Vous êtes sur la page 1sur 81

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

A.P. Oost Met medewerking van D. van Rooij, Akadia Participatiewerk

1206239-000

Deltares, 2012

Titel

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden


Opdrachtgever Project Kenmerk Pagina's

Deltaprogramma Waddengebied

1206239-000

1206239-000-ZKS-0007

66

Trefwoorden

Kustbeheer, waddeneiland, deltaprogramma, natuur


Samenvatting

Met dit rapport wil het Deltaprogramma Waddengebied de bestaande kennis over de effecten van het huidig kustbeheer voor een breed publiek toegankelijk maken, als ondersteuning bij het gezamenlijk verkennen van mogelijke strategien voor het toekomstige kustbeheer op de Waddeneilanden. De Waddeneilanden vormen een bijzonder stukje van Nederland. Aan de ene kant ligt de Waddenzee, waar telkens weer uitgestrekte platen droogvallen om dan door de snelle vloed weer overspoeld te raken. Miljoenen vogels vinden er hun voer; zeehonden rusten er uit op het wad. Aan de andere kant ligt de woeste Noordzee: de zee die neemt, de zee die geeft. Letterlijk, want soms slaan de eilanden af, dan weer groeien ze aan doordat er zand wordt neergelegd. Dat zand vormt het leeuwendeel van de eilanden. Prachtige duinen met bossen en orchideenweides, grote strandvlakten met kaal zand of kwelders: het is allemaal zand. En op dat schip van zand wonen, werken en ontspannen mensen temidden van een nog grotendeels natuurlijk gebied met een grote dynamiek door wind, golven en krachtige stromingen. De natuur- en landschapswaarden van de Waddenzee, de eilandduinen en de Noordzeekustzone genieten internationale bescherming. Het geheel van Noordzeekustzone, de eilanden en de Waddenzee beschermt de vastelandskust tegen overstromingen, doordat ze de stormgolven dempen die uit de Noordzee aan komen rollen. Daarnaast is er de veiligheid op de eilanden zelf. Daar werd waarschijnlijk al aan gewerkt vanaf het eerste moment dat mensen op de eilanden woonden. Vooral in de 19e en 20e eeuw namen de inspanningen sterk toe en veranderden van lokaal herstelbeheer naar grootschalig preventief beheer, waarbij Rijkswaterstaat en Staatsbosbeheer een belangrijke rol speelden. Door het onder controle krijgen van de dynamiek werd de veiligheid steeds beter gewaarborgd. Geleidelijk is men daar deels weer van teruggekomen; ook al omdat ingezien werd dat dit te zeer ten koste ging van de natuurwaarden en niet extra bijdroeg aan de veiligheid van de bewoners. Dit betekent geen achteruitgang van de veiligheid: het beschermingsniveau is nog nooit zo hoog geweest als nu het geval is. Het beleid is gericht op het bewoonbaar en bereikbaar houden van de eilanden en het behouden van de internationaal belangrijke natuur. Dat de Waddeneilanden altijd zullen blijven bestaan zonder beschermende maatregelen is niet vanzelfsprekend. Klimaatverandering en al lopende ontwikkelingen zullen in de toekomst waarschijnlijk een grotere beheer- en onderhoudinspanning nodig maken. Om te weten te komen wat er nodig is voor de eilanden moeten we allereerst weten wat de huidige stand van zaken is en wat er op ons afkomt. Tegenwoordig wordt de veiligheid zeker gesteld door een drievoudige borging via het handhaven van de Veiligheidsnorm gesteld aan de primaire waterkering, de Basiskustlijn en het Kustfundament. Omdat de techniek hiervoor sterk is verbeterd, is het ook een heel zekere vorm van veiligheid. Door de maatregelen en door de nog aanwezige relicten van vroeger

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

Inhoud
1 Ten geleide 2 Inleiding 2.1 Samenvatting 2.2 Aanleiding 2.3 Uitgangspunten 2.4 Afbakening 3 Het beheer 3.1 Samenvatting 3.2 Van doelen, via normen, naar kustbeheer 3.3 Hoe het was: kustbeheer in het verleden 1.1. Hoe het is: het huidige kustbeheer 4 Effecten Kustbeheer 4.1 Samenvatting 4.2 Beheer in de dagelijkse praktijk 4.3 Effecten van vroeger kustbeheer 4.4 Effecten beheer primaire waterkering 4.5 Effecten beheer Basiskustlijn 4.6 Effecten beheer Kustfundament 5 Knikpunten 5.1 Samenvatting 5.2 Inleiding 5.3 Knikpunten in de morfologische ontwikkeling 5.4 Knikpunten in de levende natuur 5.5 Maatschappelijke knikpunten 5.6 Confrontaties tussen beleid, beheer en knikpunten 6 De komende eeuw 6.1 Samenvatting 6.2 Inleiding 6.3 Deltascenarios 6.4 In meer detail 6.5 Wat weten we al over klimaatverandering op de eilanden? 7 Eindbeschouwing 8 Dankwoord 9 Woordenlijst 10 Literatuur 1 3 3 3 4 5 7 7 9 10 15 27 27 27 28 29 33 38 41 41 41 41 42 43 44 47 47 47 48 49 52 53 55 57 63

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

Bijlage(n) A Wet-en regelgeving beheer eilanden A-1

ii

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

1 Ten geleide
Dit rapport is geschreven in opdracht van het Deltaprogramma Waddengebied. Het kabinet wil er met het Deltaprogramma voor zorgen dat de huidige en volgende generaties veilig zijn voor het water en dat we de komende eeuw beschikken over voldoende zoet water. De stuurgroep Deltaprogramma Waddengebied wil een duurzame waterveiligheid waarbij kansen voor natuur en economie worden benut. Voor het Waddengebied komt er nog de opgave bij om ook de natuur- en landschappelijke waarden (internationaal beschermd & Werelderfgoedgebied) te behouden en te ontwikkelen: zij vormen de kurk waarop een groot deel van de plaatselijke economie draait. Zonder maatregelen lukt dit alles niet. Het Deltaprogramma Waddengebied wil op basis van wetenschappelijke kennis, ervaringskennis en betrokkenheid op alle niveaus verkennen welke ontwikkelingen er op ons afkomen en hoe we daarop het beste kunnen inspelen. Daarom gaat het Deltaprogramma uit van samenwerking tussen ministeries, Provincies, gemeenten, waterschappen, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en burgers. Met dit rapport wil het Deltaprogramma Waddengebied de bestaande kennis over de effecten van het huidig kustbeheer voor een breed publiek toegankelijk maken. Een gedeeld inzicht in de effecten van het huidige kustbeheer is behulpzaam bij het gezamenlijk verkennen van mogelijke strategien voor het toekomstige kustbeheer op de Waddeneilanden. Elk hoofdstuk is in de eerste paragraaf samengevat. De volgende paragrafen gaan dieper op de onderwerpen in. In het rapport zijn enkele aandachtspunten beschreven die behulpzaam kunnen zijn bij de verkenningen van mogelijke strategien. Gebruikte vaktermen (in cursief) worden verklaard in een overzicht achter in het rapport.

Figuur 1.1: Helmplanten op Vlieland.

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

1 van 66

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

2 Inleiding
2.1 Samenvatting Het Waddengebied is een bijzonder gebied waarin mensen leven en werken. Het is tevens een uiterst dynamische omgeving met een bijzonder landschap en hoge natuurwaarden. De waddeneilanden vormen een speciaal geval. Aan de ene kant leven er mensen die voor hun inkomen vaak afhankelijk zijn van die natuurwaarden. Aan de andere kant vormen de eilanden ook een schild voor de aanvallen van Noordzeegolven op de vastelandskust. Het beleid is gericht op het bewoonbaar en bereikbaar houden van de eilanden en het behouden van de internationaal belangrijke natuur (Natura2000). Dat de Waddeneilanden altijd zullen blijven bestaan zonder beschermende maatregelen is niet vanzelfsprekend. Klimaatverandering en al lopende ontwikkelingen zullen in de toekomst waarschijnlijk een grotere beheer- en onderhoudinspanning nodig maken. Om te weten te komen wat er nodig is voor de eilanden moeten we allereerst weten wat de huidige stand van zaken is en wat er op ons afkomt. Dit rapport, geschreven in opdracht van het Deltaprogramma Waddengebied, geeft daar een overzicht van. 2.2 Aanleiding Het Waddengebied is een nog grotendeels natuurlijk gebied waar wind, golven en krachtige stromingen voortdurend veranderingen teweegbrengen. Het is mogelijk dat het voortbestaan van het Waddengebied, zoals wij die nu kennen, niet vanzelfsprekend isi. Door de verwachte klimaatverandering kan het karakter van het Waddensysteem veranderen. Naarmate de zeespiegelstijging sneller verloopt, zal de Waddenzee meer zand invangen. Daardoor zal versterkte afslag gaan optreden aan de Noordzee-zijde van de Waddeneilanden en de Kop van Noord Holland, en op de tussengelegen buitendeltas (de grote zandlobben die buitengaats van het zeegat liggen)ii. Gezamenlijk leveren deze namelijk het zand voor de ophoging van de Waddenzee. Op termijn kunnen de veranderingen van de buitendeltas leiden tot een grotere golfaanval op de kust van de eilanden, met nog sterkere erosie tot gevolg. Platen en kwelders in het Waddengebied kunnen verdrinken als de zeespiegelstijging te snel verlooptiii en het sediment uit de kustzone niet snel genoeg kan worden aangevoerd. Het wegvallen van de golfdempende werking van platen en kwelders kan tot gevolg hebben dat ook op de vasteland kust de golfaanval toeneemt. Tegelijkertijd, kunnen dan (vooral nabij de zeegaten) getijdengeulen zich verruimen en verplaatsen. Of, hoe en wanneer dit alles zal gebeuren is de vraag. Er is meer kennis nodig om de effecten van de klimaatverandering op de Waddenzee beter in te kunnen schatten iv. Dat geldt ook voor de mogelijke oplossingen om de eilanden duurzaam veilig te stellen en veilig te houden. Daarbij moet met alle belangen rekening worden gehouden. Het team van het Deltaprogramma Waddengebied wil dat samen met u doen. Het Deltaprogramma heeft als taak om rekening te houden met de mogelijke gevolgen van de versnelde zeespiegelstijging waar het gaat om duurzame veiligheid en veiligstellen van de duurzaamheid. In 2014 moet aangegeven worden welke oplossingen onze veiligheid ook in de toekomst het beste kunnen handhaven. Vroegtijdig over deze kwestie nadenken is nodig omdat het testen en het vervolgens in praktijk brengen van die oplossingen veel tijd en inzet kan vergen. De Nederlandse Waddeneilanden spelen voor de veiligheid op twee manieren

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

3 van 66

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

een rol. Ten eerste moeten de eilanden zelf veilig zijn voor overstroming. Daarnaast vormen de Waddeneilanden samen met de wadplaten en buitendeltas een schild voor de vastelandskust: zij breken de machtige golven (soms worden significante golfhoogten van meer dan 8 meter gemeten op 11 km uit de kust) v die vanuit de Noordzee naar het vasteland rollen. Zo dragen ze bij aan de bescherming van de vastelandskust. Het Waddengebied is n van de grotere intergetijdengebieden van onze planeet. De voortdurende verandering van het landschap en de levende natuur zijn beiden zo bijzonder dat het UNESCO Werelderfgoed-gebied werdvi. Tegelijk wonen en werken er veel mensen in het gebied. Daarom wordt door het Deltaprogramma Waddengebied bij het ontwikkelen van methoden voor een duurzame waterveiligheid ook uitdrukkelijk gekeken naar kansen om de duurzaamheid van de natuur en duurzaam menselijk gebruik te handhaven. Om dat met succes te kunnen doen moeten we eerst weten hoe het kustbeheer nu uitgevoerd wordt en wat daarvan de effecten zijn. Daarbij zijn ook ingrepen in het wat verdere verleden van belang, omdat deze soms heel bepalend zijn geweest voor de tegenwoordige situatie. Beide worden hier besproken. 2.3 Uitgangspunten Het Deltaprogramma werkt van grof naar fijn, waarbij waterveiligheid de hoofdleidraad is. In 2011 werd de tegenwoordige veiligheidsopgave in beeld gebracht en zijn de opgaven voor de toekomst op hoofdlijnen verkendvii. Van de belangrijkste conclusies voor de zandige Noordzeekust van de eilanden en het belang van de eilanden voor het vasteland wordt in dit rapport een overzicht gegeven. Voor het zoeken naar de beste oplossingen en het uitvoeren van maatregelen is veel kennis en ervaring nodig. Betrokkenheid op alle niveaus is van belang. Kennis vanuit het Waddengebied zelf is daarbij onmisbaar. Daarom gaat het Deltaprogramma uit van samenwerking en participatie. Het is de bedoeling dat Ministeries, Provincies, gemeenten, waterschappen, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en burgers daarbij samenwerken. Het gaat om maatregelen, waarmee we ons aanpassingsvermogen vergroten en beter bestand zijn tegen extreme situaties. Bijvoorbeeld door de kust te versterken met zand, waardoor we de stijging van de zeespiegel kunnen opvangen. In drie ronden werkt het Deltaprogramma vervolgens naar voorkeursstrategien voor het Waddengebied om in de toekomst waterveiligheid en zoet watervoorziening veilig te stellen: van het verkennen van mogelijke strategien (voorjaar 2012), en kansrijke strategien (voorjaar 2013), naar (een) voorkeursstrategie(n) (voorjaar 2014). De voorkeursstrategie wordt opgeschreven in het Tweede Nationaal Waterplan (waarvan het ontwerp voor januari 2015 gereed is voor inspraak). Ook zullen andere overheden hun beleid en uitvoering aan de uitkomsten van het Deltaprogramma aanpassen. Iedereen draagt zijn steentje bij aan de waterveiligheid. In elke ronde wordt de probleemanalyse aangescherpt, en wordt stapsgewijs toegewerkt naar (een) voorkeursstrategie(en). Aandachtspunten daarbij zijn de mogelijkheden om andere doelen te realiseren, in te spelen op kansen die zich voordoen vanuit andere programmas of initiatieven van derden.

4 van 66

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

2.4

Afbakening We geven hier een overzicht van de zandige Noordzeekust en de effecten van het kustbeheer. Omdat we voor de toekomst met alternatieve strategien willen komen die net als het tegenwoordige beheerviii meer omvatten dan veiligheid alleen, hebben we ervoor gekozen om de blik breder te richten dan alleen op kustbeheer, maar ook uitdrukkelijk zowel eilandwaarts als zeewaarts van de waterkeringszone te kijken. De waterkeringszone aan de Waddenzeekust komt niet uitgebreid aan bod in dit overzicht. Hoofddoel van het Deltaprogramma is het waarborgen van de waterveiligheid en het zorgdragen voor voldoende zoet water. De Waddeneilanden worden gekenmerkt door een zeer bijzondere flora en fauna: de ecologische doelen zullen daarom in dit rapport aandacht krijgen. Daarbij gaat het er dan speciaal om in hoeverre de tegenwoordige en alternatieve strategien voor waterveiligheid effecten hebben op de ecologie en realisatie van andere ambities op de eilanden. Dit is namelijk onderdeel van de afwegingscriteria voor toekomstige strategien. De eilanders werken momenteel aan het op korte termijn (circa 2020) realiseren van zelfvoorzienendheid voor hun zoetwatervoorziening. Binnen het Deltaprogramma Waddengebied worden geen zoetwateranalyses voor de eilanden uitgevoerd. In dit rapport wordt daarom niet ingegaan op de zoetwateropgave voor de eilanden.

Figuur 2.1: Oeverval op Vlieland bij de haven.

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

5 van 66

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

3 Het beheer
3.1 Samenvatting Op de eilanden wordt de kustzone waarschijnlijk al beheerd sinds de bewoners voor het eerst er jaarrond gingen wonen. Kustbeheer wordt uitgevoerd om doelen die de maatschappij heeft te kunnen verwezenlijken. Het gaat hierbij ruwweg om 1) handhaven van de veiligheid voor overstromingen, 2) natuurdoelen en 3) overige doelen voor menselijk medegebruik. Om die doelen vervolgens te kunnen verwerkelijken moeten er normen worden gesteld. Werd dit oorspronkelijk vooral op lokaal niveau gedaan, later werd dit steeds meer op nationaal en bovennationaal niveau gedaan en werden de normen vastgelegd in wetten. Aan het beheer is het om deze normen vorm te geven in de kustzone. Vooral in de laatste 150 jaar hebben Staatsbosbeheer en Rijkswaterstaat op grote schaal ingegrepen, waardoor de grote bewegelijkheid van de eilanden sterk aan banden is gelegd. Daarbij werden soms maatregelen genomen die nu niet meer van belang zijn voor de veiligheid van de bewoners, maar nog wel een sterke invloed uitoefenen op de ontwikkeling van de eilanden. Een voorbeeld is het uitbreiden en versterken van stuifdijken tot ver in de onbewoonde gebieden van de eilanden, met als uiteindelijk doel de Waddenzee in te polderen. Het is inmiddels duidelijk dat dergelijke forse ingrepen in het verleden nog steeds de zandaanvoer en ophoging van de eilanden beperken en sterk bepalend zijn voor de natuur- en landschapswaarden. Sommige soorten zijn daardoor bijvoorbeeld nagenoeg uitgestorven op de eilanden. Tegenwoordig wordt de bescherming tegen overstromingen van de eilanden aan de Noordzeezijde zeker gesteld door een drievoudige borging via het handhaven van: 1) De veiligheidsnorm gesteld aan de primaire waterkering De primaire waterkering omvat de zone rondom het dijkringgebied en bestaat uit een aaneengesloten ring duinen plus het gebied tot de -20 m NAP lijn (aan de Noordzeezijde) en van dijken (aan de Waddenzijde)ix. Daarmee kunnen zeldzame hoge waterstanden worden gekeerd en is het erbinnen gelegen gebied veilig voor overstromingen. De bezwijkkans voor de duinen en dijken van Texel is 2,5 10-5 per jaar en voor de andere eilanden 5 10-5 per jaar. De duinen van de Kernzone van de primaire waterkering wordt met veel zorg onderhouden door de beheerders. Oorspronkelijk spreidde de duinzorg zich uit tot alle duinen. Omdat de duinzorg zich vooral richtte op behoud en versterken van het duin, werd overal helm geplant. Daar is men enigszins van teruggekomen omdat het voor de veiligheid tegen overstromen niet strikt noodzakelijk is. Ook drukt het een sterk stempel op natuur en landschap, want het legt de natuurlijke processen lam. Waar de duinenrij dun is wordt echter nog steeds met veel zorg de helm gepoot en het duin op sterkte gehouden. 2) De Basiskustlijnx Hierbij wordt vooral door middel van zandsuppleties, de kustlijn vastgehouden op de plek waar deze rond 1990 lag. Daarmee wordt achteruitgang van de kust op de meeste delen niet langer getolereerd. Daardoor kan ook op langere termijn de veiligheid tegen overstromen gemakkelijker worden gehandhaafd. Immers, door er voor te zorgen dat er rond de laagwaterlijn voldoende zand aanwezig blijft om de kustlijn op zijn plek te houden, kan er voortdurend zand naar de duinen stuiven. Dat instuivende zand maakt de Kernzone van de primaire waterkering steviger. Afgesproken werd tussen de overheden om de kustlijn en de

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

7 van 66

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

zeereep strikter te beheren naarmate de menselijke belangen groter zijn. Op plaatsen met grote belangen is de veiligheid primair en worden Veiligheidsnorm van de primaire waterkering en Basiskustlijn strikt gehandhaafd. Op veel plaatsen waar die menselijke belangen minder zijn wordt aan de zeereep en kustlijn van de eilanden een grotere mate van bewegelijkheid toegestaan. Om die reden is op beweeglijke, onbewoonde, uiteinden van sommige eilanden de Basiskustlijn zelfs niet vastgesteld. 3) Het Kustfundamentxi Het Kustfundament is het zandvolume tussen de binnenduinrand tot de lijn -in de Noordzeewaar de waterdiepte 20m bedraagt onder gemiddeld zeeniveaulijn (-20m-lijn) en valt samen met het Waterkeringsgebied. Dit volume wordt gehandhaafd ten opzichte van de stijgende zeespiegel. Hierdoor blijft het handhaven van de Basiskustlijn ook goed vol te houden. Zoals de Basiskustlijn het handhaven van de Veiligheidsnorm van de primaire waterkering ondersteunt, zo ondersteunt het Kustfundament de handhaving van de Basiskustlijn. Daarnaast bieden de eilanden, samen met de wadplaten en buitendeltas (de zandlobben aan de Noordzeezijde van de zeegaten) ook luwte aan de vastelandskust. Zij breken de golven die vanuit de Noordzee komen. Een belangrijk deel van de golven die het vasteland bereiken is daarom in de Waddenzee zelf gevormd onder invloed van de wind. Die invloed is zo bepalend dat deze wordt meegenomen in het bepalen van de maatgevende golven bij de maximale stormvloed die door de vastelandsdijken moet kunnen worden opgevangenxii. Waar oorspronkelijk de bewoners nauw betrokken waren bij het beheer, kwamen zij in de afgelopen eeuw meer en meer op afstand te staan. Ooit waren de eilanders de beheerders van de eilanden, vaak in opdracht van eigenaren of overheden. Geleidelijk ontwikkelden de rijksoverheden en hun organisaties (vooral Staatsbosbeheer en Rijkswaterstaat) zich tot belangrijke beheerinstanties die het beheer in eigen hand namen. Rijkswaterstaat richtte zich op kustverdediging en Staatsbosbeheer bracht de woeste gronden in cultuur. Tot diep in de vorige eeuw ging het vooral om het herstel van schade. Later werd echter overgegaan naar het voorkomen van schade en ging het minder om herstel. Dit geldt niet alleen voor het handhaven van de veiligheid, maar ook voor het natuurbeheer. Daarbij worden tegenwoordig middelen ingezet zoals zandsuppleties onder de waterlijnxiii. Tegelijk kwam hier en daar een eind aan het oorspronkelijke beheer. Dit leidt soms tot onbegrip en verwijdering. De grotere afstand van de eilanders tot het beheer wordt ook veroorzaakt doordat de beheerder vaak iemand is van buiten de eilanden. Goede en jaarlijkse voorlichting waarin beheerders gezamenlijk verantwoording afleggen, discussiren met de bevolking, afspraken maken en hen van tijd tot tijd betrekken bij onderzoeken blijkt een groot verschil te maken in het draagvlak voor beheerxiv. Beheer is vaak een ingewikkelde aangelegenheid.. Naast veiligheid zijn er veel belangen die mee moeten worden gewogen, zoals flora en fauna, het zo kenmerkende open landschap en allerlei vormen van menselijk gebruik op en rondom de Waddeneilanden. De Waddeneilanden zijn zo bijzonder qua natuur dat ze internationaal van groot belang zijn. Tegelijk moet de mens wel duurzaam kunnen blijven werken en genieten van de eilanden. Om dat alles zeker te stellen heeft Nederland zich verbonden aan een groot aantal internationale afspraken en richtlijnen. Deze zijn ook bepalend voor de Nederlandse wetgeving. Opdat de belanghebbenden niet verdrinken in een woud aan regelgeving, bundelt de Nederlandse overheid de bestaande wet- en regelgeving zoveel mogelijk. Voor een goede uitvoering van al die wet- en regelgeving wordt er door de overheden nauw samengewerkt. Voor het Waddengebied hebben de Waddenprovincies Groningen, Frysln

8 van 66

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

en Noord-Holland het beleid vastgelegd in het Interprovinciaal Beleidsplan Waddenzeegebied. De hoofddoelen van dit plan zijn de bescherming en ontwikkeling van de natuur. Economische activiteiten zijn toegestaan in het Waddengebied, zolang ze binnen die doelen passen. De drie Provincies werken ook samen met het Rijk en andere instanties die met het Waddengebied te maken hebben. Op gemeentelijk niveau wordt met al die wet- en regelgeving ook rekening gehouden via het regelmatig vaststellen van bestemmingsplannen. Ondanks al die goede wil, komt het toch van tijd tot tijd voor dat belangen, zoals veiligheid, natuur en menselijk medegebruik met elkaar botsen. Deze eeuw zal mogelijk grote uitdagingen met zich meebrengen door de verwachte klimaatverandering. Om ervoor te zorgen dat ook dan de veiligheid van de eilanden duurzaam blijft en de eilanden ook voor bewoners en natuur aantrekkelijk blijven zullen beheermaatregelen nodig blijven. Toekomstig eilandbeheer kan integraler, duurzamer en beter worden indien nauw samengewerkt wordt met alle betrokkenen en dus ook belangenorganisaties en bevolking. 3.2 Van doelen, via normen, naar kustbeheer Kustbeheer wordt uitgevoerd om de doelen die men in de kustzone heeft zo goed mogelijk te verwezenlijken. De doelen kunnen ruwweg in drie belangrijke groepen worden ingedeeld: - Handhaven van de veiligheid voor overstromingen; - Natuurdoelen; - Overige doelen voor menselijk medegebruik. De doelen worden gesteld door de maatschappij. Om de doelen vervolgens te kunnen verwerkelijken moeten er normen worden gesteld. In de periode voor 1800 werden doelen en normen vaak zeer lokaal opgesteld en via beheer gehandhaafd. Bijvoorbeeld: men wilde niet dat de duinen zouden verstuiven (doel) en verbood het plukken van helm totaal (norm): de plaatselijke schout zag daar op toe (beheer). Langzaam maar zeker werden doelen en normen steeds meer landelijk gesteld, met name toen de centrale overheid na 1795 (Bataafse Republiek) een belangrijkere rol ging spelen. De normen en hoe daaraan voldaan moest worden werden vaak neergelegd in de vorm van een wet. Met de opkomst van Europa werden de doelen vaak zelfs op bovennationaal niveau geregeld, denk bijvoorbeeld aan de Vogel- en Habitatrichtlijnen. Er zijn een groot aantal internationale afspraken waar Nederland zich aan heeft verbonden. Deze gaan boven het nationale recht uit. De normen en wat gedaan moest worden om de doelen te halen worden landelijk vastgelegd (Natura2000wetgeving). Sommige doelen worden lokaal vastgesteld en van een norm voorzien, met inachtneming van Europese regelgeving en nationale wetgeving. Gedacht kan daarbij worden aan recreatief strandgebruik, huizenbouw in open terreinen, etc. (zie appendix I). Het is belangrijk om er bewust van te zijn dat het kustbeheer dus altijd een uitkomst is van de doelen die de maatschappij zich stelt. Als de doelen veranderen zal het kustbeheer ook worden aangepast. Zelfs bij geblijkblijvende doelen is het nog mogelijk dat men tot nieuwe inzichten komt en door een andere manier van beheren de gestelde doelen probeert te verwezenlijken. Kustbeheer wordt in praktijk vooral bepaald door het handhaven van veiligheid voor overstromingen. Vanaf ca. 1800 werd ook het beteugelen van de natuur (het in cultuur brengen van de woeste gronden) een belangrijk doel, wat in de 20e eeuw geleidelijk plaats maakte voor natuurbehoud. Vanaf 1800, maar vooral vanaf 1900 werd het bevorderen van toerisme op de eilanden steeds belangrijker.

