Vous êtes sur la page 1sur 30

Debby De Cauwer

Charlotte Vermeir
Jill Heirbaut
Elkie De Ryck
Evy Anyssa de Burger

Module eerste leerjaar Academiejaar: 2008 – 2009


Opdracht 1: twee bewegingstussendoortjes.

Bewegingstussendoortje 1: “De circustent”.

Materiaal:

•het bewegingsverhaal

Duur: 3 minuten

Speluitleg:

Circus Ravioli trekt van land tot land. Vandaag zijn ze aangekomen bij jullie in de
klas. Maar er is één klein probleempje. De mensen die de circustent opzetten, zijn
ziek geworden, omdat ze teveel taartjes hebben gegeten. Nu hebben ze heel veel
buikpijn. Clown Pipo heeft een heel goed idee. Hij zou graag hebben dat jullie de tent
helpen opbouwen.
Willen jullie hem helpen?

(De leerlingen beelden uit en de leerkracht doet de bewegingen mee, maar bouwt dit
langzaam af, zodat de leerlingen zelf bewegingen kunnen uitvinden.)

- Eerst worden de enorme palen rechtgezet. “Neem maar een paal en zet hem
recht. Opgelet! Het is een zeer zware paal! Misschien moet je hem per twee
omhoogtrekken.”
- “Staan alle palen recht? Kunnen ze niet meer omvallen? Dan gaan we het
grote zeil nemen. Schudt het maar uit, want het is nog een beetje vuil. We
gaan er nog eens over wrijven.”
- “Neem je zeil maar stevig vast, want nu moeten we op de grote ladder naar
boven kruipen.
Zijn jullie klaar? Daar gaan we. Wees voorzichtig want het is heel hoog. Kijk
maar eens naar beneden. Oei oei, ik heb een beetje hoogtevrees. Snel de
zeilen over de palen gooien, hop.”
- “Dat ziet er al heel goed uit, vriendjes. We moeten wel opletten dat de tent niet
kan wegvliegen. Neem maar een grote hamer en spijkers. We maken de tent
onderaan stevig vast. Voel eens of ze goed vast zit.”
- “Ziezo, we zijn klaar. Dank je wel, vriendjes. Nu kunnen alle kinderen toch nog
naar het circus komen kijken.”
Bewegingstussendoortje 2: “De kleurendobbelsteen”.

Materiaal:

•een dobbelsteen met 3 kleuren


•gekleurd papier (rood, blauw en geel)

Duur: 3 minuten

Speluitleg:

De juf hangt 3 kleuren aan bord: rood, blauw en geel.


De juf geeft de instructie aan de kinderen.
Wanneer de dobbelsteen op rood rolt, doen jullie allemaal zoals een vrolijke clown.
Wanneer de dobbelsteen op blauw rolt, zijn jullie allemaal een grote leeuw uit het
circus.
Wanneer de dobbelsteen op geel rolt, doen jullie allemaal een koorddanser na.
Spreek met de leerlingen af dat wanneer je 1 keer in de handen klapt, ze terug
zichzelf zijn.
Opdracht 2: twee muzomomenten.

Muzomoment 1.

Deze muzoles heeft betrekking op beeldopvoeding en duurt 50 minuten.


De leerlingen mogen vrij een persoon of dier uit het circus kiezen en deze op een
blad stempelen.

Instap/sfeerschepping:

De leerkracht zet circusmuziek op. De leerlingen beluisteren de muziek en zeggen


nadien waaraan ze denken. Er worden ook allerlei vraagjes gesteld zoals: “Hoe voel
je je bij deze muziek?”.

Waarnemen en verbeelden:

De leerkracht geeft de leerlingen opdrachtjes rond het thema circus. Bijvoorbeeld: de


leerlingen zitten in een kring. Eén voor één geeft elke leerling een woord waaraan
hij/zij denkt bij het horen van het woord “circus”. De leerkracht bouwt verder op de
woorden die de leerlingen aangeven.
Bijvoorbeeld: clown, leeuw, olifant, goochelaar, ...
De leerkracht laat de leerlingen eens bewegen als een vrolijke clown, een gevaarlijke
leeuw, ...

Er wordt ook besproken hoe deze personen of dieren eruit zien en welke kunstjes ze
doen. Er worden ook prenten getoond aan de leerlingen.
Aanzet tot creëren:

De leerkracht toont enkele stempeltechniekjes. Het materiaal wordt uitgedeeld, de


leerlingen zitten per 2 of per 4. De leerlingen krijgen een A4- of A3-blad, verf,
sponsjes of kurkjes, ...

