne-
het bestuur van de ondernemersvereniging een klacht indienen tegen het mersvereniging. Het samen opgaan van het quasistrafrecht en het straf-
feit dat hem een CWO of waarschuwing is opgelegd. In die zin zou je recht maakt zo de rechtsbescherming kwetsbaar die aan het klassieke
kunnen spreken van een ‘afdalende rechtsbescherming’. strafrecht is verbonden doordat de beschermende aanspraken van het
strafrecht geïnstrumentaliseerd worden in de handen van één centrale en
Omdat deze verschillen verder lijken te gaan dan de overeenkomsten met ondeelbare soevereine instantie: de winkeliers. Vanuit dit perspectief is
het klassieke strafrecht zou ik hier willen spreken van een ‘quasistrafrecht’ niet het gevaar dat de introductie van het quasistrafrecht mee zou werken

15
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Schuilenburg – De securisering van de samenleving

aan het nog verder reguleren of besturen van de sociale orde, maar dat het statistische kans op recidive steeds meer selectief opgesloten en met het
steeds meer gaat functioneren als een perfectionering van het strafrecht. oog op de beveiliging van de maatschappij uit diezelfde maatschappij
De uiterste consequentie is dan dat het strafrecht verdwijnt in het quasi- verwijderd. Dit houdt in dat er niet wordt gestraft op basis van wat ze
strafrecht en dat daarmee iedere bemiddeling tussen een concrete machts- reeds gedaan hebben, en zelfs niet op basis van wat zij nog gaan doen,
uitoefening en de sociale ordening is verdwenen. maar alleen, zo zeggen Nieuwbeerta en Blokland (vgl. 2006), op basis van
wat statistisch verwacht kan worden wat een ‘gemiddelde’ dader met
gelijke omstandigheden zal gaan doen. Zo worden in het kader van de
ISD-maatregel (Inrichting voor Stelselmatige Daders) veelplegers ge-
Waar zorg handhaving ontmoet screend op hun criminogene factoren en wordt er gekeken welke straf-
rechtelijke interventies tijdens de ten uitvoerlegging van de maatregel
Het is tijd om een balans op te maken. Het behoeft weinig toelichting dat geboden zijn (vgl. Boone en Moerings 2007). Meer in het algemeen werkt
de securisering van de samenleving voor een belangrijk deel in het teken justitie met statistische technieken waarbij een meer directe relatie wordt
staat van de omgang met criminaliteit. Criminaliteit is een van de meest gelegd tussen interventies en afgebakende risicopopulaties om specifieke
centrale referentiepunten om het handelen in de samenleving richting te risico’s weg te nemen en problemen te voorkomen. In zekere zin doen
geven. Omdat criminaliteit te belangrijk is om over te laten aan slechts de deze ontwikkelingen de strafwetgeving en het justitiële beleid aansluiten
politie, wordt de aanpak ervan niet langer gezien als een zaak van het bij de eerder beschreven kenmerken van de bestrijding van de ziekte ‘de
strafrechtelijk apparaat alleen. Ook scholen, burgers, vrijwilligers, lokaal pokken’ en meer in het algemeen bij een zorgende functie die zich vanaf
bestuur en winkeliers voor wie de aanpak van criminaliteit vaak slechts de negentiende eeuw richt op de condities waaronder mensen leven en de
een afgeleide functie is, zijn verantwoordelijk geworden. De veronder- omgeving (milieu) (vgl. Foucault STP, 22) waarin ze dat doen. Dit roept de
stelling dat er een kloof is tussen een sociale en een politieke ruimte is vraag op waarom het denken in termen van preventie en risico’s pas zo
daarmee te oppervlakkig. Sterker nog, ze wordt tegenstrijdig als blijkt dat laat doordringt in het justitiële beleid.10 Anders gezegd, waarom komt dit
er sprake is van een vervaging van allerlei gebieden omdat publieke en beleid ruim een eeuw later in het teken te staan van preventie en het
private partijen niet langer om elkaar heen kunnen, maar steeds gebruik van risicoprofielen, risico-inschattingen en het onderscheid tus-
afhankelijker van elkaar worden. Dit past binnen een algemene trend van sen good en bad risks?
‘horizontalisering’ (vgl. Wood en Shearing 2007; 2009) waarbij er een
verschuiving plaatsvindt van hiërarchisch bestuur (government) naar Twee processen spelen een hoofdrol in deze ontwikkeling. Allereerst heb
horizontaal bestuur (governance). In dit proces krijgt ook de staat een ik al gewezen op het feit dat in Nederland sinds de jaren 1980 een sterke
andere rol, namelijk van centrale opdrachtgever of uitvoerder naar die stijging van criminaliteit, zowel in kwantiteit als in ernst, is waar te
van regiehouder of ‘anker’ (Loader en Walker 2006) in de veiligheidszorg. nemen. Uit cijfers van het Centraal Bureau voor Statistiek blijkt dat de
grootste stijging van de criminaliteit plaatsvindt tussen 1975 en 1985.
De vervlechting van deze verschillende domeinen is bestuurskundig Garland (2001) spreekt van een high crime culture, een samenleving
interessant, maar opvallender is het feit dat na de jaren 1980 de beschreven waarin criminaliteit een volstrekt normaal verschijnsel is dat past in het
kenmerken van zorg (preventie, bevolking, normering en risico) óók de leven van alledag. Boutellier heeft het over een ‘reële behoefte aan vei-
centrale inzet worden van de strafwetgeving en het justitiële beleid. Ik ligheid’ die gegrondvest is in ‘reële bedreigingen en in een moreel onbe-
beperk me hier tot enkele aansprekende voorbeelden. Op basis van een op hagen’ (2002, 4). De opvatting van het strafrecht als ultimum-remedium
hun verleden en persoonlijke kenmerken gemaakte taxatie van hun kan daarom steeds moeilijker worden volgehouden en raakt verder op de
toekomstige criminele gedrag worden veroordeelden met een grote achtergrond. De enorme toename van het aantal strafbaarstellingen op

16
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Schuilenburg – De securisering van de samenleving

allerlei terreinen en de uitbreiding van bevoegdheden op het gebied van en controle (vgl. Van den Berg 2008). Hoewel de teams sinds 2001 qua
de opsporing geven het bereik van het strafrecht een voorheen ongekende samenstelling vaak zijn veranderd, wordt de kern gevormd door de
uitbreiding. Ten tweede wordt na de jaren 1980 de effectiviteit van de (deel)gemeente, dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid, dienst Steden-
strafrechtelijke sanctie en het juridische systeem als te beperkt be- bouw en Volkshuisvesting en de politie. Door middel van het afleggen van
schouwd, zowel in termen van afschrikking van daders als in het behalen aan- en onaangekondigde huisbezoeken komen de teams naar de bewo-
van de zelf geformuleerde doelstellingen met betrekking tot het vermin- ners toe. Dit is gebaseerd op het concept van ‘outreachend werken’ dat
deren van criminaliteit. Het gevolg is dat preventie steeds meer een afkomstig is uit de maatschappelijke zorgverlening. De idee is dat
centrale rol gaat vervullen in het justitiële optreden. Nu zou je kunnen hulpverleners niet afwachten totdat mensen met hun problemen komen
zeggen dat preventie voor de politie niets bijzonders is. Uit de geschriften bij hulpverleningsinstanties. Hulpverleners moeten achter hun bureaus
van politiecommissaris Patrick Colquhoun (1745–1820) blijkt dat de politie vandaan komen en cliënten in hun eigen leefomgeving opzoeken. Drie
vanaf het begin van de negentiende eeuw al sterk gericht was op het categorieën van bewoners krijgen met de interventieteams te maken. In
voorkomen van criminaliteit. In A treatise on the police of the metropolis de eerste plaats nieuwe cliënten van de sociale dienst of mensen die zich
schrijft Colquhoun dat de essentie van de politie ‘het voorkomen van hebben ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. In de tweede
misdaad en zware overtredingen is’ (1806, 16). Om preventie de basis van plaats mensen die wonen in zogenaamde ‘hotspotgebieden’; gebieden
criminaliteitsbestrijding te laten zijn, was het volgens Sir Robert Peel, waar veel overlast, armoede en criminaliteit is. En in de derde plaats men-
verantwoordelijk voor de oprichting van de Londense Metropolitan Police sen waarvan een melding is binnengekomen bij de politie of gemeente
in 1829, noodzakelijk dat de politie goede relaties onderhield met de over bijvoorbeeld overlast door muziek of drugsgebruik. Eenmaal in de
bevolking en met regelmaat de wijken inging om de veiligheid te woning worden vijf verschillende leefvelden met de bewoner doorgeno-
waarborgen (vgl. Reiner 1985, 14). Politie in verandering (1977) vormde de men: wonen, werk en inkomen, gezondheid en hulpverlening, scholing
blauwdruk in Nederland voor een sociaal bewuste politie die condities en veiligheid. Nu is een dergelijk beleid meer dan begrijpelijk voor steden
wilde creëren voor maatschappelijke ontwikkeling en vernieuwing. Het die te maken hebben met grote sociale problemen, maar de gevaren van
punt is echter niet dat preventie op zich nieuw is, maar wel dat de focus dit beleid zijn al even evident.
van het justitiële beleid minder te maken heeft met het achteraf en op
basis van exclusieve verantwoordelijkheid beschermen van leven en Immers, niet alleen lijkt in het proces van securisering het onderscheid
eigendom. In plaats daarvan heeft het meer tot doel misdaad te voorko- ‘strafrecht en quasistrafrecht’ te verdwijnen, ook de lijn tussen ‘zorg en
men en angst voor criminaliteit te verminderen. criminaliteit’ wordt dunner. De grotere nadruk op veiligheid en zekerheid
leidt in dit verband tot de situatie dat zorg alleen nog maar een criminele
De spectaculaire wending in de strafwetgeving en het justitiële beleid sinds betekenis krijgt. Dat betekent dat de zorgfunctie niet meer dan een afge-
de jaren 1980 maakt dat op grond van securiteitstechnieken het toene- leide wordt van een criminaliteitsaanpak. Het is verworden tot één van de
mend mogelijk is relaties te leggen tussen gezondheid en criminaliteits- instrumenten om meer veiligheid en zekerheid te creëren. Het verschil
risico’s. In dat opzicht komen de functies van zorg en handhaving tussen ‘zorg’ en ‘criminaliteit’ is echter groter en principiëler dan de
verregaand in een relatie van wederzijdse immanentie tot elkaar te staan. termen zelf suggereren. Want wil men nu de sociale situatie van pro-
Daarbij kan je je moeilijk aan de indruk onttrekken dat het nominale bleemgezinnen op lange termijn aanpakken door hen meer kansen te
onderscheid tussen de zorgfunctie en de politiële functie weliswaar nog bieden en hun levensomstandigheden te verbeteren? Of streeft men
bestaat, maar op veel terreinen reëel weinig effecten meer sorteert. Dat slechts kortetermijnsucces na door hardhandig de criminaliteit in be-
wordt fraai geïllustreerd in het geval van de Rotterdamse interventie- paalde wijken te bestrijden? Domineert de laatste lijn, dan is het effect een
teams. De aandacht van deze teams is gericht op een combinatie van zorg nog vroegtijdiger inzetten van methoden en technieken van opsporing en

17
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Schuilenburg – De securisering van de samenleving

een toename van het aantal controles uit naam van zorg zonder dat een een universele wet die a priori alle gevallen en situaties regelt en is het
rechter hier toezicht op heeft. Opsporingsonderzoeken breiden zich zo uit onderzoek naar overtredingen niet opgedragen aan publieke instanties als
tot personen die zelf niet onder verdenking staan, zonder dat deze perso- politie en justitie. Daarbij is de overtreder overgeleverd aan een klachtpro-
nen er zelf weet van hebben. De instrumentele uitoefening van deze cedure die minder rechtswaarborgen biedt dan het gewone strafrecht.
‘informele’ of ‘proactieve’ handhaving heeft vergaande consequenties
voor de vrijheidssfeer van burgers, aangezien bij al deze wijzigingen de Het zijn deze drie overbruggingen die tot nadenken stemmen, nu over
formele strafrechtelijke werkelijkheid nauwelijks lijkt mee veranderd. In het geheel genomen de securisering van de samenleving leidt tot het ver-
dat opzicht wordt óók het onderscheid tussen burger en verdachte steeds dwijnen van de verschillen tussen het publieke en private. Er is geen
minder scherp. Iedereen is een ‘risicoburger’ (vgl. Schuilenburg 2008a) sprake van een eenvoudige keuze vóór of tegen deze ontwikkeling. Pu-
geworden. bliek en privaat zijn dermate verstrengeld geraakt dat het weinig zin heeft
voor een van beide te kiezen als alternatief voor een betere toekomst. In
dat opzicht zijn we beland in de onbegrensde ruimte van het midden dat
alles en iedereen verandert in hybriden.
Besluit

Met de herschrijving van Foucaults colleges Sécurité, territoire, popula-


tion en Naissance de la biopolitique tot het proces van securisering heb ik Marc Schuilenburg doceert aan de vakgroep Criminologie van de Vrije
drie bruggen proberen te slaan. De eerste brug loopt van medische of Universiteit te Amsterdam en is auteur van artikelen over veiligheid,
gezondheidsregimes naar andere risico’s met betrekking tot het leven en filosofie en populaire cultuur. Hij publiceert veelvuldig in zowel nationale
de levensomstandigheden van mensen, zoals overlast en criminaliteit. Was als internationale wetenschappelijke tijdschriften. Eerder (co-)publiceerde
de bestrijding van de pokken in oorsprong een medisch vraagstuk, het hij Mediapolis. Populaire cultuur en de stad (010-Publishers 2007) en het
wordt als het ware gegeneraliseerd doordat haar denkkader wordt ver- Deleuze compendium (Boom 2009). Zie ook: www.marcschuilenburg.nl.
plaatst naar een veelomvattende manier van ‘besturen van mensen’. Contact: m.schuilenburg@rechten.vu.nl
Weliswaar is de criminaliteitsaanpak sinds de jaren 1980 minder gericht op
resocialisatie en de klinische behandeling van de dader, de verruiming in
de thematisering van menselijk gedrag impliceert dat het criminaliteits-
probleem feitelijk wel wordt ingeschreven in een medisch vertoog van Literatuur
preventie, zekerheid, normering en risico. De tweede brug is die tussen
securiteit en bestuur. In ruil voor veiligheid en zekerheid draagt de staat Bacon, F. (2001) Essays, civil and moral. New York: Bartleby.com.
haar macht gedeeltelijk over aan andere actoren. Vooral de bevolking (in
de brede betekenis van een maatschappelijk middenveld) wordt ingezet Bauman, Z. (1999) In search of politics. Stanford: Stanford University
om het veiligheidsvraagstuk mee te besturen. In het voetspoor van Fou- Press.
caults analyse kan de bevolking zo worden begrepen als het nieuwe en
actieve correlaat van een securiteitsdenken. De derde overbrugging vindt Bauman, Z. (2000) Liquid modernity. Cambridge: Polity Press.
plaats tussen securiteit en quasistrafrecht. Het quasistrafrecht is een
aanvulling op het wettelijke instrumentarium, zoals dat is neergelegd in
het strafrecht. Zo zijn in het quasistrafrecht de regels niet vastgelegd in

18
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Schuilenburg – De securisering van de samenleving

Bayley, D.H. en C.D. Shearing (2001) The new structure of policing. De- Ewald, F. (1986) L’Etat providence. Parijs: Grasset.
scription, conceptualization, and research agenda. Washington D.C.: Na-
tional Institute of Justice. Feely, M. en J. Simon (1992) ‘The new penology. Notes on emerging strat-
egy of corrections and its implications’. Criminology 30 (4), 449-474.
Berg, M. van den (2008) ‘Boeventuig of vernieuwers? Rotterdamse inter-
ventieteams zetten rechtvaardigheid op het spel’. Tijdschrift voor sociale Feely, M. en J. Simon (1994) ‘Actuarial justice. The emerging new criminal
vraagstukken 1-2, 8-12. law’. In: D. Nelken (red.) The futures of criminology. Londen: Sage, 173-
201.
Boone, M. en M. Moerings (2007) ‘De cellenexplosie. Voorlopig gehech-
ten, veroordeelden, vreemdelingen, jeugdigen en tbs’. Justitiële verken- Folter, R. de (1987) Normaal en abnormaal. Enkele beschouwingen over
ningen, 9-30. het probleem van de normaliteit in het denken van Husserl, Schütz en
Foucault. Groningen: Historische Uitgeverij.
Boutellier, H. (2002) De veiligheidsutopie. Hedendaags onbehagen en ver-
langen rond misdaad en straf. Den Haag: Boom Juridische uitgevers. Foqué, R. en A.C. ’t Hart (1990) Instrumentaliteit en rechtsbescherming.
Grondslagen van een strafrechtelijke waardendiscussie. Gouda:
Boutellier, H. en B. van Stokkom (1995) ‘Consumptie van veiligheid; van Quint/Kluwer Rechtswetenschappen.
verzorgingsstaat tot veiligheidsstaat’. Justitiële verkenningen 5, 96-112.
Foucault, M. (1975) Surveiller et punir. Naissance de la prison. Parijs:
Burchell, G. e.a. (red.) (1991) The Foucault effect. Studies in governmen- Gallimard.
tality. Chicago: The University of Chicago Press.
Foucault, M. (1976) Histoire de la sexualité I. La volonté de savoir. Parijs:
Buruma, Y. (2005) De dreigingsspiraal. Onbedoelde neveneffecten van Gallimard.
misdaadbestrijding. De Haag: Boom Juridische uitgevers.
Foucault, M. (1980) Power/knowledge. Selected interviews & other wri-
Colquhoun. P. (1806) A treatise on the police of the metropolis. Londen: tings 1972-1977 (red. C. Gordon). New York: Pantheon Books.
printed for J. Mawman.
Foucault, M. (1983) ‘The subject and power’. In: L.H. Dreyfus en P. Rabi-
Crawford, A. (2003) ‘“Contractual governance” of deviant behavior’. now Michel Foucault. Beyond structuralism and hermeneutics. With an
Journal of Law and Society 30 (4), 479-505. afterword by Michel Foucault. Chicago: The University of Chicago Press,
208-226.
Deleuze, G. (1988) Foucault. Minneapolis: University of Minnesota Press.
Foucault, M. (2000) Michel Foucault. Power (red. J.D. Faubion). New York:
Derrida, J. (1994) Kracht van wet. Het ‘mystieke fundament van het The New Press.
gezag’. Kampen: Agora.
Foucault, M. (2003) Abnormal. Lectures at the Collège de France 1974-
Ericson, R. (2007) Crime in an insecure world. Cambridge: Polity Press. 1975. New York: Picador.

19
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Schuilenburg – De securisering van de samenleving

Foucault, M. (2004) Breekbare vrijheid. Teksten & interviews. Amsterdam: O’Malley, P. (1996) ‘Risk and responsibility’. In: A. Barry, T. Osborne en N.
Boom/Parrèsia. Rose (red.), Foucault and political reason. Liberalism, neo-liberalism and
rationalities of government. Londen: University College London Press.
Foucault, M. (2008) The birth of biopolitics. Lectures at the Collège de
France 1978-1979. New York: Palgrave MacMillan. O’Malley, P. en S. Hutchinson (2007) ‘Reinventing prevention. Why did
‘crime prevention’ develop so late?’ British Journal of Criminology 47, 373-
Foucault, M. (2009) Security, territory, population. Lectures at the Collège 389.
de France 1977-1978. New York: Picador.
Politie (1977) Politie in verandering. Een voorlopig theoretisch model. ’s-
Garland, D. (1996) ‘The limits of the sovereign state. Strategies of crime Gravenhage: Staatsuitgeverij.
control in contemporary society’. British Journal of Criminology 3, 445-
471. Politie (2003) Tegenhouden troef. Een nadere verkenning van tegen-
houden als alternatieve strategie van misdaadbestrijding. Projectgroep
Garland, D. (2001) The culture of control. Crime and social order in con- opsporing.
temporary society. Chicago: Chicago University Press.
Politie (2004) Tegenhouden als nieuw paradigma voor de politie? DSP-
Hobbes, T. (1651 [2002]) Leviathan. Amsterdam: Boom. groep, Amsterdam.

Johnston, L. en C. Shearing (2003) Governing security. Explorations in Politie (2005) Politie in ontwikkeling. Visie op de politiefunctie. Den Haag:
policing and justice. Londen: Routledge. NPI.

Jones, T. en T. Newborn (2006) Plural policing. A comperative perspective. Pols, R. (1997) ‘Pokken’. Trouw (22 oktober), www.trouw.nl/krantenar-
Londen: Routledge. chief/1997/10/22/2560843/POKKEN.html (laatst bezocht: 10 november
2009).
Loader, I. en N. Walker (2006) ‘Necessary virtues. The legitimate place of
the state in the production of security’. In: J. Wood en B. Dupont (red.) Reiner, R. (1985) The politics of the police. Brighton: Wheatsheaf Books.
Democracy, society and the governance of security. New York: Cam-
bridge, 165-195. Rose, N. (1999) Powers of freedom. Reframing political thought. Cam-
bridge: Cambridge University Press.
Machiavelli (1513 [1995]) De heerser. Amsterdam: Athenaeum.
Schinkel, W. (2009) ‘De nieuwe preventie. Actuariële archiefsystemen en
Mazerolle, L. en J. Ransley (2005) Third party policing. Cambridge: Cam- de nieuwe technologie van de veiligheid’. Krisis 2, 1-21.
bridge University Press.
Scholte, R. (2008) ‘Burgerparticipatie in veiligheidsprojecten’. In: H.
Nieuwbeerta, P. en A. Blokland (2006) ‘Voorspellen van criminele carrières Boutellier en R. Van Steden (red.), Veiligheid en burgerschap in een
is moeilijk. Zeker waar het de verre toekomst betreft’. Tijdschrift voor netwerksamenleving. Meppel: Boom Juridische uitgevers, 223-241.
Criminologie 4, 391-377.

20
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Schuilenburg – De securisering van de samenleving

Schuilenburg, M. (2008) ‘De paradox van het voorzorgsbeginsel. Over Wood, J. en B. Dupont (red.) (2006) Democracy, society, and the govern-
“unk-unk” en uitsluiting’. In: D. Siegel, F. van Gemert en F. Bovenkerk ance of security. Cambridge: Cambridge University Press
(red.) Culturele criminologie. Den Haag: Boom Juridisch uitgevers, 53-63.
Wood, J. en C.D. Shearing (2007) Imagining security. Devon: Willan Pub-
Schuilenburg, M. (2008a) ‘Een gecontroleerde vrijheid. Neoliberalisme, lishing.
veiligheid en verzekeringen’. In: R. Brouwer en T. Bakker (red.)
Liberticide. Kritische reflecties op het neoliberalisme. Utrecht: IJzer, 74-92. Wood, J. en C.D. Shearing (2009) ‘De nodale politiefunctie’. Justitiële
verkenningen, 1, 11-28.
Schuilenburg, M. en P. Van Calster (2009) ‘De Collectieve Winkelont-
zegging. Een antwoord van willekeur op overlast’. In: H. Boutellier e.a. Zuijlen, R.W. van (2008) Veiligheid als opdracht. Een onderzoek naar
(red.) Omstreden ruimte. Over de organisatie van spontaniteit en veiligheid als fundamenteel recht en als positieve verplichting van de staat
veiligheid. Amsterdam: Van Gennep, 137-155. in het licht van de politietaak tot strafrechtelijke rechtshandhaving.
Nijmegen: Wolf Publishers.
Senellart, M. (2009) ‘Course context’. In: Security, territory, population.
Lectures at the Collège de France 1977-1978. New York: Picador, 369-401.
Simon, J. (2007) Governing through crime. How the war on crime trans-
formed American democracy and created a culture of fear. Oxford:
Oxford University Press. De Creative Commons Licentie is van toepassing op dit artikel (Naamsvermelding-
Niet-commercieel 3.0). Zie http://creativecommons.org/licenses/by-nc/3.0/nl voor meer
Slama, A.G. (2003) L’angélisme exterminateur. Essai sur l’ordre moral informatie.
contemporain. Parijs: Grasset.
Swaaningen, R. van (1996) ‘Justitie als verzekeringsmaatschappij.
“Actuarial justice” in Nederland’. Justitiële verkenningen 5, 80-97. 1
Ik gebruik hierna de afkorting BOP en STP ter verwijzing naar Foucault 2008 en 2009.

Terpstra, J. en R. Kouwenhoven (2004) Samenwerken en netwerken in de 2


Omdat de verschillende betekenissen van het Franse woord ‘sécurité’ niet tot uiting
lokale veiligheidszorg. Zeist: Uitgeverij Kerckebosch. komen in het Nederlandse ‘veiligheid’ – waaronder de algemene toestand (van personen
en zaken) wordt verstaan van het beschermd zijn tegen aantastingen of gevaren – kies ik
Tweede Kamer (1985) Samenleving en criminaliteit. Een beleidsplan voor ervoor de term te vertalen als ‘securiteit’ om daarmee de gelaagdheid in stand te houden.
de komende jaren, vergaderjaar 1984-1985, 18995, nrs. 1-2. In de paragraaf ‘Een nieuwe machtsvorm’ ga ik uitgebreid in op de verschillende
betekenissen van het woord.
Wacquant, L. (2006) Straf de armen. Het nieuwe beleid van de sociale
onzekerheid. Berchem: Epo. 3
In Surveiller et punir laat Foucault zien dat het disciplinerende straffen zich richt op
alles wat niet aan de norm beantwoordt met als doel de afwijking te beperken. Meer
Wesselink, L., M. Schuilenburg en P. Van Calster (2009) ‘De Collectieve
Winkelontzegging’. Tijdschrift voor Veiligheid, 1, 6-19.

21
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Schuilenburg – De securisering van de samenleving

specifiek heeft het straffen als belangrijkste kenmerken dat het ‘vergelijkt, differentieert, verantwoordelijkheid. Polisvoorwaarden kunnen daarbij een middel zijn, bijvoorbeeld
hiërarchisch ordent, homogeniseert of uitsluit’ (1975, 185). premiekorting door verzekeraars bij het treffen van veiligheidsmaatregelen, zoals het
Politiekeurmerk Veilig Wonen of het Keurmerk Veilig Ondernemen. Deze kortingen
4
In plaats van normering spreekt Foucault hier bij voorkeur van ‘normalisering’ (STP, kunnen de bereidheid van burgers en ondernemers vergroten concrete maatregelen te
56-57 en 63) en van ‘normaliteit’ (2000, 377). Zie voor een uitgebreide behandeling van het treffen om criminaliteit tegen te houden. Een stap verder zou dan kunnen zijn dat het
vraagstuk van ‘de norm’: De Folter 1987. niet-deelnemen van ondernemers in erkende beveiligingsprojecten ertoe leidt dat
verzekeringsmaatschappijen in geval van schade niet uitkeren (Politie 2004, 47 en 52).
5
François Ewald laat in L’Etat providence (1986) zien hoe sinds de negentiende eeuw een
9
systeem van collectieve verzekeringen opkomt dat burgers moet beschermen tegen een Met betrekking tot de verhouding van discipline ten opzichte van het recht spreekt
onzekere toekomst en dat een belangrijke ordende rol in de samenleving gaat spelen. In Foucault van een ‘contrarecht’ (1975, 224-225). Discipline schept volgens Foucault een
de analyse van Ewald fungeert dit systeem als een nieuwe technologie om de samen- ‘particuliere’ dwangverhouding tussen individuen die principieel verschilt van de
leving te besturen. contractuele verplichting. Zo kwalificeert het recht rechtssubjecten volgens universele
normen, terwijl de discipline karakteriseert, classificeert en specialiseert. Hoe universeel
6
Het college van 1 februari 1978 was al opgenomen in The Foucault effect (Burchell e.a. de discipline ook is, zo schrijft Foucault (1975, 224), in haar mechanismen blijft ze een
1991, 87-104). In vergelijking tot de geupdate versie in Sécurité, territoire, population (vgl. contrarecht.
STP, 101) blijkt hierin zowel een passage te hebben ontbroken als een deel te zijn
10
toegevoegd dat niet staat op de audio-opnamen van het college of in het oorspronkelijke O’Malley en Hutchinson (2007) wijzen in het artikel Reinventing prevention. Why did
manuscript dat ten grondslag lag aan het college van Foucault. ‘crime prevention’ develop so late? op een andere geschiedenis van preventie en het
denken in risico’s. Zij laten zien hoe in de negentiende eeuw in Groot-Brittannië en de
7
Foucaults college van 1 februari 1978 over het vraagstuk ‘bestuurlijkheid’ leidde al eer- Verenigde Staten al in deze termen werd gedacht bij de bestrijding van branden en het
der tot een nieuwe interesse in zijn werk, met name bij Angelsaksische auteurs als tegengaan van brandgevaar.
Nikolas Rose (1999) en Pat O’Malley (1996). Hetzelfde college vormt ook een belangrijk
aangrijpingspunt voor het perspectief nodal governance van de criminologen Clifford
Shearing en Jennifer Wood (2006, 2; 2007, 19, 27 en 147-148) wanneer ze spreken van ‘een
verzameling van mogelijkheden om het gedrag van mensen te sturen’. Daarbij baseren
ze zich losjes op de machtsanalyse van Foucault die, in de woorden van Wood en
Shearing (2007, 9; 2009, 13), aantoont dat ‘macht, in plaats van gecentraliseerd te zijn,
overal vandaan komt’. Opvallend is dat deze auteurs niet verwijzen naar de college-
reeksen Sécurité, territoire, population en Naissance de la biopolitique. In tegenstelling
tot auteurs als Rose en O’Malley konden zij namelijk wel beschikken over de postume
uitgaven van Foucaults colleges aan het Collège de France.

8
In de operationalisering van het ‘tegenhouden’ wordt de betrokkenheid van private
partijen op twee manieren ingedeeld: als leverancier en als afnemer. Als producent van
producten en diensten moet het bedrijfsleven invulling geven aan zijn nieuwe

22
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie

In het eerste deel van Geschiedenis van de seksualiteit en in zijn


beschrijving van het moderne seksualiteitsdispositief stelt Foucault dat het
MAARTEN SIMONS EN JAN MASSCHELEIN begrip seksualiteit functioneert als een ‘unieke betekenaar’ en tegelijker-
tijd als een ‘universeel betekende’ (Foucault 1976, 152). Dit geldt vandaag
IN DE BAN VAN HET LEREN ook voor het begrip (levenslang) leren: het functioneert als een beteke-
OVER BIOPOLITIEK EN BELEID VAN LEVENSLANG LEREN naar die alle facetten van het leven en samenleven aan zich kan binden, en
alles is op de één of andere manier herleidbaar tot het (levenslang) leren
van mensen. Maar misschien kunnen we nog een stap verder gaan.
Krisis, 2009, Issue 3 Volgens Foucault heeft het seksualiteitsdispositief een strategisch statuut
www.krisis.eu in de moderne biopolitiek, dat wil zeggen een politiek die zich inlaat met
de vormgeving en de reproductie van het individuele en het collectieve
lichaam. Seksualiteit verschijnt in deze biopolitieke configuratie precies als
een scharnierpunt tussen het individuele en het collectieve, tussen burger
en populatie en tussen lichaam en soort. Deze bijdrage wil duidelijk ma-
ken dat we vandaag de ontwikkeling zien van een leerdispositief dat een
Inleiding strategische functie vervult in de hedendaagse vorm van biopolitiek. Ook
leren functioneert als een scharnierpunt tussen het individuele en het
Het is opvallend hoe beleidsmakers op het niveau van Europa en de collectieve; levenslang leren is de voorwaarde voor een succesvol leven als
lidstaten levenslang leren vooropstellen als een oplossing voor de meest individu, maar het is tegelijkertijd de garantie voor het welzijn en de
diverse problemen en uitdagingen. Werkloosheid bijvoorbeeld wordt welvaart van de bevolking. Deze bijdrage wil dus aangeven dat het over-
gedefinieerd als het niet beschikken over (gepaste) competenties en heidsbeleid inzake levenslang leren een vorm van biopolitiek is en dat dit
(gepaste) training is de manier om aan werk te geraken. Bovendien schuift beleid haar effectiviteit en omvattendheid ontleent aan de strategische
men levenslang leren naar voren als voorwaarde om in een snel verande- werking van wat we hier zullen beschrijven als het leerdispositief. Voor
rende kennissamenleving tewerkgesteld te blijven. Ook werk zoeken zelf tot die duiding te komen – waarbij we foucaultiaanse perspectieven en
ziet men als een activiteit waarvoor specifieke competenties vereist zijn die concepten als een gereedschapskist gebruiken voor een kritische lezing
met gepaste trainingen geleerd kunnen worden. Maar beleidsmakers be- van het heden – is het nodig kort in te gaan op de draagwijdte van
naderen bijvoorbeeld ook burgerschap en ouderschap als iets dat vraagt Foucaults ideeën over bestuurlijkheid en biopolitiek.
om gepaste competenties. Problemen op het gebied van armoede en inte-
gratie worden geduid als het ontbreken van de juiste kennis, vaardigheden Bestuurlijkheid en biopolitiek
en houdingen en leren wordt daarvoor als oplossing aangedragen. In het
gezondheidsbeleid wordt de nadruk gelegd op het verwerven van compe- Typerend voor de moderne staat zoals die in de loop van de zeventiende
tenties om een gezond leven te leiden en kennis over gezondheidsrisico’s en achttiende eeuw tot ontwikkeling kwam, is volgens Foucault het
en (on)gezonde levensstijlen. bestuurlijke karakter (Foucault 2004a/b). Hiermee bedoelt Foucault dat de
23
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Simons & Masschelein – In de ban van het leren

moderne staat ‘het besturen van mensen’ in naam van ‘vrijheid en zeker- bestuur van mensen is dus niet enkel een bestuur in naam van zekerheid,
heid’ als zijn opdracht is gaan zien. Kenmerkend voor deze bestuurlijke maar ‘in naam van vrijheid’. Al gaat het om een bepaalde, genormaliseer-
vorm van macht is dat zij aangrijpt op het leven en de leefomstandighe- de vorm van vrijheid. Typerend voor de moderne ‘liberale’ bestuursvor-
den van mensen. Het ontstaan van een bestuur van mensen ziet Foucault men is immers de tactische alliantie die ze aangaan met de disciplinerende,
(2004a) als een antwoord op de spanning die ontstond tussen ‘de staat’ individualiserende vorm van macht en hun experts (met betrekking tot
enerzijds en ‘de economie’ anderzijds. Het politieke, meer bepaald de pro- onderwijs, arbeidsorganisatie, ziekte …). Individuele vrijheid (als de gedis-
blematiek van de ‘staatsmacht’, werd voorheen begrepen vanuit het denk- ciplineerde vormgeving aan het eigen leven) en collectieve zekerheid (in
schema van de soevereiniteit. In dit schema denkt men over macht ver- termen van orde en optimale levensomstandigheden op het niveau van de
trekkende vanuit rechtssubjecten gelokaliseerd binnen een territorium. bevolking en de burgersamenleving) verschijnen op die manier als de
Aandacht gaat uit naar vragen over gehoorzaamheid, wetgeving, juri- correlaten van een bestuurlijke vorm van macht (Foucault 2004b, 67).
dische vrijheid en overdracht van macht. Het economisch schema ver-
trekt vanuit het belangensubject, economische transacties en de spontane De ontwikkeling die Foucault (1978, 656) beschrijft is dus niet die van een
(natuurlijke) orde op basis van niet overdraagbare eigenbelangen. In een geleidelijke ‘verstaatsing van de samenleving’ maar van een ‘verbestuur-
confrontatie tussen beide heterogene domeinen ontstaat in de loop van de lijking van de staat’. De moderne staat kan zijn bestaan rechtvaardigen –
achttiende eeuw ruimte voor een nieuwe, bestuurlijke machtsvorm. Het en in die zin ‘overleven’ – omdat hij zich profileert als een centraal
is in de niche tussen (staats)politiek en (politieke) economie, of tussen de kennis- en machtscentrum dat het beheer van het individuele en collec-
homo juridicus en de homo economicus, dat een bestuur gestalte krijgt tieve leven voor zijn rekening neemt. Om die reden zal Foucault (1976;
dat aangrijpt op het leven van mensen en op hun leefomstandigheden. 2004a) stellen dat de moderne politiek in de bestuurlijke staat van meet af
aan een vorm van biopolitiek is. Deze politiek hanteert niet het schema
Dit ‘bestuur van mensen’ (we maken abstractie van nationale verschillen) van de soevereiniteit of het schema van de politieke economie. Het ver-
impliceert de ontwikkeling van een nieuwe manier van denken over be- trekpunt voor politieke discussies en politiek ingrijpen is echter de vraag
sturen (in termen van normaliteit, preventie, zekerheid, hygiëne en risico hoe vorm te geven aan het individuele en collectieve leven. En hoe kan
op het niveau van de populatie) en van tal van nieuwe controlerende en men optimale levensomstandigheden voor de bevolking verzekeren, hoe
regulerende bestuurstechnologieën (zoals campagnes, verzekeringstech- kan men een ordelijke en productieve vormgeving van het individuele
nieken, armoedebestrijding …). De moderne, bestuurlijke staat is dus een leven garanderen en hoe kan men instanties mobiliseren die dit
staat die voortdurend gegevens verzamelt en centraliseert over processen bewerkstelligen? Dit wil niet zeggen dat voor de bestuurlijke staat de pro-
en fenomenen die zich afspelen op het niveau van de populatie (bijvoor- blematiek van de homo juridicus en homo economicus uit het gezichts-
beeld gegevens over nataliteit, criminaliteit, mortaliteit …) en als centraal veld verdwijnt. In de loop van de negentiende en twintigste eeuw wordt
‘rekencentrum’ diverse facetten van het leven en samenleven kan deze problematiek geherdefinieerd en ingeschreven in een biopolitiek
controleren en reguleren. Maar deze moderne bestuursvormen zullen kader (Foucault 2004b). Het ontstaan van sociale wetgeving – zoals
ook de oudere, disciplinerende vorm van macht (in scholen, ziekenhui- minimaal gewaarborgde leefomstandigheden en sociale rechten – is illus-
zen, fabrieken …) verfijnen en tactisch inzetten om de bevolking te tratief wat dit betreft, maar ook de vraag om bijkomende economische
transformeren in genormaliseerde individuen (Foucault 2004b, 68). Het vrijheden in naam van de welvaart van de bevolking.
24
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Simons & Masschelein – In de ban van het leren

Het zou te ver leiden de ontwikkelingen op het niveau van het besturen ontwikkeling. Conflicten (bijvoorbeeld tussen werknemers en werk-
van mensen en de biopolitiek in detail te bespreken. Met het oog op de gevers) en tal van problemen (bijvoorbeeld armoede en ziekte) worden
beschrijving van het hedendaagse leerdispositief beperken we ons tot een gedefinieerd als sociale belangenconflicten en sociale problemen en ver-
fragmentarische duiding van het ontstaan van ‘het sociale’. Het sociale schijnen op die manier als aangrijpingspunt voor gerichte overheidsinter-
begrijpen we als een correlaat van de bestuurlijke staat vanaf het midden ventie in naam van het sociale.
van de negentiende eeuw. Bovendien zullen we aangeven hoe het onder-
wijs functioneert als een onderdeel van de sociale bestuurstechnologie. Het onderwijs zal in dit sociale bestuur van mensen een centrale rol gaan
spelen. Het onderwijs functioneert als een soort apparaat of dispositief dat
enerzijds jonge mensen voorbereidt op een zelfstandig leven in de samen-
leving en anderzijds bijdraagt tot orde en welvaart van de samenleving en
Het sociale en het onderwijs bevolking als geheel (Hunter 1994). Dit betekent dat de school gaat
functioneren als een scharnierpunt tussen sociale vrijheid enerzijds en
Het besturen van mensen in naam van vrijheid en zekerheid krijgt vanaf sociaaleconomische zekerheid anderzijds. In deze context maken de
het midden van de negentiende eeuw een sociale dimensie. Dit wil zeggen leerplicht en de voortdurende verlenging ervan in de loop van de twintig-
dat problemen omtrent individuele vrijheid en maatschappelijke orde en ste eeuw in tal van Europese landen deel uit van een sociale bestuurs-
welvaart voortaan gedefinieerd worden als sociale problemen en een technologie. Maar ook via de school – en in België en Nederland aangrij-
sociale bestuurstechnologie tot ontwikkeling komt om aan deze proble- pend op de gewaarborgde vrijheid van onderwijs – kan een biopolitiek
men het hoofd te bieden. Wat de pool van de vrijheid betreft – en wat gevoerd worden. Problemen rond gezondheid, hygiëne, spaarzaamheid en
bijvoorbeeld bij Durkheim (1981) treffend tot uitdrukking komt – gaat seksualiteit worden gedefinieerd in sociale en economische termen en op
men er vanuit dat vrijheid en autonomie zich enkel kan voltrekken door die manier de schoolpoort binnengeloodst. Medisch toezicht en school-
een werking in de samenleving. De goede burger is steeds een sociale sparen zijn uitingen van deze biopolitiek. Indien we bios op een brede
burger, dit wil zeggen iemand die vorm geeft aan vrijheid volgens de manier begrijpen als het leven en de levensomstandigheden van mensen
sociale normen zoals die in een samenleving heersen (Rose 1999). Experts dan kunnen we spreken van een vorm van ‘biopedagogiek’. De aandacht
zullen optreden ‘in naam van het sociale’ en bestrijden sociale abnor- gaat uit naar de sociale ‘natuurlijke’ inbedding van onderwijs en het
maliteit door in te werken op de sociale leefomstandigheden van mensen belang van de ‘school voor het leven’. Het vertrekpunt, zoals ook bij
of door individuen te normaliseren volgens de heersende sociale normen Durkheim (1981, 216) tot uitdrukking komt, is dat de mens slechts mens is
(Foucault 1997). Maar het is ook in naam van het sociale dat een voor zover hij in een samenleving leeft.
bestuurstechnologie gestalte krijgt die zekerheid op het niveau van de
samenleving wil garanderen. De overheid gaat het bijvoorbeeld als haar Precies dit sociale denkschema wordt geleidelijk aan het vertrekpunt voor
taak zien om mensen te verzekeren tegen risico’s (op arbeidsongevallen, het definiëren van de problematiek van onderwijsfinanciering en onder-
ziekte …) die de individuele verantwoordelijkheid overstijgen (Ewald wijsongelijkheid. In naam van het sociale en de maatschappelijke
1986). In naam van het verzekeren van sociale risico’s en op basis van betekenis van onderwijs wordt de sociale staat aangesproken als de verant-
gecentraliseerde vormen van solidariteit komt een ‘sociale staat’ tot woordelijke voor kosteloos onderwijs. Dat kinderen omwille van sociale
25
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Simons & Masschelein – In de ban van het leren

omstandigheden niet naar school kunnen of niet de school kunnen die behoren tot deze logica’s, maar van een rationaliteit die eraan extern is
kiezen die aansluit bij de verschillende overtuigingen die in de samen- en waar Foucault naar verwijst met de term “het besturen van mensen”.’
leving aanwezig zijn, is ongeoorloofd voor een bestuur in naam van het
sociale. In deze lijn wordt onderwijsgelijkheid niet enkel meer gezien als De wijze waarop we bestuurd worden, kan men niet afleiden van de
een principiële aangelegenheid – een fundamenteel recht om zichzelf te ‘staatslogica’ (en politiek-juridische doctrines), maar ook niet van de
ontplooien – maar ook als een noodzakelijke voorwaarde om sociale ‘logica van het kapitaal’. De aandacht moet uitgaan naar het geheel van
vrijheid en sociaaleconomische zekerheid te garanderen (Hunter 1994, expertise, technologieën en dispositieven die mensen in naam van vrijheid
111-112). Voor een overheid die bestuurt in naam van sociale zekerheid en en zekerheid besturen en die een eigen dynamiek en logica kennen. Dit
economische welvaart vormen onderwijsongelijkheid en de dreiging die leidt onmiddellijk naar de tweede conclusie en de analyse van levenslang
uitgaat van een bevolking die opgedeeld is in geschoolde en ongeschoolde leren in het volgende deel. Het is duidelijk dat levenslang leren een rol
mensen een probleem. Tegen dezelfde achtergrond ontstaat een (sociolo- speelt in het functioneren van de staat en de economie vandaag. In de lijn
gisch) discours over de reproductie van ongelijkheid door het onderwijs van Foucault willen we echter aangeven dat het deze rol kan spelen
en over de sociale (en economische) bepaling van ongelijke onderwijs- omdat het een centraal bestanddeel vormt van het huidige bestuur van
kansen. Ongelijkheid is dus niet enkel een gevaar voor de algemene mensen. Het zijn de rationaliteit en technologie van dit bestuur die onder-
welvaart en het welzijn van de bevolking, maar wordt bovendien gedefi- zocht moeten worden (cf. Fejes en Nicoll 2008). De volgende delen zijn
nieerd als een probleem met sociale en economische oorzaken. En het is hier een aanzet toe.
op basis van deze duidingshorizon dat de sociale staat zich gerechtvaardigd
ziet een onderwijsbeleid in naam van het sociale te voeren.

Met deze beknopte genealogie van de moderne, bestuurlijke staat en de Levenslang leren
wijze waarop een biopolitiek en onderwijspolitiek gestalte krijgen, willen
we twee besluiten verbinden. Een eerste conclusie betreft het onderzoeks- Vanaf het midden van de jaren 1990 staat levenslang leren hoog op de
veld dat Foucault heeft opengelegd en dat Lazzarato (2005, 1) als volgt politieke agenda. In de White Paper van de Europese Commissie over de
omschrijft: lerende samenleving klinkt het als volgt:

‘De opmerkelijke nieuwheid die Foucault heeft geïntroduceerd in de ‘De plaats van het individu in relatie tot zijn medeburgers zal in
geschiedenis van het kapitalisme vanaf haar ontstaan is de volgende: het toenemende mate bepaald worden door het vermogen te leren en kennis
probleem dat opduikt in de relatie tussen politiek en economie wordt te verwerven. De relatie tot andere burgers in de context van kennis en
opgelost door technieken en dispositieven die afkomstig zijn van geen van vaardigheden zal daarom bepalend zijn. Deze relatieve positie kunnen we
beide. Dit “buiten”, dit “andere” moet onderzocht worden. De werking, de “leerrelatie” noemen en deze zal in toenemende mate een dominant
doeltreffendheid en kracht van de politiek en de economie zijn – zoals we kenmerk worden van de structuur van onze samenlevingen’ (Europese
allemaal weten vandaag – niet af te leiden van vormen van rationaliteit Commissie 1995, 17).

26
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Simons & Masschelein – In de ban van het leren

De maatschappelijke positie van burgers wordt hier niet gedefinieerd verbindende rol spelen, lijken nu ‘het leren’ en ‘verworven competenties’
vanuit een sociale invalshoek, maar in termen van leren. Er is niet langer deze plaats in te nemen. Levenslang leren en meer bepaald de ‘kapita-
sprake van een ‘sociale ladder’ – zoals in de sociale staat – maar van een lisering van het eigen leven’ op basis van competenties is de kern van wat
differentiatie op basis van leren en de verworven kennis en vaardigheden. het vandaag betekent individu te zijn (Rose 1999). Het is op basis van het
Het stimuleren van levenslang leren en het aanbieden van een infra- leren en het verworven menselijke kapitaal dat iemands individualiteit tot
structuur voor levenslang leren is op die manier een beleidsdoelstelling in uitdrukking wordt gebracht – en dat men dus ook verschilt van andere
het kader van ‘levenslange inzetbaarheid’ (in functie van de flexibele individuen. Maar als levenslang lerende, met de geïmpliceerde oriëntatie
arbeidsmarkt van de kenniseconomie) alsook in het kader van individuele op inzetbaarheid (employability), maakt het individu van meet af aan ook
zelfverwerkelijking. Wat men aanbeveelt, is het stimuleren van een deel uit van een populatie. Het is het potentieel aan menselijk kapitaal van
houding van intrinsieke motivatie voor het leren zodat op een fundamen- de populatie dat bepalend is voor de totale welvaart en het welzijn en dat
tele wijze een bijdrage geleverd wordt aan de evolutie van de lerende door een gericht leer- en ontwikkelingsbeleid moet worden gemobiliseerd
samenleving en de (Europese) kenniseconomie (Europese Commissie (Edwards 2002). Levenslang leren functioneert hier als het scharnierpunt
1995). Beleidsmakers schuiven met andere woorden levenslang leren naar tussen vrijheid en zekerheid; in de kennissamenleving is levenslang leren
voren om een politiek te voeren in naam van individuele vrijheid ener- (en de verworven competenties) de voorwaarde voor individuele vrijheid
zijds en economische welvaart en sociaal welzijn anderzijds. terwijl het vernieuwen en accumuleren van competenties ook een
sleutelrol speelt in het verzekeren van het welzijn en de welvaart van de
Deze dubbele doelstelling komt treffend tot uitdrukking in de mededeling samenleving.
van de Europese Commissie Een Europese ruimte voor levenslang leren
realiseren: Dat levenslang leren, net zoals ‘het sociale’ voorheen, niet zozeer begre-
pen moet worden als een ‘natuurlijke’ eigenschap van het mens-zijn en
‘Het doel van deze ruimte is enerzijds om mensen de mogelijkheid in de het samenleven, maar het correlaat vormt van een bestuurstechnologie in
hand te geven om zich vrij tussen leersettings, arbeidsplaatsen, regio’s en naam van het leven, lichten we in de volgende delen verder toe. Eerst
landen te bewegen en hen in staat te stellen om daarbij zo veel mogelijk gaan we dieper in op de relatie leren-vrijheid en vervolgens op de relatie
profijt te trekken van hun kennis en competenties. Anderzijds beoogt de leren-zekerheid.
Europese ruimte voor levenslang leren ook in te spelen op de doel-
stellingen en ambities van de Europese Unie en de kandidaat–lidstaten, die Leren-vrijheid
naar méér welvaart, méér integratie, méér tolerantie en méér democratie
streven’ (Europese Commissie 2001, 3). De uitspraak van Durkheim dat de mens eerst mens is in een samenleving
en zijn vrijheid vorm geeeft in lijn met de sociale normen is een treffende
Deze dubbele doelstelling is kenmerkend voor het besturen van mensen articulatie van de opvatting over vrijheid in de sociale staat. We zullen
waarvan Foucault de werking omschrijft als een ‘dubbele binding van aangeven dat er een verschuiving is van een sociale benadering van vrij-
individualisering en totalisering’ en een combinatie van vrijheid-zekerheid heid en individualiteit naar een benadering in termen van leren. Of zoals
(Foucault 1982). Maar waar ‘het sociale’ en ‘sociale normen’ voorheen de Ranson (1992, 238) stelt: vandaag is de goede burger een lerende burger.
27
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Simons & Masschelein – In de ban van het leren

Wie of wat is de (levenslang) lerende burger en hoe ziet zijn vrijheid eruit? vistische visies op leren van het eind van de jaren 1960 en de jaren 1970.
Om een antwoord te geven op deze vraag gaan we in op een aantal Permanente educatie – of learning to be – is een manier om tegemoet te
(historische) bouwstenen van het leerdiscours zoals dat vandaag circuleert komen aan de behoefte aan zelfverwerkelijking die in een veranderende
(cf. Simons en Masschelein 2008). samenleving niet voor eens en altijd bevredigd kan worden (Fauré e.a.
1972). In de lijn van nieuwe visies over leren vindt er bovendien een ont-
De levenslang lerende is ten eerste iemand die de geleerde verworven- koppeling tussen leren en onderwijs plaats. Leren is een constructieproces
heden opvat als een vorm van kapitaal en het leerproces ziet als een dat zich afspeelt bij de lerende en formele educatie is slechts één van de
investering in zichzelf. De theorie over menselijk kapitaal zoals die in de plaatsen waar zich leerprocessen afspelen (Shuell 1988). In deze context
jaren 1960 en 1970 tot ontwikkeling is gekomen, brengt deze zienswijze beschrijft bijvoorbeeld Knowles (1970, 56) het ‘zelfgestuurd leren’ (van
treffend tot uitdrukking (Schultz 1971; Becker 1976). Kennis en vaardig- volwassenen) als een proces waarin de lerende zelf het initiatief neemt
heden, maar ook gezondheid, moet men benaderen als een vorm van (met de hulp van anderen indien nodig) om een diagnose van leerbehoef-
kapitaal of als een bron van meerwaarde. De werknemer is in deze visie ten te maken, om leerdoelen te formuleren, om menselijke en materiële
iemand die zijn kapitaal inbrengt met het oog op een inkomen. Door hulpmiddelen voor het leren te identificeren, om adequate leerstrategieën
scholing en leren – als een periode van uitgesteld inkomen – investeert te kiezen en te implementeren en om de leerresultaten te evalueren. Deze
iemand in het menselijk kapitaal (ondersteund door de overheid) met het summiere schets volstaat om duidelijk te maken dat vrijheid voor de
oog op een verdere kapitalisering van het leven. De volgende uitspraak lerende burger niet enkel betekent dat hij moet investeren in zichzelf,
van Schultz (1971, 28) is in meerdere opzichten sprekend: ‘Werknemers maar dat hij deze investering ook zelf kan en moet beheren en zich in dit
zijn kapitalisten geworden, niet omdat het bezit van aandelen van de beheer moet richten naar de behoeften of eisen uit de omgeving.
onderneming is verdeeld, zoals de folklore meent, maar omwille van het
verwerven van kennis en vaardigheden die een economische waarde Een derde kernmerk van de vrijheid van de lerende burger is zijn gericht-
hebben.’ Deze uitspraak rekent niet enkel af met de sociale (of radicaal heid op competenties en inzetbaarheid en zijn behoefte aan validering van
gesocialiseerde) zienswijze – die Schultz afschildert als folklore – maar leerresultaten. Leerresultaten worden in toenemende mate gedefinieerd
herdefinieert ook het economische op zodanige wijze dat onderwijs en in termen van competenties: een geheel van kennis, vaardigheden en
leren hiervan de kern uitmaken. Investeren in onderwijs en gezondheid attitudes die noodzakelijk zijn voor specifieke activiteiten en prestaties in
(vanuit de overheid) en investeren in zichzelf door allerhande vormen een bepaalde omgeving. De term competenties duikt eerst en vooral op in
van leren verschijnt nu als een voorwaarde voor individuele vrijheid en het kader van ‘competentiemanagement’ (Hamel en Prahalad 1990). Het
collectieve welvaart. Voor de levenslang lerende betekent vrij zijn met vertrekpunt is dat het management van organisaties zich niet meer in
andere woorden een permanente investering in het menselijk kapitaal om eerste instantie moet richten op de organisatie van functies (functie-
te allen tijde waarde toe te voegen aan zichzelf. management) om vervolgens mensen met de juiste kwalificaties te verbin-
den met deze functies. Competentiemanagement gaat uit van concrete
De levenslang lerende is ten tweede iemand die zich responsief opstelt en taken en prestaties – die voortdurend veranderen – om vervolgens de
het leren in eigen beheer neemt. De wortels van deze zienswijze liggen in vereiste competenties te formuleren die nodig zijn om deze taken uit te
de vertogen over zelfverwerkelijking, permanente educatie en constructi- voeren en om deze prestaties te leveren. Op deze manier kan men opti-
28
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Simons & Masschelein – In de ban van het leren

maal en flexibel de aanwezige competenties van werknemers ‘inzetten’ of doelgericht en responsief investeringsbeleid voeren. Terwijl een klassiek
kan men mensen ‘inzetbaar’ maken door het aanwezige potentieel via curriculum vitae een chronologisch overzicht geeft van iemands individu-
gepaste leerwegen om te zetten in de vereiste competenties. Van de kant aliteit in een sociaal gefaseerde levensloop, geeft de portfolio een tussen-
van de lerende betekent dit dat hij niet langer in eerste instantie bekom- tijdse balans van geaccumuleerde competenties in het permanente kapita-
merd moet zijn om zijn diploma of vaardigheden, maar om zijn lisatieproces.
inzetbaarheid. Competenties functioneren op die manier als het snijpunt
tussen het leeraanbod en de vraag om inzetbaarheid: het zijn inzetbare Illustratief voor dit laatste is het Europass-programma van de Europese
leerresultaten of inzetbaar menselijk kapitaal. In deze context van vraag Unie en de lidstaten:
en aanbod ontstaat de behoefte aan transparante kwalificatie- en
erkenningstructuren (zie verder: de Europese kwalificatiestructuur). Om ‘Wil je werken, studeren of stage lopen in het buitenland? Dan is het
zijn vrijheid te garanderen en zijn inzetbaarheid te bewijzen is de lerende belangrijk dat je in het buitenland duidelijk maakt wat je weet en wat je
iemand die voortdurend behoefte heeft aan een validering of formele kunt. Europass is een set gratis documenten in alle Europese talen,
erkenning van geaccumuleerde leerresultaten (in termen van competen- waarmee werknemers hun vaardigheden en talenten kunnen laten
ties die inzetbaar zijn). Ongeacht de aard van het leerproces – formeel, zien. De basis van Europass is het Europass CV, dé Europese standaard, dat
informeel of non-formeel – wil de lerende burger aan de vraagzijde een je naar wens kunt aanvullen met documenten over je taalvaardigheid, je
erkend bewijs kunnen voorleggen over de waarde van het geaccumu- werkervaring en je diploma’s.’
leerde menselijke kapitaal. En omgekeerd wil de vraagzijde – zoals
bedrijven en instellingen voor hoger onderwijs – een bewijs over de mate Dit instrument – dat naast de cv bestaat uit een Europass Taalpaspoort,
van inzetbaarheid van de kandidaat. Europass Mobiliteit, Europass Diplomasupplement en een Europass Certi-
ficaatsupplement – is een soort van elektronische portfolio op basis
De burger die in levenslang leren de voorwaarde van zijn vrijheid ziet, is waarvan iedere burger de resultaten van leerprocessen kan formaliseren
iemand die dit leren ziet als een investering in menselijk kapitaal en die en valideren (en werkgevers zicht krijgen op het beschikbare aanbod). Het
deze kapitalisering van het leven in eigen beheer neemt. Het management instrument stimuleert een permanente ‘documentatie en vermarkting’
van het leren impliceert een responsieve of flexibele houding in functie van het eigen leven en maakt de (mate van) inzetbaarheid transparant (cf.
van maximale inzetbaarheid en gevalideerde competenties. Deze vorm Tuschling en Engemann 2006, 462-463). Aan de hand van instrumenten
van vrijheid heeft ook een concrete, technische dimensie. Een voorbeeld is zoals deze krijgt de vrijheid van de lerende burger concreet gestalte. Het is
de portfolio. Een portfolio is een soort van portefeuille waarin alle een ‘menselijke technologie’, dit wil zeggen dat het een technologie is die
aanwezige competenties – verworven op basis van formele, niet-formele concreet produceert wat het betekent mens (of vrij individu) te zijn in de
of informele leerprocessen – zichtbaar worden (Birenbaum en Dochy huidige samenleving (Rose 1999, 52). Maar deze relatie tussen leren en
1996). Aan de hand van een dergelijke portfolio kan de lerende burger vrijheid is onlosmakelijk verbonden met een strategische connectie tussen
zichzelf objectiveren in termen van geaccumuleerd menselijk kapitaal, leren en zekerheid.
heeft hij voortdurend zicht op de inzetbaarheid en kan hij op basis van
een sterktezwakteanalyse (wat is mijn aanbod en wat is de vraag?) een
29
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Simons & Masschelein – In de ban van het leren

