Vous êtes sur la page 1sur 5

Tinseltown | Abattoir Fermé (ism.

Nona)
Nieuwpoorttheater, 09.12.2006

Autopsie van een valse vonk, iets tussen spiegel en automaat (…)

Met Tinseltown regisseert Abattoir Fermé de scène van de verbeelding

Voorovergebogen. Met het hoofd tussen de benen. Uitpuilende ogen. Zo zie ik de


narrenblik van Stef Lernous, regisseur en artistiek leider van Abattoir Fermé, achter
zich in het rond grijpen. Ongetwijfeld merkt hij daarbij dat het de wereld is die met
haar bewoners op (haar) kop staat. Inderdaad, op kop én op haar kop. De wereld waar
het bekende Amerikaanse slang–woord tinseltown naartoe verwijst, blijkt het artificiële
decor van Hollywood. Tijdens de gelijknamige theatervoorstelling zijn haar bewoners
niet langer de box–office koplopers, maar waardeloze neppersonages, vulgair uitgestald
achter de coulissen van glitter en glamour.

Een vertaling van het Engelse werkwoord to tinsel balt het mechanisme van Hollywood gevat
samen; tinseltown is immers een dorp dat de illusie van een ‘valse vonk’ (door)geeft. Eerder
dan een dorp is het dus vooral decor. Met ‘Tinseltown’, het middenluik van hun
Chaostrilogie, na ‘Indie’ (2005) en voor ‘Lala-land’ (2007), toont Abattoir Fermé de
achterkant van dit decor. Met het spotwoord tinseltown ontmaskert de Amerikaanse
volksmond vanaf 1975 niet alleen de schitterende etalage van filmiconen en andere afgoden,
ook de massale exploitatiedrang van de filmindustrie en zelfs de eigenlijke oertechnologie
van een magica laterna moeten eraan geloven. Gezichtsbedrog à la carte; de perverse
mechanismen van de illusie zorgen voor een planeetomspannende verdoving, op maat voor
individueel vermaak. Maar vergis je vooral niet. Deze keer kaarten we meer dan alleen
ideologische maatschappijkritiek aan. Net als bij hun andere producties, zoals ‘Galapagos’
(2004) en ‘Testament’ (2006) tart Abattoir Fermé het lichaam op scène. Vergelijk het met een
trap in de edele delen van de klassieke theaterbeleving, een bacterie die begint te woekeren en
plots voedsel voor de geest wordt.

– Je probeert het te negeren. Maar even plots zeg je, ja! Trap nog maar eens na (…).

Ranzige, kokhalzende beelden slokken je gulzig op en laten je minutenlang terminaal


grijnzend achter. Geen oppervlakkig, populair entertainment, geen tinseltown als the real
thing, maar pure dreiging. Uiteraard boven alles: een ludieke, maar alles behalve lucratieve
zedenschennis. Een spektakel waarvan de speklaag ofwel afgeschraapt, ofwel extra extatisch
in de verf gezet wordt. In ‘Tinseltown’ rilt het vlees nog na; als tijdens een dissectie van de
gewelddadig donkere onderkant van het genie; als tijdens een lijkschouwing op de
bordkartonnen samenleving van het sterrendom. Wel gelet op de fauna van het kadaver dat
blijft floreren. ‘Is het een kip? Is het een vogel?’ Neen, het is maar een film. ‘En nog eens.
Nog eens!’

Automatisch op auditie
Een opgezwollen, mannelijke stem scheert brutaal laag door de verduisterde zaal. Softcore
voice-over? Misschien nog wat popcorn erbovenop? Geen seconde later sneert het opgefokte
ritme van de Eighties-hit Popcorn dwars door de oren. Het silhouet van een mislukte
billboard babe (Kirsten Pieters) stuift tot vooraan in het midden van de scène. Hardcore
billenkletsen of body-to-body? Hoofd half in de nek lijkt ze met furieus opengesperde
neusvleugels de verderfelijke geuren van het publiek op te willen snuiven. Met strak
neergehaalde mondhoeken blaft ze haar levensverhaal dat van een godvergeten oord naar de
zoektocht voor een betere toekomst leidt. Van achter haar nadert de bonkige verschijning van
een man.