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

9 van 66

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

3.3

Hoe het was: kustbeheer in het verleden Kustbeheer in het verleden beperkte zich niet tot de kust , maar omvatte vaak de hele kustzone vanaf de binnenduinrand tot en met de diepere onderwateroever xv. Kustbeheer van de eilanden ontwikkelde zich al vrij vroeg; waarschijnlijk hand in hand met de ontwikkeling van permanente bewoning van de eilanden (fig. 3.1 & 3.2). Qua doelen ging het daarbij vooral om 1) veiligheid voor overstromingen; 2) het beteugelen van verstuiving en 3) het gebruik van de duinen en kwelders voor brandstof en voedselproductie. Het laatste doel kon de voorgaande twee lelijk in de weg staan.

Figuur 3.1: Hoe het was: Ameland in 1665. De natuurlijke dynamiek speelde nog een grote rol op de eilanden. De dorpen Sier, Hollum en Ballum en de dorpen Nes en Buren liggen binnen twee aparte, gesloten duinbogen met kleine dijkringen die aansluiten op de duinen en grote stormvloedoverloop-openingen tussen de duinbogen.

Tot circa de 19e eeuw was men financieel en technisch niet in staat om de dynamiek van de

Figuur 3.2: Hoe het is: Ameland tegenwoordig: Stuifdijken sluiten de grote stormvloedoverloopopeningen af en verbinden de duinbogen met elkaar. De kernzone van de primaire waterkering, de duin-dijkring, is met een zwart-rode lijn weergegeven.

eilanden en de naastliggende geulen overal met succes aan banden te leggen. Een hele rij van technieken werd gebruikt, zoalsxvi: - de aanleg van terpen op de eilanden (sinds tenminste de 10e eeuw bijvoorbeeld op Terschelling en Ameland); - de aanleg van dijken (vanaf zeker 1350 op Texel), maar waarschijnlijk zelfs al vanaf het jaar 1000 op sommige eilanden (Terschelling); - bescherming (sinds tenminste 1340 op Rottumeroog) en het planten (sinds tenminste 1650 op Norderney) van helmgras; - het aanleggen van zandvangende schermen en stuifdijken (sinds tenminste 1630 op Texel fig.3.3);
10 van 66 Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

plaatsen van stenen oeverbeschermingswerken onder of boven de zeespiegel (sinds tenminste 1700 in het Marsdiep); het aanleggen van strandhoofden (sinds ca. 1800; fig. 3.4); aanleggen van bescherming parallel aan de kust (sinds 1850 op Norderney; fig. 3.4); aanleg van havenhoofden (sinds tenminste 1850) en grote uitwateringssluizen; zandsuppleties (sinds 1950 op Norderney; en sinds 1979 op Ameland); de aanplant van bossen op de stuivende duinen sinds ca. 1850.

Oorspronkelijk werd een groot deel van het beheer door de eilanders zelf uitgevoerd, eerst meestal als inhuurkrachten van de bestuurders van de eilanden of als privonderneming. Later waren de bewoners vaak de werkkrachten voor Staatsbosbeheer en Rijkswaterstaat. Het ging om werkzaamheden als: helm planten, stuifdijken aanleggen, aanplant van naaldbos, poeltjes graven om turf in water te drenken voor boomaanplant en de aanleg en onderhoud van strandhoofden en onderzeese bestorting. De verstuivingen en de afslag van duinen werden geleidelijk tegen gegaan. Men had steeds minder last van het stuivende zand. Bovenal voelde men zich betrokken en veilig: het eiland werd vastgelegd en floreerde.

Figuur 3.3: Op de eilanden werd in toenemende mate ingegrepen, vooral in de laatste 150 jaar. Daarbij werd de bewegingsvrijheid van de eilanden geleidelijk aan banden gelegd. Soms werden in het verleden maatregelen genomen voor doelen die inmiddels weer zijn losgelaten. Zo werden op alle Waddeneilanden de stuifdijken uitgebreid en versterkt tot ver voorbij de bewoonde wereld, ten behoeve van de inpoldering van de Waddenzee na de Watersnoodramp van 1953. Deze stuifdijken oefenen op de ontwikkeling van de eilanden en de eilander natuur een grote invloed uit. Op deze foto van Schiermonnikoog is te zien hoe de Noordzeezijde (links) en de Waddenzeezijde van het natuurgebied oostelijk van paal 7 daardoor van elkaar gescheiden zijn.

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

11 van 66

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

Kustparallelle bescherming (km)

7 6 5 4 3 2 1 0
um Sp ie ke ro og W an ge ro og e No rd er ne y Te xe l el an d Vl ie la nd Bo rk Ju ist um Ba ltr

1900 1997

40 Aantal strekdammen 35 30 25 20 15 10 5 0
Sp ie ke ro og W an ge ro og e No rd er ne y Te xe l el an d Vl ie la nd Ju ist um Bo rk Ba ltr um

Am

1900 1997

Figuur 3.4: De ontwikkeling van kustparallelle verdedigingswerken en strandhoofden loodrecht op de Noordzeekust van de Friese Wadddeneilanden (naar Thorenz, 2011).

Vooral in de afgelopen 150 jaar zijn deze beschermingsmaatregelen sterk ontwikkeld onder de leiding van Rijkswaterstaat en Staatsbosbeheer of hun buitenlandse evenknienxvii (fig. 3.1 & 3.2). Gezamenlijk hebben ze ervoor gezorgd dat de positie van sommige eilandkoppen helemaal vastgelegd werd (bijvoorbeeld Norderneyxviii en West-Ameland) en ook de zandige kusten (bijvoorbeeld noordwest Texel). Hierdoor wordt de mogelijkheid van zeegatverplaatsing en sedimenttransport langs en dwars over de eilanden sterk beperkt. Ook de duinen ontwikkelen zich momenteel anders dan zonder menselijke ingrepenxix. Voordat grootschalig werd ingegrepen kwamen stuivende en schaarsbegroeide duinen algemener voor op de eilandenxx.

Am

12 van 66

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

Figuur 3.5. Het vastleggen van de duinen en het aanleggen van stuifdijken is zo grondig gebeurd dat er bijna geen stuivend zand meer aanwezig is. Voor zijn voedselvoorziening is de grauwe klauwier afhankelijk van het stuivende zand. Net als een aantal andere soorten is deze nagenoeg verdwenen van de waddeneilanden. Domino-effect van verstuiving tot grauwe klauwier De Nederlandse duinen waren tot in de jaren vijftig van de vorige eeuw een bolwerk voor de grauwe klauwier (figuur 3.5). Sindsdien is het aantal van deze vogels sterk afgenomen, eerst in de vastelandsduinen en vanaf het begin van de jaren tachtig ook op de Waddeneilanden. Grauwe klauwieren leven van vooral kevers, sprinkhanen en soms hagedissen en muizen. Uit onderzoek van de Stichting Bargerveen blijkt dat de achteruitgang van de grauwe klauwier samenhangt met de afname van het voedselaanbod van ondermeer de juni-kevers. Deze blijken op hun beurt afhankelijk te zijn van gezonde helmwortels, voor de ontwikkeling van de larven. Jonge helmwortels worden alleen gevormd bij overstuiving van de planten met vers zand. Zodra deze overstuiving niet langer mogelijk is, tasten aaltjes het wortelstelsel aan, worden de helmwortels houtig en lopen de aantallen kevers terug. Het aanleggen van de massieve stuifdijk als zeereep, die bedoeld was als een eerste stap voor de inpoldering van de Waddenzee, maakte het intensief vastleggen van zand door beplanting en het verhinderen van doorstuiving noodzakelijk. Het gevolg was dat de grauwe klauwier nagenoeg uitgestorven raakte op de Waddeneilanden.

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

13 van 66

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

Kustbeschermingsmaatregelen zijn in het verleden met bepaalde doelen uitgevoerd, gebaseerd op de best mogelijke inzichten van die tijd. Die doelen zijn soms losgelaten en de inzichten zijn veranderd, maar de structuren liggen er nog. Enkele voorbeelden zijn: Stuifdijken (figuur 3.3)

De aanleg van stuifdijken langs de Noordzeekust, vond vaak plaats tot ver voorbij de bewoonde delen van de eilanden. Oorspronkelijk was daarmee begonnen uit armoede en de wens om de woeste gronden op de eilanden in cultuur te brengen. Na de Stormvloedramp van 1953 werd de aanleg van stuifdijken op alle eilanden in de Nederlandse Waddenzee, heel systematisch uitgevoerd teneinde een zeewerende duinenrij te verkrijgen, waarna de Waddenzee zou moeten worden ingepolderdxxi. Die plannen zijn van tafel verdwenen, maar de kunstmatige zeereep ligt er nog en wordt door instuiving steeds hoger en hier en daar zelfs brederxxii. Natuur- en landschapswaarden veranderen hierdoor. Een duinmassief oefent een sterke invloed uit op de grondwaterstanden. Dit jaagt de groei van grassen weer aan. Op haar beurt beperkt dat de mogelijkheden tot verstuiving verder het eiland op. Uiteindelijk is dit ook weer merkbaar in de ontwikkeling van de levende natuur (zie voorbeeld Grauwe Klauwier; fig 3.516).

Figuur 3.6: Een erfenis uit het verleden. Op Vlieland heeft men sinds 1854 stenen strandhoofden dwars op de kust aangelegd. Omdat dit leidt tot benedenstroomse (naar rechts) en soms bovenstroomse afslag werd men steeds weer gedwongen om nieuwe strekdammen aan te leggen. De strandhoofden zijn duur in onderhoud en hinderen bovendien het natuurlijke zandtransport langs de eilanden, dat van groot belang is om de kust te helpen handhaven.

Strandhoofden (figuur 3.6) Om kusterosie te temmen, zijn strandhoofden aangelegd. Het blijkt echter dat de lasten groter zijn dan de lusten: strandhoofden, zoals op Texel en Vlieland leiden vaak tot meer afslag verderop langs de kust en hinderen het kustlangse zandtransport omdat ze daar dwars op liggen. Ook zijn de kosten voor onderhoud relatief hoog en verwijderen is moeilijk.

14 van 66

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

Bij de beschouwing van de tegenwoordige kustontwikkeling kunnen we niet voorbijgaan aan deze restanten van vroeger kustbeheer, ook al worden ze soms niet meer onderhouden. Het

Figuur 3.7: De veiligheid voor overstromingen van de eilanden wordt tegenwoordig zeker gesteld door een drievoudige borging, via het handhaven van: 1) de veiligheidsnorm gesteld aan de primaire waterkering, met om het dijkringgebied een gesloten ring van dijken en duinen1, aangegeven met een getrokken rode lijn; 2) de Basiskustlijn: een ligging van de kust zoals deze in 1990 was, aangegeven met een gestippelde lijn; 3) het Kustfundament: het zandvolume tot de -20m-lijn, aangegeven met een rood gearceerd vlak. Verder staat in geel de zeereep aangegeven. Merk op dat deze niet altijd samenvalt met de kernzone van de primaire waterkering.

is gebleken dat de natuurlijke processen van duin- en kweldervorming erdoor worden benvloed en het zo invloed heeft op de levende natuur xxiii. Daarnaast is het vroegere kustbeheer ook heel bepalend geweest voor de aanleg van infrastructuur en andere vormen van menselijk medegebruik en daaraan klevende emoties, die de overheid niet wil negeren. Daarmee moet bij het huidige en toekomstige kustbeheer rekening worden gehouden. Rol eilanden voor vasteland Al vroeg was men er zich van bewust dat de luwte van de eilanden van belang was voor de veiligheid van het vasteland. Uit ervaring wist men dat de golven achter de eilanden op de Waddenzee lager waren dan in de meer open zeegaten en dat zelfs daar de golven beduidend kleiner waren dan op de Noordzee. Al in 1494 werd in Enkhuizen geconstateerd, dat sinds 1477 dijkonderhoud steeds maar duurder werd omdat de zeegaten tussen de eilanden steeds breder en dieper werdenxxiv. Men kon dit soort ontwikkelingen echter niet of nauwelijks benvloeden, omdat de techniek daartoe tekortschoot.

1.1. Hoe het is: het huidige kustbeheer Het huidige kustbeheer is erop gericht om de volgende doelen zo goed mogelijk te verwezenlijken (in volgorde van belangrijkheid): - Handhaven van de veiligheid voor overstromingen - Natuurdoelen - Overige doelen voor menselijk medegebruik Daartoe is een grote hoeveelheid wet- en regelgeving opgesteld (zie appendix I). Daarbij zij opgemerkt dat bij de twee laatste punten de laatste soms lokaal de voorrang krijgt boven de een na laatste.

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

15 van 66

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

Handhaven van de veiligheid voor overstromingen De doelen voor de veiligheid voor overstromingen zijn vastgelegd in de Waterwet. De toepassing van deze wet is gericht op: a. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Het is daarmee dus een heel ruime wet die in principe veel andere doelen meeneemt. Het tegenwoordige eilandkustbeheer ten behoeve van veiligheid voor overstromingen is aan de Noordzeezijde gebaseerd op een drievoudige borging (figuur 3.7) via het handhaven van: 1) de veiligheidsnorm gesteld aan de primaire waterkering, met om het dijkringgebied een gesloten ring van dijken en duinenxxv; 2) de Basiskustlijn: een ligging van de kust zoals deze in 1990 was; 3) het Kustfundament: het zandvolume tot de -20m-lijn.

Figuur 3.8: De verschillende zones binnen het Keurgebied conform het Uniemodel (TAW, 2002).

I. Het handhaven van de veiligheidsnorm gesteld aan de primaire waterkering. Het handhaven van de veiligheidsnorm gesteld aan de primaire waterkering is het oudste element in de drievoudige borging, ook al is deze later sterk aangepast. Door op een slimme manier een aaneengesloten ring van dijken (aan de Waddenzijde) en duinen (aan de Noordzeezijde) te vormen kon en kan het bewoonde gebied gevrijwaard worden van overstromingen. Daarbij is voor duinen in 1960 (na het rapport van de eerste Deltacommissiexxvi) afgesproken dat deze in staat moeten zijn om de golven en de waterhoogte van een bepaalde zogeheten maatgevende stormvloed te weerstaan, zodanig dat er daarna nog een voldoende grensprofiel over is. bij welke de waterkering nog volledige veiligheid moet bieden. Voor de Friese Waddeneilanden is de maatgevende stormvloed vastgesteld op een overschrijdingskans voor de duinen en dijken van 5 10-4 (1:2000) per jaar; voor Texel is dat 2,5 10-4 (1:4000) per jaar. Voor volledige veiligheid wordt bij de toetsing een maximaal

16 van 66

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

toelaatbare bezwijkkans toegelaten die een factor 10 kleiner is dan de overschrijdingskans van het ontwerppeil. De bezwijkkansen variren dus van 5 10-5 (1:20.000) tot 2,5 10-5 (1:40.000) per jaarxxvii. Tegenwoordig is het zo dat het hele gebied vanaf de binnenduinrand tot en met de -20 m NAP-lijn behoort tot de waterkeringszone (ook wel: keurgebied). In dat gebied wordt de locatie van een dijkring vastgesteld: een geheel van duinen en dijken die een gesloten ring vormt. Waar het gaat om duinen is deze zo gekozen dat er na afslag bij een maatgevende stormvloed nog het wettelijk vastgesteld minimaal profiel van het duin aanwezig is (grensprofiel), waarbij bovendien ook nog rekening gehouden wordt dat er ook in het jaar 2200 in de wettelijke vereiste veiligheid kan worden voorzien. Vanaf de landwaartse binnengrens van het profiel dat er nog moet zijn in het jaar 2200 tot en met de -20 m NAP lijn strekt zich de primaire waterkering uit. Landwaarts ervan ligt het dijkringgebied dat beschermd wordt door de primaire waterkering. Binnen de primaire waterkering is er van land naar zee achtereenvolgens sprake van de volgende zones (fig. 3.8): - Beschermingszone landzijde: vanaf de binnengrens van het grensprofiel voor het jaar 2200 tot en met de binnengrens van het huidige grensprofiel - Kernzone: vanaf de binnengrens van het huidige grensprofiel tot en met de duinvoet (of vergelijkbare hoogte) van het profiel dat af kan slaan bij een maatgevende stormvloed voordat het huidige grensprofiel aan de zeezijde wordt bereikt. de - Beschermingszone zeezijde: vanaf de duinvoet van het afslagprofiel tot en met het punt dat doorsneden wordt door een lijn vanaf de zeewaartse begrenzing van het zand dat uit het afslagprofiel op de zeebodem kan worden afgezet snijdend met de zeebodem onder een hoek van 1:12,5. - Buitenbeschermingszone: het deel zeewaarts van de beschermingszone zeezijde tot en met de -20 m NAP lijn. In praktijk zal er zorg voor worden gedragen dat de kernzone altijd aan de norm voldoet: het beheer van de primaire waterkering is daarop gefocused. Hoewel alle duinen bijdragen aan de veiligheid, is het niet zo dat het wettelijk vastgelegde grensprofiel onderdeel van de definitie van de primaire waterkering - altijd direct in de aan het strand liggende duinen ligt. Er wordt bij voorkeur gekozen voor een goed gesloten duingordel die goed te onderhouden is en waarbij de aanwezige belangen zo goed mogelijk beschermd worden. De onderhoudskosten van een kernzone die samenvalt met de zeereep kunnen hoger zijn, omdat na elke zware stormschade, vanwege de veiligheid de zeereep weer op de vereiste sterkte moeten worden gebracht; dit in tegenstelling tot een kernzone die achter de zeereep ligt. In dat geval leidt stormschade aan het duin niet tot een direct veiligheidsrisico en kan het onderhoud van de zeereep plaatsvinden door handhaving van de Basiskustlijn (zie onder). Het mag duidelijk zijn dat de ligging van de Kernzone met veel zorg gekozen wordt. Ook het onderhoud wordt zorgvuldig uitgevoerd. Oorspronkelijk breidde de duinzorg zich vaak uit tot alle duinen in de omgeving en werd overal helm geplant en verstuiving tegengegaan. Soms is dat echt nodig omdat de duinenrij erg smal is, zoals op West-Ameland. Soms is de noodzaak minder duidelijk, zoals bij de brede duinzone van Zuid-Texel xxviii, waar het grensprofiel ver naar binnen ligt. Gaandeweg is daar dan ook op veel plaatsen op teruggekomen: ingezien is dat het voortdurend vastleggen van allerlei duinen die voor de primaire waterkering van ondergeschikt belang zijn, duur en onnodig is. Bovendien is gebleken dat door het vastleggen de natuurwaarden van het gebied achteruit gaan (zie bijvoorbeeld de inzet Grauwe Klauwier).

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

17 van 66

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

Figuur 3.9: Berekening van de momentane ligging van de kustlijn wordt gedaan door het zandvolume te bepalen tussen de duinvoet en een vastgestelde ondergrens (TAW, 2002). Voor de handhaving van de Basiskustlijn, wordt ervoor gezorgd dat dit volume constant wordt gehouden. Dit gebeurt door middel van zandsuppleties om daarmee het zandverlies door stroming en wind en de zeespiegelstijging in deze zone op te vangen en zo kustachteruitgang te verhinderen.

II. Het dynamisch handhaven van de Basiskustlijn (BKL). Het dynamisch handhaven van de Basiskustlijn heeft nog maar betrekkelijk kort geleden haar vorm gekregen: in 1990 is daarvoor in principe gekozen. Ook dit is als doel in de Waterwet vastgelegd (artikel 2.7). De kern ervan was dat wezenlijke achteruitgang van de kust niet langer getolereerd zou worden op de bewoonde delen. In 1993 werd de ligging van de Basiskustlijn vastgesteld, die voortaan gehandhaafd moest worden. De ligging werd bepaald door te kijken naar de ontwikkeling van het volume zand rond de laagwaterlijn op basis van de kustmetingen over de periode 1980-1989. Aan de hand daarvan werd de ligging van de kustlijn in 1990 bepaald en gedefinieerd als te handhaven norm (BKL). Dynamisch kustbeheer is daarbij een voorwaarde voor herstel en vergroting van een veerkrachtige kust (zie kader). Door het zandvolume te handhaven blijft de kustlijn op zijn plek en komt ook zand beschikbaar om de duinen door verstuiving te laten groeien. Door de kustlijn te handhaven is de primaire waterkering nog veiliger geworden dan ze al was. Niet alleen is het voor de zee op de meeste plekken onmogelijk geworden om de Kernzone ooit nog te bereiken, maar ook stuift er zand in dat de duinen van de Beschermingszone zeezijde voor de Kernzone steviger maakt. Op een aantal plaatsen op de eilanden is geen Basiskustlijn vastgesteld of wordt deze niet strikt gehandhaafd. Dit heeft te maken met de sterke sedimentbewegingen en het ontbreken van veiligheidsrisicos en wensen uit het oogpunt van natuurbeheer. Rond de eilandkoppen is er sprake van een enorme dynamiek, doordat om de zoveel decennia platen uit de buitendelta aanlandenxxix. Daarna maken geulen en golfwerking die kustuitbouw weer ongedaan,
18 van 66 Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

Figuur 3.10: Verstuivende zeereep tussen paal 15 en 20 op Terschelling. Foto RWS, Joop van Hout Luchtfotografie. Onveilige gevoelens bij de verwaaiende duinen van Terschelling De massieve stuifdijk als zeereep werd in de jaren vijftig ook versterkt en uitgebreid op Terschelling. Landwaarts van deze stuifdijk werden al snel wegen, fietspaden en allerlei toeristische voorzieningen aangelegd. Ook weilanden lagen beschut in de luwte van de stuifdijk. Over het algemeen was de stuifdijk vrij stabiel omdat Terschelling weinig afslag kende. Behalve tussen strandpaal 15,5 en 20 waar Rijkswaterstaat sinds ongeveer 1960 gedwongen werd om de zeereep steeds wat meer landwaarts te verleggen door kustachteruitgang. Dat deed men door de begroeiing aan de zeekant te verwijderen, zodat het zand wat naar binnen kon stuiven. Door deze voortdurende verstuiving was het voor de allerlei zeldzame planten en dieren en voor de mens een bijzonder aantrekkelijk gebied. De noodzaak voor het terugtrekken van de zeereep, die geen waterkerende functie had, verdween toen de Basiskustlijn gehandhaafd werd. Besloten werd de zeereep landschappelijk in te passen. Tussen 1995 en 2003 zijn er maatregelen genomen om de landwaartse verstuiving te bevorderen, zoals het graven van kerven en plaatsen van stuifschermen. Bij onverpachte weilanden van Staatsbosbeheer werd overstuiving toegestaan. Daardoor konden deze gebieden ophogen en kon zich een bijzondere flora en fauna ontwikkelen (Ketner-Oostra, 2002). Tegelijk ontkwam men er niet aan om de in het verleden aangelegde parkeerplaats (strandpaal 17,9), de strandovergang (strandpaal 19,1) en het fietspad te beschermen door er de verstuiving aan banden te leggen. Alles leek goed te gaan totdat de uitwaaiing van de duinen zodanig was dat vanaf het fietspad achter de duinen de zee te zien was ter hoogte van strandpaal 18. Dat gaf een onveilig gevoel aan de bewoners, ondanks het feit dat het hier niet ging om een primair waterkerend duin. Ook was men bang dat de cranberrystruiken waar de bewoners de bessen van plukken met zoutwater zouden overstromen en sterven. De protesten tegen deze dynamiek resulteerden in 2011 in het plaatsen van takkenbossen om op die manier de zeereep weer omhoog te krijgen.

