Vous êtes sur la page 1sur 40

F

DE SCHIJNWERPER
EEN INTERNATIONALE SERIE VAN BELANGRIJKE TONEELSTUKKEN

ON S S T A D J E
TONEELSPEL IN DRIE BEDRIJVEN door

ONDER REDACTIE VAN L. P. J. BRAAT, Mr H. A. KEULS EN W. Pil. POS

Thornton Wilder

111

vertaald uit het Engels door

A. L. de Blieck

Kist

P. N. VAN KAMPEN & ZOON NV. AMSTERDAM

RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT

2075 6106

INLEIDING nadigde toneelThornton Wilder is n dier bege n en in zijn beste schrijvers. die, als Ibsen in zijn dage enhuis, de toePopp Het stukken zoals Peer Gynt en n met uiterst tere fron con te weet st schouwer zeer bewu mens-zijn ige eeuw belangrijke, actuele maar in het door zijn die adem tse groo passende problemen. De ing tot neig alle dat , voor er t zorg rt scheppingen vaa hem bij ooit deze zo gemakkelijk voelbare tendens t. blijf re ver en dt wor en eblaz wegg op mocht komen Rey Luis ge of San Velen zullen zich zijn The Brid nt met het relaas van begi dat l haa ver , het eren inn her Juli 1714, tussen Lima het instorten van een brug, op 20 gers de dood vinden. en Cuzco in Peru, waarbij vijf reizi dstuk. Dan vertelt hoof dit ,,Misschien een ongeval heet omgekomenen, der leven het over de schrijver verder oid schijnt te zijn. Het dat bij elk tot het uiterste volto zoveel woorden niet met t ,,misschien een ongeval kom geest van de lezer de r in maa , tekst meer terug in de misschien juist de is dit stijgt een antwoord op dat, en iedereen nochvoor er, Wild n grootsheid van Thornto onlijke aard en levenstans gevarieerd is naar zijn perso door de vertaalster zeer opvatting. Our town taald en wat namen en ver e terecht als ,,Ons stadj rlandse publiek aanplaatsbepaling betreft bij het Nede zin van dit stukje, e diep gepast, zodat dit te eerder de mensen in kleine e aard op r waa dat immers overal ,,Ons stadje heeft, voor steden wonen spelen kan tussen de nuchtere maar il wie heenziet over het versch heid waarin een aantal aags alled en vaak moeilijk te drag ebben en de exotische mensen werken, lijden en liefh drama van ,,De Brug e snell omgeving waarin zich het

.1

afspeelt, met dit boek een zeer diepe verwantschap. Enkel werd de schrijver rijper en schri.ft hij thans en dit niet enkel omdat hij vooral toneelschrijver werd voor een oneindig groter publiek, dat hij een spiegel voorhoudt, zonder daarbij luide ,,verlossende woorden of een ,,les uit te spreken. In laatste instantie laat hij het eindoordeel, over eigen streven en falen, dat verwant is met het door hem verbeelde, aan zijn publiek over. Uit de ontroering, door het lezen of zien van ,Ons stadje opgewekt, weet hij en wenst hij dat in vele gevallen een groter elfkennis ontstaan zal en de moed, dit vaak harde maar ook eentonige, de fijnere instincten met verstikking dreigende leven beter te dragen. Thornton Wilder is een vruchtbaar schrijver gebleken. In 1926 verscheen The Cabala, in 1927 The Bridge of San Luis Rey, in 1928 The Angel that troubles the waters (korte toneelstukken), in 1929 The Woman of Andros, in 1931 The long Christmas-dinner (en an dere nacters), in 1934 Heavens my Destination, in 1938 Our Town, eveneens in 1938 The Merchant of Yonkers. Dan, middenin de laatste wereldoorlog, waaraan hij deelnam als vliegenier en opklom van kapi tein tot luitenant-kolonel, schrijft hij in 1942 zijn befaam de The Skin of our Teeth, dat in het seizoen 1944 1945 maandenlang te Londen gespeeld werd (grote successen zijn o.a. ook uit Zwitserland bekend) en waarnaar talloze frontsoldaten, met kort verlof in Engeland, liever bleken te gaan dan naar luchtige revues of cabaretvoorstellingen. Zij herkenden, in dit vier perioden van de geschiedenis der mensheid omvade mende spel van ondergang en dood, maar ook van telkens weer opvlammende hoop en vertrouwen in een betere wereld, de essentie der problemen die ook vaak door hun geest doolden. Het werd ruim een jaar later door Johan de Meester aan het Nederlandse publiek voorgezet als ,,Met de hakken over de sloot en had, in een uitstekende vertoning, een opmerkelijk succes. Ook ,,Ons stadje zal, wanneer het wederom ten tonele