Creëren:

De leerlingen hebben een favoriet persoon of dier uit het circus gekozen met het
favoriete kunstje en stempelen dit met verf.

Slot:

Nadat alles is opgeruimd mogen de leerlingen eens rondlopen in de klas en naar de


werkjes van de andere leerlingen kijken. De leerlingen mogen ook iets vertellen over
hun eigen werkje. Er worden dan vragen gesteld aan de leerlingen over de vorm,
kleur, hoe ze er aan begonnen zijn, waarom ze voor dat dier gekozen hebben, …
Muzomoment 2.

Deze muzoles heeft betrekking op bewegingsexpressie en duurt 25 tot 50 minuten.


Op voorhand zijn alle banken opzij geschoven, zodat er in het midden van de klas
plaats genoeg is om te bewegen en rond te lopen. In de voorafgaande lessen
wereldoriëntatie zijn de moeilijke begrippen in verband met circus reeds
aangebracht. Ook de begrippen links en rechts zijn al gekend door de leerlingen.

Instap:

De leerkracht somt verschillende gevoelens (blij, bang, boos, verdrietig, …) op of


gebruikt kaartjes met prenten op om de verschillende gevoelens aan te tonen.

De leerlingen beelden de gevoelens uit, die de leerkracht aanbrengt. Enkel de


gezichten van de leerlingen mogen de uitdrukkingen weergeven, het lichaam of
woorden mogen niet gebruikt worden. Dit is een oefening op mime.

Kern:

De leerkracht vertelt een verhaal met veel intonatie en past de snelheid aan de
leerlingen aan. De leerlingen beelden het verhaal uit met hun hele lichaam, dit is een
oefening op pantomime. Ook de mimiek mag gebruikt worden, maar woorden zijn
niet toegelaten. Alles gebeurt op circusmuziek, die zachtjes op de achtergrond
speelt. De muziek staat niet te luid, zodat de leerlingen de leerkracht goed verstaan.
Als de leerkracht met de vingers knipt of eventueel op een handtrom klopt, doen de
leerlingen de ogen toe en wordt er van personage gewisseld.

Ook in het begin en op het einde worden de ogen even gesloten, zodat de leerlingen
zich goed kunnen inleven in een bepaalde persoon of om terug zichzelf te worden.
Hoelang de ogen gesloten moeten blijven, wordt door de leerkracht zelf beslist.

Het verhaal:
Je bent een circusdirecteur. Je vertelt met veel enthousiasme wat het programma is
van vandaag. Je lijkt wel hyperactief. Je loopt onrustig van de ene kant van de piste
naar de andere en gebruikt veel gebaren om de mensen warm te maken voor je
circus.

Je bent een acrobaat. Je voelt je heel zelfzeker. Je stapt de piste met opgeheven
hoofd binnen. Je wandelt rustig naar één van de twee ladders, waartussen een koord
gespannen hangt. Je klimt voorzichtig op de ladder naar boven. De vaste grond lijkt
ongelooflijk ver weg. Als je boven bent, neem je jouw paraplu, die daar klaar ligt. Je
wordt een beetje bang, want je staat wel heel erg hoog en zo’n touw lijkt niet echt
veilig. Toch raap je al je moed bijeen en zet je de eerste stap op de koord met de
paraplu in je handen. Het touw wiebelt heel erg, je staat niet stevig op je benen en je
wordt nog banger. Je zet een tweede stap, de koord wiebelt nog meer, maar het lukt
je om je evenwicht te bewaren. Je stapt voorzichtig verder, het lijkt wel alsof je zo
traag als een slak beweegt. Stap voor stap bereik je het midden. In het midden van
het touw doe je jouw paraplu open. Je houdt deze hoog boven je hoofd, dan rechts
van je, daarna nog eens links van je en tenslotte hou je de paraplu voor je. Je doet
de paraplu weer toe en houdt hem terug gewoon in je handen. Je stapt voorzichtig
verder tot je aan het einde van de koord bent. Je neemt de andere ladder vast, hangt
je paraplu er aan en gaat rustig naar beneden via de ladder.
Eenmaal je weer op de begane grond staat en je jezelf weer wat veiliger voelt, buig
je voor het publiek, dat speciaal voor jou een daverend applaus geeft.