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

19 van 66

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

waarbij een deel van het zand zich langs het eiland verplaatst als een zandgolf. Iets soortgelijks geldt voor de eilandstaarten waar eilandaangroei en -afslag elkaar afwisselen onder invloed van de geulbewegingen. Daarom kwam men tot de conclusie dat het op plekken die ver van de bewoonde kernen verwijderd lagen, niet nodig was om een Basiskustlijn vast te stellen. Tussen de overheden is dan ook afgesproken om de Basiskustlijn en de zeereep strikter te beheren naarmate de menselijke belangen groter zijn xxx . Dat functioneert vrij goed, maar stuit van tijd tot tijd toch op onbegrip van bewoners als zij van mening zijn dat de beheerder onvoldoende rekening houdt met hun belangen (fig. 3.10 & 3.11).

Figuur 3.11: De zeereep van het onbewoonde deel van Vlieland na een tiental jaren zonder onderhoud . Links geen afslag, rechts de overgang naar de ontwikkeling van stuifkuilen bij dam 30. Foto RWS, J. van Hout Luchtfotografie. Sommige kuilen zijn uitgestoven tot op het strand, maar nergens is de uitstuiving of doorstuiving zo groot dat een doorbraak naar achterliggende valleien dreigt. Aan de hand van onderzoek kon worden aangetoond dat tussen 1994 en 2006 de kruinhoogte van de zeereep-duinen met enkele meters in hoogte is toegenomen en dat strand en duinen samen tussen de 10 en 20 m 3 zand per strekkende meter kust per jaar invangen (Arens et al., 2007). Ondanks het feit dat de ontwikkelingen de veiligheid voor overstroming ter plekke niet in gevaar brengen en het gebied zand invangt wordt dit anders beleefd door de Vlielander bevolking. Een citaat: Het duingebied ligt er maar slecht verzorgd bij. Al die steilranden aan de zeereep zijn maar gevaarlijk. Zo langzamerhand blijft er van die eerste duinenrij niets over (Arens et al., 2007).

Waar geen sprake van dijkringgebieden was en geen menselijke belangen in het geding waren (en vaak nog steeds zijn) verminderde men, nadat besloten was om de Basiskustlijn te handhaven, ook het onderhoud van de zeereep-duinenxxxi. Daardoor konden zich lokaal uitblazingsgaten vormen en werd hier en daar zand verder naar binnen geblazen. Deze relatief sterke verandering in het kustbeheer en het uiterlijk van de zeereep leidde tot sterke

20 van 66

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

emoties bij de eilandbevolking vooral op Vlieland en Terschelling. Zij waren gewend aan het onderhouden van de zeereep-duinen i.p.v. het op haar plek houden van de kustlijn (figuur 3.10, 3.11). De manier waarop de kustlijn in Nederland op haar plek wordt gehouden, is uniek in de wereld: niet helemaal onlogisch, omdat nu eenmaal een fors deel van ons land onder gemiddeld hoogwater ligt. Elk jaar wordt met tussenafstanden van ongeveer 250 m, de kust opgemeten en gekeken of er achteruitgang van de kust optreedt, of juist vooruitgang. Is sprake van een doorgaande achteruitgang en dreigt de Basiskustlijn over een wat grotere lengte overschreden te worden, dan wordt deze locatie op de lijst gezet voor herstel. Vervolgens wordt afgesproken welke plekken wanneer worden aangepakt. Zand, gewonnen in dieper water (voorbij de doorgetrokken -20m-lijn, dus buiten de primaire waterkering) dient hierbij als grondstof. De aanpak is eenvoudig: er wordt zand opgespoten. Soms gebeurt dit direct op het strand, soms langs een geulwand, maar tegenwoordig steeds vaker op de vooroever; meestal het gebied van de brekerbanken xxxii. Dat laatste lijkt misschien wat vreemd, maar uit proefnemingen voor de kusten van Terschelling en Sylt en latere ervaringen, is gebleken dat daardoor ook het strand aanzandt en structurele kustachteruitgang voorkomen wordt. Bovendien is het ook nog eens goedkoper, waardoor voor minder geld meer zand kan worden opgebracht, wat weer prettig is voor de belastingbetaler. Waar het echt niet anders kan wordt steenbestorting in de vorm van losse stenen of vlechtwerk met daarin stenen ingezet (grotendeels al aanwezig bij de vaststelling van de Basiskustlijn), bijvoorbeeld op de zuidoostkop van Vlieland en op de westkop van Ameland. Toch wordt de voorkeur gegeven aan zand, omdat de samenhang van de eilanden met de buitendeltas en het achterliggende waddengebied berust op een zo natuurlijk mogelijke uitwisseling van zand. Het motto van het kustbeleid is dan ook: zacht waar het kan, hard waar het moet. In praktijk blijkt echter steeds vaker dat zachte oplossingen beter werken, en harde maatregelen in een zandig systeem op termijn vaak negatieve effecten heeft, zoals de sterke erosie op Texel een paar kilometer ten zuiden van de Eierlandse Dam. III. het handhaven van het Kustfundament Het derde en jongste gedeelte van de borging bestaat uit het handhaven van het Kustfundament. Dit is de zone tussen de -20m-lijn in de Noordzee tot en met de binnenduinrand (fig. 3.7) en is daarmee dus gelijk aan de Waterkeringszone. De basisgedachte hierachter is de volgende: door zeespiegelstijging komt op de lange termijn de bodem van het Kustfundament relatief dieper te liggen ten opzichte van de zeespiegel. Daardoor komt op de lange termijn het handhaven van de Basiskustlijn onder druk te staan. Duurzaam handhaven van de veiligheid en functies in het duingebied vraagt dan ook om het handhaven van de diepte van het Kustfundament ten opzichte van de zeespiegel. Dit kan door extra zand aan te voeren van buiten de -20m-lijn. Daarom is vanaf 2001 in het beleidxxxiii vastgelegd dat ten opzichte van de zeespiegel het watervolume tot de -20m-lijn niet mag toenemen; het streven is om het gehele Waterkeringsgebied tussen de -20m-lijn en de binnenduinrand te laten meegroeien met de zeespiegel. Om het Kustfundament te handhaven is in 2001 het totale jaarlijkse suppletievolume dan ook verhoogd van 6 naar 12 Mm 3 per jaar. Rekening houdend met het feit dat veel van dit zand in de vorm van relatief goedkope vooroeversuppleties kon worden uitgevoerd, steeg het beschikbare budget met een factor 1,5.

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

21 van 66

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

Hoewel al in 2001 het totale suppletievolume werd verhoogd, was aanvankelijk nog geen duidelijk norm beschikbaar voor de verdeling van dit volume in de ruimte. Vanaf 2008 worden voor deze verdeling de volgende richtlijnen gehanteerd: Het hoofddoel is de handhaving van de BKL; het tweede doel is het handhaven van de zandvolumes voor de delen van het kustfundament Delta, Holland en Wadden. Voor BKL suppleties kunnen strand- of onderwatersuppleties worden ingezet; voor kustfundament suppleties komen alleen onderwater suppleties in aanmerking. Kustfundament suppleties bestrijden het lange termijn zandverlies en worden altijd ingezet in combinatie met een of meerdere korte termijn doelen: o Bescherming of voorkomen van bestortingen / onderhoud van harde keringen; o Ondersteuning van de BKL handhaving (bijvoorbeeld door het tegengaan van opdringende geulen); o Kennisontwikkeling door het testen van alternatieve suppletievormen (bijvoorbeeld geulwandsuppleties). Economische / financile overwegingen gekoppeld aan de zandprijs per kubieke meter. Naarmate het water dieper is verlopen veranderingen minder snel. Het handhaven van het Kustfundament komt daardoor minder nauw dan het handhaven van de Basiskustlijn. Daarom is besloten om de kust in een aantal grote vakken op te delen waarbinnen het watervolume niet mag toenemen op langere termijn. Dat wordt vooral bereikt door de al bestaande suppleties ten behoeve van de handhaving van de Basiskustlijn (zie boven), maar soms wordt er nog wat extra gedaan. Het geeft ook ruimte voor proefnemingen, wat prettig is omdat we voor de toekomst mogelijk hier en daar een nieuwe aanpak zullen moeten volgen. Rol eilanden voor vasteland Zoals al gesteld: de Waddeneilanden vormen, samen met de wadplaten en buitendeltas, een schild voor de vastelandskust: zij breken de golven uit de Noordzee. Een belangrijk deel van de veel kleinere golven in de Waddenzee wordt ter plekke opgewekt door de wind. Met dit luwte-aspect wordt dan ook rekening gehouden. Soms gebeurt dat vrij direct door te kijken naar de effecten van golfaanval als er iets verandert op de eilanden. Zo is voor Rottumeroog gekeken naar de effecten van het verdwijnen van de duinen door het staken van het onderhoud. Het blijkt dat weinig effect te hebben op de golfaanval op het vasteland. Ook het openen van de zeereep op de Boschplaat bleek geen significant effect te hebben op het ver weg gelegen vasteland: zolang er een duidelijk eiland ligt met wadplaten wordt het overgrote deel van de golven wel gebroken. Veel belangrijker voor de hele veiligheidsbenadering is dat de luwte die de eilanden bieden onderdeel vormt van de berekeningen voor de maatgevende stormvloeden die de vastelandskust kunnen teisteren. Bij een situatie met relatief veel grote zeegaten (oostelijk van Schiermonnikoog) scheelt het al snel enkele decimeters in dijkhoogte. Via de zeegaten kunnen de golven verder doordringen en kan de wind grotere golven opwekken. Natuurdoelen Voor de natuur gaat het om de buitengewone rol die het Waddengebied speelt voor planten en dieren. Er komen zon 10.000 soorten voor in het Waddengebied, van eencelligen tot vissen, vogels en zoogdierenxxxiv. Op de duinen en kwelders van de eilanden komen zon 900 soorten vaatplanten, 300 mossen, 650 zwammen en 350 soorten korstmossen voorxxxv. De Waddeneilanden vormen n van de laatste plaatsen in Noordwest Europa waar dergelijke pioniermilieus nog voorkomen. Er is dan ook een Europese verplichting aangegaan om zorg te dragen voor instandhouding, vooral in de vorm van de zogenaamde Grijze Duinen die in tegenstelling tot wat hun naam doet vermoeden in de meest optimale vorm heel kleurrijk

22 van 66

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

kunnen zijn. Daarnaast komen er nog zon 8000 diersoorten gedentificeerd: in totaal meer dan 10% van alle soorten van Europaxxxvi Soms gaat het om heel zeldzame soorten zoals de Schorviltbij, die parasitair haar eieren, - het is een koekoeksbij - legt in nesten van de zeldzame Schorzijdebij (fig. 3.12). Zij wordt heel af en toe waargenomen op Texel, Terschelling en Schiermonnikoog. Een ander voorbeeld is een kleine wants (Parapiesma salsolae) die leeft op het Loogkruid en in Nederland alleen voorkomt op Texel.

Figuur 3.12: De Waddeneilanden zijn internationaal van belang vanwege hun bijzondere landschappen, hoge natuurwaarden en bijzondere flora en fauna. Door internationale afspraken en wet- en regelgeving worden deze beschermd. Hierboven de zeldzame Schorzijdebij (links) en de nog zeldzamere Schorviltbij die haar eieren legt in de nesten van de Schorzijdebij

Ook spelen de Waddeneilanden en de Wadden zelf een belangrijke rol voor trekvogelsxxxvii. Deze hebben hier een (tussen-)station tussen Afrika en/of het Hoge Noorden om weer aan te sterken of te broeden. Elk jaar maken ongeveer 11 miljoen watervogels voor langere of kortere tijd gebruik van de Waddenzee en de eilanden. Van 52 vogelsoorten zit zelfs meer dan 1% van alle op aarde levende dieren jaarlijks in de Waddenzee en op de eilanden. Nederland is zich van dit grote belang bewust en heeft zich daarom internationaal gebonden aan de bescherming van deze rijkdom in zee- en kustgebieden. Voor een deel gebeurt dit door inrichting van beschermde gebieden. Daarnaast streeft ze via een integraal beheer van zee- en kustgebieden naar duurzaam gebruik van het Waddengebied. Het doel is om de zo kenmerkende planten- en diersoorten te behouden. Die zorg strekt zich ook uit tot de migrerende soorten (zie appendix I). Beheer is veelal gericht op het behoud of versterking van het open landschap en de natuurwaarden van samenhangende ecologische eenheden (vaak aangeduid als levensgemeenschappen). In praktijk blijkt dat een belangrijk deel van deze eenheden min of meer parallel aan de kust ligt. Dit komt doordat de omstandigheden (zoutspray, zoetwateraanvoer, zoutwater, temperatuur, sedimentdynamiek etc.) sterk bepaald worden door de morfologie en morfodynamiek van het gebied. De kust herbergt zo verschillende beschermde habitattypen waaronder Permanent met zeewater overstroomde zandbanken (H1110b), Droogvallende slik- en zandplaten (H1140b), Grijze Duinen (H2130) enzovoorts. Natuurbeheer in dit soort natuurgebieden is er meestal bij gebaat om zoveel mogelijk natuurlijke dynamiek te hebben in een gebied. Daardoor kan frictie ontstaan met veiligheidsbelangen en beleid gericht op andere menselijke doelen. In praktijk wordt het beheer vaak uitgevoerd door natuurorganisaties, zoals Staatsbosbeheer, de Landschappen

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

23 van 66

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

en Natuurmonumenten. In praktijk worden hun beheeractiviteiten beperkt doordat veiligheid voor overstromingen of andere menselijke gebruiksfuncties voorrang krijgen. xxxviii. Op de eilanden doen terreinbeheerders veel moeite om het open landschap te behouden bijvoorbeeld door het inzetten van grazers, afplaggen, klepelen en het rooien van bossen. Toch merken de beheerders dat ondanks al die maatregelen deze natuurwaarden van de Waddeneilanden langzaam maar zeker achteruitgaan. Wat in belangrijke mate ontbreekt in de duinen en de kwelders is de natuurlijke dynamiek, die ooit n van de belangrijkste karakteristieken van deze gebieden vormde. En en ander werkt versnelde successie van deze ecologisch waardevolle gebieden in de hand. Ook kan er daardoor onvoldoende sediment naar binnen komen en zullen in de toekomst veel natuurgebieden steeds lager komen te liggen ten opzichte van een stijgende zeespiegel16. Dat dynamisering veel mogelijk maakt blijkt uit studies die aantonen een en ander ervoor zorgt dat het zand van de zeereep deels verder landwaarts doorstuiftxxxix of anderszins naar binnen wordt vervoerdxl. De kwaliteit van de natuur van die meer naar binnen gelegen plekken verbetert daardoor sterk. Waar doorstuiving verhinderd wordt zoals op delen van alle bewoonde Waddeneilanden wordt het meeste zand aan de voorzijde van de zeereep ingevangen en worden de mogelijkheden voor verder landwaarts gelegen habitats daarmee geblokkeerd18. Overig menselijk medegebruik Dit bestaat uit een hele groep van activiteiten die men wil kunnen ontplooien en die zich uitstrekken tot en met de kustzone. Het gaat voor de Waddeneilanden vooral om toerisme, waterwinning en gaswinningsactiviteiten. Het toerisme drukt naast strand en natuurgebruik ook haar stempel op het landschap doordat in allerlei faciliteiten moet worden voorzien. De waterwinning beperkt zich tot de duinen die als gebied kunnen dienen voor waterwinning. De zoetwatervoorkomens zitten tot 40-60 meter onder het maaiveld. De gaswinning reikt nog dieper: zij tapt lagen aan op een diepte van 3000 tot 4000 meter. Ten gevolge van de vermindering van de gasdruk wordt het gesteente waaruit het gas gewonnen wordt onder het gewicht van de bovenliggende aardlagen in elkaar gedrukt. Dit leidt aan het aardoppervlak tot de ontwikkeling van een kilometers brede schotelvorm met in het centrum een daling tot een aantal dm. De daling beinvloedt de kustlijnligging en de hoogte van het terrein ten opzichte van de zeespiegel. In praktijk is de natuurlijke dynamiek zo sterk dat de veranderingen niet goed te merken zijn. Het beheer van al deze activiteiten wordt voor een belangrijk deel vorm gegeven door de Provincies. Hun beleid ligt vast in het Interprovinciaal Beleidsplan Waddenzeegebied. De hoofddoelen van dit plan zijn de bescherming en ontwikkeling van de natuur. Economische activiteiten zijn in het Waddengebied toegestaan, zolang ze binnen die doelen passen. Elk van de bewoonde eilanden vormt een aparte gemeente en is volgens de Wet Ruimtelijke Ordening verplicht om -binnen de kaders die het Rijk en Provincie stellen- elke 10 jaar nieuwe bestemmingsplannen te maken voor het gehele grondgebied. Meestal wordt er eerst een Structuurvisie geschreven die het beleid van de gemeente op hoofdlijnen beschrijft. Op grond daarvan worden de bestemmingsplannen uitgewerkt, vaak apart voor het buitengebied en voor de bewoonde kernen. Met het bestemmingsplan wordt beoogd een actuele planologische regeling te creren. Veranderingen in de tijd Tot circa 1980 verrichtten de eilanders zelf allerlei beheertaken op de eilanden (zoals herstel van stormschade, aanleggen van buffers en maaibeheer voor flora en fauna). Vanaf eind 20e eeuw werd het herstelbeheer door de eilanders vervangen door preventief beheer door overheidsorganisaties (onderwatersuppleties, dynamisch duinbeheer). Er groeide afstand

24 van 66

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

tussen de eilanders en de nieuwe beheerders, leidend tot onbegrip over het te voeren beheer en verantwoordelijkheden.

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

25 van 66

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

4 Effecten Kustbeheer
4.1 Samenvatting Het huidige kustbeheer heeft tot een aantal sterke effecten geleid. Het handhaven van de veiligheidsnorm van de primaire waterkering, de Basiskustlijn en het Kustfundament heeft een belangrijke mate van veiligheid opgeleverd. Samen met de groeiende welvaart heeft dit geleid tot grote investeringen onder andere in allerlei toeristische voorzieningen. Als de primaire waterkering toch faalt en er een overstroming optreedt, dan zijn de gevolgen daarvan ook groter geworden. Het overstromingsrisico (= kans X gevolg) is daarmee vergroot indien de kans gelijk blijft. Daarnaast heeft de waterkering samen met een strenge regeling van de waterhuishouding van het dijkringgebied ervoor gezorgd dat daar alles nog krachtiger in cultuur gebracht werd dan daarvoor. Dat geldt zowel voor de landbouw als voor de natuur. De daar aanwezige natuur verstarde in belangrijke mate. Versnelde ontwikkeling van de plantenopeenvolging zorgde voor het dichtgroeien van het zo karakteristieke open landschap rondom en binnen het dijkringgebied. Bij het handhaven van de Basiskustlijn wordt anders met de kust omgegaan dan vroeger. Het streng handhaven van de zeereep is alleen aan de orde waar het gebruik van die kust dat nodig maakt. Waar de Basiskustlijn gehandhaafd wordt is het bestaan van een strand een vanzelfsprekendheid geworden: zandsuppleties vullen de zandverliezen steeds opnieuw aan. Toch zijn er zorgen over de effecten van de suppleties op de strandbreedte en natuur van de eilanden en dit wordt dan ook onderzocht door de Ministeries van I&M en van EL&I. Daarbij komt naar voren dat de directe effecten van al die suppleties relatief gering zijn voor de flora en fauna van de eilanden. Echter, als gevolg van die suppleties treden morfologische ontwikkelingen op die indirect negatieve invloed hebben op die flora en fauna. Zo blijkt bijvoorbeeld dat de vorming van nieuwe duintjes op het strand ertoe leidt dat de achterliggende duinen in n keer ontwikkelen tot dichtbestruikte duinen waarbij het zeldzame tussenstadium (Grijze Duinen) overgeslagen wordt (Arens, pers. com.). Uit onderzoek komt naar voren dat suppleties in combinatie met een meer dynamisch duinbeheer eraan kunnen bijdragen dat relatief zeldzame duinnatuur zich beter kan ontwikkelen. Dit kan een tegenwicht bieden aan de verstarring of onwenselijke successie van biotopen/habitats rond de zeereep en/of de duinen. Het handhaven van het Kustfundament biedt mogelijkheden voor de toekomst om een antwoord te vinden op n van de meest prangende vragen qua veiligheid: het afslaan en zeewaarts steeds minder uitsteken van de buitendeltas. Dit gaat op termijn mogelijk ten koste van de eilanden en van het achterliggende waddengebied, omdat de luwte voor golfslag zeker afneemt en de zandaanvoer waarschijnlijk afneemt. Nader verkend zou kunnen worden hoe en of de afslag van de buitendeltas door buitendelta-suppleties gestuurd en gecompenseerd kan worden. Daarvoor is echter wel een grondige voorbereiding nodig in de vorm van verdieping van systeemkennis en een monitoringprogramma om de effecten te kunnen volgen en evalueren. 4.2 Beheer in de dagelijkse praktijk In de dagelijkse praktijk blijkt het beheer een mengeling te zijn van het handhaven van een zekere mate van waterveiligheid en het nakomen van de andere wettelijke verplichtingen en beheerafspraken. Maar beheer is ook rekening houden met de emoties en belangen van de eilandbewoners en met nieuwe inzichten over de effecten van het gevoerde beheer. Voorbeelden over emoties (zie inzet Terschelling) en natuurwaarden (zie bijvoorbeeld inzet

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

27 van 66

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

Grauwe Klauwier) zijn al gegeven. Daaruit blijkt al dat kustbeheer niet een puur rationeel en kil gebeuren moet zijn, maar een soms moeizaam, maar altijd levendig en inspirerend samenwerken is in de gezamenlijke strijd met en tegen het water. Door nieuwe methoden en nieuwe inzichten in de effecten van het kustbeheer verschuiven op lange termijn ook standpunten van beheerders. Dit vindt natuurlijk ook plaats bij belanghebbenden. Vooral in de laatste jaren is onrust ontstaan over de effecten van kustbeheer, in relatie tot (duurzaamheid van) natuur en landschap, veiligheid, buitendijkse bebouwing, toeristisch gebruik en grondwater. Hieronder geven we een overzicht van de tot nog toe bekende effecten en van mogelijk prangende vragen samenhangend met het beheer van elk van de elementen van de drievoudige borging: de veiligheidsnorm van primaire waterkering, Basiskustlijn en het Kustfundament.