Leren-zekerheid ‘anticoncurrentiële’ effecten van de samenleving en de ontwikkeling van


een aangepast institutioneel en juridisch kader zijn met andere woorden
Het is verleidelijk te stellen dat leren vandaag een strategische betekenis gerechtvaardigd. Maar ook een sociaal en biopolitiek beleid – of een
heeft omdat de (Europese, nationale) overheden dit op de agenda hebben Vitalpolitik in de woorden van Rüstow – waarin men bepaalde, econo-
geplaatst. We willen echter aangeven dat er sprake is van een verdere misch relevante, morele en culturele waarden tracht te ‘vitaliseren’ is
‘verbestuurlijking van de staat’ (Europa, Nederland, België/Vlaanderen) in noodzakelijk (Gordon 1991, 42). De laissez faire-politiek betreffende het
naam van levenslang leren in de plaats van een ‘verstaatsing van levens- economische transformeert dus in een doelgericht beleid dat vrije markt,
lang leren’. Anders gesteld: het is in naam van levenslang leren en de competitie en ondernemerschap – ook in het onderwijs – wil handhaven
individuele vrijheid en de welvaart van de bevolking dat de Europese en en stimuleren (Olssen e.a. 2004).
nationale overheden zich kunnen handhaven, hun bestaan kunnen legiti-
meren en hun biopolitiek kunnen uitbreiden. Een beknopte beschrijving Een tweede transformatie doet zich voor in de opvatting over het
van een aantal ontwikkelingen maakt dit duidelijk. economische en meer bepaald in de opvatting over economische groei. In
de lijn van de human capital-benadering ‘ontdekt’ men de menselijke
Liberale vormen van bestuur in de moderne staat moeten volgens Fou- factor in de economie en de economische factor in mensen; een
cault (2004a) in dubbel opzicht gezien worden als ‘economische’ vormen humanisering van de economie en een economisering van het humane.
van bestuur. Deze bestuursvormen berekenen voortdurend de eigen Naast klassieke vormen van kapitaal, wordt menselijk kapitaal (waaronder
bestuurs(on)kosten en zullen dus op een ‘rationele’ wijze trachten te kennis, vaardigheden en gezondheid) een beslissende factor voor de
besturen door gebruik te maken van aanwezige resources en lokale economische groei. En bijgevolg is elk beleid gericht op het investeren in
praktijken. Het is ook een economisch bestuur omdat ‘de economie’ – mensen (in onderwijs en gezondheid) van meet af aan een economisch
aanvankelijk begrepen als de natuurlijke vrijheidstoestand van mensen – beleid. Of anders gesteld: waar de sociale staat in naam van het sociale een
gezien wordt als de grens van het besturen. Met de opkomst van het economisch beleid voerde, is het nu gerechtvaardigd in naam van het
neoliberalisme in de tweede helft van de twintigste eeuw, zoals Foucault leren (en onderwijs) een economisch beleid te voeren. Nauw hiermee
(2004b) dit omschrijft, blijft dit ‘economische bestuur’ van kracht maar er verweven is de nadruk die komt te liggen op ondernemerschap of het
doen zich op (minstens) twee vlakken transformaties voor. belang om door ‘industriële mutatie’, ‘creatieve destructie’ of ‘productie
revolutie’ (Schumpeter) – in een kenniseconomie voornamelijk op het
Vanaf het midden van de twintigste eeuw wordt de economie niet langer vlak van kennis en technologie – economische groei tot stand te brengen.
gezien als een natuurlijke, spontane orde en als de uitdrukking van de Ondernemerschap heeft echter niet enkel betrekking op het productieve
natuurlijke vrijheid van mensen. De vrijemarkteconomie ziet men nu als gebruik van klassieke productiemiddelen en kapitaal, maar ook op de
een historisch gegroeide orde of toestand en specifieke vormen van creatieve innovatie van (het eigen) menselijk kapitaal. De goede burger is
regulering zijn noodzakelijk om deze orde in stand te houden of om de een ondernemende burger of ‘ondernemer van het zelf’: iemand die de
vrije markt elders ingang te doen vinden. Op basis van deze zienswijze kan kapitalisering van het leven in eigen beheer neemt en op een innovatieve
en moet een centrale overheid ingrijpen en controleren om de werking wijze investeert in zichzelf (Foucault 2004b). De implicatie is dat de
van de vrije markt te vrijwaren. Een economisch beleid in naam van de economische factor in het mens-zijn en in diens vrijheidsstreven centraal
30
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Simons & Masschelein – In de ban van het leren

komt te staan. Zo begrijpt de human capital-econoom Becker (1976) alle blemen in het gezin, gebrekkige integratie en alle andere bedreigingen van
facetten van het leven (arbeid, huwelijk, cultuur, criminaliteit, gezond- vrijheid worden op die manier niet langer of niet alleen in sociale termen
heid …) vanuit de economische calculus van het individu. Individuele geduid, maar in termen van leerproblemen. Hierdoor kan de nieuwe ex-
vrijheid is bijgevolg vooral een zaak van economische vrijheid en de pertise op het gebied van leren (met betrekking tot armoede, ouderschap,
kapitalisering van het leven op basis van leren speelt hierin een sleutelrol. burgerschap, integratie etc.) de bondgenoot worden van een bestuur van
mensen in naam van vrijheid. De centrale en strategische rol van de
Deze verwevenheid van het menselijke en het economische impliceert dat ‘sociale’ wetenschappen en expertise in de sociale staat lijkt op die manier
in het ‘besturen van mensen’ vormen van economisch beleid en leerbeleid ingenomen te worden door de ‘leer’wetenschappen en hun experts. Niet
op elkaar inhaken. In naam van levenslang leren kan men een beleid langer ‘het sociale’ maar ‘leren’ vormt het a priori van de hedendaagse
voeren dat individuele vrijheid vooropstelt en collectieve welvaart verze- biopolitiek. Maar het is ook in naam van het leren dat de overheid een
kert. En problemen rond die vrijheid en zekerheid kunnen gedefinieerd zekerheidsbeleid voert en zichzelf een centrale rol toebedeelt.
worden als leerproblemen en niet langer als sociale problemen. We gaan
eerst dieper in op de pool van de individuele vrijheid. In het licht van het tot stand brengen van een competitieve Europese
kenniseconomie en de Europese ruimte voor levenslang leren is de
Een illustratie van deze beleidsvisie vinden we bij Giddens (2000, 113-114) boodschap duidelijk: ‘(…) mensen en hun kennis en competenties zijn de
wanneer hij in zijn pleidooi voor een ‘derde weg’ stelt dat de ‘vorming van sleutel voor de toekomst van Europa’ (Europese Commissie 2001, 3). Het
de menselijke capaciteiten (…) zo veel mogelijk in de plaats moet komen vertrekpunt is dat de Europese populatie beschikt over een reserve aan
van de postfactumherverdeling’ en aangeeft: ‘De nieuwe politiek defini- human resources die gemobiliseerd moeten worden. Volgens Vanden-
eert gelijkheid als insluiting en ongelijkheid als uitsluiting.’ Het denksche- broucke (Vlaams onderwijsminister 2004-2009) is het die reserve die
ma over sociale (on)gelijkheid en economische steun (bijvoorbeeld ver- uiteindelijk ‘de slagkracht van de samenleving’ bepaalt (Vandenbroucke
vangingsinkomen) maakt plaats voor een schema dat ongelijkheid defini- 2004, 14-15). Analoog aan het discours van beleidsmakers in andere
eert als uitsluiting omwille van een niet of onvoldoende gekapitaliseerd lidstaten stelt men op basis van deze diagnose voor de kansen te
leven. Sociale gelijkheid bekent ‘inclusie’ en zich voortdurend ‘inzetbaar’ maximaliseren om alle ‘talenten te ontwikkelen tot competenties’ en
maken. Vandaar dat Giddens (2000, 130) aangeeft: ‘De richtlijn moet zijn ‘competenties om te zetten in transparante kwalificaties’ (Vandenbroucke
dat, waar mogelijk, het investeren in menselijk kapitaal de voorkeur moet 2004, 18). De nadruk ligt op de leerresultaten – de competenties – en het is
krijgen boven directe economische (financiële) steun.’ Het recht op finan- in functie hiervan dat allerhande leertrajecten (zowel formeel als infor-
ciële steun blijft weliswaar gehandhaafd, maar herschreven volgens de lo- meel) maximaal toegankelijk moeten zijn voor alle burgers (Ministerie
gica van het ‘leerbeleid’: tegenover een werkloosheidsuitkering staat de van OCW 2008). De rechtvaardiging voor een biopolitiek in naam van het
plicht actief werk te zoeken en eventueel de plicht het eigen leven te her- leren vertrekt dus vanuit de gedachte dat in Europa een massa talent of
kapitaliseren en inzetbaar te maken op basis van trainingen. In naam van menselijk potentieel onbenut blijft, talrijke leertrajecten onvoldoende
economische groei, sociale insluiting en de geïmpliceerde vrijheid is de toegankelijk zijn en verworven competenties (ook buiten formele
overheid met andere woorden gerechtvaardigd een activeringsbeleid (em- educatie) niet of onvoldoende erkend of gevalideerd worden. Wat we zien
powerment) te voeren (Rose 1999). Uitsluiting, werkloosheid, ziekte, pro- is de geboorte van een biopolitiek als ‘talentenjacht’. Drie aspecten van dit
31
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Simons & Masschelein – In de ban van het leren

bestuur van mensen in naam van leren willen we hier kort onder de schoolverlaters en legt benchmarks of prestatienormen vast waarop
aandacht brengen: een mobilisatiebeleid, een permanente controle en lidstaten hun beleid kunnen afstemmen (bijvoorbeeld 12,5% van de
monitoring en een afstemmings- en kwalificatiebeleid. bevolking laten deelnemen aan initiatieven op het gebied van levenslang
leren) (Raad van de Europese Unie 2008). De centralisatie van dergelijke
Gekoppeld aan een Europese strategie om een sterke kenniseconomie en - prestatiegegevens laat toe om doelgericht een mobilisatiebeleid te voeren
samenleving te ontwikkelen, worden in de verschillende lidstaten initia- en herbevestigt en legitimeert het bestuurlijke optreden in naam van
tieven genomen om human resources te mobiliseren. De Competentie- levenslang leren. Een ander voorbeeld is het Europese referentiekader
agenda 2010, opgesteld door de sociale partners in Vlaanderen, bevat voor ‘sleutelcompetenties voor een leven lang leren’:
bijvoorbeeld actiepunten die ‘letterlijk iedereen mobiliseren om compe-
tenties te ontdekken, te ontwikkelen en in te zetten’ (Vlaams Parlement ‘Aangezien de mondialisering de Europese Unie voor steeds nieuwe uitda-
2008, 3). Het uitgangspunt is het volgende: gingen stelt, zal elke burger moeten beschikken over een breed scala van
sleutelcompetenties om zich flexibel te kunnen aanpassen aan een snel
‘Elk talent telt. Dat was ons uitgangspunt toen we aan tafel zijn gaan veranderende wereld waarin alles in hoge mate met elkaar verbonden is’
zitten voor deze agenda. Vlaanderen heeft, mede dankzij het onderwijs, (Europees Parlement/Europese Raad 2006, 13).
een ongelooflijke hoeveelheid competenties in huis, maar soms zien we
dat zelf niet. (…) Er is nog steeds een pak talenten dat we niet uitspelen. Deze competenties functioneren met andere woorden als het basiskapitaal
Daar zou deze agenda geleidelijk aan verandering in moeten brengen’ waarover iedere burger moet beschikken om inzetbaar te zijn en dat ver-
(Vandenbroucke 2007). zekert dat Europa en de lidstaten competitief zijn en blijven. Het zal niet
verwonderen dat ‘leercompetentie’, naast onder andere ondernemerszin,
Men neemt talrijke initiatieven, gaande van optimalisering van de studie- één van deze sleutelcompetenties is. Aan de hand van dit referentiekader
en beroepskeuze en ondernemend onderwijs tot erkenning van verwor- worden talrijke initiatieven in een gemeenschappelijk kader geplaatst en
ven competenties en het stimuleren van competentiemanagement in kunnen overheden met kennis van zaken ontwikkelingen in competen-
organisaties en bedrijven, om het menselijk kapitaal van de bevolking ties volgen, risico’s berekenen, scenario’s uittekenen en het leerplicht-
maximaal te benutten. Dit illustreert hoe de overheden zich gaan opwer- onderwijs aanhoudend responsibiliseren jongeren te helpen bij het
pen als instanties die de complete activering en mobilisatie van de bevol- verwerven van deze sleutelcompetenties. Wat verschijnt is een strategisch
king coördineert om op die manier de ‘slagkracht van de samenleving’ te kenniscentrum op basis waarvan men maatregelen kan treffen om de
verzekeren. slagkracht van de Europese en nationale bevolking te verzekeren. De
Europese en nationale overheden worden dus instanties die de taak van
Daarnaast zien we dat de Europese en nationale overheden initiatieven permanente controle en monitoring op zich nemen en op die manier het
nemen om voortdurend op de hoogte te blijven van de graad van mobili- leven en de levensomstandigheden in beheer kunnen nemen.
satie, de reserve aan menselijk kapitaal en het aandeel benutte en onbe-
nutte competenties. Europa verzamelt bijvoorbeeld gegevens over de Ten slotte zien we dat Europa en nationale overheden een centrale rol
deelname aan levenslang leren in de lidstaten en het aantal vroegtijdige spelen in het ontwikkelen van een structuur om de aanbodzijde inzake
32
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Simons & Masschelein – In de ban van het leren

levenslang leren en de vraagzijde inzake competenties op elkaar af te opwerpen als de ‘neutrale derde instantie’ die afstemming verzekert en die
stemmen. De Europese kwalificatiestructuur – gekoppeld aan de structu- garant staat dat de competenties die circuleren gevaloriseerd zijn. En op
ren in lidstaten – gaat uit van de volgende idee: die manier kan deze structuur talrijke toepassingen krijgen: het afstem-
men van procedures om elders verworven competenties te valideren, het
‘De Europese kwalificatiestructuur is een gemeenschappelijk referentie- uittekenen van opleidingen, kwalificatiebewijzen van onderwijsinstel-
kader dat de kwalificatiesystemen van lidstaten met elkaar verbindt en lingen vergelijkbaar maken, begeleiden van (leer)loopbanen met het oog
functioneert als een vertaalinstrument om de kwalificaties gemakkelijker op inzetbaarheid, stimuleren en motiveren van mensen om inzetbare
leesbaar te maken over de verschillende landen en systeem heen. De twee competenties te verwerven. De kwalificatiestructuur is met andere woor-
belangrijkste doelen zijn: de mobiliteit van burgers tussen landen bevor- den het scharnierpunt tussen de vrijheid van de lerende burger en de
deren en levenslang leren faciliteren’ (Europese Commissie 2008, 3). welvaart van de bevolking, en bij uitstek een strategie om het leven en de
Competenties worden in deze structuur gedefinieerd als leerresultaten en levensomstandigheden van mensen te besturen.
tegelijkertijd als de vertaling van wat de arbeidsmarkt en de maatschappij
als geheel nodig hebben. Net zoals de portfolio het curriculum vitae
vervangt, vormt niet langer de schoolloopbaan en de opleidingsduur of -
plaats het vertrekpunt om bewijzen te classificeren. Concrete leerresul- Besluit: het leerdispositief en de grenzen van de biopolitiek
taten in termen van competenties vormen de rekeneenheden en zijn
losgekoppeld van de concrete (sociale, formele) leercontext. Zoals men In het voorgaande hebben we trachten duidelijk te maken hoe een spe-
ook zelf vaststelt in het kader van de kwalificatiestructuur: cifieke verbestuurlijking van Europa (en de lidstaten) in naam van het
leren vorm krijgt. Het zou verkeerd zijn dit te begrijpen als een ‘verstaat-
‘In de Europese kwalificatiestructuur wordt leerresultaat gedefinieerd als sing van levenslang leren’. De macht van Europese instanties, nationale
de vaststelling van wat een lerende weet, kent en kan na het voltooien van overheden en van de huidige kenniseconomie is de resultante van concre-
een leerproces. De Europese kwalificatiestructuur benadrukt dus eerder te vormen van expertise en technologieën die het leven en de levensom-
de resultaten van het leren en niet de input, zoals ondermeer de studie- standigheden van mensen sturen. Hiervoor willen we de term ‘leerdispo-
duur’ (Europese Commissie 2008, 3). sitief’ introduceren (cf. Simons en Masschelein 2008). Dit dispositief is een
geassembleerd geheel van lokale, heterogene componenten die elk hun
Op basis van dergelijke structuren vragen overheden van onderwijsinstel- eigen ontstaansgeschiedenis hebben, op elkaar ingrijpen, elkaar wederzijds
lingen dat ze hun doelstellingen definiëren in termen van competenties versterken en uiteindelijk gestalte geven aan een strategie om mensen te
zoals geordend volgens deze kwalificatiestructuur en ook de bedrijfswe- besturen. We hebben een aantal van deze componenten besproken: verto-
reld kan van haar kant beroepscompetentieprofielen ontwikkelen. gen over menselijk kapitaal, zelfverwerkelijking, competentiemanage-
ment en permanente educatie, expertise betreffende levenslang leren en
Deze structuur illustreert treffend hoe de huidige verwevenheid van het armoede, activering en burgerschap, maar ook instrumenten als de
sociaaleconomisch en het onderwijsbeleid een concrete technologische portfolio, competentie- en kwalificatieraamwerken en prestatiemetingen.
dimensie krijgt in naam van het levenslang leren. De overheid kan zich
33
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Simons & Masschelein – In de ban van het leren

De strategie van het leerdispositief bestaat erin individuele vrijheid en ofwel een beleidsprobleem. Armoede of werkloosheid, maar ook het pro-
collectieve zekerheid tot stand te brengen, met leren en inzetbare compe- bleem rond de multiculturele samenleving, ziet men meer en meer als
tenties als het scharnierpunt tussen vrijheid en zekerheid. Of anders: het is een individueel probleem van het verwerven van inzetbare competenties.
het leerdispositief dat een ‘wil tot leren’ – een bereidheid tot het Expertise betreffende leren – geleverd door pedagogen, opleiders en
kapitaliseren van het leven in functie van permanente inzetbaarheid – in welzijnswerkers – is het middel om deze problemen op te lossen. Of men
het leven roept. Deze ‘wil tot leren’ verschijnt vandaag als een essentiële situeert de uitdagingen op het collectieve vlak, zoals problemen met
voorwaarde voor individuele vrijheid en tegelijkertijd voor het vergroten betrekking tot de afstemming tussen de vraag om competenties en het
van de spankracht van de bevolking. Het definiëren van allerhande pro- aanbod, uitdagingen betreffende valorisatie, kwalificatie en optimale pres-
blemen in termen van leerproblemen of problemen met betrekking tot de tatiemeting. Dit herbevestigt het belang van beleidsinitiatieven zoals het
wil of bereidheid te leren is een wezenlijk onderdeel van de werking en verhogen van transparantie, verbeteren van communicatie en opvoeren
van de verdere uitbreiding en consolidatie van het leerdispositief. Het van metingen en controle. Er lijkt minder en minder ruimte en recht-
dispositief is echter geen functie van ‘de staat’ of ‘de economie’ en haar vaardigingsgrond om uitdagingen op een andere manier te formuleren en
strategische werking is geen vertaling van de logica van de staat of van het anders te benaderen. We lijken vandaag in vele opzichten in de ban van
kapitaal. Maar omgekeerd, zoals Foucault voortdurend aangeeft, is het levenslang leren.
vanuit de niet-intentionele strategie van het leerdispositief dat ‘de macht’
en ‘de effectiviteit’ van centrale overheden en de kenniseconomie begre- In de lijn van Foucault lijkt het ons geen zinvolle strategie ‘het leren’ te
pen kunnen worden. De macht van de (Europese, Nederlandse, Vlaamse) willen bevrijden van de macht van ‘de staat’ of ‘de economie’ en ook niet
overheid als ondersteuner van expertise op het gebied van leerproblemen, om bijvoorbeeld een onderscheid in te voeren tussen vormen van leren
als mobiliserende instantie, als centraal controleorgaan en permanente met een sociale, emancipatorische werking en vormen van leren met een
monitor en als garantie voor kwalificatie en afstemming krijgt vorm als disciplinerende werking. Dergelijke initiatieven verliezen de ironie van het
onderdeel van het leerdispositief en niet omgekeerd. Maar dit betekent leerdispositief uit het oog: het doet ons geloven dat het om onze vrijheid
niet dat de werking van het leerdispositief en de rol die de overheden gaat (Foucault 1976). Met betrekking tot het seksualiteitsdispositief stelt
vandaag voor zichzelf opeisen niet op hun machtseffecten bevraagd moe- Foucault voor om af te zien van de goedbedoelde pogingen onze seksu-
ten worden. Talrijke kritische analyses zijn ondertussen in die richting aliteit te bevrijden, maar om ons van onze seksualiteit te bevrijden en te
ondernomen met aandacht voor bijvoorbeeld de beleidsretoriek en de zoeken naar andere omgangsvormen met ons lichaam en onze relatie tot
instrumentalisering van levenslang leren (Edwards 2002; Field 2006; Biesta anderen. Wat nodig is, is misschien inderdaad dat we ons bevrijden van
2006). Het machtseffect dat we in deze bijdrage als besluit willen het leren, dat wil zeggen van de ondertussen vanzelfsprekende gedachte
aankaarten is de dubbele binding van individualisering en totalisering in dat levenslang leren en permanente inzetbaarheid een noodzakelijke
naam van levenslang leren. voorwaarde is voor onze vrijheid en welvaart. Ervan uitgaan dat we ons
moeten bevrijden van het door ‘de staat’ en door ‘de economie’ gekolo-
Het gevolg van de dubbele binding is dat veel problemen en uitdagingen niseerde leren doet inderdaad vergeten hoe het leerdispositief werkt. Het
gedefinieerd worden in termen van leerproblemen en dat leren en toezien doet uit het oog verliezen dat onze ‘wil tot leren’ van meet af aan deel
op adequate inzetbaarheid verschijnen als ofwel een individueel probleem uitmaakt van wie we vandaag zijn en verwacht worden te zijn.
34
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Simons & Masschelein – In de ban van het leren

Wat zou het betekenen ons te bevrijden van het leren en anders om te binnen de bestaande orde eigenlijk geen stem had. Een dergelijke ‘onmo-
gaan met onszelf en anderen? Hoewel een antwoord op deze vraag buiten gelijke’ stem is volgens Rancière een politieke stem of de democratische
het bestek ligt van deze bijdrage, willen we tot slot wel een mogelijke piste stem van het plebs. Democratie verwijst hier niet naar een politiek regime
verkennen. We hebben herhaaldelijk gewezen op de analogie tussen ‘het of een bepaalde instelling, maar naar een steeds lokale en specifieke
sociale’ (in de sociale staat) en ‘het leren’ vandaag. Donzelot (1984) en affirmatie van gelijkheid in de manifestatie van een concreet onrecht.
Ewald (1986) beklemtonen dat het bestuur in naam van het sociale vanaf Misschien is het vandaag vooral zaak om dergelijke politieke stemmen (‘ik
de tweede helft van de negentiende eeuw een ‘depolitisering’ als keerzijde heb geen leerbehoeften’) te zien of te laten horen – en dit niet van meet af
heeft. Uitdagingen en problemen herdefiniëren in sociale en sociaal- aan te definiëren als de luie stem van mensen die niet gemotiveerd zijn
juridische termen ontdoet conflicten van hun potentieel revolutionaire om te leren, te werken of zich in te burgeren. Dergelijke stemmen articu-
karakter. Solidariteit en consensus komen in de plaats van strijd en leren eerst en vooral een publieke kwestie ook al worden ze vaak
(mogelijke) nederlaag. ‘Het sociale’ is met andere woorden een medium onmiddellijk geherformuleerd als leerproblemen in de goedbedoelde taal
dat conflicten herdefinieert als tijdelijk tegengestelde belangen, wachtend van experts en beleidsmakers. In plaats van deze mensen te zien vanuit het
op een nieuwe consensus. Deze zullen de bestaande orde als zodanig dus perspectief van individuele leerproblemen kan men hen in hun lokaal
niet bevragen. Op eenzelfde wijze functioneert ‘het leren’ – en bijvoor- verzet zien als woordvoerders van een publieke kwestie. In de lijn van
beeld de kwalificatiestructuur – als een medium om conflicten te Dewey (1927, 15-16) verwijzen publieke kwesties inderdaad naar die pro-
definiëren als een probleem van afstemming, communicatie, erkenning of blemen en die uitdagingen waarvoor binnen de bestaande beleidsorde en
als een noodzaak aan bijkomende investering. De universiteit bijvoorbeeld op basis van de bestaande expertise geen oplossingen zijn. Het zijn dus
mag eigen belangen hebben en een eigen finaliteit, maar het is wel volgens problemen die niemand kan claimen of opeisen en waaromheen zich
de kwalificatiestructuur dat ze dit moet formuleren en het is in termen daarom een publiek (van gelijken) kan vormen. Dergelijke problemen en
van competenties dat ze met de arbeidsmarkt en samenleving moet uitdagingen roepen een publiek in het leven, en worden op die manier
communiceren. Maar indien we voorbij de dominante definiëring in ‘publieke kwesties’ (Latour 2005). Zich losmaken van de ‘wil tot leren’ (‘ik
termen van ‘het sociale’ of ‘het leren’ willen, dan moeten we wellicht heb geen leerbehoeften’) is dan van meet af aan een affirmatie van
proberen aan te geven wat ‘politisering’ betekent. gelijkheid en tegelijkertijd een articulatie van het feit dat men als niet-
lerende eigenlijk zijn stem dreigt te verliezen in de huidige samenleving.
Zoals Rancière (1998) aangeeft was de reactie van ‘het proletariaat’ in de
negentiende eeuw niet in eerste instantie een vraag om bijkomende Een uitwerking van de mogelijke betekenis van politiek, democratie en
sociale rechten en bescherming, maar een specifieke, lokale daad van het publieke langs deze lijnen is een interessante manier om de grenzen
verzet. Het was een articulatie en bevestiging van gelijkheid in een mani- van de biopolitiek te onderzoeken. Dergelijk onderzoek zou ook moeten
festatie van concreet onrecht. In en door hun aanklacht toonden zij zich toelaten de dubbele betekenis van de term bios (en biopolitiek) scherper te
als gelijken tegenover hen die omwille van kapitaal of afkomst meer formuleren (Esposito 2008). Bios verwijst immers enerzijds naar het leven
macht claimden. Ook al werd die aanklacht onmiddellijk geherdefinieerd van het individu en de bevolking dat door de politiek op een totale wijze
in sociale termen en in termen van belangen, deze daad was eerst en in beheer wordt genomen, maar lijkt anderzijds ook te verwijzen naar de
vooral een manifestatie van gelijkheid van dat deel van de bevolking dat voortdurend aanwezige grondslag en nooit opgedroogde bron voor een
35
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Simons & Masschelein – In de ban van het leren

tegenpolitiek in lokale verzetshaarden. Het is wat Rancière omschrijft als Jan Masschelein is hoogleraar wijsgerige pedagogiek aan de K.U. Leuven
‘het plebs’ of ‘de rest’ van de bestuurde bevolking. Dit is wellicht een waar hij het Centrum voor Wijsgerige Pedagogiek leidt. Daar wordt
onderzoek voorbij Foucault, al vinden we precies bij hem – en misschien onderzoek gedaan naar de pedagogische rol van de leerkracht, naar de
niet toevallig in een interview met Rancière – een aanzet in die richting: publieke betekenis van opvoeding en onderwijs en de zich wijzigende
‘Het plebs is uiteraard geen reële sociologische entiteit. Maar er is ervaringen van tijd en ruimte in het tijdperk van het netwerk. Veel
inderdaad altijd iets in het sociale lichaam, in klassen, groepen en aandacht gaat ook naar experimentele pedagogische praktijken en naar
individuen zelf dat in een bepaalde zin aan de machtsrelaties ontsnapt, iets nieuwe vormen van documentair en exploratief onderzoek. In het
wat geenszins een min of meer gehoorzame of reactieve, oorspronkelijke Nederlands verscheen, telkens in samenwerking met Maarten Simons:
zaak is, maar eerder een centrifugale beweging, een omgekeerde energie, Globale immuniteit. Een kleine cartografie van de Europese ruimte voor
een ontlading. Er bestaat ongetwijfeld niet zoiets als “het” plebs; maar er onderwijs (2003), Europa anno 2006. E-ducatieve berichten uit
bestaat om zo te zeggen een zeker “plebeïsche” kwaliteit (de la plèbe). Er niemandsland (2006) en De schaduw van onze welwillendheid. Kritische
bestaat plebs in lichamen, in zielen, in individuen, in het proletariaat, in de studies van de pedagogische actualiteit (2008). En verder een vertaling van
bourgeoisie, maar overal in een grote variatie van vorm en uitbreiding, De onwetende meester van Jacques Rancière (2007). Contact:
van energie en onherleidbaarheid. Deze mate van plebs is niet zozeer wat jan.masschelein@ped.kuleuven.be.
zich buiten de machtsrelaties bevindt als wel hun grens; hun onderkant,
hun tegenzet, dat wat op elke voorzet van de macht antwoordt met een
beweging van terugtrekking en bevrijding’ (Foucault 1980, 138).
Literatuur

Becker, G.S. (1976) The economic approach to human behavior. Chicago:


Maarten Simons is als docent verbonden aan het Centrum voor Onder- University of Chicago Press.
wijsbeleid en -vernieuwing en het Centrum voor Wijsgerige Pedagogiek
(Departement Pedagogische Wetenschappen, K.U. Leuven). Zijn onder- Biesta, G.J.J. (2006) ‘What’s the point of lifelong learning if lifelong
zoek richt zich op de transformaties van het (hoger) onderwijs in de learning has no point? On the democratic deficit of policies for lifelong
huidige (nationale, Europese) beleidscontext en naar de publiek rol van learning’. European Educational Research Journal 5, 3-4, 169-180.
het onderwijs. Samen met Jan Masschelein publiceerde hij Globale immu-
niteit. Een kleine cartografie van de Europese ruimte voor onderwijs Birenbaum, M. en F. Dochy (red.) (1996) Alternatives in assessment of
(2003), en redigeerde hij Europa anno 2006. E-ducatieve berichten uit achievement, learning processes and prior knowledge. Boston: Kluwer
niemandsland (2006) en De schaduwzijde van onze welwillendheid. Academic.
Kritische studies van de pedagogische actualiteit (2008). Contact:
Maarten.Simons@ped.kuleuven.be. Dewey, J. (1927/1954) The public and its problems. New York: Holt.
Donzelot, J. (1984) L’invention du social. Essai sur le déclin des passions
politiques. Parijs: Fayard.
36
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Simons & Masschelein – In de ban van het leren

Durkheim, E. (1981) ‘Onderwijs en staat’. In: M. Du Bois-Reymond en A. Foucault, M. (1975) Surveiller et punir. Ned. vert. (1989) Discipline,
Wesselingh (red.) School en maatschappij. Sociologen over onderwijs en toezicht en straf. Groningen: Historische Uitgeverij.
opvoeding. Groningen: Wolters-Noordhoff.
Foucault, M. (1976) Histoire de la sexualité 1. La volonté de savoir. Parijs:
Edwards, R. (2002) ‘Mobilizing lifelong learning. Governmentality in Gallimard.
educational practices’. Journal of Education Policy 17, 3, 353–365.
Esposito, R. (2008) Bios. Biopolitics and philosophy. Minneapolis: The Foucault, M. (1978) ‘La “gouvernementalité”’. In: D. Defert, F. Ewald en J.
University of Minnesota Press. Lagrange (red.) Dits et écrits III 1976-1979. Parijs: Gallimard, 635-657.
Foucault, M. (1980) Power/knowledge. Selected interviews and other
Europese Commissie (1995) Teaching and learning. Towards the learning writings 1972-1977. New York: Pantheon Books.
society. Brussel: Europese Commissie.
Foucault, M. (1982) ‘Le sujet et le pouvoir’. In: D. Defert, F. Ewald en J.
Europese Commissie (2008) The European qualifications framework for Lagrange (red.) Dits et écrits IV 1980-1988. Parijs: Gallimard, 222-243.
lifelong learning (EQF). Brussel: Europese Commissie.
Foucault, M. (2004a) Sécurité, territoire, population. Cours au Collège de
Europese Commissie (2001) Een Europese ruimte voor levenslang leren France (1977-1978. Parijs: Gallimard/Le seuil.
realiseren. Mededeling van de Commissie. Brussel: Commissie van de
Europese Gemeenschappen. Foucault, M. (2004b) Naissance de la biopolitique. Cours au Collège de
France (1978-1979). Parijs: Gallimard/Le seuil.
Europees Parlement/Europese Raad (2006) ‘Aanbeveling van het Europees
Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake sleutelcompetenties Foucault, M. (1997) Il faut défendre la société. Cours au Collège de France
voor een leven lang leren’. Publicatieblad van de Europese Unie, L.394/10. (1975-1976). Parijs: Gallimard/Le Seuil.

Ewald, F. (1986) L’Etat providence. Parijs: Grasset. Giddens, A. (2000) Paars. De derde weg. Over de vernieuwing van de
sociaal-democratie. Antwerpen: Houtekiet.
Faure, E. e.a. (1972) Learning to be. The world of education today and
tomorrow. Parijs: Unesco. Gordon, C. (1991) ‘Governmental rationality. An introduction’. In: G.
Burchell, C. Gordon en P. Miller (red.) The Foucault effect. Studies in
Fejes, A. en K. Nicoll (red.) (2008) Foucault and lifelong learning. Londen: governmentality. Londen: Harvester Wheatsheaf, 1-51.
RoutledgeFalmer.
Hamel, G. en C.K. Prahalad (1990) ‘The core competence of the
Field, J. (2006) Lifelong learning and the new educational order. Stoke on corporation’. Harvard Business Review 68, 3, 79-93.
Trent: Trentham Books.

37
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Simons & Masschelein – In de ban van het leren

Hunter, I. (1994) Rethinking the school. Subjectivity, bureaucracy, criti- Schultz, T.W. (1971) Investment in human capital. the role of education
cism. St.Leonards, New South Wales: Allen en Unwin. and of research. New York: Free Press.
Knowles, M.S. (1970) The modern practice of adult education. Andragogy Shuell, T.J. (1988) ‘The role of the student in learning from instruction’.
versus pedagogy. Chicago: Follett. Contemporary Educational Psychology 13, 276-295.
Simons, M. en J. Masschelein (2008) De wil tot leren. In: J. Masschelein en
Latour, B. (2005) ‘From realpolitik to dingpolitik or how to make things
M. Simons (red.) De nachtzijde van onze welwillendheid. Studies van de
public’. In: B. Latour en P. Wiebel (red.) Making things public.
Atmospheres of democracy. Karlsruhe en Cambridge: ZKM en MIT Press, educatieve actualiteit. Leuven: Acco, 161-189.
14-41. Tuschling, A. en C. Engemann (2006) ‘From education to lifelong
Lazzarato, M. (2006) ‘Biopolitics/bioeconomics. A politics of multiplicity’.
Multitudes. Beschikbaar op: http://multitudes.samizdat.net/Biopolitics- learning. The emerging regime of learning in the European Union’.
Bioeconomics-a
Educational Philosophy and Theory 38, 4, 451-469.
Vandenbroucke, F. (2004) Onderwijs en vorming. Vandaag kampioen in
Ministerie van OCW (2008) Onderwijs met ambitie. Samen werken aan
kwaliteit in het Voortgezet onderwijs. Den Haag: Ministerie van OCW. wiskunde, morgen ook in gelijke kansen. Beleidsnota 2004-2009. Brussel:
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
Olssen, M., J. Codd en A.-M. O’Neill (2004) Education policy.
Globalisation, citizenship, democracy. Londen: Sage. Vandenbroucke, F. (2007) De competentieagenda. Vlaamse regering en
sociale partners slaan handen in elkaar voor totaalaanpak talentont-
Raad van de Europese Unie (2008) Kennis, creativiteit en innovatie dankzij wikkeling. Persmededeling Kabinet Vlaams minister van Onderwijs en
een leven lang leren. Ontwerp voor het gezamenlijk voortgangsverslag Vorming. Beschikbaar op: http://www.ond.vlaanderen.be/nieuws/archief/-
2008 van de Raad en de Commissie over uitvoering van het werkprogram- 2007/2007p/0514-competentieagenda.html.
ma ‘Onderwijs en opleiding 2010’. Brussel: Raad van de Europese Unie.
Vlaams Parlement (2008) Ontwerp van decreet betreffende de kwalificatie-
Rancière, J. (1998) Aux bords du politique. Parijs: La fabrique. structuur. Stuk 2158 (2008-2009) – Nr.1. Brussel: Vlaams Parlement.

Ranson, S. (1992) ‘Towards the learning society’. Educational


Management and Administration 20, 2, 68-79.
De Creative Commons Licentie is van toepassing op dit artikel (Naamsvermelding-
Niet-commercieel 3.0). Zie http://creativecommons.org/licenses/by-nc/3.0/nl voor meer
Rose, N. (1999) The powers of freedom. Reframing political thought. informatie.
Cambridge: Cambridge University Press.

38
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie

scheiden van een unmarked state. Zo is waarheid een vorm die twee waar-
den heeft (waarheid/onwaarheid). Wanneer waarheid gemarkeerd wordt
WILLEM SCHINKEL (geactualiseerd wordt in communicatie, bijvoorbeeld wanneer een hypo-
these in de wetenschap niet verworpen wordt), blijft onwaarheid onge-
NA DE MENS EN DE BURGER: DE EIGENLIJK -NOG - GEEN - markeerd maar in de toekomst (bijvoorbeeld bij latere falsificatie) mar-
keerbaar. Dat levert een fundamentele onobserveerbaarheid van de
ECHTE -BURGER wereld op omdat observeren zonder vorm niet mogelijk is maar iedere
OVER CLADOGRAMMATICALE ATLETIEK EN SOCIALE vorm zijn eigen blinde vlek met zich meebrengt. De eenheid van het
IMMUNITEIT verschil blijft onobserveerbaar. Het is dus, bijvoorbeeld binnen het recht,
niet mogelijk de eenheid van het verschil tussen rechtmatig en onrecht-
matig te observeren omdat het juist dat verschil is dat juridisch observeren
Krisis, 2009, Issue 3 mogelijk maakt. De vraag naar de rechtmatigheid van het onderscheid
rechtmatig/onrechtmatig, moet dus in het recht opgeschort worden.
www.krisis.eu Datzelfde geldt, in de context van deze tekst, voor het hieronder bespro-
ken onderscheid [geïntegreerd]/[niet geïntegreerd],1 of voor actief burger-
schap/passief burgerschap.

De belangrijkste vorm is voor Luhmann systeem/omgeving en dat onder-


scheid is, paradoxaal genoeg, een onderscheid dat een eigen prestatie van
systemen zelf is. Dat sociale systemen tot een systeeminterne constructie
van hun omgeving komen heeft veel raakvlakken met het eerdere werk
Inleiding van Foucault, waar die wijst op de transformatie van exclusie in inclusie.
Op de mogelijkheid foucaultiaanse includerende exclusie met luhman-
Ik wil in deze tekst het latere werk van Michel Foucault combineren met niaans systeemdenken te combineren wijst onder meer Dirk Baecker
inzichten die ontleend zijn aan de sociologische systeemtheorie van Niklas (2001, 62). Een tweede belangrijke relatie tussen het werk van Foucault en
Luhmann. Hoewel het daarbij op het eerste gezicht om twee heel verschil- Luhmann betreft het posthumanisme en de postontologische analyse die
lende benaderingen gaat, zijn de verschillen bij nader inzien beperkt. Om Luhmanns systeemtheorie kenmerkt. Waar Foucault speculeerde over het
te beginnen was Luhmann een sterk synthetiserend denker, die het werk toekomstig verdwijnen van de mens, dat historisch geconstitueerde object
van veel poststructuralistische denkers (Foucault, Derrida, Deleuze) in van de menswetenschappen (‘zoals een gelaat van zand bij de grens der
zijn eigen denken wist te incorporeren op een manier die dat werk niet zee’) (Foucault 1966; Ned. vert. 1982, 419), daar vormt Luhmanns socio-
altijd herkenbaar bewaarde maar parasitair inzette in de systeemtheorie logie het nieuwe type wetenschap dat vertrekt vanuit die posthuma-
(vgl. Stäheli 2000; Lehmann 2004; Borch 2005). Voor Luhmann staat niet nistische conditie (vgl. Luhmann 1997; Laermans 1999). Dat maakt het
het sociaal systeem centraal, maar de systeem/omgevingdifferentiatie, voor Luhmann mogelijk, net als Foucault op zoek te gaan naar historische
owel het onderscheid tussen systeem en omgeving. Systeem/omgeving verschijningsvormen van het object ‘mens’. Bij Luhmann doen die zich
functioneert bij Luhmann daarom als een tweewaardige vorm die binnen altijd voor als één zijde van een differentiële vorm. Wat ‘mens’ is kristal-
een geheel van losgekoppelde elementen tijdelijk orde schept door die liseert zich uit ten opzichte van een steeds andere zijde van de vorm, waar
elementen strakker te koppelen en door een marked state te onder- ‘mens’ de doorgaans positief gecodeerde waarde van is. Op dergelijke vor-

39
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Willem Schinkel – Na de mens en de burger

men ga ik in deze tekst in, daarbij voortbouwend op het werk van voorbeeld niet mogelijk de eenheid van het verschil tussen ‘Griek’ en
Foucault en Luhmann. Mijn toepassing heeft met name betrekking op het ‘barbaar’ te observeren. Blinde vlek voor een observeerder is dus altijd het
rest-organicistisch geïnspireerde denken over [integratie] en ‘burgerschap’. onderscheid op basis waarvan geobserveerd wordt. Ofwel: de helft van de
Waar Foucault discoursen centraal stelt en Luhmann semantieken, stel ik wereld bevindt zich altijd in het donker (maar dat wisten astronomen al).
een diagrammatica en een cladogrammatica centraal. Cladogrammatica
heeft betrekking op historische mensdifferentiaties. De term is overgeno- Het mens/burgeronderscheid is nu een hoogcomplexe differentie te
men uit de biologie, alwaar de cladistiek een georganiseerde systematiek is noemen omdat het niet gaat om een binaire oppositie waarbij de eenheid
die de evolutionaire relaties tussen soorten organismen weergeeft. Onder van de tegenstelling de uitgesloten derde van die tegenstelling is. Het
diagrammatica versta ik een codering van het spreken over [integratie] en onderscheid is asymmetrisch, maar dat geldt ook voor het onderscheid
‘burgerschap’ op basis van een binnen/buitenvorm. Wanneer een [niet- Griek/barbaar. Het bijzondere is ook niet dat universaliteit of minstens
geïntegreerd] persoon als staand ‘buiten de samenleving’ wordt be- gebrek aan particulariteit geclaimd wordt aan de ‘buitenzijde’ van het
schouwd, is dat mogelijk op grond van een diagrammatica die bepaalde onderscheid (‘mens’), want ook dat geldt voor ‘barbaar’ waar ‘Griek’ een
kenmerken van die persoon – bijvoorbeeld zijn of haar mate van crimina- meer exclusieve positief gecodeerde binnenzijde betreft. Wat bijzonder is
liteit of Nederlandse taalbeheersing – codeert als behorend tot de ‘bui- aan het onderscheid mens/burger is dat een ‘re-entry’ van de vorm in
ten’waarde van een binnen/buitenvorm. Vaak gaan met het ‘binnen’ en zichzelf opgesloten ligt. Want hoewel de ‘Griek’ geen ‘barbaar’ is, is de
‘buiten’ van die vorm ook cladogrammaticale vormen gepaard. ‘burger’ wel degelijk ‘mens’. Dat wat is uitgesloten is hier altijd mee inge-
sloten. Het onderscheid fundeert daarom mede een politieke bestuurs-
Een westerse liberale democratie berust bijvoorbeeld, net als de meeste vorm die zich kan beroepen op universaliteit – en niet particulariteit – en
historisch bekende (politieke) verbanden, op een antropologische diffe- die op grond van universaliteit exclusiviteit kan claimen. Dat is waarom de
rentie. Eerdere verbanden bestonden bijvoorbeeld op basis van een onder- ‘mens’ in zekere randgevallen die Giorgio Agamben analyseert in termen
scheid tussen christen en heiden, bij Paulus tussen kata sarka (zij die van de Romeinse figuur van de homo sacer altijd door uitsluiting inge-
volgens het vlees leven) en kata pneuma (zij die volgens de geest leven). sloten is in de liberale democratie (Agamben 1998). Het naakte leven, dat is
Andere tegenstellingen zijn die tussen rationeel dier en barbaar of wilde of tegelijk het uit de democratie verstotene en de manipuleerbare basis van
die tussen Naturmensch en Kulturmensch (zie voor een beknopt over- die democratie. De ‘burger’ is daarmee altijd resultante van biopolitiek,
zicht: Landmann 1982). Zo berust de liberale democratie op een hoogcom- van antropoproductie. Het onderscheid tussen ‘mens’ en ‘burger’ is on-
plex onderscheid tussen ‘mens’ en ‘burger’. Dat onderscheid ligt aan de derdeel van wat ik eerder een cladogrammatica heb genoemd: een sociale
basis van de moderne democratie en is bijvoorbeeld expliciet gecodificeerd vorm van cladistiek (Schinkel 2007). Cladogrammatica betreft namelijk
in de Déclaration des droits de l’homme et du citoyen (1789). Het onder- het indelen van antropologische typen, bijvoorbeeld op grond van natio-
scheid tussen ‘mens’ (homme) en ‘burger’ (citoyen) ligt nog steeds aan de naalstatelijke criteria (mens/burger) of op basis van mate van [integratie]
basis van het internationale systeem van staten en het internationaal recht (via [integratie]ladders en -metingen).
(zie voor enkele gevolgen daarvan: Agamben 1996). Als we zulke differen-
ties zien als vormen binnen de vormcalculus van George Spencer Brown In deze bijdrage wil ik verder ingaan op enkele elementen, zowel discursief
(1973) gaat het om tweewaardige onderscheidingen, waarbij altijd één als praktisch, die tegenwoordig een rol spelen in de Nederlandse context
zijde geactualiseerd (gemarkeerd) is. Het markeren van de andere zijde is (maar zeker niet alleen daar) van de cladogrammaticale vormfixatie van
niet mogelijk zonder een ‘crossing’ te maken. Blinde vlek voor een obser- het mens/burgeronderscheid. Ik ga eerst in op wat, met het latere werk
veerder die op basis van een onderscheid observeert, is de eenheid van de van Foucault, gezien kan worden als hedendaagse normalisering. Vervol-
differentie. Binnen het onderscheid Griek/barbaar observerend, is het bij-

40
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Willem Schinkel – Na de mens en de burger

gens zoom ik in op het [integratie]discours als casus van biopolitieke im- technieken, gericht op populatiecontrole. Daarmee gaat hij voorbij zijn
munisering. analyse van de discipline en omschrijft hij de contouren van een ‘diagram’
dat dichter in de buurt komt van wat Gilles Deleuze de controlemaat-
schappij genoemd heeft (Deleuze 1990). Daarin vindt normalisering niet
meer plaats via panoptische internalisatie in gelokaliseerde ruimten
Hedendaagse normalisering (school, fabriek, kazerne, ziekenhuis, gevangenis). In termen van Marc
Schuilenburg (2008; vgl. Rajchman 2000, 137) maken zulke ‘gegroefde
Bij een analyse van cladogrammaticale semantieken is een historiserende ruimtes’ plaats voor een ‘open’ ruimte van continue modulatie en
benadering van groot belang. Want het is aan te nemen dat de geschie- controle. Scholing wordt daarbij permanent, geneeskunde preventief,
denis van het mensbeeld zich verhoudt tot de geschiedenis van de sociale straffen pluriform en business een continue monetaire manipulatie
systemen waarbinnen zulke semantieken als eigenwaarden naar voren (Deleuze 1990, 182). Foucault heeft dat niet alleen voorzien; hij heeft in
komen. Dat is de blijvende inzet geweest van Foucaults werk, en het ligt zijn filosofie van het dispositief van de sécurité aanzetten gegeven tot een
evenzeer aan de basis van Luhmanns analyses van de verhouding tussen analyse ervan, hoewel hij zelf uitdrukkelijk aangaf dat het daarbij inder-
semantiek en sociale structuur. Zo is het Griekse beeld van de zoon daad ging om een filosofie en niet om een sociologie (waar hij al eerder
politikon, dat aansloot op een polis of een civitas, bij Thomas van Aquino afstand van nam: Foucault, 1966) of een geschiedschrijving (ook hier had
vertaald tot animal social, hetgeen aansloot bij de vertaling van civitas als hij eerder al afstand van genomen: Foucault 1969).
societas. De achtergrond daarvan moet gezocht worden in het verlies van
relevantie van het klassieke onderscheid tussen oikos en polis onder Wat Foucault laat zien is dat normalisering niet per se via disciplinering
feodale verhoudingen (Luhmann 2005a, 178). In de moderne tijd wordt de hoeft plaats te vinden. Disciplinering maakt gebruik van biomacht maar
natuurlijkheid van de mens (animal social) als prepolitiek gezien (bij beperkt zich daarbij tot wat Foucault anatomopolitiek noemt (Foucault
Hobbes als bedreigend voor het politieke verband; bij Rousseau als de 1976, 183; 1997, 216). Anatomopolitieke disciplinering grijpt aan op het
gewenste natuurlijke en voorpolitieke situatie). Het op die manier abstract individuele lichaam en dresseert dat onder meer door een planmatige
geworden begrip van de societas wordt, als societas civilis, opgevuld met indeling van ruimte en tijd. Naast disciplines behelst biomacht regulatieve
het idee van de burgerlijke maatschappij. Nu is het niet langer de politiek controles (contrôles régulateurs). Daaronder verstaat Foucault vormen
die de substantie van de gemeenschap bepaalt, maar de economie. Dat van biopolitiek gericht op de populatie als geheel. Individuen worden
sluit aan bij de door Foucault beschreven ontdekking van de mens als daarin behandeld als exemplaren van een biologische soort. Waar Fou-
fixeerbaar object, en wel via disciplinering tot arbeider-subject. Voor de cault eerder nog stelt dat de norm van de discipline en de norm van de
beperkte ruimte die hier gegeven is, zal ik de historische ontwikkeling van regulatie orthagonaal op elkaar aansluiten (ofwel: haaks op elkaar inha-
cladogrammaticale vormen verder buiten beschouwing laten en hier ken) en dat de société de normalisation pas in die combinatie begrepen
aansluiting zoeken bij Foucaults latere analyses van de hiërarchisering op kan worden (Foucault 1997, 225), onderscheidt hij later meer expliciet
basis van toezicht (surveillance) en ‘politie’ (Foucault 1975, 286; 2004, 320 twee vormen van normalisering. Want waar anatomopolitiek het individu
en 327-330). Foucault heeft, met name in zijn colleges aan het Collège de ‘mechanisch’ behandelt als corps comme machine, gaat het in biopolitiek
France (bijvoorbeeld in 1977-1978 onder de titel Sécurité, territoire, om le corps-espèce. Daarin wordt het individuele lichaam geanalyseerd op
population) uitvoerig stilgestaan bij wat hij de sécurité noemde, een zijn/haar reproductieve functies en wordt het individu gezien als opgeno-
dispo-sitief dat praktijken omvat die op gecalculeerde wijze probabilis- men in een milieu dat uit statistisch calculeerbare en praktisch manipu-
tische verschijnselen via biopolitiek managen (Foucault 2004, 8). Voor leerbare parameters bestaat (Foucault 2004, 22). Dat levert een nieuwe
Foucault bestaat de sécurité uit een veelvoud van statistisch onderbouwde vorm van normalisering op. Disciplinaire normalisering vertrekt vanuit

41
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Willem Schinkel – Na de mens en de burger

een norm die over de populatie wordt gelegd om zo de afwijking te trace- niteit die het lichaam van de gemeenschap zelf te lijf gaat (Derrida 2003).
ren. Dit is het type normalisering dat bijvoorbeeld beschreven wordt door Bij Esposito is immuniteit echter een fenomeen dat onlosmakelijk ver-
Canguilhem (1966). De normalisering die bij het dispositief van de sécurité bonden is met de moderniteit (Esposito 2008, 54).
hoort, werkt andersom en begint bij de actuele verdeling van de populatie Een meer algemeen en daarom hier meer bruikbaar begrip van immuni-
om die vervolgens als normaalverdeling te nemen en daaruit de norm te teit is gegeven door Niklas Luhmann. Voor Luhmann immuniseert een
distilleren (Foucault 2004, 57, 59 en 65). En hoewel dat een procedure is sociaal systeem zichzelf via de operatieve verwerking van negaties. Sociale
waar veel sociaal-wetenschappelijke problemen aan vastkleven (cf. Fischer systemen gebruiken tegenstellingen om immuunsystemen te activeren.
1996), is het een kenmerk van de laat-negentiende-eeuwse technieken van Die immuunsystemen dragen bij aan de afstemming van sociale systemen
de sécurité, maar ook van bijvoorbeeld de hedendaagse criminaliteits- op hun omgeving. Immuunsystemen doen dat niet door het afwijkende
analyse en -aanpak die onder de naam new penology bekendstaat (Feeley te sanctioneren, maar door het in potentie te sanctioneren. Dat wil zeggen
en Simon 1992). dat de mogelijkheid van sanctionering van het afwijkende paraat gehou-
den wordt. Op die manier bouwen sociale systemen leervermogen en
Een combinatie van beide vormen van normalisering – waarbij normen
veranderingspotentieel op, wat feitelijk zoveel wil zeggen als dat ze
enerzijds input en anderzijds output van analyse zijn – is te vinden in de zichzelf in staat stellen op een complexe (selectieve) manier om te gaan
statistieken waarin aan de hand van relatieve afstand (variërend gevat in met een omgeving die altijd complexer is. Tegenstellingen worden dus
termen van een ‘kloof’ of een ‘brug’) de [integratie] van ‘migranten’ in de niet zonder meer uit de weg geruimd, maar kunnen worden aangegrepen
‘Nederlandse samenleving’ gemeten wordt en vervolgens via beleidsprak- om te leren en te veranderen en zijn in die zin nuttig. Ze dienen de inter-
tijken en juridische coderingen gepoogd wordt te verkleinen. Die gecom- ne verwerking van veranderingen in de systeemomgeving. Zo kunnen ‘et-
bineerde normalisering is te vatten als een vorm van politieke immunise- nische tegenstellingen’ de omgang faciliteren met een mondialiserende
ring waarin de tegenstelling mens/burger op het spel staat. In de volgende wereld gekenmerkt door massamigratie. Luhmann stelt dus dat sociale
paragraaf geef ik eerst een bespreking van wat ik daaronder zou willen systemen zich niet tegen hun negatie immuniseren, maar met behulp van
verstaan, om dan verder te gaan met een bespreking van de immunise- hun negatie (Luhmann 1984, 504). Tegenstellingen zijn dus uiterst pro-
rende normalisering in het [integratie]discours. ductief. Toegepast op etnische tegenstellingen betekent dat bijvoorbeeld
dat aan de hand van dergelijke tegenstellingen reacties op een globalise-
rende wereld verwerkt kunnen worden. Ofwel: door etnische tegenstel-
lingen te thematiseren en op verschillende gebieden (politiek, economie,
Immuniteit recht, beleid, wetenschap, kunst) als issue of zelfs als probleem op te voe-
ren, gaat een maatschappij om met sociale verandering die aan aspecten
Sociale systemen immuniseren zich. Voor Roberto Esposito betekent dat van globalisering – mondiale migratie bijvoorbeeld – gerelateerd is.
dat een gemeenschap bepaalde leden vrijstelt van het gemeenschappelijke Daarom hangen identiteit en immuniteit, die gewaarborgd wordt via de
door hen vrijheid, bijvoorbeeld in de vorm van liberaal burgerschap, te verwerking van gepolariseerde tegenstellingen, nauw samen. Zo stelt ook
schenken (Esposito 2009). Die dispensatie van het gemeenschappelijke die Jean-Luc Nancy: ‘Identiteit is evenveel waard als immuniteit, het ene
de gemeenschap immuniseert voor een exces aan gemeenschap kan ver- maakt zich zichtbaar als het andere’ (Nancy 2002, 19).
volgens betekenen dat de immuniteit van de gemeenschap zich tegen die
gemeenschap zelf keert. Te vrije burgers ondermijnen de gemeenschap. Immuniteit behelst met andere woorden het stabiliseren van tegenstel-
Een situatie die Derrida met de term ‘auto-immuniteit’ heeft beschreven is lingen om het verwerken daarvan te hanteren als medium van
het gevolg: de gemeenschap moet zich immuniseren tegen haar immu-

42
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Willem Schinkel – Na de mens en de burger

systeem/omgevingafstemming. Nu heeft ‘immuniteit’ een overschot aan nen/buiten en inclusie/exclusie. Alvorens meer beschrijvend in te gaan op
organicistische connotaties. Zo behelst het het beschermd zijn van een de manier waarop immunisering in praktijk gebracht wordt, sta ik iets
lichaam tegen schadelijke invloeden van buiten, het onvatbaar zijn voor langer stil bij de logische architectuur van die immunisering.
ziektes en parasieten en het beschermd zijn tegen besmetting. De meta-
foor van ‘immuniteit’ sluit goed aan op de restorganicistische assumpties
die de samenleving denkbaar maken als variant op een sociaal lichaam. De
manier waarop gedacht wordt over ‘de samenleving’ draagt sporen van Inclusie of exclusie? Conclusie!
een organicisme dat door de tijd heen verschillende gedaanten heeft aan-
genomen. Er zijn beelden die de nadruk op hiërarchie leggen, zoals bij In één van zijn essays over de relatie tussen culturele semantieken en
Plato; beelden die de nadruk op functiedeling leggen, zoals bij Paulus of maatschappelijke structuur stelt Niklas Luhmann dat de tijd voorbij is dat
Thomas; beelden die de differentie centrum/periferie centraal stellen, ‘barbaar’ nog de negatieve zijde van een asymmetrische vorm is. Hij wijst
zoals in de late middeleeuwen; beelden die rond moderne arbeidsdeling op het feit dat de afwijking, zoals ook door Foucault geconstateerd (Fou-
opgebouwd zijn, zoals bij Spencer, Witte en Durkheim; en beelden die cault 1975), niet langer uitgesloten maar ingesloten wordt. Daarbij zijn
met name de eenheid, geslotenheid en interne emergentie van organisme drie punten van bijzonder belang: 1) de omvorming van eerdere exclusies
benadrukken, zoals bij Hegel. in inclusies; 2) de formulering van filosofische theorieën die geen ‘buiten’
meer onderkennen, terwijl tegelijkertijd begrippen als ‘omgeving’ of
Het spreken over [integratie] berust op enkele grondassumpties van het ‘milieu’ ingeburgerd raken; 3) de uitvinding van ‘cultuur’. Luhmann con-
sociaal organicisme: 1) het gaat uit van een deel/geheelschema; 2) het legt stateert: ‘All das scheint dazu zu dienen, die Barbaren in die Gesellschaft
het analytisch primaat bij het geheel (hoewel het de aanpassing van delen einzusaugen’ (Luhmann 1995, 144). Hij constateert echter ook dat
aan het geheel is, en niet hun aanpassing door het geheel, die delen tot functionele differentiatie volledige inclusie niet toelaat en tot marginalise-
‘deel’ maakt); 3) het veronderstelt een proces van ‘integratie’ als medium ring leidt (Luhmann 1995, 147-148; 1997, 621 en 630-631). En: met Agamben
van afstemming tussen delen en geheel. Op basis van die vooronder- (1998, 21 en 82) stelt Luhmann dat inclusie betrekking heeft op de persoon
stellingen is het mogelijk plausibiliteit op te bouwen voor een concept van terwijl het in de exclusie slechts op het lichaam aankomt (Luhmann 1997,
‘samenleving’ dat dubbel paradoxaal is: het kan een orde zijn, ook als de 632-633). Tegelijkertijd stelt hij dat exclusie sterker ‘integreert’ dan inclu-
eenheid en identiteit ervan zoek is, en het kan een identiteit of afgeba- sie. Luhmann verstaat onder ‘integratie’ de beperking van vrijheidsgraden
kende eenheid hebben, ook wanneer de orde ervan zoek is. Die paradoxen voor communicatieve selecties. En inderdaad is het dan evident dat het
kunnen worden beheerd via temporalisering (de samenleving is, wat ze sociaal systeem van de maatschappij het zich alleen aan de ‘onderkant’
gaat zijn), waardoor afwisselend orde nu en eenheid in de toekomst kan veroorloven om vrijheidsgraden af te staan (Luhmann 1997, 631).
verondersteld kunnen worden, en vice versa. Bij gebrek aan plausibiliteit Wanneer dus alles ingezet wordt op inclusie leidt dat tot een ‘inte-
van temporaliseringsnarratieven (‘Grote Verhalen’) ontstaat de proble- gratie’probleem dat fundamenteler is dan de [integratie]problematiek
matische paradox van de maatschappij: de paradox van een maatschappij zoals die bekend is. Inclusie leidt tot selectieve complexiteit, tot beperkte
die één maar niet geordend kan zijn, die tevens geordend kan zijn zonder voorspelbaarheid en tot risico’s en onzekerheden. Die zijn teken van een
eenheid te zijn, maar die zijn deparadoxalisering kwijt is geraakt (zie complexiteit die op zich kansen biedt, maar die wel toereikend geredu-
Schinkel 2007, 123-128). In die situatie, die door sociale hypochondrie ceerd moet worden. Volledige focus op inclusie stelt dus eisen aan het
gekenmerkt wordt, moet op een nieuwe manier aan de immuniserings- maatschappelijk systeem die hoogcomplex zijn en waarvan het de vraag is
functie van de maatschappij voldaan worden. Dat gebeurt via de proble- of erin te voorzien is. Verschillende maatschappelijke subsystemen zijn
matisering van [integratie]. Die loopt via tweewaardige vormen als bin- eenmaal op individueel attribueerbaar succes ingesteld en gebrek aan

43
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Willem Schinkel – Na de mens en de burger

succes in het ene subsysteem vertaalt zich gemakkelijk in gebrek aan effect van de goedbedoelde inclusiepogingen die, om zichzelf en hun
succes in het andere systeem (Luhmann 2005b, 80-81). Dat is waarom goede bedoelingen zichtbaar te maken, een object moeten fixeren en iden-
inclusiepogingen uiteindelijk niet daadwerkelijk als gericht op inclusie tificeren als ‘uitgesloten’. Alleen met het uitgeslotene kan inclusiewerk
gezien kunnen worden. Ze hebben veeleer een immuniserende functie. werken. Dat is, à propos, waarom het ontstaan van een [integra-
De discursieve en praktische nadruk op inclusie heeft het effect van een tie]industrie, die een marktlogica aan deze dynamiek verbindt, gezien kan
insluitende uitsluiting. Inclusiepogingen identificeren hun object als worden als een verzelfstandiging van een immuniseringsfunctie die steeds
geëxcludeerd. De goede wil tot inclusie markeert daarmee een onder- sterker op eigen kracht (autopoietisch) in staat is voor een reproductie
scheid dat vóór die markering niet actief is. Wie object van inclusiewerk is, van haar object te zorgen. De immuniseringsfunctie waarin zo voorzien
wordt herkenbaar als uitgesloten. Maar dat moet op tweeërlei wijze wordt, behelst de symbolische quarantaine van [niet-geïntegreerden] in
gekwalificeerd worden. Ten eerste is de aldus herkenbaar gemaakte uit- een ruimte die – inderdaad met ruimtelijke metaforiek – voorgesteld
sluiting het performatieve effect van de poging tot insluiting. En ten wordt als ‘buiten de samenleving’. Het enige ‘buiten’ dat deze samenleving
tweede moeten in- en exclusie gezien worden als twee waarden van de nog toestaat, is ofwel dat van een andere samenleving (maar [niet-
vorm conclusie. Ook de exclusie is een inclusie, en wel per negativum. De geïntegreerden] bevinden zich niet in België of Duitsland) ofwel een
fixatie van het object ‘maatschappij’ loop zo via de fixatie van het object buiten dat feitelijk een binnen is: de gevangenis, de sociale zekerheid, het
van inclusiepogingen, van [integratie]werk. Want het object ‘maatschap- ‘buiten de samenleving’ van [niet-geïntegreerden] in het algemeen. Het
pij’ wordt herkenbaar en identificeerbaar als gevolg van de performatieve gaat dan om een paradoxaal buiten, een buitenkant die tegelijk een onder-
geloofwaardigheid van haar afwijkingen, gefixeerd als objecten van een kant is. Daarmee wordt voorzien in een immuniseringsfunctie die tegelijk
inclusiearbeid die verschijnt als guter Wille zur Macht. Zou die inclusie materieel en ideëel is: economisch minder geprivilegieerden en cultureel
feitelijk slagen, dan zou de maatschappij een [integratieprobleem] hebben afwijkenden worden in immunologische quarantaine geparkeerd. In een
op de manier waarop Luhmann daarover spreekt. Wanneer ik het hier geseculariseerd vagevuur, een maatschappelijk limbo, wachtend op
over ‘immuniserende normalisering’ heb, behelst dat de insluitende uit- ballotagecommissies van politici, beleidsmakers en wetenschappers die de
sluiting van objecten van [integratie]. De normalisering heeft hier met symbolische toelating tot, of het ‘lidmaatschap’ (vgl. over de connectie
name betrekking op de reproductie, generalisatie en stabilisatie van de tussen ‘lid’ en ‘organisme’: Nancy 1986, 41) van de club ‘samenleving’ be-
differentie ‘samenleving’/‘buiten de samenleving’; de immunisering is de palen, bevinden zich de objecten van inclusiepogingen. Aan hen de
immunisering van een sociaal lichaam dat zichzelf als ‘samenleving’ ondankbare taak de noodzakelijke aangrijpingspunten te zijn van een
observeert op basis van die differentie – een sociaal lichaam dus dat een immuniseringsfunctie waar ze weliswaar altijd aan ontsnappen – de
zelfincisie maakt om tot zelfobservatie te komen. Het ‘buiten de maatschappij is eenmaal en fuite – maar waarvan ze niettemin een
samenleving’, dat altijd al binnen is (net zoals het geëxcludeerde altijd al structureel geweld ondervinden dat zomaar de circulaire legitimatie zou
geconcludeerd is), wordt afgesneden van ‘de samenleving’ in een auto- kunnen betekenen van hun immunologische transformatie tot inclusie-
poietisch proces van immunisering. object.