Je bent een clown, een droevige clown. Je slentert rond in de piste en weet niet goed
wat je moet doen. Je voelt je alleen en daarom ben je heel verdrietig. Maar plots krijg
je een grandioos idee. Je voelt je al wat beter. Je neemt je stelten en zet je eerste
voet op de ene stelt. Daarna zet je je tweede voet op de andere stelt. Je staat recht
op je stelten en voelt je heel groot. Je probeert vooruit te stappen, maar het is niet zo
gemakkelijk. Je wiebelt een beetje, maar gaat toch verder. Je begint het onder de
knie te krijgen, dus nu ben je heel blij. Je stapt verder, het is nog steeds niet
gemakkelijk, maar het lukt wel. Nu je weet dat je dit kan, stap je voorzichtig terug op
de grond. Eerst de ene voet, dan de andere voet. Je zet je stelten weg. Je bent een
heel gelukkige clown en maakt een vreugdedansje, zoals clowns dat doen.
Nu je zo blij bent, durf je iets proberen dat wat moeilijker is. Je neemt je éénwieler en
zet je er voorzichtig op. Je voeten staan nog steeds op de grond. Je zet je eerste
voet op de pedaal en dan heel rustig probeer je ook je tweede voet op de andere
pedaal te zetten. Maar dat lukt niet en je valt op de grond. Je zet je weer recht,
neemt je éénwieler en probeert opnieuw. Eerst zet je je op het zadel, dan de eerste
voet en vervolgens de tweede. Je valt weer op de grond. Je wordt al een beetje
kwaad, want het lukt maar niet. Dus je probeert nog eens, maar ook deze keer lig je
weer op de grond. Nu ben je heel erg boos. Waarom lukt dit nu niet? Je neemt de
éénwieler en zet die terug weg.

Slot:

Er vindt een bespreking plaats van wat de leerlingen hebben gedaan en uitgebeeld.
Hierbij worden gerichte vragen gesteld en wordt er gekeken naar wat er moeilijk was,
of alles goed uit te beelden was, welke gevoelens deze opdracht bij de leerlingen
opriep, …
De leerlingen reflecteren als het ware op een losse manier over hun muzische
proces en prestatie.
Bovendien worden de leerlingen zo rustig voor de volgende les, vermits dit wel een
actieve en drukkere les zal zijn.

Opdracht 3: een beloningssysteem.


Klassikale werking.

We werken met halve dagen. Per halve dag kan de hele klasgroep een deeltje van
een groter geheel (in dit geval een clown, circusdirecteur, acrobaat, …) verdienen.
Het is de bedoeling dat de kinderen aan het einde van de voorziene periode de
volledige circusfiguur hebben gevormd.

De kinderen krijgen zo’n deel wanneer ze goed hebben meegewerkt, wanneer ze


zich flink hebben gedragen in de klas, ...
De kinderen krijgen dit niet wanneer ze zich negatief tegenover hun klasgenoten
en/of de leerkracht opstellen. Dit wordt bepaald door middel van verwittigingen. De
klasgroep kan 2 verwittigingen krijgen. De derde opmerking betekent dat het punt
niet meer verdiend kan worden.

Een verdiend punt kan niet meer worden afgenomen.

Pedagogische waarde:

• Door de hele klas te beoordelen, wordt er gewerkt aan het groepsgevoel, het
wij-gevoel.
• Er wordt ook verantwoordelijkheid bijgebracht. Ieder kind draagt
verantwoordelijkheid over de hele klasgroep.
• ...

Eigen kritische reflectie:

Door met een klassikale beloning te werken, wordt het groepsgevoel verbeterd en
aangewakkerd. De leerlingen leren verantwoordelijk te zijn voor de hele groep.
Ook de zwakkere leerlingen, die niet zoveel zouden beloond worden indien je werkt
met een individueel beloningssysteem, verdienen zo een beloning.
Doordat de beloning met de hele klas kan verdiend worden, beginnen de kinderen
elke halve dag weer vanaf nul. Ze hebben zo genoeg kansen om een deel van de
puzzel te verdienen.

De keerzijde hiervan is dat je de hele groep “straft” wanneer er slechts één kind zich
niet goed gedraagt. Het is van belang om er op te letten dat dit kind dan niet wordt
uitgesloten, ...
Toch worden de kinderen hiervoor gewaarschuwd door gebruik te maken van de
verwittigingen.

Individuele werking.
Wanneer de leerlingen goed meewerken, stil zijn wanneer het moet, … kunnen ze
een beloning verdienen.

Bij deze werking kunnen er ook “punten” afgenomen worden.

Het systeem:
De leerlingen krijgen een figuur van een clown (wit). Een goed punt is een onderdeel
van de clown in kleur (bijvoorbeeld een arm). Het is de bedoeling dat de leerlingen
hun clown vervolledigen met verdiende “punten”. Wanneer de clown volledig is,
wisselen de leerlingen dit in voor een klein cadeautje. Nadien kunnen ze opnieuw
starten met een blanco figuur.