4.3

Effecten van vroeger kustbeheer Sinds begin vorige eeuw is het vrij weiden van vee in de duinen al niet meer toegestaan door de rijksbeheerders vanwege de grootschalige verstuivingen die toen het gebied domineerden. In de jaren vijftig was er een schraal begroeid duingebied ontstaan met zeer soortenrijke, droge en natte begroeiingen. Door het onderdrukken van dynamiek en natuurlijke veroudering van deze vegetaties (successie) begonnen vanaf dat moment de open plekken in het landschap in areaal geleidelijk af te nemen. De aanleg en versterking van stuifdijken op de zeereep, met het doel om de Waddenzee in te polderen in reactie op de Watersnoodramp van 1953 beperkte de dynamiek nog verder. Hierdoor werd het dichtgroeien nog verder bevorderd, ook al door de overmaat aan stikstof die via de atmosfeer op de eilanden terechtkwam en doordat het meer regende. Het gevolg van dit alles was een versnelde ontwikkeling van een vaak dichte begroeiing van hoogopgaande planten, riet en duinriet in valleien en vochtige laagten en soorten als zandzegge en ook helm in de drogere duinen. Laatstgenoemde soort breidde zich vanuit de zeereep meer en meer uit in de richting van de binnenduinen. De eilanders zien dan ook met lede ogen aan hoe hun zo karakteristieke open en weidse landschap in enkele decennia verdwijnt onder de struiken en soms zelfs onder echte boscomplexen (fig. 4.2). Omdat het juist dat open landschap is waar de toeristen op afkomen, kan dit ook consequenties hebben voor hun inkomstenxli. Op Schiermonnikoog was er dan ook veel draagvlak om de verbossing van het eiland op een aantal plaatsen rigoureus terug te dringen. Ook op andere eilanden doen terreinbeheerders veel moeite om het open landschap te behouden bijvoorbeeld door het inzetten van grazers, afplaggen en klepelen. Dat is trouwens niet alleen voor het behoud van het open landschap, maar ook om allerlei zeldzame milieus met hun al even zeldzame soorten in stand te houden. De duinen van de Waddeneilanden vormen n van de laatste plaatsen in Noordwest Europa waar dergelijke pioniermilieus nog voorkomen. Er is dan ook een Europese verplichting aangegaan om zorg te dragen voor instandhouding, vooral in de vorm van de zogenaamde Grijze Duinen die in tegenstelling tot wat hun naam doet vermoeden in de meest optimale vorm heel kleurrijk kunnen zijn. Toch merken de beheerders dat ondanks al die maatregelen deze natuurwaarden van de Waddeneilanden langzaam maar zeker achteruitgaan. Wat in belangrijke mate ontbreekt in de duinen en de kwelders is de natuurlijke dynamiek, die ooit n van de belangrijkste karakteristieken van deze gebieden vormde. En en ander werkt versnelde successie van deze ecologisch waardevolle gebieden in de hand. Ook kan er daardoor onvoldoende sediment naar binnen komen en zullen in de toekomst veel natuurgebieden steeds lager komen te liggen ten opzichte van een stijgende zeespiegel16. Dat dynamisering veel mogelijk maakt blijkt uit studies die aantonen een en ander ervoor

28 van 66

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

zorgt dat het zand van de zeereep deels verder landwaarts doorstuiftxlii of anderszins naar binnen wordt vervoerdxliii. De kwaliteit van de natuur van die meer naar binnen gelegen plekken verbetert daardoor sterk. Waar doorstuiving verhinderd wordt zoals op delen van alle bewoonde Waddeneilanden wordt het meeste zand aan de voorzijde van de zeereep ingevangen en worden de mogelijkheden voor verder landwaarts gelegen habitats daarmee geblokkeerd18.

Figuur 4.1: Recreatiewoningen op Vlieland voor de prijs van een huis in de stad Utrecht. Hogere veiligheid en de economische ontwikkeling hebben voor sterke prijsstijgingen gezorgd. De eilanden worden gaandeweg overgenomen door mensen van de wal.

4.4

Effecten beheer primaire waterkering Binnendijks De kernzone van de primaire waterkering ligt als een aaneengesloten lint van duinen en dijken door het landschap. In het dijkringgebied zijn de bewoners verzekerd van een afgesproken niveau van veiligheid en worden omringd door een prachtig duinlandschap. Doordat de veiligheid daar was gegarandeerd en de welvaart steeg, werd in de afgelopen eeuw steeds meer genvesteerd in vooral deze gebieden. De waarde van goederen binnen de dijkringgebieden is aanzienlijk gestegen, waardoor de gevolgen bij overstroming ook groter zullen zijn. Als de kans op een overstroming gelijk is gebleven, dan nog betekent dit dat het risico (= kans x gevolg) is toegenomen. Ten tweede is de toeristische aantrekkelijkheid door de investeringen groter geworden en zijn ook de inkomsten uit die sector aanzienlijk toegenomen. Ten derde zijn mede door de verhoogde toeristische aantrekkelijkheid ook de huizenprijzen relatief sterk gestegen. Dit heeft op zijn beurt weer zijn invloed op de bevolkingssamenstelling: jonge mensen worden gedwongen de eilanden te verlaten en op sommige eilanden daalt het bewonersaantal momenteel. Meer en meer raken de eilanden bewoond met mensen van de wal, die daar (tweede) huizen bezitten, terwijl de beroepsbevolking noodgedwongen vertrekt en het voorzieningenniveau daaltxliv (fig. 4.1). Wat ook daalt, is de gemiddelde hoogte van het gebied binnen de dijkring ten opzichte van de zeespiegel. Immers, anders dan vroeger, wordt vanaf de Waddenzijde geen slib meer aangevoerd en vanaf de Noordzee geen zand. Omdat tegelijk de bodem wat inklinkt en de zeespiegel stijgt, komt het gebied relatief lager te liggen. Nu al is vanaf de dijk te zien dat een aantal

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

29 van 66

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

Figuur 4.2: Verruiging op Schiermonnikoog, ter hoogte van het Kronkelpad1930-2006 (foto Oud). Door het wegvallen van de dynamiek in combinatie met verhoogde neerslag en stikstofgehalte maakt het open landschap plaats voor bosjes en bossen.

polders lager ligt dan het omringende wad, dat wel mee kan groeien met de zeespiegelstijging. Dit betekent dat in toenemende mate inspanning moet worden geleverd om verzilting tegen te gaan en het zoete water af te voeren. Voor de agrarirs op de eilanden een stevige uitdaging die in de komende eeuw vermoedelijk nog in belang zal toenemen. Het duin dat deel is van de primaire waterkering wordt veelal als een dijklichaam onderhouden. Dat wil zeggen dat het volume op het juiste niveau wordt gehouden en dat deze duinen vaak dicht beplant zijn. Dit leidt tot een vrij statische situatie waardoor de natuurwaarde van het achterliggende duingebied achteruit kan gaan xlv(fig. 4.2). Voor het achterliggende gebied gaat het vaak
30 van 66 Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

Figuur 4.3 Digispectie van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier: de kust wordt via richtlijnen genspecteerd en opgenomen. Zo worden de diverse kusttypes duidelijk, en wordt ook helder of er mogelijkheden bestaan om de zeereep anders te laten ontwikkelen ten behoeve van natuur en recreatiefuncties. De kleuren geven van onder naar boven drie types zeereepbeheer aan: vastgehouden, kerf en paraboliseren.

om het niet doorstuiven van zand, waardoor duinvorming weinig kans krijgt in het achterliggende gebied. Ook het noodzakelijke zand voor onderhoud van bepaalde duintypen (zoals Grijze Duinen) wordt niet meer aangevoerd. Op sommige locaties is doorstuiven niet wenselijk, ook vanuit natuurbelangen, bijvoorbeeld bij waardevolle duinvalleien. De discussies daarover lopen nog: bij zeespiegelstijging zouden de valleien wel eens te nat kunnen worden, als ze niet ook meegroeien. Dat het ook anders kan wordt getoond door het Hoogheemraadschap Noord-Hollands Noorderkwartier (fig. 4.3). Zij hebben een digitale atlas aangelegd waarmee gekeken wordt waar de zeereep en zelfs de droge delen van de primaire waterkering kunnen verstuiven en welke grenzen
Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden 31 van 66

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

Figuur 4.4 Duinrel door Jac. P. Thijsse Omdat een duinrel een overgang is van hoog naar laag en van zoet naar zout, komt hier vaak een weelde aan planten en dierenleven voor, zoals de natuurpionier van het eerste uur Jac P. Thijsse1 nog beschrijft n van die beken in 1890: De Fonteinsnol was een wonder, een hoog duin, dat uit de groote duinenreeks bij wijze van schiereiland in de vlakte vooruitsprong. Een eindje tegen de helling op, aan de noordoostzij, ontsprong een bron, een echte bron, een holte in het witte zand, waaruit het klare water opwelde en dat stroomde omlaag, zich telkens vertakkend door kussens van veenmos en kwam uiteindelijk terecht in de vlakte van de Mient, die uit andere duinen nog meer water kreeg en zoo een allermerkwaardigst landschap was, half heide, half moeras en vol van de mooiste bloemen en de aardigste vogels. Maar het allermooist aan de Fonteinsnol en rijkst was toch de bron aan de Fonteinsnol en zijn onmiddelijke omgeving. Daar groeiden groote blauwe Klokjesgentianen in alle schakeeringen van bijna wit tot het diepste donkerblauw. Daar stonden dicht opeen de geurige witte Nachtorchissen, het rondbladig Wintergroen, Parnassia en Duizendguldenkruid en lagen aan de beek de ongelooflijk mooie bloempjes van de tengere Bastaardmuur Anagallis tenella. En als je dan om die Nol heen ging of er over heen en weer omlaag, dan kwam je in die valleien en daar groeiden al die planten weer, met nog mooie Jeneverbesstruiken en op de moerassige plaatsen het hooge stekelige Galiagaan. Daar broedden de Wulpen en de Duinpiepers en daar had ook de groote aschgrauwe Kiekendief zijn nest. Vroeger is het daar nog veel rijker geweest, maar reeds na 1880 door het graven van de Moksloot zijn die valleien ontwaterd, zoodat de Roerdompen en Roode Reigers en Lepelaars, die er broedden, moesten verdwijnen.

32 van 66

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

daaraan gesteld zijn. Zolang de wettelijke sterkte van de kernzone van de primaire waterkering niet wordt aangetast is het vaak geen probleem om enige verstuiving toe te staan, vanuit waterveiligheid gedacht. Daarbij wordt vanzelfsprekend rekening gehouden met andere belangen vanuit de omgeving; stuifoverlast van infrastructuur, bebouwing of natuurgebieden (bijvoorbeeld natte duinvalleien). Tenslotte was een belangrijk gevolg van de toegenomen veiligheid en de mogelijkheden tot het regelen van de waterhuishouding dat het binnendijkse landschap nog krachtiger in cultuur gebracht werd dan daarvoor, zowel voor landbouw als voor natuur. De landbouw op de eilanden is traditioneel vooral gericht op veeteelt. Een uitzondering hierop is Texel waar, na toerisme, akkerbouw een belangrijke economische peiler is. Een goed beheer van het waterpeil is van belang om extreme verdroging, vernatting of verzilting tegen te gaan. Ten behoeve van landbouw en natuurbouw (vooral bosvorming) werd ook de afwatering van de duinen sterk benvloed door het aanleggen van een uitgebreid netwerk van sloten en waterafvoeren. Het gevolg was dat duinrellen, natte duinvalleien en veenvorming verdwenen uit het waddenlandschap (fig. 4.4). Men heeft ingezien dat dit iets minder enthousiast moet gebeuren en daarom is een aantal sloten weer gedempt. Natte duinvalleien zijn tegenwoordig weer normaal en lokaal treedt opnieuw veenvorming op. Een nieuwe uitdaging vormt de wens van de eilanden om zelfvoorzienend te worden o.a. voor wat betreft hun drinkwatervoorzieningxlvi. De balans moet worden gezocht in een zodanige waterwinning dat daarbij de grondwatervoorraden niet aangetast worden. Dit is een kwestie van maatwerk dat op het ene eiland mogelijk beter te realiseren is dan op het andere. Omdat het vaak onhandig en duur is om in de duinen de Kernzone van het waterkerend duin te laten samenvallen met de zeereep en omdat de duin-dijkring een gesloten ring moet zijn, liggen grote delen van elk waddeneiland buiten het dijkringebied en vaak zelfs zeewaarts van de kernzone. Vaak zijn dat natuurgebieden, waardoor er geen veiligheidsrisicos zijn (per definitie want ze kennen geen wettelijke veiligheidsnorm), maar wel afslagrisicos. Op een sommige plaatsen liggen gebouwen buiten de dijkringxlvii. Vaak staan dergelijke gebouwen hoog op een duin en zijn daardoor toch veilig voor overstromingen, maar niet tegen afslag. De kans op afslag is in brede duingebieden echter gering en afhankleijk van de afstand tot de zee. Maar er zijn een aantal gebouwen waar dat niet voor geldt. Het gaat daarbij meestal om gebouwen die niet permanent bewoond zijn en die om verschillende redenen buitendijks zijn gebouwd: recreatieve voorzieningen, militaire installaties en onderzoeksfaciliteiten (onder andere NIOZ op Texel). Bij overstroming ervan kan daar schade uit voortkomen: voor de eigenaren n voor het milieu (denk bijvoorbeeld aan schadelijke stoffen)xlviii.
Rondom de binnendijkse gebieden zijn de investeringen in buitendijkse bebouwing en infrastructuur vaak hoog. De neiging is om ook daar, net als in het binnendijkse gebied het duinlandschap statisch te houden. Dit is logisch waar andere belangen voorgaan, bijvoorbeeld bij diverse toeristische voorzieningen, zoals Midsland aan Zee, De Koog aan Zee, etcetera. Op andere plaatsen zijn er echter mogelijkheden om op een andere manier het kustlandschap te beheren en daarmee hier en daar het oude landschap weer te herstellen.

4.5

Effecten beheer Basiskustlijn Zacht waar het kan, hard waar het moet, is de lijfspreuk van Rijkswaterstaat waar het gaat om het handhaven van de kust. Al met al komen er behoorlijke hoeveelheden zand en steen aan te pas. Anders dan men zou kunnen denken is niet zozeer over het gebiedsvreemde steen, als wel over het zand discussie ontstaan. Daarbij spelen verschillende aspecten een rol:

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

33 van 66

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

Figuur 4.5: het succes van zandsuppleties over de periode 1991 tot en met 2008. Links de hoeveelheid gesuppleerd zand per jaar en rechts het percentage van de Basiskustlijn dat nog overschreden wordt. Gegevens Rijkswaterstaat.

Allereerst natuurlijk de vraag of suppleren met al dat losse zand nu wel zon goed middel is om de kust op haar plek te houden (het doel van het beheer van de Basiskustlijn)? Die vraag kan inmiddels met een duidelijk: ja worden beantwoord (fig. 4.5): de Basiskustlijn wordt op meer en meer plekken keurig gehandhaafd en dat tegen lagere kosten dan door middel van dijken en steenbestortingen. Prettig is ook dat op de lange termijn het strand en de duinen zodoende blijven bestaan en niet moeten wijken voor een stenen dijk. Dit is ook goed voor de duurzame toeristische aantrekkelijkheid van de kusten en maakt investeringen in voorzieningen vlak bij het strand minder risicovol: in het verleden wilde het nog wel eens gebeuren dat hotels in de zeereepduinen door de zee verslonden werden. Gelijk daarna de vraag of het handhaven van de Basiskustlijn ook bijdraagt aan de verhoging van de veiligheid van de primaire waterkering en dan in het bijzonder van de Kernzone? Omdat de primaire waterkering zich uitstrekt tot de -20 m lijn wordt door middel van de suppleties ten behoeve van het handhaven van de Basiskustlijn ook bijgedragen aan het zandvolume van de primaire waterkering waardoor deze op sterkte blijft. Een flink deel van het strandzand waait richting de duinen. Dit zand vergroot daar het duinvolume. Wel varieren de effecten langs de kust sterk (zie verder: De vrees dat het suppletiezand invloed heeft op de natuur). Soms vormen zich zo voor de zeereep nieuwe duinen waaruit ook een nieuwe zeereep kan ontstaan. Waar dat in de zeereep terecht komt kan het fungeren als een buffer die bij stormen weer afslaat. Waar het verder landinwaarts stuiven kan (zoals bijvoorbeeld op delen van Terschelling) helpt het de daar aanwezige duinen te versterken. In principe zal het zand zodoende terecht komen in de Beschermingszone Zeezijde of in de Kernzone. Door de Basiskustlijn te handhaven worden dus indirect de duinen ook versterkt en daarmee de primaire waterkering.

34 van 66

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

Figuur 4.6: Afhankelijk van het beheer van de suppleties, de zeereep en het natuurlijke gedrag van de kust kan zand ver naar binnen doorstuiven of juist op het strand duinen vormen.

De vraag of het zand niet effectiever kan worden ingezet door een andere plek, vorm, frequentie of hoeveelheid te kiezen of door de suppletie in een ander jaargetijde uit te voeren? Naast het handhaven van de kustlijn is er ook de wens om andere doelen te ondersteunen met het suppletiezand, zoals recreatiestranden, taluds voor strandtenten, natuurontwikkeling, natuurbehoud etcetera. Deze afwegingen worden regelmatig gemaakt. Daarvoor lopen nu diverse onderzoeken bij bijvoorbeeld het Deltaprogramma Kust. Kernpunt is: hoe behaal je maatschappelijk het grootste rendement met het zand dat je suppleert? Voor wat betreft het inzetten van suppleties voor uitsluitend natuurbouw is er de spanning of je in een natuurlijk en dynamisch gebied als de Wadden moet willen gaan suppleren om daarmee bepaalde natuurdoelen te verwezenlijken? Verandert een natuurgebied op die manier niet in een parklandschap, waarbij de natuurlijke dynamiek en de bijbehorende natuurlijke morfologie deels onderdrukt worden, met mogelijke gevolgen voor de langetermijnontwikkeling van het eiland? Of moet je ook de onbewoonde natuurdelen van de eilanden juist beschermen met zandsuppleties? Dat is een vrij principile discussie, zelfs als het suppleties betreft die bestrijding van een structurele overschrijding van de Basiskustlijn tot doel hebben: de manier waarop de suppleties vorm wordt gegeven kan mogelijk heel bepalend zijn voor de natuurontwikkeling (zie onder fig. xxx kader). Voor wat betreft bevordering van het recreatieve gebruik van stranden zal dit over het algemeen alleen afgewogen worden als het duidelijk is dat suppleren voor handhaving van de Basiskustlijn noodzakelijk is. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het aanleggen van een hoger talud dat ook bij hoogwater niet overstroomt. Wel kan dit weer haar invloed hebben op de natuur in het gebied, omdat zodoende meer zand voortdurend droog ligt en daarmee beter beschikbaar is voor verstuiving.

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

35 van 66

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

De vrees dat het suppletiezand invloed heeft op de natuur. Om bij het onderhoud aan de kust goed rekening te kunnen houden met beschermde gebieden en de natuurwaarden van de kust heeft Rijkswaterstaat, later, samen met het Bosschap via het Kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit (OBN) Kust- en duinlandschap een zesjarig onderzoeksprogramma gestart: Ecologisch gericht suppleren. Het doel van dit programma is inzicht te krijgen in de effecten van zandsuppleties op de natuur en de mogelijkheden om met zandsuppleties de natuur te stimuleren. Tot nog toe is al naar een groot aantal aspecten gekeken: 1) de invloed van suppleties op de morfologische veranderingen in de zeereep; Regelmatig blijkt dat de kust zich plots anders ontwikkelt als zandsuppleties worden uitgevoerd. Voor de waddeneilanden waait een volume zand de duinen in dat qua grootte maar liefst 44% van de hoeveelheid is die jaarlijks gesuppleerd wordtxxii. Het gevolg is dat op een aantal plaatsen de duinvoet zeewaarts is verplaatst, en het oppervlak aan Embryonale Duinen is toegenomen. Afhankelijk van het zandaanbod, het gevoerde beheer, de afslag van de zeereep en de mate van doorstuiving zijn vijf reacties mogelijk (fig. 4.6): 1. Er is nauwelijks of geen dynamiek in de zeereep. Er is geen sprake van doorstuiving of van de ontwikkeling van Embryonale Duinen. Een lichte vorm van aanstuiving bij de duinvoet is mogelijk. Er is geen mogelijkheid tot ontwikkeling van habitattypen. 2. Er is vooral sprake van dynamiek voor de zeereep door de ontwikkeling van Embryonale Duinen. Doordat de Embryonale Duinen het grootste deel van de dynamiek wegvangen is er geen dynamiek in de zeereep zelf. De doorstuiving is verwaarloosbaar. Potentie voor de ontwikkeling van Embryonale Duinen is goed. Bij doorgroeien ontwikkelen uit de Embryonale Duinen zich Witte Duinen. Potentie voor onderhoud van Grijze Duinen achter de zeereep is matig tot slecht. Witte Duinen op de zeereep zouden zich door een afname van de dynamiek kunnen ontwikkelen tot Grijze Duinen. 3. Er is sprake van een matige tot forse dynamiek die leidt tot een aanstuiving aan de voorzijde en een ophoging van de top van de zeereep die daardoor uitbreidt. Embryonale Duinen kunnen voorkomen. De doorstuiving van de voorzijde over de top naar de achterzijde is verwaarloosbaar. Witte Duinen ontwikkelen zich er goed. De verstuivingprocessen dragen weinig bij aan het behoud van Grijze Duinen. 4. Ook hier is sprake van een matige tot forse dynamiek, maar nu strekt deze zich ook uit tot achter de zeereep. De potentie voor onderhoud van Grijze Duinen is dan ook matig tot goed. Witte Duinen zijn goed ontwikkeld, ook Embryonale Duinen kunnen voorkomen. 5. Het laatste type kent de grootste dynamiek. Afhankelijk van de mate van aanstuiving, of de rol die afslag speelt bij het in beweging zetten van het zand, zijn Embryonale Duinen wel of niet aanwezig. Door de ontwikkeling van kerven (parabolisering) en stuifkuilen is de doorstuiving naar achteren toe veel groter dan in de andere typen. Er is een hoge potentie voor onderhoud van Grijze Duinen. Zandsuppleties scheppen ruimte voor de keringbeheerder om dynamiek toe te staan, en soms resulteert het ook in een verminderde dynamiek achter de zeereep. Een vraag zou kunnen zijn: bij welke vorm van suppleren kunnen de positieve effecten (meer dynamiek en variatie) groter zijn dan de negatieve effecten (vermindering dynamiek en variatie)? Immers, zoals we boven hebben gezien, hoe groter de dynamiek, hoe groter ook de bijdrage aan de vorming en het in stand houden van een gevarieerd duinlandschap. Dat wordt niet alleen bepaald door de wijze waarop de suppleties worden uitgevoerd. Ook de manier waarop de zeereep wordt beheerd en de mogelijkheden die de lokale situatie aan het beheer biedt, spelen een rol. Daarom is samenwerking nodig tussen alle beheerders (Rijkswaterstaat voor de kustlijn, waterschappen voor de zeewering, terreinbeheerders en andere

36 van 66

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

belanghebbenden), wil men tot een optimaal resultaat komen. Om de beheerders te helpen bij hun keuzen is er de afgelopen tijd een aantal handreikingen ontworpenxlix. 2) de geochemische eigenschappen van natuurlijk duinzand en suppletiezand; Gebleken is dat op basis van het kalkgehalte en in mindere mate de korrelgrootte, het suppletiezand te onderscheiden is van het natuurlijke zand. Op plaatsen waar het suppletiezand over de zeereep is gestoven vertoont het suppletiezand ten opzichte van natuurlijk duinzand significant hogere gehalten aan kalk en elementen zoals fosfor, zwavel, arsenicum, kobalt en nikkel en significant lagere gehalten aan organische stof en een significant lagere C/N verhouding. Het aanbrengen van suppletiezand dat vervolgens doorstuift kan dus wel degelijk leiden tot verschillen. 3) de aanwezigheid van in de bodem levende dieren op het strand en in de vooroever; 4) de aanwezigheid van op de bodem levende dieren en (jonge) vis in de vooroever; 5) de sedimentsamenstelling van het strand en de vooroever; 6) de stroomsnelheid in de vooroever; 7) de bodemruwheid van de vooroever. Voor deze vijf aspecten zijn geen significante verschillen waargenomen tussen de sterk gesuppleerde kust van Ameland en de nooit gesuppleerde kust van Schiermonnikoog. Klaarblijkelijk zijn hierop de suppleties niet bijzonder van invloed. 8) effecten op de drieteenstrandloper; De drieteenstrandloper is een van de belangrijkste vogelsoorten die negatief benvloed zou kunnen worden door zandsuppleties. Uit studies in Zeeland is gebleken dat de benvloeding van deze vogel door suppleties niet zodanig is dat niet op meerdere plaatsen tegelijk kan worden gesuppleerd. 9) effecten op zeehonden; In 2009 is een suppletie uitgevoerd aan de zuidwestkant van Texel. De enig mogelijke route voor de baggerschepen van de winlocatie naar de suppletielocatie liep langs de Razende Bol, waar vaak zeehonden rusten; de schepen voeren dichter langs de zeehonden dan wettelijk toegestaan. Tijdens de uitvoering van de suppletie zijn de zeehonden geobserveerd. De conclusie is dat de zeehonden op de Razende Bol in oktober en november niet aantoonbaar reageren op voorbijvarende baggerschepen een afstand van 700-900 m. De wens om grotere hoeveelheden in n keer te suppleren om daarmee de kosten te reduceren, of, in de toekomst, in te kunnen spelen op de verwachte snellere kustafslag als gevolg van klimaatverandering. Hier is nog relatief weinig onderzoek naar gedaan. We krijgen op sommige punten hierover nu nieuwe inzichten via de proef met de Zandmotor langs de Hollandse kust. Helaas zit de Noordzeekust van de Wadden met zijn eilanden, buitendeltas en zeegaten veel ingewikkelder in elkaar, zodat niet alle inzichten zomaar overgenomen kunnen worden. Uit wat bekend is over dynamiek van de Waddeneilanden en over de suppleties, kan wel gesteld worden dat hoe groter het volume van de suppletie wordt, hoe langduriger en grootschaliger haar invloed zal zijn. Als de invloed erg grootschalig wordt, moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat de natuurlijke dynamiek essentieel anders wordt en ontwikkelingen op een ongewenste manier kunnen verlopen. Bijkomend punt is daarbij dat een zeewaartse uitbreiding van de kust tot gevolg heeft dat het oorspronkelijke duingebied verder van zee komt te liggen en er daardoor minder zoutspray en zandspray optreedt terwijl de zoet waterinvloed toeneemt. Dit kan voor het betreffende gebied sterk van invloed zijn op de flora en fauna.