gebracht wordt, ons toneelpublik zeer zeker weten te boeien en dan niet enkel hen, die hun leven in een aan verwant stadje moeten slijten. Ook anderen ,,Olmendam zullen het gevoel hebben, in een zinvolle diepten weerkaatsende spiegel te staren in Wat de eerste opvoering van dit stuk betreft het Henry Miller Theatre te New-York City, waar het van 4 Februari 1938 tot en met 19 November van lietlezen wij, dat op zelfde jaar op het programma bleef het door de schrijver voorgeschreven kale toneel grote stukken in pantomime gespeeld werden. Ook lezen in Sixteen American Plays, uitgegeven door we dat de ,,nieuwig The Modern Library te New-York heid van het kale toneel een belangrijk deel van het drama uitmaakte. Hierbij tekenen wij aan, dat toch reeds de geniale Copeau en zijn leerlingen enige tientallen jaren geleden stukken als ,,Noach, ,,De slag aan de Marne en ,,De schending van Lucretia geheel on der dcors speelden en door een maximum aan sug gestieve kracht de kale planken wisten te doen vergeten.
. ...

L. P. J. BRAAT

PERSONEN: DE REGISSEUR Dr FRANK PITT Mevr. J. PITTROZENDAAL SUZE PITT ROBERT PITT Hr. WEBER Mevr. WEBER WILLY WEBER LIESBETH WEBER Prof. DRIJVER TOMMY ROEST KEES LAMMERS SIMON STIMSON Mevr. SALVERIUS SNAPPER (Agent) JOS JONKERS SAM KRANE FIGURANTEN

EERSTE BEDRIJF Geen voordoek. Geen decors. Het binnenkomend pu bliek ziet een leeg toneel, dat zwak is verlicht. Op een gegeven ogenblik komt de regisseur op, pijp in de mond en hoed op, en zet een tafel en verscheidene stoelen links voor, en een tafel en stoelen rechts voor op het toneel, ,,Links en ,,Rechts gezien van het toneel uit. ,,Boven is izaar de achterwaiid. Als het zaallicht uit gaat, is de regisseur klaar met het neerzetten der meubels en staat, leunend tegen de rechtse proscenium-hoek, te kijken naar de laatkomers. REGISSEUR: Dit stuk heet ,,Ons Stadje. Het is geschreven door Thornton Wilder; vertaald door Mevr. A. L. de Blieck Kist. Ten tonele gebracht door: Geregisseerd door: De spelers zijn: en nog vele anderen.

,,

Vergunning tot opvoering van dit stuk kan uitsluitend verkregen wor den door betaling van het Auteursrecht aan het Internationaal Bureau V.,, Voizdel voor A uteursrecht straat 102, Amsterdam. Zij wordt pas gegeven, nadat 8 exemplaren van dit boekje door de betreffende toneelvereniging gekocht zijn.
.

De naam van het stadje is Olmendam, midden in ons land; Noorderbreedte 52,06 graden, Oosterlengte 6,14 graden. Het eerste bedrijf geeft een beeld van een dag in onze stad. Het is 7 Mei, 1901, kort voor zonsopgang. (Er kraait een huurt). Ginds in het oosten komen al wat lichte 9