In ‘Tinseltown’ draait alles rond de goddelijk gruwelijke gratie van een beruchte regisseur,
Wilfried Pateet-Borremans, een afschuwelijke demiurg, indrukwekkend belichaamd door
Chiel van Berkel. Op de dool door deze spookstad overvalt hij twee aan lager wal geraakte
dames (Kirsten Pieters en Charlotte Vandermeersch) met een glansrol voor zijn nieuwste
kaskraker L’Autopsie Phénoménale de Dieu. Eerder dan een natte droom wordt deze
ontmoeting een ware nachtmerrie. Eerder dan dat er roem voor het grijpen ligt, blijkt het
witte doek een loodzware tol te eisen.

‘Ken je me?’ En de regisseur zet de ondervraging dwingend verder. ‘Ken je mijn films?’ Eén
voor één haspelt hij oppervlakkige criteria af. ‘Acteurs, scenario, belichting, regie…’
Bulderlach. Zo rond de vinger gewonden. Wat verdwaasd verzint ze voor elk steekwoord een
bevredigend strak antwoord uit eender welke snelcursus voor beeldstrategieën. Om haar
geheugen definitief door te lichten, vraagt de regiseur haar, bij zijn signaal, spontaan het
woordje ‘en’ te spelen. Als ze dan op de koop toe haar tekst verliest, volgt een rake klap op
de rechterwang. Slapstick. Zolang ze jammert, jakkert hij haar grondig af. Vaporeus
gehoorzaamt ze haar traject op scène. Van links naar rechts en weer terug. Keer op keer biedt
ze het publiek de ene en ook de andere, iets minder rood geworden wang aan. Van overgave
en onderdanigheid gesproken. Zelfs terwijl de regisseur zich angstaanjagend verslikt in één
van zijn eerste, maar niet minder verschrikkelijke doodsreutels, rest zijn wens als haar bevel
tijdens deze audition automatique, met de actrice als zijn persoonlijk geprogrammeerde
automaat, een lustapparaat waar de regisseur zijn fantasieën op kan botvieren. Wanneer ze
toch even hijgend durft te informeren of alles in orde is, snauwt hij haar met afgepelde
keelklanken toe.

‘L’enfer c’est les autres’

Vanaf de zijkant wordt een lege tafel centraal op scène gereden. Wanneer de regisseur een
armtierig koffiehuis in ‘tinseltown’ binnenwaait, leert hij er de sjofele uitbaatster kennen. Na
de tenenkrullende traagheid van hun eerste onwennige kennismaking daagt de mogelijkheid
dat de verheldering en de langzame uitwerking van sobere verhaallijnen noodzakelijk is om
de verbeelding in de daaropvolgende, ontregelende sequensen optimaal te mobiliseren. Op
aandringen van de uitbaatster kruipt de hevig reutelende regisseur, van kop tot teen ontkleed,
tussen het geplastificeerde beddengoed. Later worden de koffie en het kraken van het klontje,
de versteende kip op het bord en het ‘gelepelde’ melodietje van Popcorn huiveringwekkende
elementen die terugkeren in de verbeelding die de regisseur eigenlijk zelf wil regisseren,
maar finaal met hem aan de haal gaat. Wanneer hij zich op scène verliest in een
koortsdromerige sequens, tergt en tast zijn kwelgedrag ongetwijfeld ook de verbeelding van
het publiek aan.
Met ‘Tinseltown’ laat Abattoir Fermé zien hoe de verbeelding hallucinant geregisseerd en in
scène gezet kan worden,
Zonder daarbij de afwijking of het bijzondere als regel te verheerlijken.

De geregisseerde hallucinatie verwekt als het ware een echografie van spiegelscènes
waardoor de contouren van de personages in essentie wazig blijven. Als een tirannieke
vroedvrouw tracht de regisseur de hoogzwangere behoefte te overleven om zich creatief te
verlossen van de prille vrucht van zijn meesterwerk L’Autopsie Phénoménale de Dieu.
Gedaanteveranderingen en vervormingen koloniseren de lichamen op scène – als waren het
verse lijken die door de eerste insecten ingepalmd en verteerd worden – waardoor zowel de
rollen van de dames als van de regisseur inwisselbaar worden. De dames worden elkaar,
terwijl de regisseur, misschien wel even samenzweerderig, de dames wordt. Maskers,
kostuums en meel zetten de werking van de illusie niet alleen kracht bij, maar ook stevig
onder druk, als een afgesloten pot die voorbij het kookpunt dringend ontlucht mag worden.