De functie van inclusiepogingen moet dan ook niet gezocht worden op


het vlak van de inclusie zelf, maar op het vlak van de immunisering van
het sociaal systeem ‘maatschappij’. De fixatie van het object van inclusie- De diagrammatica van [integratie]
pogingen heeft tot gevolg de productie van de exclusie daarvan. Want
alleen een prescriptief beeld van ‘samenleving’ kan de gevolgtrekking Exclusie is dus een vorm van conclusie. Het is de negatieve waarde van een
rechtvaardigen dat ‘migranten’ uitgesloten zijn. Die uitsluiting is het tweewaardige vorm (conclusie) die als positieve waarde inclusie heeft.

44
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Willem Schinkel – Na de mens en de burger

Voor vormen geldt ook wel dat ze een ‘Designationswert’ en een ‘Re- De individualiserende deïndividualisering van [integratie]
flexionswert’ hebben (G. Günther in Luhmann 2000, 66). De reflectie-
waarde van een vorm is de negatieve waarde ervan. Juist die zorgt voor In het [integratie]discours wordt een object van [integratie] gefixeerd via
bevestiging van de positieve waarde. Juist exclusie zorgt, met andere een simultane individualisering en deïndividualisering. Nog in de jaren
woorden, voor inclusiegaranties en zo uiteindelijk voor de productie van 1980 had de term [integratie] betrekking op de groepsgewijze emancipatie
geloof in het bestaan van het sociaal lichaam ‘samenleving’. Ik zou nu van minderheden. Sinds de jaren 1990 is het een term die in geïndivi-
nader willen ingaan op de manier waarop in die immuniseringsfunctie dualiseerde zin gebruikt wordt. Maar het spreken over een [geïntegreerd]
voorzien wordt in het [integratie]discours. individu is etymologisch gezien merkwaardig – het Latijnse integer bete-
kent ‘ongeschonden geheel’. De onderkenning van die merkwaardigheid
Aan de immuniseringsfunctie wordt in een tijd van sociale hypochondrie ligt impliciet in het gebruik van de term. Het tegengestelde van [integratie]
voldaan door middel van een permanente reproductie, stabilisatie en is immers [desintegratie]? Eventueel zou over een [gedesintegreerd] geheel
generalisatie van objecten van [integratie]. Die objecten kunnen zijn: gesproken kunnen worden, maar een [gedesintegreerd] individu, en dat
vrouwen, gekken, homoseksuelen, ouderen, hangjongeren, niet-compu- wordt onderkend in het gebrek aan gebruik van de term, is nonsens.
tergebruikers, deleuzianen, uitkeringstrekkers, daklozen, gedetineerden, Zolang het dus onzinnig is om bij gebrek aan [integratie] over een
ex-criminelen, migranten en ‘allochtonen’ (zie voor een analyse van [gedesintegreerd] individu te spreken, is het feitelijk even onzinnig om het
chtonische antropoproductie: Geschiere 2009). Met name de laatste twee over een [geïntegreerd] individu te hebben. Maar dat het toch gebeurt –
groepen bevinden zich momenteel in het brandpunt van het [integra- taaldaden trekken zich van onzin weinig aan – heeft diagrammaticale
tie]discours. De stabilisatie van migranten en allochtonen als [niet-geïn- gevolgen.
tegreerden] loopt via wat ik de diagrammatica van [integratie] zou willen
noemen. Onder diagrammatica versta ik een voorschrift voor een De lokalisering van [integratie] op individueel niveau betekent tegelijker-
scheidend schrijven. Daarbij moet ‘schrijven’ niet in de beperkte maar in tijd een attributie van verantwoordelijkheid en schuld aan het individu
de bredere zin gezien worden, analoog aan de manier waarop Derrida dat object van [integratie] is. Als X niet goed geïntegreerd is, is dat zijn of
daarover dacht toe hij schreef ‘il n'y a pas de hors-texte’. Diagrammaticale haar gebrekkige [integratie] en niet die van ‘ons’ of die van ‘de samenle-
technieken zijn uitdifferentiatietechnieken die een [niet-geïntegreerd] ving’ als geheel. Die bestaat toch wel en onafhankelijk van X’ [integratie].
object doen uitkristalliseren als negatief van een normaal subject dat ‘lid Als X zorgt dat hij/zij [integreert], wordt hij/zij wellicht ‘lid’ van ‘de
van de samenleving’ is. Daarbij gaat het om technieken die zowel discur- samenleving’.
sief als performatief zijn; technieken dus die uiterst praktische uitwer-
kingen hebben. De diagrammatica van [integratie] behelst de technieken Maar met de individualisering van [integratie] – die [integratie] tot
die uiteindelijk cladogrammaticale onderscheidingen (zoals mens/burger) eigenschap of kenmerk van individuele personen maakt – vindt een
mogelijk maken. Ik sta stil bij vier diagrammaticale technieken: 1) de deïndividualisering plaats. Die deïndividualisering koppelt [integratie] aan
deïndividualiserende individualisering van [integratie]; 2) de dispensatie een verklarende factor die het individu te boven gaat, namelijk ‘cultuur’.
van [integratie] en etniciteit bij ‘autochtonen’; 3) de genealogisering van Enerzijds is het gebrek aan [integratie] dus bijvoorbeeld het gebrek aan
[integratie], en 4) de virtualisering van burgerschap. [integratie] van X; anderzijds wordt dat gebrek oorzakelijk verbonden met
X’ ‘cultuur’. En zo wordt de verantwoordelijkheid die eerst geïndividua-
liseerd was gedeïndividualiseerd, aan het niveau van het individu onttrok-
ken en uitgesmeerd over een grotere groep. Nu is het de hele groep die
valt onder zijn ‘cultuur’ die besmet is met het gebrek aan [integratie] van

45
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Willem Schinkel – Na de mens en de burger

X. En X wordt gereduceerd tot exemplarisch individu van het culturele standaard ten opzichte waarvan alles wat ‘etnisch’ is als differentie en
collectief. Op eenzelfde manier heeft het spreken over ‘gemeenschap’ een daarmee op afstand van ‘de samenleving’ verschijnt.
diagrammaticaal effect van een articulatie van het verschil tussen
‘samenleving’ en ‘gemeenschap’. Zo moest ‘de Marokkaanse gemeenschap
van Amsterdam’ afstand doen van de moord op Theo van Gogh. Afstand
doen – alsof de leden van die ‘gemeenschap’ er dus eerst dichtbij stonden. De genealogisering van [integratie]
‘Gemeenschap’ is zo feitelijk een alibi voor het lokaliseren van een
‘cultuur’. En via ‘cultuur’ wordt een eerst geïndividualiseerde [integra- De autopoiesis van biopolitieke binnen/buitendifferentiaties geeft aanlei-
tie]last zo gedeïndividualiseerd dat het ‘etnische groepen’ of ‘gemeen- ding tot vormen van zelforganisatie van een [integratie]discours die een
schappen’ zijn die niet alleen als ‘anders’ herkenbaar worden, maar ook cladogrammatica van menstypen op de tijdas stabiliseren. Dat wil zeggen
nog, vanwege de aan hen geattribueerde alteriteit, als (nog) niet behorend dat stabiliteit over tijd verleend wordt aan gefixeerde objecten van
tot ‘de samenleving’. [integratie]. Dat gebeurt middels wat de genealogisering van [integratie]
genoemd kan worden. Daarin wordt de constructie van de n-de generatie
migrant voltrokken. Paradoxale figuren ontstaan, zoals de ‘tweede gene-
ratie migrant’, het kind van de migrant; zelf een migrant die nooit gemi-
De dispensatie van [integratie] en etniciteit greerd is. Op basis van het idee dat kinderen van migranten nog geen lid
zijn van het sociaal lichaam ‘samenleving’ worden ze teruggeplaatst in de
In het [integratie]discours bestaat zoiets als de dispensatie van [integratie]. algemene categorie ‘migrant’. De samenleving is immers niet zo snel
Daarmee bedoel ik te wijzen op de assumptie dat ‘autochtonen’ [geïnte- gepenetreerd; ze speelt ‘hard to get’. Toetreding tot ‘de samenleving’ is
greerd] noch [niet-geïntegreerd] zijn. Het is in het reguliere spreken over niet in één generatiewisseling gegarandeerd; daarvoor zijn, zo praat een
[integratie] niet zo dat ‘autochtonen’ bij voorbaat [geïntegreerd] zijn. Het journalist als Scheffer de Chicago School-sociologie uit de eerste helft van
is eerder zo dat [integratie] bij ‘autochtonen’ in het geheel niet speelt; het de twintigste eeuw na, zeker drie generaties nodig. Maar het is de vraag of
is simpelweg geen issue, tenzij het gaat om werklozen, ex-gedetineerden, na de ‘derde generatie migrant’ niet ook de ‘vierde generatie migrant’
gekken, jongeren, vrouwen, ouderen en wat al niet meer ‘afwijkt’, maar ontstaat. Want de zelforganisatie van het [integratie]discours verzekert
nergens is het zo sterk als bij ‘allochtonen’. Je zou kunnen zeggen dat het zichzelf middels de genealogisering van [integratie] van een reservoir aan
werkelijk bepalende onderscheid dus niet [geïntegreerd]/[niet-geïnte- toekomstige objecten van [integratie], en het is maar de vraag of de sociale
greerd] is. Het fundamentele verschil ligt tussen personen bij wie [inte- functie van dat reservoir na drie generaties een functioneel equivalent
gratie] in het geheel niet speelt en diegenen bij wie [integratie] wel een gevonden heeft dat niet langer een exponentiële productie van ‘migran-
issue is, hoe [goed geïntegreerd] ze ook zijn. Wat voor Esposito in zijn ten’ tot gevolg heeft. En dat is feitelijk wat er gebeurt: de staat, het jour-
beschrijving van immuniteit een ‘dispensatie van gemeenschap’ is, naille, de trottoircommunicatie en de wetenschap zijn het die voor een
verschijnt hier als dispensatie van [integratie]. Immunis, dat betekent ook: exponentiële toename van de migratie zorgen. Met de reproductie van het
vrijstelling van een verplichting – dispensatie. Pas in de negentiende eeuw, beeld van ‘n-de generatie migranten’ is de grootste bedreiging voor het
wanneer de sociale geneeskunde ontstaat en een biopolitieke zorg om sociaal lichaam: de vruchtbaarheid van de migrant. Vandaar ook de
hygiëne en volksgezondheid ontstaat, krijgt immuniteit de connotatie beschavingsoffensieven gericht op de vrouw: de gender-issues rond
van onvatbaarheid voor besmetting. In de dispensatie van [integratie] ko- opvoeding (te veel kinderen om goed op te voeden) en onderdrukking
men beide connotaties samen. Datzelfde geldt voor de dispensatie van van de vrouw (de autonome vrouw krijgt minder kinderen), en vandaar
etniciteit, die het ‘autochtone’ tot neutrale, etnieloze categorie verheft, de ook de thematisering van de ‘importbruid’ – een gendered codering van

46
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Willem Schinkel – Na de mens en de burger

een migratievorm die voor minstens een derde mannen betreft. Allen Dat heeft een virtualisering van burgerschap tot gevolg (zie voor een
hebben te maken met de discursieve exponentiële productie van migran- analyse met praktische voorbeelden Schinkel 2009a). Wanneer burgers in
ten: als de kinderen van migranten zelf migrant zijn, puur omdat zij kin- de formele zin gebrekkig zijn in hun [integratie], maar [integratie] gelijk-
deren van migranten zijn, dan gaat het hard met de migratie. En dus is er staat aan ‘burgerschap’, zijn ze kennelijk toch geen volwaardige burgers.
een aperte noodzaak tot [integratie]. Maar die discursief gestimuleerde Burgerschap van formele burgers wordt zo een virtualiteit in plaats van
migratiegroei vindt plaats juist omdat [integratie] een biopolitieke immu- een actualiteit. Dat is leuk als je een monade bent (zie Van Tuinen 2009),
niseringsfunctie vervult. Er is een onverzadigbare behoefte aan de norma- maar voor een persoon is het niet zonder structureel of zelfs symbolisch
liserende problematisering van [integratie]. Feitelijk heeft de genealogise- geweld.
ring van [integratie] dus een vaccinatiefunctie: ze verzekert immunisering
in de toekomst. De historische genese van de virtualisering van burgerschap wordt zicht-
baar in de omkering van de volgorde van prioriteit in de inburgering.
Waar eerder formeel burgerschap de kroon op het werk van de [integratie]
was, is het nu slechts het begin. Nu immers veel [niet-geïntegreerden]
De virtualisering van burgerschap formeel staatsburger zijn, functioneert formeel burgerschap niet langer
als diagrammaticaal element. Het scheidt niet langer en articuleert niet
Voor wie het nog niet weet (en zie dan vooral het zeer leesbare Schinkel voldoende eenduidig de grens tussen ‘samenleving’ en de residuele rest die
2008): tegenover de Tweede Kamer in Den Haag bevindt zich een Burger daarbuiten wordt geplaatst in collectieve voorstellingen die lopen via
King. Op de muur daarvan, recht tegenover de wandelgangen van de [integratie]praktijken zoals inburgeringscursussen. De volgorde is dus om-
Tweede Kamer – en ongetwijfeld leesbaar vanuit die wandelgangen, waar gedraaid en tegenwoordig is formeel burgerschap maar het begin. Het is
politici de beste ideeën opdoen – staat een billboard met daarop: ‘Alleen moreel burgerschap – het kennen en onderschrijven van ‘Nederlandse
een GEGRILDE burger is een ECHTE burger.’ Een betere biopolitieke normen en waarden’ en het spreken van ‘de taal’ (bedoeld wordt:
inspiratiebron kon de Haagse politiek zich niet wensen! De biopolitieke Nederlands) – dat tegenwoordig de kroon op het werk van [integratie] is
vertaling van het credo van de Burger King in de Nederlandse monarchie (Van Houdt en Schinkel 2009). Maar omdat moreel burgerschap inherent
is: ‘Alleen een ACTIEVE burger is een ECHTE burger.’ Want sinds 1994 is diffuus en contested is, betekent dat een verlenging van het residuele
de beleidsdefinitie van [integratie]: ‘burgerschap’. Dat is een evident vage limbo waar [niet-geïntegreerden] zich bevinden. Steeds kunnen de eisen
definitie, maar dat is het. Burgerschap. Die definitie is mogelijk op grond opgeschroefd worden; steeds kan blijken dat toch nog andere morele
van een differentiatie tussen twee aspecten van burgerschap: formeel criteria van belang zijn. Praktisch-inhoudelijk zijn die doorgaans van geen
burgerschap en moreel burgerschap (zie: Schinkel 2009a; Van Houdt en belang, maar het evenzeer praktische effect ervan blijft: de markering en
Schinkel 2009). Formeel burgerschap heeft betrekking op juridisch geco- visualisering van hen die nog aan de reflectiekant van het mens/burger-
dificeerde rechten en plichten; moreel burgerschap betreft allerhande onderscheid staan. Het [integratie]exorcisme kan zo ook bij burgers in de
morele en/of culturele lagen die daar bovenop gelegd worden. Praktisch formele zin die andere zijde van de differentie markeren. Daarmee
zijn de twee verweven (zo is het betalen van belastingen ook moreel worden mensen geboren die formeel burger zijn maar die toch ‘eigenlijk-
geladen), maar niettemin zijn het aspecten die op enig moment meer of nog-geen-echte-burger’ zijn. Dit kan gethematiseerd worden in termen
minder benadrukt worden. Momenteel wordt moreel burgerschap met van ‘actief burgerschap’ of ‘goed burgerschap’, en dan altijd als negatie
name benadrukt. Dat heeft te maken met het feit dat veel ‘n-de generatie daarvan. Die zwaardere belasting van de morele kant van burgerschap kan
migranten’ burger in de formele zin zijn. Wanneer dan toch hun burger- natuurlijk altijd vertaald worden in formele eisen en dus in formeel
schap geproblematiseerd wordt, moet dat op de morele pool gebeuren.

47
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Willem Schinkel – Na de mens en de burger

burgerschap, maar het is juist de differentie tussen beide die selectieve 2002) – levert Foucaults perspectief een remedie tegen een in de socio-
benadrukking productief maakt. logische theorie en sociale filosofie veel te vanzelfsprekend internalistisch
perspectief. Daarbij worden staten als intern gefundeerd gezien,
bijvoorbeeld via een contract, of het nu tussen volk en soeverein is, zoals
bij Hobbes, of tussen leden van het volk, zoals bij Rousseau. Vergeten
Conclusie: de eigenlijk-nog-geen-echte-burger wordt dat populatiebeheer mogelijk is op grond van de verkaveling van
een internationale populatie die onder (post)koloniale omstandigheden
Via de virtualisering van burgerschap kan zo ook binnen de cladogram- tot stand is gekomen. Juist daarom is de problematisering van [integratie]
maticale categorie ‘burger’ de differentie mens/burger geïntroduceerd en burgerschap in de context van internationale migratie een cruciaal
worden. Feitelijk wordt het mens/burgeronderscheid in het [integra- element van hedendaagse antropoproductie. Uiteindelijk kan een
tie]discours en in de daarbinnen mogelijke praktijken geactualiseerd op onderscheid gemaakt worden tussen twee vormen van populatiebeheer,
een diffuse manier. De eigenlijk-nog-geen-echte-burger is een hybride een meer extern gerichte en een meer intern gerichte. Op het naakte
tussenvorm. Geen burger in de morele zin maar wel in de formele zin. En leven, bijvoorbeeld dat van de ‘illegaal’, heeft een machtsvorm betrekking
geen mens in de zin van ‘naakt leven’ maar wel mens in de universele zin die ik zoèpolitiek zou willen noemen. Zoèpolitiek heeft betrekking op het
van voor-burgerlijkheid. Er wordt ‘gespeeld’ met de mens/burgervorm, internationale management van populaties via (natie)staten. Daarnaast
een complexiteit die de vorm toestaat omdat aan de ‘burger’-zijde verdere bestaat binnen dergelijke natiestaten wat ik met de term biopolitiek aan
differentiaties mogelijk zijn die al naar gelang de situatie aan de zou willen duiden. Biopolitiek betreft de interne populatiecontrole
‘mens’zijde toegeschreven kunnen worden, onder erkenning dat ze daar waarvan de hier besproken immunisering een onderdeel is (vgl. Schinkel
feitelijk niet thuishoren. Het is dus mogelijk om binnen de cladogramma- 2009b en 2009c). Het is een biopolitiek die het cladogrammaticale effect
ticale categorie ‘burger’ een onderscheid te maken tussen de ‘actieve heeft van een hiërarchische uitdifferentiatie van ‘burger’typen langs een
burger’ en de ‘eigenlijk-geen-echte-burger’ (met de aantekening dat ook statistisch geconstrueerd [integratie]continuüm. Dat immuniseert de
‘actief burgerschap’ iets is waarvan de normale burger dispensatie heeft). burger tegen de mens, maar bovenal immuniseert het ‘de samenleving’
Daarmee worden personen discursief uit de categorie ‘burger’ geëxcom- tegen iets dat altijd al door uitsluiting in haar ingesloten is. Het
municeerd en aan de negatieve zijde van het mens/burgeronderscheid immuniseert ‘de samenleving’ tegen die delen van zichzelf waarvan ze het
geplaatst, hoewel altijd voorondersteld mag zijn dat diegenen, die eigen- bestaan moet ontkennen om zelf te kunnen bestaan.
lijk-nog-geen-echte-burger zijn eigenlijk natuurlijk wel burger zijn, maar
‘slechts’ in formele zin. Dergelijke cladogrammaticale atletiek – de meeste Burgerschap is ‘hot’. Sociale wetenschappers schrijven er veelvuldig over
levensverandering is geen geïndividueerde vorm van ‘moeten’ (vgl. (ik kan dat weten) en bevinden zich daarmee in gezelschap van politici,
Sloterdijk 2009) – is mogelijk op grond van de voortdurende reproductie, beleidsmakers, opbouwwerkers et cetera. Wat we nodig hebben, zijn
generalisatie en stabilisatie van antropologische typen via diagrammaticale kritische perspectieven op een begrip dat onderhand zo modieus is dat het
technieken waarvan ik er hier enkele besproken heb. aan cruciale substantie dreigt te verliezen. Onderzoek in de lijn van
Foucaults werk over gouvernementalité is veelbelovend voor het genere-
Foucaults latere werk heeft de blijvende waarde te wijzen op het ren van dergelijke perspectieven, zoals Aihwa Ong (2006) en Barry Hindess
biopolitieke populatiebeheer waar anderen slechts contractueel gefun- (2002) hebben geïllustreerd. In Nederland zijn aanstormende talenten als
deerde politieke soevereiniteit zagen. Omdat populatiebeheer mogelijk is Friso van Houdt (EUR) en Rogier van Reekum (UvA) aan het werk om
op grond van een populatie die uiteindelijk op mondiale schaal gediffe- perspectieven te ontwikkelen waarin ‘burgerschap’ niet onproblematisch
rentieerd is – via het internationale systeem van (natie)staten (Hindess als één zijde van de mens/burgervorm verschijnt, maar waarin óók de

48
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Willem Schinkel – Na de mens en de burger

uitdifferentiatie van die vorm via de conceptualisering van burgerschap Canguilhem, G. (1966) Le normal et le pathologique. Parijs: Presses Uni-
zichtbaar wordt. En daarmee ook de burger die juist dát (‘burger’) eigen- versitaires de France.
lijk niet is, de residuele burger. Net als eerder in tijden van kolonialisme
en seksisme verschijnt dus na de mens en de burger: de eigenlijk-nog- Deleuze, G. (1990) ‘Postscript on Control Societies’. Negotiations. 1972-
geen-echte-burger. Je zou je kunnen afvragen wat en waar, na de rechten 1990. New York: Columbia University Press, 177-182.
van de mens en de burgerrechten, de rechten van de eigenlijk-nog-geen-
echte-burger zijn? Derrida, J. (2003) ‘Autoimmunity. Real and symbolic issues. A dialogue
with Jacques Derrida’. In: G. Borradori (red.) Philosophy in a time of
terror. Dialogues with Jürgen Habermas and Jacques Derrida. Chicago:
University of Chicago Press, 85-136.
Willem Schinkel is socioloog aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Enkele recente of verschijnende publicaties zijn: W. Schinkel (2007) Esposito, R. (2008) Bíos. Biopolitics and philosophy. Minneapolis: Univer-
Denken in een tijd van sociale hypochondrie. Aanzet tot een theorie sity of Minnesota Press.
voorbij de maatschappij. Kampen: Klement; W. Schinkel (2008) De
gedroomde samenleving. Kampen: Klement; W. Schinkel (red.) (2009) Esposito, R. (2009) Communitas. The origin and destiny of community.
Globalization and the state. Sociological perspectives on the state of the Stanford: Stanford University Press.
state. Basingstoke: Palgrave Macmillan; en W. Schinkel (2010) Aspects of
violence. A critical theory. Basingstoke: Palgrave Macmillan. Contact: Feeley, M.M. en J. Simon (1992) ‘The new penology. Notes on the
Schinkel@fsw.eur.nl. emerging strategy of corrections and its implications’. Criminology 30 (4),
449-474.

Fischer, C.S. (red.) (1996) Inequality by design. Cracking the bell curve
Literatuur myth. Princeton: Princeton University Press.
Agamben, G. (1996) ‘Beyond human rights’. In: Virno, P. en M. Hardt Foucault, M. (1966) Les mots et les choses. Ned. vert. (1982) De woorden
(red.) Radical thought in Italy. A potential politics. Minneapolis: en de dingen. Een archeologie van de menswetenschappen. Baarn: Ambo.
University of Minnesota Press, 159-164.
Foucault, M. (1969) L’archéologie du savoir. Eng. vert. (2002) The
Agamben, G. (1998) Homo sacer. Sovereign power and bare life. Stanford: archaeology of knowledge. Londen: Routledge.
Stanford University Press.
Foucault, M. (1975) Surveiller et punir. Naissance de la prison. Parijs:
Baecker, D. (2001) ‘Why Systems?’ Theory, Culture & Society 18 (1), 59-74. Gallimard.

Borch, C. (2005) ‘Systemic power. Luhmann, Foucault, and analytics of Foucault, M. (1976) Histoire de la sexualité I. La volonté de savoir. Parijs:
power’. Acta Sociologica 48 (2), 155-167. Gallimard.

49
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Willem Schinkel – Na de mens en de burger

Foucault, M. (1997) Il faut défendre la société. Cours au Collège de France, Luhmann, N. (1997) Die Gesellschaft der Gesellschaft. Frankfurt/M.: Suhr-
1976. Parijs: Seuil/Gallimard. kamp.

Foucault, M. (2004) Sécurité, territoire, population. Cours au Collège de Luhmann, N. (2000) Die Religion der Gesellschaft. Frankfurt/M.: Suhr-
France, 1977-1978. Parijs: Seuil/Gallimard. kamp.

Geschiere, P. (2009) The perils of belonging. Autochtony, citizenship, and Luhmann, N. (2005a) Soziologische Aufklärung 1. Aufsätze zur Theorie
exclusion in Africa and Europe. Chicago: Chicago University Press. sozialer Systeme. Wiesbaden: Verlag für Sozialwissenschaften.
Hindess, B. (2002) ‘Neo-liberal citizenship’. Citizenship Studies 6 (2), 127- Luhmann, N. (2005b) Einführung in die Theorie der Gesellschaft.
143. Heidelberg: Carl Auer.

Houdt, F. van en W. Schinkel (2009) ‘Aspecten van burgerschap. Een Nancy, J.-L. (1986) La communauté désœuvrée. Parijs: Christian Bourgois.
historische analyse van de transformaties van het burgerschapsconcept in
Nederland’. Beleid & Maatschappij 36 (1), 50-58. Nancy, J.-L. (2002) De indringer. Amsterdam: Boom.

Laermans, R. (1999) Communicatie zonder mensen. Een systeemtheore- Ong, A. (2006) Neoliberalism as exception. Mutations in citizenship and
tische inleiding in de sociologie. Amsterdam: Boom. sovereignty. Durham: Duke University Press.
Landmann, M. (1982) Philosophische Anthropologie. Menschliche Selbst- Rajchman, J. (2000) The Deleuze connections. Cambridge: MIT Press.
darstellung in Geschichte und Gegenwart. Berlijn: Walter de Gruyter.
Schinkel, W. (2007) Denken in een tijd van sociale hypochondrie. Aanzet
Lehmann, N. (2004) ‘On the different uses of difference. Post-ontological tot een theorie voorbij de maatschappij. Kampen: Klement.
thought in Derrida, Deleuze, Luhmann, and Rorty’. Cybernetics &
Human Knowing 11 (3), 56-80. Schinkel, W. (2008) De gedroomde samenleving. Kampen: Klement.

Luhmann, N. (1984) Soziale Systeme. Grundriß einer allegemeinen Theo- Schinkel, W. (2009a) ‘De virtualisering van burgerschap en de
rie. Frankfurt/M.: Suhrkamp. paternalistische staat’. Sociologie 5 (1), 48-68.

Luhmann, N. (1990) Die Wissenschaft der Gesellschaft. Frankfurt/M.: Schinkel, W. (2009b) ‘Illegal aliens and the state, or: bare bodies versus the
Suhrkamp. zombie’. International Sociology. Forthcoming.

Luhmann, N. (1995) Gesellschaftsstruktur und Semantik. Studien zur Schinkel, W. (2009c) ‘From zoèpolitics to biopolitics. Citizenship and the
Wissenssoziologie der modernen Gesellschaft, Band 4. Frankfurt/M.: construction of society’. European Journal of Social Theory.
Suhrkamp. Forthcoming.

50
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Willem Schinkel – Na de mens en de burger

Schuilenburg, M. (2008) ‘Waar wachten we nog op? Hoe technologie de


ruimte verdeelt’. In: M.A. van den Berg, C. Prins en M. Ham (red.) In de
greep van de technologie. Nieuwe toepassingen en het gedrag van de
burger. Amsterdam: Van Gennep, 189-205.
Sloterdijk, P. (2009) Du mußt dein Leben ändern. Frankfurt/M.: Suhr-
kamp.

Spencer-Brown, G. (1973) Laws of form. Toronto: Bantam Books.

Stäheli, U. (2000) Sinnzusammenbrüche. Eine dekonstruktive Lektüre von


Niklas Luhmanns Systemtheorie. Weilerswist: Velbrück.
Tuinen, S. van (2009) Mannerism in philosophy. A study of Gilles
Deleuze’s development of monadology into nomadology, of Leibnizian
approaches to the problem of constitution, and of Deleuze’s concept of
mannerism. Dissertatie Universiteit Gent.

De Creative Commons Licentie is van toepassing op dit artikel (Naamsvermelding-


Niet-commercieel 3.0). Zie http://creativecommons.org/licenses/by-nc/3.0/nl voor meer
informatie.

1
De term ‘integratie’ zet ik tussen haken om aan te geven dat het om een symbool gaat
dat een belangrijke rol speelt in de hedendaagse vorm van wat Foucault gouverne-
mentalité noemde, en om een semiotische breuk te forceren met het common sense-
gebruik van de term. Ik refereer altijd aan ‘integratie’ in tweede-ordeperspectief; het is
nooit een eerste-ordeobservatie zoals die in de ‘sociologie van integratie’ bijvoorbeeld
gebruikelijk is. Zie voor het onderscheid tussen eerste- en tweede-ordeobservaties bij-
voorbeeld Luhmann (1990, 87).

51
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie

kers van deze tijd (vgl. de opstellen in Norris 2005 en Calarco en DeCaroli
2007).
RUDI LAERMANS
De belangstelling voor Agambens werk valt deels te verklaren vanuit het
SOEVEREINITEIT , BIOPOLITIEK EN MODERNITEIT geopolitieke gebeuren na 9/11 (vgl. De Cauter 2004). Het Guantánamo
Bay-kamp, de Bush-doctrine over de ‘onwettelijke strijder’ en de afkon-
EEN KRITISCHE LEZING VAN GIORGIO AGAMBENS HOMO diging van diverse uitzonderingswetten in de wereldwijde strijd tegen het
SACER terrorisme lijken immers Agambens globale verdict over de politieke
moderniteit te bevestigen. Ook de recente omgang met de nieuwe stro-
men van illegalen en asielzoekers in de VS en West-Europa laat zich
Krisis, 2009, Issue 3 duiden vanuit Homo sacer. Transitzones op luchthavens of tijdelijke
www.krisis.eu opvangcentra kunnen worden beschreven als quasikampen waarbinnen
rechteloze levens zijn overgeleverd aan de goodwill van politionele in-
stanties. De receptie van Agambens politieke inzichten wordt voorts ook
gevoed door zijn ingrijpende herinterpretatie van Michel Foucaults
ideeën over de moderne biomacht. Agamben betrekt ze op de grond-
structuur van de soevereine macht, die al te vinden is in het oude Rome,
Inleiding en schuift via de rechtsfiguur van de uitzonderingstoestand soevereine
macht en biomacht in elkaar. Dat valt moeilijk te rijmen met de scherpe
De Italiaanse denker Giorgio Agamben stond al bekend als een originele tweedeling die Foucault maakt tussen beide machtsformaties. Agamben
interpretator van het werk van Martin Heidegger en vooral dat van meent evenwel dat ‘het bestaan van een (…) snijpunt’ tussen soevereine
Walter Benjamin voor hij eind jaren 1990 in bredere kring doorbrak met macht en biomacht ‘logisch gezien in de onderzoeken van Foucault geïm-
zijn beschouwingen in Homo sacer (1995) en Mezzi senza fine (1996) over pliceerd lijkt’ (HS 12). ‘Onderhavig onderzoek betreft juist dat verborgen
de latente biopolitieke logica van de soevereine machtsuitoefening.1 Vol- punt van samenkomst van het institutioneel-juridisch (of soevereine –
gens Agamben bestaat er met name een intrinsieke relatie tussen het kun- RL) en het biopolitieke machtsmodel’, aldus Agamben over de algemene
nen afkondigen van de uitzonderingstoestand, of het vermogen van een inzet van Homo sacer (HS 12).
soeverein om fundamentele rechtsregels tijdelijk buiten werking te stel-
len, en de productie van zogenaamd naakt leven. Paradigmatisch voor het In deze bijdrage geef ik een kritische lezing van de grondbegrippen uit
in elkaar grijpen van uitzonderingstoestand en naakt leven is het nazi- Homo sacer waarin ik af en toe ook de bij dit boek direct aansluitende
kamp, waarin het van wettelijke bescherming uitgezonderde leven poten- publicaties van Agamben betrek, in het bijzonder de boeken die tevens een
tieel ten dode was opgeschreven. In Homo sacer betoogt Agamben dat het onderdeel vormen van de breder opgezette Homo sacer-cyclus, met name
kamp geen historische aberratie is maar veeleer moet worden beschouwd Quel che resta di Auschwitz (1999) en Stato di eccezione (2003). Deze close
als ‘de verborgen matrix, de nomos van de politieke ruimte waarin wij nog reading leert dat Agamben de noties van soevereiniteit, naakt leven en
leven’ (HS 178).2 Deze radicale visie op de politieke moderniteit is onder- biopolitiek in meerdere, niet meteen onderling consistente betekenissen
tussen het voorwerp van een zodanig brede internationale receptie dat we gebruikt. Hij omschrijft ze in Homo sacer een eerste keer op basis van Carl
Agamben kunnen rekenen tot een van de toonaangevende politieke den- Schmitts definitie van soevereiniteit en een selectieve lectuur van Ro-
meinse bronnen, en geeft ze vervolgens in zijn schets van de politieke

52
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Rudi Laermans – Soevereiniteit, biopolitiek en moderniteit

moderniteit impliciet een andere lading. Zowel de uiteenlopende defini- geherinterpreteerd vanuit de meer algemene problematiek van
ties van de basisbegrippen van Homo sacer als Agambens meer centrale bestuurlijkheid, wat mede verklaart waarom het gebruik van de noties
claims over machtsuitoefening vergelijk ik tussendoor met Foucaults van biomacht en biopolitiek in zijn werk grosso modo beperkt blijft tot de
typeringen van de soevereine macht en de biomacht, evenals met diens jaren 1976-1977.4
visie op hun onderlinge verhouding binnen de politieke moderniteit.3
Hoogst relevant zijn met name de beschouwingen die Foucault aan het Hoewel Foucault het zelf niet benadrukt, maakt hij eigenlijk een dubbel
einde van de collegereeks Il faut défendre la société aan het moderne onderscheid tussen de moderne biomacht en de soevereine machtsuit-
racisme heeft gewijd. Zonder dat ook expliciet aan te geven, herneemt oefening die tot aan de moderniteit domineerde. Beide machtstypen
Agamben die in zijn karakterisering van de manier waarop de soevereine verschillen vooreerst op het punt van hun algemeen functioneren. De
biopolitiek binnen de moderniteit gestalte krijgt. Ik sta daarbij stil in de biomacht krijgt vorm via een veelvormig geheel van disciplines en
slotparagraaf, waarin ik tevens kort inga op Agambens paradigmatische reguleringen, richt zich op het individuele of generische lichaam als
werkwijze en afrondend wijs op de eenzijdigheid van een anti-etatistisch drager van leven, en wil de diversiteit aan levensuitingen niet onder-
denken dat de moderne politieke machtsuitoefening enkel vanuit haar drukken maar afstemmen op algemene, in kennis verankerde normen
uitzonderlijke manifestaties begrijpt. (Foucault 1976; Ned. vert. 1984, 134-143 en 1997, 213-226). De soevereine
macht kent daarentegen een eenheid in de figuur van een vorst en/of een
staatsapparaat, adresseert daaraan onderworpen subjecten, en bewaakt
primair de conformiteit aan de rechtsregels die het verkeer tussen
Van Foucault via Schmitt naar Agamben soeverein en onderdanen regelen en tevens de soevereine machtsuit-
oefening legitimeren (zie bijv. Foucault 1997, 37-38). Hoewel hij er verder
Michel Foucault heeft ons met andere ogen leren kijken naar de politieke weinig aandacht voor had, geeft Foucault in zijn lezingen aan het Collège
moderniteit. Zijn beschouwingen over biomacht en, later, bestuurlijkheid de France meermaals aan dat in de politieke moderniteit de soevereine
ondergraven de ingeburgerde liberaal-democratische beschrijving door de macht binnen de context van de natiestaat werkzaam blijft naast de
focus te verleggen van het juridisch (rule of law) en representatief (rule of biomacht, in het bijzonder via het publiek recht, wat ook voor de hand
the people) kader waarbinnen politieke beslissingen tot stand komen naar ligt (zie bijv. 1997, 33-35 en 2004a, 111-113). Het ermee verbonden juridisch
datgene wat een moderne overheid feitelijk beheert en reguleert. Dat is dispositief gaat volgens Foucault wel steeds meer functioneren conform
niet minder dan het leven (bios) zelf: moderne machtsuitoefening is de normaliserende logica van de biomacht: de ‘procedés van de normali-
synoniem met biomacht. Via de disciplinering van individuele lichamen satie koloniseren steeds meer de wettelijke procedures’ (1997, 35-36). Deze
en het gerichte bestuur van een nationale bevolking als drager van biolo- stelling impliceert, logisch doorgedacht, een gedeeltelijke ontkoppeling
gische processen (geboorte, dood, voorplanting, gezondheid …) wordt van het juridisch-discursieve dispositief van de soevereine macht en haar
het leven consequent in regie genomen met het oog op een optimali- herarticulatie binnen disciplinerende en biopolitieke strategieën (vgl.
sering van de erin vervatte krachten en mogelijkheden. ‘De disciplines van Ewald 1990).
het lichaam en de regulaties van de bevolking zijn de twee polen rondom
welke de macht over het leven zich heeft georganiseerd en ontplooid’, Soevereine macht en biomacht hebben in de tweede plaats een principieel
aldus Foucault (1976; Ned. vert. 1984, 137). Het levensbeheer op het niveau andere inzet, die Foucault primair verduidelijkt onder verwijzing naar het
van de bevolking, dus één van de twee pijlers van de moderne biomacht, handelen van de voormoderne (absolute) vorst. Terwijl de biomacht het
omschrijft Foucault consequent als biopolitiek. De moderne omgang met leven reguleert en normeert, is de ideaaltypische soeverein een letterlijke
de bevolking als object van politiek beleid heeft Foucault evenwel al snel afnemer van leven. Hij legt beslag op de diensten, producten of bezit-

53
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Rudi Laermans – Soevereiniteit, biopolitiek en moderniteit

tingen van onderdanen en zo nodig zelfs op hun leven, in het bijzonder het opschorten van de basisrechten die de relatie tussen soeverein en on-
bij zware juridische overtredingen of in oorlogstijd. De vorst kan dus het derdanen reguleren. Of er sprake is van een uitzonderingstoestand maakt
leven aan de dood blootstellen, reden waarom Foucault de kern van de de soeverein uit: het is zijn exclusieve prerogatief. De stelling dat het ver-
soevereine macht omschrijft als ‘het recht om ter dood te brengen of in mogen om te beslissen over de uitzonderingstoestand het wezen van de
leven te laten’ (1976; Ned. vert. 1984, 134; cursief in het origineel). Anders soevereine macht uitmaakt, vormt de hoeksteen van Homo sacer maar
dan binnen de moderne biopolitiek vormt de dood hier dus geen grens ontleent Agamben aan de Duitse rechtsgeleerde Carl Schmitt. ‘Soeverein
van de macht, maar is ze integendeel datgene waarover soeverein kan is degene die over de uitzonderingstoestand beslist’, zo luidt de beroemde
worden beschikt. Met een terloops door Foucault gebezigde contrast- openingszin van Schmitts Politische Theologie (2005, 5). Omdat hij wette-
uitdrukking kunnen we de kern van de soevereine machtsoefening dan lijk het recht heeft om wetten op te schorten wanneer hij dat nodig acht,
ook omschrijven als thanatopolitiek (1988; Ned. vert. 2004, 166).5 is de soeverein een paradoxale grensfiguur die tegelijkertijd binnen en bui-
ten de rechtsorde staat. Geen enkele norm kan immers maatgevend zijn
Foucaults eerder incidentele uitlatingen over de soevereine macht bezit- bij de soevereine beslissing over de uitzonderingstoestand: ze heet juist
ten een nogal dubbelzinnig karakter. Enerzijds benadrukken ze de juri- ook soeverein omdat ze volkomen ongebonden is, dus een pure beslissing
dische band tussen onderdaan en soeverein (de vorst of, moderner, de is. Als zodanig openbaart ze volgens Schmitt ‘het duidelijkst het wezen
natiestaat), wat Foucault ook in meer algemene zin doet spreken van het van het staatsgezag’: ‘Hier onderscheidt de beslissing zich van de rechts-
juridisch-discursieve model van machtsuitoefening (1976; Ned. vert. 1984, norm, en bewijst de autoriteit (om het paradoxaal te formuleren) dat ze
83-92). Anderzijds focussen ze op de captatie van leven vanuit de structu- voor het scheppen van het recht het recht niet nodig heeft’ (2005, 13).
rele mogelijkheid om dat te doden, waarbij Foucault primair refereert aan
de werking van de klassieke soevereine macht in de politieke premoder- Volgens Agamben bezit de rechtsfiguur van de uitzonderingstoestand een
niteit. Hoe deze twee aspecten precies samenhangen, laat Foucault in het meer algemene draagwijdte en verduidelijkt ze de dubbele structuur van
midden. De visie die Agamben in Homo sacer op de soevereine macht ont- het westers juridisch systeem. Dat omvat ‘twee heterogene maar op elkaar
vouwt, legt alsnog een directe relatie tussen beide karakteriseringen (en afgestemde elementen: een dat normatief en juridisch in de strikte zin is
ook met de notie van biomacht, zo zullen we zo dadelijk nog zien). Juist (dat we gemakshalve kunnen rubriceren als potestas) en een dat ano-
de in alle opzichten uitzonderlijke juridische bevoegdheden van de soeve- misch en metajuridisch is (dat we auctoritas kunnen noemen)’ (Agamben
rein, zo betoogt Agamben in navolging van Carl Schmitt, stellen hem in 2005, 86). Met deze karakterisering doelt Agamben in essentie op het feit
staat om het leven aan de dood bloot te stellen. dat rechtsregels regelmatig naar een niet-juridische, dus ongereguleerde
en daarom in principe anomische levensfeitelijkheid verwijzen, variërend
Volgens een lange traditie van natuurrechtsdenken, waarvan Hobbes’ van handelsbedrog over illegitieme seksuele handelingen tot doodslag.
Leviathan wellicht de bekendste representant is, wordt de (legitieme) Het recht betrekt zich op dit niet-recht, dat gewoon het anomische leven
soevereine macht ingesteld om het leven te beveiligen tegen de bedreiging zélf is, door het buiten te sluiten (‘het is onwettelijk’) maar het zo ook ex
met de dood door willekeurige anderen. Conform deze traditie pacificeert negativo in te sluiten (‘de wet zegt dat het onwettelijk is’). Deze para-
de soeverein een territorium in ruil voor onderschikking of gehoorzaam- doxale relatie tussen ‘binnen’ en ‘buiten’ waarin het recht het anomische
heid, maar beschermen tegelijk een aantal onvervreemdbare rechten de leven insluit door het buiten te sluiten noemt Agamben de uitzonderings-
onderdanen tegen mogelijk machtsmisbruik door een despotische soeve- relatie (HS, 25). Ze wordt in de uitzonderingstoestand als het ware
rein. De soeverein kan echter volgens het natuurrecht op een legitieme geïntensifieerd, tot aan het punt waar beide elementen niet langer vallen
manier het leven van onderdanen opeisen in tijden van opstand of oorlog. te onderscheiden. Enerzijds wordt hij ingesteld onder verwijzing naar
Deze uitzonderlijke situatie wettigt uitzonderlijke maatregelen, inclusief feitelijke ongeregeldheden, dus naar een toestand van anomie, via een

54
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Rudi Laermans – Soevereiniteit, biopolitiek en moderniteit

soevereine beslissing die in principe wettelijk kán maar zich aan iedere dat de productie van een biopolitiek lichaam het oorspronkelijke werk
wettelijke norm onttrekt en daarom zélf ook een anomisch karakter be- van de soevereine macht is. Zo beschouwd is de biopolitiek minstens zo
zit. Anderzijds resulteert deze beslissing in een situatie waarin het leven oud als de soevereine uitzondering’ (HS, 12; cursief in het origineel). Voor
niet langer is beschermd door bijvoorbeeld zekere constitutionele regels de goede orde: net als Schmitt is het Agamben in de eerste plaats te doen
en daarom wordt blootgesteld aan een ongeregelde machtsuitoefening om het soevereine vermogen om de uitzonderingsrelatie te activeren. Of
door politie, leger of geheime diensten (gaande van bijvoorbeeld inbreu- deze potenza die constitutief is voor de soevereine potestas en auctoritas
ken op de privacy over preventieve detentie tot regelrecht fysiek geweld). ook effectief wordt geactualiseerd, is een empirische kwestie die volgens
In de uitzonderingstoestand bezitten deze niet door wetten gedekte daden Agamben niets afdoet aan de paradigmatische waarde van de uitzonde-
echter potentieel een wettelijk karakter, al blijft het vaak onduidelijk of ze ringsrelatie tussen macht en leven bij de beschrijving van de biopolitieke
dat ook echt hebben. Dat is volgens Agamben ook precies het punt: zowel natuur van de soevereine macht (vgl. HS, 48-58 over ‘potentie en recht’).
de soevereine beslissing over de uitzonderingstoestand als de aldus ge-
creëerde situatie verwijzen naar ‘een zone waar buiten en binnen (van de Het op elkaar betrekken van soevereiniteit en biopolitiek is de nadrukke-
wet – RL), chaos en normale toestand zich niet onderscheiden’ (HS, 25). lijke inzet van Homo sacer, wat resulteert in een nogal drastische her-
‘De uitzonderingstoestand’, zo besluit Agamben (2005, 86), ‘is het middel ijking van de tweede term. Anders dan bij Foucault slaat de notie van bio-
dat ultiem de twee aspecten van de juridisch-politieke machine moet kop- politiek niet langer op het primair niet-juridische, normaliserende levens-
pelen en bij elkaar houden door het instellen van een drempel van beheer op bevolkingsniveau binnen de moderniteit, maar verwijst ze nu
onbeslisbaarheid tussen anomie en nomos, tussen leven en wet, tussen naar de soevereine mogelijkheid om het leven te ‘ontwettelijken’ binnen
auctoritas (de metajuridische autoriteit van soeverein of staat – RL) en de uitzonderingstoestand. Om het verschil te onderstrepen, onderscheid
potestas (de juridisch gebonden machtsuitoefening – RL)’. ik hierna de moderne biopolitiek zoals Foucault die heeft getypeerd van de
meer algemene soevereine biopolitiek die Agamben viseert. In de laatste
ligt de structurele band tussen macht en leven in de mogelijkheid om het
leven van juridische bescherming uit te zonderen en zo te verbannen naar
Soevereine biopolitiek als de productie van naakt of doodbaar leven een zone waar ‘de kracht van de wet’ niet langer geldt en daarom steeds
‘de wet van de brute kracht’ dreigt te regeren. Het door de soeverein
Met zijn door Schmitt geïnspireerde beschouwingen over de uitzon- rechteloos gemaakte leven dat in de ban blijft van het recht maar tegelijk
deringstoestand geeft Agamben een primair juridische invulling aan de wordt prijsgegeven aan de mogelijkheid van onwettelijk geweld – in het
notie van soevereiniteit. Tegelijk bakent de uitzonderingstoestand bij bijzonder door ‘wetsdienaren’ – noemt Agamben ook het naakte leven.
wijze van spreken de intersectie af tussen recht en niet-recht voor zover Dat is dus het ‘biopolitieke lichaam’ dat de soevereine macht per definitie
die juist niet langer door rechtsregels wordt genormeerd maar evenmin veronderstelt en reëel produceert bij het nemen van uitzonderingsmaat-
volkomen onwettelijk is. Het geheel of gedeeltelijk rechteloos gemaakte regelen, of het nu gaat om een absolute vorst of een modern-democra-
leven wordt zo prijsgegeven aan een politioneel bestuur dat voortdurend tische rechtsstaat. ‘In tegenstelling tot de politieke ruimte die wij moder-
op de scheidslijn van wettelijkheid en onwettelijkheid opereert. Het valt nen gewoonlijk voorstellen in termen van burgerrechten, vrije wil en
daarom nooit helemaal buiten de juridische orde, maar blijft in de ban sociaal contract, is vanuit de soevereiniteit gezien alleen het naakte leven
daarvan (HS, 36-37). Deze uitsluitende insluiting van het leven van echt politiek’, zo affirmeert Agamben (HS, 117; cursief in het origineel).
onderdanen, of het insluiten ervan binnen het recht door het van rechts-
bescherming uit te sluiten, is volgens Agamben ‘de oorspronkelijke – zij Agamben geeft de notie van naakt leven in eerste instantie verder contour
het ook verborgen – kern van de soevereine macht. Je kunt zelfs zeggen door ze, op grond van een vingerwijzing van Walter Benjamin in het essay

55
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Rudi Laermans – Soevereiniteit, biopolitiek en moderniteit

Een kritische beschouwing van het geweld, te betrekken op de Romeinse directe koppeling van de juridische beslissingsmacht en het vermogen om
rechtsfiguur van de homo sacer, letterlijk ‘de heilige mens’ met een ‘heilig het leven bloot te stellen aan de dood binnen het soevereine dispositief, als
leven’. Volgens de door Agamben aangehaalde Romeinse bronnen is de de verbinding daarvan met de notie van biopolitiek roepen evenwel vra-
heilige mens iemand die omwille van een misdaad buiten de wet is gesteld gen op.
en politiek in de ban is gedaan, en daarom straffeloos kan worden gedood
maar niet geofferd. De homo sacer is dus het voorwerp van een dubbele Vooreerst situeert Agamben de kern van de juridische soevereiniteit in het
uitsluiting: én politiek-juridisch (de profane sfeer), én religieus (de sacrale juridisch potentieel om wetten op te schorten. Het is dus de in principe
sfeer) (HS, 95). Ondanks het manifeste verschil tussen het naakte leven dat wettelijk gedekte negatie van de wettelijke orde die het wezen zou
geen wettelijke bescherming meer geniet en het in dubbel opzicht uitmaken van de soevereine macht als wettelijke macht (of in Agambens
buitengesloten, tevens direct aan de dood blootgestelde heilige leven, termen: de metajuridische auctoritas vormt de essentie van de juridische
schuift Agamben deze beide noties in elkaar (HS, 93-96). Naakt leven is dan potestas). Agamben laat echter in het midden waarom deze in alle
niet enkel gedeeltelijk of geheel juridisch onbeschermd en daarom fysiek betekenissen uitzonderlijke relatie tussen soeverein en wet ook effectief de
kwetsbaar, maar principieel doodbaar leven. Precies deze structurele mo- harde kern zou uitmaken van iedere vorm van soevereiniteit (en dus ook
gelijkheid om gedood te worden door de soeverein of diens vertegen- van de moderne natiestaat) en niet, zoals in de natuurrechtstraditie, het
woordigers, die in normale tijden het leven tegen de dood in bescherming beveiligen van het leven tegen haar negatie in normale tijden. Hij neemt
nemen, bezegelt volgens Agamben de intrinsieke band tussen soevereine Schmitts decisionisme, dat in de metajuridische beslissingsmacht van de
biopolitiek, uitzonderingstoestand en leven. ‘Het oorspronkelijke soeverein de essentie van alle politiek beslissen lokaliseert, zonder verdere
politieke element is niet het eenvoudige natuurlijke leven, maar het leven argumentatie tot uitgangspunt van zijn beschouwingen. Deze kritiekloze
dat is blootgesteld aan de dood (het naakte of heilige leven)’, zo betoogt overname van een toch wel betwistbare staatsleer, die zich onmiskenbaar
hij contra de natuurrechtstraditie en de idee van een ongeregelde natuur- committeert aan de voormoderne raison d’état en de prerogatieven van
toestand. ‘(Het) eerste fundament van de politieke macht is een leven dat een absolute soeverein, is niet meteen plausibel te noemen. In de tweede
zonder meer gedood kan worden, en juist door deze blootstelling aan de plaats weet Agamben de soevereine macht wel met de idee van biopolitiek
dood gepolitiseerd wordt’ (HS, 99; cursief in het origineel). te verbinden via de figuur van het naakte leven, maar berust ook deze
koppeling in feite op een negatie. Want wanneer de soevereine
De associatie van uitzonderingstoestand met doodbaarheid, (juridisch) machtsuitoefening neerkomt op het kunnen blootstellen van het leven
naakt met heilig (doodbaar) leven, verbindt de twee elementen die in aan een mogelijke dood binnen de uitzonderingstoestand, is de soevereine
Foucaults eerder terloopse beschouwingen over de soevereine macht nog biopolitiek virtuele thanatopolitiek (overigens een notie die Agamben zelf
onbemiddeld naast elkaar staan, met name de idee dat deze een juridisch- af en toe gebruikt, bijv. in HS, 132). Bekeken vanuit Foucaults typering
discursief karakter bezit en tegelijk neerkomt op ‘het recht om ter dood te van de moderne biopolitiek is dat niet minder dan een betekenisomkering.
brengen of in leven te laten’ (1976; Ned. vert. 1984, 134). De beslissing om
leven te ‘ontwettelijken’ en zo bloot te stellen aan een mogelijke dood
vormt volgens Agamben tevens het door Foucault niet geziene snijpunt
van de soevereine macht en de biomacht. Dat Agamben slechts zelden die De moderne soevereine biopolitiek (I): de captatie van natuurlijk leven of
laatste term gebruikt en consequent van biopolitiek spreekt, hangt hier zoé
wellicht mee samen. De soevereine actualisering van de mogelijkheid om
naakt leven te produceren, is immers synoniem met de soevereine, dus In het derde deel van Homo sacer over ‘het kamp als biopolitiek paradig-
politieke beslissing om de uitzonderingsrelatie te activeren. Zowel de ma van de moderne tijd’ trekt Agamben zijn benadering van de soeve-

56
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Rudi Laermans – Soevereiniteit, biopolitiek en moderniteit

reine biopolitiek door naar de politieke moderniteit. Die laatste zou in het toond door Michel Foucault (o.m. 1976 en 1982). In zijn interpretatie van
teken staan van een veralgemening van de biopolitieke greep op het leven de moderne soevereine biopolitiek plaatst Agamben het biologisch-
binnen de context van de moderne natiestaat: ‘(Alleen) doordat het biolo- natuurlijke leven impliciet in de positie van het tegelijk autonome en
gische leven met zijn behoeften overal het politiek beslissende feit is heteronome subject omdat in de politieke moderniteit ieder nieuwge-
geworden, is het mogelijk de anders onverklaarbare snelheid te begrijpen boren lichaam het directe knooppunt vormt tussen individualiteit en
waarmee de parlementaire democratieën van onze tijd konden omslaan soevereiniteit. ‘Het beginsel van de geboorte en dat van de soevereiniteit
in totalitaire staten en de totalitaire staten bijna naadloos konden over- (…) verenigen zich nu onherroepelijk in het lichaam van het ‘soevereine
gaan in parlementaire democratieën’ (HS, 131-132). Met deze en verge- subject’ en worden het fundament van de nieuwe natiestaat’, zo schrijft
lijkbare uitspraken geeft Agamben te kennen dat het bijzondere van de hij (HS, 139). Deze ‘biologisering’ van de notie van rechtssubject ziet hij
biopolitiek in de moderne tijd ligt in het feit dat het natuurlijke leven op bevestigd in de idee van de mensenrechten: als levend lichaam is ieder
zowel individueel als bevolkingsniveau het object wordt van een steeds mens de drager van onvervreemdbare rechten (HS, 137-139).6
uitgebreidere politieke regulering, wat ook de stelling van Foucault is.
Agamben is het evenwel te doen om de band tussen dat leven en de Om het aperte, en ook het uitzonderlijke karakter van de moderne
soevereiniteit van de moderne natiestaat: hij wil de impliciete logica van soevereine biopolitiek te onderstrepen, verwijst Agamben in Homo sacer
de moderne soevereine biopolitiek blootleggen. regelmatig naar het onderscheid tussen zoé en bios, louter leven en
levensvorm, zoals dat bij Aristoteles zou zijn te vinden (vgl. Agamben
Kenmerkend voor de moderne soeverein, aldus Agamben, is dat hij het 2000, 3-14). In nuce gaat het om het verschil ‘tussen ons biologische en ons
leven vanaf de geboorte inschrijft binnen een nationale politiek-juridische politieke lichaam, tussen wat onmededeelbaar is en stom is en wat mee-
orde. Iedere nieuwgeborene is immers conform het principe van het ius gedeeld en gezegd kan worden’ (HS, 200). Zoé wijst op een continuïteit
soli (het recht van de geboortegrond) of het ius sanguinis (het recht van tussen de mens en alle andere levende wezens; als bios onderscheidt de
het bloed: het geboren zijn uit burgerouders), of een combinatie van mens zich daarentegen van de dieren of de planten omdat zijn biologisch
beide, een onderdaan en als zodanig een burger of rechtssubject. Met de leven niet valt los te maken van zijn status van talig wezen dat in de
overgang van de koninklijke, van oorsprong goddelijke soevereiniteit naar samenspraak over ‘het goede leven’ met anderen binnen de publieke
de nationale soevereiniteit wordt het biologische lichaam dus al vanaf de ruimte zijn eigenlijke telos of doel heeft. In de visie van Aristoteles laat de
geboorte – en eigenlijk reeds vanaf de conceptie, zie de wetgeving over mens als zoon politikon de sfeer van het zoé dan ook achter zich. Binnen
abortus – zowel een object van regulering als het subject van rechten. Er is de politieke ruimte is de mens primair bios en affirmeert hij zich als
kortom sprake van een oorspronkelijke inbeslagname door, of invoeging menselijk leven, als een levensvorm waarbinnen leven en taligheid,
binnen, de rechtspolitieke orde van de natiestaat van het natuurlijke leven natuur en cultuur, individualiteit en sociabiliteit, een ondeelbaar geheel
met een dubbel effect: ‘Corpus is een wezen met twee gezichten, zowel vormen. Deze uitsluiting van het louter biologische leven was eeuwen-
drager van individuele vrijheden als van een onderwerping aan de lang het fundament van de westerse politiek. Net als Foucault (1976; Ned.
soevereine macht’ (HS, 135; cursief in het origineel). Met deze typering vert. 1984, 141) onderstreept Agamben dat de moderniteit een cesuur
geeft Agamben in feite een biologisch-lichamelijke draai aan de dubbele inluidt omdat nu het natuurlijk gegeven leven de inzet en zelfs de hoek-
betekenis van het woord ‘subject’: ondergeschikt zijn binnen een steen van ieders politiek bestaan wordt: ‘de intrede van het zoé in de sfeer
machtsrelatie enerzijds, autonoom kunnen handelen omdat men als van de polis, de politisering van het naakte leven als zodanig, vormt hoe
individu beschikt over zelfbewustzijn en een vrije wil anderzijds. De dan ook het beslissende feit van de moderne tijd en markeert een
intrinsieke relatie tussen beide betekenissen, die neerkomt op een para- ingrijpende transformatie van de klassieke politiek-filosofische catego-
doxaal samengaan van heteronomie en autonomie, is meermaals beklem- rieën’ (HS, 10).