de heuvels bij de strepen aan de hemel, daar boven end helder vlak stral zo altijd is ter ends ocht rivier. De wijle naar, korte een er voor zij ondergaat. (Hij staart n) gaat, dan naar bove llen hoe onze Vergeef mij, ik kon U beter eens verte de achtermet ig wijd even stad er uitziet. Hier (dat is on, de stati het is r achte Daar aat. fdstr wand) is de Hoo rbaan spoo de er spoorlijn gaat zo, in die richting. Acht ner zigeu wat of stuk een is een woonwagenkamp met families. Kerk en aan de (naar links) Daar is de Hervormde e en de Gerefor rants onst Rem overkant de Lutherse. De e kijkt uit op zind psge Doo de en s gind meerde zijn daar de rivier. zijde van het e Katholieke Kerk ligt aan de over oor; in het kant s post teven uis, stadh het is spoor. Hier sousterrain is het gevang. III eens een Van dit bordes heeft Koning Willem winkels. Hier zijn stuk hele Dit gen. gesla gade optocht mobiel komt pas staan de rijtuigen altijd. De eerste auto ier Van Doorn, bank de van was die over een jaar of vijf, grote witte huis onze rijkste inwoner; hij woont in dat daarboven. drogisterij van Hier is de kruidenier en hier de klaar om zich Dijkstra: bijna iedereen speelt het wel nen. verto te els wink e n keer per dag in beid . s Mor erop verd S. H.B. De . daar is ol De Lagere Scho ags om midd s en gens tegen negenen, om twaalf uur erdo oorv het van eten geni stad vier uur kan de hele gaat naar (hij tsen. lplaa spee twee die van ai vend lawa huis van onze tafel en stoelen rechts) En hier is het worden poor r. (er rdeu achte de dokter, Dr. Pitt. Dit is een links en n, hove gesc el tone het op erk latw ties van die den nen, dege voor n een rechts) Een paar zetstukke en. kunn er zond ken dat ze er niet rozen, lathy Hier is een tuin. Sla, erwten, bonen, stok re kant van ande de naar t rus, en een massa kussen. (gaa het toneel) 10

maal per In die dagen verscheen onze krant twee st. En dit is het ndpo Avo r mme enda Olm De week huis van de redacteur, mijnheer Weber. En dit is de tuin van Mevrouw Weber. er ook nog Net als die van Mevrouw Pitt, alleen staan in. een massa zonnebloemen een grote tamme kastanje. En hier (hij gaat terug naar zijn plaats bij de rechter proscenium-hoek en kijkt een ogenblik in de zaal)

Aardig stadje, begrijpt U wat ik bedoel? leverd, Heel bijzondere figuren heeft het nooit opge voor zover ik weet. boven de De oudste grafstenen op het kerkhof daar Hermans en en rn Doo van 1680 1670 en meld r rivie hier nu nog Pitt en Roosendaal, dezelfde namen die je hebt. Dus, het is om en nabij zonsopgang. nwagens, Lichten branden alleen in een van de woo heeft ling twee een ist zoju r oede nerm zigeu waar een Jr. my Tom waar t, gekregen. En dan bij Tommy Roes gen. bren te rond ten kran de juist opstaat om tijdig de seinen En in het seinhuis, waar Kees Kat zometeen cht. Utre naar 5.45 van zal bedienen voor de trein
-

; (Men hoort het fluiten van een trein t) knik en ge horlo zijn hij kijkt op land, waar gemolken wordt en zo, zijn het Buiten op de lichten natuurlijk al een tijd aan. Maar stadsmensen slapen lang. Een nieuwe dag is dus begonnen. hij komt Daar komt Dr. Pitt aan door de Hoofdstraat, w de vrou zijn t kom hier En . lling terug van die beva en. zorg te ijt ontb het voor om af trap nhuis is Dr. Pitt overleed in 1930. Het nieuwe zieke . emd naar hem geno een hele tijd geleden Mevrouw Pitt stierf vr hem

11

al. Zij logeerde juist bij haar dochter Suze, die getrouwd is met iemand van de assurantie, en is daar overlongontsteking leden maar zij is hier begraven. samen met alle Pitten en Zij ligt daar op het kerkhof Rozendaals zij was een Johanna Rozendaal, voordat zij met Dr. Pitt trouwde, hier in de Hervormde Kerk. In onze stad kunnen we U haarfijn alles over iedereen vertellen. Dit is Dr. Pitt. En daar komt Tommy Roest Jr., de Avondpost van Mijnheer Weber rondbrengen.