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

37 van 66

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

4.6

Effecten beheer Kustfundament Zoals aangegeven in hoofdstuk 3 wordt voor het behoud van het Kustfundament sinds 2001 jaarlijks 12 Mm3 gesuppleerd. Voor 2008 werd geen norm gehanteerd voor de verdeling van dit volume in de ruimte. Daarom werd bij de verdeling van die grote hoeveelheid zand over het Nederlandse Kustfundament voor 2008 in de eerste plaats gekeken naar locaties waar de Basiskustlijn werd overschreden. Dat had twee belangrijke gevolgen: het grotere beschikbare suppletiebudget leidde tot de mogelijkheid om meer en grotere onderwatersuppleties uit te voeren (zie fig. 4.7); de Hollandse kust leent zich beter dan de Zeeuwse Delta en delen van de Waddenkust voor het uitvoeren van vooroeversuppleties om de Basiskustlijn te handhaven en werd relatief overbedeeld. De effecten van het laatstgenoemde komen naar voren bij een vergelijking van de suppletieverdeling over de deelsystemen Wadden, Holland en Delta van het Kustfundament, afgezet tegen schattingen van de zandbehoefte (Fig. 4.7 & 4.8) Tabel 4.1). Tabel 4.1: Vergelijking tussen realisatie van suppleties per deelgebied over de periode 2000 2009 en de zandbehoefte om mee te kunnen groeien met de zeespiegel voor het Kustfundament. De belangrijkste verschillen tussen de verschillende auteurs zitten hem in het al-dan-niet meenemen van de zandbehoefte als gevolg van vroegere ingrepen in de Waddenzeel.
periode 2000 - 09 Wadden Holland Delta Verhouding realisatie / behoefte volgens Nederbragt 2005 [12 Mm3/jaar] 70 % 165 % 95 % Verhouding realisatie / behoefte volgens de Ronde 2009 [20 Mm3/jaar] 39 % 112 % 66 %

Op de korte termijn levert de relatieve onderbedeling van het Waddendeel van het Kustfundament geen enkel probleem op. Voor de langere termijn ligt dat anders. De Waddeneilanden staan niet los van de andere onderdelen van een zeegatsysteem: de buitendelta en het kombergingsgebied (dat deel van het Waddengebied waarvan het getijdewater via het zeegat heen en weer stroomt). Niet alleen wordt voortdurend water uitgewisseld maar ook grote hoeveelheden zand. Een deel daarvan blijft achter in de Waddenzee. Een belangrijk deel van dat zand wordt onttrokken aan de buitendeltas; de grote onderzeese zandlichamen voor de mond van de zeegaten tussen de eilanden. Een aantal van deze buitendeltas zijn in de afgelopen eeuw door ingrepen van de mens in het Waddengebied al sterk in volume achteruitgegaan, door een grotere sedimenthonger van de Waddenzee, vooral ten gevolge van de aanleg van de Afsluitdijk. De verwachting is dat ook in de komende eeuw dit proces door zal gaan. Buitendeltas spelen ook een grote rol bij het doorvoeren van zand langs de kust van eiland naar eiland, en vormen een belangrijke buffer tegen golfaanval (en afslag) van de koppen van de eilanden en het achterliggende Waddengebied en vasteland. Voor het behoud van Waddeneilanden en Waddenzee op lange termijn, lijkt het behoud van de buitendeltas dan ook noodzakelijk. Om dat bereiken zal moeten worden nagedacht over een verdeelsleutel voor suppletiezand over het Kustfundament, die naast de Basiskustlijn ook rekening houdt met de grootschalige ontwikkelingen op de buitendeltas. De vraag is of het niet beter is om het zand op de buitendelta neer te leggen zodat het probleem bij de wortel wordt aangepakt? Maar dan moeten we wel weten wat we daarmee willen bereiken, wanneer we willen ingrijpen en wat we nog moeten weten over de mogelijke gevolgen. Het zijn punten die momenteel de

38 van 66

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

aandacht hebben van de Deltaprogrammas Waddengebied en Kust en het RWS-programma Kustlijnzorg. Gezien het directe belang voor het eiland zijn het ook onderwerpen die samen met de gemeenten en de inwoners bekeken moeten worden.
Ve rge lijking ruimtelijke zandbehoe fte e n re alisatie

periode 2000 - 2009


25

20

15 Mm3/jaar uitgevoerd zandbehoefte 20 zandbehoefte 12 10

0 Deelgebieden en totaal

Wadden Holland Delta Totaal Figuur 4.7: Jaargemiddelde ruimtelijke verdeling van zandsuppleties over de deelgebieden Wadden, Holland en Delta gedurende de periode 2000 2009 (blauw). Daarnaast is weergegeven de ruimtelijke zandbehoefte in het Kustfundament zowel volgens de schattingen van Nederbragt (2005; 12 Mm3/jaar totaal) en van de Ronde (2009; 20 Mm3/jaar). totaal). Op de Wadden is minder uitgevoerd dan nodig.

Figuur 4.8: Schattingen van zandbehoefte (Mm3/jaar) op basis van alleen zeespiegelstijging (Nederbragt, 2005) en zeespiegelstijging + ingrepen als afsluitingen, gas- en zandwinning (de Ronde, 2009).

Een proefneming met een suppletie op de buitendelta is daarbij goed mogelijk. Omdat het Kustfundament trager reageert en gemiddeld berekend wordt over grotere gebieden, komt het wat minder precies waar en wanneer zand wordt neergelegd. Daardoor kan zand op

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

39 van 66

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

verschillende plekken ingezet worden in grote of kleinere hoeveelheden, en ten dienste van verschillende functies. Dat geeft ook de mogelijkheid om er proefnemingen mee uit te voeren. Momenteel denken de Deltaprogrammas Kust en Waddengebied na over mogelijke andere strategien die met zandsuppleties langs de eilanden kunnen worden gevolgd. Vooralsnog wordt het huidige suppletiebeheer voortgezet. Er is nog veel onbekend over de buitengewoon ingewikkelde sedimenttransporten rond de Waddeneilanden. De toepassing van andere vormen van suppleren moet wel beheerbaar blijven (niet uit de hand lopen). Daarom zal het Deltaprogramma Waddengebied i.s.m. Deltaprogramma Kust de komende tijd veel aandacht besteden aan het beter doorgronden van de morfologische ontwikkeling van de eilanden en de buitendeltas. Daarna kunnen gerichte proefnemingen een goede rol spelen. Voorwaarde is dan wel dat de ontwikkelingen vanaf het allereerste begin met een goed monitoringsprogramma gevolgd worden.

40 van 66

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

5 Knikpunten
5.1 Samenvatting Niet onder alle omstandigheden gaan ontwikkelingen gewoon door op de manier waarin ze in het verleden verliepen. Soms verlopen voorbij een bepaald punt de dingen heel anders dan daarvoor het geval is. Een dergelijke omslag noemen we een knikpunt. Er zijn nu al in het oog springende knikpunten, maar de kans bestaat dat een aantal nog niet bekend is. Een belangrijk knikpunt in de morfologische ontwikkelingen op en rond het eiland is het krimpen van de buitendeltas waardoor voor zowel de achterliggende Waddenzee als voor de eilanden de luwte tegen golven kan wegvallen en de zandaanvoer kan afnemen. De vraag is of dit krimpen voortdurend zo kan doorgaan. Een ander knikpunt is het gebrek aan zandaanvoer naar buitendijkse delen van de eilanden omdat vastgelegde stuifdijken en duinen dit verhinderen. Hierdoor komen deze gebieden geleidelijk aan onder de waterlijn te liggen. Knikpunten in de levende natuur zijn veelal een gevolg van het gebrek aan natuurlijke dynamiek. Waar geen zand aangevoerd wordt en ook geen afslag kan plaatsvinden, kan een versnelde ontwikkeling van lage en open begroeiingen naar hoge en dichte begroeiingen optreden. Vaak gaan de ontwikkelingen vrij plotseling en verdwijnt in een relatief korte tijd het zo karakteristieke open eilandlandschap. Er kan ook sprake zijn van een knikpunt in de maatschappij, waarna het beheer verandert. Dit kan bijvoorbeeld komen doordat mensen of beheerders een andere overtuiging krijgen, veranderen van prioriteiten, in de weerstand schieten, of juist iets heel nieuws gaan doen. Hoewel de eilanden nog nooit zo veilig zijn geweest, gaat de natuur achteruit en moeten we rekening houden met bekende en nog onbekende knikpunten. Een gezamenlijke aanpak is nodig om te komen tot een praktisch en optimaal beheer. Het is daarbij van belang dat er een netwerk tot stand komt van directe en duurzame contacten tussen de direct betrokken bewoners en de actieve professionals van eiland en vasteland. 5.2 Inleiding Hierboven is het beeld van het Kustbeheer vrij simpel gehouden, om zo de hoofdlijnen te kunnen schetsen. Maar in werkelijkheid liggen de zaken iets ingewikkelder. Zowel in de morfologische ontwikkelingen als in de ontwikkeling van de levende natuur zijn, naar verwachting, een aantal knikpunten aanwezig. Soms kan er ook sprake zijn van een knikpunt in de maatschappij, omdat men bepaalde dingen niet langer op de oude wijze wil of kan doen. Voorbij die knikpunten kunnen de ontwikkelingen op een heel andere manier verlopen dan we tot nog toe gewend waren. Dit kan in de nabije toekomst van belang worden als de zeespiegelstijging sneller gaat verlopen. Dan kan een andere (mate van) inspanning nodig zijn om de duurzaamheid van onze Waddeneilanden veilig te stellen en de veiligheid duurzaam te houden. Een aantal van die knikpunten wordt hieronder besproken, van andere zijn we ons mogelijk nog niet eens bewust. Knikpunten in de morfologische ontwikkeling Binnen het sedimentdelend systeem De eilanden staan niet los van de andere onderdelen van een zeegatsysteem: de buitendelta en de kombergingsgebieden. Alle onderdelen wisselen voortdurend onderling sediment (zand

5.3

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

41 van 66

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

en klei) uit. Samen noemen we het dan ook wel een sedimentdelend systeem. Als ergens in het sedimentdelend systeem, door een ingreep van de mens of door de natuur zelf, veranderingen optreden dan worden alle onderdelen benvloed. Dit geldt ook voor klimaatveranderingeffecten. En hoewel we weten dat er netto sediment de Waddenzee in wordt gevoerd en vanuit de Noordzee wordt afgevoerd, is er nog behoorlijk veel onduidelijkheid over de belangrijkste onderlinge uitwisselingen van sediment, zeker bij klimaatveranderingen. Een belangrijk zorgpunt daarbij zijn de buitendeltas, zoals eerder al genoemd. Op een sommige plaatsen zijn deze aan het krimpen, waardoor ze minder ver zeewaarts uitsteken dan vroeger. Dit gebeurt vooral onder invloed van een verhoogde sedimenthonger in de Waddenzee als gevolg van de afsluiting van de Zuiderzee en de Lauwerszee. Bij een versnelde zeespiegelstijging zal de sedimenthonger van het hele waddengebied toenemen. Naar analogie van de al waargenomen krimp moet er dan rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat meer buitendeltas gaan krimpen, waarna de eilandkust kan volgen. Een historisch voorbeeld is de ontwikkeling van West-Vlieland. Dat veranderde in een zandplaat toen tussen de 16e en 18e eeuw de buitendelta van het zeegat van het Eijerlandsche Gat vrijwel verdween vermoedelijk als gevolg van een sterk vergrote zandvraag in het achterliggende waddengebied. Het gevolg voor West-Vleiland was dat daar over een aanzienlijke lengte een kustterugrekking plaats vond over ca. 1,5 kilometer. Daardoor verdwenen de duinengordels en viel en het dorp Westvlieland ten prooi aan de zee. Zoals boven vermeld kan een terugtrekking van buitendeltas consequenties hebben voor de Wadplaten en de eilanden. Daarnaast is het de vraag of de krimp van de buitendeltas nog deze hele eeuw kan doorgaan of dat er toch een bovengrens aanzit. Zeker als we de eilandkusten op hun plek houden is het goed voorstelbaar dat op enig moment de buitendeltas niet meer kunnen krimpen. Wat dan gebeurt is onduidelijk. Op de eilanden De komst van de mens leidde tot aanleg van barrires waardoor op een aantal plaatsen (polders maar ook buitendijkse gebieden in de luwte van stuifdijken) weinig tot geen sediment meer tot afzetting kan komen of door erosie weer ter beschikking kan komen van het sedimentdelend systeem van Waddenzee en Noordzeekustzone. Dit houdt onder andere in dat delen van de eilanden relatief dieper komen te liggen t.o.v. een stijgende zeespiegel. Op termijn kan dat de verdrinking van buitendijkse gebieden veroorzaken. Ze zullen zich dan anders gaan ontwikkelen dan daarvoor: een concreet knikpunt dus. Al het aanleggen en vastleggen van zeerepen kan er ook toe leiden dat de lengte van eilanden te groot wordt. Er is namelijk een wetmatige samenhang tussen de lengte en het verschil tussen hoog- en laagwater: hoe groter dat verschil hoe korter een eiland is.

5.4

Knikpunten in de levende natuur Op de eilanden Als er geen zand aangevoerd wordt en ook geen afslag kan plaatsvinden dan kan een versnelde ontwikkeling van lage en open begroeiingen naar hoge en dichte begroeiingen optreden. Dit leidt ertoe dat open duinlandschap in een bos verandert en kwelders in een grasvlakte. Dit gebeurt vooral in de door vastgelegde duinen en dijken beschermde natuurgebieden op de eilanden. Oorzaak is dat de bodem niet meer voldoende aangepakt wordt door wind en stromingen. Als een bepaalde mate van stabilisatie bereikt is kunnen de processen van periodieke opbouw en afbraak van de bodem niet langer plaatsvinden. En zo komt er ook een einde aan de noodzakelijke schommelingen in plantengemeenschappen en

42 van 66

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

de dieren die daar weer van afhankelijk zijn. Het leidt tot het verdwijnen van een breed scala van plant- en dierpopulaties van de zo kenmerkende pioniersoorten (een systeem-knikpunt). Zon systeem-knikpunt wordt in open kustlandschappen bereikt als een aantal afzonderlijke ecologische knikpunten van enkele sleutelsoorten (mossen, korstmossen, kleurrijke kwelderen duinplanten, bijbehorende insecten en vogels) overschreden worden. Het open en dynamische kustecosysteem kan dan plotselingomslaan. Het maakt plaats voor een door struik- en bosvorming gedomineerd landschap. Dat laatste kan heel waardevol zijn en hoort er ook bij, maar alleen in de minst dynamische delen binnen de duinbogen. De bossen verkeren vooral in een beginstadium en zijn qua insectenfauna ook heel anders dan de bossen op het vasteland. Een dergelijk knikpunt is in duinvalleien geconstateerd waarbij de omslag van een orchideenrijke duinvalleivegetatie in een soortenarm Rietland of Kruipwilgstruweel vrij plotseling kan plaatsvinden. De reden hiervan is meestal gelegen in snelle overschrijdingen van een bepaalde mate van stapeling van organisch materieel en van een bepaalde zuurgraad. Ook veranderingen in de hydrologie, vooral als deze een sterke afname van fluctuaties in (grond)waterpeil en samenstelling (zoet/zout) betreffen, kunnen leiden tot een systeem-knikpunt. Genoemde ecologische knikpunten leiden er toe dat de karakteristieke soorten van open duin- en kwelderlandschappen op de eilanden steeds meer worden vervangen door soorten van rijpere landschappen die nu nog karakteristiek zijn voor het vasteland. Daarmee gaat de voor het kustgebied kenmerkende biodiversiteit achteruit. Dit levert op termijn problemen op voor het realiseren van de doelstellingen die in Europees verband zijn afgesproken (de Natura2000 doelen). Het gaat hier om pionierhabitats en habitats van voedselarme en open kustmilieus, m.n. de verschillende typen Grijze Duinen en duinvalleien en de lage en middelhoge kwelders. Ook kenmerkende soorten (zie de Vogel- en Habitatrichtlijnen) zoals Groenknolorchis, Drijvende waterweegbree, Blauwe kiekendief, Tapuit, Grauwe klauwier, Eidereend, Strandplevier, diverse soorten Sterns en doortrekkende eenden en steltlopers komen hiermee onder druk te staan.

5.5

Maatschappelijke knikpunten Soms kan ook door maatschappelijke ontwikkelingen een knikpunt ontstaan, bijvoorbeeld doordat mensen of beheerders een andere overtuiging krijgen, veranderen van prioriteiten, in de weerstand schieten, of juist iets heel nieuws gaan doen, soms gedreven door de economische ontwikkelingen. Twee voorbeelden van een andere overtuiging krijgen zijn: 1) de wens uit de eerste helft van de vorige eeuw om de Waddenzee in te polderen en 2) het weer stoppen van de uitvoering van dit project. Dit laatste gebeurde trouwens onder druk van natuurbeschermers die het behoud van de Waddenzee van groot belang vonden en de brede maatschappelijke bijval die ze daarbij kregen. Een voorbeeld van andere prioriteiten is de verschuiving van het handhaven van de zeereep naar het handhaven van de tot dan toe terugtrekkende kustlijn. Een voorbeeld van het in de weerstand schieten wordt boven gegeven door de ontwikkeling van de zeereep op Terschelling, waarbij de bevolking zich bedreigd voelt in zijn veiligheid (overigens onterecht) en er paal en perk wordt gesteld aan het uitstuiven van de zeereepduinen. Heldere communicatie kan bijdragen aan het voorkomen van weerstand. Een voorbeeld van iets heel nieuws gaan doen is het verschuiven van strandsuppleties naar vooroeversuppleties. Ook hier geldt dat e.e.a. goed moet worden uitgelegd. In alle gevallen treedt er na het knikpunt een andere ontwikkeling op van de morfologie en de natuur op de eilanden.

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

43 van 66

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

Opmerkelijk is dat maatschappelijke knikpunten meestal een reactie vormen op concrete ontwikkelingen in de buitenwereld (de stormvloed van 1953, kustterugtrekking, duinerosie, etcetera). Het is nu nog niet aan te geven welke maatschappelijke knikpunten er zich kunnen voordoen op de Waddeneilanden. Wel moet er rekening mee worden gehouden dat deze deels als reactie komen op de ontwikkelingen zoals geschetst door het Deltaprogramma. Daarover meer in het volgende hoofdstuk.

5.6

Confrontaties tussen beleid, beheer en knikpunten Beleid en beheer op het gebied van veiligheid en natuur kwamen vroeger vooral tot stand op basis van vakkennis op het eigen gebied, zonder veel rekening te houden met andere inzichten en belangen. Sinds halverwege de vorige eeuw is steeds duidelijker geworden dat kruisbestuiving nodig is om een optimaler beleid en beheer voor zowel veiligheid als natuur te kunnen uitwerken. Zo is het voor de veiligheid essentieel gebleken om te weten onder welke omstandigheden begroeiingen kunnen bijdragen aan het vastleggen van stuivend zand. Omgekeerd is kennis over sedimentatie, erosie en winddynamiek onontbeerlijk om karakteristieke natuurlijke processen in de natuur goed te begrijpen. De laatste twee decennia is duidelijk geworden dat geomorfologische dynamiek de sturende factor is om veiligheid te realiseren n om ecologische verjonging te realiseren. Vooral de inzet van suppleties sinds begin jaren negentig, eerst op het strand en later op de vooroever, hebben dit inzicht doen toenemen. In de paragrafen 5.3 en 5.4 zijn enkele knikpunten aangegeven in de morfologische en ecologische ontwikkelingen op de eilanden. Er is langzamerhand enige ervaring opgedaan met de toepassing van suppleties. Met behulp van de verschillende kustbeheertechnieken lijkt de veiligheid op korte en middellange termijn goed te handhaven. Over de ecologische consequenties is minder duidelijkheid te geven, zeker over de gevolgen op langere termijn voor de meest karakteristieke ecosystemen. Echter, ook voor de veiligheid bestaat op de langere termijn onduidelijkheid, vooral over het gedrag van de buitendeltas en zeker in het licht van de effecten van diverse scenarios van zeespiegelrijzing (zie hoofdstuk 5). De maatschappelijke knikpunten hebben aan n kant te maken met concrete gebeurtenissen (zie boven). Aan de andere kant kan men zich er onzeker over voelen of de nieuwe maatregelen wel voldoende bijdragen aan de veiligheid op langere termijn. Een voorbeeld is de nog vrij recent veranderde kustbeheerpraktijk die sterk berust op zachte vormen van kustbeheer waarbij het bedreigende zand zelf wordt ingezet als verdedigingsinstrument, waarmee de noodzaak verviel om de zeereep op een aantal plaatsen nog strikt vast te leggen. Daarmee is de dynamiek van stuivend zand op de eilanden weer veel zichtbaarder geworden. Dicht met Helm begroeide stuifdijken vertegenwoordigen nu eenmaal een veel sterker veiligheidsgevoel dan grote hoeveelheden kaal zand, zelfs als de werkelijke veiligheid bij het laatste veel meer gediend is. Inzicht in de werkelijke veiligheidsmarges van de nu gehanteerde beheerstrategie heeft invloed op de veiligheidsbeleving van eilandbewoners. Naast de maatschappelijke weerstand en inhoudelijke onzekerheden levert het huidige beheer ook veel positieve punten op. Op de eilanden is het veiligheidsniveau tegen stormvloeden nog nooit zo hoog is geweest! Ook wat betreft de effecten op de natuur lijkt de huidige beheerstrategie (zie hoofdstuk 3) veel goede mogelijkheden te geven voor de gewenste natuurlijke verjonging van verouderde landschappen. Deze situatie biedt een fundament om in gezamenlijkheid de kust- en natuurbeheerstrategien beter op elkaar af te

44 van 66

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

stemmen. Het is daarbij essentiel dat er een netwerk tot stand komt van directe en duurzame contacten tussen de direct betrokken bewoners en de actieve professionals (overheden, beheerorganisaties en onderzoek) van het eiland en van het vasteland. De meerjarige aanpak in het kader van het Deltaprogramma biedt ruimte en tijd om deze aanpak op een zorgvuldige manier vorm te geven.

Figuur 5.1: Niet-lineair gedrag van de kust, de wadden en de waddeneilanden in de afgelopen 7500 jaar, veroorzaakt door morfologische factoren (bijvoorbeeld eilandontwikkeling), ecologische factoren (bijvoorbeeld veenontwikkeling) en menselijke factoren (bijvoorbeeld aanleg Afsluitdijk; oorspronkelijk figuur: Waddenacademie http://www.kennislink.nl/vergroting/52551?original=0.)

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

45 van 66

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

6 De komende eeuw
6.1 Samenvatting Als gevolg van het broeikaseffect wordt verwacht dat de klimaatverandering in deze eeuw sneller zal verlopen dan in de vorige eeuw. Het zal warmer worden en gemiddeld over het jaar natter. Onzeker is nog hoe zich dat precies gaat ontwikkelen. Daarom is er door het KNMI een aantal klimaatscenarios ontwikkeld die laten zien wat er verwacht kan worden. Iets soortgelijks geldt voor de maatschappij: de economie kan aantrekken en de bevolking uitbreiden of het tegenovergestelde kan gebeuren. Hiervoor zijn sociaal-economische scenarios ontwikkeld door de Planbureaus. De combinatie van beiden leidt tot de zogeheten Deltascenarios, vier mogelijke toekomstbeelden: - Druk resultaat van matige klimaatverandering en sociaaleconomische groei; - Stoom resultaat van snelle klimaatverandering en sociaaleconomische groei; - Rust resultaat van matige klimaatverandering en sociaaleconomische krimp; - Warm resultaat van snelle klimaatverandering en sociaaleconomische krimp. Voor de toekomst van de Waddeneilanden zal het heel bepalend zijn welk scenario werkelijkheid wordt. Toch valt er in het algemeen wel wat van te zeggen: De stijgende temperatuur zal de lengte van het groeiseizoen sterk doen toenemen. Indien er veel hittegolven optreden zal de vegetatie aangetast worden. Een positief punt is daarbij dat verstuiving mogelijk gemakkelijker blijft verlopen en meer zand op het eiland wordt afgezet. Deze zouden dan beter kunnen meegroeien met de zeespiegelstijging dan nu het geval is. Door de hogere stormvloedniveaus zullen de waterkerende duinen van de Kernzone en de dijken hoger en sterker moeten worden. Als gevolg van de stijgende zeespiegel zullen binnendijkse delen van de eilanden die laag liggen in toenemende mate last krijgen van verzilting. Buitendijkse gebieden die onvoldoende sediment ontvangen zullen verdrinken. Om de Basiskustlijn te handhaven zal meer zand nodig zijn naarmate de zeespiegel sneller stijgt. Dit ook al omdat de Waddenzee meer sediment zal invangen naarmate de zeespiegelstijging sneller verloopt: de sedimenthonger van de Waddenzee wordt groter. De afslag van de eilanden kan nabij de buitendeltas sneller gaan lopen als deze blijven krimpen. Gezien onze tegenwoordige technologische mogelijkheden en financin kan de bescherming tegen overstromingen door toenemende inspanningen nog zeer lange tijd worden behouden. De duurzaamheid van het eiland als geheel is echter een andere zaak.