57
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Rudi Laermans – Soevereiniteit, biopolitiek en moderniteit

In Agambens visie is de moderne soevereine biopolitiek dus wezenlijk gische leven samenvalt en het daarom, à la Hobbes, volstrekt verkeerd is
‘zoé-politiek’. Anders dan Foucault verbindt hij die niet meteen met het om een directe relatie te leggen tussen het leven in de zogenaamde
ontstaan van een nieuw, tevens gevarieerd dispositief van politieke tech- natuurtoestand en de soevereine macht (HS, 99 en 120). Ze ondergraaft
nologieën, maar beklemtoont hij de soevereine inclusie van leven binnen tevens de eerder gesmede band tussen de soevereiniteit als het nemen van
de natiestaat bij de geboorte. Daarmee heeft hij ongetwijfeld een letterlijk uitzonderlijke beslissingen, het juridisch-discursieve machtsmo-
belangrijk punt te pakken. De biopolitiek op bevolkingsniveau zoals Fou- del en de productie van doodbaar leven. Met de tweede hoofdlijn die
cault die analyseert vooronderstelt immers in de regel dat de geviseerde Agamben in zijn beschouwingen over de moderne soevereine biopolitiek
lichamen ook ‘genationaliseerde’ levens zijn waarop een overheid van ontvouwt, poogt hij echter alsnog deze drieledige relatie te herstellen.
rechtswege mag ingrijpen. De soevereiniteit van de natiestaat en de Deze nieuwe gedachtegang sluit niet meteen logisch aan bij de eerste
daarmee samenhangende juridische captatie van leven is kortom de argumentatielijn omdat ze berust op het opnieuw invoeren van het
algemene voorwaarde voor de moderne biopolitiek zoals Foucault die onderscheid tussen de notie van zoé of natuurlijk-biologisch leven en de
beschrijft. Agamben heeft evenwel in de eerste delen van Homo sacer een categorie van het naakte leven als ‘heilig’ of doodbaar leven. Onder ver-
zodanig sterke band gelegd tussen soevereiniteit en naakt leven dat hij ook wijzing naar de nazistische eugenetica en, recenter, het debat over het
de invoeging van het natuurlijke leven via geboorte in de moderne plegen van euthanasie bij comapatiënten die kunstmatig in leven worden
natiestaat in deze termen beschrijft. Vandaar de herhaaldelijke gelijkstel- gehouden, betoogt Agamben dat de natiestaten inderdaad – zoals ook
ling in Homo sacer, onder meer in het zonet gegeven citaat, van naakt Foucault beschrijft – ‘een grootse investering in het natuurlijke leven’
leven en natuurlijk-biologisch leven of zoé wanneer de politieke moderni- doen maar daarbinnen onderscheiden tussen ‘een om zo te zeggen
teit aan de orde is. Deze betekenisverschuiving culmineert in het gebruik authentiek leven en een naakt leven dat van alle politieke waarde beroofd
van de uitdrukking ‘het naakte natuurlijke leven’ (HS, 138-139) ter is’ (HS, 143). De eerste vorm van leven geldt als waardevol, terwijl het
omschrijving van de hoeksteen van de moderne soevereine biopolitiek. daarvan afgezonderde leven synoniem is voor ‘leven dat het niet waard is
Het begrip ‘naakt leven’ krijgt zo evenwel een volstrekt andere invulling geleefd te worden’ (HS, 149).
dan in de eerdere typeringen van de soevereine biopolitiek (vgl. Patton
2005, 210-212). Bondig gesteld: in de moderniteit is het naakte leven in Het als waardeloos beschouwde leven ‘correspondeert exact, ook al is het
eerste instantie geen rechteloos gemaakt en daarom soeverein geprodu- in schijnbaar tegenovergestelde richting, met het naakte leven van de
ceerd ‘biopolitiek lichaam’ dat doodbaar is, maar integendeel het natuur- homo sacer’ (HS, 150). Het als waardeloos gebrandmerkte leven kan im-
lijke leven dat bij de geboorte door de natiestaat soeverein wordt inge- mers in principe straffeloos worden gedood, wat binnen het naziregime
schreven in de juridisch-politieke orde en aan deze invoeging altijd ook dan ook volop is gebeurd vanuit de idee van ‘raciale hygiëne’ (vgl. Esposito
rechten ontleent. 2009, 110-146). Volgens Agamben is deze historische tragedie geen uitzon-
derlijke gebeurtenis maar belicht ze integendeel ‘de biopolitieke grond-
structuur van de moderne tijd’ (HS, 148). We zouden nog altijd een tijd-
perk bewonen waarin het verschil tussen waardevol en onwaardig leven,
De moderne soevereine biopolitiek (II): onderscheiden tussen ‘waardig’ en een normaal geacht zoé en een daarvan afgezonderd naakt of principieel
‘onwaardig’ leven doodbaar leven de harde kern uitmaakt van de soevereine biopolitiek. Het
onderscheid tussen beide categorieën ligt niet bij voorbaat vast: het gaat
De betekenisverschuiving aan het begin van het derde deel van Homo om een beweeglijk verschil dat niet noodzakelijk ook welbepaalde bevol-
sacer valt des te meer op omdat Agamben in eerdere passages meermaals kingsgroepen van elkaar scheidt overeenkomstig een mythische raciale
benadrukt dat het naakte leven helemaal niet met het natuurlijk-biolo- logica. Thans zou iedere burger-onderdaan virtueel een homo sacer zijn

58
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Rudi Laermans – Soevereiniteit, biopolitiek en moderniteit

omdat een stom ongeluk kan volstaan om terecht te komen in een regels valt immers moeilijk te homologiseren met het buiten de wet stel-
situatie waarin het eigen leven niet langer als voldoende waardevol geldt len van leven zonder meer. In beide gevallen wordt het leven potentieel
en daarom tot euthanasie kan worden besloten. Zo bekeken is vandaag de doodbaar, maar de relatie met de juridische orde ligt helemaal anders
dag het naakte leven een potentiële toestand van ieder normaal functio- binnen deze twee modi van productie van naakt leven. Het toepassen van
nerend biologisch lichaam (HS, 151). moreel discutabele of, zoals in nazi-Duitsland, van ronduit verwerpelijke
want racistische wetten verschilt gewoonweg van het tijdelijk buiten
Bij het onderscheiden tussen waardevol en waardeloos leven gaat het werking stellen van juridische normen (wat overigens eveneens gebeurde
feitelijk om het bepalen van de grens van potentieel doodbaar leven, dus na de machtsovername door Hitler).
om de soevereine machtsuitoefening zoals Foucault die omschrijft: ‘het
recht om ter dood te brengen of in leven te laten’ (1976; Ned. vert. 1984, Agamben laat tevens in het midden hoe de twee dimensies van de
134). Agamben legt dit toch wel directe verband met Foucaults werk zelf moderne soevereine biopolitiek, evenals de daarmee sporende uiteenlo-
niet, maar hij laat er geen twijfel over bestaan dat het afzonderen van het pende bepalingen van naakt leven, zich precies tot elkaar verhouden.
waardeloze en daarom naakte of doodbare leven binnen het natuurlijk- Enerzijds eigent de moderne soeverein of natiestaat zich vanaf de geboorte
biologische leven hét wezen van de moderne soevereine biopolitiek het zoé of biologische leven toe door dat te ‘verwettelijken’, anderzijds ligt
vormt. Of zoals hij zelf schrijft in een zin die onmiskenbaar is geïnspireerd het wezen van de moderne soevereine biopolitiek in het vermogen om
door Schmitts definitie van soevereiniteit: ‘In de moderne biopolitiek is binnen dit natuurlijk leven tussen een waardige en een onwaardige
diegene soeverein die over de waarde of onwaarde van het leven als variant te onderscheiden. In de eerste vorm van soevereiniteit is naakt
zodanig beslist’ (HS, 153-154, vgl. HS, 176). Deze formulering doet quasi- leven synoniem voor natuurlijk leven, in de tweede voor een daarbinnen
automatisch de vraag rijzen naar de relatie van dit soort soevereine afgezonderd geheel van levensuitingen die als waardeloos worden be-
beslissingsmacht met het vermogen om de uitzonderingstoestand in te schouwd. Het ligt voor de hand om de natiestatelijke captatie van nieuw-
stellen. Voor Schmitts benadering van de soeverein is deze band cruciaal, geboren leven te zien als de algemene voorwaarde van het vermogen om
en hetzelfde geldt voor de daarbij aansluitende initiële beschouwingen in te differentiëren tussen ‘levend leven’ en ‘dood leven’.7 Naar de heden-
Homo sacer. Bij de spreekwoordelijke harde kern van de moderne daagse situatie toegedacht: alleen de onderdaan van een natiestaat kan in
soevereine biopolitiek gaat deze band verloren. Het opschorten van een bepaalde omstandigheden het voorwerp worden van de euthanasie-
reeks constitutionele rechten en vrijheden verschilt immers van het wetgeving van diezelfde soeverein. Agamben werkt deze interpretatie zelf
juridisch vastleggen van een benedengrens van levenswaarde op basis van niet uit maar suggereert ze wel (HS, 153-154). Ze laat echter een cruciaal
een dubieus eugenetisch programma of, meer hedendaags, aan de hand punt onverlet: de verhouding tussen politiek en medische wetenschap bij
van medische inzichten. Agamben ziet het verschil en stelt dat in de het afgrenzen van onwaardig van waardig leven.
biopolitieke moderniteit de soevereiniteit nog steeds neerkomt op ‘de
beslissing over het naakte leven’ maar ‘over de grenzen van de De natiestatelijke soeverein eigent zich nieuw leven toe, schrijft dat in
uitzonderingstoestand heen grijpt’ (HS, 132, vgl. HS, 153). Daarmee geeft binnen de nationale juridisch-politieke orde, en tekent daarnaast door-
hij alvast toe dat er een beduidend onderscheid bestaat tussen de voor- gaans niet autonoom maar in samenspraak met vertegenwoordigers van
moderne en de moderne soevereine biopolitiek. De suggestie dat er de medische wetenschap de wettelijke krijtlijnen uit waarbinnen over
tegelijkertijd sprake is van een historische continuïteit omwille van de waardig of onwaardig leven kan worden beslist. Vertegenwoordigers van
intrinsieke band tussen soevereine machtsuitoefening en de productie van de medische stand nemen tevens de effectieve beslissingen wanneer con-
naakt leven is daarentegen hoogst discutabel. Het afgrenzen van volwaar- crete levensuitingen onder een minimumgrens vallen. De voornaamste
dig leven van daarvan afwijkende levensuitingen conform juridische instantie die vorm geeft aan het wezen van de moderne soevereine

59
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Rudi Laermans – Soevereiniteit, biopolitiek en moderniteit

biopolitiek is daarom op het eerste gezicht niet zozeer de politieke soeve- acht voor de op levensnormalisering gerichte biomacht. De vergelijking
rein, maar de medische wetenschap in brede zin (inclusief bijvoorbeeld de loopt uiteraard mank vanwege de gelijkstelling van onwaardig met dood-
genbiologie). Agamben is minder stellig en spreekt van een politisering baar leven. Daarmee komt echter meteen nog een ander cruciaal verschil
van de begrippen van leven en dood op basis van ‘de verwevenheid van tussen Agambens en Foucaults benadering van de moderne biopolitiek in
medische wetenschap en politiek, die een essentieel kenmerk van de beeld. Anders dan Foucault heeft Agamben namelijk nauwelijks aandacht
moderne biopolitiek is’. ‘Dit impliceert’, zo vervolgt hij, ‘dat de soevereine voor de normalisering van het waardige leven: door de associatie van
beslissing over het naakte leven verlegd wordt van strikt politieke sferen naakt met doodbaar leven valt het volle gewicht op de negatieve pool.
en motieven naar een dubbelzinniger terrein, waar arts en soeverein van Deze eenzijdige omgang met een tweezijdig onderscheid resulteert als het
rol lijken te wisselen (HS, 154; vgl. HS, 171 en 176-177). Dit klinkt niet ware in een gehalveerd beeld van de moderne biopolitiek waaruit de door
helemaal overtuigend. Het lijkt mij dat Agamben er in Homo sacer Foucault geanalyseerde optimalisering van het waardige leven is
gedurig toe neigt om de decisieve rol van de medische wetenschap bij weggegomd. Dat is des te opmerkelijker omdat Agamben in het derde
concrete beslissingen over onwaardig leven te relativeren om zo alsnog de deel van Homo sacer voortdurend terugvalt op de praktijk in nazi-Duits-
politieke soeverein in het centrum van de moderne biopolitiek te kunnen land. Zoals hij zelf aangeeft was die overduidelijk tweevoudig: ‘het biopo-
houden. Maar zelfs wanneer we genereus interpreteren en, mét Agamben, litieke lichaam’ was er dubbel geleed, ‘met zijn twee kanten van joods en
de medische expert en de moderne natiestaat een vergelijkbare beslissings- Duits lichaam’ (HS, 185). Daarmee spoorde een tweeledige biopolitiek: het
macht toekennen bij het onderscheiden tussen waardig en onwaardig verbeteren van het als superieur beschouwde Duitse ras enerzijds, het
leven, blijft het verschil met de premoderniteit bepaald markant. Want elimineren van als onwaardig ingeschaalde levensuitingen binnen dat-
terwijl de voormoderne productie van naakt leven uitsluitend het werk is zelfde hogere ras (zoals gehandicapten) en vooral van het daaraan infe-
van de politieke soeverein, die over de afzonderingstoestand beslist, is de rieure joodse ras. Agamben staat ternauwernood stil bij de eerste praktijk,
soeverein die binnen de moderniteit het leven in de nabijheid van de dood wat aansluit bij zijn meer algemene veronachtzaming van de positieve
brengt, niet één- maar tweekoppig: hij is een hybride van wetenschap en pool binnen de binaire biopolitieke machine die waardig van onwaardig
politiek. Daarmee belanden we eigenlijk opnieuw bij Foucault, die de no- leven differentieert. Deze ‘onderscheider’ produceert nochtans vandaag
tie van biopolitiek verbindt met een op kennis gestoeld levensbeheer en, de dag bijvoorbeeld én het kunstmatige overleven van de comapatiënt op
daarom, met een tijdperk waarin ‘het complex macht-weten een kracht de grens van leven en dood, én een breed scala van gezondheids-
wordt die de vorm van het menselijk leven verandert’ (1976; Ned. vert. offensieven die het waardige biologische mensenleven adresseren.
1984, 141). Er blijft wél een beduidend verschil bestaan daar volgens
Foucault naast de biologie en de medische wetenschap ook onder meer de Mijn gebruik van de uitdrukking ‘biopolitieke machine’ is niet toevallig
statistiek en de demografie een centrale rol spelen in de doelrationele maar zinspeelt op de notie van antropologische machine die Agamben
omgang met een nationale bevolking als drager van leven. ontleent aan de Italiaanse mytheonderzoeker Furio Jesi en centraal staat
in zijn studie L’aperto (2002). Zoals de ondertitel De mens en het dier al
aangeeft, gaat het om een reeks gedachten over het onderscheid tussen
het menselijke en het animale. Het domein van het dierlijke ligt niet
Antropologie, racisme en het kamp helemaal buiten de mens maar wordt in het moderne mensbeeld, dat de
darwinistische evolutieleer wetenschappelijk bezegelde, ten dele daarbin-
Het door Agamben centraal gestelde onderscheid tussen waardig en on- nen gesitueerd. De mens is zo bekeken een disjunctieve conjunctie, een
waardig leven herinnert ook onwillekeurig aan het verschil tussen paradoxaal samengaan van menselijkheid en niet-menselijkheid of dier-
normaal (gezond) en abnormaal (ongezond) dat Foucault constitutief lijkheid. Binnen de moderne antropologische machine wordt de grens

60
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Rudi Laermans – Soevereiniteit, biopolitiek en moderniteit

tussen mens en dier op variabele manieren getrokken, waarbij het als dit slotcollege werpt Foucault de vraag op hoe een soevereine thanato-
animaal beschouwde deel moet worden getemd, zoal niet afgezonderd en politiek alsnog mogelijk is in de era van de normaliserende biopolitiek.
gedood. Iedere variant illustreert zo de eerder besproken uitzonderings- ‘Hier komt, zo meen ik, het racisme tussen’, zo luidt het directe antwoord
relatie van uitsluitende insluiting omdat het dierlijke buiten ex negativo (Foucault 1997, 227). In de eerste plaats brengt dat een coupure aan binnen
wordt ingesloten binnen het menselijke. ‘Juist omdat het humane telkens het biologische continuüm van de menselijke soort: er zijn hoger- en
wordt verondersteld, creëert de machine feitelijk een soort uitzonderings- lagergeplaatste rassen, die zich binnen een nationale bevolking kunnen
toestand, een zone van onbepaaldheid waarbinnen het buiten (het dier- vermengen. Dat zou gevaarlijk zijn want voor degeneratie binnen het als
lijke – RL) niets anders dan de uitsluiting van het binnen (het menselijke hoger beschouwde ras zorgen. Om dit risico tegen te gaan, moet het ho-
– RL) en het binnen op zijn beurt enkel de insluiting van het buiten is’, gere ras worden ‘veredeld’ en, vooral, het bedreigende inferieure ras ver-
aldus Agamben (2004, 37). De afzondering van het dierlijke ‘buiten’ in het nietigd. ‘Met andere woorden, het ter dood brengen, de imperatief van de
menselijke ‘binnen’ heeft in de paleoantropologie en de evolutieleer de dood, krijgt binnen een systeem van biomacht slechts erkenning wanneer
gedaante van de mensaap. Maar ook de jood en de néomort of ultra- het niet de overwinning op politieke tegenstrevers beoogt maar de uit-
comateuze patiënt zijn volgens Agamben voorbeelden van een binnen de schakeling van het biologisch gevaar en de versterking, die direct is
mens afgezonderde dierlijkheid. Vreemd genoeg verbindt hij de antropo- verbonden met deze eliminatie, van de soort zelf of van het ras’, aldus
logische machine niet met de werking van de moderne soevereine Foucault (1997, 228). Kortom, door te onderscheiden tussen hogere en
biopolitiek, dus met de differentiatie tussen waardig en onwaardig mense- lagere levensuitingen op basis van een racistische eugenetica kan de
lijk leven. Nochtans ligt het voor de hand om de antropologische ma- moderne natiestaat het aloude soevereine recht om ter dood te brengen
chine te beschouwen als het meer algemene dominante discours dat de alsnog verbinden met het moderne streven naar een optimaal levens-
biopolitieke machine effectief implementeert en zo op het onderscheid beheer, dus thanatopolitiek met biopolitiek verzoenen. ‘De juxtapositie, of
tussen ‘levend leven’ en potentieel ‘dood leven’ betrekt. liever het functioneren, via de biomacht van de oude soevereine macht op
het recht te doden impliceert de werking, het instellen en de activering
Agamben laat het niet alleen na om voor de hand liggende dwarsver- van het racisme’, zo besluit Foucault (1997, 230).
bindingen binnen zijn eigen werk te expliciteren, in Homo sacer blijft ook
de bespreking van de mogelijke relaties tussen zijn machtstheorie en die Agambens visie op de moderne soevereine biopolitiek als een deels weten-
van Foucault beperkt tot enkele zeer algemene aanduidingen. Deze schappelijke, deels strikt politieke beslissingsmachine die performatief
dialogische stilte bevreemdt in het bijzonder met betrekking tot de differentieert tussen volwaardig en onwaardig leven, generaliseert
nadrukkelijke inzet van het boek. Agamben wil naar eigen zeggen het impliciet het argument van Foucault. Net als dat laatste wordt ze trou-
‘verborgen punt van samenkomst van het institutioneel-juridische en het wens sterk geïnspireerd door de nazistische praktijk van ‘raciale hygiëne’,
biopolitieke machtsmodel’ blootleggen dat Foucaults onderzoekingen die samen met het nazikamp in het derde deel van Homo sacer een
logischerwijs impliceren vanuit de vaststelling dat het ‘voor hem exemplarische rol speelt in de analyse van de moderne soevereine
(Foucault – RL) een blinde vlek’ blijft (HS, 12). In zijn algemeenheid klopt biopolitiek. Of juister, Agamben beschouwt beide als paradigma’s van de
deze diagnose, maar er is wel één belangrijke vindplaats in het werk van laatste, waarbij hij de notie van paradigma een methodisch statuut geeft
Foucault waarin hij nadrukkelijk stilstaat bij de verhouding tussen de dat hij recent in één van de opstellen opgenomen in Signatura rerum
traditionele soevereine macht om ter dood te brengen en het moderne (2008) heeft verduidelijkt onder ditmaal expliciete verwijzing naar onder
levensbeheer, waarbinnen de dood de grens afbakent waarop de biomacht meer de werkwijze van Foucault. ‘Het paradigma is een singulier geval dat
omslaat in onmacht, namelijk het einde van de lessenreeks Il faut défen- (…), door zijn eigen singulariteit te tonen, een nieuw geheel begrijpelijk
dre la société die Foucault in 1976 aan het Collège de France doceerde.8 In maakt waarvan het zelf de homogeniteit constitueert’, aldus Agamben

61
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Rudi Laermans – Soevereiniteit, biopolitiek en moderniteit

(2008, 19). De paradigmatische relatie is er dus geen van deductie (de toe- volgen van normen, zoals administratieve regels, en hun overtreding
passing van een algemene regel of abstract concept op een geval) of van betekenisloos wordt omdat op ieder ogenblik uitzonderlijke omstan-
inductie (de afleiding van een algemene regel of begrip uit een geval). Ze digheden kunnen worden ingeroepen. ‘Het kamp is de ruimte van die
ligt in de verhouding tussen een singulier geval en een meer algemene absolute onmogelijkheid om over feit en recht (of ‘wat is’ en ‘wat moet’ –
begrijpelijkheid of kenbaarheid die de directe referentiële relatie opschort RL), norm en toepassing, uitzondering en regel te beslissen, maar waar
en slaat op een bredere configuratie waarvan het fenomeen het paradigma toch voortdurend over beslist wordt’, zo besluit Agamben (HS, 185). Hij
is. Op die manier functioneert volgens Agamben bijvoorbeeld het Panop- zegt het zelf niet zo, maar waar Agamben in wezen op doelt is dat in een
ticum van Bentham in Foucaults analyse van de visuele machtsverhou- kamp het beslissen het karakter krijgt van een puur of soeverein decisio-
ding als disciplinerende strategie in Surveiller et punir. Als paradigma is nisme van de kant van de kampfunctionarissen en daarom volstrekt con-
het noch een illustratie van een algemeen begrip, noch een referentiële tingent wordt. Precies daarom is het kamp de plaats waar de band tussen
schakel in een historiografisch exposé. Op dezelfde manier zijn de homo soevereiniteit en uitzonderingstoestand continu wordt bevestigd en
sacer, het nazikamp of de uitzonderingstoestand ‘geen hypothesen waar- daarom het uitzonderlijke de regel is.
mee ik de moderniteit zou willen vatten door ze te herleiden tot zoiets als
een oorzaak of een begin’, zo schrijft Agamben. ‘Zoals hun veelvoudigheid In Quel che resta di Auschwitz (1998) bewandelt Agamben evenwel een
zelf al had kunnen aangeven, gaat het telkens om paradigma’s; en hun ander spoor. Hij verbindt daarin de realiteit van het concentratiekamp
doel is het begrijpelijk maken van een serie van fenomenen waarvan de minder met de soevereine uitzonderingslogica en focust aan de hand van
verwantschap de historicus is ontgaan of zou kunnen ontgaan’ (2008, 35). de getuigenissen van overlevenden als Primo Levi veel sterker op de
productie van naakt leven. Onder verwijzing naar de al enkele keren
De titel van het derde deel van Homo sacer refereert nadrukkelijk aan de aangehaalde omschrijving door Foucault (1976; Ned. vert. 1984, 134) van
methode die Agamben met Foucault zegt te delen – Het kamp als de soevereine macht als ‘het recht om ter dood te brengen of in leven te
biopolitiek paradigma van de moderne tijd – en bevat tevens een laten’ stelt Agamben dat het nazikamp leert dat ‘het meest specifieke
hoofdstuk over ‘het kamp als nomos van de moderne tijd’. In dat laatste kenmerk van de twintigste-eeuwse biopolitiek’ ligt in ‘het laten over-
staat Agamben uitgebreid stil bij het nazistische concentratiekamp en her- leven’. ‘De beslissende prestatie van de biomacht van onze tijd bestaat niet
neemt hij de aanvankelijk geïntroduceerde relatie tussen soevereiniteit en in het voortbrengen van leven of dood maar veeleer in een moduleerbaar
uitzonderingstoestand. Voor het naziregime is dat uiteraard legitiem daar en virtueel oneindig overleven’ (2002b, 155). In lijn met deze benadering
meteen na de machtsovername door Hitler een uitzonderingstoestand omschrijft Agamben nu het leven dat voortdurend tegen de dood
werd ingesteld die tot in 1945 van kracht bleef (de in 1935 afgekondigde aanschurkt tevens als het naakte leven dat biopolitiek wordt afgezonderd
antisemitische Neurenberger wetten gingen nog verder en ontnamen de van de bios of de door taal, cultuur en politiek bepaalde levensvorm. Deze
joden hun burgerrechten). Het concentratiekamp vormt in de visie van zorgt opnieuw voor een betekenisverschuiving. Anders dan in Homo
Agamben het ruimtelijke equivalent van de permanente uitzonderings- sacer is het naakte leven nu noch het natuurlijk-biologische leven – al
toestand: ‘het kamp is de structuur waarin de uitzonderingstoestand nor- valt de uitdrukking zoé meermaals –, noch het doodbare leven, maar het
maal wordt’ (HS, 182). Als zodanig staat het kamp buiten de normale paradoxale leven dat tussen leven en dood zweeft. Exemplarisch daarvoor
rechtsorde en belichaamt het op een extreme manier de voor een is volgens Agamben de figuur van de zogenaamde muselman in de
algemene uitzonderingstoestand kenmerkende regel dat rechtsnormen nazikampen, of de kampgevangene die volledig was uitgeput en zich niet
tijdelijk geen kracht van wet meer bezitten. Dit betekent niet dat het langer als een mens maar quasidierlijk gedroeg. De muselman was ten
kamp een volstrekt anomische ruimte is. Het politionele beheer ervan zit dode opgeschreven, zodat er weinig directe persoonlijke getuigenissen van
veeleer voortdurend in een grijze zone waarin het onderscheid tussen het deze categorie van kampgevangen zijn overgeleverd. Agamben (2002b, 41-

62
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Rudi Laermans – Soevereiniteit, biopolitiek en moderniteit

86) staat mede daarom lang stil bij de figuur van de muselman, maar de Coda: anti-etatisme als uitweg voor de crisis van de moderne soevereine
voornaamste reden is een conceptuele. biopolitiek?

Omwille van de associatie van de productie van naakt leven met een De paradigmatische waarde van het nazistische concentratiekamp maakt
doorgaans tevergeefs overleven, beschouwt Agamben de muselman als dat het kan worden betrokken op meer hedendaagse fenomenen als de
een cruciale schakel in de nazistische biopolitiek. Hij was ‘de ultieme transitzones in de luchthavens waar illegale vluchtelingen en asielzoekers
biopolitieke substantie die isoleerbaar is binnen het biologische conti- tijdelijk worden vastgehouden, de getto’s in megasteden, of de oorlog in
nuüm’ en is als zodanig paradigmatisch voor de soevereine biopolitiek tij- voormalig Joegoslavië (HS, 188). In al deze situaties komt de kloof aan het
dens het nazibewind (Agamben 2002b, 85). Zelfs wanneer we de specifieke licht tussen het naakte leven, nu opnieuw in de betekenis van het zoé of
betekenis die Agamben aan de notie van paradigma toekent in rekening natuurlijk-biologische leven, en zijn captatie en regulering door de
brengen, is dit geen voor de hand liggende stelling in een boek dat tot in natiestaat. De moderne soeverein, zo luidt de diagnose van Agamben, ver-
de titel toe naar Auschwitz, toch één van de kernsymbolen van de keert in een toenemende crisis omdat hij er voor almaar grotere groepen
Holocaust, verwijst. Agamben ziet het probleem en stelt dat we ‘vanuit niet langer in slaagt om de band te verzekeren met het natuurlijke leven,
conceptueel oogpunt’ moeten onderscheiden tussen twee soorten terwijl dat juist de basis is van zijn biopolitieke macht. ‘De traditionele
kampen. ‘Het concentratiekamp is bestemd voor de productie van de mechanismen die deze invoeging (van het biologische leven – RL)
muzelman, het vernietigingskamp voor de volstrekte productie van de regelden werken niet meer, en het kamp is de nieuwe verborgen regelaar
dood. Het is dus geen toeval dat in Auschwitz beide kampen aan elkaar van de invoeging van het leven in de orde, of liever gezegd, het is het
grensden’ (2003, 93).9 Indirect geeft dit citaat op een nogal pregnante teken van de onmogelijkheid voor het systeem om te functioneren
manier de absolute grens aan van Agambens benadering van de bio- zonder in een doodsmachine te veranderen’, zo stelt Agamben in een
politieke relatie tussen soevereiniteit en leven. Want Agamben spreekt tegelijk suggestieve en enigszins cryptische uitlating (HS, 187). Er is hoe
verder niet over de doodskampen of de Endlösung: zowel in Homo sacer dan ook sprake van een crisis van de moderne soevereine biopolitiek
als Quel che resta di Auschwitz staan de concentratiekampen centraal omdat de natiestaat binnen grote bevolkingsgroepen het natuurlijke
(vgl. Mazower 2008). Daardoor blijft één mogelijkheid van soevereine leven niet langer capteert en reguleert, waardoor die eindigen in kamp-
machtsuitoefening volkomen onderbelicht, en wel precies die mogelijk- situaties. Het kamp is daarom ‘de nieuwe biopolitieke nomos van onze
heid waar ‘Auschwitz’ het bekendste symbool van is: de directe affirmatie planeet’ (HS, 188).
van soevereine macht door het intentioneel doden, ja het gewild uitroeien
van grote groepen mensen om etnische, religieuze en/of politieke rede- Paradigmatisch bekeken is het kamp een ruimte waar mensen de facto
nen. In zijn beschouwingen over de soevereine biopolitiek betrekt Agam- weinig of geen juridische bescherming genieten, ook al zijn het de iure
ben ofwel het nieuwgeboren leven, ofwel het doodbare leven (waarvan inheemse staatsburgers (zoals de bewoners van een favela) of kunnen ze
het overleven rekbaar is), maar hij heeft het inderdaad slechts hoogst zich zoals ieder menselijk lichaam op de Universele Verklaring van de
zijdelings – en dan nog alleen in relatie tot het nazisme – over de van Rechten van de Mens beroepen (zoals de vluchtelingen in de transit-
staatswege georganiseerde genocide als de wellicht ultieme vorm van zones). Ze leiden daarom een naakt leven: ze overleven, blootgesteld aan
soevereine biopolitiek. Wat Agamben kortom nadrukkelijk weert uit zijn maffia- of regelrecht oorlogsgeweld, of ze wachten op een repatriëring die
typering van de soevereine greep op het leven is een letterlijke en niet vaak neerkomt op de terugkeer naar een situatie van overleven. Agamben
enkel virtuele thanatopolitiek: de productie van dood zonder meer en verwijst er in Homo sacer zelf niet naar – hij houdt het bij westerse
niet van doodbaar leven of een tegen de dood vechtend overleven. voorbeelden – maar de relatie die hij legt tussen het kamp en de crisis van
de moderne soevereine biopolitiek lijkt vooral te passen bij de talloze

63
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Rudi Laermans – Soevereiniteit, biopolitiek en moderniteit

vluchtelingenkampen in Afrika of de vele uitgestrekte slums in Afrika, anti-etatistische opstelling schrijft Agamben zich in binnen de traditie van
Azië of Latijns-Amerika. Voor zover het kamp als genormaliseerde het Italiaanse autonome marxisme van de jaren 1970, dat Antonio Negri
uitzonderingstoestand thans een paradigmatische waarde bezit en wijst op en Paolo Virno recent eveneens verlevendigden door het te betrekken op
een groeiende kloof tussen de natiestaat en het natuurlijke leven dat de Foucaults ideeën over biopolitiek, zij het vanuit een primair economische
soeverein insluit door het uit te sluiten of prijs te geven, bezit geopolitiek optiek (zie bijv. Negri 2008 en Virno 2004). Net als hen neigt Agamben er
bekeken de politieke realiteit buiten ‘het rijke Westen’ inderdaad de sterk naar om de staat als een monolithische soeverein te beschouwen,
meeste relevantie. Ze verplicht echter ook tot een zekere bijstelling van wat niet meteen aansluit bij de meer pluraal getoonzette ideeën van
Agambens visie. In geopolitiek opzicht is het naakte overleven met weinig Foucault over biopolitiek en bestuurlijkheid. Zeker vanuit een mondiaal
of geen rechtsbescherming immers primair het gevolg van interne perspectief weet dit anti-etatisme niet meteen te overtuigen, daar
burgeroorlogen of het ‘bewust’ opgeven door een natiestaat van delen van prangende problemen als armoede, vluchtelingenstromen of natuurver-
haar territorium. In beide gevallen gaat het om een falende soeverein: nietiging doorgaans samenhangen met een falende staatssoevereiniteit.
ofwel weet die zijn territoriaal monopolie op fysiek geweld en Agamben ziet de natiestaat vooral wankelen in het rijke Westen, in het
rechtshandhaving niet langer door te zetten, ofwel geeft hij dat onder bijzonder omdat deze zich nauwelijks raad weet met de nieuwe migratie-
druk van ontwikkelingen ‘van onderop’ (zoals de combinatie van stromen. Allicht wijzen de uiteenlopende groepen van illegale residenten
crimineel en drugsgeweld) selectief prijs binnen bepaalde zones. Deze op een crisis in de band tussen leven en natiestaat. Maar noch dit
vaststelling plaatst niet alleen de crisis van de moderne soevereine specifieke probleem, noch de meer algemene crisis van de staatssoeve-
biopolitiek in een ander daglicht omdat ze die voor bijvoorbeeld Afrika en reiniteit binnen een sterker geglobaliseerde wereld lijken gebaat met een
de vele wereldwijde slums verbindt met wat we ‘de terugkeer van de radicale afwijzing van de staatsvorm als zodanig. ‘(De) staatsinstellingen
natuurtoestand’ (à la Hobbes) kunnen noemen (vgl. Laermans en De hebben als een van de weinige het vermogen om de dringendheid van de
Cauter 2007). Ze vormt ook een bezwaar tegen het uitgesproken anti- menselijke behoeften geïdentificeerd door politieke theoretici te beant-
etatisme dat doorklinkt in Agambens alternatief voor de politieke woorden. Deze handelingen zullen onvermijdelijk begrensd en minder
moderniteit. dan volkomen adequaat zijn, maar de verantwoordelijkheid kan erin
bestaan deze beperkingen te erkennen en datgene wat ontbreekt in het
Uit andere geschriften dan Homo sacer weten we dat Agamben ‘de overheidshandelen proberen te herstellen, eerder dan in het bepleiten van
komende (politieke) gemeenschap’ in eerder vage bewoordingen afzet een pure potentialiteit en een einde van de staat’, zo stelt Paul Passavant
tegen de representatieve democratie en de rechtsstaat.10 Of zoals hij naar (2007, 170) terecht aan het slot van zijn kritische bespreking van Agam-
aanleiding van de gebeurtenissen op het Tienanmenplein in 1989 schrijft: bens visie op de staat.
‘De nieuwheid van de komende politiek is dat zij niet langer een strijd
voor de verovering of de controle van de Staat zal zijn, maar een strijd In meer algemene zin dunkt mij dat Agambens politieke theorie drie
tussen de Staat en de niet-Staat (de mensheid), een onoverkoombare dis- grote euvels vertoont. Vooreerst berust ze op kernbegrippen als naakt
junctie tussen eender welke singulariteit en de Staatsorganisatie’ (Agam- leven en soevereine machtsuitoefening die, zoals ik hierboven uitvoerig
ben 1993, 85).11 Een toekomstige politiek die naam waardig moet zich te- heb beargumenteerd, in uiteenlopende en zelfs onderling inconsistente
vens emanciperen van het recht, dat van oudsher de betrekkingen tussen betekenissen worden gebruikt. Daarbij is er soms winst in vergelijking met
soeverein en onderdanen regelt en dat de moderne natiestaat als de nogal ruwe tweedeling die Foucault aanbrengt tussen de soevereine
biopolitiek instrument inzet. ‘Het enige echte politieke handelen (…) is macht en de biomacht. Maar er is ook verlies: door de toespitsing op de
datgene wat de samenhang tussen geweld en recht verbreekt’, zo luidt het band tussen soevereiniteit en de productie van doodbaar leven verdwijnt
daarom aan het slot van State of exception (Agamben 2005, 88). Met deze de normaliserende werking van de biomacht vis-à-vis ‘waardig leven’ uit

64
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Rudi Laermans – Soevereiniteit, biopolitiek en moderniteit

beeld. In de tweede plaats bekent Agamben zich zonder veel voorbehoud Rudi Laermans is hoogleraar theoretische sociologie aan het Centrum
tot het maxime van het radicale denken: ‘het abnormale’ is de verborgen voor Sociologisch Onderzoek (CeSO) van de Katholieke Universiteit
regel, ‘het uitzonderlijke’ toont de latente essentie van ‘het gewone’. De Leuven. Zijn recente onderzoek en publicaties situeren zich binnen de
uitzonderingstoestand neemt hij daarom als ijkmaat voor het begrijpen domeinen van de hedendaagse sociale theorievorming, cultuurbeleid en -
van de werking van soevereine macht, ook binnen de context van de participatie, en hedendaagse dans. Over het laatste onderwerp bereidt hij
moderne natiestaat. Daarmee worden ongetwijfeld tot nog toe weinig momenteel een boek voor. Contact: Rudi.Laermans@soc.kuleuven.be
gethematiseerde dwarsverbindingen zichtbaar, zoals tussen staatssoeve-
reiniteit, medische wetenschap en de bepaling van ‘onwaardig leven’.
Discutabel is echter de gelijkstelling van dit tot nog toe ongeziene met het
wezen van de moderne soevereine biopolitiek en, algemener, met het Literatuur
functioneren van de moderne natiestaat. Noch de moderne band tussen
soevereiniteit en representatieve democratie (die ook Foucault negeerde), Agamben, G. (1993) The coming community. Minneapolis/Londen:
noch de opkomst en het functioneren van de verzorgingsstaat (die Fou- University of Minnesota Press.
cault wél probeerde te begrijpen met zijn noties van biomacht en vooral
bestuurlijkheid), krijgen een plaats in Agambens diagnose van de politieke Agamben, G. (2000) Means without end. Notes on politics. Minnea-
moderniteit. Zij is bewust eenzijdig omdat hij zich consequent houdt aan polis/Londen: University of Minnesota Press.
het radicale devies dat alleen de verborgen latente kern van ‘het
uitzonderlijke’ het normale functioneren van de moderne natiestaat kan Agamben, G. (2002a) Homo sacer. De soevereine macht en het naakte
verhelderen. Dat resulteert meermaals in fascinerende gedachten, maar leven. Amsterdam: Boom/Parrèsia.
het is ook nodig om in tweede orde de achterliggende premisse te bevra-
gen. Last but not least is er het gegeven dat Agambens diagnose van de Agamben, G. (2002b) Remnants of Auschwitz. The witness and the
politieke moderniteit berust op ternauwernood geëxpliciteerde normatie- archive. New York: Zone Books.
ve premissen. Zij bepalen mede zijn anti-etatisme, maar door hun inbed-
ding in een sterk door Benjamin geïnspireerd messianisme – dat ik in dit Agamben, G. (2003) Ce qui reste d’Auschwitz. L’archive et le temoin.
artikel onbesproken heb gelaten – blijven ze ook vaag. Agamben heeft in Parijs: Payot & Rivages.
interviews een boek in het vooruitzicht gesteld over de bios, de levens-
vorm voorbij de zoé of het natuurlijk-biologische leven waarin taligheid Agamben, G. (2004) The open. Man and animal. Stanford: Stanford Uni-
en politiek immanent zijn verknoopt. Indien het er komt zullen we versity Press.
misschien alsnog een beter beeld krijgen van de normatieve inzet van zijn
politieke geschriften. Het kan echter niet meteen de twee andere euvels Agamben, G. (2005) State of exception. Chicago/Londen: University of
remediëren: die hebben tot nader orde het statuur van blijvende be- Chicago Press.
zwaren.
Agamben, G. (2008) Signatura rerum. Sur la méthode. Parijs: Vrin.
Calarco, M. en S. DeCaroli (red.) (2007) Giorgio Agamben. Sovereignty
and life. Stanford: Stanford University Press.

65
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Rudi Laermans – Soevereiniteit, biopolitiek en moderniteit

De Cauter, L. (2004) ‘De bloedige mystificaties van de nieuwe wereldorde. Genel, K. (2006) ‘The question of biopower. Foucault and Agamben’. In:
Over Homo sacer van Giorgio Agamben’. De Witte Raaf, 108, n.p. Rethinking Marxism 18 (1), 43-62.
(geconsulteerd via www.witteraaf.be).
Laermans, R. en L. De Cauter (2007) ‘The bewilderment of Pentheus. On
De La Durantaye, L. (2009) Giorgio Agamben. A critical introduction. the attractivity of the state of nature (and on the state of nature as
Stanford: Stanford University Press. attraction)’. In: Irrespektiv. Kendell Geers. Barcelona: Bom Publishers.

Edkins, J. (2007) Whatever politics. In: M. Calarco en S. DeCaroli (red.) Lemke, T. (2007) ‘Die Regel der Ausnahme. Giorgio Agamben über Bio-
Giorgio Agamben. Sovereignty and life. Stanford: Stanford University politik und Souveränität’. In: T. Lemke, Gouvernementalität und Biopo-
Press, 70-91. litik. Wiesbaden: VS Verlag für Sozialwissenschaften, 89-110.
Esposito, R. (2008) Bios. Biopolitics and philosophy. Minneapolis/Londen: Mazower, M. (2008) ‘Foucault, Agamben. Theory and the Nazis’. Boun-
University of Minnesota Press. dary 2 (35) 1, 23-34.
Ewald, F. (1990) ‘Norms, discipline, and the law’. Representations 30, 138- Mills, C. (2004) ‘Agamben’s messianic politics. Biopolitics, abandonment
161. and happy life’. Contretemps 5, 42-62.

Foucault, M. (1976) La volonté de savoir. Ned. vert. (1984) De wil tot Mills, C. (2008) The philosophy of Agamben. Durham: Acumen
weten. Nijmegen: SUN. Publishing

Foucault, M. (1982) ‘The subject and power’ (oorspr. tekst in het Engels); Negri, A. (2008) The porcelain workshop. For a new grammar of politics.
gecit. naar de herdruk in J.D. Faubion (red.) (2002) Power. Essential works Los Angeles: Semiotext(e).
of Foucault 1954-1985, volume 3. Londen: Penguin Books, 326-348.
Norris, A. (red.) (2005) Politics, metaphysics and death. Essays on Giorgio
Foucault, M. (1997) Il faut défendre la société. Cours au Collège de France Agamben’s Homo sacer. Durham: Duke University Press.
1976. Parijs: Gallimard/Seuil.
Ojakangas, M. (2005) ‘Impossible dialogue. Agamben and Foucault’. Fou-
Foucault, M. (2004a) Sécurité, territoire, population. Cours au Collège de cault Studies 2, 5-28.
France 1977-1978. Parijs: Gallimard/Seuil.
Passavant, P.A. (2007) ‘The contradictory state of Giorgio Agamben’.
Foucault, M. (2004b) Naissance de la biopolitique. Cours au Collège de Political Theory 34 (2), 147-174.
France 1978-1979. Parijs: Gallimard/Seuil.
Patton, P. (2007) 'Agamben and Foucault on biopower and biopolitics’. In:
Foucault, M. (1988) ‘The political technology of individuals’ (oorspr. tekst M. Calarco en S. DeCaroli (red.) Giorgio Agamben. Sovereignty and life.
in het Engels); Ned. vert. ‘Individualisering door politieke technologieën’. Stanford: Stanford University Press, 203-218.
In: M. Foucault (2004) Breekbare vrijheid. Teksten & interviews. Amster-
dam: Boom/Parrèsia, 159-168.

66
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Rudi Laermans – Soevereiniteit, biopolitiek en moderniteit

Schmitt, C. (2005) Political theology. Four chapters on the concept of


sovereignty. Chicago/Londen: University of Chicago Press.
om de bevolking zo nodig af te slachten. De keerzijde van biopolitiek is derhalve thanato-
Ten Bos, R. (2005) ‘Giorgio Agamben and the community without politiek’ (Foucault 1988; Ned. vert. 2004, 166).
identity’. Sociological Review 53 (S 1), 16-29.
6
Ik sta hier niet verder stil bij Agambens visie op de precaire relatie tussen de invoeging
Virno, P. (2004) A grammar of the multitude. Los Angeles: Semiotext(e). van het leven in een nationale rechtspolitieke orde en de in principe niet natiegebonden
mensenrechten. Zie HS 137-146 en het opstel Beyond human rights in Agamben 2000, 15-
Wilde, M. de (2008) ‘Het falen van de mensenrechten. Een filosofische 28; voor een contextualisering, zie bijv. De Wilde 2008.
analyse’. Krisis. Tijdschrift voor actuele filosofie 28 (3), 31-42.
7
In het vierde hoofdstuk van zijn boek Bios, dat kan worden gelezen als een impliciete
kritische dialoog met het derde deel van Homo sacer, argumenteert Roberto Esposito dat
het naziregime onderscheid maakte tussen volwaardige levensvormen en het daarvan
De Creative Commons Licentie is van toepassing op dit artikel (Naamsvermelding- afwijkende levenloze, want al door de dood aangevreten, bestaan van gehandicapten,
Niet-commercieel 3.0). Zie http://creativecommons.org/licenses/by-nc/3.0/nl voor meer ‘gedegenereerden’ of joden. Wat de nazi’s ‘willen doden in de jood en in alle met hem
informatie. vergelijkbare levenstypen is niet het leven, maar de aanwezigheid in het leven van de
dood: een leven dat al dood is omdat het erfelijk is gemarkeerd door een oorspronkelijke
en onherstelbare deformatie’ (Esposito 2008, 137).

1 8
Voor een globale kennismaking met Agambens oeuvre, zie de monografieën van Mills Agamben citeert dit slotcollege o.m. in 2002b, 91.
(2008) en De La Durantaye (2009).
9
Anders dan in de twee voorgaande citaten uit Quel che resta di Auschwitz volg ik hier
2
Ik gebruik hierna de afkorting HS ter verwijzing naar Agamben 2002a. niet de Amerikaanse maar de Franse vertaling, omdat de passage in kwestie in de eerste
zonder opgave van redenen is weggelaten, terwijl het nochtans om een cruciaal punt
3
Aan de verhouding tussen Agambens werk en dat van Foucault werden reeds meerdere gaat.
lezenswaardige analyses gewijd, zie bijv. Ojakangas 2005, Genel 2006, Patton 2007 en
10
Lemke 2007. Voor besprekingen van Agambens politieke denken die stilstaan bij het daarin
ontvouwde toekomstperspectief, zie bijv. Mills 2004, Ten Bos 2005, Edkins 2007 en
4
Over bevolkingsbeheer en bestuurlijkheid, zie in het bijzonder Foucault 2004a: 91-118 en Passavant 2007.
341-370; over biopolitiek en liberale bestuurlijkheid, zie Foucault 2004b: 22-25.
11
De uitdrukking whatever singularity, die ik hier enigszins onvolkomen vertaal als
5
De concrete context waarin Foucault hier spreekt over thanatopolitiek is een korte ‘eender welke singulariteit’, speelt een centrale rol in The coming community (Agamben
karakterisering van de bevolking als object van de ‘politiewetenschap’ door Von Justi: het 1993). Kortweg gesteld verwijst ze naar de per definitie individuele actualisering van een
wordt ‘voor alles de taak van de staat toezicht te houden op mensen, opgevat als bevol- potentieel dat, anders dan een particulariteit, niet kan worden gevat aan de hand van een
king. De staat oefent macht uit over levende wezens als levende wezens en daarom is zijn meer algemene klasse of categorie en zich daarom onttrekt aan iedere vorm van repre-
politiek onvermijdelijk biopolitiek. Aangezien de bevolking niet meer is dan datgene sentatie.
waar de staat in zijn eigen belang toezicht op houdt, heeft de staat natuurlijk het recht

67
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie

de menigte (multitude) als centraal politiek subject. Biopolitiek bij Hardt


en Negri is tegengesteld aan biomacht, voor zover het leven van de menig-
AETZEL GRIFFIOEN EN SJOERD VAN TUINEN te niet alleen in dienst staat van het kapitaal maar tevens aangrijpings-
punten biedt voor antikapitalistische revoltes (‘insurrecties’) en voor nieu-
BIOMACHT EN BIOPOLITIEK we vormen van zelforganisatie (‘zelfvalorisaties’).
DE INBEDDING VAN FOUCAULT IN HET AUTONOOM Waarom brengen Hardt en Negri deze veranderingen aan? De aanleiding
MARXISME vormen drie recente historische ontwikkelingen in het Westen, die door
Foucault niet zijn belicht maar die inmiddels vanuit uiteenlopende pers-
pectieven onder de loep zijn genomen: de overgang van de fordistische
Krisis, 2009, Issue 3 arbeidsorganisatie met de fabriek als locus van waardeschepping naar een
www.krisis.eu postfordistische organisatie waarbij een veel groter deel van het sociale
veld is betrokken; een groeiend verlies aan geloofwaardigheid van de
gevestigde politieke partijen en vakbonden en de daarmee samenhan-
gende opkomst van nieuwe sociale bewegingen; en de overgang van een
verzorgingsstaat naar een marktdemocratie waarin waarden als vrijheid
en gelijkheid worden verdrongen door veiligheid en eigen verantwoor-
Inleiding delijkheid. Deze ontwikkelingen hebben geleid tot de heropleving van
sociale bewegingen aan het eind van de jaren 1990, zoals die het meest
Michel Foucaults concept ‘biopolitiek’ heeft nergens zo’n sterke ontwik- zichtbaar zijn geworden in de protesten rond de G8- en WTO-tops. De
keling doorgemaakt als in het werk van autonome marxisten en vraag die wij in dit artikel willen beantwoorden, is hoe Foucaults onder-
andersglobalisten als Antonio Negri en Maurizio Lazzarato. Het bekendst, zoek naar subjectiviteit door de autonome marxisten binnen het kader
maar niet noodzakelijk ook het best begrepen, is de stelling van Negri en van deze historische ontwikkelingen is opgenomen en aangepast.
Michael Hardt in Empire (2000) dat de hedendaagse, neoliberale vorm van
globale soevereiniteit is gebaseerd op een biopolitieke metamorfose van de Na een korte schets van bovengenoemde historische ontwikkelingen bin-
samenleving, waardoor het leven van de ‘populatie’ in zijn geheel wordt nen de Italiaanse context richten we ons op de herlezing van Marx door
opgenomen in de dynamiek van het kapitaal (vgl. Lesage 2004). Hiermee Italiaanse autonomen in de jaren 1960 en 1970, waarin deze ontwikke-
sluiten zij aan bij een belangrijk element uit het late werk van Foucault, lingen hun ideologische en meer universalistische weerslag hebben gevon-
die in zijn colleges aan het Collège de France liet zien hoe de vestiging van den. We gaan tevens in op de historische connectie tussen de autonome
een liberalistische ‘bestuurlijkheid’ (gouvernementalité) reeds in het marxisten en Foucault. Vervolgens laten we zien hoe Hardt en Negri van-
‘klassieke tijdperk’ van het ancien régime was gebaseerd op de versprei- af de jaren 1990 in hun interpretatie van het globaliseringsproces een brug
ding van een tussen politiek en economie mediërende ‘biomacht’, die slaan tussen enerzijds Foucaults analytica van de macht en diens analyse
verliep via de bevolking. Toch is hun inzet niet dezelfde. In dit artikel gaan van het (neo)liberalisme in het bijzonder en anderzijds de concepten die
wij in op de twee belangrijkste conceptuele verschuivingen die Hardt en de autonomen gedurende de jaren 1960 en 1970 hebben ontwikkeld aan de
Negri ten opzichte van Foucault aanbrengen – van een koppeling naar hand van op dat moment nog vrijwel onbekende documenten van Marx.
een tegenstelling tussen biomacht en biopolitiek en van de bevolking naar

68
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Griffioen en Van Tuinen – Biomacht en biopolitiek

Toch ligt Hardt en Negri’s aansluiting bij Foucault op het eerste gezicht van de subjectieve en institutionele dimensies van mondiale zelforgani-
niet voor de hand. Terwijl de Italiaanse autonome marxisten als Mario saties, zoals het World Social Forum of het European Social Forum. Hoe-
Tronti, Sergio Bologna, Negri en Virno zich vanaf 1964 vanwege een wel Virno – als meer antropologisch georiënteerd auteur – in eerste in-
politieke strijd in Italië aan de concrete herziening van het socialisme – en stantie ver van Foucault af lijkt te staan, menen wij bij hem een
dus van Marx – wijden, keert Foucault zich in zijn machtstheorie van foucaultiaanser vertolking van alternatieve biopolitieke organisatievor-
Marx af. Hoewel ook Hardt en Negri niet meer geloven in de strijd tussen men van de menigte aan te treffen dan bij Hardt en Negri.
arbeiders en kapitalisten, schetsen zij een bijna manicheïstische strijd
tussen een controlerende biomacht (Empire) en een bevrijdende biopoli-
tiek (Multitude), waarin de biomacht uiteindelijk het onderspit zal del-
ven. Dat is een merkwaardige conceptuele verschuiving omdat Foucault Operaismo: een korte geschiedenis
zelf juist probeert aan te tonen dat macht en emancipatoire politiek geen
tegengestelden zijn (Rabinow en Rose 2006, 195-217). Negri ziet hierin In de jaren 1960 ontstaat er in Italië een nieuwe politieke stroming: het
echter geen probleem: ‘Er is niets in (Foucaults) denken dat we moeten ‘arbeiderisme’ (operaismo). De emigratie van ongeschoolde arbeiders uit
vernieuwen of corrigeren: het is voldoende zijn intuïties over de productie het arme Zuiden naar het industrialiserende Noorden leidt tot een con-
van subjectiviteit en de implicaties daarvan verder uit te werken’ (Negri flict tussen de vast aangestelde arbeiders en de migranten. De massa’s
2004). ongekwalificeerde arbeiders uit het Zuiden zien zichzelf gereduceerd tot
een inwisselbaar radertje in de geautomatiseerde industrie. Deze operaio
In de laatste drie paragrafen van deze bijdrage zullen we onderzoeken in massa kan zich niet aansluiten bij de bestaande vakbonden die zich
hoeverre Negri gelijk heeft en of hij zich uiteindelijk niet van Foucaults uitsluitend op geschoolde arbeid richten. Al snel scharen ook studenten
inzichten vervreemdt. Het belangrijkste probleem vormt Hardt en Negri’s en andere activisten zich achter hen. Het verzet gaat gepaard met de
utopische belofte van een geglobaliseerde wereld vrij van biomacht. Want ontwikkeling van een ideeëngoed dat zich tegen het marxisme van de
was het behalve Foucault niet ook Spinoza, van wie zij het begrip menigte vakbonden en de grootste communistische partij van West-Europa, de
als constitutief potentieel voor nieuwe vormen van collectieve subjectivi- Italiaanse Communistische Partij (PCI), keert. De operaisten zijn teleur-
teit hebben overgenomen, wiens politiek realisme hem voortdurend deed gesteld in de ooit door Antonio Gramsci mede opgerichte PCI, die zich in
waken voor het probleem van de ‘vrijwillige slavernij’: waarom mensen hun ogen te veel op een dogmatische interpretatie van Gramsci’s concept
strijden voor hun slavernij als ware het hun vrijheid (Van Reijen 2009, van hegemonie richt en te veel compromissen met vakbonden en werk-
189-191). Vanuit dit oogpunt behandelen we ten slotte ook een ‘strijdmak- gevers sluit. Ook zijn ze afkerig van het communisme zoals dat in de
ker’ van Negri, Paolo Virno. Deze biedt een genuanceerder beeld van de USSR in praktijk wordt gebracht en dat zijn ware aard had getoond bij de
menigte dan Hardt en Negri, voor zover hij geen consequent daarvan bloedige onderdrukking van de Hongaarse Opstand in 1956.
onderscheiden Empire nodig heeft om te verklaren hoe die zich tegen
zichzelf kan keren. Virno beschrijft de menigte als intern verdeeld, waar- Waar het klassieke marxisme ideologisch gezien redeneert vanuit de ver-
door altijd opnieuw het risico bestaat dat een geprivilegieerd deel kapitali- vreemding van de arbeider en de pervertering van zijn arbeidsethos, keren
seert op de productiviteit van de rest van de gemeenschap (de zogenaam- de arbeideristen zich vooral tegen de reductie van het leven tot arbeid.
de commons). Anders dan Hardt en Negri gelooft hij niet dat de Ook de klassenstrijd wordt daarbij minder relevant, aangezien de operaio
ambivalentie tussen biomacht en biopolitiek, controle en vrijheid kan massa eigenlijk een soort vierde klasse is. Zij hebben geen vast werk en
worden opgeheven door de termen strikt van elkaar te scheiden. In plaats geen eigen vakkundigheden. Het werk dat ze leveren is eigenlijk minder
daarvan verheft Virno hun ambivalentie tot leidraad bij het vormgeven belangrijk voor het fabricageproces dan de garantie van hun beschikbaar-

69
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Griffioen en Van Tuinen – Biomacht en biopolitiek

heid. Waar hun leven als dagloners volledig in het teken staat van de de linkse militanten ook gewelddadiger (Idem, 142). In 1978 wordt Aldo
mogelijke levering van om het even welke arbeid, richten zij hun verzet Moro door de Rode Brigades vermoord. Op 7 april 1979 wordt een groot
tegen een concrete vijand, namelijk de fordistische arbeidsorganisatie in aantal intellectuelen opgepakt op basis van het ‘theorema Calogero’ van
haar geheel: de lopendebandmethode die de organisatie van arbeid en de de gelijknamige openbare aanklager, die Autonomia Operaia en Potere
tweedeling tussen contractuele en niet-contractuele arbeid in de fabrieken Operaio als staatsgevaarlijke organisaties ziet. Gedurende de ‘loden jaren’
domineert. In de context van dit verzet beginnen studenten en die duren tot 1980, arresteert men uiteindelijk meer dan 12.000 leden van
intellectuelen de tijdschriften Quaderni Rossi (‘Rode Zakboekjes’, 1961- deze bewegingen. Onder de gearresteerden bevinden zich ook Negri en
1965) en Classe Operaia (‘Arbeidsklasse’, 1963-1966). Onderlinge span- Virno. Negri wordt aangeklaagd als het brein achter de Rode Brigades. Op
ningen leiden in 1969 tot het ontstaan van de twee rivaliserende politieke basis van onduidelijke aanklachten en gebrekkig bewijsmateriaal worden
bewegingen: Potere Operaio (‘Arbeidersmacht’) en Lotta Continua (‘De velen van hen veroordeeld tot lange gevangenisstraffen in maximum
strijd gaat door’). Negri schrijft voor Quaderni Rossi, en publiceert later security-gevangenissen. Hoewel sommigen in tweede instantie worden
aan de hand van zijn werk in deze periode in 1979 het boek Marx beyond vrijgesproken en anderen naar het buitenland kunnen vluchten, wordt
Marx.1 de beweging effectief lamgeslagen (Idem, 174; Lotringer en Marazzi 2007,
v). Een deel van de gearresteerden zit nog steeds vast.
Omdat de Italiaanse staat de operaisten als een grote bedreiging ziet, geeft
zij de CIA de vrije hand om linkse groeperingen zwart te maken.2 Deze Ondertussen houden veel Franse intellectuelen zich al enkele jaren met
voorziet een splintergroep van de postfascistische politieke partij MSI de Italiaanse situatie bezig. Zo ondertekenen onder andere Jean-Paul
(Movimento Sociale Italiano) van wapens. Op 12 december 1969 wordt er Sartre, Gilles Deleuze, Félix Guattari en Michel Foucault in 1977 een appèl
een bom gelegd op het Piazza Fontana in Milaan (Wright 2002, 312). Van tegen de vervolging van de leden van Italiaanse sociale bewegingen. In
het bloedbad dat volgt, krijgen de arbeideristen de schuld. Met deze 1980 valt Foucault de Italiaanse staat publiekelijk aan in een interview met
strategia della tensione rechtvaardigt de regering de harde repressie tegen Le Monde4 (Foucault 1990, 325). Daarin bespreekt hij de maatschappelijke
de operaisten die volgt.3 Als reactie daarop vormen zich in de Fiatfabrieken rol van de intellectueel en verwijt hij de Italiaanse regering dat Negri
verschillende terroristische groeperingen, waaronder de Rode Brigades, alleen maar gevangenzit omdat hij een intellectueel is. Inhoudelijk zijn er
met als gevolg dat de publieke opinie zich eind jaren 1960 tegen de ar- sterke overeenkomsten tussen Foucault, Deleuze en Guattari aan de ene
beiders keert. De publieke afkeer van geweld verhindert echter niet dat in kant en de autonome marxisten aan de andere kant. Vooral het verschil
1973 uit de Potere Operaio de breder gedragen beweging Autonomia Ope- tussen pouvoir en puissance, geconstitueerde macht en constituerend
raia (‘Arbeidersautonomie’) ontstaat. In reactie op de paternalistische vermogen, is voor zowel Foucault als Negri een belangrijk thema. In
houding van de vakbonden, die krampachtig vasthouden aan het Foucaults voorwoord bij het ook in Italië veelgelezen boek Anti-Oedipus
traditionele ‘arbeid adelt’ maar tegelijkertijd alleen het broodwinnende van Deleuze en Guattari van 1972 prijst deze hun boek aan als een ethiek
gezinshoofd een plek in de fabrieken gunnen – vrouwen en jongeren waarin politiek leven en denken samenkomen, en geeft hij een
zonder betaald werk blijven buiten hun blik –, begint er een lange reeks verzameling strategische leefregels die de woelige revoltes van de
experimenten van allerlei creatieve, futuristische, vrijheidsgezinde, femi- Italiaanse jaren 1970 zo niet inspireren, dan toch samenvatten (Foucault
nistische, neoanarchistische, postideologische, niet-representatieve poli- 2007b, xiv-xv). Die tekst is tevens een van de weinige waarin hij
tieke bewegingen die zich voornamelijk buiten de fabrieken afspelen waarschuwt tegen zelfidentificatie met de macht en de afbraak van het
(Wright 2002, 89-90). De regering ziet deze bewegingen echter nog steeds collectieve leven.
als openbare takken van gewapende groepen. Naarmate de overheid
strenger ingrijpt, bijgestaan door extreemrechtse groeperingen, worden