(Dr. Put komt langs de Hoofdstraat van links. Op het punt waar hij rechtsaf zou moeten slaan om zijn huis binnen te gaan, staat hij stil, zet zijn denkbeeldige zwarte tas neer, neemt zijn hoed af en veegt vermoeid zijn gezicht af met een grote zakdoek. Mevrouw Put is haar keu ken binnengegaan, heeft quasi hout in de kachel gedaan, de kachel aangemaakt en voor het ontbijt gezorgd. Plotseling komt Tommy Roest door de Hoofdstraat, van rechts, en stopt denkbeeldige kranten in de bussen)

TOMMY ROEST : Morgen Dokter. Dr. PITT : Morgen Tommy TOMMY ROEST : Iemand ziek, Dokter? Dr. PITT: Nee, alleen maar een zigeunertweeling geboren. TOMMY ROEST: Wilt U hier Uw krant vast hebben? Dr. PITT : Ja, dat is goed. Sedert Woensdag nog iets bijzonders gebeurd in de wereld? TOMMY ROEST: Ja dokter. Mijn schooljuffrouw, Juffr. Vermeulen, gaat trouwen met een vent uit Sliedrecht. Dr. PITT: Asjeblieft. En wat vinden jullie jongens daar wel van? TOMMY ROEST: Tja, ik heb er niks mee te maken na

tuurlijk, maar ik vind dat, als iemand eenmaal onderwijzeres is, ze dat moet blijven. Dr. PITT: Hoe gaat het met je knie, Tommy? TOMMY ROEST: Geweldig dokter, nooit meer last van. Alleen, net als U zei, hij zegt me altijd als er regen komt. Dr. PITT: En wat zegt-ie vandaag, regen? TOMMY ROEST: Nee dokter. Dr. PITT: Absoluut zeker? TOMMY ROEST: Ja dokter. Dr. PITT: Is die knie nooit mis? TOMMY ROEST : Nee dokter. (Tommg af. Dr. PitI staat de krant te lezen) REGISSEUR: Daar komt Kees Lammers, die de melk rondbrengt. (Kees Lammers komt de Jzloofdstraat af, passeert de dokter, komt midden toneel naar voren, zet een paar flessen melk bij de achterdeur van Mevr. Weber en gaat dan naar de achterdeur van Mevr. Pitt) KEES LAMMERS: Horrt Bles: Wat heb je toch Mor gen dokter. Dr. PITT: Morgen Kees. KEES LAMMERS: Iemand ziek? Dr. PITT: Een tweeling in een van de woonwagens. KEES LAMMERS: Een tweeling? Tjonge, de stad wordt ieder jaar maar groter. Dr. PITT: Krijgen we regen, Kees? KEES LAMMERS: Niks hoor! fijn weertje vandaag het zal warm worden. Kom Bles! Dr. PITT: Zo Bles (klopt haai op de hals). hoe oud is-ie nu, Kees? KEES LAMMERS : Bijna zeventien. Is helemaal de kluts kwijt sedert de Bruins hun halve litertje niet meer willen hebben. Even zo goed staat-je telkens weer stokstijf bij hun deur en wacht op dat halve litertje. Ze kijkt er me de hele weg scheel op an. (hij is bij de achterdeur van Mevr. Pitt, die op hem staat te wachten)