6.2

Inleiding Het klimaat verandert in de loop van decennia eigenlijk altijd wel. Alleen de laatste tijd lijkt het vrij snel te veranderen, wat wordt toegeschreven aan toename van kooldioxide en andere broeikasgassen in de atmosfeer. Wereldwijd wordt rekening gehouden met klimaatverandering en versnelde zeespiegelstijging. Hoe dat allemaal precies gaat verlopen is vooralsnog onduidelijk. Dat ligt aan: 1) de mate van uitstoot van broeikasgassen; 2) de effecten ervan op het klimaat en 3) aan de onzekerheden in de modellen. Daarom wordt er

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

47 van 66

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

Figuur 6.1: Schematische weergave van de Deltascenarios.

wereldwijd gewerkt met klimaatscenarios die uitgaan van een verschillende mate van uitstoot van broeikasgassen en wordt gekeken naar de onzekerheid van de modellen. Het Deltaprogramma ontwikkelt een integrale strategie om het Waddengebied voor te bereiden op de veranderingen in de omgeving, zoals hogere n lagere rivierafvoer, zeespiegelstijging, bodemdaling en verzilting. Dat is best ingewikkeld. We moeten rekening houden met heel uiteenlopende manieren waarop het klimaat zich kan ontwikkelen. Daarnaast moet ook nog rekening gehouden worden met een sociaaleconomische ontwikkeling die verschillende kanten kan opgaan in de komende eeuw. We moeten dus rekening houden met een groot aantal verschillende toekomstscenarios. Tegelijk moeten we er wel voor zorgen dat die scenarios realistisch zijn.

6.3

Deltascenarios In opdracht van Rijkswaterstaat Waterdienst heeft Deltares in samenwerking met het Planbureau voor de leefomgeving daarom de Deltascenarios uitgewerkt. Die scenarios worden bepaald door de factoren die de grootste invloed hebben op de nationale wateropgaven: klimaatverandering en sociaaleconomische ontwikkeling (fig. 6.1). Vier toekomstbeelden De Deltascenarios bestaan zodoende uit vier mogelijke toekomstbeelden: - Druk resultaat van matige klimaatverandering en sociaaleconomische groei; - Stoom resultaat van snelle klimaatverandering en sociaaleconomische groei; - Rust resultaat van matige klimaatverandering en sociaaleconomische krimp; - Warm resultaat van snelle klimaatverandering en sociaaleconomische krimp. Deze scenarios beschrijven de mogelijke ontwikkelingen die, volgens de tegenwoordige kennis en inzichten, aannemelijk en van belang zijn voor het toekomstige waterbeheer. De toekomstbeelden geven een idee van de mogelijke veranderingen en tonen ook de mogelijke verschuivingen in het gebruik van ruimte, land en water. Het zijn nadrukkelijk geen voorspellingen en evenmin streefbeelden.

48 van 66

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

Figuur 6.2: De voorziene ontwikkeling voor 2050 en 2100 van de diverse scenarios in termen van mondiale temperatuurstijging en zeespiegelstijging voor de Nederlandse kust en het aantal inwoners. De kleuren op de hoekpunten (overeenkomend met figuur 3.1) geven de verwachting aan bij de diverse scenarios.

De scenarios zijn bedoeld om duidelijk te maken wat ons over, zeg 50 en 100 jaar, mogelijk te wachten staat. Als basis voor de hydrologische omstandigheden zijn de KNMI06scenarios gebruikt. Deze KNMI06-klimaatscenarios zijn opgesteld door het KNMI. Ze zijn een lokale vertaling van de wereldwijde klimaatscenarios van het International Panel for Climate Change (IPCC). Voor de mogelijke invloed van sociaaleconomische ontwikkelingen op het gebruik van land, water en ruimte tot 2050 is uitgegaan van de Welvaart en Leefomgevingscenarios (http://www.welvaartenleefomgeving.nl/inleiding.html). Deze geven een beeld van de belangrijkste te verwachten sociale en economische ontwikkelingen van ons land. Ze zijn opgesteld door de samenwerkende Planbureaus. Voor de tweede helft van de 21e eeuw is aan de hand van groei- en krimpscenarios een beschrijving gegeven. De vier Deltascenarios vormen de hoekpunten waarbinnen de werkelijke toekomstige ontwikkeling zich hoogstwaarschijnlijk gaat voordoen. Bovenstaande figuur laat zien dat het veld groter wordt wanneer we verder in de toekomst kijken, omdat de onzekerheid over de feitelijke situatie toeneemt. 6.4 In meer detail Hieronder wordt kort in meer detail aangegeven wat met de verschillende Deltascenarios bedoeld wordt.

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

49 van 66

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

Druk Wereldwijd ontstaat er schaarste aan energie, grondstoffen, water en voedsel door de toenemende behoefte van de groeiende en meer welvarende bevolking. Vooral economische immigranten vestigen zich in Nederland vanwege de bloeiende economie. De Randstad groeit geleidelijk dicht, hoewel nog steeds dichtbevolkte steden en verspreide bebouwing elkaar afwisselen. In de landbouw nemen de teelten met een hoge winstgevendheid toe. Biomassa wordt gebruikt voor hoogwaardige grondstoffen en voor energievoorziening. In kort bestek: Inwoneraantal Nederland nadert 24 miljoen Sterk verstedelijkte Delta Tot 2050 neemt areaal landbouw af; na 2050 neemt areaal landbouw weer toe Ruimte voor natuurgebieden en oude cultuurlandschappen neemt af Internationaal transport over water wordt intensiever Beperkte verandering van lage en hoge afvoeren van grote rivieren Een matige klimaatverandering Opgaven voor waterbeheer In dit scenario nemen de economische belangen en het aantal inwoners toe. Daardoor zullen naar verwachting hogere eisen worden gesteld aan de bescherming tegen overstromingen in West-Nederland en langs de grote rivieren en het IJsselmeer. In intensief gebruikte veengebieden blijft de bodemdaling doorgaan. Tot 2050 neemt het landbouwareaal af. Na 2050 komt in de Delta een zeer intensieve landbouw op, die permanent voldoende zoet water van zeer hoge kwaliteit nodig heeft. Het peilbeheer is complex door de verwevenheid van stad en platteland. De schaalvergroting van de scheepvaart stelt hogere eisen aan het rivierpeil. De temperatuur zal t.o.v. 2000 met 1 0C zijn gestegen in 2050 en met 2 0C in 2100. De zeespiegel zal t.o.v. 2000 met 15 cm gestegen zijn in 2050 en 35 cm in 2100. De rivierafvoeren nemen langzaam toe t.o.v. 2000. Stoom Wereldwijd ontstaat er schaarste aan energie, grondstoffen, water en voedsel door de toenemende behoefte van de groeiende en meer welvarende bevolking. De snelle klimaatverandering met toenemende droogte versterkt die schaarste. Het vestigingsklimaat voor bedrijven in Nederland wordt steeds aantrekkelijker. Hierdoor verstedelijkt het land steeds meer. Na 2050 neemt ook het landbouwareaal weer sterk toe door gebruik van biomassa voor hoogwaardige grondstoffen en energievoorziening. Inwoneraantal Nederland nadert 24 miljoen Sterk verstedelijkte Delta Tot 2050 neemt areaal landbouw af; na 2050 neemt areaal landbouw weer toe Ruimte voor natuurgebieden en oude cultuurlandschappen neemt af Internationaal transport over water wordt intensiever Extreem lage n extreem hoge afvoeren van grote rivieren De klimaatverandering gaat snel Opgaven voor waterbeheer De sterke groei van bevolking en economie in combinatie met de snelle klimaatverandering leidt tot grotere veiligheidsrisicos, vooral in West-Nederland. Na 2050 vraagt de landbouw om de permanente beschikbaarheid van zoet water van hoge kwaliteit. Het waterpeilbeheer wordt moeilijker doordat stad en platteland sterker met elkaar vergroeid zijn, terwijl men er

50 van 66

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

heel andere behoeften heeft qua peilbeheer. Er worden hogere eisen aan het transport naar het binnenland gesteld. De temperatuur zal t.o.v. 2000 met 2 0C zijn gestegen in 2050 en met 4 0C in 2100. De zeespiegel zal t.o.v. 2000 met 35 cm gestegen zijn in 2050 en 85 cm in 2100. De rivierafvoeren nemen vrij snel toe t.o.v. 2000. Rust West-Europa kan in de wereldwijde hevige concurrentie minder goed meekomen, waardoor de economie in de tweede helft van de eeuw ook in Nederland krimpt en mensen elders werk gaan zoeken. Nederland wordt gekenmerkt door kleinschaligheid en regionale zelfvoorziening. De verstedelijking neemt af; er komt meer ruimte voor extensieve landbouw en natuur. Inwoneraantal neemt af tot 12 miljoen Verstedelijking neemt geleidelijk af Tot 2050 neemt areaal landbouw af en daarna relatief weer toe Natuurareaal kan groeien Internationaal transport over water krimpt in betekenis en schaalgrootte Beperkte verandering van lage en hoge afvoeren van grote rivieren Een matige klimaatverandering Opgaven voor waterbeheer In dit scenario wordt verondersteld dat het aantal inwoners daalt en de economie in het westen van het land en het rivierengebied krimpt. Dit heeft tot gevolg dat de waterveiligheid aan minder hoge eisen hoeft te voldoen. Bodemdaling zet alleen door in veengebieden die nog intensief in gebruik zijn. Landbouw en natuur stellen minder hoge kwaliteitseisen aan de zoet watervoorziening en het peilbeheer. De kleinschaliger scheepvaart ten slotte maakt ook het op peil houden van het rivierwater minder ingewikkeld. De temperatuur zal t.o.v. 2000 met 1 0C zijn gestegen in 2050 en met 2 0C in 2100. De zeespiegel zal t.o.v. 2000 met 15 cm gestegen zijn in 2050 en 35 cm in 2100. De rivierafvoeren nemen geleidelijk toe t.o.v. 2000. Warm West-Europa kan in de wereldwijde hevige concurrentie minder goed meekomen, waardoor de economie in de tweede helft van de eeuw ook in Nederland krimpt en mensen elders werk gaan zoeken. Nederland wordt gekenmerkt door kleinschaligheid en regionale zelfvoorziening. De verstedelijking neemt af; er komt meer ruimte voor extensieve landbouw en natuur in Noord, Oost en Zuid Nederland. Inwoneraantal neemt af tot 12 miljoen Verstedelijking neemt geleidelijk af Tot 2050 neemt areaal landbouw af en daarna relatief weer toe Natuurareaal kan groeien Internationaal transport over water krimpt in betekenis en schaalgrootte Extreem lage n extreem hoge afvoeren van grote rivieren De klimaatverandering gaat snel Opgaven voor waterbeheer De veronderstelling in dit scenario is dat de bevolking afneemt en de economische waarden verminderen in de lagere delen van West-Nederland en langs de grote rivieren. Daardoor worden er minder eisen gesteld aan het veiligheidsniveau. De bodemdaling stopt vrijwel in

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

51 van 66

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

veengebieden waar een hoger waterpeil wordt toegestaan. De scheepvaart stelt minder hoge eisen aan het rivierpeil. Door scheiding van functies wordt de zoet watervoorziening minder complex, hoewel het klimaat grilliger wordt. De temperatuur zal t.o.v. 2000 met 2 0C zijn gestegen in 2050 en met 4 0C in 2100. De zeespiegel zal t.o.v. 2000 met 35 cm gestegen zijn in 2050 en 85 cm in 2100. De rivierafvoeren nemen vrij snel toe t.o.v. 2000.

6.5

Wat weten we al over klimaatverandering op de eilanden? De luchttemperatuur zal stijgen, vooral de zomertemperaturen en de lengte van het groeiseizoen zullen sterk toenemen. Hittegolven kunnen vaker gaan optreden en kunnen de vegetatie aantasten van dijken, duinen en kwelders. Daarbij past wel de kanttekening dat in de loop van de tijd misschien nieuwe soorten planten de eilanden bereiken die beter tegen dergelijke omstandigheden kunnen. Ook een eventueel tekort aan neerslag in de zomer kan nadelig uitpakken voor het plantendek en de landbouw op de eilanden. Een voordeel is dat daardoor op een aantal buitendijkse gebieden de verstuiving gemakkelijker zal optreden waardoor er netto meer zand dieper kan doorstuiven, de eilanden op. Deze kunnen dan beter meegroeien met de zeespiegelstijging dan nu het geval is. Door de hogere zeewaterniveaus plus eventueel hogere stormvloeden (hierover bestaat nog veel onzekerheid) zullen de dijken en de Kernzone van waterkerende duinen hoger en sterker moeten worden. Binnendijkse delen van de eilanden die laag liggen krijgen in toenemende mate last van verzilting. Buitendijkse gebieden waar de aanvoer van slib en zand onvoldoende is, meestal gebieden achter vroeger aangelegde stuifdijken, kunnen zelfs onder de hoogwaterlijn terechtkomen en verder verdrinken. Om de Basiskustlijn te handhaven zal meer zand nodig zijn naarmate de zeespiegel sneller stijgt. Dit ook al omdat de Waddenzee meer sediment zal invangen naarmate de zeespiegelstijging sneller verloopt: de sedimenthonger van de Waddenzee wordt groter. De afslag van de eilanden kan nabij de buitendeltas sneller gaan lopen als deze buitendeltas krimpen qua zandvolume en steeds minder ver zeewaarts uitsteken.

Gezien onze tegenwoordige technologische mogelijkheden en financin kan de bescherming tegen overstromingen door toenemende inspanningen nog zeer lang worden behouden. De duurzaamheid van het eiland als geheel is echter een andere zaak: vooral de buitendijkse gebieden die onvoldoende sediment ontvangen, zullen op langere termijnverdrinken. Buitendeltas Een aantal van de buitendeltas trekt zich al terug, d.w.z. verliezen zand dat naar de Waddenzee spoelt. De bufferende werking van buitendeltas neemt door het krimpen af.. Rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid van een sneller krimpen van de buitendeltas, ook van die deltas die nu nog niet aan het terugtrekken zijn. Dit heeft mogelijk ingrijpende effecten voor de achterliggende wadgebieden en dijken en voor de eilanden. Hoe n en ander precies in zijn werk zal gaan is vooralsnog een open vraag. De vraag moet zelfs worden gesteld of de buitendeltas duurzame fenomenen zullen zijn bij versnelde zeespiegelstijging.

52 van 66

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

7 Eindbeschouwing
De Waddeneilanden vormen een bijzonder stukje van Nederland. Aan de ene kant ligt de Waddenzee, waar telkens weer uitgestrekte platen droogvallen om dan door de snelle vloed weer overspoeld te raken. Miljoenen vogels vinden er hun voer; zeehonden rusten er uit op het wad. Aan de andere kant ligt de woeste Noordzee: de zee die neemt, de zee die geeft. Letterlijk, want soms slaan de eilanden af, dan weer groeien ze aan doordat er zand wordt neergelegd. Dat zand vormt het leeuwendeel van de eilanden. Prachtige duinen met bossen en orchideenweides, grote strandvlakten met kaal zand of kwelders: het is allemaal zand. En op dat schip van zand wonen, werken en ontspannen mensen temidden van een nog grotendeels natuurlijk gebied met een grote dynamiek door wind, golven en krachtige stromingen. De natuur- en landschapswaarden van de Waddenzee, de eilandduinen en de Noordzeekustzone genieten internationale bescherming. Het geheel van Noordzeekustzone, de eilanden en de Waddenzee beschermt de vastelandskust tegen overstromingen, doordat ze de stormgolven dempen die uit de Noordzee aan komen rollen. Daarnaast is er de veiligheid op de eilanden zelf. Daar werd waarschijnlijk al aan gewerkt vanaf het eerste moment dat mensen op de eilanden woonden. Vooral in de 19e en 20e eeuw namen de inspanningen sterk toe en veranderden van lokaal herstelbeheer naar grootschalig preventief beheer, waarbij Rijkswaterstaat en Staatsbosbeheer een belangrijke rol speelden. Door het onder controle krijgen van de dynamiek werd de veiligheid steeds beter gewaarborgd. Geleidelijk is men daar deels weer van teruggekomen; ook al omdat ingezien werd dat dit te zeer ten koste ging van de natuurwaarden en niet bijdroeg aan de veiligheid van de bewoners. Dit betekent geen achteruitgang van de veiligheid: het beschermingsniveau is nog nooit zo hoog geweest als nu het geval is. Tegenwoordig wordt de veiligheid zeker gesteld door een drievoudige borging via het handhaven van de Veiligheidsnorm gesteld aan de primaire waterkering, de Basiskustlijn en het Kustfundament. Omdat de techniek hiervoor sterk is verbeterd, is het ook een heel zekere vorm van veiligheid. Door de maatregelen en door de nog aanwezige relicten van vroeger kustbeheer worden de Waddeneilanden vrijwel overal benvloed in hun ontwikkeling. De mens investeert ook door de toegenomen welvaart vooral extra binnen de veilige dijkring, maar ook daarbuiten. Dit oefent weer invloed uit op de eilandontwikkeling. De natuur reageert op de afname in natuurlijke dynamiek door versnelde successie van de planten en achteruitgang van pioniersoorten. De omschakeling naar zachte vormen van kustverdediging, zoals suppleties blijkt positief te zijn. Op grotere tijd- en ruimteschalen hangen de effecten af van de aard van de maatregelen en hoe deze passen in de lokale morfodynamiek van het eiland. De belangstelling voor de effecten van het tegenwoordige veiligheidsbeheer spitst zich de laatste jaren vooral toe op het instandhouden van de Basiskustlijn en daarnaast het Kustfundament door middel van zandsuppleties. Deze sterke verandering in het kustbeheer leidde tot relatief sterke emoties bij de eilander bevolking, gewend als zij waren aan het onderhouden van de zeereep-duinen i.p.v. het op haar plek houden van de kustlijn. Het huidige kustbeheer is bij de bevolking onvoldoende bekend qua inhoud en verantwoordelijkheden. Om in gezamenlijkheid te zoeken naar een duurzame waterveiligheidsstrategie voor de langere termijn is er een betere communicatie nodig. Een op de praktijk gericht netwerk van betrokken eilanders en professionals op het gebied van

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

53 van 66

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

beleid, beheer en onderzoek kan gezamenlijk verkennen wat aangepakt kan en moet worden. Duidelijk is nu al dat onderzoek nodig is naar: d. grootschalige processen die de staat van de buitendeltas bepalen, e. de mogelijke geomorfologische ontwikkelingen van de hoofdelementen van de Waddeneilanden (kop, duinboog, eilandstaart en strand/vooroever) onder invloed van diverse beheerstrategien, f. de doorwerking naar processen in bodem en (grond)water en vervolgens naar natuurlijke ecosystemen per hoofdelement. Het is mogelijk dat het voortbestaan van de Waddeneilanden, zoals wij die nu kennen, op langere termijn niet vanzelfsprekend is. Door de verwachte klimaatverandering kan het karakter van het gebied gaan veranderen, soms geleidelijk, soms vrij plotseling. Wadplaten en kwelders kunnen verdrinken, getijdengeulen kunnen (vooral nabij de zeegaten) ruimer worden en buitendeltas kunnen zich versneld terugtrekken. Dat laatste is nu al het geval. Daardoor kan op termijn een deel van de eilanden minder in de luwte voor golfaanval komen te liggen en ontvangen ze ook minder of op andere plaatsen zand uit de buitendeltas dan vroeger: een punt dat de aandacht heeft van de Deltaprogrammas Waddengebied en Kust.

Figuur 6.2: Rottumeroog 2012: een eiland dat niet langer bewoond is.

54 van 66

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

8 Dankwoord
Dit rapport kon tot mede stand komen dankzij de inspanningen van DP Waddengebied, DP Kust, de Waterdienst en Rijkswaterstaat Noord-Nederland, die een aantal malen hun commentaar en aanvullingen hebben geleverd. Daarnaast hebben ook intern mensen van Deltares (Ankie Bruens, Bert van der Valk, Joost Stronkhorst & Johan Boon) meegelezen en adviezen gegeven en heeft Jan Mulder een kritische eindcontrole uitgevoerd. Hierbij wil ik allen bedanken.

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

55 van 66

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

9 Woordenlijst
Aanstuiving: Opeenhoping van stuifzand tegen een bestaande duinenrij aan. Afplaggen: Verwijderen van de doorwortelde toplaag van de bodem, waardoor zowel de planten van de latere successiestadia worden afgevoerd als de nutrientenstapeling. Basiskustlijn: De Basiskustlijn is de kustlijn die in het kader van het kusthandhavingsbeleid als referentie dient, in het algemeen de positie van de gemiddelde' kustlijn op 1 januari 1990 (TAW, 2002). Beschermingszone landzijde: gebied vanaf de binnengrens van het grensprofiel voor het jaar 2200 tot en met de binnengrens van het huidige grensprofiel Beschermingszone zeezijde: gebied vanaf de duinvoet van het afslagprofiel tot en met het punt dat doorsneden wordt door een lijn vanaf de zeewaartse begrenzing van het zand dat uit het afslagprofiel op de zeebodem kan worden afgezet snijdend met de zeebodem onder een hoek van 1:12,5. Binnenduinrand: De rand waar de duinen overgaan in de landwaarts ervan liggende polder, de meest landwaartse rand van de duinen. Buitenbeschermingszone: het deel zeewaarts van de beschermingszone zeezijde tot en met de -20 m NAP lijn. Buitendelta: Een aan de Noordzeezijde van een zeegat gelegen delta-vormig zandlichaam, dat gevormd wordt door het krachtenspel van zeewaarts transport tijdens de ebstroom, landwaarts transport tijdens de vloed en overwegend landwaarts transport door golven en golfgedreven stroming. Doorstuiving: Verplaatsing van verstuivend duinzand over een duinenrij heen. Dynamisch handhaven: beheer waarbij ook de Basiskustlijn wordt gehandhaafd volgens de principes van dynamisch kustbeheer. Dynamisch kustbeheer: Het zodanig beheren van de kust dat natuurlijke processen, al dan niet gestimuleerd, zoveel mogelijk ongestoord kunnen verlopen, waarbij de processen zodanig worden beheerd dat de veiligheid van het achterliggende gebied gewaarborgd blijft (TAW, 2002). Deltaprogramma: Het Deltaprogramma is een nationaal programma dat zich ten doel stelt om Nederland voor te bereiden op de komende eeuw waar het gaat om watervoorziening en waterveiligheid. Deltaprogramma Kust is een deelprogramma van het Deltaprogramma en werkt de volgende vragen uit: 1) Hoe kunnen we ons in Nederland de komende eeuw beschermen tegen de zee?; 2) Hoe kunnen we de kust versterken en tegelijk zorgen dat andere functies van de kust (zoals recreatie, beroepsvisserij, zeehavens, landschap, natuur en ecologie) zoch goed kunnen ontwikkelen? Het deelprogramma heeft 2 opdrachten: 1) een veilige,