70
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Griffioen en Van Tuinen – Biomacht en biopolitiek

Twintig jaar later zal Negri’s vertaler en latere co-auteur, literary studies- houdt, claimt de ondernemer juist het recht om de aanwezige verbanden
professor Michael Hardt, de Italiaanse jaren 1970 kenschetsen als een in de samenleving te commodificeren en te verkopen (Lazzarato 2006). Zo
‘laboratorium’ voor nieuwe vormen van politiek, een omgeving waarin ontstaat er in de neoliberale samenleving een conflict tussen socialiteit en
wordt geëxperimenteerd met het ‘politiek-economisch vermogen’ (puis- de kapitalisering ervan. In werkelijkheid hebben zowel erkende als ver-
sance) tot relatief autonome zelforganisatie (Hardt 1996, 1-10). In zijn zwegen netwerken een aandeel in de productie van een nieuwe ervaring,
waardering van die periode speelt het operaistische begrip ‘zelfvalorisatie’ relatie of goed. Omdat alleen degenen die zichzelf uitroepen tot rechtheb-
een belangrijke rol. Dit begrip verwijst naar sociale vormen en structuren benden delen in de winst, werken er altijd meer mensen aan mee dan aan
van waardecreatie die niet te herleiden zijn tot de staat of het kapitaal, wie wordt uitgekeerd. Ook Foucault analyseert dus de principiële onge-
maar alleen tot de scheppende kracht van het sociale leven zelf. Het doel lijkheid van de neoliberale markt (Foucault 2008, 119). Het operaistische
van de operaisten is om andere manieren van werk te vinden – en andere begrip zelfvalorisatie is een manier van de arbeideristen om die ongelijk-
manieren van leven. Deze verandering van politieke oriëntatie corres- heid aan te kaarten.
pondeert met veranderingen op de arbeidsmarkt, waarbij het zwaartepunt
van het productieproces steeds meer buiten de fabriek komt te liggen. De
arbeideristen nemen de neiging van fabrikanten om arbeid zo veel
mogelijk te minimaliseren serieus. Immers, als de belangrijkste rol van de Globalisering: formele en werkelijke subsumptie van arbeid onder kapitaal
operaio massa het garanderen van de beschikbaarheid van extra vermogen
tot arbeid op piekmomenten in het fabricageproces is, dan heeft de graad Los van Foucault is de verschuiving van de aandacht voor het leven op het
van vervreemding zijn piek bereikt. Het behoud van een arbeidersiden- werk naar het maatschappelijke leven verder nog te verklaren door het
titeit blijkt niet langer nodig (Hardt en Negri 2004, 111). Hun verzet tegen feit dat de natiestaat – die zichzelf op kleinere schaal reproduceert op het
het fordisme neemt daarom vooral de vorm aan van werkweigering. Doel werk, op school, in het ziekenhuis en in het gezin – ook door de opkomst
van deze strategie van ‘exodus’ (esodo) is niet om niet langer creatieve of van informatie- en communicatietechnologieën is ingehaald door de
productieve activiteiten te ontplooien, maar om de arbeid binnen de markt. Goederen, geld en informatie schieten de globe over, en de grote
gevestigde kapitalistische productieverhoudingen te veranderen (Tronti spelers op de wereldmarkt ook. De sociale vangnetten in de westerse lan-
2007, 28-35). den staan onder druk en hun nieuwe buitengrenzen worden steeds stren-
ger bewaakt, terwijl er ook sprake is van grootschalige outsourcing en
In welk opzicht is Foucault nu relevant voor deze sociale bewegingen? vernetwerking van materiële én immateriële productie.5 Wanneer de
Foucault werkt op hetzelfde moment maar op een ander niveau aan een sociale bewegingen na ruim tien jaar absentie in 1999 opeens op globale
vergelijkbaar conflict tussen de eisen van de arbeidsmarkt en de mogelijk- schaal de kop opsteken met allerlei zelfbestuurde initiatieven rond
heden van het sociale leven: wanneer het accent van arbeid in de fabriek thema’s als economische democratie, gender, dierenrechten, ecologie,
verschuift naar leven op de markt, vindt het neoliberalisme de burger onderwijs en migratie (Lesage 2005, 14), is het duidelijk dat niet alleen het
opnieuw uit als homo œconomicus, dat wil zeggen: als entrepreneur. De arbeidsproces, maar ook het sociale leven zich niet langer richt naar
opkomst van dit ideaaltype impliceert niet alleen een herijking van de rol institutionele en landelijke grenzen. Voordat we ingaan op Hardt en
van de markt in de samenleving, maar ook van de staat. De neoliberale Negri’s aanpassingen van Foucault zullen we daarom ingaan op hun kijk
staat hanteert namelijk het motto ‘zo min mogelijk’ te besturen, terwijl op de filosofische betekenis van deze schaalvergroting.
de burgerlijke staat juist zo veel mogelijk onder zijn hoede neemt (Fou-
cault 2008, 20 en 146-147). Waar de burger sommige rechten afstaat ten In hun zoektocht naar theoretische aanwijzingen voor de interpretatie
gunste van zijn medeburgers en zo een samenleving opbouwt en onder- van de globalisering van arbeidsprocessen gaan de autonome marxisten te

71
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Griffioen en Van Tuinen – Biomacht en biopolitiek

rade bij Marx. Zij herontdekken twee teksten die tot de jaren 1950 met arbeid dat het kapitaal surpluswaarde genereert. Ook die arbeids-
eigenlijk ongelezen zijn gebleven, namelijk een voorbereidende schets van kracht moet afkomstig zijn van een plek buiten het domein van het
wat het zesde hoofdstuk van Het kapitaal had moeten worden, en de kapitaal, omdat de al aanwezige arbeidsreserves niet permanent aange-
Grundrisse, de voorstudie voor Het kapitaal die pas voor het eerst werd sproken kunnen worden.
uitgegeven in 1953. Dit worden de belangrijkste vertrekpunten voor een
grondige herziening van de dogma’s van de PCI en de vakbonden.6 In deze cyclus van waardecreatie verschijnt arbeid als negatief moment.
Economisch gezien is de schets voor het zesde hoofdstuk van Het kapitaal Arbeid is passief en moet altijd weer georganiseerd en betaald worden.
het belangrijkst. Daarin komt namelijk de overgang van formele sub- Uiteindelijk zijn de loonkosten zelfs de reden dat de kapitalistische markt
sumptie van arbeid onder kapitaal naar werkelijke subsumptie van arbeid moet blijven groeien: om de winst te maken waarmee de volgende lonen
onder kapitaal ter sprake, die zich volgens met name Hardt en Negri in de weer betaald kunnen worden. Zo wordt elke economie buiten het kapi-
tweede helft van de twintigste eeuw heeft voltrokken. Deze overgang talisme geproletariseerd om arbeiders in dienst te kunnen nemen. Dit
zullen we eerst behandelen, voordat we ingaan op de sociale aspecten van proces van doorgaande annexatie en proletarisering noemt Marx in zijn
de hedendaagse productie die Hardt en Negri met het concept biopolitiek schets voor het zesde hoofdstuk van Het Kapitaal de formele subsumptie
belichten. We baseren ons hierbij op Empire, waarin Negri’s Marxinter- van arbeid onder kapitaal. ‘De tendens de wereldmarkt te scheppen is
pretatie uit de jaren 1970, tevens terug te vinden in zijn boek Marx beyond direct gegeven met het concept van het kapitaal zelf’, met als gevolg dat
Marx, vrijwel in het geheel is overgenomen. ‘elke beperking verschijnt als een barrière die moet worden overwonnen’
(Marx geciteerd door Hardt en Negri 2002, 241). Hardt en Negri
Hardt en Negri behandelen een centraal thema uit het klassieke marxis- concluderen dat ‘kapitaal voortdurend werkzaam is door een reconfi-
me, dat stelt dat kapitaal weliswaar kan parasiteren op arbeid maar deze guratie van de grenzen van het binnen en het buiten’ (Hardt en Negri
niet zelf kan bezitten. De afhankelijkheidsrelatie tussen het kapitaal en de 2002, 227) en dat de tendens van het kapitaal om arbeid, het buiten, te
arbeid wordt daarom van oudsher gezien als een dialectische ontwikkeling internaliseren, met de huidige staat van globalisering voltooid lijkt (Idem,
tussen de kapitalistische markt en niet-kapitalistische samenlevingen, 231; zie ook Negri 1991, 120-121).
tussen binnen en buiten, waarin het kapitaal steeds gericht is op expansie.
Het kapitaal is de actieve factor die passieve arbeid organiseert en winst Volgens het klassieke marxisme zou de wereldmarkt moeten instorten
produceert door uitbuiting en overproductie. Omdat er meer wordt zodra het buiten ‘op’ is en de wereld niet plat blijkt te zijn. Het kapitaal
geproduceerd dan nodig is voor het eigen levensonderhoud of dan kan zou zich in zijn staart bijten en stuklopen op zijn eigen parasitaire
worden afgezet bij de geproletariseerde arbeiders, moet een nog niet productiewijze. De autonome marxisten wijzen er echter op dat Marx in
geproletariseerde afzetmarkt worden gevonden om het surpluskapitaal te zijn relatief onbekende zesde hoofdstuk een oplossing voor de paradox
gelde te maken. Dumping is noodzakelijk. Maar deze dialectiek kan niet van het zichzelf stuwende en tegelijk ondergravende kapitalisme geeft: de
eeuwig doorgaan: de niet-kapitalistische samenlevingen raken ooit op.7 werkelijke subsumptie van arbeid onder kapitaal. Het feit dat de
Kapitaal, stelt Negri daarom in Marx beyond Marx, is zijn eigen obstakel wereldmarkt niet instort op het moment dat het proces van formele
(Negri 1991, 81). Immers, het probleem van devaluatie is alleen te voorko- subsumptie zijn geografische grenzen heeft bereikt, betekent dat er een
men door de afzetmarkt te vergroten, door een markt te ontginnen die transformatie heeft plaatsgevonden van de dialectiek tussen binnen
niet aan de logica van het kapitalisme is onderworpen, waarop de waarde (kapitaal) en buiten (arbeid). Er treedt een gelijkschakeling van arbeid en
van goederen nog ‘gerealiseerd’ kan worden. Een tweede probleem is dat kapitaal op.8 Arbeidskracht blijkt niet langer een externe grondstof, maar
de noodzaak van een voortdurend toenemende productie en een altijd een interne kracht. Dat komt omdat er naast welvaartsaccumulatie ook
groeiende markt ook een toename aan arbeidskracht vereist, want het is een ‘sociale accumulatie’ van arbeiders plaatsvindt (Hardt en Negri 2002,

72
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Griffioen en Van Tuinen – Biomacht en biopolitiek

261). Het sociale leven – of de ‘maatschappelijke productie’ (Idem, 215) – economie te gelde gemaakt. Sterker nog, in retrospectief is al tijdens het
valt steeds meer samen met de economische productie, waardoor arbeid stadium van formele subsumptie geen sprake van een unilaterale macht
steeds minder afhankelijk is van een externe, opgelegde organisatiekracht. van kapitaal over arbeid. Weliswaar is het de taak van het kapitaal om
‘Het grootkapitaal’ lost langzaam maar zeker op, evenals ‘de arbeider’. surpluswaarde te ontginnen door het vrijmaken en organiseren van
Zowel overproductie als uitbuiting verliezen hun geografische karakter. arbeidskracht, de macht daartoe ligt echter niet bij de individuele
Uitbuiting slaat terug op zichzelf en wordt universeel, terwijl de noodza- fabrieksdirecteur, manager of voorman, maar komt voort uit de noodzaak
kelijke productiegroei wordt gerealiseerd op nieuwe afzetmarkten waarop tot productie zelf. Voor de arbeiders is productie noodzakelijk omdat zij
de verkoop van ervaringen belangrijker wordt dan de verkoop van voor hun levensonderhoud afhankelijk zijn geworden van hun loon,
goederen (Pine en Gilmore 1999; Rifkin 2001). voor de kapitalisten omdat er zonder herinvestering devaluatie plaats-
vindt. Het kapitaal is dus net zo afhankelijk van de arbeid voor zijn verde-
Naast de theorie van het contradictoire karakter van het kapitalisme re groei als de arbeiders afhankelijk zijn van het kapitaal voor hun levens-
wordt, zoals we in de volgende paragraaf zullen zien, ook de conflict- onderhoud. In termen van Foucault: er is geen sprake van een ‘relatie van
bereidheid van het klassiek marxisme herzien. Met het oog op meer dan dominantie’ (Foucault 2000a, 331), zoals klassieke marxisten zouden
vijftien jaar politiek activisme in de marge dat voor velen in de gevangenis stellen. Veeleer vooronderstelt de economische infrastructuur zelf een
eindigde, geven Hardt en Negri een nieuwe en veel bredere invulling aan machtswerking die de voor de economische productie relevante facetten
de reeds in de jaren 1970 begonnen analyse van de ‘sociaalarbeider’ (ope- van het sociale leven raakt en disciplineert.
raio sociale) (Wright 2002, 162-175). In plaats van een klassenstrijd waarin
de arbeiders de macht over de productiemiddelen moeten veroveren, ver- In feite geven Hardt en Negri eenzelfde analyse van waardeproductie als
schijnen er twee nieuwe, veel abstractere en veel moeilijker te onder- Foucault voor de productieve werking van biomacht, begrepen als ‘een
scheiden polen waartussen politiek zich volgens hen afspeelt: de menigte explosie van talloze, verschillende technieken gericht op de onderwerping
en het Empire. Dit onderscheid vormt het uitgangspunt van hun onder- van lichamen en de heerschappij over bevolkingen’ die ook individuele
zoek naar het leven in de wereldmarkt en naar nieuwe vormen van disciplineringstechnieken omvat (Foucault 1998, 140). Wanneer arbeid
collectief verzet. Echter, het vormt ook de introductie van een nieuw sociaal of zelforganiserend wordt en de oude functie van het kapitaal, de
probleem. Is arbeid nog wel een legitieme reden voor politiek verzet? Wat organisatie en disciplinering van arbeid wegvalt, komen leven en arbeid
is de politieke rol die Hardt en Negri wereldwijd voor de sociale bewe- samen. Arbeid in de vorm van sociale of levende arbeid staat niet langer
gingen na de millenniumwisseling zien weggelegd? Deze vragen proberen tegenover kapitaal, maar is het actieve element van de markt geworden
zij te beantwoorden aan de hand van het op Foucault geënte begrip (Hardt en Negri 2002, 39-57). In Security, territory, population laat Fou-
‘biopolitieke productie’. cault zien dat het probleem van de bestuurlijkheid van de sociale bios
opduikt wanneer staatslieden in de achttiende eeuw inzien dat de macht
en rijkdom van een natie niet primair afhankelijk zijn van de kwaliteiten
van de prins, het leger of de industrie, maar van de bevolking. In het be-
Biopolitieke productie in Empire sturen legt de overheid niet langer zomaar haar wil op aan de bevolking,
maar moet ze haar ertoe overhalen haar handelen zo aan te passen dat dit
Bij de bespreking van het begrip zelfvalorisatie hebben we al kort aange- bijdraagt aan de sociale rijkdom van de staat, met economische productie
stipt dat de Italiaanse postoperaisten niet langer uitgaan van het primaat als belangrijkste meetbare waarde. Biopolitieke strategieën richten zich
van de arbeid. Waarde is niet primair een economisch gegeven, maar dus op het manipuleren van de potentiële handelingen van de bevolking,
wordt allereerst ‘in het leven zelf’ geproduceerd en pas daarna in de met als doel de bevolking als basis van economische waarde in een zo

73
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Griffioen en Van Tuinen – Biomacht en biopolitiek

profijtelijk mogelijke richting te masseren (Foucault 2007a, 47 en 46-79): zeggen abstracte, maatschappelijke activiteit en de veelomvattende macht
‘to conduct the conduct of others’, ‘to act on possible actions’ (Foucault daarvan’ vrijgemaakt (Idem, 215). Als gevolg van de globale samenwerking
2000a, 341; Lazzarato 2002, 3 en 10). Biopolitiek in deze zin is een specifieke die tot stand is gekomen door de volledige kapitalisering van de wereld, is
configuratie van politiek en economie, een vorm van biomacht die ken- het productieproces niet langer terug te voeren op disciplinering van de
merkend is voor het liberalisme. Doelen die bijdragen aan de veiligheid, arbeiders door kapitalisten, maar vormt nu een abstract proces waarin de
bijvoorbeeld de stabiliteit van de graanvoorziening, moeten op zo’n ma- hele wereldbevolking participeert. Tevens geldt dat waar bij Marx surplus-
nier worden gebracht dat de bevolking ze zelf gaat implementeren. Hier- waarde nog wordt onttrokken aan het product van materiële arbeid, dit
mee toont Foucault aan dat de bevolking een zekere eigen productieve verandert wanneer het sociale domein als zodanig productief wordt.
activiteit bezit die door bestuurstechnieken bespeeld kan worden. Maar Vanaf dat moment is sociale arbeid of ‘immateriële arbeid’ een sociaal-
ook al kent Foucault de bevolking al meer capaciteiten toe dan alleen een ontologisch proces: de productie van de maatschappelijke werkelijkheid
passief vermogen voor arbeid zoals in het fordisme gebruikelijk, gaat vooraf aan de productie op de markt. In die zin is de kritiek, die
uiteindelijk, zo verwijten Hardt en Negri hem, blijft hier de tegenstelling bijvoorbeeld Hannah Arendt levert op het samenvallen van werk en
passieve arbeid-actief kapitaal van kracht. De bevolking moet nog altijd politiek in de moderne maatschappij, namelijk dat de zich uitbreidende
gereguleerd worden wanneer zij niet optimaal rendeert: sfeer van de arbeid het politieke handelen en spreken onmogelijk maakt
(Arendt 1958, 40), dan ook niet van toepassing op Empire. Voor zover de
‘Zouden we op dit punt aan Foucault vragen wie of wat het systeem aan- scheiding tussen leven en werk verdwijnt, gaan economische productie,
drijft of liever wie de “bios” van het systeem is, dan zou zijn antwoord artistieke creativiteit en politieke actie in elkaar over, met als gevolg dat
feitelijk onuitsprekelijk of zelfs helemaal niets zijn. Waar Foucault uitein- productie direct politiek wordt (Hardt en Negri 2002, 383). Maatschappe-
delijk geen grip op krijgt, is de werkelijke productiedynamiek in de bio- lijke productie en reproductie bestaan eerst en vooral uit de versterking
politieke maatschappij’ (Hardt en Negri 2002, 44). en intensivering van sociale, affectieve en kennisgerelateerde relaties en
pas in de tweede plaats uit de productie van goederen die waarde gene-
Wat zij daarmee bedoelen is dat Foucault eigenlijk alleen ‘machtstechno- reert. Anders gezegd: biopolitieke productie gaat aan economische pro-
logieën en hun objecten’ ziet (Foucault 2007a, 79), terwijl hij tegelijkertijd ductie vooraf.
schrijft dat de regulering van de bevolking ook verloopt via haar verlan-
gen (Idem, 72-73). Hij ziet over het hoofd dat het verlangen van de bevol- Deze ‘socialisering’ en ‘politisering’ van de arbeid maakt echter geenszins
king ten opzichte van ‘bestuurlijke macht’ ook autonoom kan bestaan. een einde aan de kapitalistische uitbuiting. Een voorbeeld van immateriële
arbeid zijn de datapatronen die elke consument creëert. Die zijn bijvoor-
Wanneer bestuurstechnieken het verlangen van de bevolking manipule- beeld voor supermarkten van onschatbare waarde aangezien zij het moge-
ren spreken Hardt en Negri van biomacht. Daarmee is het object van lijk maken de toekomstige vraag in kaart te brengen en de dagelijkse
onderzoek in Empire gegeven: de materiële transformaties van het para- inkoop, de opstelling in de schappen én de reclames erop af te stemmen.
digma van bestuurlijkheid. Het heet daar: ‘We moeten de middelen en De vraag is nu of de consument niet ook een beetje werkt wanneer hij
krachten van de productie van maatschappelijke werkelijkheid blootleg- boodschappen doet? Per slot van rekening is de discrepantie tussen dit
gen, samen met de subjectiviteiten waardoor deze werkelijkheid wordt soort ‘werk’ dat onbetaald blijft en betaald werk de nieuwe bron van
bezield’ (Hardt en Negri 2002, 39). Daarentegen is de biopolitieke maat- waarde en winst.
schappij immanent aan de ‘verlangensproductie’ van de bevolking zelf.
Met de volledige kapitalisering van de wereldbevolking is in de woorden Hardt en Negri refereren hiermee eigenlijk aan een oud antimarxistisch
van Hardt en Negri een ‘universeel vermogen tot produceren, dat wil argument van de feministen. Waarom zou alleen de arbeider werken? Is

74
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Griffioen en Van Tuinen – Biomacht en biopolitiek

het onderhoud van het gezin dan niet productief (Idem, 295)? Waarom uitdrukking komt in de fordistische productiewijze. Disciplinaire macht
zou huishoudelijk werk geen inkomsten genereren? Samen met de ver- volstaat echter niet voor de situatie van werkelijke subsumptie van arbeid
snelde technologische ontwikkeling luiden deze overwegingen, die de onder kapitaal, een situatie waarin de aanbodgestuurde economie is over-
sociale bewegingen van de jaren 1960 en 1970 inspireerden, een belangrijke gegaan in de just in time-productie zoals die bijvoorbeeld door Toyota is
verandering van het fabricatieregime in: van ongeschoold en oncommu- ontwikkeld. Het postfordisme hecht minder belang aan de feitelijke
nicabel lopendebandwerk naar een postfordistische productiemethode, productie dan aan het altijd kunnen leveren op het moment dat er vraag
waarbij door samenwerking en communicatie in potentie het hele sociale naar is. Voor de analyse van macht in hedendaagse, postfordistische ar-
leven wordt betrokken en waarin allerlei momenten van vrijheid, zelfbe- beidsvormen gaan Hardt en Negri te rade bij Gilles Deleuzes observaties in
heer, creativiteit en verantwoordelijkheid worden ingebouwd. Het diens ultrakorte Naschrift bij de controlemaatschappijen (1990), waarin
wrange is dat deze veranderingen vrijwel onmiddellijk zelf ook door de een extrapolatie wordt gemaakt van Foucaults historische analyse van
cynische axiomatiek van het kapitalisme zijn ingelijfd. Want deze biopoli- disciplinaire macht naar controlerende macht. Als de productielijnen niet
tieke productie, die voor alles een creatie is van levensvormen waarin ook meer uitgaan van de fabrieken, maar de fabrieken moeten aansluiten op
relaties van vertrouwen en samenwerking of ethische, niet direct door ‘de netwerken van de wereldmarkt en (…) de informationele productie
financieel gewin gemotiveerde ‘waarden’ een rol spelen (Idem, 71), loopt van diensten’ (Hardt en Negri 2002, 291, vertaling aangepast), dan kan de
sinds de jaren 1980 zelf ook het risico te worden gekapitaliseerd. Aangezien kapitalisering van de sociale productie alleen gegarandeerd worden door
het kapitaal als gevolg van de werkelijke subsumptie geen ‘buiten’ meer een nieuw soort machtspraktijk. Deleuze stelt dat Foucault zich er zeer
heeft, moet het zich wel inwaarts keren. In de overgang van machinering wel van bewust is dat de disciplinemaatschappijen geen lang leven
naar informatisering subsumeert het ‘in toenemende mate níet de niet- beschoren waren en dat wij sinds de Tweede Wereldoorlog de overgang
kapitalistische omgeving (…) maar zijn eigen kapitalistische terrein’ beleven naar een nieuw soort sociale werkelijkheid, bevolkt door een
(Idem, 275). De overheveling van sociale productie naar economische ander soort subjecten. Constitutief hiervoor is een nieuwe vorm van
winst kan alleen nog plaatsvinden onder een toenemende situatie van machtsuitoefening die Deleuze met een concept van de schrijver William
‘precariteit’ – een technische term voor arbeidsgerelateerde bestaans- Burroughs controle noemt (Deleuze 1995, 177-178). Hierin worden
onzekerheid als garantie voor toegang tot economisch productieve arbeid ‘insluitingsmilieus’ zoals gevangenissen, kazernes, ziekenhuizen en scho-
in enge zin.9 Deze precariteit, een de facto eigen verantwoordelijkheid met len vervangen door steeds opener, democratischer, flexibeler en dyna-
steeds minder aanspraakmogelijkheden op een sociaal vangnet of een mischer controlesystemen. De normaliserende en disciplinerende mecha-
rechtssysteem, vormt nu het aangrijpingspunt voor de parasitaire wer- nismen daarvan geven het dagelijks leven ook buiten de traditionele
king van wat Foucault ‘biomacht’ noemt. Wanneer een uitzendbureau instellingen vorm. Het materiële functioneren van deze controlemaat-
iemand inhuurt dan werkt diegene tegen verminderde of afgeschafte schappijen komt tot uitdrukking in nieuwe informatie- en communica-
secundaire voorwaarden. De tijdelijkheid van het werk betekent ook dat tietechnologieën (ICT) die een steeds verdergaande koppeling van
het lastiger wordt om een eventueel arbeidsconflict uit te spelen. De databestanden faciliteren. Hoewel met ICT onze communicatiemogelijk-
vrijheid die flexwerk lijkt te bieden drukt dus de kosten en de moeite van heden toenemen, geldt dat niet automatisch ook voor onze creativiteit of
de werkgever en dwingt tegelijk de werknemer goed voor zijn eigen ons potentieel tot zelfverwerkelijking. Op economisch vlak zegt Deleuze
werkverschaffing te zorgen. dat de productie verandert in ‘metaproductie’ omdat deze niet langer
gebaseerd is op arbeidskracht die rauw materiaal omzet in eindproducten,
Hardt en Negri koppelen Marx’ analyse van de formele subsumptie boven- maar op de verkoop van diensten en knowhow, waarbij alle aspecten van
dien aan Foucaults analyse van disciplinaire biomacht uit Discipline, het leven betrokken zijn. In actuelere terminologie: de mars door de
toezicht en straf, een koppeling die volgens hen exemplarisch tot instituties met aan het einde volwassenheid is veranderd in één oneindig

75
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Griffioen en Van Tuinen – Biomacht en biopolitiek

traject van levenslang leren en een heuse wooncarrière.10 Ook dat is economische waarde die zulke domeinen (tijdelijk) afsluit voor het vrije
biopolitieke productie, ingekapseld door een oneindig controlerende gebruik. Door een patent op een kleur, het copyright op een woord of het
biomacht die Hardt en Negri identificeren met Empire. commercieel bottelen van water uit een bron, zo zeggen Hardt en Negri,
probeert Empire steeds weer om de totale productiviteit van de bevolking
terug te brengen naar een stijgende economische productiviteit. Om de
werking van Empire beter te kunnen contrasteren met de sociale
Menigte versus Empire productiviteit van de bevolking onder haar bestuur, intensiveren Hardt en
Negri de zoektocht naar strategieën van verzet die zij in Foucaults latere
Hardt en Negri plaatsen Foucaults begrippen van biopolitiek en biomacht werk terugvinden. Voor hen bestaat biomacht slechts uit de subjective-
dus in de context van de kapitalisering van de productieve capaciteit van rende krachten van Empire op de bevolking. In de lijn van Foucaults
het wereldproletariaat, dat zij breed definiëren als de niet-homogene gedachte dat het altijd mogelijk moet zijn om de in de krachtenvelden
samenstelling van iedereen ‘van wie de arbeid direct of indirect wordt van sociale, economische, politieke en kennisgerelateerde relaties opge-
uitgebuit en (die) onderworpen is aan de kapitalistische normen van wekte subjectiviteit tot op zekere hoogte te transformeren, stellen zij
productie en reproductie’ (Hardt en Negri 2002, 68). De productie van tegenover biomacht hun eigen begrip van biopolitiek (Hardt en Negri
ideeën, informatiestromen, affecten, migratiestromen en goederen vindt 2002, 39-47).
weliswaar plaats in een gezamenlijke omgeving, de economische winst die
daaruit wordt geëxtraheerd is grotendeels geprivatiseerd. Daarom komen Zoals bekend heeft Foucault tot op het laatst gezocht naar mogelijkheden
er volgens hen nieuwe uitbuitingsrelaties in beeld waarvan de hele wereld- van verzet tegen deze biomacht, bijvoorbeeld wanneer hij wijst op de
bevolking de dupe is en niet voornamelijk de arbeidersklasse. Niet alleen mogelijkheid van de zorg voor het zelf (Foucault 1990). Hardt en Negri
omdat het vrijmaken van arbeidskracht gepaard gaat met het opwekken geven daar een collectieve lading aan door terug te grijpen op Spinoza.
van armoede en staatsgeweld (Virno 2004, 17; Virno en Hardt 1996, 6-7), Ten eerste verschijnt Spinoza’s menigte nu in plaats van de populatie als
maar vooral omdat het onttrekken van winst aan de sociale productie de het subject van biopolitiek. In het Politiek tractaat ontwikkelt Spinoza een
gemeenschappelijkheid van die productie tenietdoet en zo de producti- logica voor het evalueren van politieke organisatievormen, waarin de
viteit van de menigte in gevaar brengt. The common, de verzameling ge- rechtmatigheid van de historisch geconstitueerde macht (potestas) groter
deelde sferen die voorafgaat aan de mogelijkheid van biopolitieke produc- wordt naarmate deze immanenter blijft aan het ahistorische, constitutieve
tie, wordt telkens als zo’n gedeelde sfeer wordt afgeschermd om er vermogen (potentia) van de menigte. Zo bestaat er een glijdende schaal
kapitaal aan te onttrekken op het spel gezet. van een monarchische constitutie via een aristocratische of oligarchische
constitutie naar een democratische constitutie. En net zoals de werkelijke
In hun boek uit 2004, Multitude, introduceren Hardt en Negri het begrip subsumptie heeft geleid tot een wederzijdse immanentie van arbeid en
the common met een knipoog naar de weggeprivatiseerde commons, de kapitaal in maatschappelijke productie, stellen Hardt en Negri dat er te-
gemeenschappelijke weiden (de zogenaamde ‘meenten’) van het vroeg- vens sprake is van een historische en utopische tendens waarin de menigte
liberale Engeland (103-115 en 196-219). Anders dan alleen land en milieu, steeds meer zelf de sociale werkelijkheid vormgeeft en de geconstitueerde
doelen zij met het gemene ook op taal, geaccumuleerde kennis en en de constituerende macht steeds meer samenvallen. Ten tweede gebrui-
plaatsen waar mensen bijeen kunnen komen, zoals het internet. Een ken Hardt en Negri voor de collectieve dimensie van deze tendens niet de
voorbeeld van een sociale beweging die dit ideaal vormgeeft, is de FLOSS term ‘ethiek’, zoals Deleuze en Guattari dat in navolging van Spinoza al
(Free/Libre/Open Source Software). Deze beweging zet zich actief in voor hadden gedaan en zoals Foucault later zou doen, maar de term ‘biopo-
een non-commercieel internet en dito software en tegen de extractie van litiek’. Zo herinterpreteren zij Foucault zonder dat er sprake is van een

76
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Griffioen en Van Tuinen – Biomacht en biopolitiek

echte vervreemding, concluderende dat biopolitiek tegengesteld is aan de 2002, 31-34). Tegelijkertijd is Empire een veel duidelijker vijand dan Fou-
biomacht van Empire voor zover het leven van de menigte (Foucaults cault ooit gedefinieerd heeft. Misschien wel te duidelijk. Het dubbele
‘populatie’) onder de werkelijke subsumptie van arbeid onder kapitaal – gebruik van het concept menigte, als drager van de arbeidskracht en als
wanneer sociale arbeid het actief organiserende element van de markt is politiek subject, is weliswaar een belangrijke aanpassing van Foucaults
geworden – in toenemende mate ook aangrijpingspunten biedt voor begrip van de bevolking, maar lijkt ook een utopische shortcut naar een
antikapitalistische revoltes.11 radicale politiek. Empire, schrijven Hardt en Negri, is een ‘lege, (…) spec-
taculaire machine’ die op het productieve potentieel van de levende
Hardt en Negri’s begrip van de menigte is dus tweeledig. De menigte is de menigte (multitude) ‘parasiteert’ (Hardt en Negri 2002, 77 en 80). Ze waar-
historische drager van arbeidskracht die met het postfordisme op de deren de productiviteit van de menigte als positief en vinden dat die
voorgrond kan treden. Tegenover de klassieke meerwaardeleer stellen zij uiteindelijk wordt gehinderd door de organisatievorm die Empire heet.
daarom dat waarde niet wordt geproduceerd door de organisatie van de Maar hebben Hardt en Negri wel genoeg oog voor de manier waarop
arbeid door het kapitaal, maar vanuit de levende arbeid en de arbeiders- Empire en menigte, biomacht en biopolitiek elkaar doorkruisen? Welke
strijd om nieuwe gemeenschappelijke levensvormen zelf. Maar de menig- risico’s zijn er aan deze onfoucaultiaanse haast verbonden? Deze vragen
te is ook een metafysisch en politiek project. Hardt en Negri zijn op zoek vormen ook voor Virno de aanleiding om Hardt en Negri aan te vallen op
naar een nieuw revolutionair subject, of liever nieuwe vormen van subjec- hun gebruik van het begrip biopolitiek.
tiviteit, die direct voortkomen uit de productiviteit van de menigte en die
een exodus uit economische, sociale en politieke onderdrukking voltrek-
ken. In beide gevallen komen menigte en Empire of biopolitiek en bio-
macht, hoewel immanent aan elkaar, radicaal tegenover elkaar te staan: General intellect en de ambiguïteit van de menigte
‘Vanuit het ene perspectief staat het Empire duidelijk boven de menigte Virno weigert Hardt en Negri’s tegenstelling tussen biopolitiek en bio-
en onderwerpt het deze aan de heerschappij van zijn overkoepelende macht over te nemen. Deze is te gemakkelijk, zo stelt hij, omdat zij niet
machine, als een nieuwe Leviathan. Gezien vanuit het perspectief van voldoende verklaart waarom er sprake moet zijn van controle en beheer-
maatschappelijke productiviteit en creativiteit, vanuit wat we het onto- sing van de bevolking. Hij doet daarom een stap terug en blijft bij het
logische perspectief noemden, is die hiërarchie tegelijkertijd omgekeerd. concept biopolitiek zoals Foucault dat heeft gedefinieerd. Hij zegt:
De menigte is de ware productieve kracht van onze samenleving, terwijl
het Empire slechts een apparaat van uitbuiting is dat slechts leeft van de ‘Biopolitiek is slechts een afgeleide van nieuwe productieverhoudingen
vitaliteit van de menigte’ (Hardt en Negri 2002, 76, vertaling aangepast). waarin alles draait om de commodificatie van arbeidspotentieel: (het) is
slechts een effect, een nagalm, of feitelijk één articulatie van datgene (…)
Enerzijds blijven Hardt en Negri met hun begrip van biopolitiek dicht bij wat bestaat uit de handel van potentieel als potentieel. (…) De dimensie
Foucault, die in zijn latere teksten over macht benadrukt dat we de ‘vrij- van de potentialiteit van het bestaan kan alleen duidelijk naar voren
heid’ en de weerstand van krachten moeten begrijpen als primair (Fou- komen onder de noemer arbeidskracht’ (Virno 2004, 83-84).
cault 2000a, 342). Zo vullen ze Foucaults bestuurlijkheid in met concreet
aanwijsbare bestuurslagen en organisaties zoals de VS, de Wereldbank, het Wat Foucault biopolitiek noemt, de manipulatie van het lichaam van de
IMF, transnationale corporaties, massamedia, religieuze instituties en zelfs bevolking, is volgens Virno secundair aan de opkomst van het postfordis-
NGO’s die niet louter het onttrekken van surpluswaarde tot doel hebben, me, waarin de menigte de actieve bron van alle sociale productie en repro-
maar wel het handhaven van de mogelijkheid daartoe (Hardt en Negri ductie is. Zodra informatie, communicatieve en cognitieve vaardigheden

77
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Griffioen en Van Tuinen – Biomacht en biopolitiek

en concepten namelijk belangrijker zijn geworden dan goederen – zodra biopolitiek als arbeidskracht niet ver genoeg gaan. Virno’s beschrijving
met andere woorden denken, affectiviteit en relationaliteit de primaire van de aard van de menigte is voornamelijk gebaseerd op Aristoteles. Hij
bron van rijkdom vormen – is de economische productie per definitie hecht veel waarde aan de ‘biolinguïstieke’ eigenschappen van de mense-
afhankelijk van de gedeelde sociale sfeer die is opgebouwd uit kennis, we- lijke natuur die op de postfordistische werkvloer zo belangrijk zijn en be-
tenschap en taal. Ten eerste zijn hedendaagse producten commodificaties noemt de menigte tot een ‘historiconaturale’ categorie.14 De menigte is de
van de relaties, kennis en gedachten afkomstig uit de menigte. Mensen basis van de productie die past bij de historische situatie van de gegloba-
onderhouden relaties met anderen vóór ze goederen leveren. liseerde economie, waarin de onderscheidende capaciteiten van de mense-
Waardecreatie bestaat vooral bij de gratie van de ogenschijnlijk nutteloze lijke natuur onmiddellijk politiek relevant zijn (Virno 2008, 40). In de
tijd van het communiceren en netwerken, maar ook van de verbeeldings- menigte vallen de twee aristotelische definities van de mens namelijk
kracht, verzorging of het levenslang leren. En ten tweede is een produ- samen: het sprekende dier en het politieke dier zijn één.
cent afhankelijk van de creatie van een afzetmarkt, een publiek dat de
potentiële waarde van het product in geldelijke waarde actualiseert12 In plaats van op bios, dat actueel is, baseert Virno zijn begrip van arbeids-
(Idem, 52; Lazzarato 2002). Voor arbeiders is het gevolg van dit commo- potentieel in A grammar of the multitude (2004) en Multitude. Between
dificatieproces dat het verschil tussen de arbeidstijd en de vrije tijd innovation and negation (2008) op wat bij Aristoteles dynamis, aanleg of
vervaagt. Immers, elke informatie die iemand tot zich neemt en iedere capaciteit, heet – en waarvan de fundamentele eigenschap is dat die niet
relatie die iemand aangaat zou van belang kunnen zijn voor het produc- actueel is. Het gaat om een generisch, ongedefinieerd vermogen, waarmee
tieproces. Zo spreidt de werktijd zich als een olievlek over iemands hele om het even welke mentale of fysieke menselijke faculteit kan worden
leven uit, terwijl een werkgever maar voor een bepaald aantal uur per aangeduid: linguïstische competentie, geheugencapaciteit, bewegingsver-
week betaalt. Om die reden stelt Virno dat een werkgever een werknemer mogen enzovoort. Nog niet geobjectiveerde arbeidskracht, arbeid als pure
geen loon uitkeert vanwege diens geleverde arbeid in een maand, maar subjectiviteit, is een paradoxaal goed voor zover iets niet-bestaands wordt
dat hij er de totale capaciteit aan arbeid, alle relaties en kennis die iemand gekocht en verkocht als enig ander goed. Het wordt namelijk gewaar-
tijdens zijn leven vergaart, mee zeker stelt. Het leven van de arbeider is deerd vanwege zijn ‘virtuositeit’. Virno gebruikt dit concept omdat virtu-
namelijk niet intrinsiek waardevol in het postfordisme. Alleen het ositeit een activiteit is die ten eerste zijn voltooiing in zichzelf vindt en
potentieel om te werken is dat. Dit potentieel is weliswaar onlosmakelijk geen eindproduct achterlaat, en ten tweede de aanwezigheid van anderen
verbonden met het levende lichaam van de arbeider, maar de kapitalist is nodig heeft (Virno 2004, 14). Die eigenschappen zijn ook belangrijk om de
alleen geïnteresseerd in het leven van de individuele arbeider voor zover productie van waarde in een postfordistische arbeidssituatie te begrijpen.
daar het materiële substraat van een immaterieel arbeidspotentieel huist, De organisatie van arbeidskracht is namelijk net als virtuoze handelingen
de middenterm tussen geobjectiveerde arbeid en niet-geobjectiveerde in de theaterkunst een performatieve act waarvoor ‘de activiteit van de
arbeid.13 Het kapitaal moet greep houden op de capaciteit tot spreken en spreker’ (Idem, 55) exemplarisch is. En omdat deze ervaring altijd
het aangaan van relaties. Foucaults biopolitiek (Hardt en Negri’s bio- onmiddellijk gedeeld wordt door een veelheid van mensen, een collectief
macht), aldus concludeert Virno, is dus alleen belangrijk vanuit het subject, is postfordistische productie ook direct politiek (Idem, 56).
oogpunt van de kapitalisering van de arbeidskracht.
In de postfordistische economie bestaat productie bij gratie van wat Marx
Hoewel Virno niet direct gebruik maakt van Foucault, verduidelijkt zijn in het beroemde ‘Fragment over machines’ in de Grundrisse het general
analyse treffend waarom de autonome marxisten het begrip van de me- intellect noemt (Marx 2005, 590-610). Het algemene intellect of het aggre-
nigte verkiezen boven dat van het volk of de massa’s als politiek subject. gaat van alle kennis die ooit geproduceerd is ‘manifesteert zichzelf van-
Tegelijk is Virno van mening dat Hardt en Negri’s verkenningen van daag de dag boven alles als de communicatie, de abstractie en de zelf-

78
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Griffioen en Van Tuinen – Biomacht en biopolitiek

reflectie van levende subjecten’ (Virno 2004, 65). Virno herkent er de basis macht’, waarin mensen hun eigen levensvormen ontwerpen en sociale
in voor het zeer brede begrip het gemene dat we al bij Hardt en Negri productie leveren, vormt daarom een bedreiging voor de economische
tegen zijn gekomen. Volgens Virno ligt het specifieke element dat post- productie. Zelfvalorisatie dwingt de markt om zich aan te passen. Om de
fordistische arbeid zo krachtig maakt in die eigenschappen van de taal die werkkrachten terug te winnen die genoeg hadden van de disciplinaire fa-
iedereen deelt. Deze identificeert hij met de aristotelische topoi koinoi: de brieken en zo greep te houden op de capaciteit tot spreken en het aangaan
gemeenplaatsen of luoghi comuni van de taal. De relatie tussen meer en van relaties moest de eis van flexibele werkuren van de operaii uit de jaren
minder, de tegengesteldheid van tegengestelden, reciprociteit etc. vormen 1960 wel ingewilligd worden. Echter, zoals we al eerder hebben gezien is
het skelet van de taal, en stellen zo iedereen over de hele wereld in staat veertig jaar later flexibiliteit ook een eigenschap van het kapitaal zelf
met elkaar te communiceren (Idem, x). Voor Virno vormen deze alge- geworden en heeft die categorie de loonarbeid en zelfs de manier van
mene logische functies namelijk niet alleen de grond van de sociale pro- wonen totaal hervormd. Zo wonen er in Nederland steeds meer mensen
ductie van de menigte, maar is het ook mogelijk om op basis van die via antikraakbedrijven. Terwijl zij wel een bedrag betalen dat soms nog
eigenschappen de bestuurlijke omgang met die productie onder de loep te hoger ligt dan gesubsidieerde huur, hebben zij geen enkel huurrecht en
nemen. kunnen zij binnen twee weken uit hun pand gezet worden. Met deze
huidige precariteit als uitkomst van de autonome beweging in het
Hoewel Virno een aristotelische benadering van de arbeidskracht verkiest, achterhoofd noemt Virno de revoluties van de jaren 1960 en 1970 ‘gefaalde
moeten we niet vergeten dat hij deze projecteert op het lichaam van de revoluties’ en de opkomst van human resource management interpre-
menigte. Maar anders dan Hardt en Negri ziet Virno geen tegenstelling teert hij als een contrarevolutie (Virno 1996). In plaats van een basis voor
tussen menigte en Empire omdat kapitalisering in zijn ogen secundair is een rijker leven is flexibiliteit de manier geworden waarop de markt zijn
aan de arbeidskracht van de menigte, iets wat Hardt en Negri in hun productie garandeert via outsourcing, verplicht overwerk, onderbetaalde
strijdlust uit het oog dreigen te verliezen. Hij gaat daarentegen dieper in en onzekere baantjes, systematische werkeloosheid, extreme hiërarchise-
op het onderscheid menigte-volk (popolo), waaraan Thomas Hobbes zijn ring op het werk en, zoals Loïc Wacquant (2006) betoogt, zelfs ook via de
theorie van de soevereine Leviathan ontleent. Hobbes verkiest het volk hypertechnologische hername van archaïsche disciplinaire maatregelen
boven de menigte omdat het eerste een eenheid van staatsonderdanen buiten het werk. Wat Virno’s meer antropologische benadering van de
vormt, terwijl de tweede gekenmerkt wordt door instabiliteit. De menigte menigte nu zo interessant maakt is, dat hij het gevaar van een contra-
is volgens hem ‘in their nature but leagues, or sometimes mere concourse revolutie inherent aan de productiviteit van de menigte ziet en niet, zoals
of people, without union to any particular design’ en daarom ‘not by Hardt en Negri, als een Empire dat een gelijkwaardige antipool vormt van
obligation of one to another’ (Hobbes geciteerd in Virno 2004, 43). Die om- de menigte. Deze ambiguïteit van de menigte levert ons de aanzet om
schrijving heeft echter veel weg van de manier waarop de hedendaagse Hardt en Negri’s tegenstelling tussen die twee bij te stellen.
productie plaatsvindt. Just in time-productie maakt per definitie altijd ge-
bruik van reeds bestaande, toevallige sociale en talige verbanden, om daar Net als Hardt en Negri stelt Virno dat staat en kapitaal niet langer een
slechts voor zolang als nodig een team mee te vormen dat de gewenste positief element aan productie toevoegen. Maar het feit dat de menigte
productie tot stand brengt. discursief of systematisch tegenover het kapitaal komt te staan is niet
genoeg om er een politiek programma aan te ontlenen. Het ‘niet door de
Een gevolg van het feit dat de menigte in het postfordisme zelf haar staat bestuurde publieke domein’ (Virno 2004, 69), dat de menigte in feite
potentialiteit om kan zetten in actuele waarde is, dat het steeds moeilijker vormt op basis van het general intellect, biedt weliswaar mogelijkheden
wordt om lang genoeg gebruik te maken van die productiecapaciteit om om aan deze overheersing te ontsnappen, maar een serieuze politiek moet
er economische waarde aan te onttrekken. Het ‘laboratorium van de ook rekening houden met de capaciteit tot zelfnegatie of zelfdestructie die

79
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Griffioen en Van Tuinen – Biomacht en biopolitiek

inherent is aan de menigte. De menigte is in dat opzicht tegengesteld aan eigendom in antwoord op de bedreigingen van kapitaalvlucht en migra-
civil society. Hardt en Negri beweren dat de civil society, vroeger het tiestromen. Maar ook de modellering naar die oude idealtypen verloopt
terrein voor sociale interactie waar de staat zich niet in mengde, in wezen via de markt. De vrijgemaakte, direct sociale arbeidskracht die zichzelf via
een controlemechanisme is geworden dat elk onderscheid tussen privaat mondiale communicatiekanalen organiseert, wordt niet langer
en publiek heeft vernietigd (Hardt 1998; Foucault 2008, 319). Maar voor voornamelijk gerepresenteerd in de negentiende-eeuwse natiestaat. De
Virno volstaat het niet om de kwaaie piet bij de reeds geactualiseerde menigte heeft dus behoefte aan instituties die haar levensvormen beter
macht van historische instituties te leggen. Keer op keer benadrukt Virno kunnen accommoderen dan de staat, maar die ook democratischer, min-
de fundamentele ambiguïteit van onze ‘gemene’ vermogens: de voorwaar- der marktgericht en meer open voor verandering zijn dan de organisaties
den voor productie zijn ook de voorwaarden voor destructie. Dit behoud die door Hardt en Negri tot Empire worden gerekend. Instituties die niet
van de ambiguïteit missen Hardt en Negri, die de constitutie van sociale alleen tot doel hebben om de economie draaiende te houden, maar ook
verbanden zien als een kwestie van liefde (cupiditas) en blijdschap (laeti- om sociale reproductie en bestuur als directe uitdrukking van de menigte
tia) en die bijvoorbeeld wrok en haat niet aan bod laten komen als sociali- zelf, van onderop dus, mogelijk te maken en te consolideren.
serende factoren.

Virno’s eerder nuchtere perspectief beschermt hem tegen de utopische


aandrang om de menigte te schetsen als iets goeds dat tegenover Empire, Samenvatting en conclusie
het kwaad, staat. Toch neemt hij niet het standpunt in van de conser-
vatieve denker die een sterke, hiërarchisch geordende staat verdedigt met Het is deze zoektocht naar alternatieve politieke organisatievormen van
het argument dat mensen van anarchistischer slag geen rekening houden de menigte die Virno niet alleen verbindt met Hardt en Negri, maar ook
met de gevaarlijke kant van de menselijke natuur. Virno draait dit argu- met Foucault. Zoals bekend vat Foucault zijn eigen werk samen als een
ment om. In zijn laatst vertaalde boek, Multitude. Between innovation onderzoek naar ‘de verschillende manieren waarop mensen in onze cul-
and negation, dient hij drie belangrijke conservatieve denkers – Hobbes, tuur tot subject gemaakt worden’ (Foucault 2000a, 326). In verschillende
Carl Schmitt en Arnold Gehlen – van stevige repliek. Juist wanneer je studies verschaft hij een concreet beeld van de ‘zowel individualiserende
accepteert dat de homo sapiens een ‘gevaarlijk, instabiel en (zelf)vernie- als totaliserende’ tendensen van kapitalistische staten. Tegelijkertijd gaat
tigend dier’ is, bestaat er des te meer reden om de staat vaarwel te zeggen hij op zoek naar verzet tegen deze subjectiveringstechnieken, die hij als
(2008, 13). Immers, zegt Virno, de moderne staat heeft zichzelf in de biopolitieke strategieën van biomacht beschrijft. Over de revoltes rond de
wereldoorlogen en genocides van de twintigste eeuw ontpopt als een jaren 1970 – de emancipatiestrijden tegen patriarchale verhoudingen
construct dat net zo ambigu kan reageren als de mens. Juist de thuis, op het werk en in de maatschappij, tegen bureaucratie en het ont-
onmenselijke schaal van mogelijke vernietiging die de staat kan bewerk- breken van sociale zekerheid voor een groot deel van de arbeiders – zegt
stelligen betekent dat de vraag naar de institutionalisering van onze Foucault:
bioantropologische capaciteiten opnieuw moet worden gesteld.
‘Het zijn allemaal gevechten rond de vraag wat de status van het individu
Het antwoord op de vraag naar de juiste instituties voor en van de is. Aan de ene kant wordt het recht om anders te zijn bevestigd en alles
menigte kan meerdere vormen aannemen. De menigte heeft volgens wat individuen tot individuen maakt onderstreept. Aan de andere kant
Virno geen Empire nodig om zichzelf aan banden te leggen. Ressenti- wordt alles wat het individu scheidt, zijn relaties met anderen verbreekt,
mentele politiek bijvoorbeeld, van populisme tot religieus fundamenta- het gemeenschappelijke leven splijt, het individu op zichzelf terugwerpt
lisme, grijpt terug op oude ideaaltypen van God, volk, territorium en en hem aan zijn eigen identiteit vastbindt en erin verstrikt, aangevallen.

80
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Griffioen en Van Tuinen – Biomacht en biopolitiek

Deze worstelingen met de status van het individu is niet echt gericht poneerd door een individuerende discipline, is controle daarom niet ge-
tegen of voor het “individu”; maar vooral tegen het “bestuur van indivi- richt op het individuele lichaam maar op het algemene intellect van
duatie”’ (Idem, 330). ‘dividuen’ (Deleuze 1990, 180). Echter, door desubjectiveringstechnieken
en zelforganisatie die gericht zijn op het ‘gemene’, dat wil zeggen het
Ook Foucaults eigen voorkeur voor het esthetische model boven het gemeenschappelijke potentieel dat sociale productie mogelijk maakt, is de
economische model van subjectivering, waarin mensen zich niet langer in menigte in staat telkens tussen de mazen van Empires controle door te
de eerste plaats als burger of als arbeider zien maar als auteur of levens- glippen. Dit verklaart ook waarom Hardt en Negri biopolitiek, de vorm
kunstenaar, past in deze zoektocht naar vormen van verzet tegen de van politiek die uitgaat van het sociale leven zelf, liever tegenover
werking van biomacht15 (Foucault 2000c, 325). bestuurlijke biomacht plaatsen dan haar als een onderdeel daarvan te
begrijpen.
Desalniettemin bestaan er ook een aantal belangrijke verschillen tussen
Hardt en Negri en Virno aan de ene kant en Foucault aan de andere kant. Ook al stellen zowel Hardt en Negri als Virno dat arbeid en kapitaal in een
Het belangrijkste betreft strategie en inzet. Terwijl Foucault op persoon- relatie van wederzijdse immanentie tot elkaar staan, toch blijft hun
lijk niveau een ethisch-esthetische mogelijkheid van verzet identificeert onderscheid cruciaal. Biopolitiek bij Hardt en Negri komt in grote lijnen
met de zorg voor het zelf, focust hij in zijn meer politiek georiënteerde overeen met arbeidskracht bij Virno; de tendens naar Empire bij Hardt en
werk op de manipulatie van de bevolking binnen het veiligheidsdispositief. Negri komt in grote lijnen overeen met de noodzaak tot manipulatie van
Hardt en Negri en Virno leggen daarentegen de nadruk op de de arbeidskracht vanuit het oogpunt van kapitalisering. In beide gevallen
productiviteit van de menigte zelf. Foucault toont weliswaar aan dat de is de tweede term een functie van de eerste, een functie waardoor een ge-
opkomst van het concept bevolking in de staatswetenschappen, begrepen privilegieerd deel van de menigte kapitaliseert op zijn eigen productiviteit.
als het actieve en levende element van de politieke economie, concrete Kapitalisering is altijd afhankelijk van de menigte, maar de menigte is niet
aanpassingen voor het besturen tot gevolg heeft, maar trekt daaruit niet afhankelijk van kapitalisering. Niettemin gebruiken alleen Hardt en Negri
de conclusie dat de bevolking zelf over een constitutief vermogen beschikt deze interne breuk om een concrete vijand aan te wijzen. Het zijn de
dat haar in staat stelt te breken met bijvoorbeeld de gefixeerde identiteiten instituties van Empire die het gemene als potentieel voor zelfproductie
van disciplinemaatschappijen. En dat is nu juist waar de postfordistische vernietigen, terwijl biopolitiek de waardetoevoegende – maar dus niet
Marxinterpretatie uit de jaren 1970, waarin de overgang van formele naar noodzakelijkerwijs kapitaliserende – organisatiemethode van het postfor-
werkelijke subsumptie centraal staat, op inzet. Zowel Hardt en Negri als disme is. Gaat deze scheiding echter niet mank aan een zekere gemak-
Virno spreken daarom liever over menigte dan over bevolking. De zucht en ongeloofwaardigheid?
menigte is noch een verzameling individuele subjecten noch een statis-
tische eenheid. Terwijl de bevolking vooral wordt gezien als het product Ten eerste is hier sprake van een misplaatste concreetheid, waar het in
van wat Foucault de macropolitieke ‘subjectiveringstechnieken’ (tech- werkelijkheid toch slechts om twee abstracte tendensen (een ethische of
niques d’assujettissement) van de biomacht noemt, geldt de menigte als metafysische en een historische of institutionele) gaat. Daaraan kan niet
potentieel voor nieuwe collectieve vormen van subjectiviteit. Hedendaag- zo eenvoudig een politiek programma worden ontleend als Hardt en
se ‘arbeiders’ vormen niet langer een homogene onderdrukte sociale klas- Negri doen voorkomen. En ten tweede wordt niet verklaard hoe de
se, maar eerder een hybride en instabiele menigte waarin privé en publiek tendensen van menigte en Empire elkaar raken. Hoewel het onderzoek
samenspannen in een cultuur van authenticiteit, inventiviteit en van Virno minder direct aansluit op Foucault maakt zijn naturalistische
experiment. Kortom, een cultuur van levensstijl en levenswerk. Waar be- benadering van de menigte het wel mogelijk om de door economische
volking als een veelheid wordt opgevat, die wordt opgedeeld en gecom- waardeonttrekking ingegeven beheerstactieken op gelijke voet te denken

81
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Griffioen en Van Tuinen – Biomacht en biopolitiek

met de productieve werkingen van de sociale bios. Niet alleen maakt hij Foucault, M., L.D. Kritzman en A. Sheridan (1990) Politics, philosophy,
ons attent op de wijze waarop de tendens tot zelfkapitalisering en zelf- culture. Interviews and other writings, 1977-1984. New York/Londen:
privatisering inherent is aan de menigte zelf. Daaruit volgt eveneens dat Routledge.
de menigte behoefte heeft aan eigen, niet-staatsgebonden instituties die
zich het staatsmonopolie op geweld en politieke besluitvorming toe- Foucault, M. (1998) The history of sexuality. Vol.1. The will to knowledge.
eigenen. Alleen zo kan zij zichzelf ook historisch realiseren tegenover de Londen: Penguin.
neoliberale markt die gestoeld is op ongelijkheid en privatisering. Virno
neemt daarmee de utopische belofte weg dat het mogelijk zou zijn om Foucault, M. (2000a) ‘The subject and power’ (oorspr. tekst in het Engels);
uiteindelijk alleen een biopolitieke menigte over te houden – een belofte gecit. naar de herdruk in J.D. Faubion (red.) Power. Essential works of
die als metafysisch project wellicht cruciaal is, maar in historisch en Foucault 1954-1985. Vol. 3. London: Penguin Books, 326-348.
politiek-antropologisch opzicht naïef.
Foucault, M. (2000c) ‘Omnes et singulatim’. In: M. Foucault, J.D. Faubion
en P. Rabinow Power. Essential works of Foucault 1954-1984. Vol. 3. New
York: The New Press, 298-325.
Aetzel Griffioen volgt een Master politieke filosofie aan de Erasmus
Universiteit Rotterdam. Hij doceert freelance maatschappelijk verant- Foucault, M. (2007a) Security, territory, population. Lectures at the
woord ondernemen en intellectueel eigendomsrecht aan de Haagse College de France 1977-1978. Hampshire/New York: Palgrave Macmillan.
Hogeschool en schreef eerder voor flexmens.org en Volume.
Foucault, M. (2007b) ‘Preface’. In: G. Deleuze en F. Guattari Anti-Oedipus.
Sjoerd van Tuinen doceert filosofie op de Erasmus Universiteit Rotter- Londen: Continuum, xiv-xv.
dam. In 2009 promoveerde hij aan de Universiteit Gent met een dissertatie
over Deleuze en Leibniz. Hij schreef onder meer Sloterdijk – Binnenste- Foucault, M. (2008) The birth of biopolitics. Lectures at the Collège de
buiten denken (Kampen: Klement, 2004) en is (mede-)samensteller van France 1978-1979. New York/Hampshire: Palgrave Macmillan.
verscheidene boeken, waaronder het Deleuze Compendium (Amsterdam:
Boom, 2009) en Deleuze and The Fold. A Critical Reader (Basingstoke: Hardt, M. (1996) ‘Introduction. Laboratory Italy’. In: P. Virno en M. Hardt
Palgrave Macmillan, te verschijnen januari 2010). (red.) Radical thought in Italy. A potential politics. Minneapolis/Londen:
University of Minnesota Press, 1-10.

Hardt, M. (1998) ‘The withering of civil society’ In: E. Kaufmanen K.J.


Literatuur Heller (red.) Deleuze and Guattari. New mappings in politics, philosophy,
and culture. Minnesota: University of Minnesota Press, 23-39.
Arendt, H. (1958) The human condition. Chicago/Londen: University of
Chicago Press. Hardt, M. en A. Negri (2002) Empire. De nieuwe wereldorde. Amsterdam:
Uitgeverij Van Gennep.
Deleuze, G. (1990) ‘Postscript on control societies’. In: G. Deleuze (1995)
Negotiations. 1972-1990. New York: Columbia University Press, 177-182. Hardt, M. en A. Negri (2004) Multitude. War and democracy in the age of
Empire. New York: The Penguin Press.

82
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Griffioen en Van Tuinen – Biomacht en biopolitiek

Korten, D.C. (2003) Het bedrijfsleven aan de macht. Rotterdam: Lemnis- Rabinow, P. en N. Rose (2006) ‘Biopower today’. BioSocieties 1. Londen:
caat. London School of Economics and Political Science, 195–217.

