Vous êtes sur la page 1sur 3

Samenvatting hoofdstuk 16: Literatuur uit het fin de sicle.

16.1 Politieke achtergronden Nederland was in het midden van de negentiende eeuw een parlementaire democratie geworden. Het jaar 1887 markeert een keerpunt in de geschiedenis van de parlementaire democratie van Nederland, omdat in het parlement het zwaartepunt verlegd werd van de welgestelde, gegoede burgerij naar de minder welgestelde burgerij. Bovendien kregen de arbeiders nu ook parlementaire vertegenwoordigers. De maatschappelijke invloed van de gegoede burgerij nam zo af. 16.2 De sociaal-economische achtergronden In de laatste jaren van de negentiende eeuw nam de werkloosheid toe. Het waren crisisjaren. Een ander opvallend aspect van deze periode is de toenemende onkerkelijkheid. 16.3 De culturele achtergronden In 1859 had Gustave Flaubert met de verschijning van zijn roman Madame Bovary veel opschudding veroorzaakt. Het publiek uit de gegoede burgerij reageerde geschokt op Flauberts objectiefrealistische roman. Dat publiek reageerde ook geschokt op het werk van schilders die nieuwe wegen zochten. Schrijvers als Flaubert en schilders als Manet kwamen in de tweede helft van de negentiende eeuw tegenover het publiek uit de gegoede burgerij te staan. Flaubert met zijn objectieve realisme en Manet met zijn ontmythologisering, realisme en breuk met de idealisering, doorbraken het verwachtingspatroon en de normen en waarden van het publiek. In het fin de sicle staan meer schrijvers en schilders tegenover het publiek uit de gegoede burgerij. Kunstenaars en schrijvers gaan zich dan bewust als antiburgers opstellen. Eedouard Manet is een van de gangmakers van het impressionisme. Met hun schilderijen geven de impressionisten visuele indrukken weer van alledaagse gebeurtenissen en onderwerpen. De schilderijen vertellen geen verhaal, geven geen spottende kritiek of een moralistische les. Impressionisten streefden naar de weergave van een momentopname. Het wereldbeeld en de normen en waarden van de tevreden gegoede burgerij (le bourgeois satisfait) werden ontmaskerd en niet meer als normgevend en vanzelfsprekend geaccepteerd. Ook ontwikkelingen in de wetenschap en de filosofie ondermijnden dit wereldbeeld. Psychoanalyticus Sigmund Freud probeerde aan te tonen dat iedere droom een bepaalde betekenis heeft. Deze betekenis is voor de dromer echter niet direct duidelijk. Freud hanteerde bij de analyse van dromen het begrippenpaar manifeste droominhoud en latente droomgedachte. De manifeste droominhoud is de droom zoals de dromer die zich herinnert en navertelt. De latente droomgedachte is de betekenis van de droom, de diepere zin ervan, die verankerd is in het onbewuste van de dromer. Freud hechtte veel waarde aan de associaties om tot de betekenis van de droom, de latente droomgedachte dus, door te dringen. Er bestaat een opvallend verschil tussen de manifeste droominhoud en de latente droomgedachte. De eerste is wat men zich bewust van een droom herinnert, de laatste wat de droom onbewust betekent. De analyse van dromen maakte Freud duidelijk dat een groot deel van het menselijk gedrag bepaald wordt door het onbewuste: onbewuste strevingen, verlangens, driften, obsessies, impulsieve reacties en irrationele gedachten. De psychoanalyse van Freud gaat uit van de fundamentele opvatting dat het zielenleven van de mens voor een klein deel bewust is en voor het grootste gedeelte onbewust. Het onbewuste ontstaat volgens Freud in de oedipale fase van de ontwikkeling van zuigeling naar volwassene. In deze fase moet een klein kind leren van de moeder als object van lustbevrediging af te zien. Het moet de sociale gedragscode leren dat driften en impulsen niet altijd direct bevredigd kunnen worden. Onder invloed van de realiteit, de normen en waarden van de buitenwereld die het aangeboden krijgt en opneemt, leert het kind lustverlangens uit te stellen. Freud spreekt in dit verband over het realiteitsprincipe. Ook het oedipuscomplex is een theorie van Freud, die aansluit op de oedipale fase.