Langs beide zijden van de centrale tafel wordt telkens één extra aangereden. Telkens als de
dames, stijf opgekleed en met een kort, rood gasmasker op, de tafels benaderen, werpen ze
één been hoog achterwaarts. Terwijl de regisseur gretig een met meel overgoten maaltijd
verorbert, verleiden de twee dames elkaar op de tafel tot een bont lesbisch tableau van speels
ontblote torso’s. Heupwiegend naast de ‘melig’ kwijlende regisseur vullen ze dit beeld aan tot
een verbijsterende chiaroscuro-compositie van lichtende naakte lichamen en een smeuïg
gebekte holbewoner. Zodra één van de twee dames vooraan de beide benen wijdopen spreidt,
vist de andere er een vuurrood lint van tussenuit.

(Om de totale verbijstering enigszins te doorbreken, verwijst het woord tinsel vanaf 1593 zo
even terloops naar ‘dunne repen’ die nutteloos glanzen, als een soort versiering of ‘decorum
van glitterend materiaal’.)

Terwijl haar metgezel het lint of tinsel er meter na meter laat uitglijden, ensceneert ze tegelijk
een hilarisch krachtige opknoping van de regisseur als ontknoping van dit groteske erotische
intermezzo.

‘Zijn we hier om te sterven of om geboren te worden?’


In den beginne alleszins met de navelstreng als sierwerk gevlochten om de nek.

Het herinnert aan een ingewikkeld Laciaanse labyrint waarin beide dames geleidelijk als één
enkele Ander de regisseur langzaam maar zeker, steeds meer wanstaltig laten verdwalen. Het
worden spookachtige verschijnselen die zich in zijn hoofd nestelen.

L’enfer c’est les autres scandeerde Sartre vorige eeuw nog.

In ‘Tinseltown’ lijkt het sociale contact voor de regisseur de ene keer een glijmiddel waarmee
hij zijn ideeën als een komeet aan de hemel kan lanceren en de andere keer stof voor een
existentiële crisis dat tegelijk zijn longen grondig verteerd. Zowel de figuur van de mislukte
actrice als van de sjofele uitbaatster speelt een cruciale rol in / voor het fenomeen van zijn
film. Als te onderwerpen marionetten, als anonieme hersenschimmen van zijn terugkerende,
maar unieke verbeeldingskracht ziet de regisseur hen niet alleen als speeltjes, maar houden ze
hem tegelijk het afgrondelijke spiegelbeeld van zijn eigen ziel voor. Waar hij hen naar de
hand wil zetten, dwingen ze hem tegelijk, als in de peilloze diepte tussen twee spiegels, in de
roesverwekkende, walmende poel van zijn verderfelijke ziel te kijken. Wat er van heinde en
verre uit opstijgt, neigt naar een sinistere vorm van sadisme en narcisme.

Iets tussen spiegel en automaat (…)

Narcisme tiert langs de ene kant welig wanneer de regisseur de schitterende honneurs van een
hoogwaardigheidsbekleder waarneemt. Als luizebloemen of beter, met een Marilyn Monroe-
achtige look overdekken de dames zijn naakte lichaam royaal met kroon, scepter en mantel.
Uit 1448 stamt immers het vroegste gebruik van het woord tinsel om een ‘soort kledingstuk’
aan te duiden waarop ‘gouden of zilveren patronen’ geborduurd werden. Na de
kroningsplechtigheid waant de regisseur zich een absolute koning te rijk, het eigenlijke
alziende oog dat vanachter een verbeelde cameralens de dames als discipelen domineert. Het
wordt een maskerade die ook wij met lede ogen als angstdromen ondergaan. Geen wet lijkt
hem nog te kunnen intomen voor zijn ultieme filmproductie. Sadisme viert langs de andere
kant hoogtij zodra een standaard televisiescherm midden op scène gereden wordt. In een
gifgroen gedrenkte sequens zwaait de regisseur, met een zwartgeblakerd gezicht, krankzinnig
met een kettingzaag. Op het scherm merken we een gelijkaardig infernaal tafereel waarbij
diezelfde regisseur de ene uitspatting na de andere botviert op zijn fetisj, de actrice, als
slachtoffer van wreedaardige filmshots.