Lazzarato, M. (2002) ‘From biopower to biopolitics’ (geconsulteerd via Reijen, M. van (2009) Spinoza. De geest is gewillig, maar het vlees is sterk.
http://www.generation-online.org/c/fcbiopolitics.htm). Kampen: Klement.

Lazzarato, M. (2004) Les révolutions du capitalisme. Parijs: Les Empêcheurs Rifkin, J. (2001) The age of access. How the shift from ownership to access
de penser en rond. is transforming modern life. Londen/New York: Penguin.
Lazzarato, M. (2006) ‘Biopolitics/bioeconomics. A politics of multiplicity’ Sennett, R. (2006) The culture of the new capitalism. New Haven/Londen:
(geconsulteerd via http://www.generation-online.org/p/fplazzarato- Yale University Press.
2.htm).
Tronti, M. (1965) ‘The strategy of refusal’. In: S. Lotringer en C. Marazzi
Lesage, D. (2004) Vertoog over verzet. Politiek in tijden van globalisering. (red.) (2007) Autonomia. Post-political politics. Los Angeles : Semiotext(e),
Antwerpen/Amsterdam: Meulenhoff Manteau. 28-35.

Lotringer, S. en C. Marazzi (red.) (2007) Autonomia. Post-political politics. Virno, P. (1996) ‘Do you remember counterrevolution?’. In: P. Virno en M.
Los Angeles: Semiotext(e). Hardt (red.) Radical thought in Italy. A potential politics.
Minneapolis/Londen: University of Minnesota Press, 241-259.
Marazzi, C. (2008) Capital and language. From the new economy to the
war economy. Los Angeles/New York: Semiotext(e). Virno, P. (2002) A grammar of the multitude. Los Angeles/New York:
Semiotext(e).
Marx, K. (1983) Grundrisse der Kritik der Politischen Ökonomie. In: Marx
en Engels Werke, Band 42, Ökonimische Manuskripte 1857-1858. Berlijn: Virno, P. (2008) Multitude. Between innovation and negation. Los Ange-
Karl Dietz Verlag. les: Semiotext(e).

Negri, A. (1991) Marx beyond Marx. New York: Autonomedia. Virno, P. en M. Hardt (red.) (1996), Radical thought in Italy. A potential
politics. Minneapolis/Londen: University of Minnesota Press.
Negri, A. (2004) ‘On Foucault’ (geconsulteerd via http://libcom.org/libra-
ry/negri-on-foucault). Wacquant, L. (2006) Straf de armen. Het nieuwe beleid van de sociale
onzekerheid. Antwerpen: Uitgeverij Epo.
Oosterling, H. (2000) Radicale middelmatigheid. Amsterdam: Boom.
Wright, S. (2002) Storming heaven. Class composition and struggle in
Pine, J. en J.H. Gilmore (1999) The experience economy. Work is theatre Italian autonomist marxism. Londen: Pluto Press.
and every business a stage. Boston: Harvard Business School Press.

83
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Griffioen en Van Tuinen – Biomacht en biopolitiek

8
De Creative Commons Licentie is van toepassing op dit artikel (Naamsvermelding- Het kapitaal lost in feite op onder een biopolitiek regime waarin alle actoren zowel
Niet-commercieel 3.0). Zie http://creativecommons.org/licenses/by-nc/3.0/nl voor meer macht over als verzet tegen elkaar uitoefenen (Oosterling 2000, 47).
informatie.
9
Zie voor een uitleg van dit begrip http://www.flexmens.org/ChainworkersNL.rtf,
http://www.flexmens.org/FlexmensRedactioneel.rtf,
http://transform.eipcp.net/transversal/1106 en Open #17.
1
Lange tijd was Negri de enige arbeiderist die buiten Italië bekend was, maar de beweging
10
was zeer breed en kende veel verschillende stromingen. Steve Wright (2002) heeft deze Christian Marazzi vraagt op zijn beurt aandacht voor de ‘steeds verdergaande financia-
stromingen uitgebreid in kaart gebracht. lisering van het dagelijks leven’: hypotheken, pensioensparen en verzekeringen komen
tot uitdrukking in een systeem van risicobeheer dat de reproductie van de levens-
2
Zie http://www.repubblica.it/online/fatti/fontana/fontana/fontana.html. Laatst bekeken omstandigheden garandeert en daarvoor een langdurige en redelijk veilige stroom rente
3 nov 2009. terugkrijgt. Hij stelt dat anomalische vormen van tewerkstelling enerzijds en de
vergaande financialisering anderzijds samen de voorwaarden vormen van een principieel
3
François Vitrani (1990) ‘L'Italie, un Etat de "souveraineté limitée"?’ Le Monde diplom- oneindige biopolitieke controle (Marazzi 2008).
atique, december.
11
Dat deze herinterpretatie niet per se op gespannen voet staat met Foucaults begrip van
4
Zie voor het appèl: http://www3.iperbole.bologna.it/asnsmp/appellointellettualifran- biopolitiek, blijkt wanneer we nogmaals bij diens introductie bij Deleuze en Guattari’s
cesi.html. Anti-Oedipus te rade gaan. Volgens hem is Anti-Oedipus een boek dat haar lezers waar-
schuwt voor ‘het fascisme dat ons ertoe aanzet macht te begeren, datgene te verlangen
5
Zie voor een goede beschrijving van de arbeidsomstandigheden van flexwerkers in het wat ons domineert en exploiteert’. Deze macht als ding dat men kan bezitten en bezet-
Westen en voor outsourcing in de vorm van call-centerwerk Sennett 2006, 50-54 en 87-90. ten, is de historische uitkomst, de stolling van de fluïde machtsverhoudingen die hij in
Voor de rol van netwerken in bijvoorbeeld de auto-industrie zie Korten 2003, 263-264. zijn andere werk beschrijft (Foucault 2007b, xiv en xv).

6 12
Dit gebeurt overigens niet alleen in Italië, zie bijvoorbeeld Marcuse 1970, 37 en 56. Het is Lazzarato die uiteindelijk de categorie ‘werk’ in zijn geheel loslaat en daarmee de
immateriële dimensie in de marxistische leer van de uitbuiting bestendigt. Dit komt het
7
De producerende arbeiders vormen geen afzetmarkt omdat zij al meer maken dan ze best tot uitdrukking in zijn theorie van de waardeschepping. In Les révolutions du
zelf nodig hebben. De productie moet ook groter zijn dan wat de arbeiders en de capitalisme (2004) vertrekt hij vanuit de constatering dat de volledige subsumptie van de
kapitalisten samen consumeren omdat de kapitalisten anders geen geld overhouden om arbeid in ‘immateriële’ of ‘sociale productie’ niet alleen de relatie tussen producent en
weer in een nieuwe productiecyclus te investeren. Het probleem kan evenmin binnen de consument heeft omgedraaid, maar tevens dat consumeren niet langer te herleiden is tot
eigen markt worden opgelost door wetenschappelijke en technologische innovatie en de ‘vernietiging’ van een dienst of product – een positie die bijvoorbeeld Arendt nog wel
met de aanschaf van meer machines (‘vast kapitaal’), want bij een gelijkblijvende omvang inneemt (Arendt 1957, 99-100). In plaats van materiële productiviteit wordt creativiteit de
van de markt leidt dat weliswaar tot een lagere investering in ‘variabel kapitaal’ belangrijkste voorwaarde voor de productie van waarde. Consumeren wil vanaf nu
(loonarbeiders), maar daardoor krijgen arbeiders minder geld te besteden en kunnen de zeggen ergens bij horen, deel uitmaken van een collectieve ‘levensvorm’.
nieuwe producten niet verkocht worden (Hardt en Negri 2002, 221-239).

84
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Griffioen en Van Tuinen – Biomacht en biopolitiek

13
Reeds voor Marx was de kapitalistische productieverhouding gebaseerd op een
essentieel verschil tussen arbeidspotentieel en effectieve arbeid: ‘When we speak of
capacity for labour, we do not speak of labour, any more than we speak of digestion
when we speak of capacity for digestion’ (Marx geciteerd in Virno 2004, 81). De kapitalist
koopt niet de arbeid zelf, maar de productiecapaciteit. De effectief betaalde arbeid weegt
niet op tegen het arbeidspotentieel dat als het ware nog een tijdje ‘doorwerkt’ en niet
direct in termen van geld geobjectiveerd kan worden (Virno 2004, 81-82). Als sprekend
voorbeeld van wat arbeidspotentieel is, wijst Virno op de ‘vigilante inactie’ van de
werknemer die naar een lopende band staart om een productieproces te monitoren. Hier
is sprake van een extreme oprekking van de tijd tussen potentieel en de passage a l’acte
(http://www.generation-online.org/p/fpvirno11.htm). Of denk aan het werk van een
telemarketer, profiel allrounder dat ook door de grote consultants wordt gezocht, die
ondernemend en proactief anticipeert op mogelijke gebeurtenissen op de markt. Virno
stelt dat pas vandaag – in het postfordistische tijdperk waarin arbeid niet langer tot
fysieke en mechanische handelingen wordt gereduceerd maar het hele leven omvat,
inclusief cognitieve functies – ons arbeidspotentieel zich in volle omvang kan ontplooien
(Virno 2004, 81).

14
‘The multitude is this: a fundamental biological configuration which becomes a his-
torically determined way of being, ontology revealing itself phenomenologically. One
could even say that the postfordist multitude manifests anthropogenesis as such on a
historical-empirical level; that is to say, the genesis itself of the human animal, its distin-
guishing characteristics. The multitude epitomizes this genesis, it sums it up. Upon re-
flection, these rather abstract considerations are only another way of saying that the
primary productive resource of contemporary capitalism lies in the linguistic-relational
abilities of humankind, in the complex of communicative and cognitive faculties which
distinguish humans’ (Virno 2004, 98).

15
Maurizio Lazzarato, ‘Immaterial labour’, http://www.generation-online.org/c/fcimma-
teriallabour3.htm, laatst bekeken op 11-11-09.

85
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie

gens Foucault hun oorsprong in disciplinaire instituties als het leger, de


gevangenis en het gekkenhuis. En ook het moderne, ‘autonome’ individu
PIETER LEMMENS is een product van disciplinaire macht (Foucault 1975; Eng. vert. 1991,
194). Met deze positief-productieve opvatting van macht brak Foucault
VAN DE BIOMACHT VAN DE STAAT NAAR DE PSYCHOMACHT radicaal met een eeuwenoude traditie in het westerse denken, waarin
macht en kennis (weten) consequent tegenover elkaar worden geplaatst
VAN DE MARKT en macht begrepen wordt als datgene wat onderdrukt – de zogenoemde
DE RECEPTIE VAN FOUCAULT IN HET WERK VAN BERNARD ‘repressiehypothese van de macht’ – terwijl kennis, ofwel waarheid, be-
STIEGLER vrijdend is, dat wil zeggen datgene wat mensen uit hun onderdrukking
bevrijdt. Macht produceert waarheid en kennis, aldus Foucault, en kennis
en waarheid gaan op hun beurt ook altijd gepaard met machtseffecten
Krisis, 2009, Issue 3 (Foucault 1980, 51f).
www.krisis.eu Om het reële functioneren van macht te kunnen analyseren, aldus Fou-
cault, moeten we de juridische conceptie ervan – die vanuit het recht, de
soevereiniteit en het systeem van de wet – terzijde schuiven en een
technologische conceptie van de macht ontwikkelen. In dat kader passen
‘(F)ar from being “done” with the question of power, we’ve only just ook de machtsanalyses van Foucault met betrekking tot de vraag naar het
begun to grapple with power and its historical intensifications, both in
subject, oftwel naar de wijze waarop – in de westerse cultuur – mensen
Foucault’s work and “beyond” Foucault, wherever that might lead us.’
tot subjecten worden gemaakt. Terwijl in zijn vroegere werk (met name
Jeffrey T. Nealon, Foucault beyond Foucault
dat van de jaren zeventig) de nadruk lag op de wijze waarop subjecten
worden geproduceerd door de machtseffecten van instituten, discoursen
en machtstechnologieën zoals het panopticon1, daar richt hij zich vanaf
het begin van de jaren tachtig steeds meer op de wijze waarop individuen
Inleiding zichzelf – via zelftechnieken – tot subjecten maken en zich als zodanig
ook kunnen verzetten tegen machtsstructuren (het latere werk over
Michel Foucault staat voornamelijk bekend als de denker die een revolu- zelftechnieken en de hermeneutiek en ethiek van het zelf).
tie heeft ontketend in het denken over macht. Waar de westerse filoso-
fische traditie macht altijd en uitsluitend heeft geduid in termen van de Ook de hedendaagse Franse filosoof Bernard Stiegler (1952) is geïnteres-
wet en als een kwestie van soevereiniteit –als een juridisch fenomeen – seerd in de rol van technieken bij de uitoefening van macht over indivi-
daar onderzocht Foucault macht in haar reële, feitelijke werkzaamheid, duen en collectieven en meer bepaald in de wijze waarop die technieken
dat wil zeggen: vanuit concrete technieken en in specifieke instellingen. subjecten constitueren, maar ook hoe deze zich via technieken zelf consti-
Daarbij benadrukte Foucault het productieve en positieve karakter van tueren. Vooral in zijn recentere publicaties grijpt Stiegler daarbij steeds
macht. Macht is niet uitsluitend negatief, restrictief en repressief, maar vaker terug naar het werk van de late Foucault. In deze bijdrage wil ik de
vooral ook positief, generatief en productief. Macht onderdrukt niet actualiteit van Foucaults denken, en wel specifiek zijn denken over macht
alleen, ze produceert ook: kennis, discoursen, instituties, objecten, subjec- en machtstechnologieën en de rol daarvan in de constitutie van het
ten, verlangens en zelfs plezier. Zo hebben de menswetenschappen vol-

86
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Pieter Lemmens – Van biomacht naar psychomacht

subject, onderzoeken aan de hand van de kritische receptie van zijn grote sociale en politieke problemen waarmee de hedendaagse samen-
analyses in het recente werk van Stiegler. levingen te maken hebben. Het grote thema van zijn denken is de tech-
niek, in het bijzonder de informatie- en communicatietechniek (ICT),
Daarbij zal ik laten zien dat Stiegler, in tegenstelling tot de heersende con- door hem als geheugen- ofwel mnemotechniek aangeduid. Meer precies
sensus, meent dat Foucaults analyses van de biomacht slechts in zeer geldt zijn interesse de cruciale rol van mnemotechnieken (van het schrift
beperkte mate geschikt zijn om onze eigen tijd te denken, aangezien het via de boekdrukkunst tot aan de hedendaagse ICT) in de constitutie van
meest karakteristieke daarvan niet zozeer gelegen is in de biomacht maar het denken en de subjectiviteit, een rol die door de traditionele filosofie
in wat hij noemt de psychomacht: de controle van het verlangen en het steevast is miskend.
bewustzijn van de consument door marketing, een verandering die te
maken heeft met het toenemende belang van de consumptie – en dus de Stiegler, die een leerling is van Derrida en sterk beïnvloed is door zowel
productie van consumenten – in de twintigste eeuw. Die psychomacht, Husserl en Heidegger als door Nietzsche en Freud, wil de filosofie uit haar
waarvan in het werk van Foucault elk spoor ontbreekt, wordt uitgeoefend ‘techniekvergetelheid’ wakker schudden en laten zien dat het denken van
via de massamedia, die heden ten dage vooral functioneren als contro- meet af aan, een technische basis heeft, dat wil zeggen wezenlijk afhanke-
letechnologieën in dienst van de economie. Dit geldt ook in steeds grotere lijk is van en oorspronkelijk geconstitueerd wordt door technische sup-
mate voor internet. Dit medium biedt echter ook volop mogelijkheden plementen c.q. ‘prothesen’3. De condition humaine überhaupt is volgens
voor verzet tegen de controle door de psychomacht, doordat het Stiegler slechts te begrijpen als condition technique. Wat wij als mensen –
tegelijkertijd een nieuw emancipatie- en socialisatiemedium institueert dat wil zeggen als denkende en handelende wezens – zijn en kunnen zijn
dat nieuwe vormen van politisering en zelfconstitutie mogelijk maakt wordt wezenlijk bepaald door de technieken waarmee we omringd zijn of
(denk bijvoorbeeld aan blogs). Internet heeft, als het nieuwe medium van anders gezegd door het technisch systeem waarbinnen we leven. Het le-
de geest, een wezenlijk dubbel karakter: het kan zowel machts- als ven en samenleven in onze hyperindustriële tijd van globalisering en
emancipatietechnologie zijn. Het is dit pharmakon-karakter (deze term digitalisering wordt met andere woorden op steeds intiemere wijze
wordt uitgelegd in paragraaf 4) van deze technologie waarop Stiegler wil bepaald door de nieuwe IC-technologieën. Daarbij gaat het om niets min-
attenderen, aangezien dit van cruciaal belang is voor het begrijpen van de der dan ‘technologieën van de geest’, zoals Stiegler ze vaak noemt. Het is
‘strijd om de geest’ die momenteel woedt in het veld van de nieuwe me- derhalve hoog tijd dat de filosofie, als hoogste ‘geesteswetenschap’, zich
dia, een strijd waarin de school – die steeds nadrukkelijker moet rivali- bezint op deze technologieën en op hun diepgaande impact op ons leven.
seren met de markt – een belangrijk strijdtoneel is. Het is in het licht van
deze strijd dat Foucaults latere werk over de zelftechniek van het schrift Ik kan hier niet ingaan op de meer fundamentele aspecten van Stieglers
relevant is, aldus Stiegler. theorie over de oorspronkelijke techniciteit van de menselijke conditie.4
Waar ik me op zal concentreren is Stieglers technokritische analyse van de
overgang van de traditionele schriftcultuur naar de zogeheten digitale
cultuur, die zich momenteel op globaal niveau aan het voltrekken is, en
Bernard Stiegler: de menselijke conditie als technische conditie die een fundamentele mutatie vertegenwoordigt in het technisch milieu
van de geest, dat wil zeggen: in de technische condities van het menselijk
Alhoewel Stiegler internationaal steeds meer erkenning krijgt als een van geestesleven. Nu is in het hart van deze revolutionaire omwenteling in het
de meest originele en vernieuwende filosofen van het moment, is hij in geestestechnisch milieu een nieuwe ‘strijd om de geest’ ontbrand (waar-
ons land nog nauwelijks bekend.2 Dat is spijtig want zijn werk is, zoals over verderop meer) waarin de filosofie volgens Stiegler partij moet ne-
hieronder hopelijk mag blijken, van belang voor het begrijpen van de men. Met Deleuze ziet hij het als taak van de filosofie nieuwe wapens te

87
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Pieter Lemmens – Van biomacht naar psychomacht

ontwikkelen in deze strijd en het is in dit kader dat hij teruggrijpt naar het sche machten. De biomacht van de staat heeft in de loop van de twintigste
werk van Foucault, met name het late werk, dat zijns inziens kan helpen eeuw geleidelijk aan plaatsgemaakt voor de psychomacht van de markt,
te begrijpen wat er in deze strijd op het spel staat.5 dat wil zeggen van de marketing, die intussen het belangrijkste instru-
ment is van de sociale controle en de subjectivering van de individuen.9

Nu is het precies ten aanzien van dit fenomeen dat de analyses van Fou-
Van de discipline- naar de controlesamenleving: van biomacht naar psy- cault tekortschieten en wel, op de eerste plaats, vanwege het feit dat het
chomacht hierbij niet meer gaat om een disciplinering van het lichaam (anatomo-
politiek) noch om een regulatie en controle van het leven (biopolitiek),
Anders dan bijvoorbeeld Negri en Hardt die – in Empire – de overgang maar om een conditionering van de psyche. Het is deze fundamentele
van de door Foucault beschreven disciplinesamenlevingen naar de tegen- verandering in de economie van de macht die door Foucault niet lijkt te
woordige controlesamenlevingen6 duiden in termen van een toenemende zijn opgemerkt of in elk geval niet is getheoretiseerd.10 De biopolitieke
hegemonie van de immateriële arbeid en van wat zij biopolitieke produc- machtstechnieken zoals hij ze beschreef zijn wezenlijk gericht op de
tie noemen (Negri en Hardt 2000)7, suggereert Stiegler dat deze overgang beheersing en de controle van het lichaam, begrepen als productie-
in eerste instantie te maken heeft met de verschuiving in prioriteit binnen machine. De technieken en technologieën die de marketing inzet om
het kapitalisme van productie naar consumptie (Stiegler 2008, 227). Ook individuen tot consumenten te maken grijpen echter niet aan op het
hij constateert dat het zwaartepunt op het niveau van de productie ver- lichaam maar op de ‘ziel’ en het verlangen. Als we onze tijd uitsluitend
schuift van de materiële naar de immateriële arbeid, maar veel belangrij- zouden willen analyseren in termen van datgene wat Foucault in de jaren
ker in zijn ogen, in elk geval voor wat betreft de constitutie van nieuwe zeventig en tachtig als biomacht heeft beschreven en onderzocht, lopen
subjectvormen, is dat consumptie en niet meer productie de belangrijkste we het gevaar dat we aan het specifieke karakter van de actuele situatie
inzet vormt van het twintigste-eeuwse kapitalisme.8 voorbijgaan. Een al te exclusieve focus op biomacht en biopolitiek leidt
eerder tot een maskering van datgene wat volgens Stiegler het meest eige-
Stellen we de vraag naar de actualiteit van Foucaults analyses van de bio- ne is van onze tijd, namelijk de psychomacht, begrepen als de permanente
macht – als een machtstechnologie – dan moeten we ons realiseren dat manipulatie en modulatie van het verlangen omwille van de consumptie
het bij de hedendaagse biomacht veel minder gaat om het disciplineren en (Stiegler 2008, 132 en 209).11 Desalniettemin, zoals we zullen zien, is
nuttig maken van de populatie voor de productie dan om het creëren van Foucaults late werk wel degelijk relevant voor een analyse van de heden-
markten ten behoeve van de consumptie. De primaire inzet van de bio- daagse psychomacht.
macht in onze tijd bestaat er niet zozeer in mensen tot gehoorzame en ef-
ficiënte productiemachines te maken, maar heeft als voornaamste functie Wat er op het moment gaande is, aldus Stiegler, is niets minder dan een
consumenten te produceren. En het gaat in feite ook niet meer om bio- systematische exploitatie door de kapitalistische industrie van het mne-
macht maar om psychomacht. Of nauwkeuriger gezegd, het gaat niet motechnologisch systeem dat aan de basis ligt van de symbolische orde, ja:
meer zozeer om een macht over het lichaam en het leven maar om een van de menselijke cultuur en samenleving überhaupt, en dit ten behoeve
macht over de ‘ziel’ (psyche), om een bemachtiging van het bewustzijn of- van de consumptie. Dit systeem is het geheel van artificiële geheugens of-
wel het verlangen omwille van de consumptie. Anders ook dan in het ge- tewel ‘retentionele dispositieven’ die de concrete, technische grondslag en
val van de door Foucault geanalyseerde biomacht en biopolitiek, die uit- mogelijkheidsvoorwaarde vormen van het menselijk geestesleven. Stieg-
gaat van de staat, worden de machts- en subjectiveringsdispositieven van ler noemt deze geheugens onder verwijzing naar Foucaults latere analyses
onze tijd veeleer in stelling gebracht door gedeterritorialiseerde economi- van de technieken van het zelf hypomnémata.12 Tot ver in de negentiende

88
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Pieter Lemmens – Van biomacht naar psychomacht

eeuw is het schrift steeds de belangrijkste mnemotechniek geweest. Vanaf maar het in die context uitsluitend ten tonele voert als een discipline-
de uitvinding van de telegraaf door Samuel Morse in 1837 echter wordt ringstechniek, geheel in overeenstemming met zijn (volgens Stiegler re-
het mnemotechnologisch systeem in toenemende mate gevormd door ductieve) beschrijving van de school als disciplineringsinstituut.
analoge mnemotechnieken en sinds enkele decennia worden deze op hun
beurt steeds meer vervangen door digitale IC-technologieën als de De ambivalente status van het schrift bij Foucault – aanvankelijk machts-
computer, digitale telefonie, cd, dvd en internet (het TCP-IP-protocol). techniek, later zelftechniek – heeft te maken met een miskenning, type-
rend voor de filosofische traditie in zijn algemeenheid, van wat Stiegler
Deze technologieën worden op het moment massaal ingezet om het be- het farmacologisch karakter van de techniek noemt: het feit dat technie-
wustzijn en het verlangen van individuen en collectieven te vangen en te ken voor de menselijke conditie tegelijk als medicijn en als gif kunnen
kanaliseren in de richting van meer consumptie. Het verlangen (de libidi- fungeren. In het geval van geestes- of mnemotechnieken als het schrift –
nale energie) vormt de eigenlijke motor van het kapitalisme en controle maar ook van moderne digitale mnemotechnologieën als internet – bete-
hierover is bijgevolg van het grootste belang voor het voortbestaan van de kent dit dat ze zowel geestverrijkend als geestverarmend kunnen functio-
kapitalistische economie (Stiegler 2006a, 63). Het bewustzijn – dat wil zeg- neren, zowel de emancipatie en de verheffing van de geest als zijn beheer-
gen de beschikbare bewustzijnstijd – is tegenwoordig de belangrijkste han- sing en disciplinering kunnen ondersteunen (Ibid., 59). Weliswaar blijkt
delswaar; het vormt de ‘metamarkt’ die de toegang verschaft tot alle ande- dit pharmakonkarakter van het schrift wel uit Foucaults geschriften maar
re markten. hij heeft deze ambivalentie nergens gesignaleerd, laat staan expliciet ge-
thematiseerd.

Zoals Stiegler in Prendre soin 1 aantoont, fungeert het schrift (in het
De verlichting en de rol van het schrift als pharmakon bijzonder het gedrukte woord in de vorm van boeken en tijdschriften)
sinds de verlichting – en Kant is de eerste geweest die hierop heeft gewe-
Zoals gezegd is het er Stiegler om te doen aan te tonen dat het menselijk zen – als een farmacologisch instrument dat de technische conditie vormt
bewustzijn een wezenlijk technisch geconstitueerd en geconditioneerd voor de mondigheid van de burgers en de publieke ruimte constitueert.13
fenomeen is. De mens maakt van oudsher gebruik van technieken om de Het kan als zodanig echter evenzeer onmondigheid en verduistering van
aandacht te richten. Zowel de socialisering als de zelfontplooiing voltrek- de openbaarheid bewerkstelligen. Nu is het voor Kant precies de aufklä-
ken zich altijd via aandachtstechnieken. Dit nu heeft de late Foucault rerische taak van de school om de leerlingen – de toekomstige burgers –
laten zien aan de hand van het voorbeeld van het schrift, dat bij de op een kritische (lees: mondige) wijze om te leren gaan met het schrift.
epicureeërs en de stoïcijnen, en later bij de vroegchristelijke denkers is Dit geschiedt eveneens op de wijze van een disciplinering maar die is van
gaan fungeren als geheugentechniek in dienst van de constitutie van het een heel andere orde dan de schoolse disciplinering welke Foucault be-
zelf. Foucault is daarmee een van de eerste denkers in de westerse traditie schrijft in Surveiller et punir. Deze andere discipline, die Foucault in Sur-
– die sinds Plato gekenmerkt wordt door een verdringing van het schrift veiller et punir totaal negeert, is geen discipline van de macht maar een
als technische conditio sine qua non van het filosofische denken – die discipline van het weten, van de ‘verheffing’ van de geest in plaats van zijn
expliciet wijst op de, volgens Stiegler oorspronkelijke, techniciteit van de ‘docilisering’. Ze is ook veel ouder dan de eerste, aangezien ze teruggaat op
menselijke ‘ziel’, in de zin van een fundamentele afhankelijkheid van het de skholè van de Grieken (Ibid., 205 en 219).
geestesleven van kunstmatige geheugens. Nu is het echter opmerkelijk
dat de vroege Foucault, daar waar hij in Surveiller et punir spreekt over de Nu suggereert Stiegler dat het negeren van deze andere, emancipatoire
school, geen moment aandacht heeft voor het schrift als zelftechniek ofwel geestelijke discipline van de school bij de vroege Foucault verklaart

89
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Pieter Lemmens – Van biomacht naar psychomacht

waarom deze ook geen oog had voor de opkomst van de psychomacht en In Prendre soin 1 beschrijft Stiegler hoe de psychomacht functioneert
in het bijzonder niet voor de machtsstrijd die zich in toenemende mate is door het vangen en kanaliseren van de aandacht van de bewustzijnen. Nu
gaan ontvouwen tussen de school als het traditionele dispositief van de is het niet iets uitzonderlijks van onze tijd dat de aandacht gevangen
vorming van de kritische aandacht en de markt, die de aandacht juist wordt door psychotechnieken. Het is niet een typische kwaal van de mo-
tracht te vangen en te kanaliseren in de richting van consumptie. derne, van zichzelf vervreemde mensheid, zoals auteurs als Adorno
(Verdinglichung) en Heidegger (Gestell en Erlebnis) wellicht zouden be-
Net als de strijd van de verlichting tegen de kerk en eerder de strijd van de weren. Integendeel, menselijke aandacht is van origine iets dat slechts kan
filosofie tegen de sofistiek is de huidige strijd tussen de school en de markt bestaan doordat het – op een altijd reeds technische wijze – wordt ge-
niets minder dan een ‘strijd om de geest’. Voor Stiegler is de geschiedenis vangen, gericht en gemoduleerd. Het vangen van de aandacht is namelijk
van de mensheid überhaupt een permanente strijd om de geest en deze het vormen ervan en de vorming van de aandacht is een centrale opgave
wordt altijd gevoerd via psycho- en aandachtstechnieken (zoals het ritu- van elke cultuur (Stiegler 2008, 37).
eel, het boek, de radio) die daarin steeds fungeren als pharmaka. Waar het
in deze strijd om gaat en wat een van de belangrijkste taken is voor de Nu begrijpt Stiegler de wording van zowel het individu als de samenleving
hedendaagse politiek, is dit systeem van pharmaka om te vormen van een in navolging van de Franse techniekfilosoof Gilbert Simondon als pro-
louter psychotechnisch apparaat ter controle van de bewustzijnen tot een cessen van individuatie (Stiegler 2004a, 95f). Voor Simondon worden zo-
heuse geestestechnologie, dat wil zeggen tot een systeem dat als basis kan wel individuele psychen als collectieven gekenmerkt door een perma-
dienen voor de opbloei van een nieuwe geestelijke cultuur. Inzet is het nente tendens tot ‘individuatie’ (ondeelbaar, ofwel eenwording), die zich
tegengaan van de ruïnering van het verlangen en het bestrijden van de echter nooit volledig realiseert maar zich onophoudelijk blijft voltrekken,
desastreuze global attention deficit disorder (Ibid., 109 en 319) die het dat wil zeggen nooit tot een einde komt maar altijd blijft ‘uitstaan’
huidige systeem genereert en daarmee, in positieve zin, het herstellen van (vergelijkbaar met Heideggers concept van het Dasein als Sein zum Tode).
de libidinale economie en het reconstitueren van een kritische aandacht. Nu kunnen individuele psychen zich slechts individueren in en ten op-
zichte van een collectief. Individu en collectief co-individueren en datgene
In plaats van een biopolitiek antwoord op de biomacht (dat uiteraard ook wat beide met elkaar verbindt is wat Simondon een ‘pre-individueel mi-
nodig blijft), roept Stiegler dus op tot een psychopolitiek – in de zin van lieu’ noemt. Dit milieu vormt de conditie waaronder individu en collectief
een noöpolitiek, een (industriële) politiek van de geest – tegen de psycho- co-individueren. Het is in feite niets anders dan wat men gewoonlijk ‘de
macht. Deze moet de strijd aanbinden met de verarming en verpaupering traditie’ noemt en een van de meest wezenlijke aspecten daarvan is
van de geest ten gevolge van zijn controle en dient nadrukkelijk gericht te natuurlijk de taal c.q. de symbolische orde. Nu wijst Stiegler erop dat dit
zijn op de verheffing (élévation) van de geest. Het project dat hem daarbij pre-individuele milieu vooraleerst bestaat uit artificiële geheugens. De co-
voor ogen staat – de omvorming van het systeem van digitale controle- individuatie van psyche en collectief – van individu en samenleving – is
technologieën van de hedendaagse cultuurindustrie tot een emancipatoir slechts mogelijk (en dat is iets wat Simondon zelf niet heeft gezien) op
instrument voor een waarachtige geestelijke cultuur, dat wil zeggen tot grond van een systeem van technische artefacten (Ibid., 106).
een systeem van geavanceerde psychosociale individuatietechnologieën
(zoals Stiegler ze noemt) – behelst niets minder dan een nieuwe Aufklä- Alle vorming van aandacht veronderstelt een techniek voor het vangen
rung, een nieuwe Verlichting van de geest in het tijdperk van zijn onher- van de aandacht (e.g. een boek). Er bestaat geen geest zonder een techno-
roepelijke industrialisering en digitalisering. logie van de geest en wat cruciaal is om te beseffen is dat alle geestes-
technologieën de geest zowel kunnen ondersteunen als ondermijnen
Individuatie en techniek (Stiegler 2006a, 135). Exact dezelfde geestestechnologie kan tegelijk als

90
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Pieter Lemmens – Van biomacht naar psychomacht

individuatietechnologie en als machtstechnologie fungeren en als zodanig digt een historische regressie zonder precedent. Ze vraagt om niets
zowel tot individuatie als desindividuatie leiden (in Foucaults termino- minder dan een nieuwe Verlichting (Stiegler 2008, 47).
logie: zowel subjectiverend als desubjectiverend zijn). Dit heeft opnieuw
te maken met het wezenlijk farmacologisch karakter van de techniek, een Wat Kant in Was ist Aufklärung? heeft laten zien – zonder het expliciet te
fenomeen dat Foucault is ontgaan. Ik zal dit illustreren aan de hand van denken – is dat de verlichting bij de betrokkenen een ‘beheersing’ vooron-
het voorbeeld dat Stiegler in Prendre soin 1 geeft van de rol van het schrift derstelt van het schrift als de psychotechniek door middel waarvan de
en het schrijven in de vorming van die specifieke vorm van aandacht die kritische aandacht kan worden gevormd. Het project van de verlichting
in het Westen sinds de tijd van de verlichting op systematische wijze is kan slechts voortgang vinden op voorwaarde dat de participanten aan dit
gecultiveerd in naam van het kritisch bewustzijn: die vorm van kritische project kunnen lezen en schrijven. Als instrument van de kritische rede
aandacht die behoort bij dat wat Kant in zijn beroemde geschrift Was ist fungeert de psychotechniek van het schrift bij Kant als een noötechniek
Aufklärung? aanduidt als mondigheid. (een emancipatoire techniek van de geest). Ze vormt als zodanig de
technische conditie voor de kritische openbaarheid van de verlichting. In
die hoedanigheid echter fungeert het schrift ook altijd als een pharma-
kon. Dit betekent: het kan de aandacht van het bewustzijn vormen en
Mondigheid, onmondigheid en de farmacologie van de geest aanscherpen, en aanleiding geven tot een zelfstandige kritische overden-
king, maar het kan evenzogoed de plaats innemen van het zelfstandig
Onmondigheid is voor Kant het onvermogen om het eigen verstand te denken en daardoor als autoriteit fungeren die slechts de onmondigheid
gebruiken zonder zich te bedienen van de leiding van anderen en zelfver- bevordert. Het schrift kan de geest zowel te hulp schieten en fungeren als
schuldigd is de onmondigheid wanneer de oorzaak ervan niet gelegen is in remedie tegen het vergeten en de onaandachtigheid, maar het kan hem
een gebrek aan verstand maar in een gebrek aan moed en wilskracht om evengoed bedwelmen en zijn aandacht verzwakken of zelfs deformeren
het eigen verstand zonder de leiding van anderen te gebruiken (Kant 1995, (Ibid., 49).
162). Kant begrijpt zijn eigen tijd als het grootse moment in de geschie-
denis van de mensheid waarop de mens uit zijn zelfverschuldigde onmon- Het probleem dat Kant volgens Stiegler aanroert in Was ist Aufklärung? is
digheid treedt. Het behoort vanaf dan tot de verantwoordelijkheid van dat van een farmacologie van de geest, en de vraag die hij in deze nog
alle ‘mondigen’ – van alle volwassenen – om de mogelijkheid van voort- steeds actuele tekst stelt is die naar het juiste gebruik van de pharmaka, in
schrijding in de verlichting voor toekomstige generaties te garanderen, zo casu het schrift. Deze vraag staat reeds aan de oorsprong van de filosofie in
stelt Kant. Deze verantwoordelijkheid voor het historische project van de haar strijd met de sofistiek, zoals Stiegler op vele plaatsen laat zien. En zo-
verlichting veronderstelt dat wat hij in Was ist Aufklärung? het vrije en als het in het oude Athene de sofisten waren die de burgers van de last van
publieke gebruik van de rede noemt. het zelfstandig denken verlosten door tegen betaling kennis aan te bieden
via het medium van het schrift, zo is het in onze huidige consumentis-
Welnu, volgens Stiegler bevinden we ons wat betreft het project van de tische dienstensamenlevingen de cultuurindustrie die de burgers ‘ontlast’
verlichting momenteel in een diep dal en de oorzaak hiervan is gelegen in van het zelfstandig denken en hen tot onmondige kuddedieren maakt.
de massale exploitatie van het globale mnemotechnologisch systeem –
onze farmacologische machine – door de kapitalistische economie, die de Volgens Stiegler is controle van de aandacht via de nieuwe media de cen-
individuele en collectieve aandacht systematisch tracht te controleren en trale inzet van de hedendaagse hyperindustriële samenlevingen. Gevolg
te moduleren. Systematische controle van de aandacht leidt op den duur hiervan is de reeds genoemde regressie van het bewustzijnsniveau en de
tot de vernietiging ervan en deze zorgwekkende tendens vertegenwoor- massale remancipatie van de burgers. Om de strijd hiermee aan te binden

91
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Pieter Lemmens – Van biomacht naar psychomacht

is het noodzakelijk om terug te keren naar wat Kant heeft geschreven Op publieke wijze gebruikmaken van de rede betekent het openlijk
over de verlichting als emancipatieproces, namelijk dat het schrift kan praktiseren van de psychotechniek van het schrift, dat als zodanig tot een
fungeren als een aandachtstechniek voor de cultivering van de mondig- noötechniek wordt precies doordat het een publieke ruimte sticht. Stieg-
heid en het kritische bewustzijn van de burgers, begrepen als een geletterd ler spreekt van een geassocieerd psychotechnisch milieu en geeft aan dat
publiek. dit tot een noötechnisch milieu wordt in de mate dat het een geassocieerd
symbolisch milieu sticht, waarbij ‘geassocieerd’ betekent dat de
Nu heeft ook Foucault, zoals reeds eerder vermeld, een commentaar ontvangers tegelijkertijd ook zelf zenders (kunnen) zijn, zoals in het geval
geschreven op Kants tekst over de verlichting. Wat echter opmerkelijk is van de gesproken taal – die bij uitstek een geassocieerd milieu vormt.
aan deze tekst uit 1984 is dat daarin totaal geen aandacht wordt gegeven
aan de emanciperende rol die Kant toekent aan het lezen en schrijven en De omvorming van het schrift van psychotechniek tot noötechniek is
dat terwijl hij nota bene een jaar eerder, in L’écriture de soi, zeer uitvoerig precies ook datgene wat ten grondslag heeft gelegen aan dat proces van
ingaat op het schrift als zelftechniek par excellence. Volgens Stiegler is psychocollectieve individuatie waaraan de oude Grieken de naam polis
deze vergetelheid van het schrift typerend voor het hele œuvre van Fou- gaven, waarin de aandacht van de burgers op een specifieke wijze werd ge-
cault, wiens conceptuele kaders voor de analyse van de historische vangen en georganiseerd door een geassocieerd symbolisch milieu dat ze
ontwikkeling van de westerse cultuur – epistème, discursieve formatie, de logos noemden (Ibid., 52). Ook de polis was reeds het oord van een
archief – zich in het algemeen kenmerken door een vergetelheid ofwel strijd om de geest, de bekende strijd tussen de filosofie en de sofistiek,
een verduistering van het schrift en in het bijzonder het farmacologisch waarbij de filosofie het schrift als haar meest fundamentele (technische)
karakter ervan als tegelijkertijd een psychotechniek én een (juridische, mogelijkheidsvoorwaarde echter van meet af aan heeft miskend en
administratieve, epistemische etc.) noötechniek. Deze vergetelheid maakt daarom ook geen inzicht kon ontwikkelen in het schrift als datgene wat,
dat zijn werk eigenlijk maar weinig aanknopingspunten biedt om de in zijn hoedanigheid van pharmakon, precies de macht van de sofistiek
hedendaagse regressieve tendensen ten gevolge van de nieuwe psycho- constitueerde. Waar Stiegler nadrukkelijk op wil wijzen is dat met de
technologieën beter te begrijpen (Stiegler 2008, 48). tegenwoordige ‘digitale revolutie’ de oorspronkelijke situatie van de
filosofie versus de sofistiek zich opnieuw voordoet en er bijgevolg een
Stiegler interpreteert Kants vertoog over de Aufklärung als een discours nieuwe strijd om de geest gevoerd zal moeten worden (Ibid., 204).
over de noëtische betekenis van het schrift ofwel over de rol ervan als
instrument voor het zelfstandig denken. Het geschreven woord fungeert Waar het Stiegler wezenlijk om gaat, nogmaals, is te laten zien dat de ver-
hier als wapen in de strijd om de geest. De Aufklärung is zelf een periode schillende vormen van aandacht die in de geschiedenis van deze strijd
in de lange geschiedenis van de strijd om de geest, die voor Stiegler de tegenover elkaar hebben gestaan steeds geconstitueerd worden door
kern uitmaakt van de geschiedenis van de mensheid. Onze tijd wordt ge- psychotechnieken die wezenlijk fungeren als pharmaka (Ibid., 59). Het
kenmerkt door het verschijnen van een geheel nieuw arsenaal aan tegenwoordige milieu van de geest is volledig geïntoxiceerd – en als
pharmaka: de analoge en digitale psychotechnologieën die momenteel zodanig volledig gedissocieerd – door een woekering van commercieel,
nog voornamelijk fungeren als controletechnologieën. In de nieuwe strijd door marketing geëxploiteerde analoge en digitale pharmaka die syste-
om de geest die op dit moment plaatsvindt gaat het er eveneens om deze matisch de libidinale energie uitputten en die leiden tot een verstoring
psychotechnologieën om te vormen tot kritische noötechnologieën en als van de aandacht en een regressie van de geest.
zodanig tot geestestechnologieën, teneinde een nieuwe geestelijke cultuur
te stichten (Ibid., 322). Wat ons te doen staat, indachtig het farmacologisch karakter van de
(geestes)techniek, is de controletechnologieën van het huidige systeem –

92
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Pieter Lemmens – Van biomacht naar psychomacht

die alleen maar meer en meer domheid (bêtise) en geestloosheid produ- deze machteloosheid tegenover de teloorgang van de onderwijsinstel-
ceren – om te vormen tot waarachtige technologieën van de geest die de lingen voor een groot deel te wijten is aan onbegrip, meer zelfs, aan een
psychocollectieve individuatie ondersteunen in plaats van ondermijnen theoretische loochening, bij het overgrote deel van de intelligentsia, van
zodat een heropleving van de individuele en collectieve intelligentie het wezenlijk hypomnetisch, dat wil zeggen mnemotechnisch karakter
mogelijk wordt (Ibid., 67). Dit veronderstelt op de eerste plaats dat we van het weten, de geest en de intelligentie. De overrompeling van de
ermee beginnen onszelf een begrip te vormen van het farmacologisch programma-instituties door de programma-industrieën is een gevolg,
karakter van de geestestechnologieën. Een van de dingen die de filosofie aldus Stiegler, van hun feitelijke heerschappij over de psychotech-
zal moet leren is dat het denken altijd technisch is geconstitueerd en dat nologieën die heden ten dage het mnemotechnisch milieu uitmaken.
de technieken waardoor het denken niet slechts ondersteund maar ook
op innige wijze gevormd wordt een wezenlijk en onoverkomelijk far- Om deze strijd nu tussen de hedendaagse school en de psychomacht van
macologisch karakter hebben. Menselijke intelligentie en ook de mon- het kapitalisme te begrijpen schieten Foucaults analyses van de biomacht
digheid bestaan slechts bij de gratie van een welbepaald mnemotechnisch tekort. Zijn latere analyses van de zelftechnieken echter, met name in
milieu. Het is de grote opgave van de komende tijd om dit volledig L’écriture de soi, zijn wel heel bruikbaar om het fenomeen van de psycho-
vervuilde milieu van de geest op basis van een politiek van de geest macht te benaderen en het noötechnisch potentiaal van de hedendaagse
(noöpolitiek) en het geheugen farmacologisch te detoxificeren, en wel psychotechnieken te onderzoeken. Wat echter opvalt aan Foucaults
met het oog op de hoogst noodzakelijke reconstitutie van de psycho- analyses van de zorg voor het zelf en de technieken van het zelf, in het
collectieve aandacht. Stiegler denkt daarbij in het bijzonder aan de cru- bijzonder van het schrift als de paradigmatische zelftechniek, is dat hij het
ciale rol van de school. moment van de socialisering van deze psychotechniek als noötechniek –
waarbij ze als zelftechniek tegelijk een techniek van het wij, dat wil
zeggen een sociotechniek wordt – verwaarloost.

De school bij Foucault: eenzijdig gedacht als disciplineringsinstituut In zijn eerdere analyses van de disciplinesamenlevingen geeft Foucault
zich überhaupt geen rekenschap van de rol van het boek en de boek-
Zoals Stiegler uitvoerig betoogt zijn de onderwijsinstituten, die tot nu toe drukkunst in de subjectivering c.q. socialisering van de burger in de
altijd de centra zijn geweest van cultuuroverdracht, over de hele wereld moderne tijd. Dit toont zich vooral in zijn eendimensionale analyse van
in een strijd verwikkeld – een strijd om de aandacht van de jeugd – met de school als disciplineringsinstituut, waarbij de discipline heel nadrukke-
de vrijwel volledig door de marketing gedomineerde nieuwe media. Er is lijk die van het leger is en niet die van het weten (zoals bij Kant). Foucault
op mondiaal niveau sprake van een confrontatie tussen de programma- begrijpt de school slechts als een plek waar dociele lichamen worden
instituties en de door het kapitaal in stelling gebrachte programma-indus- geproduceerd, als een inrichting waar normalisering en individualisering
trieën, een heuse oorlog tussen de school en de markt. De inzet in deze de exclusieve doelstellingen zijn.14 Wat in zijn analyse ontbreekt is enig
strijd is aan de kant van het kapitaal niets minder dan de vernietiging van inzicht in het farmacologisch karakter van het schrift als een psycho-
deze instituties. En uiteindelijk van elke publieke instantie die de totale techniek van de aandacht die net zo goed kan fungeren als zelftechniek in
heerschappij van de markt in de weg staat (Stiegler 2006b., 157-158). een individuatieproces ten behoeve van de constitutie van het zelf als dat
ze als beheersingstechniek ingezet kan worden voor strategieën van
De politieke instanties weten zich met deze strijd geen raad en lijken disciplinering, normalisering en individualisering.
machteloos te staan tegenover de steeds groeiende invloed van de
programma-industrieën op het jeugdige bewustzijn. Stiegler meent dat

93
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Pieter Lemmens – Van biomacht naar psychomacht

Deze omissie is voor een groot deel te wijten aan Foucaults overtuiging, ‘schrijfapparaat’ [appareil d’écriture] in dienst van de controle en onder-
gevormd in de jaren zeventig, dat alle machtstechnieken wezenlijk en werping van de lichamen, nooit als een geestelijk instrument voor de con-
uitsluitend disciplinerend zijn en meer in het algemeen aan het feit dat stitutie van een zelf en de vorming van een kritisch bewustzijn. Het
Foucaults vraag naar de macht altijd een vraag naar de macht over het examen bijvoorbeeld is voor hem uitsluitend een disciplineringstechniek,
lichaam is geweest. Aldus ziet hij de school in Surveiller et punir slechts in geen geval een zelftechniek (Foucault 1975; Eng. vert. 1991, 189). Het is
als een disciplineringsinstituut waar het enkel gaat om toezicht en een toets die in dienst staat van controle, niet van het ‘zelfschrijven’
dressuur en de productie van dociele lichamen. Voor de school als insti- (écriture de soi) en de ‘zelfzorg’ (souci de soi) van de leerlingen.
tuut van het openbare onderwijs en de Bildung van de kritische burger
heeft hij geen aandacht. De school vormt slechts een van de vele De Foucault van Surveiller et punir negeert het farmacologisch karakter
machtsdispositieven in het ‘carcerale continuüm’ van de discipline- van de psychotechniek van het schrift en begrijpt het uitsluitend als een
samenlevingen (Foucault 1975; Eng. vert. 1991, 297 en 299). machtstechnologie, zonder te zien of te erkennen dat het tegelijk een
technologie van het weten en van de zorg van het zelf is, met andere
De school is voor Foucault eerder een militaire dan een educatieve instel- woorden zonder zich rekenschap te geven van de farmacologische
ling en voor zover hij spreekt over de rol van het schrift – bijvoorbeeld als dimensie die inherent is aan de school, en waardoor de school een plaats
administratieve techniek voor het beheer van gegevens in het kader van kan zijn van een strijd – die ook altijd een politieke strijd is – om de geest.
de disciplinering, normalisering en hiërarchisering van de individuen –, Het is ook door deze vergetelheid, zoals gezegd, dat Foucault blind blijft
vergeet of negeert hij consequent het van oorsprong – dat wil zeggen voor het conflict dat zich in de tweede helft van de twintigste eeuw begint
sinds de stichting van het schoolwezen bij de Grieken – noëtisch, in de zin af te tekenen tussen de programma-instituties (waar hij zowat zijn hele
van noötechnologisch karakter van het schrift. Voor Foucault is de school leven heeft doorgebracht) en de programma-industrieën. Het ontbreekt
niet, zoals voor Kant en Condorcet, een instituut voor de vorming van hem aan een farmacologisch bewustzijn en daarmee aan een farma-
zelfstandige en kritische individuen – van mondige wezens – maar een cologische inzet en dat is problematisch voor een denken dat de ‘zorg
plaats van dressuur en onderwerping, van de productie juist van onzelf- voor zichzelf’ opnieuw in ere wil herstellen.
standige, onmondige en gehoorzame wezens. Bij Foucault is de meester
niets anders dan een opzichter, belast met de disciplinering in de zin van
docilisering, van de leerlingen. Wat wordt genegeerd is die andere rol van
de meester, die zeker ook disciplinerend is maar dan in een geheel andere Noöpolitiek en de reconstitutie van de cultuur als zorgsysteem
– tegengestelde – zin: die van de vorming van een kritische aandacht
ofwel van mondigheid en autonomie. Deze andere discipline is niet De massale alomtegenwoordigheid van de psychomacht van de program-
normaliserend maar, idealiter althans, emanciperend en verheffend. En ze ma-industrieën leidt tot een vernietiging van de aandacht, een uitputting
werkt niet met normen maar met concepten (Stiegler 2008, 212). van de libidinale energie en een desublimatie van het verlangen (dat steeds
meer terugvalt naar het driftmatige niveau). Ze is ook de oorzaak van de
Zoals Stiegler opmerkt is het hoogst merkwaardig dat Foucault volstrekt vernietiging van de traditionele geassocieerde milieus gevormd door het
voorbijgaat aan datgene waardoor hij nota bene zelf in staat is gesteld zich schrift – die de basis vormen van de symbolische milieus – en de ver-
te ontwikkelen tot een mondig individu en later ook tot kritisch auteur vanging ervan door gedissocieerde, cybernetische milieus waarin steeds
(van een studie als Surveiller et punir) en professor aan het Collège de minder ruimte is voor de vrijheid en de singulariteit van de individuen, en
France. Het schrift fungeert in de school van Foucault slechts als onder- loutere adaptatie (als consument-gebruiker) aan het door marktimpera-
deel van een systeem van toezicht en ‘neerwaartse individualisering’, als tieven gedicteerde technisch systeem de enige optie lijkt te zijn geworden.

94
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Pieter Lemmens – Van biomacht naar psychomacht

Het huidige, nagenoeg volledig in dienst van het kapitalisme opererende crisis van het verlangen), is een reconstitutie, en wel op globale schaal, van
systeem van psycho- en mnemotechnologieën functioneert als een con- de cultuur als een zorgsysteem, en dit precies door een herstel van de kri-
troleapparaat en frustreert daarmee de processen van psychische en tische aandacht. En de enige weg waarlangs het huidige controlesysteem
collectieve individuatie. Het veroorzaakt integendeel desindividuatie en kan worden getransformeerd in een zorgsysteem is via datzelfde farmaco-
desocialisering. In deze controlesamenlevingen die de hedendaagse con- logisch systeem van controletechnologieën (Ibid., 157). Het systeem dat
sumptiesamenlevingen ten diepste zijn, worden individuen door momenteel fungeert als controletechnologie en als zodanig de zorgeloos-
permanente modulatie en kanalisering van hun aandacht en verlangens heid ‘cultiveert’, kan alleen via en met dit systeem zelf – als de farmacolo-
stelselmatig tot consumenten gemaakt. gische machine van onze tijd – bestreden worden. Ertegen strijden heeft
weinig zin en is bovendien onverstandig aangezien de nieu-we digitale
Nu wijst Stiegler erop, en dat is het punt waarmee ik dit artikel wil netwerktechnologieën juist ook enorme mogelijkheden bieden voor een
besluiten, dat elk mnemotechnologisch systeem ofwel elk milieu van overwinning van de controle- en consumptiesamenleving en daarmee
mnemotechnieken – als een verzameling van pharmaka – permanent ook voor een meer vrije, sociale, creatieve en emancipatoire cultuur.
zorg behoeft. Gedragen door een systeem van pharmaka is elke cultuur in
wezen een zorgsysteem; een systeem van zorg voor en door de pharmaka. Het internet bijvoorbeeld kan nieuwe processen van psychocollectieve co-
Nu is echter het systeem van mnemotechnieken zoals het door het individuatie mogelijk maken aangezien het een wezenlijk associatief, want
hedendaagse mondiale kapitalisme wordt geëxploiteerd allesbehalve een bidirectioneel technisch milieu is, anders dan radio en televisie die uni-
systeem van zorg: het is een systeem van controle en staat als zodanig ook directioneel zijn: één centrale zender bedient een grote massa van passieve
haaks op elk waarachtig geestelijk leven. Het resultaat immers van de en anonieme consumenten. We kunnen hierbij denken aan fenomenen
systematische exploitatie van het mondiale mnemotechnisch systeem als Open Source en commons-based peer production, maar ook aan Wiki-
door het kapitaal is een tot consument gereduceerde burger en een pedia, Youtube en social networking sites als Facebook en Myspace, aan de
‘samenleving’ die geheel in dienst staat van de imperatieven van de opkomst van folksonomy classificatie dankzij zogeheten bottom-up
economie, of beter gezegd van een totalitair geworden kapitalisme dat tagging-praktijken op het internet, en aan blogs en hyves. Al deze nieuwe
uitsluitend geïnteresseerd is in shareholder value en ultrakorte termijn- vormen van individuele en collectieve expressie worden mogelijk ge-
winsten. Dit ontneemt de ‘samenleving’ op den duur elke capaciteit om maakt door internet als cruciale enabling technology (Benkler 2006;
langere-termijnperspectieven te ontwikkelen en zich een toekomst voor Bruns 2008).
te stellen – en ook daadwerkelijk te ontwerpen – die anders is dan een
permanente en koortsachtige aanpassing aan de imperatieven van de Waar het op neerkomt is de controletechnologieën van het hedendaagse
markt, waartoe ook alle politiek heden ten dage lijkt te zijn gereduceerd kapitalisme om te vormen naar emancipatoire individuatietechnologie-
(Stiegler 2009a, 12ff). De alomtegenwoordige consumptiecultuur van onze en.15 We moeten de machtstechnologieën van de marketing omvormen
tijd is met ander woorden de exacte tegenpool van een zorgsysteem. Ze is tot nieuwe zelftechnologieën en instrumenten voor de zorg voor het zelf
veeleer de gesystematiseerde zorgeloosheid, en tevens de heerschappij van én de anderen. Precies dezelfde technologieën die momenteel vooral
de gedachteloosheid en onverantwoordelijkheid. En ze is – dat weten we domheid produceren moeten worden omgevormd om een nieuwe collec-
ondanks alle struisvogelpolitiek intussen maar al te goed – niet langer tieve – en wel globale – intelligentie op gang te krijgen.
levensvatbaar.
Dit is het project van de ‘noöpolitiek’ dat Stiegler voor ogen staat als
Wat hoogst dringend is, ook met het oog op de ecologische crisis die op til antwoord op de hedendaagse psychomacht. Hierbij gaat het in feite om
is (en die volgens Stiegler haar eigenlijke grond heeft in de diepergelegen niets minder dan een nieuwe verlichting, één die bovendien vraagt om

95
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Pieter Lemmens – Van biomacht naar psychomacht

een nieuwe kritische filosofie, een nouvelle critique die zich richt op de Pieter Lemmens studeerde biologie en filosofie aan de Radboud
digitale geestestechnologieën welke het nieuwe technisch milieu van de Universiteit te Nijmegen. In 2008 promoveerde hij in Nijmegen op een
geest uitmaken. De ‘strijd om de geest’ die in dit kader gevoerd zal moeten proefschrift over de nauwe relatie tussen mens en techniek en in het
worden doet bepaald niet onder voor de strijd die Socrates en Plato ooit bijzonder over de impact van de nieuwe biotechnologieën op de men-
voerden tegen de sofisten, in de tijd dat het schrift de nieuwste en meest selijke conditie, getiteld Gedreven door techniek. De menselijke conditie
geavanceerde maar ook alom misbruikte geestestechnologie was. Het en de biotechnologische revolutie (Oisterwijk: BoxPress). Momenteel is hij
kunnen aangaan van die strijd veronderstelt wel dat de filosofie zich van als postdoc-onderzoeker werkzaam aan de Universiteit van Wageningen
haar technofobie verlost, een fobie die feitelijk altijd haar handelsmerk is (bij META, het Centre for Methodical Ethics and Technology Assessment)
geweest sinds Plato het schrift in de ban deed en een zuiver denken op een project over de mogelijkheden van Open Source en commons-
postuleerde vrij van technische bezoedeling. Een van de dingen die de based peer-to-peer production in de context van genomics en bio-
filosofie zal moeten onderkennen is dat het denken – de aandacht informaticaonderzoek. Zijn interesse geldt in het bijzonder de continen-
überhaupt – altijd technisch is geconstitueerd en dat de technieken waar- tale techniekfilosofie. Hij publiceerde onder andere over de techniek in
door het denken niet slechts ondersteund (ofwel ondermijnd) maar ook het werk van Peter Sloterdijk en over het denken van Bernard Stiegler.
op innige wijze gevormd (ofwel vervormd) wordt, een wezenlijk en on- Contact: pieter.lemmens@wur.nl.
overkomelijk farmacologisch karakter hebben.

Als de grote opgave van de eenentwintigste eeuw erin bestaat de onver-


antwoordelijkheid en de zorgeloosheid van het consumentisme te over- Literatuur
winnen en nieuwe, meer zorgzame en duurzame manieren van leven te
creëren – de cultuur als zorgsysteem opnieuw uit te vinden – dan zullen Benkler, Y. (2006) The wealth of networks. How social production
we op de een of andere wijze de strijd aan moeten binden met de psycho- transforms markets and freedom. New Haven en Londen: Yale University
macht van het kapitaal. De school is daarbij van oudsher het instituut Press.
voor de interiorisering van de pharmaka die de cultuur als zorgsysteem Bruns, A. (2008) Blogs, Wikipedia, Second Life, and beyond. From produc-
constitueren. Het zou dan ook de primaire plaats moeten zijn voor een tion to produsage. New York: Peter Lang).
kritische toe-eigening van de digitale media die de nieuwe pharmaka
uitmaken van onze tijd en als zodanig het primaire strijdtoneel moeten Deleuze, G. (1995) Negotiations. New York: Columbia University Press.
zijn waarop de noöpolitieke strijd met de psychomacht gevoerd zou
moeten worden. Uiteraard bevindt de school zich de facto allang in een Foucault, M. (1980) Power/knowledge. Selected interviews and other
conflict met de psychomacht van de programma-industrieën. Het gaat writings 1972-1977. New York: Pantheon Books.
erom dat dit conflict in de eerste plaats expliciet wordt herkend, opdat
vervolgens actief strijd kan worden gevoerd. Foucaults theorieën over Foucault, M. (1975) Surveiller et punir. Naissance de la prison, Eng. vert.
biomacht en biopolitiek kunnen ons daarbij uiteindelijk maar weinig (1991) Discipline and punish. The birth of the prison. Londen: Penguin.
helpen.16 Ze leiden daarvan eerder af. Zijn latere teksten over de zorg voor
het zelf via zelftechnieken zijn echter wel bruikbaar voor het nadenken Foucault, M. (2000a) Essential works of Foucault 1954-1984. Vol. 1. Ethics.
over de reconstitutie van de zorg voor het zelf en de anderen in het hui- Londen: Penguin.
dige tijdperk van de digitale geestes- en daarmee ook zelftechnologieën.17

96
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Pieter Lemmens – Van biomacht naar psychomacht

Foucault, M. (2000b) Essential works of Foucault 1954-1984. Vol. 3. Power. Stiegler, B. (2006b) La télécratie contre la démocratie. Lettre ouverte aux
Londen: Penguin. représentants politiques. Parijs: Flammarion.
Gorz, A. (2003) L’immatériel. Connaissance, valeur et capital. Parijs: Stiegler, B. (2007) Als een vliegende vis. Over de wording van een filosoof.
Editions Galilée. Antwerpen-Apeldoorn: Garant.