Door de verdringing van de lusten en driften door het realiteitsprincipe ontstaat volgens Freud het onbewuste. De verdrongen wensen maken geen deel meer uit van de bewuste gedachten. Verdrongen en onbewuste wensen blijven zich echter manifesteren in alledaagse en normale verschijnselen als versprekingen en dromen, en ook in het gedrag dat mensen soms vertonen. Als het gedrag in hoge mate bepaald wordt door onbewuste strevingen spreekt Freud van neurotisch gedrag. Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw is men zich steeds meer bewust van psychologische drijfveren van mensen. Auteurs verwerken die inzichten in hun verhalen en romans. Zij proberen het gedrag, de gevoelens en het denken van hun personages zo goed mogelijk weer te geven. De romans die zij schrijven zijn psychologische romans. Freuds ideen ondermijnden de ideologie van de gegoede burgerij. Hij maakte aannemelijk dat het menselijk gedrag in zeer belangrijke mate wordt bepaald door onbewuste en irrationele factoren en hij kende daarbij een belangrijke rol toe aan het lustprincipe. Voor de brave burger die het beeld van een veilige, keurige en geordende wereld koesterde, waren de opvattingen van Freud moeilijk te accepteren. Friedrich Nietzsche ondermijnde op een andere manier het burgerlijke wereldbeeld. Hij beschouwde zichzelf als een vernietiger van zekerheden. Volgens hem bestaat de waarheid niet. Hij meende dat de waarheid slechts te benaderen is vanuit verschillende perspectieven: zoals ze zijn, en vanuit het oogpunt van honderd verschillende ogen. Nietzsche wilde vrij zijn van alle misleidende conventies, van alle gegeven waarden. Nietzsche stelde de conventies en de door de burgerlijke ideologie gegeven normen en waarden ter discussie. Voor hem bestonden er geen waarheden op zich en God was voor hem dood. Nietzsche zocht naar een nieuwe mens, de bermensch, die nieuwe waarden zou stellen omdat de oude burgerlijke waarden niets meer betekenden. 16.4 Literatuur in het fin de sicle 16.4.1 De Beweging van Tachtig Tegen het eind van de negentiende eeuw publiceerden de dichters en schrijvers van de Beweging van Tachtig hun laatromantische teksten. Zij presenteerden de eigen literatuur als een belangrijke vernieuwing van de Nederlandse literatuur en als een breuk met de voorgaande literatuur waarin voor de domineepozie een dominante plaats was weggelegd. De Tachtigers wilden een andere, nieuwe literatuur, die een breuk was met de traditionele negentiende-eeuwse literatuur. Met de Tachtigers begint de moderne Nederlandse literatuur. De Tachtigers waren opgegroeid in een wereld die steeds meer industrialiseerde, een wereld waarin de kleine burger ten onder leek te gaan in de laatkapitalistische wereld. De Tachtigers waren bewoners van de grote stad en ze waren onkerkelijk of werden ongelovig. Voor hen was de traditie van een voor iedereen geldende algemene christelijke levensovertuiging verloren gegaan. Zij konden daarom minder terugvallen op het taalgebruik van die traditie. Ze werden gedwongen een individuele stijl, een eigen jargon te zoeken. Voor hen waren de ziel, het gevoel, de passie, de hartstocht en de emotie het uitgangspunt voor de pozie. De verschillen met de domineedichters waren groot. De Tachtigers waren geen gerespecteerde burgers. Ze benadrukten de schoonheid van kunst en niet de boodschap. Op dit punt sloten ze aan bij de internationale tendens van het estheticisme, het principe van lart pour lart, waarbij een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen schoonheid en kunst enerzijds en nut of moraal anderzijds. Voor de Tachtigers draaide het om de schoonheid van de kunst. De pozie moest voor zichzelf spreken en zelf overtuigend zijn. De pozie van de Tachtigers was leespozie en geen voordrachtspozie zoals veel werk van de literaire voorgangers. Het gevolg was dat het publiek een klein select publiek van kenners en ingewijden werd.