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

57 van 66

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

aantrekkelijke en economisch sterke kust; 2) de wenselijkheid en haalbaarheid van kustuitbreiding bepalen. Deltaprogramma Zoetwater is een deelprogramma van het Deltaprogramma die de vraag uitwerkt hoe we kunnen zorgen voor voldoende zoet water op de juiste plek, op het juiste moment en van de juiste kwaliteit? Het deelprogramma Zoetwater neemt het beleid onder de loep en brengt problemen en mogelijke oplossingen in kaart. Duinboog: Een serie van duinrijen die samen een min-of-meer aanngesloten boog vormen waarvan de convexe (bolle) kant aan de zeekant ligt en de concave (holle) kant aan de landzijde van het eiland. Veelal liggen de dorpen van de Waddeneilanden landwaarts van of in de duinbogen. Duin-dijkring: Omsloten gebied dat beschermd wordt door een waterkering van duinen en dijken. Duinvoet: Benedenrand van het duin: de overgang van het duinbeloop waar het strand overgaat in de zeereep. Daarbij wordt veelal de NAP +3 meterlijn aangehouden als de duinvoet. Ecologie: Vakgebied dat zich met levende natuur bezig houdt. Embryonale Duinen: Eerste stadium van begroeide duintjes. Dit habitattype (H2110) betreft soortenarme pionierduintjes met begroeiingen van vooral Biestarwegras (Elytrigia juncea ssp. boreo-atlantica). De begroeiingen kunnen variren in dichtheid. Embryonale Duinen komen met name voor op het strand aan de voet van de zeereep, maar ook wel langs de randen van slufters, 'wash-overs' (laagten waar incidenteel zeewater overheen spoelt) en op achterduinse strandvlakten. Dit is de overgangszone van zout naar zoet milieu: overstroming met zeewater vindt incidenteel tot regelmatig plaats (maar niet zo vaak dat de duintjes volledig wegspoelen). Door de hoge dynamiek kunnen de begroeiingen een fluctuerende oppervlakte en deels wisselende locatie innemen. Waar de Embryonale Duinen voorkomen in afwisseling met kaal zand en/of vloedmerkbegroeiingen (met bijvoorbeeld Strandmelde en Zeeraket), wordt daarom het gehele mozaek tot het habitattype gerekend. Wanneer dergelijke duintjes op het strand liggen wordt gesproken van strandduintjes (Arens et al., 2007). http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/documenten/profielen/habitattypen/profiel_habitatt ype_2110.pdf Geochemisch: Zaken betreffende het vakgebied dat zich bezighoudt met de chemische condities van het landschap en in het bijzonder de ondergrond. Geomorfologisch: Zaken betreffende het vakgebied dat zich met landschapsvormen en landschapsvormende processen bezighoudt. Getijdegeul: een geul die tijdens de vloed het water naar het wad aanvoert en tijdens de eb weer afvoert. Grijze Duinen: Dit habitattype (H2130) betreft de min of meer droge graslanden van het duingebied (en vergelijkbare plaatsen in aangrenzende delen van het kustgebied). Het gaat hierbij om soortenrijke begroeiingen met dominantie van laagblijvende grassen, kruiden, mossen en/of korstmossen. Vermengd met deze begroeiingen kunnen kruidenrijke zoombegroeiingen graslanden met dominantie van de dwergstruik Duinroos (Rosa

58 van 66

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

pimpinellifolia) voorkomen. Grijze Duinen ontstaan achter de zeereep op plekken waar de door de wind veroorzaakt dynamiek voldoende laag is voor het ontstaan van gesloten begroeiingen met kruiden en mossen. Door de bodemvorming ontstaat een grijze kleur, vandaar de naam van het habitattype. Dynamiek in de vorm van lichte overstuiving, hellingprocessen (dynamiek door neerslag) en begrazing door konijnen zorgt van nature voor de instandhouding van het type. http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/documenten/profielen/habitattypen/profiel_habitatt ype_2120.pdf Habitattype: Habitattypen, of nauwkeuriger: Natura-2000 habitattypen, zijn kenmerkende natuurtypen zoals vastgesteld in de Europese Habitatrichtlijn. In Nederland komen 51 habitattypen van deze lijst voor. Een belangrijk deel daarvan is aanwezig in de kust- en het duinlandschap, zoals Permanent met zeewater overstroomde zandbanken, droogvallende slik- en zandplaten, Grijze Duinen enz. Hydrologie: De waterbewegingen betreffende. Intergetijdengebied: Het gebied dat droog valt bij laagwater en onder water staat tijdens hoogwater. Kerf: Opening in de zeereep. Kernzone: gebied vanaf de binnengrens van het huidige grensprofiel tot en met de duinvoet (of vergelijkbare hoogte) van het profiel dat af kan slaan bij een maatgevende stormvloed voordat het huidige grensprofiel aan de zeezijde wordt bereikt. Keur: De verordening met gebods- en verbodsbepalingen van het hoogheemraadschap ter bescherming van de door haar beheerde oppervlaktewaterlichamen, beregeningsgebieden, waterkeringen of ondersteunende kunstwerken. Keurgebied: zie waterkeringszone. Klepelen: Het rooien/verhakselen van kleine bomen en struikgewas door middel van een snel rondslingerend ijzer, Kombergingsgebied: Het gebied dat door n zeegatsysteem van getijdewater wordt voorzien, veelal gescheiden door wantijen van het volgende kombergingsgebied. Kustfundament: Het gebied tussen de -20m lijn in de Noordzee en de binnenduinrand. Kwelder: Door zoutminnende planten begroeid gebied, ruwweg liggend tussen een paar dm onder gemiddeld laagwater tot de hoogte die eens in het decennium door stormvloeden bereikt wordt. Maatgevende stormvloed: Stormvloed met een bepaalde ontwerpgolfhoogte en een ontwerpwaterstand behorend bij een vastgestelde overschrijdingsfrequentie per jaar. Monitoring: Door middel van waarnemingen volgen van een bepaalde ontwikkeling. Morfologie: De natuurlijke landschapsvormen die ontwikkelen onder invloed van wind, water en zwaartekracht. Soms speelt ook de levende natuur een rol, bijvoorbeeld waar grassen de duinen begroeien en zand invangen.

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

59 van 66

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

Natuurwaarden: De waarde van de voorkomende natuur, uitgedrukt in bijvoorbeeld zeldzaamheid of vervangbaarheid. Oeverbeschermingswerken: Waterstaatswerken ter bescherming van de onderwateroever. Onderwateroever: Deel van het kustprofiel zeewaarts van het strand, tussen de laagwaterlijn en ca -5m NAP. Overstuiving: Bedekking met stuifzand. Parabolisering: Uitblazing van duinen zodanig dat er zich een parabool vormt in de zandige duinkam. Plaat: een zand of slik dat hoger ligt dan laagwater. Primaire waterkering: waterkering, die beveiliging biedt tegen overstroming doordat deze ofwel behoort tot een stelsel dat een dijkringgebied -al dan niet met hoge gronden omsluit, ofwel vr een dijkringgebied is gelegen. Voor de duinenkust aan de Noordzeezijde van de waddeneilanden gaat het hier om het gebied vanaf de landwaartse binnengrens van het profiel dat er nog moet zijn in het jaar 2200 tot en met de -20 m NAP lijn. Binnen de primaire waterkering worden van land naar zee onderscheiden: beschermingszone landzijde; kernzone; beschermingszone zeezijde en de buitenbeschermingszone. Sedimenthonger: De hoeveelheid sediment (zand en slib) die door de Waddenzee netto ingevangen wordt. Deze hoeveelheid wordt bepaald door menselijke ingrepen en door zeespiegelstijging. Sedimenttransport: het vervoer van sediment door water of wind. Steenbestorting: Steen dat los of vastgelegd met gevlochten matten wordt gebruikt om strand of de oever onder water te beschermen tegen sedimentverlies en achteruitgang. Stormvloedoverloop-opening: Laagdrempelige opening waarlangs tijdens stormvloed water kan stromen. Ook wel washover genoemd. Strandduintje: Embryonaal duin op het strand. Strandhoofd: Strekdam loodrecht op het strand. Stuifdijk: Kunstmatige duinen, gevormd op de zeereep. De basis wordt gevormd door het bulldozeren van zand of door middel van stuifschermen. Stuifkuil: Kuil in de duinen tot op het grondwater, gevormd door uitblazing van het zand. Successie: Progressieve vervanging van de soortensamenstelling van een plantengemeenschap door een volgend stadium. Indien natuurlijke omstandigeheden zulks niet verhinderen zal ook geleidelijk weer overgaan in een volgende, vanaf de pioniersplanten tot de climaxvegetatie van bijvoorbeeld kale grond tot bos. Terp: opgeworpen aardhoop die bescherming voor stormvloeden biedt voor de bebouwing erbovenop. Komen lokaal voor op de eilanden. Soms bieden zij plaats aan n of enkele

60 van 66

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

huizen (huisterp), zoals de terp Horp bij Kaard op Terschelling, soms aan een kerk, zoals de terp met het kerkhof van Striep (10e eeuw), soms aan kastelen van de eilandheren zoals de Jelmera State op Ameland (15e eeuw of eerder). Tweede Nationaal Waterplan: PM Oeverbeschermingswerken: bekleding van de oever/het strand en onderwateroever waarbij veelal gekozen is voor steen en/of hout om zo de oever/het strand te beschermen. UNESCO Werelderfgoed-gebied: Een gebied dat door zijn karakter zo bijzonder is dat het beschouwd wordt als erfgoed van de gehele mensheid. Deze worden door de UNESCO internationaal erkend na strenge selectie. De Waddenzee is Werelderfgoed vanwege haar bijzondere landschap en vanwege haar levende natuur. Vooroever: het gebied tussen de laagwaterlijn tot iets voorbij de buitenste brekerbank. Waddeneiland: Een eiland, meestal op de grens van Noordzee en Waddenzee begrensd door twee zeegaten. Het grootste deel bestaat uit zand, maar lokaal (bijvoorbeeld Texel, Sylt) kunnen oudere afzettingen deel uitmaken van het eiland. In de luwte van de duinen kan vanuit de Waddenzee slib worden aangevoerd dat in kwelders tot afzetting komt. Meer naar binnen in de Waddenzee gelegen eilanden komen ook voor en zijn deels resten van gebieden die losgeraakt zijn van het vasteland. Waddengebied: Het gebied van de Waddenzee, inclusief het aangrenzende vasteland, de Waddeneilanden en het aangrenzende Noordzeegebied (tot ca. -20m NAP-lijn). Waterkeringszone: het hele gebied vanaf de binnenduinrand tot en met de -20 m NAP-lijn (ook wel: keurgebied). Witte Duinen: Dit habitattype (H 2120) betreft door Helm (Ammophila arenaria), Noordse helm (Calammophila baltica) of Duinzwenkgras (Festuca arenaria) gedomineerde delen van de buitenduinen. De naam 'Witte Duinen' slaat op de kleur van het zand: omdat er nog geen bodemontwikkeling heeft plaatsgevonden, is de kleur nog wit in plaats van grijs (als in H2130). Witte Duinen met helmbegroeiingen ontstaan van nature daar waar Embryonale Duinen (H2110) zo ver aanstuiven dat de plantengroei buiten het bereik van zout grondwater en overstromend zeewater komt. Dit proces vindt plaats in de zeereep (de duinenrij die aan het strand grenst). http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/gebiedendatabase.aspx?subj=habtypen&groep=1 &id=2120#Ken Zandspray: het overstuiven van een gebied met zand vanuit de kust. Zandsuppletie: het aanvullen van tekorten in de sedimentbalans van de kust door toevoegen van extra zand Zeegat: Opening tussen de eilanden of een eiland en het vasteland van Noordzee naar Waddenzee waardoor het getijdewater heen en weer stroomt. Zeegatsysteem: Een vertakkend systeem van getijdegeulen behorend bij n zeegat

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

61 van 66

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

Zeegatverplaatsing: De verplaatsing van een zeegat wat meestal ten koste gaat van het eiland waar het zeegat naar toe beweegt. Zeereep: Eerste duinenrij aan het strand, soms ook de primaire waterkering. Zoutspray: Het instuiven van zout vanuit de Noordzeekant het land op. -20 m-lijn: De doorlopende lijn 20 meter onder gemiddeld zeeniveau (= ongeveer NAP) aan de Noordzeezijde van de eilanden.

62 van 66

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

10 Literatuur
Anoniem, 2010: hoogwater adaptatie in het buitendijkse gebied van Rotterdam. Bulletin RO totaal, nr 3, 17-21. Arcadis, 1999a. Inspraakrapport reacties en antwoorden op het concept -beheersplan Vlieland. Arcadis Heidemij Advies BV, Regio Noord in opdracht van Staatsbosbeheer Regio Frysln en Rijkswaterstaat Directie Noord -Nederland. Arcadis, 1999b. Beheersplan Rijksgronden Vlieland. Arcadis Heidemij Advies BV, regio Noord in opdracht van Staatsbosbeheer Regio Frysln en Rijkswaterstaat Directie Noord Nederland. Arcadis, 2000a. Inspraakrapport Beheerprogramma Rijksgronden Ameland 2000 -2010. Arcadis Heidemij Advies BV, Regio Noord in opdracht van Rijkswaterstaat Directie Noord Nederland, Staatsbosbeheer Regio Frysln en It Fryske Gea. Arcadis, 2000b. Beheerprogra mma Rijksgronden Ameland 2000 -2010. Arcadis Heidemij Advies BV, Regio Noord in opdracht van Rijkswaterstaat Directie Noord -Nederland, Staatsbosbeheer Regio Frysln en It Fryske Gea. Arcadis, 2004a. Aangepaste inspraakreactienota bij het Beheerplan Rijksgr onden Terschelling. Arcadis Regio BV in opdracht van Staatsbosbeheer Regio Frysln en Rijkswaterstaat Directie Noord-Nederland. Arcadis, 2004b. Beheerplan Rijksgronden Terschelling 2003 -2013. Arcadis Ruimtelijke Ontwikkeling BV in opdracht van Staatsbosbeheer Regio Frysln en Rijkswaterstaat Directie Noord -Nederland. Arens, S.M., 1999. Evaluatie Dynamisch Zeereepbeheer. Vergelijking situatie 1988 en 1997. Arens Bureau voor Strand- en Duinonderzoek RAP99.01 in opdracht van Rijkswaterstaat, Dienst Weg - en Waterbouwkunde. Arens, S.M., M.A.M. Lffler & E.M. Nuijen, 2007. Evaluatie Dynamisch Kustbeheer Friese Waddeneilanden. Rapport Bureau voor Strand- en Duinonderzoek en Bureau Landwijzer in opdracht van Rijkswaterstaat Noord-Nederland. RAP2006.04. Arens, S.M. & Mulder, J.P.M., 2008, Dynamisch kustbeheer goed voor veiligheid en natuur, land + water: magazine voor civiele- en milieutechniek, Vol. 48(9) nr. 9. pp. 33-35. Cheung, K.F., Gerritsen, F. & Cleveringa, J., 2007. Morphodynamics and sand bypassing at Ameland Inlet, the Netherlands. Journal of Coastal Research, 23(1), pp. 106-118. CPSL 2001. Final Report of the Trilateral Working Group on Coastal Protection and Sea Level Rise. Wadden Sea Ecosystem No. 13. Common Wadden Sea Secretariat, Wilhelmshaven, Germany. CPSL, 2005. Coastal Protection and Sea Level Rise - Solutions for sustainable coastal protection in the Wadden Sea region. Wadden Sea Ecosystem No. 21. Common Wadden Sea Secretariat, Trilateral Working Group on Coastal Protection and Sea Level Rise (CPSL), Wilhelmshaven, Germany.

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

63 van 66

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

CPSL, 2010. CPSL Third Report. The role of spatial planning and sediment in coastal risk management. Wadden Sea Ecosystem No. 28. Common Wadden Sea Secretariat, Trilateral Working Group on Coastal Protection and Sea Level Rise (CPSL), Wilhelmshaven, Germany. Christiansen, C., Aagaard, T., Bartholdy, J., Christiansen, M., Nielsen, J., Nielsen, N., Pedersen, J.B.T. & Vinther, N., 2004. Total sediment budget of a transgressive barrier spit, Skallingen, SW Denmark: a review. Danish J. of Geog., 104, 107-126. De Graaf, P. & A. Dijkstra, 2004. De luisterende kustbeheerder, publieksfeedback over zandsuppleties op Ameland. Rijkswaterstaat. Deltacommissie. Rapport Deltacommissie. 's-Gravenhage; 1960-1961; Staatsdrukkerij- en Uitgeverijbedrijf; 6 Delen. Deel I: Eindverslag en interimadviezen. Deel II-IV: Beschouwingen over stormvloeden en getijbeweging. Deel V: Onderzoekingen betreffende de opzet van het Deltaplan en de gevolgen van de werken. Deel VI: Onderzoekingen van belang voor het ontwerpen van dijken en dammen; sociaal-economische aspecten van het Deltaplan. Deltacommissie. 2008. Samen werken met water. Een land dat leeft, bouwt aan zijn toekomst. Bevindingen van de deltacommissie. Deltaprogramma Waddengebied, 2010: Samenvatting Plan van Aanpak, 22 pp. Deltaprogramma Waddengebied, 2011: Probleemanalyse deelprogramma Waddengebied, 12 pp. Den Heijer, F., Noort, J., Peters, H. de Grave, P., Oost, A., & Verlaan M., 2007. Allerheiligenvloed 2006, achtergrondverslag van de stormvloed van 1 november 2006, 70 pp. De Ronde, J.G., 2008. Toekomstige langjarige suppletiebehoefte, Deltares, rapport Z4582.24, 2008 Elias, E., 2006. Morphodynamics of Texel Inlet. Thesis Delft University of Technology / WL Delft Hydraulics; IOS Press Amsterdam, 261 pp.

Elias, E.P.L., Van der Spek, A.J.F., Wang, Z.B. & De Ronde, J., 2012, acc.. Morphodynamic development and sediment budget of the Dutch Wadden Sea over the last century. Netherlands Journal of Geosciences Geologie en Mijnbouw, 91. Esselink, H., 1995. Grauwe Klauwier: Graadmeter voor natuurherstel. SOVON-nieuws 8(1): 16. Esselink, H., van Duinen, G.J., Nijssen, M., Geertsma, M., Beusink, P. & van den Burg, A.,. 2007. De grauwe klauwier mist kevers door verruigende duinen. Vakblad Natuur Bos en Landschap 4 (4): 22-24 Expertisenetwerk waterveiligheid, 2007: Technisch Rapport Duinafslag; beoordeling vande veiligheid van duinen als waterkering ten behoeve van Voorschrift Toetsing op de Veiligheid 2006, 59 pp. Gemeenteraden van de gemeenten Texel,Vlieland,Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog, 2007: Ambitiemanifest Waddeneilanden; de energieke toekomst, 12 pp.

64 van 66

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

Heydemann, B., 1998. Biologie des Wattenmeeres. In: Umweltatlas Wattenmeer, Band 1. Ulmer-Verlag, Stuttgart: 76-79. Hoekstra, P., Houwman, K.T., Kroon, A., van Vessem, P. & Ruessink, B.G., 1994. The Nourtec experiment of Terschelling: process-oriented monitoring of a shoreface nourishment (1993-1996). In: Proc. Coastal Dynamics94, ASCE, New York, pp. 402-416. Hoekstra, P., ten Haaf, M., Buijs, P., Oost, A.P., Klein Breteler, R., Van der Giessen, K. & van der Vegt, M., 2009. Washover development on mixed-energy, mesotidal barrier island systems. Proc. Coastal Dynamics 2009 Impacts of Human Activities on Dynamic Coastal Processes. Mizuguchi, M and Sato, S (Eds.), World Scientific, Singapore, pap. 83, 12 pp (& CD-ROM). Isral, C.G., 1998, Morfologische ontwikkeling Amelander Zeegat. Werkdocu ment Rijks Instituut voor Kust en Zee. Isral, C.G., & Dunsbergen, D.W., 1999, Cyclic morphological development of the Ameland Inlet, The Netherlands, Proceedings IAHR Symposium on river, coastal and estuarine morphodynamics, Department of Environmental Engineering, University of Genoa, 705-714. Joustra, D.S., 1971. Geulbeweging in de buitendeltas van de Waddenzee, Rijkswaterstaat, Directie Waterhuishouding en Waterbeweging, Afdeling Kustonderzoek, Den Haag , studierapport WWK 71-14, 27 pag., 21 bijlagen. Ketner-Oostra, R., 2002. Eerste vegetatiekundige Monitoring. Invloed van overstuiving langs de duinkust tussen Hoorn en Oosterend (Terschelling). Krol, J., 2003a. Monitoring dynamisch kustbeheer Ameland 2002. Natuurcentrum Ameland. Krol, J., 2003b. Monitoring natuurwaarden Lange Duinen noord, in relatie met natuurlijke dynamiek van de zeereep, seizoen 2002 en 2004. Stichting Amelander Musea in opdracht van Rijkswaterstaat, Noord-Nederland. Krol, J., 2006. Monitoring dynamisch kustbeheer Ameland -oost. Evaluatieverslag 1995 2002. Natuurcentrum Ameland in opdracht van Rijkswaterstaat Rijks Instituut voor Kust en Zee, Dienst Weg- en Waterbouwkunde en Directie Noord-Nederland. Lffler, M.A.M. & M.A.C. Veer, 1999. Grasduinen in de Waterkering? Evaluatie dynamisch kustbeheer. Rijkswaterstaat, Dienst Weg - en Waterbouwkunde. Lffler, M.A.M., de Leeuw, C.C., ten Haaf, M.E., Verbeek, S.K., Oost, A.P., Grootjans, A.P., Lammerts, E.J. & Haring, R.M.K., 2008. Eilanden natuurlijk. Uitgave Het Tij Geleerd (Waddenvereniging, SBB, Natuurmonumenten, Rijkswaterstaat, It Fryske Gea, RUGroningen, Radboud Universiteit Nijmegen, RU-Utrecht. Lffler, M., van der Spek, A.F. & van Gelder-Maas, C., 2011: Mogelijkheden voor dynamisch kustbeheer, een handreiking voor beheerders, 37 pp. Ministerraad, 2004. Nota Ruimte, 28 pp Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2007: Voorschrift Toetsen op Veiligheid Primaire waterkeringen, 472 pp.; http://wetten.overheid.nl/BWBR0025458/volledig/geldigheidsdatum_08-062012#Hoofdstuk1_i1

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

65 van 66

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

Ministerie van Verkeer en Waterstaat, het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, 2009. Nationaal Waterplan 2009-2015, 279 pp. Mulder, J.P.M., 2000. Zandverliezen in het Nederlandse kustsysteem, Advies voor dynamische handhaven in de 21e eeuw, Rapport RIKZ/2000.36, Rijkswaterstaat RIKZ, Den Haag. Mulder, J.P.M., 2001. Nut en Noodzaak Meegroeien keuzemogelijkheden en effecten Rapport Deltares 1204595-000 Kustfundament; keuzes,

Nederbragt, G.J. 2005, Zandvoorraden van het kustsysteem, onderbouwing van een conceptueel model met behulp van trends van de winst- en verliesposten over de periode 1973 1997, Rapport RIKZ/2005.033. Nielsen, N. & Nielsen, J., 2006. Development of a washover fan on a Transgressive Barrier, Skallingen, DK. J. of Coast. Res. Spec. Issue 39, 107-111. Nummedal, D. & Penland, S., 1981. Sediment dispersal in Norderney Seegat, West Germany, Proc. of National Meeting on Holocene Marine Sedimentation in the North Sea Basin, International Assoc. of Sedimentologists Spec. Pub. 5, Texel, Netherlands, p. 187-210. Nordstrom, K. F., Jackson, N. L., Hartman, J. M. & Wong, M., 2007b. Aeolian sediment transport on a human-altered foredune. Earth Surface Processes and Landforms, 32: 102 115. Oost, A.P., 1995. Dynamics and sedimentary development of the Dutch Wadden Sea with emphasis on the Frisian Inlet; a study of the barrier islands, ebb-tidal deltas and drainage basins. PhD-Thesis, Utrecht, Geologica Ultraiectina, 126, 518 pp. Oost, A.P., Ens, B.J., Brinkman, A.G., Dijkema, K.S., Eysink, W.D., Beukema, J.J., Gussinklo, H.J., Verboom B.M.J. & Verburgh, J.J., 1998. Integrale bodemdalingstudie Waddenzee, Nederlandse Aardolie Maatschappij, report. Oost, A.P., Van Heteren, S., Wallinga, J., Ballarini, M. & Elias, E., 2004. The history of northern Holland and the Marsdiep, compiled from luminescence ages and historical records, Field trip guide. SWPLA 2004 Field trip. Oost, A. & Cleveringa, J., 2005, Morfologische ontwikkelingen bij de kop van Noord -Holland en de koppen van de Waddeneilanden. Werkdocument Rijksinstituut voor Kust en Zee. Provinciaal Overlegorgaan Kust Frysln, 1997a. Dynamisch kustbeheer Kustzone noordwest -Ameland. Een advies over het beheer van de kustzone tot paal 7 op Ameland. POK Frysln, Projectgroep Ameland-west, 39 pp + bijlagen. Provinciaal Overlegorgaan Kust Frysln, 1997b. Dynamisch kustbeheer Kustzone westelijk Terschelling. Een advies over het kustbeheer van paal 0 tot paal 8 op Terschelling. POK Frysln, Projectgroep westelijk Terschelling, 32 pp + bijlagen. Provinciaal Overlegorgaan Kust Frysln, 1998. Dynamisch kustbeheer midden en oostelijk Terschelling. Een advies over het beheer van de kustzone van paal 8 tot paal 26 op Terschelling. POK Frysln, Projectgroep Terschelling, 26 pp.