Pedagogische waarde:

• De leerlingen zijn zelf verantwoordelijk voor het vervolledigen van hun


clowntje.
• Aangezien de “punten” ook afgenomen kunnen worden, weten de leerlingen
dat ze flink moeten blijven meewerken, …
• De leerlingen houden hun clowntje in hun bank. Zo kan niet klassikaal gezien
worden wie al veel “punten” heeft verdiend en wie niet.

Eigen kritische reflectie:

Doordat je individueel werkt leer je de kinderen verantwoordelijkheid, maar dan voor


zichzelf. Ze zijn zelf verantwoordelijk voor het al dan niet verdienen van een “punt”.
Dit is een stimulans voor de leerlingen om goed hun best te doen.

Het nadeel hieraan is dan bijvoorbeeld dat kinderen die niet goed kunnen stil zijn of
niet altijd flink meewerken niet veel beloningen verdienen.
Daarom is het van belang dat de leerkracht niet enkel materieel gaat belonen, maar
ook oog blijft hebben voor het geven van een complimentje.
Bovendien is het niet de bedoeling dat de leerlingen er een onderlinge wedstrijd van
gaan maken om zo snel mogelijk een volledige clown te hebben. Dit
beloningssysteem is niet competitief bedoeld.
Opdracht 4: didactisch materiaal voor verschillende leergebieden.

Didactisch materiaal voor wereldoriëntatie: “Het circus”.

Materiaal:

•buitenaanzicht circus geschilderd op groot stuk karton


•binnenaanzicht circus geschilderd op groot stuk karton
•figuren uit het circus geschilderd op karton
•Het buitenaanzicht wordt op het binnenaanzicht gekleefd. Ook de
figuren kunnen op de prent gekleefd worden.

Foto:

Lesverloop:

De leerkracht komt in de klas, verkleed als clown. De clown kijkt verwonderd rond in
de klas en zegt dat hij de weg kwijt is. Misschien kunnen de leerlingen hem helpen?
De leerlingen tonen de weg naar het circus.

De clown vraagt de kinderen om mee binnen te gaan in het circus. Daar komen ze
tot de conclusie dat er niemand aanwezig is. Wie vind je allemaal terug in het circus?

Er kan eventueel ook gestart worden van een verhaal. Op die manier komen de
verschillende personages uit het circus aan bod. Deze personages worden dan op
het circus gekleefd, zodat alles ook visueel wordt.

Klasgesprek:
Daarna wordt met de kinderen besproken wat de taak is van de verschillende
mensen die in het circus werken. Welke dieren komen voor en wat doen ze? Ben je
zelf al eens naar een circus geweest? Na deze mondelinge bespreking, verwerken
de leerlingen dit aan de hand van volgend werkblad.
ik ben: … … … … … …

verbind wat samen hoort.

 

 

 

 

 
Memory:

De leerlingen zoeken twee dezelfde prenten. Ze proberen om zoveel mogelijk duo’s


te vinden.
De kinderen kunnen er met twee aan spelen, waarbij het doel is dat ze zoveel
mogelijk duo’s vinden. De leerling met het meeste aantal duo’s heeft gewonnen.
Ook individueel kan dit spel gespeeld worden: gedurende een afgebakende tijd
zoeken de kinderen zoveel mogelijk bij elkaar passende kaartjes.
Didactisch materiaal voor taal: “De leesrups”.

Materiaal:

•alle kaarten van de leesrups

Lesverloop:

De kinderen maken spelenderwijs kennis met woorden die te maken hebben met
circus.
De leesrups is een soort dominospel waar de leerlingen oefenen op woord-
beeldkoppelingen.
Het spel bevat twee stapels kaarten.
Op de eerste stapel kaarten staat er een afbeelding van iets of iemand uit het circus
met het correcte woord ernaast.
Het is de bedoeling dat de leerlingen eerst leren welk woord bij welke afbeelding
hoort.
Wanneer ze dit onder de knie hebben, kunnen ze domino spelen met de tweede
stapel kaarten.
Op één kaart staat een afbeelding en een ander woord.
Eerst wordt de kop van de rups gelegd. Naast die kop staat de afbeelding van een
clown. Nu is het de bedoeling dat de leerlingen het woord “clown” zoeken en ernaast
leggen. Op deze manier wordt er een leesrups gevormd met woorden en
afbeeldingen uit het circus. De leesrups moet eindigen met de staart van de rups.
Opgelet: dit is een verkleinde weergave van de dominokaarten.
Didactisch materiaal voor taalinitiatie Frans.