De manipulatieve regisseur uit zijn gruwelijke grillen via de dames. Zolang ze er fysiek aan
kunnen weerstaan, reflecteren ze zijn afschuwelijke verlangens. In een machtsspel van
rebellie en onderwerping worden de dames voor de regisseur iets wat zijn ziel laat bewegen
tussen spiegel en automaat. Tijdens een rolwisseling keert de regisseur zich met een schort
om, als uitbaatster van het koffiehuis, naar het publiek toe. Met ontblote achterkant balanceert
hij op de hakken van de actrice. Het wordt een wankele parade in de richting van het
koffieapparaat aan de linkerkant van de scène. Niet veel later maken ze zich op voor het
moment suprême: de première van zijn productie. Een groot doek wordt neergelaten. Daarop
staat de filmtitel uitgesmeerd over een doek – meer dan vermoedelijk een pastiche van
Michelangelo’s legendarische (ExtraTerrestrial) wijsvingerrendez-vous uit het
plafondpanorama van de Sixtijnse kapel, een cinematografisch meesterwerk avant la lettre.
Wanneer de regisseur het gezicht van de ene dame met meel besmeurt, wordt zij, als
aanvankelijke uitbaatster van het koffiehuis, zijn volgzame evenbeeld. Het resultaat is een
even robuust en conformistisch surrogaat, een lompe automaat die zijn handelingen accuraat
probeert na te bootsen en zijn aanwijzingen zo efficiënt mogelijk opvolgt. Met touwen om het
lijf gestremd, strompelt de andere dame, de mislukte actrice naderbij. Terwijl de regisseur
aanwijzingen geeft, haakt zijn dubbelganger het toegetakelde vrouwenlijf, met veertjes
opgevrolijkt, stevig vast. Als een misvormde armatuur wordt het steeds weer op en neer
getakeld, steeds opnieuw, en opnieuw… Zo luidt zijn wil als lapidaire wet. Nadrukkelijk
wordt alles in het werk gezet om zijn dubieuze project perfect van de grond te krijgen. Van
bovenuit werpt een schijnwerper letterlijk de schijn uit over dit al te bizarre schouwspel.

Autopsie van een valse vonk

Tussen 1595 en 1660 wordt het woord tinsel niet alleen aangewend om ‘iets dat uitgestald
glanst’ te omschrijven, maar ook om te benadrukken dat het ‘in essentie waardeloos’ is. In
het midden van de jaren 70 duikt de samenstelling tinseltown, zoals vermeld, voor het eerst
op om de ‘vulgaire atmosfeer’ en de ‘glitter en glans’ van de schone schijn, typisch voor
Hollywood en de Amerikaanse filmindustrie, te stigmatiseren. Net zoals de Zweedse cineast
en zelfverklaarde Alchemist van het Surreële Jan Svankmajer die in ‘Reflektioner inför det
andra filmarhundradet och det tredje artusendet’ (‘Enkele beschouwingen aan de Vooravond
van de Tweede Eeuw van de Film en het Derde Millenium’) het vitale debat over de
maatschappelijke rol van de film opent, bezint Abattoir Fermé zich in deze voorstelling ook
op de perverse exploitatie van passie en de geniale cultivatie van illusie, weliswaar vanuit het
perspectief van het alternatieve circuit van de snuff video. Met ‘Tinseltown’ jongleren ze op
een nauw koord boven een kloof die realiteit van fictie scheidt, waarbij werkelijkheid en
illusie omgekeerd evenredig grotesk en oprecht lijken, net zoals Svankmajers films fjorden
van flinterdun filigraan optrekken. Als een vampiervleermuis overleeft de regisseur zijn
duistere verlangens door de illusie als het ware uit de aderen van de actrices te zuigen, elke
nacht opnieuw, laat ons zeggen, drie maal zijn totale lichaamsgewicht. Soms echter is een
zweepslag van verbeeldingskracht even ondeelbaar als onzin; als je het wilt vatten in
beeldvorm, dan spatten de valse vonken er ontegensprekelijk van af. Met een akelige
oprechtheid zet ‘Tinseltown’ de verbeelding in scène. Door de verfilming van zijn
verbeelding verraadt de regisseur niettemin het falen van deze oprechtheid. De illusie wordt
niet alleen een onzichtbaar instrument waarmee het individuele verlangen bevredigd wordt,
tevens en tegelijk wordt de realiteit van het ogenblik verdubbeld door de vergane illusie van
vervagende, perifere realiteiten. Desondanks staat én valt het genot bij de gedachte dat
wanneer je ergens vastloopt, je steeds opnieuw kan beginnen, sequal na sequal. Because you
only need guts to stay out of the gutter.

Daan Goor

Vous aimerez peut-être aussi