Horkheimer, A en Th. W. Adorno (1947) Dialektik der Aufklärung. Stiegler, B. (2008) Prendre soin 1. De la jeunesse et des générations. Parijs:
Philosophische Fragmente. Amsterdam: Querido. Flammarion.

Kant, I. (1995) ‘Beantwortung der Frage: Was ist Aufklärung?’ Werke 6. Stiegler, B. (2009a) Pour une nouvelle critique de l’économie politique.
Der Streit der Fakultäten und kleinere Abhandlungen. Keulen: Köne- Parijs: Editions Galilée.
mann.
Stiegler, B, A. Giffard en C. Fauré (2009b) Pour en finir avec la
Lemmens, P. (2008) Gedreven door techniek. De menselijke conditie en de mécroissance. Quelques réflexions d’Ars Industrialis. Parijs: Flammarion.
biotechnologische revolutie. Oisterwijk: Box Press.
Terranova, T. (2007) ‘Futurepublic. On information warfare, Bio-racism,
Nealon, J.T. (2008) Foucault beyond Foucault. Power and its inten- and Hegemony as Noopolitics’. Theory, Culture & Society 24 (3).
sifications since 1984. Stanford: Stanford University Press.
De Creative Commons Licentie is van toepassing op dit artikel (Naamsvermelding-
Negri, A. (2008) Empire and beyond. Cambridge: Polity Press. Niet-commercieel 3.0). Zie http://creativecommons.org/licenses/by-nc/3.0/nl voor meer
informatie.
Negri, A. en M. Hardt (2000) Empire. Cambridge: Harvard University
Press.
1
Stiegler, B. (1994) La technique et le temps 1. La faute d’Épiméthée. Parijs: De term ‘panopticon’ is afkomstig van de Britse filosoof Jeremy Bentham, die in de late
Editions Galilée. achttiende eeuw een ideale gevangenis ontwierp waarbij in principe één enkele bewaker
vanuit een centrale positie alle gevangenen in het oog kon houden. Het ging om een
Stiegler, B. (2001) La technique et le temps 3. Le temps du cinéma et la cirkelvormig gebouw met in het midden een toren en in de omringende muur cellen zo
diep als de breedte van de muur met aan beide kanten ramen erin. Foucault beschrijft dit
question du mal-être. Parijs: Editions Galilée. panopticon uitvoerig in Surveiller et punir en laat hierbij zien dat het ‘panopticisme’
(‘alziendheid’) een algemeen principe is van de disciplinaire samenleving (Foucault 1975;
Stiegler, B. (2004a) De la misère symbolique 1. L’époque hyperindustrielle. Eng. vert. 1991, 195-228).
Parijs: Editions Galilée. 2
Tot nu toe is er maar één werkje van hem in Nederlandse vertaling verschenen: Stiegler
2007.
3
Stiegler, B. & Ars Industrialis (2006a) Réenchanter le monde. La valeur Net als Heidegger stelt ook Stiegler dat de filosofie – als metafysica – getekend is door
esprit contre le populisme industriel. Parijs: Flammarion. een vergeten van haar eigen oorsprong en conditie. Voor hem is het echter niet het zijn
maar de techniek, of beter gezegd de condition technique, die aan de oorsprong ligt van

97
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Pieter Lemmens – Van biomacht naar psychomacht

de existente bestaanswijze van de mens en het menselijk zijnsverstaan (zie hiervoor: hij in het derde deel van La technique et le temps aan een uitvoerige kritische analyse
Lemmens 2008, 389-390). onderwerpt (Stiegler 2001).
4 11
Hiervoor verwijs ik naar het eerste deel van zijn magnum opus La technique et le temps Van de hedendaagse Italiaanse ‘post-operaïsten’ is het mogelijk alleen Maurizio Lazza-
(1994) alsook, voor een compacte weergave, naar mijn proefschrift (Lemmens 2008). rato die de psychomacht sensu Stiegler als een kenmerk van de controlesamen-levingen
5
In het kader van die strijd heeft Stiegler in 2005 samen met enkele collega’s Ars heeft getheoretiseerd. In zijn recentere publicaties spreekt deze over ‘noöpo-litiek’ –
Industrialis opgericht, een internationale, in Parijs gevestigde organisatie die zich richt samen met ‘psychopolitiek’ ook een centrale term bij Stiegler – in de zin van een ‘modu-
tegen de nivellerende en brutaliserende invloed op het geestesleven van de huidige latie’ van de publieke opinie via teletechnologieën (Terranova 2007, 140)). Dit komt ech-
massamedia en cultuurindustrie en pleit voor een ‘renaissance van de geest’ door een ter meer overeen met Stieglers notie van telecratie, waarbij televisie de politiek domi-
grondige hervorming van de industriële samenleving en het huidige systeem van neert en de publieke opinie – die wezenlijk is voor elke democratie – feitelijk te gronde
geestestechnologieën: http://www.arsindustrialis.org/ (zie ook Stiegler 2006a). wordt gericht en vervangen wordt door de snel wisselende stemmingen van gedes-
6
Stiegler neemt de term ‘controlesamenleving’ over van Deleuze, die hem zelf weer individueerde ‘kuddes’ van louter toeschouwers, door Stiegler audiences genoemd (zie
heeft ontleend aan de Amerikaanse auteur William Burroughs. Zie voor Deleuzes Stiegler 2006b).
12
karakterisering van de controlesamenleving: ‘Post-scriptum sur les sociétés de contrôle’. Foucault bespreekt de zogeheten hypomnémata in zijn lezing L’écriture de soi uit 1983.
L’autre Journal 1, mei 1990. Het woord hypomnese wordt bij Plato gebruikt voor de herinnering op basis van
7
Dit laatste is kenmerkend voor wat Negri en Hardt met een uitdrukking van Marx de kunstmatige – ‘dode’ – geheugens en geopponneerd aan de anamnese als de herinnering
‘reële subsumptie van de samenleving onder het kapitaal’ noemen, hetgeen inhoudt dat door het ‘levende’ geheugen dat de ziel zelf is. Contra Plato – maar zonder expliciet met
het leven in zijn totaliteit is opgenomen in kapitalistische verhoudingen (Negri 2008, 4). hem in discussie te gaan – laat Foucault in zijn analyses van de zelfpraktijken bij de
De noties ‘biomacht’ en ‘biopolitieke productie’ staan precies voor de totale onder- epicureeërs, de stoïcijnen en de vroege christenen zien dat elke anamnese een
schikking van het sociale leven aan de exploitatie door het kapitaal. Het is dan ook deze hypomnese veronderstelt (Foucault 2000, 207-222).
13
biomacht die in de controlesamenlevingen de subjectvormen produceert. Stiegler spreekt met betrekking tot dit geheel van boeken, tijdschriften, kranten, pam-
8
Consumptie wordt steeds belangrijker omdat het kapitalisme in de eerste decennia van fletten, drukpersen, drukkerijen, uitgeverijen, posterijen, bibliotheken etc. – als de tech-
de twintigste eeuw te maken krijgt met het probleem van de overproductie en de ab- nische mogelijkheidsvoorwaarden voor het publieke gebruik van de rede – ook van een
sorptie ervan door de samenleving. Sinds de jaren twintig en dertig zijn voor dit pro- farmacologische machine (Ibid., 51).
14
bleem in de Verenigde Staten de marketing en de public relations uitgevonden, vooral Nota bene: Stieglers notie van ‘individuatie’ moet natuurlijk niet worden verward met
door Edward Bernays, een neef van Sigmund Freud (Gorz 2003, 64ff). Foucaults notie van ‘individualisering’. Het laatste, een effect van disciplinering en nor-
9
Wat Foucault in zijn analyses van de biomacht beschrijft is de genese van de staat malisering, is in de terminologie van Stiegler eerder een vorm van desindividuatie en
voorafgaand aan de Industriële Revolutie en daarmee van de verovering van de macht desingularisering, terwijl individuatie juist singulariserend is.
15
door de bourgeoisie, een ontwikkeling die de condities in stelling brengt voor de op- De huidige controletechnologieën maken ook een kritiek op de controle mogelijk, net
komst van het kapitalisme dat typisch is voor de negentiende eeuw, waarvoor de aller- zoals de uitvinding van de boekdrukkunst zowel de ‘rekenboeken’ (livres de comptes)
eerste zorg de productie was. De twintigste eeuw laat echter een geheel andere ontwik- van het kapitaal als de ‘republiek der letteren’ en het project van de verlichting mogelijk
keling zien. Het is in de loop van deze eeuw steeds minder de staat die het leven van de heeft gemaakt (Stiegler 2006a, 124).
16
individuen en de collectieven disciplineert en reguleert maar de markt, of beter gezegd Jeffrey Nealon brengt het denken van Foucault wel in verband met de machtsstruc-
transnationale economische machten zoals de grote multinationals en hun aanverwante turen van het hedendaagse – consumptiegecentreerde – kapitalisme, echter zonder het
organisaties (WTO, IMF, Wereldbank). fenomeen van de psychomacht expliciet aan te wijzen (Nealon 2008).
10 17
Degenen die al wel vroeg op de psychomacht van de massamedia hebben gewezen zijn Zo grijpt Alain Giffard terug op de latere teksten van Foucault over de zelfzorg en het
natuurlijk Horkheimer en Adorno, met hun theorie van de cultuurindustrie (Hork- ‘zelfschrijven’ in het kader van zijn onderzoek naar de status van het lezen in het
heimer en Adorno 1947), waar Stiegler zelf ook voortdurend expliciet naar verwijst en die tijdperk van de digitale informatie- en commucatietechnologieën ofwel naar het ‘digitale
lezen’ (Stiegler, Giffard en Fauré 2009b, 118ff).

98
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie

tijken in de bio-industrie. Uiteenlopende contexten van de omgang tussen


mens en dier kunnen juist van elkaar leren.1 Maar toch: een al te senti-
HANS HARBERS mentele reactie op zulke bio-industriële praktijken roept de vraag op of
een dergelijke switch tussen praktijken, zo’n categoriesprong tussen huis-
ECONOMIE VAN DE ZORG dier en productiedier, wel realistisch is – zowel in feitelijk als in normatief
opzicht. Temeer daar de omgang met huisdieren nogal belachelijke
EEN RELATIONEEL PERSPECTIEF OP MENS EN DIER vormen begint aan te nemen – zie de miljarden die in deze sector besteed
worden aan voedingsprogramma’s en medische voorzieningen; om nog
maar te zwijgen over de wereld van begrafenisondernemingen voor onze
Krisis, 2009, Issue 3 geliefde viervoeters, over oppascentrales, uitlaatcentra, kledingwinkels en
www.krisis.eu recent zelfs hondenwasmachines. Hier hebben zich omgangsvormen
ontwikkeld waarvan we ons kunnen afvragen of ze voor het betreffende
dier wel gewenst zijn, laat staan dat we die zouden opleggen aan de
varkensboer of de veehouder. Kunnen, moeten, willen we het varken-in-
het-hok op dezelfde manier behandelen als de poes-op-schoot? De koe-
op-de-boerderij op dezelfde manier als de hond-in-het-appartement? Ja,
Inleiding zeggen de in universele principes geïnteresseerde analytische dierethici;
nee, zeggen de in contextuele verschillen geïnteresseerde historici, feno-
Aan aandacht voor dierenleed geen gebrek. Maar hoe geloofwaardig is een menologen en etnografen van mens-dierrelaties.
en ander? Jort Kelder als woordvoerder voor varkens in nood. Kees van
Kooten als lijstduwer voor de Partij voor de Dieren. Anomieme bivak- Het standaard dierethisch vertoog in termen van dierenwelzijn, dieren-
mutsen die nertsen ‘bevrijden’. Het kan mij niet overtuigen. Integendeel. rechten en intrinsieke waarde van dieren probeert algemene principes
Stadse fratsen. Sentimenteel burgermansgezwijmel, denk ik als boeren- voor de omgang met dieren te formuleren – soortoverstijgend en dwars
zoon al snel. Zie ook de publieke reacties op crises in de bio-industrie zoals door historisch en cultureel verschillende praktijken van mens-dier-
de gekke-koeienziekte (BSE), uitbraken van varkenspest, salmonella- relaties heen.2 Dit vertoog kenmerkt zich dan ook door een hoge mate
besmetting van kippen en de regelmatige terugkeer van mond- en van abstractie en universaliteit en, paradoxaal genoeg, door een specifieke
klauwzeer. Zulke crises gaan gepaard met massale afslachting van dieren, vorm van objectivering. Het lovenswaardige streven van deze ethici is om
hijskranen die dode dieren in vrachtauto’s laden, destructiebedrijven die dieren, contra de exclusief op mensen gerichte filosofie van Immanuel
overuren maken, of desnoods gigantische brandstapels met vee in de Kant, toe te laten tot de kring van moreel relevante actoren; dat wil
buitenlucht. En dat alles en détail in beeld gebracht door de media. De zeggen, ze de status van moreel subject toe te kennen in plaats van ze te
reactie van 3-hoog-achter met de poes op schoot laat zich raden: ‘Wat beschouwen als instrumenteel object – dieren als personen (persons) in
zielig nou! Het kan toch niet zijn dat we zo met dieren omgaan?!’ plaats van als eigendom (property).3 Toch merk je van die notie van
Standaarden voor de omgang met dieren worden zo zonder nadere argu- dieren als personen in hun filosofische traktaten niet zoveel. Integendeel,
mentatie verplaatst van huisdieren naar productiedieren, van stad naar dieren worden hier op twee manieren juist geobjectiveerd. In wetenschap-
platteland, van burgers naar boeren, van vrijetijdsbesteding naar bestaans- pelijk opzicht worden dieren object van onderzoek om vast te stellen of
bron. Nu is daar op zich niks mis mee. Integendeel, zo’n verplaatsing kan een bepaalde diersoort wel of niet voldoet aan het criterium om toege-
een kritische, attenderende functie hebben richting dieronwaardige prak- laten te worden tot de kring der moreel relevante actoren – bijvoorbeeld

99
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Hans Harbers – Economie van de zorg

pijn en plezier kunnen hebben of behept zijn met bewustzijn. In moreel Zo’n andere stijl treffen we aan bij bedoelde historici, fenomenologen en
opzicht worden dié dieren die wetenschappelijk aantoonbaar betreffende etnografen. Hun cultuurhistorische en -geografische studies naar veran-
eigenschap bezitten tot object van regulering gemaakt – in de vorm van derende mens-dierrelaties, dan wel meer hermeneutisch-verstehende
toekenning van rechten. Een dubbele objectivering van dieren dus. In verhalen over de relatie tussen mens en dier, zijn veel minder abstract,
methodisch opzicht zijn de dierethici dan ook veel kantiaanser dan hun minder universalistisch, en hebben veel meer oog voor verschillen –
gefulmineer tegen Kant doet vermoeden. Hoezeer men zich ook afzet historisch, cultureel en biologisch.6 Bovendien, en wat mij betreft het
tegen Kants antropocentrische tweedeling tussen mens en dier (specie- meest cruciale punt: het dier wordt hier van meet af aan opgevoerd als
cism genaamd), en hoe consequent men daarom ook spreekt over human subject, als relationeel wezen. Het alfa en omega van deze studies is juist
animals als het over mensen gaat, toch is hun vertoog bij uitstek het relationele karakter van de verhouding tussen mensen en dieren:
humanistisch, human-centred. De dieren spelen daarin geen andere rol mens en dier constitueren elkaar in die relatie, in hun interactie. Wat de
dan gelaten af te wachten tot ook zij onder het menselijke regiem der mens is, en wat het dier (persoon, eigendom, machine, een wezen met
goedertierenheid vallen.4 Anders gezegd: we hebben hier van doen met bewustzijn of gevoel – whatever), ligt niet bij voorbaat vast, maar krijgt
een door en door wetenschappelijk-rationalistisch vertoog: formuleer een gestalte in die interactie. Het dier is niet een inactief object van weten-
universeel geldend waardesysteem voor de omgang met dieren, doe schappelijk onderzoek en van toekenning van rechten, maar een actief
objectief wetenschappelijk onderzoek naar de zaak, dat is het dier in kwes- subject, een partner in de dans om het gezamenlijke bestaan.7 Moraliteit,
tie, en op grond van beide kunnen logisch-dwingende conclusies worden dierethiek is hier ook niet iets van buitenaf, een kader ter beoordeling van
afgeleid over hoe te handelen. Uit de optelsom van universele waarden handelingen, maar iets van binnenuit – een product van dat handelen,
(morele waarheid) en objectieve feiten (cognitieve waarheid) volgt vanzelf iets wat ontstaat in concrete handelingspraktijken. Dierethiek niet als een
een oordeel, een richtlijn voor menselijk handelen. Een kind kan de was logisch algoritme, cognitief en moreel dwingend, maar een al doend
doen. zoeken naar wederzijds respect – liefde zelfs. Morality-in-action in plaats
van morality-about-actions. De rationalistische aanpak van de dierethici
Dat het zo eenvoudig niet ligt blijkt uit de interne discussies binnen dit doet het vooral goed in de context van beleid en juridische regelgeving –
vertoog – over de verhouding tussen dierenwelzijn en dierenrechten, daar waar eenduidige grenzen moeten worden getrokken tussen wat met
over de vraag welk criterium voor morele relevantie gehanteerd moet dieren mag en niet mag, wat toelaatbaar is en wat strafbaar. De meer
worden, en over de wetenschappelijke operationalisering van een eenmaal relationistische aanpak daarentegen is van doorslaggevend belang voor
gekozen criterium. Bovendien blijkt er vaak nog een behoorlijk gat te het begrijpen van – ook morele – mens-dierrelaties.
zitten tussen een sluitend filosofisch argument en de praktische toepas-
sing daarvan. Op grond van gelijksoortige redeneringen geven diverse Echter, hoe mooi en aardig die cultuurhistorische en fenomenologische
auteurs binnen dit dierethische vertoog nogal verschillende, soms zelfs verhalen ook zijn, ik constateer een opvallende afwezige: het productie-
tegengestelde antwoorden op concrete vragen – bijvoorbeeld of we nu dier. De voorbeelden betreffen bijna altijd huisdieren (honden, katten,
wel of niet vegetarisch moeten zijn.5 De gebruikelijke roep om meer ver- hamsters, konijnen), sportdieren (rijpaarden, wedstrijdhonden) of wilde
fijnde morele theorieën en nog meer wetenschappelijk onderzoek helpt dieren (apen, wolven), maar zelden tot nooit productiedieren, d.w.z.
hier niet, vrees ik. Daarmee wordt het paard achter de wagen gespannen. dieren met een, voor de houder ervan, primair economische functie:
Een andere stijl van moreel onderzoek is dan nodig – een stijl waarin het koeien, varkens, kippen, schapen, werkpaarden etc.8 Waarom deze verha-
gat tussen eenduidige theorie en meerduidige praktijk niet al bij voorbaat lende stijl van moreel onderzoek niet toegepast op situaties waarin mens
ingebakken zit; een stijl ook waarin het dier een meer actieve rol speelt. en dier ook in economisch opzicht onlosmakelijk met elkaar verbonden
zijn – de boerderij bijvoorbeeld? Is daar geen respectvolle, liefdevolle

100
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Hans Harbers – Economie van de zorg

relatie tussen mens en dier denkbaar? Dat lijkt me een te gemakkelijk


oordeel, een al te snelle confirmatie aan die sentimentele klaagzangen van
3-hoog-achter. Alsof de relatie tussen mens en dier in de veehouderij bij Onze boerderij
voorbaat instrumenteel, en dus als moreel leeg of zelfs verderfelijk
beschouwd moet worden. Alsof economie en moraal elkaar uitsluitende De boerderij waar ik in de jaren vijftig en zestig, samen met mijn ouders,
categorieën zijn. Ik verplaats me terug naar de boerderij waar ik opgroeide twee broers en een zus opgroeide, was een klein, zogenaamd gemengd
om te laten zien dat het zo eenvoudig niet ligt. bedrijf in Noordoost-Nederland: deels landbouw, deels veeteelt. Dat is het
tot de opheffing van het bedrijf, na de dood van mijn vader in 1971, ook
altijd gebleven. Zij het dat in de loop der tijd het accent verschoof van het
eerste naar het laatste. Afstoot van land werd economisch gecompenseerd
door de bouw van varkensstallen – zie de beide schuren achter de
boerderij. Minder grond, meer beesten dus. Meer soorten beesten ook;
naast koeien en kippen, nu ook varkens, in verschillende soorten en
maten bovendien. In de rechterschuur de fokvarkens: één beer en een
reeks zeugen die samen zorgen voor een niet aflatende stroom biggen, de
input van steeds weer nieuwe mestvarkens in de linkerschuur.

Hoe het leven op onze boerderij te omschrijven? Als een warm en hecht
gezinsleven? Als een voortdurende strijd om het bestaan, balancerend op
de grens van het minimum – en soms daaronder? Als iets uit vervlogen
tijden waar je slechts nostalgisch naar terug kunt verlangen? Of toch als
een voorloper van de bio-industrie – hoe kleinschalig, onproductief en
inefficiënt, gemeten naar hedendaagse maatstaven, dan ook? Elk van deze
typeringen is adequaat, en bij elk zou ook een verhaal te vertellen zijn.
Toch herinner ik me die boerderij primair als een economisch systeem; in
indirecte zin, als bron van inkomen, en in directe zin, voor de eigen
voedselvoorziening – rund- en varkensvlees van eigen dieren, eieren van
de kippen, volle, vette melk van de koeien en groenten uit eigen tuin.

Maar wat betekent dat – de boerderij als economisch systeem? Niet dat het
een afgesloten geheel was. Integendeel, er kwamen allerlei invloeden op
af: de cultuur van het platteland, de kerk, de overheid, Europese regelge-
ving. En ook het economische karakter ervan moet niet opgevat worden
in de enge betekenis van markt, concurrentie en winst maken – hoewel
dat natuurlijk allemaal een rol speelde. Het betrof vooral een manier van
leven – van overleven.

101
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Hans Harbers – Economie van de zorg

Het leven op de boerderij vormde een samenleving-in-het-klein – een Zorg voor dat netwerk als geheel impliceert dus zorg voor leven en
netwerkje waar mensen, dieren, planten en dingen samen leven; een welzijn van de verschillende delen ervan. Waar die zorg op het niveau van
hybride collectief waarin de diverse elementen waaruit het is opgebouwd het geheel nog tamelijk eenduidig geïnterpreteerd kan worden in termen
elkaar relationeel definiëren en constitueren.9 Dat netwerk vereist voor van economische noodzaak, neemt zorg op deelniveau geheel verschil-
haar voortbestaan permanent aandacht en onderhoud – voortdurende lende gestalten aan. Neem alleen al de variëteit aan mens-dierrelaties op
zorg in de dubbele betekenis van het woord: zorg voor en zorgen over. onze boerderij – het domein waar ik me in dit artikel toe beperk. Die
Goed boeren is een kwestie van eindeloze zorg, in diverse soorten en variëteit vertaalt zich in een baaierd van zorgrelaties – hoezeer elke
maten – zorg voor de dieren, voor de planten, voor de gewassen op het afzonderlijke zorgrelatie ook weer in het teken staat van zorg voor dat
land, voor de gebouwen en de gereedschappen, voor een vlotte afwatering geheel – die noodzaak van economisch overleven.
etc. etc. Zorg voor gaat altijd gepaard met zorgen over, ook weer van
uiteenlopende aard – zorgen over de gezondheid van die ene koe, over het
weer van morgen als er geoogst moet worden, over de prijs van het
varkensvoer, over de risico’s van die noodzakelijke nieuwe investering,
maar ook over de schoolprestaties van ons, kinderen, met het oog op onze
toekomst zonder boerderij. Zorg voor en zorgen over staan in het teken
van zelfbehoud, van het in stand houden van dat netwerk, die manier van
leven.

Dieren als partners

Laat ik beginnen bij Max, ons paard. Niet toevallig noem ik hem bij naam
– een eigennaam. Dat hadden de kippen en de varkens niet. Max wel.

102
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Hans Harbers – Economie van de zorg

Maar hij was dan ook de spil in het netwerk. Max was letterlijk de trekker, Ook met de koeien hadden we een dergelijke, welhaast persoonlijke
de trekkracht van het bedrijf – indertijd hadden wij nog geen tractor. We relatie. Niet voor niets hadden ook zij eigennamen – zij het al iets minder
deden alles voor hem. We borstelden hem, we aaiden, streelden en uniek en individueel: de dochter van Jacoba 3 heette gewoon Jacoba 4.
liefkoosden hem. Soms gaven we hem zelfs suikerklontjes – als hij de Maar je kende wel elke koe individueel, en je wist ook dat de ene koe een
jaarlijkse oogst aan hooi en stro op grote wagens het huis in had ander karakter had dan de andere en derhalve ook anders benaderd moest
getrokken. Die wagens waren zo breed geladen dat hij er niet meer langs worden. Zo kende je hun onderlinge hiërarchie, die elk jaar opnieuw
terug naar buiten kon. Dan moest-ie door het woongedeelte, dwars door werd uitgevochten als ze na de winterperiode op stal voor het eerst weer
onze keuken, de voordeur weer uit – dat grote, stoere paard. Goed vrij in de wei kwamen. Dan werd even weer bepaald wie de baas was, en
gedaan, Max! Braaf beest. Beloning verdiend. Inderdaad, we hielden van wij hielden daar rekening mee – door dat te erkennen en ernaar te
ons paard op onze boerderij. Toch was die liefde en dat begrip niet handelen, maar soms ook door daar opzettelijk doorheen te breken,
grenzeloos: we verkochten Max aan een paardenhandelaar toen we een bijvoorbeeld door de leider even weg te houden bij de waterpomp, opdat
tractor aanschaften. Hij was economisch overbodig geworden en ver- zij die onder aan de hiërarchie stonden ook hun dorst konden lessen. Wat
dween onder het slagersmes. Jammer, maar helaas. goede zorg is voor dieren werd niet exclusief bepaald door ons mensen, op
basis van hoog verheven morele principes ontleend aan de dierethiek –
zoals welzijn of rechten. Integendeel, goede zorg kwam tot stand in de
praktijk van alledag, in interactie met het gedrag van de betreffende
beesten zelf. In dat gedrag zat namelijk ook al zorg besloten – onderlinge
zorg, waar wij mensen helemaal niks aan hoefden te doen. Als er een koe
moest kalven in de stal (altijd weer een hoogtepunt, de geboorte van
nieuw leven), dan gingen de andere koeien staan om ruimte te maken en
leefden zichtbaar mee met de barensweeën. Onze zorg zou geen goede
zorg zijn als deze niet was afgestemd op hun, onderlinge zorg.

Natuurlijk, die zorg stond uiteindelijk in dienst van een zo hoog moge-
lijke melkproductie. De zorgvuldigheid waarmee wij de tepelwonden van
de koeien behandelden, vooral ontstaan in de stal als ze op die harde, be-
tonnen ondergrond op hun eigen en elkaars tepels gingen staan, was
behalve in het belang van hun gezondheid en welbevinden, ook in het
belang van onze inkomsten.

Dan de varkens. Zoals ik al opmerkte, die hadden geen eigennamen. Dat


wil niet zeggen dat ze als groep, als enkelvoudige categorie uniform
behandeld werden. Integendeel, met de verschillende soorten varkens
onderhielden we geheel verschillende soorten relaties. Het niveau van
aandacht en zorg voor de fokvarkens – de zeugen, de beer en de biggen –
lag veel hoger dan dat voor de mestvarkens. Buiten voedingstijd mochten
wij bij hen, die mestvarkens, niet in de schuur komen. Zij werden geacht

103
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Hans Harbers – Economie van de zorg

te slapen, opdat ze zo snel mogelijk op het goede slachtgewicht zouden drinken bij hun moeder – iets waarvoor ze, als ze wat groter waren, na
komen. Verboden toegang, niet storen! afloop altijd kirrend naar haar kop gingen die deze dankzegging op haar
beurt steevast beantwoordde met een tevreden knor.

Des te meer biggen, des te groter de vreugde. Uiteraard, om economische


redenen, maar op dat moment toch vooral om het plezier van het grote
aantal op zich. Toen ik al wat ouder was, gunde ik me een biertje bij elke
extra big boven de twaalf. Ik kon mijn lol niet op bij de achttiende.

Geheel anders ging het toe in de schuur voor de fokvarkens. Daar was het
meestal een gezellige boel. Ik speelde met de beer – paardjerijden op zijn
rug. En ik was altijd onder de indruk van zijn enorme testikels. Mijn vader
hielp hem bij het dekken van de zeugen door met blote handen zijn
spiraalvormige penis naar de juiste plek te leiden. Niets leuker ook dan
‘dienst te moeten doen’ als een zeug jongen moest werpen. Eén van ons
bleef daarbij om zo veel mogelijk biggen levend ter wereld te brengen,
bijvoorbeeld door het vlies waarin elke big afzonderlijk werd geboren te
verwijderen als dat niet uit zichzelf was gebroken. Door ze onder de
warme lamp in het schone stro te leggen. Door onmiddellijk na de ge-
boorte hun vlijmscherpe tandjes af te knippen, opdat ze de spenen van de
zeug niet zouden beschadigen. Door ze te helpen bij de eerste poging tot

104
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Hans Harbers – Economie van de zorg

Kippen, die hadden we ook – enkele honderden slechts, in een paar als we ze vers hooi gaven. Het plezier van het dier, de tevredenheid en
gammele houten hokken achter de mestvaalt op de foto. Onze relatie met dankbaarheid die er op zulke momenten vanaf droop, dat was toch een
hen was nog weer veel anoniemer van aard. Een kip is maar een kip – goed belangrijk deel van het plezier van de boer – en van zijn kinderen, zoals ik.
voor de productie van eieren. Om dat te bevorderen brandden we een
stukje van hun snavel af, of kregen ze metalen klepjes voor hun ogen, een
soort brilletje, met een draadje door de snavel bevestigd. Dan pikten ze
elkaars veren niet meer, of erger, tot bloedens toe dood. Ook dat was een
vorm van zorg – hoe wreed dat nu wellicht ook mag klinken, en hoezeer
ook ingekaderd binnen een bepaald frame. Zodra ze geen eieren meer
legden was het zelfs met die zorg afgelopen. Dan werden ze geslacht en
genoten we in het weekeinde van kippensoep en drumsticks, en streden
we erom wie het hartje mocht opeten – een delicatesse.

Koeien, varkens en kippen – dat waren onze productiedieren, onze


partners in het systeem. En Max, hoewel niet zelf direct leverancier van
een product, vormde een onmisbare schakel in al die productieprocessen.
Je zou de logica van het zorgen op onze boerderij zo kunnen samen-
vatten: des te meer zij, de dieren, voor ons zorgden, des te beter zorgden
wij, mensen, voor hen – des te individueler ook. In een platte lezing kan
dat ‘zorgen voor ons’ begrepen worden als zorgen voor onze portemon-
nee. Maar dat lijkt me toch al te plat. Het betrof veeleer hun bijdrage aan
dat economisch systeem in de betekenis waar ik het eerder over had; aan
de instandhouding van dat netwerk van mensen, dieren, planten en
dingen, dat boerenbedrijf als samenleving-in-het-klein. Niet alleen onze
portemonnee stond op het spel, maar het leven als boer als zodanig – de
vrijheid die dat met zich meebrengt, het leven en werken in de natuur,
het plezier in de omgang met levende have; kortom, een stijl van leven. Ik
zeg dat zonder ironie, alle mogelijke tegenwerpingen kennende: wat nou,
vrijheid – met handen en voeten economisch gebonden; wat nou, natuur
– kunstmest en pesticiden alom; wat nou, fijne omgang met dieren –
uitbuiting gevolgd door doodslag zul je bedoelen. Dat moge allemaal waar
zijn, maar als het alleen om die portemonnee te doen was geweest, dan
had mijn vader beter kunnen stoppen om postbode te worden. En dat
deed hij heel bewust niet. Daarvoor had hij te veel liefde voor zijn vak,
voor de boerderij, voor de dieren ook. Van dieren kreeg je ook veel meer
terug dan van postpakketten. Niets mooier dan de tevredenheid van de
varkens als ze schoon stro in hun hok gestrooid kregen; of van de koeien

105
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Hans Harbers – Economie van de zorg

Dieren als vijanden

Des te meer zij voor ons zorgden, des te beter wij voor hen, dus. Maar ook
het omgekeerde gold. Des te bedreigender zij, weer geheel andere dieren
en diersoorten, waren voor ons, daaronder nu te verstaan ons mensen én
dieren op het boerenbedrijf, des te meer werk maakten we ervan om hen
buiten het systeem te houden – door ze te ontlopen, door ze actief op
afstand te houden of door ze eenvoudigweg te doden. Ratten en muizen
bijvoorbeeld. Die werden zo veel mogelijk gevangen, gedood of vergiftigd.
Verspreiders van ziekten waren het; en knagers aan van alles en nog wat –
van de kaas in de etenskast en de kleren in de klerenkast tot het graan in
de schuur en het voer voor de productiedieren. Vijanden van het systeem
waren het. Aan de uitroeiing ervan werd behoorlijk wat zorg besteed.

Of neem de hermelijn. Op het eerste gezicht een mooi dier met een hoge
aaibaarheidsfactor. Kijk maar naar de plaatjes op Google. Maar onder-
tussen: een roofdier pur sang, en voor ons een ware vijand. Op hete
zomerdagen werden aan de achterkant van de kippenhokken een paar
planken verwijderd om de kippen wat meer frisse lucht te gunnen. Door
dat gat kroop ze, de hermelijn, naar binnen en doodde kippen door ze als
een ware Dracula in hun strot te bijten en hun bloed te drinken. We
konden haar niet vangen, vermoorden of vergiftigen. Dat lukte niet
tussen al die kippen. Dan maar weer de planken terugzetten, om haar zo Ging het om vijanden, dan was de keuze tussen leven en dood snel ge-
letterlijk buiten het systeem te houden – al raakten de kippen daardoor maakt – of beter gezegd: eigenlijk helemaal geen keuze, uitroeiing was een
ook versuft door de hitte; dat was altijd nog beter (= minder erg) dan bittere noodzaak. Om de vijand te weren pasten we rücksichtslos verdel-
door de hermelijn gedood te worden. Zorgen is ook een kwestie van gingsmiddelen toe – pesticiden bijvoorbeeld. Zo kwam er op bestelling
permanent afwegen. elke zomer een klein vliegtuigje over de aardappelvelden gevlogen. Het
besproeide de planten met een giftige vloeistof om deze te beschermen
Dat afwegen was soms een gecompliceerde zaak. Wanneer help je een dier tegen phytophtora – een zeer destructieve aardappelziekte. Oké, zo zou
te verlossen uit zijn lijden? Euthanasie op dieren, een tamelijk regelmatig men kunnen tegenwerpen, dat gaat over aardappels en schimmels; dat
verschijnsel op de boerderij, is ook een vorm van goede zorg – maar op zijn ‘slechts’ planten, we hadden het over dieren. Maar we gebruikten
welk moment, om welke redenen en met welke middelen? Een doodzieke pesticiden ook tegen dieren. In de koeienstal en de varkensschuren bij-
kip de nek omdraaien is gemakkelijker gedaan dan een koe afmaken. Maar voorbeeld smeerden we de muren in met een blauwe vloeistof, waarvan ik
toch altijd weer een pijnlijke kwestie. Althans, voor zover het dieren als me de naam niet goed herinner, ter bestrijding van vliegen en andere in-
partners betrof. secten. En in de eetkamer hingen we zo’n uitrolbare plakstrip aan het
plafond, vlak bij de lamp. Daar kwamen de vliegen en de muggen dan op
af, plakten eraan vast, en stierven een langzame marteldood. Of we deden

106
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Hans Harbers – Economie van de zorg

alle ramen dicht, spoten even rond met ‘de flitspuit’ (een handspuit met economie is zorgen; onze boerderij was een economie van de zorg. Zo
een giftige vloeistof – inmiddels allang verboden; niet om dierethische werden er jaarlijks prijzen vergeven voor de beste koe. Dat was natuurlijk
redenen, maar vanwege de gezondheid van de mens), verlieten snel de de koe die de meeste liters melk produceerde, liefst met het hoogste
kamer omdat het er inderdaad niet meer uit te houden was, en keerden vetgehalte. Maar het was ook de meest gezonde, meest sterke, goed
een half uurtje later terug om alle dode insecten op te vegen. Nooit een uitziende, mooiste koe – kortom, de koe met de beste verzorging. En de
seconde moreel aan getwijfeld. Integendeel, elke dooie vlieg is er weer één! boer die zo’n prijs won, was niet alleen gelukkig met het economisch
De vliegenmepper lag ook altijd binnen handbereik en werd met een gewin dat hij van zijn koe had, maar ook met die koe zelf, net als de
zekere gretigheid gehanteerd. hondenfokker dat is met zijn gelauwerde hond. De koe was niet alleen
een instrument, een middel, maar ook een doel in zichzelf. Dieren waren
niet moreel uitgesloten – slechts instrumentarium ter behartiging van
eigenbelang. Integendeel, ze maakten integraal deel uit van onze (ook
Economie van de zorg morele) wereld. Niet op grond van hun autonome, intrinsieke waarde,
maar omdat ze deel uitmaakten van een relationeel netwerk. Mens en
Dieren als partners en dieren als vijanden. Aan beide werd zorg besteed; zij dier, boer en koe ontleenden hun betekenis, hun eigenheid, wellicht zelfs
het zorg van geheel verschillende aard – tussen beide diersoorten (posi- hun waarde en waardigheid aan dat netwerk, aan hun wederzijdse relatie.
tieve respectievelijk negatieve zorg) en binnen beide soorten (intensiviteit Ons (moreel) universum was groter dan dat van Kant, juist omdat de
en individualiteit van de zorg). Maar in beide gevallen betrof het systeem- drempel voor toelating ertoe lager lag.
gerelateerde zorg – zorg voor het in stand houden en optimaliseren van
het boerenbedrijf als economisch systeem. Zo geformuleerd ligt het Zorg en economie dus niet als tegenover elkaar staande grootheden, maar
primaat bij de economie en is zorg daaraan ondergeschikt. Niks nieuws als twee zijden van dezelfde medaille. Dat betekent, zo bleek, dat
onder de zon: Erst kommt das Fressen, dann die Moral. Had Marx dan economie gepaard gaat met zorg. Maar betekent dat ook dat zorg
toch gelijk – en met hem tal van hedendaagse radicale dierenbeschermers noodzakelijk gekoppeld was aan economie, en er dus bij afwezigheid van
die regels voor het welzijn van productiedieren slechts gerommel in de enige economische rol (ofwel als partner ofwel als vijand) ook geen sprake
marge vinden? Kun je in zo’n context eigenlijk nog wel oprecht van zorg meer van zorg was – en we dus een vrijbrief hadden om te doen en laten
spreken – laat staan van oprechte zorg? Of is dat een doekje voor het bloe- wat we wilden met het betreffende dier?
den – een morele versluiering van de economische instrumentalisering
van dieren, het boeren eigen? Het is maar wat men verstaat onder (goede) Dat leek er soms wel op. Op zondagmiddag schoten we met een windbuks
zorg. vogels van het dak – zomaar voor de lol en zonder enige (morele)
scrupules. Who cares? Ik deed dat uit pure verveling, om de tijd te doden.
Zorg voor de productiedieren op onze boerderij was heel iets anders dan Eén van mijn broers meent zich te herinneren dat hij dat ook deed vanuit
de (overdreven) zorg die nu – ook door mij – aan huisdieren wordt een soort van jachtinstinct – net als vissen; iets wat ik me toch vooral
besteed. Elke vorm van sentimentalisme was ons vreemd.10 Zorg was niet herinner als verveling-in-het-kwadraat. Hoe dan ook, weliswaar visten we
iets ‘softs’, maar stevig ingebed in economisch handelen. Omgekeerd destijds op alles wat zwom, we schoten niet lukraak op alles wat vloog.
impliceert dat echter niet automatisch het primaat van de economie. Wel op mussen en spreeuwen, maar niet op merels en zwaluwen – die liet
Zoals ik al opmerkte: goed boeren is een kwestie van goed zorgen. je ongemoeid. Kennelijk speelde die economie van het zorgen (impliciet)
Economie gaat niet vooraf aan zorg, maar zorg is substantieel onderdeel toch weer een rol. Immers, mussen en spreeuwen vraten het fruit aan de
van de boereneconomie. Economie impliceert hier zorg. Sterker nog: bomen op, en het voer voor de beesten. Merels, daarentegen, konden

107
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Hans Harbers – Economie van de zorg

mooi zingen, en zwaluwen aten de muggen. Dus toch een economisch Jarenlang hadden we helemaal geen hond. Dat was ook nergens voor
functionele differentiatie tussen vijanden en partners – al waren we ons nodig. Maar op een gegeven moment kwam hij, Teddy, er toch – voor de
daar toen misschien niet eens zo van bewust; ik in ieder geval niet. kinderen, maar ook omdat mijn vader het leuk vond. Niet mijn moeder.
Aanvankelijk mocht Teddy van haar niet in het woongedeelte voor in de
De vraag naar de noodzakelijkheid van de verbinding tussen zorg en boerderij komen. Dat was te smerig; hij moest in het achtergedeelte
economie kan ook andersom gesteld worden. Dan gaat het niet om het blijven, bij de andere beesten. ’s Winters sliep hij meestal bij de koeien in
wegvallen van zorg bij ontstentenis van een economische rol, maar juist de stal; daar vroor het tenminste niet. Pas later, toen er een stadsjongetje
om het verrichten van zorg ook al is er geen economische reden voor. met leukemie bij ons logeerde, mocht hij mee de kamer in. En sindsdien is
Kenden wij ook enige vorm van zorg voor dieren op onze boerderij die dat zo gebleven. Teddy had zich als enige dier in weten te likken in het
niet economisch gerelateerd was? Of sterker nog, bestond er zorg, liefde exclusieve mensendomein. Letterlijk zelfs: ik liet me ongegeneerd door
voor dieren die de logica van de economie kon overrulen? Ja, toch wel, hem likken. Hij was mijn beste vriend. En mijn vaders trouwe metgezel.
denk ik – zij het uiterst spaarzaam. In de ‘herinneringsgesprekken’ die ik Hij ging altijd mee naar de akkers en de velden. Daar kon hij trouwens
met mijn broers heb gevoerd ter voorbereiding van dit artikel, bleek dat ook uitstekend voor zichzelf zorgen. Hij struinde uren rond, op zoek naar
we voorbeelden daarvan maar moeizaam konden vinden. Zo was er hazen en konijnen, zonder dat we wisten waar hij was. Soms was hij zelfs
weliswaar de haan die met elke nieuwe lichting kippen werd meegeleverd meerdere dagen en nachten weg, maar hij kwam altijd weer terug – tot
– puur voor het mooi, zonder enige economische functie, maar hij bleef onze grote opluchting en blijdschap.
toch een uitzondering. Andere voorbeelden bleken behalve zeldzaam, ook
nogal ambivalent, voor meerdere interpretaties vatbaar. Neem onze hond.

108
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Hans Harbers – Economie van de zorg

Zo niet onze derde hond, Lexie. Die ging ook een keer op stap. Voorgoed.
We hebben hem nooit meer teruggezien. Ook Teddy’s dood staat me bij
als de dag van gisteren. Hij had de nare gewoonte achter auto’s aan te
rennen. Al blaffend probeerde hij in de wielen te bijten. Op een zondag-
avond werd hem dat fataal. Hij werd geraakt en was op slag dood. Die-
zelfde avond nog hebben we hem met z’n allen begraven. En het bleef een
tijdlang heel stil op de boerderij.

Toch gingen we toen, in die context, met onze honden heel anders om
dan ik nu met mijn hond. Traditioneel had een hond op de boerderij wel
degelijk een economische functie. Was het alleen al als waakhond – naar
vreemde mensen, maar vooral ook naar vreemde dieren. Honden weer-
den met hun geblaf die vijanden van het systeem waar ik eerder over
sprak. Onze honden waren niet zo waaks. Maar de herdershond van de
buurman, een veel grotere boer, wel. Die zorgde voor veiligheid en
bescherming.

Ook in de alledaagse omgang met onze hond slopen economische over-


wegingen toch weer binnen. Teddy en Lexie kregen geen speciaal, en dus
relatief duur hondenvoer. Zij aten gewoon met de pot mee. En als ze
vlooien hadden kregen ze geen vlooienband of andere dure middeltjes. Ze
werden overgoten met een fles petroleum, renden dan tien minuten als
een idioot in het rond vanwege het gekriebel, waarna alle vlooien dood
waren. Kosten voor de veearts werden eerder gespendeerd aan de koeien
en de varkens dan aan de hond. Zo was er onze tweede hond: een ware
mislukking, asociaal en onopvoedbaar; echt een rothond. Op een gegeven
moment beet hij zelfs de schapen van de buren dood. Dat was de limit. Hoewel de hond dus geen economische functie meer had en we deson-
’s Ochtends in alle vroegte heeft mijn vader hem gedood door met een danks goed voor hem zorgden, slopen daar toch weer economische ele-
stok in één klap zijn nek te breken. Nog voor wij wakker waren had hij menten in. Hoe gecompliceerd kan de relatie tussen economie en zorg
hem in z’n eentje ook al begraven. Aan het ontbijt deelde hij mee dat de zijn?! Dus toch geen zorg zonder economische overwegingen? Dat is te
hond er niet meer was. Dat was een schok, voor mij althans, vooral door snel geconcludeerd. De marges waren niet groot, maar ze bestonden wel.
de wijze waarop. Ik voelde die stok neerdalen. Ook mijn vader, vermoed Zo heeft het nog ruim een jaar geduurd voor Max werd afgevoerd toen hij
ik, had het daar niet gemakkelijk mee, getuige het tijdstip van handelen overbodig was geworden. Dat was strikt economisch gezien een nutteloos
en het ontbreken van enig begrafenisritueel zoals bij Teddy. Maar zo lagen jaar, maar relationeel niet. We rekten de tijd voor het afscheid. Een jaar
de prioriteiten nu eenmaal. Het beest moest afgemaakt, en een andere werkloosheid van de gewezen held helpt daar een aardig handje bij. Dat
manier om het te laten gaan zou een te grote financiële aderlating ver- vergroot de afstand. En Jetje, de koe met maar drie spenen, ging langer
eisen. mee dan economisch verantwoord was. Zoals er soms ook meer poezen

109
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Hans Harbers – Economie van de zorg

rondliepen dan nodig voor de muizenvangst. Hoewel wij het, voor zover
ik me kan herinneren, nooit hebben gedaan, was het in onze omgeving
niet ongebruikelijk om in het geval er al te veel poesjes kwamen eens een
nest jongen te verzuipen. Gewoon, door ze in een zak te stoppen, zware
steen erbij, en, hup, het kanaal in. Maar als het even kon, zorgde je op een
andere manier om van het overschot af te komen, bijvoorbeeld door de
jonge katjes weg te geven. Of door de natuurlijke selectie een handje te
helpen: aan zieke katten werd geen cent veeartskosten uitgegeven.

Ziekte en dood waren sowieso van die grensgebieden waar andere dan
strikt economische overwegingen een rol speelden – zij het in dit
voorbeeld van die poezen nou weer net niet. Het lijden van een dier ging
je niet in de koude kleren zitten en de vraag hoe te handelen – ik noemde
al de euthanasiekwestie – werd niet op louter economische gronden
beslist. Je beleefde meer plezier aan een worp van twaalf gezonde biggen
dan aan de geboorte van dertien biggen plus een dode of een doodzieke.
En een gebroken poot van een kalf werd wel degelijk hersteld, al was dat
volgens een economische risicoanalyse wellicht niet verstandig. Een jong
kalf had zich eens geheel verstrikt in het touw waarmee het aan een paal
in de wei stond en dreigde ter plekke te stikken. Toch aarzelde mijn broer
op het acute bevel van mijn moeder om het broodmes te halen. Moest hij
loyaal zijn aan haar of aan het kalf? Pas toen hij in de gaten kreeg dat ze
niet de keel van het kalf, maar het touw wou doorsnijden, deed hij wat
van hem gevraagd werd.

Juist in zulke grenssituaties van leven en dood, van ziekte en lijden


manifesteerde zich het relationele karakter tussen mens en dier. Pijn van
dieren deed je pijn in je eigen buik. Uit zulke vormen van emotionele
betrokkenheid vloeiden ook grenzen en verantwoordelijkheden voort
met betrekking tot de omgang met dieren. Toen een koe tijdens het mel-
ken weer eens niet stil wilde staan en de bijna volle emmer met melk Maar waarom castreerden we dan wel eigenhandig en zonder verdoving
omtrapte, schopte mijn vader de koe genadeloos hard met zijn klompen – de mannelijke biggen, met zo’n ouderwets, inklapbaar scheermes, zoals
niet één keer maar vele malen. Hoe emotioneel begrijpelijk ook vanuit kappers die soms nog gebruiken? In kringen van hedendaagse
zijn oogpunt (hij was de hele dag al chagrijnig), en hoe zonde ook van die dierbeschermers is die nog steeds bestaande praktijk een icoon van brute
emmer melk in economisch opzicht, we voelden ons diep beschaamd – en dierenmishandeling geworden. Vooral in stedelijke omgevingen gaan
mijn vader trouwens ook, achteraf. Dat doe je niet met koeien. documentairefilmpjes daarover erin als Gods woord in een ouderling.
Heftige verontwaardiging roept het op over zoveel wreedheid. Wij

110
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Hans Harbers – Economie van de zorg

stonden daar destijds niet lang bij stil. Dat moest gewoon gebeuren; ter Conclusies en discussie
bevordering van de rust van het dier en dus het groeiproces, ter voor-
koming van geslachtsrijpheid voordat het varken rijp voor de slacht was, Wat kunnen we concluderen uit deze kleine fenomenologie van mens-
en omdat het vlees van een niet gecastreerd varken bij de consument niet dierrelaties op een Hollandse boerderij in de jaren vijftig en zestig – uit
erg populair was en dus minder opbracht. De biggen krijsten wel als een deze auto-bio-etnografie?
idioot, maar dat was toch vooral omdat ze, op hun rug liggend, aan vier
poten stevig werden vastgehouden opdat ze niet bewogen tijdens de Laat ik beginnen met een meer methodologische opmerking. Zoals bij
behandeling. De ingreep zelf was maar een fluitje van een cent: twee mini- elke historische reconstructie lopen in bovenstaand verhaal over onze
male incisies, een paar druppels slaolie erop om ontsteking te voorkomen, boerderij allerlei niveaus door elkaar – voor zover die sowieso al te
en nog geen minuut later liep het biggetje, krul in de staart, alweer vrolijk onderscheiden zouden zijn: Die Geschichte, wie sie wirklich gewesen ist
in het stro te dollen met z’n maatjes. Helemaal niets aan de hand, toch? (inderdaad, op zich al een historistisch/positivistisch onding), de wijze
waarop ik die geschiedenis destijds ervoer, mijn (selectieve) herinnering
En zo hadden we er ook totaal geen moeite mee een koe waar iets mis mee daarvan anno heden, alsmede de filosofisch voorgestructureerde manier
was of een zelf gemest varken te slachten voor eigen consumptief gebruik. waarop ik die geschiedenis hier, in dit artikel, bevraag – in termen van
Integendeel, ik herinner me dat als een groots feest. De hele boerderij was zorg en economie, met allerlei dierethische discussies op de achtergrond.
dan in rep en roer. Slachten deden we namelijk aan huis – dat was toen Met name dat laatste is van belang. Want laten we wel wezen: veel van de
nog niet bij wet verboden. De slachter schoot het dier met een soort van hierboven gestelde vragen over onze omgang met dieren leefden voor
pistool-met-ingebouwde-pen bewusteloos, sneed zijn keel af, en ving het ons, toen, op die manier, helemaal niet. Dat we, zoals ik eerder vaststelde,
bloed op waar later weer bloedworst van gemaakt werd. Het beest werd destijds geen seconde moreel twijfelden aan de massale marteldood van
onthaard met heet water of een brander, ondersteboven aan een trapleer vliegen of aan de castratie van biggen zonder verdoving, is typisch een
gehangen, en over de lengte doormidden gesneden, waarna het ontdaan constatering vanuit het heden – vanuit dierethische discussies over wat
werd van de ingewanden om de volgende dag deel voor deel verwerkt te toelaatbaar is en wat niet voor welk soort dieren. We twijfelden er destijds
worden tot karbonades, speklapjes, gehakt, soepbeenderen en worsten – inderdaad geen seconde aan; niet omdat we het te rechtvaardigen vonden,
veel worsten, gedraaid in de door mijn moeder tig keer gewassen en maar omdat we niet beschikten over het vocabulaire om zo’n vraag
uitgekookte darmen. Dat was twee dagen keihard werken, maar dan überhaupt maar te kunnen stellen. We beschikten niet over een
waren de vleespotten ook weer seizoenen lang gevuld. Slachten, dat wil dierethiek – van welke signatuur dan ook. We hanteerden geen expliciete
zeggen doden voor eigen genot, stond niet haaks op liefde voor het dier. ethische regels voor de omgang met dieren.
Integendeel, het maakte integraal deel uit van het leven op onze boerderij;
van het netwerk van respectvolle, liefdevolle mens-dierrelaties; ergo: van Zoals we hebben gezien, stond dat oprechte zorg voor die dieren helemaal
onze economie van de zorg. niet in de weg. De verschillende mens-dierrelaties op onze boerderij
kregen gestalte via een mix van uiteenlopende overwegingen. Naast
economische afwegingen speelden (morele) intuïties, en wellicht zelfs
toch ook sentimenten, een belangrijke rol. Maar dan niet van de praktijk
losgezongen romantische intuïties en derhalve valse sentimenten. Inte-
gendeel. Zoals uit verschillende aangehaalde voorbeelden moge blijken
(de schaamte voor het schoppen van de koe, het mede-lijden met het
beest dat pijn heeft, maar ook de rücksichtsloze jacht op ongedierte),

111
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Hans Harbers – Economie van de zorg

waren de diverse mens-dierrelaties op onze boerderij stevig verankerd in zameling van nog universelere dierenrechten gemaakt zouden kunnen en
routines en gewoonten. Ze werden geleid door van generatie op generatie moeten worden. Zo raken we steeds verder van huis – de facto, in het
overgedragen strong feelings; door in praktijken gestolde, en dus altijd begrijpen van de diversiteit aan mens-dierrelaties, maar ook de juris. Waar
impliciete, niet onder woorden gebrachte morele tradities – veeleer dan de notie van mensenrechten gebaseerd is op de principiële gelijkheid van
door expliciete ethische principes. Dat leidt tot een eerste conclusie: het mensen kan een dergelijke gelijkheid in geval van dierenrechten, inclusief
dierenrechten en -welzijnsvertoog mag dan het voordeel van transparan- het menselijk dier, toch moeilijk volgehouden worden – op straffe van
tie in zich dragen en derhalve een belangrijke rol spelen in beleidsmatige uitholling van het hele idee van gelijkheid. Wie de rechten van de mens
en juridische contexten, toegewijde zorg voor dieren is daar kennelijk op één noemer brengt met de rechten van de kip houdt een politiek leeg
niet, of op z’n minst niet alleen van afhankelijk. En omgekeerd mogen instrument over. Wat aan algemene toepasbaarheid ‘gewonnen’ wordt,
sentimenten afkomstig uit heel andere contexten, bijvoorbeeld die van verliest men aan concrete inhoud. Kortom, hier dreigt de wal het schip te
huisdieren, weliswaar een moreel sterk appellerend gehalte hebben en keren.11
derhalve een attenderende, kritische rol vervullen inzake onze omgang
met productiedieren, ze hebben alleen duurzaam effect als ze vertaald Mijn derde en laatste conclusie: economie en zorg sluiten elkaar niet uit.
worden naar die andere praktijk – dat wil zeggen, als ze ingebed worden Integendeel, ze veronderstellen elkaar. Onze boerderij liet zich juist
in de routines en gewoonten van het boerenleven. Tussen een rationa- typeren als een economie van de zorg, in plaats van zorg als ethische
listische, universele ethiek van regels en rechten enerzijds en lokale reactie op en grens aan economisch handelen. Instrumentaliteit en
emoties en sentimenten anderzijds, valt nog een veld te winnen: het to- moraliteit zijn geen elkaar uitsluitende categorieën. Dieren zijn niet óf een
nen, duiden en onder woorden brengen, ook in moreel opzicht, van object/een ding óf een subject/een levend wezen – property or person.
diverse mens-dierrelaties – hun institutionele praktijken, daarin veran- Wat het is om dier te zijn – zijn betekenis, zijn status – komt pas tot uiting
kerde normen en waarden, gestolde moraliteiten, impliciete intuïties en in de contextuele, historische, omgevingsgebonden relatie tussen mens en
complexe afwegingsmechanismen. dier. En dat geldt mutatis mutandis ook voor de mens. Mens en dier zijn
product van hun pragmatische, dat is praktijkspecifieke, interacties in
De tweede conclusie sluit daar direct op aan: zorg komt in verschillende plaats van vooraf gegeven input daarvoor. In de context van onze boer-
soorten en maten. Áls men al een (zorg)ethiek van de dieren zou willen derij betekende dat dat goed boeren goede zorg vereiste. Geen primaat van
formuleren (maar zie noot 6), dan in ieder geval geen algemeen geldende. de economie in die zin dat de wetten van de markt ons een vrijbrief gaven
De notie van zorg, en het onderscheid tussen goede en slechte zorg vereist om met dieren te doen en laten wat we wilden. Maar het betekende ook
differentiatie – differentiatie tussen verschillende dieren en diersoorten dat zorg steeds in het teken stond van economisch overleven. Voor ‘soft
(de zorg voor koeien is heel wat anders dan de zorg voor muizen en zorgen’ was geen ruimte. Het was een boerderij – geen burgermans-
ratten); differentiatie tussen het individuele dier en een categorie dieren huiskamer 3-hoog-achter, geen zeehondencrèche, een dierentuin of een
(de zorg voor het individuele paard is heel iets anders dan voor de kippen wildpark.
als groep); differentiatie tussen de praktijken waarin die dieren functio-
neren (de zorg voor een mestvarken vereist andere dingen dan de zorg Tot slot, wat zijn de mogelijke implicaties van deze conclusies? Ik noem er
voor een fokvarken, laat staan voor een wild varken – dat is weer heel wat twee, te beginnen bij de laatste conclusie – dat economie en zorg, instru-
anders). En in het verlengde daarvan kan het ook helemaal geen kwaad mentaliteit en moraliteit elkaar niet uitsluiten. Waarom zou die conclusie
om soms een onderscheid te maken tussen mensen en dieren. Een alge- niet ook gelden voor de hedendaagse, met huid en haar aan de bio-in-
mene veroordeling van speciecism veronderstelt een veel te abstract dustrie uitgeleverde boer? Ook voor hem is het adagium dat goed boeren
gelijkheidsideaal – alsof universele mensenrechten tot een deelver- goede zorg vereist nog steeds van toepassing. Een neef van me, eigenaar

112
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Hans Harbers – Economie van de zorg

van een supermodern melkveebedrijf van ruim tweehonderd koeien plus het milieu verpesten en de natuur dreigen te verliezen, doet de dierethiek
een eigen yoghurtfabriek is onlangs weer teruggegaan van drie keer haar intrede in het tijdperk van bio-industrie en technologische manipu-
melken per dag naar de standaard twee keer per dag. Dat bleek uiteraard latie van dieren. Behalve een reden voor een gezonde portie ironie is dat
vooral een economische kwestie: drie keer melken per dag eiste zoveel van ook een teken van toenemende morele sensitiviteit. Zo bezien is dier-
zijn koeien dat uiteindelijk de rekening van de veearts hoger bleek dan de ethiek als uiting van zorg omtrent het lot van dieren juist een symbool
meerwaarde van een extra melkbeurt. Maar dat was het niet alleen. Zijn van civilisatie en fatsoen.12 Economie en zorg, instrumentaliteit en morali-
koeien werden zo vaak ziek en raakten dermate uitgemergeld dat hij het teit zijn geen communicerende vaten, waarbij de een noodzakelijk ten
ook daarom al niet meer leuk vond. Drie keer melken bleek niet alleen koste van de ander gaat. Integendeel, als het economische spel scherper op
economisch onverantwoord, maar ook ‘niet langer om aan te zien’, zoals de snee gespeeld wordt, dan ook het dierethische, normatieve spel. Meer
hij het zelf zei, daarmee een zowel esthetisch als ethisch gevoel uit- instrumentaliteit vereist juist meer moraliteit. En voor elke nieuwe
drukkend. Ook hier dus nog steeds de combinatie van economie en zorg – praktijk, voor elke nieuwe context moeten de woorden daar opnieuw
zij het dat de economische context, en daarmee de condities voor zorg, voor gevonden worden – steeds weer. Explicatie van de impliciete moraal
sterk veranderd zijn. Want precies daar zit het verschil tussen onze boer- van eerdere of andere praktijken, zoals die van onze boerderij een halve
derij in de jaren vijftig en zestig en de huidige, veel geavanceerdere bio- eeuw geleden, kan daarbij helpen. Het binnenperspectief van toen kan
industrie: het spel wordt nu economisch veel scherper op de snee ge- dan ingezet worden als een kritisch buitenperspectief voor nu – en
speeld. De marges zijn smaller geworden. Iedere economie genereert zijn omgekeerd.13 Daar hoeft geen ahistorische, universele dierethiek aan te
eigen regime van zorg. Wie de bio-industrie wil bestrijden kan daar maar pas te komen.
beter rekening mee houden in plaats van de bio-industriële boer op grond
van abstracte noties als het recht van dieren op leven neer te zetten als Mijn vader sloeg de hond met een stok dood. Ik laat hem, als het moet,
crimineel en moordenaar. Bijvoorbeeld door de marges voor die zorg te netjes bij de veearts inslapen. In de context van die tijd en die omstandig-
verruimen. Het gaat er dan niet om de individuele boer te veroordelen, heden was mijn vaders handelen begrijpelijk. Nu, in een andere context
maar de condities te veranderen waaronder hij zijn werk moet doen. en onder andere omstandigheden, zouden we het wellicht anders doen.
Denkelijk zouden we die biggen nu toch eerst verdoven – of misschien
Dat geldt, tweede implicatie van mijn verhaal, ook voor de dierethische zelfs helemaal niet meer castreren als bleek dat dat niet nodig was of er
kant van de zaak. Behalve in economische zin wordt het spel thans ook in inmiddels andere middelen ter beschikking zouden zijn gekomen om
normatieve zin veel scherper op de snee gespeeld. Zoals ik al zei: wij be- hetzelfde doel te bereiken. Andere tijden, andere praktijken, andere
schikten destijds niet over expliciete ethische regels. Desondanks verleen- vormen van zorg.
den wij, naar de maatstaven van onze morele intuïties toen, toch goede
zorg. Dat noopt tot bescheidenheid aan de kant van de dierethiek. Maar ik
merkte ook op dat de vragen die ik vanuit het heden stelde aan ons
verleden mede ingegeven zijn door die thans meer geprononceerde en Hans Harbers (1954) is UHD Filosofie van Wetenschap, Technologie &
geëxpliciteerde dierethische context. Daar is ook niks mis mee. De in het Samenleving aan de Faculteit Wijsbegeerte, Groningen; nauw betrokken
voorgaande gepleegde en bepleite historisering en contextualisering van bij het Groninger cultureel en politiek debatcentrum DwarsDiep; en
mens-dierrelaties impliceert niet dat de dierethiek overbodig is geworden. freelance voorzitter, moderator en discussieleider. Tel. 050-3636155. Email:
Integendeel, hetzelfde argument kan juist gebruikt worden om ook die j.a.harbers@rug.nl. Homepage: http://www.rug.nl/staff/j.a.harbers/index
dierethiek zelf te historiseren en te contextualiseren. Net zoals de milieu-
en natuurethiek populair worden op het moment dat we beseffen dat we

113
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Hans Harbers – Economie van de zorg

Literatuur Hearne, V. (1986) Adam’s task. Calling animals by name. New York:
Alfred A. Knopf.
Armstrong, S.J. en R.G. Botzler (red.) (2003) The animal ethics reader.
Londen en New York: Routledge. Klaver, I., J. Keulartz, H. van den Belt en B. Gremmen (2002) ‘Born to be
wild. A pluralist ethics concerning introduced large herbivores in the
Berger, J. (1992 [1979]) Pig earth. New York: Vintage International. Netherlands’. Environmental Ethics 24 (1), 3-21.