In de visie van de Tachtigers was de dichter een bijzonder figuur. De pozie moest een unieke uitdrukking van een unieke dichtersziel zijn, en werd de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie. Het streven was de eigen emoties en zielenroerselen zo individueel mogelijk te verwoorden. 16.4.2 Het naturalisme In 1867 publiceerde de Franse schrijver Emile Zola de roman Thrse Raquin. Zola presenteert zich in het voorwoord van dit boek als een volgeling van Flaubert en diens objectief realisme als hij pretendeert wetenschappelijk te zijn geweest. Hij typeerde de beschrijving van hoofdpersonen Thrse en Laurent als een wetenschappelijke analyse. Een naturalistische auteur is in de eerste plaats een observator die objectief beschrijft. De auteur probeert de werkelijkheid zo precies en eerlijk mogelijk weer te geven. Wie dit wil, moet onbevooroordeeld zijn, en als uitgangspunt de zintuiglijk waarneembare werkelijkheid nemen en deze zonder morele overwegingen en zonder moralistisch commentaar onder woorden brengen. Deze visie heeft een verteltechnisch gevolg: wie objectief wil beschrijven, kan eigenlijk geen gebruik meer maken van een alwetende, becommentarirende verteller. Naturalisten kiezen daarom vaak voor een neutrale verteller die zich onthoudt van commentaar. In Zolas voorwoord is de invloed van het positivisme duidelijk aanwezig. De Fransman Auguste Comte propageerde in de negentiende eeuw een positivistisch genoemde visie op wetenschap. Comte betoogde dat allen feiten die zintuiglijk waarneembaar of experimenteel vast te stellen zijn, kenbaar zijn. Comte spreekt dan van positieve feiten. Wat buiten het zintuiglijke waarneembare valt, doet volgens Comte niet ter zake. De positivistisch ingestelde wetenschapper zoekt naar wetmatigheden, naar causale verbanden, naar bepalende, determinerende factoren. Deze bepalende factoren en omstandigheden gelden ook voor de mens, die beschouwd wordt als een natuurverschijnsel dat onderhevig is aan wetmatigheden. Deze opvatting is het determinisme. Zola en andere naturalistische schrijvers nemen dit determinisme over, zodat de personages geen vrije wil lijken te hebben in het verhaal. De meest belangrijke determinerende factoren zijn de erfelijke factoren, de woon- en leefomstandigheden, en de tijd waarin men leefde. Volgens het determinisme is de mens een product van bepalende omstandigheden. Er zijn krachten buiten de mens die hij niet kan weerstaan. Een naturalistisch auteur wil de objectieve observator van de waarneembare verschijnselen zijn en de causale verbanden daarbij blootleggen. Naturalistische auteurs willen de werkelijkheid beschrijven zoals die is, zonder de minder mooie kanten te willen verbloemen. Huichelarij wordt afgewezen. Een aantal auteurs neemt een kritische houding aan tegenover de zelfgenoegzame burger die tevreden is met zijn eigen veilige en geordende bestaan, de bourgeois satisfait, en die de maatschappelijke misstanden niet wil zien of ontkent. Sommige naturalistische schrijvers nemen een maatschappijkritische houding aan om de schijnmoraal van de gezeten burgerij te ontmaskeren. Aspecten van de werkelijkheid, die voorheen taboe waren, worden nu beschreven in naturalistische teksten. Naturalisten hebben een zekere voorkeur voor taboeonderwerpen. Niet alleen omdat deze onderwerpen deel uitmaken van de te beschrijven werkelijkheid, maar ook om zo de schijnmoraal van de gegoede burgerij te ontmaskeren.

Vous aimerez peut-être aussi