12

13

Mevr. PITT : Morgen Kees. KEE LAMMERS: Morgen Mevrouw. Dokter komt er al an. : Mevr. PITT: Mooi zo. Wat ben je laat vandaag. K1ES LAMMERS : Ja, er was iets niet in de haak met de centerfuug; wt weet ik niet. (hij gaat terug izaar de Hoofdstraat, klakt met de tong en gaat rechts af. Dr. Pitt gaat zijn huis binnen) Mevr. PITT: Is alles goed gegaan? Dr. PITT: En of. Even gemakkelijk als jonge poesen. Mevr. PITT: Je ei is zo klaar. Ga maar vast zitten; hier is je thee. Kin-de-ren! Kin-de-ren! Opstaan! Robbie! Suze! kun je vanochtend nu niet een paar uur gaan slapen, toe? Dr. PITT: Tjm Om elf uur komt Mevr. Bakker. Ik weet wel waarvoor ook, denk ik. Haar maag is niet in orde. Mevr. PITT: En het komt er weer op neer, dat je niet meer dan drie uur slaapt. Frank Pitt, ik weet niet iwat er van jou terecht moet komen. Oh, ik wou dat L ik je er maar toe kon krijgen om er eens uit te gaan, wat vacantie te nemen. Het zou je zo goed doen. Mevr. WEBER: Liesbeth! Opstaan! Willy! Zeven uur! Mevr. PITT: Neem jij alsjeblieft Robby nu eens onderhanden. Wat er toch is met die jongen tegenwoordig. Ik heb niets aan hem. Hij wil nog niet eens een S beetje hout voor me hakken. lYr. PITT: Is hij brutaal tegen je? Mevr. PITT : Nee. Hij is alleen maar landerig. Het enige waar hij aan denkt is voetballen. Robbie! Suze! Jullie komen nog te laat op school! ; Dr. PTTT : M-m-m \ Mevr. PITT: Robbie! Opschieten! Dr. PITT: Opschieten, Robbie! Stem van R.: Ja, vader. Dr. PITT (terwijl hij het toneel afgaat): Hoor je niet dat je moeder roept? Mevr. WEBER: Willy! Liesbeth! Jullie zullen te laat op

...

school komen! Willy! Denk er om dat je je goed wast anders kom ik het doen. Stem van S.: Moe! Wat moet ik aan? Mevr. PITT: Schreeuw niet zo. Je vader is ?; de hele nacht uit geweest en is wat gaan slapen. Je blauwe katoenen jurk ligt voor je klaar, ik heb ze speciaal voor je gewassen en gestreken. SUZE: H moe dat vind ik zon nare jurk. Mevr. PITT: Och kind, stel je niet aan! SUZ: Elke dag als ik naar school ga loop ik er voor gek bij. Mevr. PITT: Suze, hou nu op met dat gezeur. Je ziet er altijd heel keurig uit. SUZ: Mde, Rob gooit me aldoor nat! Mevr. PITT: Als jullie niet oppast krijgen jullie allebei een (lraai om je oren. (Men hoort een fabrieksfluit. De kinderen komen binnen en gaan aan de ontbijttafel zittcn: Liesbeth en Willy Weber; I?ob en Suze Pitt) REGISSEUR: We hebben in onze stad ook een fabriek. Hoort U wel? Een (leken-fabriek! Is van de Van Doorns en ze verdienen er aardig aan. Mevr. WEBER: Kinderen, eet eens behoorlijk. Het ont bijt is een maaltijd als een ander en ik wil niet hebben dat jullie als wolven zitten te schrokken. Op die manier worden jullie nooit groot dat zeg ik je. Doe dat boek weg, Willy. WILLY: H, ma! Mevr. WEBER: Je weet heel goed: aan tafel wordt niet gelezen. Ik wil je wel zeggen, (lat ik liever gezonde kinderen hel) dan die knapperds. LIESBETH: Ik ben het allebei, dat weet U best. Ik ben de knapste van de klas. Ik heb een reusachtig geheugen.

Mevr. WEBER: Kom, eet eens door. WILLY: Ik ben ook knap, ik hel) reuze veel verstand van postzegels. Mevr. PITT : Straks als vader er is, zal ik er eens met hem over spreken. Ik vind twee kwartjes per week 15

