Vous êtes sur la page 1sur 2

HIERNAMAALS OF HIERNUMAALS

Het Oude Testament, ook wel Hebreeuwse Bijbel genoemd, is opmerkelijk terughoudend over het leven na de dood, in vergelijking met bijvoorbeeld geschriften uit omliggende landen als Egypte of Mesopotami. Zo kent het Oude Testament geen dodencultus, geen geloof in een onsterfelijke ziel of verwachtingen over een opstanding uit de doden en een daaraan verbonden oordeel. Naar joodse opvatting is de mens stof dat weerkeert tot stof zonder ingesloten eeuwige ziel. Weliswaar blies God de mens de levensadem in, maar dat betekent niet dat de mens een goddelijke ziel of geest heeft ontvangen. Er is geen godsvonk o.i.d. Immers, de adem (ruach) die de mens heeft ontvangen, hebben de dieren ook (Gen. 6:17). Het begrip ziel (nefesj) staat voor de persoonlijkheid van de mens, de ik-heid of de levenskracht die het lichaam bezielt. De ziel bestaat dus niet zelfstandig en heeft geen op zichzelf staand eeuwig leven (dit in tegenstelling tot de Griekse zielopvatting). De dood is het grote verschil tussen God en de mensen. Mensen zijn geschapen naar Gods beeld, zo is de overtuiging van de Bijbelschrijvers (Gen. 3, 22-3). Maar alleen God staat boven de tijd. De mens komt na zijn dood terecht in een dodenrijk. Dat is een soort schimmenrijk, waar God niet is (zie Ps. 6,6: Want in de dood is Uwer geen gedachtenis; wie zou U loven in het dodenrijk?; Job 14; Pred. 3,18vv). Hoe dit dodenrijk of sjeool er in de praktijk uit ziet en op welke wijze mensen daar voortbestaan, vertelt de Bijbel niet. Telkens wanneer het dodenrijk wordt genoemd, staat niet de dood centraal, maar juist het leven. De dood heeft in de betreffende tekstgedeelten vooral een contrastfunctie om het leven extra te belichten. Het is het aardse leven waarin men een beloning voor rechtvaardigheid kan verwachten of straf voor een slecht leven (Spr. 12,21). In het late jodendom komt hier verandering in. Wijsheid 4:7-11 leert dat wie rechtvaardig leeft na de dood opstaat en dan een passende beloning krijgt (zie ook 2 Makk. 7). Dit boek behoort tot de zogeheten apocriefe boeken, die niet tot de Bijbelse canon worden gerekend. Vermoedelijk is de beloning voor een goed leven verschoven tot over de grenzen van de dood onder invloed van het Hellenisme. Dat is een naam voor de internationale culturele mode in de eeuwen rond het jaar nul waarin tal van godsdienstige opvattingen vermengd raakten. Vooral het Griekse en Perzische denken over de opstanding der doden won dankzij het Hellenisme aan invloed. Maar ook de veranderde joodse opvattingen omtrent het hiernamaals en de mogelijkheid tot een opstanding verandert niets aan de veronderstelde eenheid van lichaam en ziel. Joden die geloven in een verrijzenis stellen zich dit steevast ook lichamelijk voor. Dominant werd dit verrijzenisgeloof niet

binnen het jodendom. Christenen haakten er wel bij aan in hun geloof in de lichamelijke opstanding van Jezus. Desondanks is ook het Nieuwe Testament opmerkelijk kort van stof over het hiernamaals. De gedachte dat de mens een onsterfelijke ziel heeft komt van de Griekse filosofie. Plato meent dat de mens een sterfelijk lichaam heeft, maar een onsterfelijke ziel die na de dood omhoog rijst, naar de hemel. Dat idee heeft later na de tijd van het Nieuwe Testament veel invloed gehad op het christendom. De belangrijkste Bijbelse bron voor het denken over een concrete hemel is Openbaring, het boek dat Johannes van Patmos tegen het einde van de eerste eeuw schreef op basis van visioenen die hij had gekregen. Johannes ziet de hemelse stad Jeruzalem, waar aan het einde der tijden de uitverkorenen zullen leven. Maar deze stad daalt uiteindelijk neer op aarde. Ook hier schetst de Bijbel ons geen hemels vergezicht. De hemel is niet boven ons, maar voor ons. Het is de toekomst die ons wacht.

Vous aimerez peut-être aussi