66 van 66

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

Provinciaal Overlegorgaan Kust Frysln, 1999. Dynamisch kustbeheer Vlieland. Een advies over het beheer van de kustzone van km 40.0 tot km 54.8 op Vlieland. POK Frysln, Projectgroep Vlieland, 20 pp. Provinciaal Overlegorgaan Kust Frysln, 2000a. Dynamisch kustbeheer Kustzone midden en oost Ameland. Een advies over het beheer van de zandige kustzone op Ameland van km 7 tot km 23. POK Frysln, Projectgroep midden en oost Ameland, 23 pp + bijlagen. Provinciaal Overlegorgaan Kust Frysln, 2000b. Kustbeheer Schiermonnikoog anno 2000. POK Frysln, Projectgroep Schiermonnikoog, XX pp + bijlagen. Provinciaal Overlegorgaan Kust Frysln, 2004. Veiligheid kustbebouwing buitendijks op de Friese Waddeneilanden. en overstromingsrisico

Raad voor de Wadden, 2008: Identiteit als troef, Waddenlandschap vol verrassingen advies over de economische betekenis van recreatie en toerisme in het Waddengebied, 2008/05, 48 pp. Ruessink, B.G., 1998. Infragravity waves in a dissipative multiple bar system. PhD thesis Dept. Phys. Geog., Utrecht Univ., 245 pp. Ruessink, B.G., 2010. Observations of turbulence within a natural surf zone. J.Phys. Ocean., 40, 2696-2712. Rijkswaterstaat, 2000. Evaluatie doorstuivingsbeheer zeereep Terschelling van Hoorn tot Oosterend (paal 15 - 20). Rijkswaterstaat Noord -Nederland. Rijkswaterstaat, Staatsbosbeheer, LB&P & Iwaco, 1994. Landschappelijke inpassing zeereep Terschelling paal 15-20. Rijkswaterstaat, Stormvloedwaarschuwingsdienst/SVSD, s-Gravenhage, 2006. VERSLAG VAN DE STORMVLOED van 31 oktober en 1 november 2006 (SR84) Allerheiligenvloed 2006, 40 pp. Schoorl, H., 1999a(). De Convexe Kustboog, deel 1, het westelijk waddengebied en het eiland Texel tot circa 1550. pp. 1- 187. Schoorl, H., 1999b(). De Convexe Kustboog, deel 2, het westelijk waddengebied en het eiland Texel vanaf circa 1550. pp. 188-521. Schoorl, H., 2000a(). De Convexe Kustboog, deel 3, de convexe kustboog en het eiland Vlieland. pp. 522-707. Schoorl, H., 2000b(). De Convexe Kustboog, deel 4, de convexe kustboog en het eiland Terschelling. pp. 708-962. TAW, 2002. Leidraad Zandige Kust. Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen, 224 pp. Ten Haaf, M. & Buijs, P., 2008. Morphology and dynamics of washover systems. Dept. of Phys. Geog., Utrecht Univ., report, 124 pp. Thorenz, F., 2011: Der Beginn des seebautechnischen Inselschutzes auf den Ostfriesischen Inseln. In: Kramer, J., Erchinger, H.F. and Schwark (Eds.), G. 2011: Tausend Jahre Leben mit dem Wasser in Niedersachsen Band II. Von der Kniglich-Hannoverschen GeneralEffecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden 67 van 66

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

Direction des Wasserbaues 1823 zur Niederschsischen wirtschaftsverwaltung. Verlag Gerhard Rautenberg.

Wasser-

und

Abfall-

Van Duinen, G.A., P. Beusink, M. Nijssen & H. Esselink, 2004. Broed- en voedselecologie van Grauwe Klauwieren in intacte kustduinen De Kleine Junikever als schakel in het voedselweb Referentieonderzoek voor optimalisatie van beheers- en herstelmaatregelen voor fauna in Nederlandse duinen. Rapport Stichting Bargerveen, Nijmegen. 63 pag. + bijlagen. Vereniging Natuurmonumenten, 1999. Beheer - en inrichtingsplan Nationaal Park Schiermonnikoog 1999-2008. Vereniging Natuurmonumenten, Werkgroep Beheer van het Nationaal Park, redactie C.W. Braat. Walhout, T., 1998. Het kustgedrag van Vlieland van 1688 -1992 en de rol van strandhoofden daarin. Werkdocument RIKZ. Waddeneilanden, 2006: Wonen op de Waddeneilanden is toch anders: De visie van de Waddeneilanden op de Huisvestingswet, Notitie, 11 pp. Wiersma, A.P., Oost, A.P. van der Berg, M.W., Vos, P.C., Marges, V. & de Vries, S., 2009. Wadden Sea Ecosystem No. 25 Quality Status Report 2009 Thematic Report No. 9 Geomorphology, 22 pp. Zijlstra E.M.P, 2006: Bijlagennota toeristische toekomstvisie Terschelling, concept, 63 pp.

68 van 66

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

A Wet-en regelgeving beheer eilanden


Beheer van de eilanden is ingewikkeld. Er zijn heel wat bepalingen en richtlijnen waar rekening mee moet worden gehouden. Hieronder wordt een overzicht gegeven van bepalingen en richtlijnen die betrekking hebben op de Waddeneilanden. In het rapport Inventarisatie wettelijke kaders en beleidsuitgangspunten Waddengebied is een uitgebreider overzicht opgenomenli. Voor het leesgemak zijn de diverse bepalingen en richtlijnen waar zij besproken worden vet en onderstreept weergegeven. Veiligheid voor overstromingen. Op nationaal niveau is het de Waterwet die heel bepalend is voor de opzet van het integraal waterbeheer. Dat beheer gaat uit van de relaties binnen watersystemen. Het gaat daarbij om de relaties tussen waterkwaliteit, de hoeveelheid water, oppervlakte- en grondwater, en ook om de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Daarbij wordt ook de samenhang van het waterbeheer met de omgeving goed in de gaten gehouden, als het gaat om natuur, milieu en ruimtelijke ordening. Daardoor sluit de Waterwet goed aan op de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro). In de Waterwet zijn de volgende oude wetten samengevoegd: de Wet op de waterhuishouding, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet verontreiniging zeewater, de Grondwaterwet, de Wet droogmakerijen en indijkingen, de Wet op de waterkering en de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (de 'natte' delen daarvan). Het idee is dat door het samenvoegen de bureaucratie en de regeldruk voor burgers en bedrijven afneemt. Met n integrale wet is ook het uitvoeren van Europese waterrichtlijnen eenvoudiger geworden. Dat geldt onder meer voor de Kaderrichtlijn Water, de Hoogwaterrichtlijn en de Kaderrichtlijn mariene strategie. De Waterwet geeft de normen voor de primaire waterkeringen. Een aantal andere voor de Waterwet belangrijke normen voor rijkswateren is opgenomen in het Waterbesluit (algemene maatregel van bestuur) of de Waterregeling (ministerile regeling). Om onaanvaardbare wateroverlast te voorkomen regelt de Waterwet ook de peilbesluiten of streefpeilen. In situaties van watertekorten geeft de Waterwet de mogelijkheid de ene functie de voorkeur te geven boven de andere. De waterbeheerders moeten voor de Waterwet verder voldoen aan een aantal belangrijke waterkwaliteitseisen. Verder moeten waterbeheerders leggers van waterstaatswerken opstellen. Dit zijn registers waarin wordt aangegeven aan welke eisen de waterstaatswerken moeten voldoen voor wat betreft ligging, vorm, afmeting en constructie. In een legger worden ook de beheersgrenzen en de beschermingszones van waterstaatswerken duidelijk aangegeven. Om een voorbeeld te geven: bij een kering hoort vaak een beschermingszone waarin alleen onder strikte voorwaarden activiteiten mogen plaatsvinden, zodat de stabiliteit van de kering niet in gevaar wordt gebracht. De waterschappen zijn al bekend met de legger. Voor Rijkswaterstaat is dit een nieuwe verplichting: zij zijn momenteel bezig om de legger voor Terschelling en Vlieland nader vast te stellen. Een waterbeheerder kan een waterstaatswerk aanleggen of wijzigen door middel van een projectplan, waarin beschreven staat wat er gaat gebeuren en hoe dat wordt uitgevoerd. Voor belangrijke waterstaatswerken wordt gebruik gemaakt van een projectprocedure. Dit geldt in ieder geval voor primaire waterkeringen. Voor projectplannen die de projectprocedure doorlopen is goedkeuring vereist van Gedeputeerde Staten. De Provincie is hierbij verder verantwoordelijk voor een gecordineerde aanpak.

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

A-1

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

Burgers, beheerders en bedrijven moeten sommige waterbeheeractiviteiten gedogen of dulden. Deze inbreuken op rechten, zoals het eigendomsrecht, worden gedoogplichten genoemd. Zo mag, bijvoorbeeld, op gronden, gelegen aan of in een watersysteem, specie of maaisel dat vrijkomt bij onderhoudswerkzaamheden worden achtergelaten. Gedoogplichten bestonden al langer in het waterbeheer. Nieuw is wel dat eigenaren van gronden kunnen worden geconfronteerd met een plicht om in een bergingsgebied de tijdelijke berging van water te dulden. Of er sprake is van een bergingsgebied is vastgelegd in de leggers van waterschappen en in het gemeentelijk bestemmingsplan. Natuurwaarden In Europees verband zijn het vooral de Kaderrichtlijnen Water en Mariene Strategie en de Vogel- en Habitatrichtlijnen die heel belangrijk zijn voor de Waddeneilanden. Daarmee wordt zorg gedragen voor de biologische rijkdom door het instandhouden van de natuurlijke omgevingen en de wilde flora en fauna van het Waddengebied. De verdragen hebben handen en voeten gekregen via de Natuurbeschermingswet, de Flora- en faunawet, het Waterbesluit, het Nationaal Waterplan en de Waterwet. Gezien het grote belang van de Waddeneilanden wordt het natuurbeheer voor de meeste eilanden geregeld via het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) waarbij het Regionaal College Wadden als trekker optreedt. Een uitzondering daarop vormt het Nationaal Park Schiermonnikoog, waarbij de Provincie Friesland zowel initiatiefnemer als trekker islii. Een andere uitzondering geldt voor Rottumerplaat en Rottumeroog waarvan de beheerregeling werd vastgesteld door de Provincies Groningen en Friesland, het Ministerie van EL&I, Rijkswaterstaat en Staatbosbeheer. Het feitelijke beheer op de eilanden wordt uitgevoerd door de natuurorganisaties Staatsbosbeheer, It Fryske Gea en Natuurmonumenten. Het beheer van het Waddenwater wordt geregeld door het Ministerie van I&M/RWS. Het feitelijke beheer van het water wordt grotendeels uitgevoerd door de Ministeries van EL&I (natuur) en van I&M (vaarbeheer en waterkwaliteit) en, bij Schiermonnikoog en Texel voor een deel door Natuurmonumenten. Overig menselijk medegebruik De belangrijkste internationale afspraken worden hier samengevat. Het OSPAR-Verdrag beschermt het hele noord-oost Atlantische zeegebied en daarmee het Waddengebied, tegen de nadelige effecten van menselijke activiteiten. Zij ziet erop toe dat de deelnemende landen zich houden aan hun afspraken. Daarnaast streeft het Verdrag na om via een ecosysteembenadering de gezondheid van de mens te beschermen, het mariene ecosysteem in stand te houden en aangetaste zeegebieden te herstellen. Op Europees niveau is er ook veel aandacht voor gebruik van het gebied door de mens. Zo streeft de Hoogwaterrichtlijn (Richtlijn Overstromingsrisicos) naar een kader voor de beoordeling n het beheer van overstromingsrisicos. Een ander aandachtspunt is het beperken van de negatieve gevolgen die overstromingen hebben op de gezondheid van de mens, het milieu, het cultureel erfgoed en de economische bedrijvigheid. Verder geeft de Kaderrichtlijn Water een kader voor de bescherming en verbetering van de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater en van de kwantiteit van het grondwater. De Richtlijn voor milieueffectrapportages ziet toe op het uitvoeren van een milieueffectbeoordeling op bepaalde publieke en private werken. Daarnaast is er de Richtlijn Strategische Milieubeoordeling die betrekking heeft op de milieubeoordeling van

A-2

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

strategische plannen. Bij ingrijpen in het waddensysteem moet dus van tevoren goed geweten worden wat de effecten zijn. Verder is er de EU Aanbeveling voor Gentegreerd Kustzone Management, Zij stelt dat een langetermijnperspectief moet worden gehanteerd dat de verschillende belangen gezamenlijk afweegt. Daarbij dient de kustzone zowel onder als boven water in beschouwing te worden genomen. De planning moet worden gebaseerd op betrouwbare en gedeelde kennis. De Mijnbouwwet geeft het kader voor een verantwoorde en doelmatige mijnbouw. De wet regelt de winning van delfstoffen en de voorwaarden waaraan voldaan moet worden. Voor de Noordzeekust van de Wadden wordt Ameland direct door winning benvloed (gasveld Ameland). Indirect is de gaswinning in de Waddenzee zelf ook van invloed op de eilanden Terschelling (gaswinning Zuidwal), Ameland, Schiermonnikoog (beiden gasvelden Paesens/Moddergat) en beide Rottums (Groningenveld). De bodemdaling in het Waddengebied wordt namelijk opgevangen door extra afzetting van zand, dat uiteindelijk grotendeels geleverd wordt door de kust van de eilanden. Dit is nog een betrekkelijk nieuw inzicht. Voor de allernieuwste velden van Paesens-Moddergat is afgesproken dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij meebetaalt aan een deel van de suppleties op Ameland. De Ontgrondingenwet geeft de regels voor de winning van oppervlaktedelfstoffen, zoals zand, grind, klei en schelpen. In de Ontgrondingenwet wordt gesteld dat landwaarts van de 20m-lijn winning niet is toegestaan om te voorkomen dat er eventuele schade wordt veroorzaakt aan het Kustfundament. Een uitzondering wordt gemaakt voor schelpenwinning, want de effecten daarvan zijn relatief klein ten opzichte van de hoeveelheden zand en slib die in beweging zijn. Verder kan via de Onteigeningswet priv-eigendom worden onteigend door de staat als het algemeen belang dat vereist. Dit kan bijvoorbeeld een rol spelen als primaire waterkeringen moeten worden uitgebreid. De Wet Milieubeheer geeft algemene regels over milieuonderwerpen die samenhangen met de kwaliteit van lucht, bodem en leefomgeving met als doel het milieu te beschermen. De hele Waddenzee is aangewezen als een milieubeschermingsgebied. De uitwerking van de Wet Milieubeheer voor de Waddenzee is vastgesteld in de provinciale milieuverordeningen van de Provincies Groningen, Friesland en Noord-Holland. Naast al die wetten en richtlijnen waren er oorspronkelijk nog allerlei andere stelsels van vergunningen, ontheffingen en meldingen op het gebied van ruimte, bouwen, milieu, natuur en monumenten. Deze zijn tegenwoordig onder de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht samengevoegd tot n gentegreerde omgevingsvergunning. De wet voorziet in een algemeen verbod om zonder omgevingsvergunning activiteiten te ontplooien die op een of andere manier van invloed zijn op de fysieke leefomgeving, waaronder activiteiten die vallen binnen het bereik van de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer, de Monumentenwet 1988 (bijvoorbeeld archeologische vondsten en grondsporen) en de Mijnbouwwet. De Wet Ruimtelijke Ordening regelt het voeren van ruimtelijk ordeningsbeleid in Nederland met daarbinnen de bij het gebruik van een gebied betrokken belangen. Op basis van dit wettelijke kader is de Planologische Kernbeslissing Waddengebied geschreven.

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

A-3

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

Op Provinciaal niveau wordt vaak weer bepaald hoe het beheer van de diverse natuurgebieden moet worden geregeld. Voor het Waddengebied werken de drie WaddenProvincies Groningen, Frysln en Noord-Holland nauw samen in de Stuurgroep WaddenProvincies. Hun beleid ligt vast in het Interprovinciaal Beleidsplan Waddenzeegebied. De hoofddoelen van dit plan zijn de bescherming en ontwikkeling van de natuur. Economische activiteiten zijn in het Waddengebied toegestaan, zolang ze binnen die doelen passen. De drie Provincies werken ook samen met het Rijk en andere instanties die met het Waddengebied te maken hebben. Elk van de bewoonde eilanden vormt een aparte gemeente en is volgens de Wet Ruimtelijke Ordening verplicht om -binnen de kaders die het Rijk en Provincie stellen- elke 10 jaar nieuwe bestemmingsplannen te maken voor het gehele grondgebied. Meestal wordt er eerst een Structuurvisie geschreven die het beleid van de gemeente op hoofdlijnen beschrijft. Op grond daarvan worden de bestemmingsplannen uitgewerkt, vaak apart voor het buitengebied en voor de bewoonde kernen. Met het bestemmingsplan wordt beoogd een actuele planologische regeling te creren. Bestuurlijke samenwerking Er is dus veel wet- en regelgeving van toepassing op inrichting en beheer van het Waddengebied. Er zijn twee ministeries die rechtstreeks met de Waddeneilanden te maken hebben: Infrastructuur & Milieu is formeel het cordinerende Ministerie. In praktijk cordineert het Ministerie Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Vier andere ministeries zijn ook bij het beleid betrokken: Defensie, Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken en Financin. Daarnaast zijn de beherende uitvoeringsorganisaties van de ministeries zoals Rijkswaterstaat en Staatsbosbeheer actief in het waddengebied. De besturen van drie Provincies hebben hun inbreng: Friesland, Groningen en Noord-Holland. Verder spelen ook de vijf eilandgemeenten een belangrijke rol in de overleggen. Het interbestuurlijk overleg vindt plaats in het Regionaal College Waddengebied. Iedere bestuurslaag kent een eigen Waddenoverleg. Daarnaast is er het rijksadviesorgaan Raad voor de Wadden. Er zullen belangentegenstellingen blijven bestaan. De diverse overheden zijn verantwoordelijk voor verschillende zaken. En er zijn ook diverse non-gouvernementele organisaties en belangengroeperingen actief in het waddengebied, die ook hun eigen doelen nastreven.

A-4

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

B Verwijzingen

Deltacommissie, 2008. Mulder, 2000. Oost et al., 1998; CPSL, 2001, 2005, 2010; Kragtwijk et al., 2004. Deltaprogramma, 2010; 2011. Rijkswaterstaat, 2006; Den Heijer et al., 2007. http://www.unep-wcmc.org/medialibrary/2011/06/24/afdedd2d/The%20Wadden%20Sea.pdf

ii iii iv v vi

Het Deltaprogramma werkt van grof naar fijn, waarbij waterveiligheid de hoofdleidraad is. In 2011 werd de tegenwoordige veiligheidsopgave in beeld gebracht en zijn de opgaven voor de toekomst op hoofdlijnen verkend.
vii

viii
ix x xi xii xiii xiv xv xvi xvii

Arcadis, 1999a&b; 2000a&b; 2004a&b.

TAW, 2002. TAW, 2002. Mulder, 2001. Persoonlijke informatie van J. Groenenwegen. Hoekstra et al, 1994. Graaf, & Dijkstra, 2004 Oost, 1995. Oost, 1995; Schoorl, 1999a&b; 2000a&b; Oost et al., 2004; Wiersma et al., 2009; Thorenz, 2011. CPSL, 2001, 2005, 2010. Nummedal & Penland, 1981. Nordstrom et al., 2007.

xviii xix

xx
xxi xxii

Lffler et al., 2008.


Ten Haaff & Buys, 2008. Arens et al., 2007. Lffler et al., 2008. Oost, 1995.

xxiii xxiv

xxv De primaire waterkering is de waterkering die bescherming biedt tegen overstroming. In werkelijkheid is de primaire waterkering een veel breder gebied dan alleen de duin-dijkring. Zij strekt zich uit vanaf de -20 m NAP lijn tot en met de

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

B-1

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

reservestrook aan duinen, liggend achter het grensprofiel. De landwaartse begrensing is zodanig gekozen dat ook over 200 jaar nog stormvloeden kunnen worden opgevangen. E.e.a. houdt ook in dat de Basiskustlijn en het Kustfundament automatisch binnen de primaire waterkeringszone vallen. Van deze twee is alleen voor de Basiskustlijn een wettelijke verplichting tot handhaving voor zover nodig voor de vigerende veiligheidsnorm vastgelegd in de Waterwet. (Expertisenetwerk waterveiligheid, 2007; Min van Verkeer en Waterstaat, 2007; http://wetten.overheid.nl/BWBR0025458/volledig/geldigheidsdatum_08-06-2012#Hoofdstuk1_i1)
xxvi xxvii xxviii xxix

Deltacommissie, 1960. TAW, 2002. Oost et al., 2004.

Joustra, 1971; Israel, 1998; Israel & Dunsbergen, 1999; Oost & Cleveringa, 2005; Cheung et al., 2007; Elias, 2008; Elias et al., 2010.
xxx

Afgesproken werd: - dat geen Basiskustlijn vastgesteld wordt op beide Rottums, de oostpunt van Schiermonnikoog, de uiterste oostpunten van Ameland en Terschelling, de uiterste zuidwestkant van Terschelling, de westkant van Vlieland en de zuidwestkust van Texel; - dat de kustlijn losgelaten wordt voor beide Rottums, de oostelijke helft en het midden van Schiermonnikoog, de uiterste oostpunten van Ameland en Terschelling, de uiterste westpunt van Terschelling, de westkant van Vlieland en de uiterste zuidwestkust van Texel; - dat de kustlijn flexibel wordt gehandhaafd (dus minder strikt dan dynamisch handhaven) voor het vak tussen kilometerpaal 5 en 7 van Schiermonnikoog, de rest van de oostpunt en de noordwestkop van Ameland en de rest van de Boschplaat (oost) en de Noordvaarder (west) op Terschelling. - dat onbeperkte dynamiek in de zeereep wordt toegestaan voor beide Rottums, de oostelijke helft van Schiermonnikoog, de uiterste oostpunten van Ameland en Terschelling, de uiterste westpunt van Terschelling en de westkant van Vlieland; - dat heel veel dynamiek in de zeereep wordt toegestaan voor het vak tussen kilometerpaal 7 en 10 op Schiermonnikoog, de rest van de oostpunt en de noordwestkop van Ameland en de rest van de Boschplaat (oost) en de Noordvaarder (west) op Terschelling. - dat veel dynamiek in de zeereep wordt toegestaan voor het vak tussen kilometerpaal 5 en 7 op Schiermonnikoog, kilometerpaal 5 tot 17 op Ameland, kilometerpaal 8 tot 20 op Terschelling en kilometerpaal 40 tot 49.52 op Vlieland. - dat weinig dynamiek in de zeereep wordt toegestaan westelijk van kilometerpaal 5 op Schiermonnikoog, westelijk van kilometerpaal 3 op Ameland en oostelijk van kilometerpaal 49.52 op Vlieland. RWS, 1992; Rijkswaterstaat, Staatsbosbeheer, LB&P & Iwaco, 1994; Provinciaal Overlegorgaan Kust Frysln, 1997a &b; 1998; 2000a&b; Rijkswaterstaat, 2000; Krol, 2003a&b, 2006; Arens et al., 2007 xxxi Arens, 1999; Lffler & Veer, 1999;
xxxii

Hoekstra et al., 1994; Ruessink, 2010. Nota Ruimte en NWP http://www.dutch-frisian-islands.com/waddensea-world-heritage/ http://www.eoearth.org/article/Wadden_Sea?topic=49523

xxxiii xxxiv xxxv

xxxvi
xxxvii

Ca. 10% van de 95.000 dieren en plantensoorten van centraal Europa; (Heydemann, 1998).
http://www.alternativesolution.org/index.php?id=71&L=1

B-2

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

1206239-000-ZKS-0007, 12 juli 2012, definitief

Raad voor de Wadden, 2008. http://www.natuurmonumenten.nl/content/duinherstelprogramma-schiermonnikoog-van-start


xxxviii
xxxix xl

Arens & Mulder, 2008.

Christiansen et al, 2004; Nielsen & Nielsen, 2006; Hoekstra et al., 2009.

Raad voor de Wadden, 2008. http://www.natuurmonumenten.nl/content/duinherstelprogramma-schiermonnikoog-van-start


xli
xlii xliii

Arens & Mulder, 2008. Christiansen et al, 2004; Nielsen & Nielsen, 2006; Hoekstra et al., 2009.

xliv
xlv

Waddeneilanden, 2006; Zijlstra, 2006.

Voor alle duidelijkheid: door de duinen vast te houden en zand ervoor in te vangen, kunnen Embryonale Duinen ontstaan, wat weer wel van waarde is.
xlvi
xlvii

Gemeenteraden van de gemeenten Texel,Vlieland,Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog, 2007.


Provinciaal Overlegorgaan Kust Frysln, 2004.

xlviii
xlix

Vergelijk: Anoniem, 2010.

Lffler et al., 2011; http://www.hhnk.nl/item_99397/wet-_regelgeving/wet_regelgeving/regelgeving/water_dijken_en/legger_zandige_kust/dynamisch_kustbeheer


l
li lii

Nederbragt 2005; de Ronde 2009 .


Inventarisatie wettelijke kaders en beleidsuitgangspunten Waddengebied. Vereniging Natuurmonumenten, 1999.

Effecten huidig kustbeheer op de Waddeneilanden

B-3

Vous aimerez peut-être aussi