Brom, F.W.A. (1997) Onherstelbaar verbeterd. Biotechnologie bij dieren Korthals, M. (2002) ‘A multi-practice ethics of domesticated and ‘wild’
als een moreel probleem. Assen: Van Gorcum. animals’. In: J. Keulartz, M. Korthals, M. Schermer en T. Swierstra (red.)
Pragmatist ethics for a technological culture. Dordrecht: Kluwer Ac.
Coetzee, J.M. (1999) The lives of animals. New Jersey: Princeton UP. Publ., 127-134.

DeGrazia, D. (1996) Taking animals seriously. Mental life and moral Latour, B. (2005) Reassembling the social. An introduction to actor-
status. Cambridge: Cambridge UP. network-theory. Oxford: Oxford UP.
Despret, V. (2005) ’Sheep do have opinions’. In: B. Latour en P. Weibel Law, J. en A. Mol (red.) (2002) Complexities. Social studies of knowledge
(red.) Making things public. Atmospheres of democracy. Cambridge: MIT practices. Durham en Londen: Duke UP.
Press, 360-368.
MacIntyre, A. (19852) After virtue. Londen: Duckworth.
Francione, G.L. (2000) Introduction to animal rights. Your child or the
dog? Philadelphia: Temple UP. MacKinnon, C.A. (2004) ‘Of mice and men. A feminist fragment on
animal rights’. In: C.R. Sunstein en M.C. Nussbaum (red.) Animal rights.
Franklin, J.H. (2005) Animal rights and moral philosophy. New York: Current debates and new directions. Oxford: Oxford UP, 263-276.
Columbia UP.
Mak, G. (1996) Hoe God verdween uit Jorwerd. Een Nederlands dorp in de
Gaita, R. (2002) The philosopher’s dog. Londen & New York: Routledge. twintigste eeuw. Amsterdam: Atlas.
Haraway, D. (2003) The companion species manifesto. Dogs, people and Merchant, C. (1980) The death of nature. Women, ecology and the
significant otherness. Chicago: Prickley Paradigm Press. scientific revolution. San Fransico: Harper & Row.
Haraway, D. (2008) When species meet. Minneapolis: University of Nussbaum, M. (2006) ‘Beyond ‘cmpassion and humanity’. In: Idem
Minnesota Press. Frontiers of justice. Cambridge Mass.: Harvard UP.
Harbers, H. (2002) ‘Weak ethics, strong feelings. Comments on Korthals’. Philo, C. en C. Wilbert (red.) (2000) Animal spaces, beastly practices. New
In: J. Keulartz, M. Korthals, M. Schermer en T. Swierstra (red.) Pragmatist Geographies of Human-Animal Relations. Londen en New York:
ethics for a technological cuture. Dordrecht: Kluwer Ac. Publ., 143-149. Routledge.

114
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Hans Harbers – Economie van de zorg

Regan, T. (1983) The case for animal rights. Berkeley: University of


California Press.
Voor een radicalisering van Korthals’ multi practices approach, zie Harbers (2002). Dit
Rhothfels, N. (red.) (2002) Representing animals. Bloomington en artikel borduurt voort op het daar ingezette argument.
Indianapolis: Indiana UP.
2
Voor een overzicht, zie Armstrong en Botzler (2003). Klassiekers zijn Singer (1975) en
Singer, P. (1990 [1975]) Animal liberation. A new ethics for our treatment Regan (1983). Verplichte passeerpunten daarna zijn o.a. DeGrazia (1996), Francione
of animals. New York: Avon Books. (2000) en Franklin (2005). In dezelfde traditie, maar met meer oog voor verschillen in
vermogens (capabilities) tussen soorten, zie Nussbaum (2006).
Sunstein, C.R. en M.C. Nussbaum (red.) (2004) Animal rights. Current
debates and new directions. Oxford: Oxford UP. 3
Zie met name Wise (2000).

Thompson, C. (2002) ‘When elephants stand for competing philosophies 4


Vgl. ecofeministische, vaak met zorgethiek schermende verschildenksters die deze, in
of nature. Amboseli National Park, Kenya’. In: J. Law en A. Mol (red.) hun ogen masculiene stijl van ‘dierenbevrijding’ vergelijken met vrouwenemancipatie
Complexities. Social studies of knowledge practices. Durham en Londen: gebaseerd op noties van gelijkheid. Waar dat laatste in hun ogen slechts emancipatie-op-
Duke UP, 166-190. mannen-termen betreft, zou de dierenrechtenbeweging niets anders inhouden dan
emancipatie-op-mensen-termen. Zij bepleiten emanciptation-on-their-own-terms – van
Walzer, M. (1983) Spheres of justice. New York: Basic Books. vrouwen respectievelijk dieren. Zie MacKinnon (2004). Hoe interessant die kritiek ook,
soms leidt ze tot, in mijn ogen, zeer bedenkelijke alternatieven. Bij dat emancipation-on-
Wise, S. (2000) Rattling the cage. Towards legal rights for animals. their-own-terms kun je in geval van vrouwen allerlei zinnige zaken denken, maar wat
Cambridge Mass.: Perseus Books. daaronder te verstaan in geval van dieren? Volgens mij niets anders dan een zeer roman-
tische wildheidsgedachte, een verheerlijking van moeder natuur. Niet voor niets wordt
Wolch, J. en J. Emel (red.) (1998) Animal geographies. Place, politics and Merchant (1980) hier als belangrijkste inspiratiebron gehanteerd.
identity in the nature-culture borderlands. Londen en New York: Verso.
5
Voor een recente stand van zaken in het dierenrechtenvertoog, zie Sunstein en
Nussbaum (2004).

6
De Creative Commons Licentie is van toepassing op dit artikel (Naamsvermelding- Zie, bijvoorbeeld, de geografische studies van Wolch en Emel (1998) en Philo en Wilbert
Niet-commercieel 3.0). Zie http://creativecommons.org/licenses/by-nc/3.0/nl voor meer (2000), diverse cultuurstudies in Rothfels (2002), de meer filosofische essays van Gaita
informatie. (2002) en Haraway (2003 en 2008), maar ook het werk van literatoren als Coetzee (1999)
en niet te vergeten de hondentrainster Hearne (1986). Ik zou hier ook de zorgethiek
(voor dieren) kunnen noemen – een ethiek immers die eveneens afstand neemt van het
universele en niet-relationele karakter van het (dieren)rechtenvertoog. Maar daar houdt
1
Over het nut van zulke morele kruisbestuivingen tussen uiteenlopende praktijken van de gelijkenis met mijn argument ook op. De in dit artikel te kritiseren tegenstelling
mens-dierrelaties, zie Korthals (2002), die zich daartoe onder andere beroept op de notie tussen economie en zorg, tussen de instrumentaliteit van het systeem en de moraliteit
van praktijkgebonden moraal zoals verwoord in MacIntyre (1985). Zie ook Walzer (1983). van de leefwereld, weerklinkt juist ook in de zorgethiek. Kortom, als al aanwezig tussen

115
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Hans Harbers – Economie van de zorg

11
de regels door, dan fungeert de zorgethiek hier slechts gedeeltelijk als bondgenoot; voor Zie ook Brom (1997).
een ander deel maakt zij juist deel uit van mijn tegenstanders.
12
Dat wil overigens niet zeggen dat de mate van morele sensitiviteit noodzakelijk parallel
7
Dat wil niet zeggen dat wetenschappelijk onderzoek hier geen rol speelt. Integendeel: loopt met economische groei en welvaart, zoals mag blijken uit de wijze waarop in tal
zie het veel geciteerde werk van de etholoog Frans de Waal. Of van de primatologe en van minder welvarende landen en culturen wordt omgegaan met dieren. Ook de histo-
latere schapenonderzoekster Thelma Rowell, die juist de reacties van dieren op mense- riciteit van de moraal is geen rechtlijnig verhaal.
lijk handelen bestudeert. Relationaliteit tussen mens en dier is hier tot in de methodische
13
opzet van ethologisch onderzoek ingebouwd. Zie daarover Despret (2005). Methodisch krijgen historische verhalen met op het eerste gezicht een hoog nostal-
gisch karakter zo politiek-normatief een positieve functie; ze laten zien dat er andere
8
Ook de schapen van Thelma Rowell zijn hobbydieren – geen dieren noodzakelijk voor (morele) werkelijkheden mogelijk zijn. Vgl. Berger (1992) en Mak (1996) over de ver-
haar levensonderhoud. dwijning van agrarische dorpscultuur.

9
Deze typering verwijst onmiskenbaar naar de actor-netwerktheorie – een manier van
denken die op de achtergrond van dit artikel, zij het impliciet, steeds aanwezig is, met
name noties als relationisme, antireductionisme en complexiteit. Voor een nadere expli-
catie van deze theorie als theorie van het samenleven, zie Latour (2005). Voor de notie
van complexiteit, zie ook Law en Mol (2002).

10
Dat geldt overigens ook de relationele verhalenvertellers over mens-dierrelaties –
bedoelde historici, fenomenologen en etnografen. Zij hebben over het algemeen minder
moeite met niet al te milde omgangsvormen met dieren of zelfs met het doden van die-
ren dan de veel rationelere, minder invoelende dierethici. Zo is Hearne flink gekritiseerd
op de straffe wijze waarop zij honden opvoedt. Omgekeerd treft men bij de dierethici een
behoorlijke dosis sentiment aan ter legitimatie van hun overigens strikt rationele
verhandelingen. Een ethisch zachtaardige, relationele denkstijl kan kennelijk gepaard
gaan met een tamelijk harde aanpak van dieren, terwijl een ethisch harde, rationalis-
tische stijl bepaald geen vrijwaring van emoties en sentimenten garandeert. Zie bijvoor-
beeld Thompson (2002) over verschillende filosofieën voor de omgang met olifanten in
Amboseli National Park, Kenia. Vanuit het rechtenperspectief mag er nooit een olifant
worden doodgeschoten; vanuit relationeel oogpunt blijkt dat toch wat ingewikkelder.
Vergelijk ook Klaver e.a. (2002) over de problematiek van grote grazers in natuur-
gebieden. Vanuit de optiek van individuele dierenrechten moeten deze beesten worden
bijgevoerd in winterse tijden van voedselgebrek; vanuit een relationele optiek (nu niet in
termen van mens-dierrelaties, maar in termen van relaties binnen het ecosysteem), is het
juist ethisch verantwoord hen aan hun lot over te laten.

116
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie

nementalité (Foucault 2007) te vinden waarin Foucault de opkomst van


‘veiligheidsapparaten’ bestudeerde.1 Zowel Simon als Neocleous gaat in op
FRISO VAN HOUDT veiligheidsprogramma’s in de periode van de New Deal tot de eenen-
twintigste eeuw. Simon gaat vooral in op de manier waarop criminaliteit
‘TAKING FOUCAULT INTO THE FIELD’ in de Verenigde Staten als ordenend principe werkt, waarbij Neocleous
daarnaast ook ingaat op de manier waarop veiligheid de internationale
GOVERMENTALITY EN BESTUREN VIA VEILIGHEID EN orde beïnvloedt.
CRIMINALI TEIT
Mijn belangrijkste punt van kritiek is echter dat de verwijzingen naar
Foucault voornamelijk impliciet blijven. Beide auteurs maken geen ge-
Recensie van: Mark Neocleous (2008) Critique of security. Edinburgh: bruik van de analytische instrumenten die Foucault en andere auteurs,
Edinburgh University Press, 247 p. en Jonathan Simon (2007) Governing die vanuit de zogenaamde ‘governmentality-studies’ werken (Burchell
through crime. How the war on crime transformed American democracy e.a. 1991; O’Malley 1992; Dean 1999; Rose 1999; Rose, O’Malley en Valverde
and created a culture of fear. Oxford: Oxford University Press, 330 p. 2006; Donzelot en Gordon 2008), hebben aangereikt. Dit kan enerzijds
positief worden gewaardeerd: wellicht willen beide auteurs niet dogma-
Krisis, 2009, Issue 3 tisch het ‘foucaultiaanse’ perspectief hanteren of te boek komen te staan
www.krisis.eu als ‘Foucaultwetenschappers’.

Toch is het interessant om deze boeken vanuit een governmentality-pers-


pectief te bespreken. Zo wordt duidelijker welk niveau van analyse de boe-
Veiligheid is een ordenend concept. Zo ordenen wij ons eigen leven met ken beslaan en kan ik de verschillen tussen de auteurs duidelijk maken.
het oog op veiligheid: wat we wel en wat we niet eten of waar en wanneer Vervolgens wil ik de perspectieven van Neocleous, Simon en Foucault
we ergens wel of juist niet lopen. Ook het leven van anderen ordenen wij toepassen op Nederland om na te gaan hoe het besturen via veiligheid in
in relatie tot veiligheid, bijvoorbeeld door kinderen te wijzen op gevaren Nederland zou kunnen werken en welke de gevolgen hiervan zouden
of mensen op te sluiten die een gevaar vormen voor de ‘samenleving’. In kunnen zijn.2 Ook in Nederland staat veiligheid hoog op de politieke en
een lang historisch proces heeft de staat zich het monopolie op geweld bestuursagenda, bijvoorbeeld in relatie tot criminaliteit, terrorisme,
toegeëigend. Technieken van veiligheid zijn daarom belangrijke technie- overlast en leefbaarheid. Met behulp van de twee kritische perspectieven
ken van het bestuur van onszelf, van anderen en van de staat. Het orde- op besturen via veiligheid in de Verenigde Staten van Amerika kunnen de
nen via veiligheid staat centraal in twee boeken die ik hier bespreek. Ten gevolgen van besturen via veiligheid in Nederland worden bekeken en
eerste Critique of security van Mark Neocleous (2008, in het vervolg N) en doordacht. Ik probeer dus vanuit een specifiek perspectief naar Nederland
ten tweede Governing through crime. How the war on crime te kijken om te zien wat dan oplicht. Ontegenzeggelijk worden dan be-
transformed American democracy and created a culture of fear van paalde aspecten gemist. Dit is het nadeel van een perspectief: alleen datge-
Jonathan Simon (2007, in het vervolg S). ne wordt zichtbaar wat oplicht vanuit die bepaalde manier van kijken.
Tegelijkertijd is het vruchtbaar om na te gaan wat wel belicht wordt
De twee auteurs geven aan door Michel Foucault te zijn geïnspireerd. Zo vanuit dit perspectief en welke consequenties dat heeft.
zijn er belangrijke verwijzingen (bijvoorbeeld S 16-18; N 13) naar gouver-

117
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Friso van Houdt – Taking Foucault into the field

Governmentality Het is Donzelot (1979) geweest die deze driedeling centraal heeft gesteld en
verder heeft uitgewerkt (vgl. O’Malley 1992). Donzelot stelde voor om
Zowel Neocleous (N 13) als Simon (S 16-18) verwijst naar het neologisme macht op een foucaultiaanse manier te operationaliseren door te kijken
dat Foucault in de collegereeks van Security, territory, population intro- naar:
duceerde: governmentality (Foucault 2007). Neocleous en Simon gaan
hier verder niet echt op in. Reden voor mij om dat wel te doen en de aan- ‘(…) technologies, that is to say always local and multiple, intertwining,
wijzingen van Foucault te volgen waarmee ik de boeken analytisch kan coherent or contradictory forms of activating and managing a population,
indelen, verschillen kan duiden en kritiek op de boeken kan leveren. and strategies, that is to say formulae of government. (…) The
panopticon, the apparatus of confession, systems of social insurance are
Governmentality is een combinatie van ‘gouvernement’ en ‘mentaliteit’ technologies, producing a diversity of effects and lending themselves to
waarbij het Foucault gaat om een rationele manier van besturen. Het gaat polyvalent tactical uses. Political economy, Marxism, Keynesianism are
onder meer om strategies, formulae of government, theories which explain reality only to
the extent that they enable the implementation of a programme, the
‘de uitoefening van een specifieke maar complexe machtsvorm, die moge- generation of actions; they provide through their coherence a “practical
lijk wordt gemaakt door een verzameling van instituties, procedures, ana- object” (praticable) for corrective intervention and governmental
lyses en reflecties, berekeningen en tactieken, waarbij populatie het object programmes of redirection’ (Donzelot 1979, 77. Curs. or.).
is, politieke economie de primaire vorm van kennis, en apparaten van
veiligheid de wezenlijke technische instrumenten’ (Foucault 2007, 108). Strategieën, politieke programma’s en technieken zijn onderling gerela-
teerd maar variëren in de mate van concreetheid. Strategieën zijn de
Het wordt ook wel begrepen als ‘the conduct of conducts’ (Gordon 1991, meest abstracte formules van bestuur (bijvoorbeeld liberalisme en ‘welfa-
8). In het governmentality-perspectief staan ‘hoe’vragen en bestuursprak- risme’; Rose en Miller 1991, 122); politieke programma’s genereren hande-
tijken centraal: het gaat om vragen hoe we ons ‘zelf’ en anderen besturen lingen doordat bepaalde objecten worden ‘geproblematiseerd’ (Foucault
en om de relatie tussen het besturen van onszelf, anderen en de staat 1984; Burchell 1993) en bepaalde doelen worden gesteld (bijvoorbeeld
(Foucault 2007, 89; Dean 1999, 2). families als object ter verbetering van de populatie: Foucault 2007, 105);
technieken zijn de meest concrete vormen van interventie gericht op
Foucault maakt hierbij onderscheid tussen zijn archeologische benadering individuen en populatie(s) (bijvoorbeeld het panopticon als techniek van
(Foucault 1966) en zijn genealogische benadering waarin de analytische disciplinaire macht of sociale verzekeringen als techniek van ‘welfarisme’;
instrumenten van ‘machtstechnieken’, richtinggevende ‘strategieën’ en O’Malley 1992, 258; Ewald 1991).
‘politieke programma’s’ centraal staan:
Het governmentality-perspectief moet hierbij niet als een waardeneutrale
‘(…) instead of considering it in terms of an archaeology of knowledge, I beschrijving worden opgevat. Het is namelijk een vorm van kritiekbe-
would like to consider it from the perspective of a genealogy of oefening. Het gaat om het zichtbaar maken van de (vanzelfsprekende)
technologies of power. I think we could reconstruct the function of the manieren van bestuur van onszelf, anderen en de staat en de gevolgen
text, not according to the rules of formation of its concepts, but according daarvan (Dean 1999, 36). Middels die kritiek kunnen andere manieren van
to its objectives, the strategies that govern it, and the program of political denken en andere gebieden van besturen worden ontsloten. Onderstaand
action it proposes’ (Foucault 2007, 35. Curs. FvH). hanteer ik de driedeling (strategieën, politieke programma’s en technie-

118
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Friso van Houdt – Taking Foucault into the field

ken) om te kijken hoe besturen via veiligheid en criminaliteit in Amerika goede staat, is vanaf het begin het liberale uitgangspunt dat zolang er be-
en Nederland plaatsvindt. stuurd wordt in de naam van veiligheid, het bestuur per definitie geoor-
loofd is. Het liberalisme levert dus geen kritiek op veiligheid, maar vindt in
prerogatief een manier om veiligheid in liberale termen te vatten en
autoritaire maatregelen toe te staan (N 32 en 39-75; vgl. Dean 1999, 131-
Strategieën van governmentality: liberalisme en de opkomst van veilig- 148). Het lockeaanse prerogatief is de voorloper van ‘noodzaak’, ‘noodtoe-
heidsapparaten stand’ en ‘uitzonderingssituatie’ en dus maatregelen in naam van natio-
nale veiligheid (N 42; vgl. N 72, 201n en Agamben 2002 en 2005).
Bij Foucault staat de opkomst van moderne strategieën van bestuur zoals
raison d’État, police, liberalisme en neoliberalisme centraal. Vanuit Vanuit het analytisch kader van governmentality wordt een belangrijk
governmentality zijn liberalisme en neoliberalisme dus meer dan een kritiekpunt op beide auteurs duidelijk. Daar waar Simon helemaal niet
marktgerichte benadering en een pleidooi voor een kleine staat. Het zijn abstraheert tot de hedendaagse abstracte formule van bestuur gaat Neo-
strategieën ofwel formules van bestuur (vgl. Gordon 1991, 14). Alleen cleous nog wel in op de filosofische achtergrond van het liberalisme en
Neocleous gaat in op de strategieën van bestuur en dan vooral het libera- laat hij zien hoe veiligheid het dominante ordenende principe is. Echter,
lisme. Een van de belangrijke stellingen van Neocleous in Critique of hierbij gaat Neocleous weer niet in op de verdere ontwikkelingen binnen
security (2008) is dat de liberale strategie van vrijheid in feite een strategie het liberalisme. Zo beschrijft Neocleous wel de opkomst van behaviorisme
is van veiligheid (N 13). Neocleous bouwt hierbij voort op de inzichten van (N 167) maar koppelt hij dit niet aan neoliberalisme als nieuwe strategie
Foucault die de opkomst van het concept veiligheid en apparaten van (Foucault 2008; vgl. Gordon 1991, 43). Een andere vraag die open blijft
veiligheid als belangrijkste aspect van governmentality vanaf de achttien- staan is hoe de hedendaagse strategie van governmentality kan worden
de eeuw beschouwde (N 13). getypeerd.

Volgens Neocleous heeft dit te maken met de prioritering van veiligheid In een nog te verschijnen artikel van Willem Schinkel en mijzelf wordt de
in de liberale strategie. Via de sleutel van Lockes prerogatief (hoofdstuk 14 hedendaagse gouvernementele strategie in Nederland ‘neoliberaal com-
boek II van Lockes Two treatises on government) beschrijft Neocleous hoe munitarisme’ genoemd (Schinkel en Van Houdt 2010). Een paradoxale
de grondlegger van het liberalisme niet zozeer vrijheid maar juist combinatie van enerzijds de nadruk op eigen verantwoordelijkheid en de
veiligheid prioriteert (N 14-15). Locke hanteert het prerogatief om zo in transformatie van bestuur in economische termen (justitie als bedrijf;
‘noodtoestanden’ en bij wijze van ‘uitzondering’ ter bescherming van de prestatiecontracten; meetbare doelstellingen; afrekenen op ‘output’ en
staat en de bevolking het optreden van de staat, buiten de rechtstaat om, resultaat) en aan de andere kant een nadruk op gemeenschap (Neder-
te legitimeren (N 16). Aldus is het prerogatief het liberale synoniem van landse/Rotterdamse normen en waarden; vitale gemeenschappen). Het is
staatsraison: voor beide strategieën is het uitgangspunt de instandhouding echter een productieve strategie omdat het een nieuwe relatie tussen
van orde en veiligheid (N 18-19). Veiligheid is het allerhoogste en regule- burger, staat, civiele samenleving en markt mogelijk maakt. Criminaliteit
rende principe in het liberalisme en niet zozeer vrijheid (N 18). Zo is er en veiligheid zijn belangrijke domeinen waar dit mogelijk en zichtbaar
sprake van een liberalisering en legitimering van een absolute doctrine: wordt. Hoe werken hedendaagse politieke programma’s en technieken
wanneer het noodzakelijk is dan moet de soevereine macht de rechtsstaat van veiligheid en criminaliteit?
opschorten (N 21). Dit volgt ook uit de taakopvatting van de staat: het
veiligstellen van het recht op eigendom, kortom de economische
veiligheid (N 22). Doordat niet zozeer vrijheid maar veiligheid voor het

119
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Friso van Houdt – Taking Foucault into the field

Politieke programma’s van governmentality: besturen via veiligheid en farist government: S 23), maar gericht op genoegdoening aan het slacht-
criminaliteit offer en bescherming van de gemeenschap.

Politieke programma’s maken objecten zichtbaar en vatbaar voor technie- De aandacht in politieke programma’s voor veiligheid en criminaliteit
ken van interventie. Ze zijn gericht op bepaalde doelen. Het zijn vooral de heeft ook gevolgen voor de afbakening van de private en publieke sfeer en
politieke programma’s en de daarmee gepaard gaande technieken (zie de betrokkenheid van private en andere actoren bij (voorheen) publieke
volgende paragraaf) van veiligheid en criminaliteit die bij Jonathan Simon zaken zoals criminaliteitsbestrijding. In de programma’s wordt de huise-
in zijn boek Governing through crime centraal staan. Simon gaat in op de lijke sfeer gekoppeld aan criminaliteit waardoor het mogelijk is om de
problematisering van criminaliteit als het belangrijkste probleem van be- private ruimte van het gezin binnen te komen (S 181). Thema’s als huise-
stuur sinds de jaren 1970 en als manier voor de overheid zich opnieuw uit lijk geweld, seksueel misbruik van partners of kinderen, jeugdcriminaliteit
te vinden (S 3-4). Van belang hierbij is de opkomst van het slachtoffer als en schoolverlaten als voorbode voor criminaliteit werden geïntroduceerd.
model in de politieke programma’s. Simon (S 75-110) laat zien hoe door de Hiermee werden interventies in het gezin mogelijk (S 204-205). De
tijd heen verschillende ‘modellen van subjecten’ voorkomen in de politieke programma’s leggen tegelijkertijd de nadruk op het verantwoor-
politieke programma’s en richting geven aan beleid en wetgeving. Vanaf delijk maken van andere actoren voor criminaliteitsbestrijding, zoals
het midden van de negentiende eeuw komen achtereenvolgens de vol- scholen (S 207-231). In de Safe Schools Act van 1994 werd criminaliteit op
gende modellen voor: de landbezitter (besturen via land), de vrijman (be- scholen als nationaal probleem gedefinieerd met als doel een drugs- en
sturen via [civiele] rechten), de industriële werker (besturen via produc- geweldvrije omgeving te creëren waarbij disciplinering in naam van
tie), de kwetsbare consument (besturen via consumptie). Vanaf de jaren criminaliteit centraal staat (S 214). Miljoenen werden vrijgemaakt om
1970 staat het slachtoffer centraal, zodat er sprake is van een bestuur via scholen via het paradigma van criminaliteit te transformeren.
criminaliteit (governing through crime: S 89). Dit besturen via criminali-
teit en de aandacht voor het slachtoffer gaat gepaard met een intensive- Van belang is daarnaast de relatie tussen veiligheid, criminaliteit en
ring van de aandacht voor daders, namelijk in de opsporing en het mas- terrorisme. Zowel Neocleous (N 106 e.v.) als Simon (S 259 e.v.) gaat in op
saal opsluiten van daders (zie hieronder de ‘techniek van de ban’). de politieke programma’s van de overheid op het gebied van terrorisme en
dan vooral de USA PATRIOT Act (Uniting and Strenghtening America by
De belangrijkste politieke programma’s die Simon bespreekt zijn de Safety Providing Appropriate Tools Required to Intercept and Obstruct
Streets Act van 1968 en de Violence Crime Control and Law Enforcement Terrorism Act). Volgens Simon is de oorlog tegen terreur een verlengstuk
Act van 1994. Deze politieke programma’s waarin besturen via criminali- van de oorlog tegen criminaliteit: dezelfde mentaliteit, dezelfde metaforen
teit en het slachtoffer centraal staan, hebben tot gevolg dat er minder (zoals oorlog) en modellen (slachtoffer) en vergelijkbare technieken. Deze
aandacht is voor de rechten van (potentiële) daders en verdachten (S 27-28 wet veranderde de criminaliteits- en immigratiewetgeving en maakt
en 268), meer macht wordt toebedeeld aan uitvoerende actoren (S 33-74) allerlei technieken van surveillance en detentie mogelijk in naam van
en minder aan de rechtsprekende macht (S 111-140). Tegelijkertijd profi- nationale veiligheid (N 106). De aandacht moet hierbij vooral gericht zijn
leren verschillende actoren (presidenten, gouverneurs en burgemeesters) op de gehanteerde classificaties, zoals enemy combatant. Dit label maakt
zich als vertegenwoordiger van alle (potentiële) slachtoffers (c.q. slacht- het mogelijk om een individu uit de civiele sfeer te halen en zonder
offers en de gemeenschap) in een retoriek van bescherming, harder aanklacht en proces vast te zetten (S 266; N 106).
straffen, doodstraffen, zero tolerance en three strikes-you’re-out (S 33-41).
De doelen die worden gesteld in de politieke programma’s zijn niet meer Beide auteurs beperken zich echter niet tot de politieke programma’s
resocialisatie, zoals tijdens de New Deal-periode (penal welfarism of wel- zoals die door nationale of lokale beleidsmakers worden geschreven. Dit is

120
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Friso van Houdt – Taking Foucault into the field

conform het uitgangspunt van de governmentality-studies. Wetenschap- korte weergave van de politieke programma’s op het gebied van veiligheid
pelijke aandacht moet ook uitgaan naar de manieren waarop politieke en criminaliteit van de overheid in Nederland. Ik zal proberen te laten
programma’s door andere actoren dan de staat (in zogenaamde ‘bestuurs- zien hoe criminaliteit en veiligheid vanaf de jaren 1980 een dominant pro-
assemblages’: zie O’Malley 2001) worden ontwikkeld waarbij duidelijk bleem zijn geworden met als gevolg nieuwe vormen van bestuur, andere
wordt dat ook deze actoren worden gedreven door het thema veiligheid. rollen voor bestaande en nieuwe actoren, nieuwe probleemdefinities en
Belangrijk is hierbij de rol van ‘veiligheidsintellectuelen’ (N 160 e.v.). nieuwe technieken. Hierbij gaat het om een richtinggevende aanzet en
dus onvolledige analyse.
Onder verwijzing naar Gramsci, die stelde dat de staat alleen begrepen kan
worden door aandacht te besteden aan de rol van intellectuelen, stelt Criminaliteit is vooral vanaf begin jaren 1980 dominant geworden. Belang-
Neocleous dat de veiligheidsintellectueel met zijn basis op de universiteit rijke politieke programma’s van de overheid zijn: Samenleving en Crimi-
een belangrijke actor is ter legitimering en conceptualisering van het naliteit (1985) gericht op het mobiliseren van de samenleving bij de
veiligheidsprobleem en de manier waarop ‘werelden’ (moeten) worden bestrijding van criminaliteit en het verstevigen van allerhande ‘binding’
geordend (N 162). De ‘gebiedsstudies’ (area studies) en ‘(massa)communi- met de samenleving en functioneel toezicht; de Integrale Veiligheids-
catiestudies’ die opkwamen als gevolg van de Koude Oorlog en door de rapportage (1993) waar criminaliteit is opgenomen in het concept veilig-
veiligheidsstaat werden gefinancierd (dus letterlijk het product zijn van de heid en interdepartementale samenwerking centraal staat met daarin ook
veiligheidsstaat, zo stelt Neocleous met klem: N 180), moesten politiek vij- een lokale focus waarbij gemeenten een regierol moesten gaan spelen;
andige, potentieel vijandige en economisch vijandige gebieden en popula- Criminaliteit In Relatie tot de Integratie Etnische Minderheden (1997)
ties in kaart brengen voor onder andere psychologische oorlogsvoering waarin de relatie tussen criminaliteit en allochtonen wordt gelegd; Inves-
via verschillende media (N 166 en 179). Zo ontstonden bijvoorbeeld de teren in een Zichtbare Overheid (2001) en het veiligheidsprogramma Naar
academische ‘Ruslandstudies’, ‘Aziëstudies’, ‘Afrikastudies’, ‘(West-)Euro- een Veiliger Samenleving (2002) waarin vooral gepleit wordt voor duide-
pastudies’ en ‘Latijns-Amerikastudies’. De hier ontwikkelde modellen, zo- lijke handhaving door de overheid en repressieve maatregelen centraal
als de indeling van de wereld in de eerste wereld, de tweede wereld en de staan; en het programma Veiligheid begint bij Voorkomen (2007) dat
derde wereld, zouden een belangrijke rol gaan spelen in de ontwikkeling meer de preventieve kant benadrukt. Zoals Simon aangeeft voor Amerika
van nieuw tactisch beleid en opgenomen worden in het dagelijks is ook in Nederland de aandacht voor het slachtoffer toegenomen (Bou-
taalgebruik (N 170-172). Op deze manier werden ook ‘veiligheidsinter- tellier 2003). Een goed voorbeeld is de manier waarop het kabinet
venties’ in derdewereldlanden gelegitimeerd. Deze landen moesten zich Balkenende I de agenda voor de komende tien jaar bepaalde. Gesteld
‘ontwikkelen’ tot eerstewereldlanden en werden aldus het ‘slagveld’ van wordt dat er sprake is van een disbalans tussen de bescherming van de
de Koude Oorlog in naam van de veiligheid van de eerste wereld (N 171 en samenleving en slachtoffers en de rechten van daders. Daarom ‘dient het
173-175). kabinet te streven naar een herstel van de balans tussen de bescherming
van de samenleving en (potentiële) slachtoffers tegenover de rechten van
Is er ook in Nederland sprake van een besturen via veiligheid en crimi- (potentiële) daders en de bescherming van hun persoonlijke levenssfeer.
naliteit? Er zijn wel aanleidingen om deze vraag te onderzoeken, zowel De positie van slachtoffers dient verbeterd te worden’ (Coalitieakkoord
landelijk als in het bijzonder met betrekking tot Rotterdam (vgl. Downes 2002, 10). Tegelijkertijd problematiseren de politieke programma’s speci-
en Van Swaaningen 2007). Hierbij gaat het om de aandacht voor het the- fieke plaatsen, groepen en individuen zoals risicoplaatsen, risicojongeren
ma in de media en de wetenschap, activiteiten van burgers die bij en veelplegers. Dit problematiseren maakt specifieke interventies mogelijk
veiligheidsbeleid worden betrokken of daartoe zelf initiatief nemen en om (zie hieronder bij ‘technieken’). Hierbij wordt de lat hoog gelegd: een
initiatieven van de overheid. Vanwege de ruimte beperk ik mij tot een

121
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Friso van Houdt – Taking Foucault into the field

belangrijk doel hierbij is het reduceren van criminaliteit met 25% (Veilig- totalitaire ‘andere’ (bijvoorbeeld communistisch Rusland) tegelijkertijd
heid Begint Bij Voorkomen 2007, 7). de identiteit op van Amerika als het land van de vrijheid (‘celebrating
Americanism’: N 165) met de missie om de wereld veiligheid te brengen
door de introductie van het kapitalistische (wereld)marktmodel (N 172).
Zo werden ook interne ‘anderen’ ofwel ‘communisten’ en ‘seksueel ge-
Technieken van governmentality: ‘noodtoestand’, ‘othering’ en ‘verban- perverteerde mensen’ als veiligheidsrisico genoemd (‘no communists or
nen’ cocksuckers in the library’: N 123) en werd een loyaliteitsprogramma
opgetuigd dat miljoenen Amerikanen zou screenen en het beeld van
Neocleous geeft aan dat de techniek van de noodtoestand een belangrijke Amerika als eenheid van ‘loyale burgers’ versterkte (N 124). Dit alles in
manier is om orde te creëren in zowel fascistische als liberale samenle- naam van ‘veiligheid’, zo stelt Neocleous, met als voornaamste middel
vingen (N 57). Het patroon is hierbij steeds weer hetzelfde: ‘uitsluiting’ en ‘geweld’ (N 175).

‘Er gebeurt iets wat leidt tot de eis voor nieuwe en meer krachtige veilig- De techniek van othering kan voor Nederland in relatie tot burgerschap
heidsmaatregelen; noodwetgeving wordt geïmplementeerd; geleidelijk worden beschreven. Burgerschap kan worden opgevat als een belangrijk
worden de nieuwe instrumenten voorbij hun oorspronkelijke doel ge- mechanisme van in- en uitsluiting dat complex (bestaand uit meerdere
bruikt of voor situaties waar ze niet oorspronkelijk voor zijn bedoeld; de dimensies), contextueel (in verschillende perioden anders ingevuld) en
noodmaatregelen worden vervolgens in normale wetgeving omgezet’ (N configurationeel (gerelateerd aan andere technieken van populatiemana-
67). gement) is. Burgerschap, met de verschillende adjectieven die vandaag de
dag worden gebruikt (zoals verantwoordelijk, actief en goed burgerschap),
Hierbij kan alles als noodtoestand worden uitgeroepen, omdat alles vanuit is dus een van de technieken van populatiemanagement. Enkele voorbeel-
de sleutel van veiligheid begrepen kan worden. Dit gebeurde met drugs, den hiervan zijn: het door middel van ‘actief burgerschap’ onderscheid
hooligans, kindermisbruik, klassenstrijd, natuurrampen, de angst voor maken tussen de ‘goede burger’ en de ‘risicioburger’ waardoor interven-
het uitsterven van dieren en verzet tegen mondialisering (N 68). ties mogelijk worden gemaakt (Van Gunsteren 2004). Hierbij zijn het
Uitzonderlijke situaties en problemen, tijdelijkheid en de bescherming vooral de ‘andere’ burgers die onderworpen worden aan interventies. Dit
van de samenleving zijn hierbij een retorische tactiek waarbij het verschil gebeurt vaak vanuit een culturistisch discours (Schinkel 2007) waardoor
tussen oorlog en vrede vervaagt (N 67-68). De ‘normale staat’ en ‘uitzon- een ‘virtualisering van burgerschap’ plaatsvindt en burgerschap voor be-
derlijke staat’ vloeien in elkaar over (N 35 en 40). Dit is ook zichtbaar in de paalde ‘anderen’ een onbereikbaar maar dwingend ideaal wordt (Van
belangrijkste metafoor die voor sociaal beleid wordt gebruikt, namelijk die Houdt en Schinkel 2009). Vooral op ‘allochtonen’ en dan specifiek ‘alloch-
van ‘oorlog’ (S 261). Voor Nederland kan gedacht worden aan Rotterdam tone jongeren’ vinden interventies plaats. Othering hangt sterk samen
en het Rotterdamse beleid waarin begrippen als ‘sociale herovering’, met de techniek van verbannen.
‘stadsmariniers’, ‘hotspots’, ‘interventieteams’ en ‘veiligheidsrisicogebie-
den’ een centrale rol spelen (zie voor een kritiek en toepassing van het Een belangrijke techniek van hedendaags bestuur via veiligheid en
concept ‘noodtoestand’ op Nederland: Schinkel en Van den Berg 2010). criminaliteit is de techniek van de ‘ban’, zoals het verbieden van toegang
tot bepaalde plaatsen en het massaal opsluiten van specifieke groepen (S
Een andere techniek is die van othering (N 110).3 Volgens Neocleous zijn 172). Drie elementen van de massale opsluiting zijn volgens Simon van
de veiligheidsprojecten ook identiteitsprojecten, waarbij veiligheid-identi- belang: ten eerste de omvang, ten tweede de selectiviteit en ten derde de
teit-loyaliteit aan elkaar zijn gekoppeld (N 106-141 en 165). Zo leverde het gevangenis als opslag van menselijk afval (S 141). De gevangenis krijgt zo

122
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Friso van Houdt – Taking Foucault into the field

een nieuwe en belangrijke rol toebedeeld als techniek van populatie- Kritiek op veiligheid en besturen via criminaliteit
beheer waarbij sprake is van een nieuw geloof in de gevangenis als manier
om ‘de samenleving’ te beschermen. Het toepassen van de vrijheidsstraf Foucault stelt dat macht niet alsmaar in negatieve en repressieve termen
op specifieke categorieën/groepen wordt ook wel selective incapacitation begrepen moet worden, maar dat gekeken moeten worden naar datgene
genoemd (Feeley en Simon 1992) of ‘selectief verbannen’ via het federale wat macht mogelijk maakt (Foucault 1975) en tegelijkertijd dat zijn ana-
programma genaamd Project Exile (S 143). Hierbij gaat het niet zozeer om lyse niet uitgaat van de opvatting dat alles slecht is, maar dat alles gevaar-
het ideaal van resocialisatie maar eerder om het selectief onschadelijk lijk is, als een vorm van hyper- en pessimistisch activisme (Foucault 1997,
maken en uit de populatie verwijderen van bepaalde categorieën daders. 256 in Dean 1999. 40). Het gaat er dus om te laten zien wat macht produ-
De belangrijkste indicator is ras: dit door het hard bestraffen van en ceert en welke gevolgen dat heeft, waarbij altijd de mogelijkheid bestaat
intensief toezicht houden op vormen van criminaliteit die voornamelijk tot kritiek en tot activisme. Wat mij betreft is dat een belangrijke aanspo-
in bepaalde gemeenschappen voorkomen, waarbij vooral ‘Afro-Amerika- ring en uitgangspunt voor (wetenschappelijk) onderzoek ofwel een be-
nen’ en ‘Latino’s’ worden opgespoord en getroffen (S 142; vgl. Wacquant langrijk tactisch principe. Een principe dat ook centraal staat in het
2004).4 Deze techniek wordt vandaag de dag ook buiten Amerika toegepast governmentality-perspectief (Dean 1999).
in de oorlog tegen het terrorisme. Ras en religie zijn dan de indicatoren
voor de gevaarlijke klasse die o.a. in Guantánamo Bay moet worden opge- Neocleous en Simon leveren beiden kritiek op het hedendaags besturen
sloten (S 267; N 39). via veiligheid en criminaliteit door enerzijds een beschrijving te geven van
de manier waarop de strategieën, politieke programma’s en technieken
Is er ook sprake van de techniek van de ban in Nederland? Opvallend is de opereren en anderzijds de gevolgen ervan te doordenken. Beide auteurs
herwaardering van de gevangenis als techniek van populatiemanagement. stellen dat het denken in termen van veiligheid een denken is in termen
Ook in Nederland is er sprake van een explosieve groei van de gevange- van onveiligheid en angst en daarmee een cultuur van angst oplevert
nispopulatie en het selectief onschadelijk maken ter bescherming van de (bijvoorbeeld S 21; N 107). Deze angst wordt vervolgens weer uitgebuit om
samenleving. Kijken we bijvoorbeeld voor de omvang naar de ontwik- nieuwe politieke programma’s en technieken mogelijk te maken: een
keling van het aantal personen dat op de 100.000 mensen in de gevangenis cultuur van controle (zie hiervoor ook Garland 2001). Angstige mensen
zit, dan zien we een stijging van 18 op de 100.000 in 1973 naar 49 op de zijn vooral conformisten die graag hun rechten inleveren in naam van
100.000 in 1992 naar 110 op de 100.000 in 2007.5 Ook is er sprake van een veiligheid (S 21). In hun beschrijving laten beide auteurs op foucaultiaanse
specifieke aanpak van bepaalde groepen, zoals Marokkaanse jongeren, wijze zien dat angst en veiligheid productief zijn voor een nieuwe manier
waarbij cultuur als verklaring voor criminaliteit wordt gezien (Schinkel van besturen en dat dit geld, nieuwe technieken en mogelijkheden
2007). En ook kan worden gedacht aan de in 2004 ingevoerde maatregel oplevert.
Inrichting Stelselmatige Daders (ISD). De belangrijkste reden zoals
aangegeven in art. 38m Sr is de beveiliging van de samenleving tegen veel- De kritiek van Simon is hierbij minder vergaand dan de radicale kritiek
plegers. Veelplegers kunnen voor twee jaar achter slot en grendel ge- van Neocleous. Simon laat zien hoe het besturen via criminaliteit demo-
plaatst worden met een sober regime (Struijk 2007). Meer algemeen kan cratische en rechtsstatelijke problemen oplevert.6 Daar waar Simon het
worden gesteld dat de ‘ban’ een belangrijke techniek is geworden: denk thema verlegt naar een ‘oorlog tegen kanker’ en dus het liberale veilig-
aan openbaarvervoerverboden, gebiedsverboden, huisverboden en stadi- heidsproject blijft omarmen (S 259 e.v.) met de mogelijkheid tot het
onverboden (vgl. Van de Bunt en Van Swaaningen 2004 en S 172). Hierbij uitroepen van noodsituaties, neemt Neocleous een radicale positie in door
heeft vooral de burgemeester belangrijke instrumenten in handen ge- te stellen dat het denken in termen van veiligheid moet worden verlaten
kregen. (N 72-74 en 185-186) wat zelfs gepaard moet gaan met geweld. Waar het

123
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Friso van Houdt – Taking Foucault into the field

Neocleous om gaat is het ontmaskeren van veiligheid als ideologie7, als Literatuur
depolitiserende manier om de kapitalistische (wereld)samenleving te or-
denen en dat betekent een radicale tegenstand tegen een politiek geba- Agamben, G. (2002) Homo sacer. De soevereine macht en het naakte
seerd op veiligheid (N 185-186). In navolging van Benjamin stelt Neo- leven. Amsterdam: Boom/Parresia.
cleous dat de strijd
Agamben, G. (2005) State of exception. Chicago: The University of Chica-
‘need[s] to be fought not by demanding a return to the “normal” rule of go Press.
law, but in what Benjamin calls a real state of emergency, on the grounds
that only this will improve our position in the struggle against the fascism Boutellier, H.(2003) De veiligheidsutopie. Hedendaags onbehagen en ver-
of our time. And this is a task which requires violence, not the rule of law’ langen rond misdaad en straf. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers.
(N 74. Curs. or.).
Bunt, H. van de en R. van Swaaningen (2004) ‘Van criminaliteitsbestrij-
Wat mij betreft is het tactisch principe van ‘alles is [potentieel] gevaarlijk’ ding naar angstmanagement’. In: E. Muller (red.) Veiligheid. Deventer:
een belangrijke impuls voor kritisch onderzoek.8 Zouden we echter zowel Kluwer, 661-673.
Benjamin als Foucault toepassen op deze laatste gewelddadige vorm van
activisme dan is het nog maar de vraag in hoeverre deze vorm van kritiek Burchell, G. (1993) ‘Liberal government and techniques of the self’. Eco-
en toepassing standhoudt. Daar waar het pleidooi tot kritiek en activisme nomy & Society 22 (3), 267-282.
sympathiek is in mijn ogen, roept het betoog van Neocleous in ieder geval
de vraag op welke de grenzen zijn van (wetenschappelijk) activisme: lig- Burchell, G., C. Gordon en P. Miller (red.) (1991) The Foucault effect.
gen die grenzen bij de pen c.q. het toetsenbord of hieraan voorbij? En als Studies in governmentality. Chicago: University of Chicago Press.
de grenzen liggen bij de pen c.q. toetsenbord waar liggen dan de grenzen
van de inhoudelijke boodschap of tot waar en wat mag worden opge- Dean, M. (1999) Governmentality. Power and rule in modern society.
roepen (activisme, strijd of fysiek geweld)? Moet tegen deze radicale vorm Londen: Sage Publications.
van activisme niet ook weer het tactisch principe van Foucault gelden dat
alles gevaarlijk is? Donzelot, J. (1979) ‘The poverty of political culture’. (Vert. C. Venn.)
Ideology and Consciousness, 73-86.
Donzelot, J. en C. Gordon (2008) ‘Governing liberal societies. The Fou-
Friso van Houdt (EUR) studeerde criminologie en sociologie en werkt cault effect in the English-speaking world’. Foucault Studies 5, 48-62.
momenteel aan een dissertatie waarin de transformatie van burgerschap
in Nederland vanuit het governmentality-perspectief wordt onderzocht. Downes, D. en R. van Swaaningen (2007) ‘The road to dystopia. Changes
in the penal climate in the Netherlands’. In: M. Tonry en C. Bijleveld
(red.) Crime and justice in the Netherlands. Chicago: Chicago University
Press.

124
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Friso van Houdt – Taking Foucault into the field

Feeley, M.M en J. Simon (1992) ‘The new penology. Notes on the emer- O’Malley, P. (2001) ‘Governmentality’. In: E. McLaughlin en J. Muncie
ging strategy of corrections and its implications’. Criminology 30 (4), 449- (red.) The Sage dictionary of criminology. Londen: Sage Publications.
474.
Rose, N. (1999) Powers of freedom. Reframing political thought. Cam-
Foucault , M. (1966) Les mots et les choses. Une archéologie des sciences bridge: Cambridge University Press.
humaines. Parijs: Gallimard.
Rose, N. en P. Miller (1991) ‘Political power beyond the State. Problematics
Foucault, M. (1975) Surveiller et punir. Naissance de la prison. Parijs: Galli- of government’. The British Journal of Sociology 43 (2), 173-205.
mard.
Rose, N., P. O’Malley en M. Valverde (2006) ‘Governmentality’. Annual
Foucault, M. (1984) ‘Polemics, politics and problematizations’. In: M. Review of Law and Social Science 2, 83-104.
Foucault (1997) Ethics. Essential works of Michel Foucault Vol. I. Londen:
Penguin Books. Schinkel, W. (2007) Denken in een tijd van sociale hypochondrie.
Kampen: Klement.
Foucault, M. (2003) Society must be defended. Londen: Penguin Books.
Schinkel, W. en M. van den Berg (2010) ‘City of exception. The Dutch
Foucault, M. (2007) Security, territory, population. New York: Palgrave revanchist city and the urban homo sacer’. Te verschijnen in Antipode.
MacMillan.
Schinkel, W. en F. van Houdt (2010) ‘Besturen door vrijheid. Neoliberaal
Foucault, M. (2008) The birth of biopolitics. New York: Palgrave Mac- communitarisme en de verantwoordelijke burger’. Te verschijnen in
Millan. Bestuurskunde.
Garland, D. (2001) The culture of control. Crime and social order in Simon, J. (2007) Governing through crime. How the war on Crime
contemporary society. Chicago: Chicago University Press. transformed American democracy and created a culture of fear. Oxford:
Oxford University Press.
Gunsteren, H. (2004) Gevaarlijk veilig. Terreurbestrijding in de demo-
cratie. Amsterdam: Van Gennep. Struijk, S. (2007) ‘Rechtshandhaving en veelplegers. Ontwikkeling van
drang naar dwang’. In: J. Blad (red.) Strafrechtelijke Rechtshandhaving.
Houdt, J.F. van en W. Schinkel (2009) ‘Aspecten van burgerschap’. Beleid Den Haag: Boom Juridische Uitgevers, 343-368.
en Maatschappij 1, 50-59.
Wacquant, L. (2004). Punir les pauvres. Le nouveau gouvernement de
Neocleous, M. (2008) Critique of security. Edinburgh: Edinburgh Univer- l’insécurité sociale. Marseille: Agone.
sity Press.
O’Malley, P. (1992) ‘Risk, power, and crime prevention’. Economy and
Society 21 (1), 252-275.

125
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Friso van Houdt – Taking Foucault into the field

De Creative Commons Licentie is van toepassing op dit artikel (Naamsvermelding-


Niet-commercieel 3.0). Zie http://creativecommons.org/licenses/by-nc/3.0/nl voor meer
informatie.

1 Gouvernementalité is vooral door Angelsaksische wetenschappers uitgewerkt en het


wordt in de Angelsaksische literatuur vertaald als governmentality. Governmentality is
de term die ik hieronder zal hanteren.

2 In tegenstelling tot de Angelsaksische landen is in Nederland het governmentality-


perspectief nog niet uitvoerig toegepast (zie Donzelot en Gordon 2008).

3 Vergelijk Foucault (2003, 256 e.v.) waarin hij ingaat op racisme als manier om moord
(letterlijk of in de zin van politieke uitsluiting) en geweld tegen ‘anderen’ te legitimeren.

4 Simon merkt op dat voor de eerste groep een op de drie, voor de tweede een op de
zeven en van de blanke mannen een op de zeventien een keer naar de gevangenis moet
en dat de kans voor een Afro-Amerikaanse man om naar de gevangenis te gaan hoger is
dan de kans dat hij een opleiding geniet, in militaire dienst gaat of trouwt (S 141).

5 Downes en Van Swaaningen (2007) Prison brief for the Netherlands (27-10-2009),
http://www.kcl.ac.uk/depsta/law/research/icps/worldbrief/wpb_country.php?country=15
7 World prison population list (zevende editie) (27-10-2009), http://www.kcl.ac.uk/-
depsta/law/research/icps/downloads/world-prison-pop-seventh.pdf.

6 Een vergelijkbare positie wordt in Nederland ingenomen door Focqué en ’t Hart (1990),
Kelk (1990) en Blad (2007) onder de noemer ‘strafrechtelijk instrumentalisme’.

7 Het doel van deze bespreking was vooral de productiviteit van foucaultiaanse perspec-
tieven, in het bijzonder governmentality, te laten zien. Neocleous combineert Marx en
Foucault (N 13) zonder dit te ‘problematiseren’. Echter de relatie tussen Marx en
Foucault levert meer spanning en complexiteit op dan Neocleous suggereert.

8 De paradox is hier alleen dat we in een denken in termen van veiligheid blijven steken.

126
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie

Andrew Benjamin en Charles Rice (red.) (2009) Walter Benjamin and the
Architecture of modernity. Melbourne: re.press, 224 p., € 26,65.
SIGNALEMENTEN
Wie afgaand op de titel denkt dat dit boek over architectuur gaat komt
bedrogen uit. De redacteuren van deze bundel stellen de vraag op welke
manier architecturale kwesties een rol spelen in Benjamins filosofie. Hun
Krisis, 2009, Issue 3 antwoord is dat Benjamins werk bij uitstek de ‘architectuur van de mo-
www.krisis.eu derniteit’ heeft weten bloot te leggen. Dat wil zeggen, in zijn inter-
disciplinaire aanpak benadert Benjamin de moderniteit vanuit het samen-
spel van haar verschillende elementen, en toont zo de verbindingen
tussen kunst, literatuur en urbanisme. De auteurs borduren hierop voort
en stellen zich ten doel datgene wat impliciet blijft in Benjamins werk
verder te ontwikkelen en toe te passen op de huidige tijd.
Maarten Doorman (2009) Denkers in de grond. Een homerun langs 40
graven. Met foto’s van Fredie Beckmans. Amsterdam: Uitgeverij Bert Hoewel er in verschillende bijdrages gesproken wordt over de ‘architec-
Bakker, 178 p., € 19,50. tuur’ van Benjamins filosofie (discourse design), is er helaas nauwelijks
aandacht voor zijn filosofie over architectuur. De bijdrages hebben zeer
‘Zijn we niet allemaal de held in ons eigen drama en slechts de figurant in uiteenlopende onderwerpen van ‘het belang van kitsch’ tot een Benja-
dat van een ander?’ Deze uitspraak van Arthur Schopenhauer wordt miniaanse analyse van de films van Wong Kar-Wai. De verbindende factor
gelogenstraft door dit boek met prachtige portretten van de begraaf- tussen de verschillende artikelen lijkt er dus met de haren bijgesleept te
plaatsen van veertig beroemde Europese filosofen. Maarten Doorman zijn en dat is jammer, want hierdoor onderscheidt dit boek zich niet van
(tekst) en Fredie Beckmans (foto’s) eren ze nu eens niet door hun werk te de vele andere Benjaminbundels die er jaarlijks verschijnen. De Austra-
lezen en erover te schrijven, maar door hun zerken onder de aandacht te lische uitgever, re.press, heeft overigens het uiterst sympathieke uitgangs-
brengen. Zo verbeelden ze scènes uit een huwelijk die in Kalingrad dage- punt om van al haar boeken de open acces-variant via haar website
lijks voor het grafmonument van Immanuel Kant worden opgevoerd, beschikbaar te stellen (http://www.re-press.org).
waarbij de bruid na de nodige wodka haar boeket op het graf gooit. Wie
geen letter van Jerémy Bentham heeft gelezen, kan wellicht genieten van JG
het academisch theaterstuk waarin hij postuum een rol speelt. In het
University College London hebben ze zijn lijk goed zichtbaar in een kast
gestopt waar dagelijks studenten en docenten aan voorbij lopen. De
portretten van de rustplaatsen van Kant, Bentham en achtendertig andere Rahel Jaeggi en Tilo Wesche (red.) (2009) Was ist Kritik? Frankfurt am
filosofen worden geflankeerd door vijf stukken over de helse tochten die Main: Suhrkamp, 375 p., € 14,00.
Doorman en Beckmans hebben gemaakt om de hoofdarbeiders zo mooi
voor het voetlicht te krijgen. Zowel in het alledaagse leven als in de wereld van de filosofen neemt
kritiek een belangrijke plaats in. Overal waar smaken verschillen, een
RG keuze moet worden gemaakt of de wereld er anders had kunnen uitzien
dan ze is, wordt kritiek uitgeoefend. De vraag is echter of er een kloof

127
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Signalementen

bestaat tussen de kritiek van de doorsneeburger en die van de filosoof, en Peter Singer (2009) The Life You Can Save. Acting Now to End World Pov-
zo ja, hoe die kan worden gedicht. Daarnaast kan gevraagd worden of erty. New York: Random House, 206 p, € 14,79
kritiek altijd constructief moet zijn en welke normatieve maatstaven de
criticus ter beschikking heeft om giftige pijlen af te schieten. Deze en Jaarlijks sterven tien miljoen kinderen die jonger zijn dan vijf jaar aan
andere vragen over kritiek komen in deze bundel aan bod. Interessant is armoedegerelateerde problemen. Het betoog dat de vermaarde ethicus
het gesprek dat Robin Celikates voerde met vertegenwoordigers van twee Peter Singer in zijn nieuwste boek hierover uiteenzet, valt in vier zinnen
vormen van kritische maatschappijtheorie: Luc Boltanksi en Axel Hon- samen te vatten. Dood en lijden voortvloeiend uit een tekort aan voedsel,
neth. Ruth Sonderegger maakt in haar bijdrage duidelijk dat de sociologie onderdak en medische zorg zijn verwerpelijk. Wanneer we in staat zijn
van Pierre Bourdieu en de films van de broers Dardenne inspirerend om iets wat verwerpelijk is te voorkomen zonder dat we daarvoor grote
kunnen zijn voor degenen die zich bezig houden met ideologiekritiek. offers hoeven te brengen, is het fout om dat na te laten. Door geld te
geven aan ngo’s, kunnen we de dood en het lijden verminderen van
RG mensen die een tekort aan voedsel, onderdak en medische zorg hebben
zonder dat dat van ons grote offers vereist. Daarom is het fout wanneer
we geen geld geven aan ngo’s. Singer verdedigt deze redenering tegen
mogelijke kritiek en schetst vervolgens een realistische utopie van een
Friedrich Schiller (2009) Brieven over de esthetische opvoeding van de wereld zonder armoede.
mens. Amsterdam: Octavo publicaties, 144 p., € 12,50.
RG
Hoewel de Franse Assemblée Nationale hem – samen met George
Washington en Jeremy Bentham – tot ereburger van de republiek be-
noemde, was Schiller zeer kritisch over de Franse revolutie. Hij veraf-
schuwde het bloed dat in naam van de vrijheid vloeide. Volgens Schiller is
het alleen mogelijk een op de rede gebaseerde staat te stichten, als de
bevolking innerlijk op de beoogde vrijheid is voorbereid. Hiervoor is geen
politiektheoretische, maar een esthetische opvoeding vereist, want juist in
de belangeloosheid van kunst schuilt een essentiële morele waarde. Zo
schrijft Schiller enkele jaren na de Franse revolutie in zijn Brieven over de
esthetische opvoeding van de mens. De eerste publicatie van de onlangs
opgerichte uitgeverij Octavo betreft een herziene uitgave van deze be-
roemde brieven. Vertaald en van een nawoord voorzien door Aart J.
Leemhuis.

JG
De Creative Commons Licentie is van toepassing op dit artikel (Naamsvermelding-
Niet-commercieel 3.0). Zie http://creativecommons.org/licenses/by-nc/3.0/nl voor meer
informatie.

128

Vous aimerez peut-être aussi