In de klas is er een pop van een clown, die als klasmascotte fungeert. Deze clown
kan ook voor andere vakken/leergebieden gebruikt worden. Als de pop tevoorschijn
komt, moet het stil zijn en moeten de leerlingen luisteren naar de leerkracht/pop.
Deze afspraak moet van in het begin van het schooljaar worden gemaakt en ook
consequent worden opgevolgd. De clown spreekt Frans, waardoor de leerlingen op
deze manier de Franse taal gewoon worden. Zo wordt er aan talensensibilisering
gedaan en zal de tweede taalinitiatie vlotter verlopen. Eventueel kan de pop steeds
hetzelfde Franse liedje zingen, dat de leerlingen na een tijd ook zelf zullen kennen.

Didactisch materiaal voor muziek.

Er bestaan diverse liedjes over het circus. Het lied op de volgende pagina is er één
van. De liedjes in het eerste leerjaar worden aan de hand van pictogrammen en veel
herhaling aangeleerd.

Didactisch materiaal voor wiskunde.

Een memory met getallen. Bij deze memory zoeken de leerlingen het cijfer en het
bijhorende kaartje waarop het juiste aantal afbeeldingen staat.
Tijdens dit spel oefenen de leerlingen de getalbeelden en zijn ze bezig met het tellen
van een bepaald aantal identieke afbeeldingen.
Opdracht 5: twee momenten rond taal en wiskunde.

Noot: op de werkblaadjes wordt er niet met hoofdletters gewerkt. De leerlingen


kennen deze letters nog niet. Ze worden pas in het tweede leerjaar aangeleerd.

Wiskunde.

Beide momenten voor wiskunde zijn opgevat in werkblaadjes.

Voor het eerste moment gaan de leerlingen echt tellen en rekenen. Het noteren van
de cijfers van 1-9 staat hier centraal en het gebruik van eenvoudige wiskundige
tekens (> , < of =).
Zo noteren ze in de eerste oefening het aantal clowns, circustenten, … dat ze tellen.
Voor de tweede oefening moeten de leerlingen bepalen welk getal het grootste of het
kleinste is.
Bij de derde oefening moeten de leerlingen twee zaken doen. Allereerst lossen ze de
sommen op en vervolgens verbinden ze hun uitkomst met het correcte aantal
circusfiguren.

Voor het tweede moment moeten de leerlingen het aantal sterren tekenen dat ze
tellen. Dit maakt het voor hen een speelse teloefening.
De eerste clown is voor hen reeds opgelost. Op deze manier zien de leerlingen
concreet de bedoeling van de opdracht.
Moment 1:

ik ben: … … … … … …

1) hoeveel zijn het er?

………….. …………..

………….. …………..
ik ben: … … … … … …

2) vul in met < , > of =.

5 ...... 7 8 ...... 2

3 ...... 1 4 ...... 9

3) los op en verbind.

2+3= …  

5+2= …  

8–4= …  

1+1= …  

9–6= …  

Moment 2:
ik ben: … … … … … …

teken het juiste aantal sterren.

Taal.
Moment 1: bespreken van een prent:

Je deelt aan de leerlingen een prent (A4-formaat) over het circus uit. Per twee
mogen ze overleggen en bespreken wat ze op de prent zien. Zo leren de kinderen
woorden van elkaar en geven ze er meteen de juiste betekenis aan.
Na enkele minuten wordt de prent klassikaal (A3- of A2-formaat) besproken. De
kinderen horen van elkaar nieuwe woorden, leren kijken, ontdekken nieuwe dingen
die ze daarvoor misschien nog niet gezien hadden, ...

De leerlingen leren nieuwe woorden door middel van te kijken en te luisteren. Het
gesproken woord kan meteen ondersteund worden door het aan het visuele te
koppelen.

De vertelplaat:

Moment 2: wat hoort thuis in een circus?:


De leerlingen krijgen een werkblaadje. Daarop staan enkele verschillende prenten.
Een aantal daarvan horen thuis in het circus, bijvoorbeeld een clown, een olifant, een
acrobaat, een trapeze, ...
Als leerkracht “lees” je de prenten. De leerlingen kruisen aan welk voorwerp / welke
persoon thuis hoort in het circus.
Op deze manier leren de kinderen de betekenis en uitspraak van woorden kennen.

ik ben: … … … … … …
kruis aan wat bij het circus hoort.

Vous aimerez peut-être aussi