14

meer dan jouw leeftijd anders voor een jongen van araan je wa en, rijp beg t pel nie genoeg. Ik kan warem dat allemaal uitgeeft. p dingen te eder, ik heb zon hoo ROBBIE: Oh jee, mo

x.
\

uit. kopen. daar geef je het aan Mevr. PITT: Ja, ijsjes eel geld zov aan th sbe niet hoe Lie ROBBIE: Ik begrijp rijksdaalder. komt. Ze heeft wel een rig) : Ik el iii de mond, drome lep r haa LIESBETH (met rd. e tijd gespaa heb al een hel het toch ook ar lieverd, ik vind dat ma Ja T: PIT vr. geven. te uit iets ;( Me toe eens wel goed is om af en meest van het ik ar wa U weet LIESBETH: Moeder, et U! Van veel geld. houd? We (de schoolbel luidt) T: Eet nu maar door! PIT vr. Me Ik moet . k r gaat de eerste bel KINDEREN: Moe, daa Ik heb heus genoeg. weg. len hoeft doorlopen, maar hol BE Mevr. WE R: Flink en als je hal te aan, je broek op niet. Willy denk er th! sbe Lie en. En rechtop lopen, r gaat zitt Vermeulen, dat ik haa T: En zeg juffrouw PIT Mevr. ? en? get ver t zal je het nie van harte gelukwens r. ede mo SUZE: Ja En slof allerkeurigst uit, Suze. Mevr. PITT: Je ziet er niet zo als je loopt. er midden deren ontmoeten elkand ALLEN: Daag. (de kin at samen stra ofd n langs de Ho op het toneel en gaa penvoer kip t me ort sch t haar links af. Mevr, Put vul tlichij en komt naar het voe g jij. Vort. kiep, kiep. Nee, ga we p, kie A Mevr. PITT: Kiep, p. .Kiep, kiep, kiep, kie vech velend 1)eest. Vechten, Wat ben je toch een ver t. ten, anders kun je nie daan? t. Waar kom jij van nie r hie rt hoo jij Iie. uit.) jzij schudt haar schort aad t zo. Niemand zal je kw nie ar ma rik sch , Nou, nou te af es ntj bij haar poortje boo doen. (Mevr. Weber zit halen)

i(

koud e. Hoe is het met de ver Goeden morgen, Sophi zei al heid? is al wat beter; maar ik Mevr. WEBER: Oh, het koorr naa t denk vanavond tegen Louis, dat ik nie n. nge bre uit nen kun t te gaan. Ik zou geen noo repetitie T: Ik zou het toch maar doen, Sophie. Je Mevr. PIT kunt liet licht proberen. t erger dan, als het vanavond nie Mevr. WEBER: Goed r zo hie ik Ik dacht zo, als is, probeer ik het maar. n. ale afh es t boontj rustig zit, kan ik l)CSt wa eel uwen op en loopt het ton mo r haa t oop (str T PIT Mevr. ? pen hel dje Zal ik een han over voor een praatje): aar. Het is een mooi bonenj ken, woren zes vaatjes in te ma gez heb Ik R: BE WE vr. Me er ze dat gen De kinderen zeg al val ik er hij neer. ze ze dat t erk gem heb ar ik niet van houden, ma n. rke al naar l)iflflen we s winters altijd allema (pauze) kan het moet je wat vertellen, ik Mevr. PITT: Sophie, ik . voor me houden ij gewoonweg niet langer a! ann Joh , Gut R: BE Mevr. WE phie, eerst nog wat boontjes, So me f Gee T: PIT vr. Me echt Utr uit ook zon OPkOl)Cr heb jij Terleden Vrijdag aan je (leur gehad? nee. Mevr. WEBER : Eb cht hij vroeg naar mij. Eerst (la zo, ng gi t 1-le : vr. PITT VOOr ik ar i\la s. A Me wa nk Fra l ik (lat liet een patiint VOO Sophie, huiskamer, enne liet wist stond hij al in de )o(len n gel lde gti r(1 (le lthofl stel je voor, hij heeft me a(l liiians, llo r (le noc otl gro van e IetHil VOOF die ouwe sec f. ZOVaaI als ik lee Johanna. Mevr. \.VEBEII : Nee iiiaar, or (lat OHVC (ling. (t, het Vo ar. P1Tl : heus wa vaar :- Mevr. deweg, (lat ik nooit \vist -was altijd zon stain aan na bij al het had ik en est ik er mee naar toe mo t gegeven. nicht Cateau Bronkhors ct liet toch zeker? (1o je ar Ma : B Mevr. WEBE niet. nog Mevr. PITT: Ik weet het 17

16

Mevr. WEBER: Wat zeg je je weet het nog niet? Achthonderd gulden. Wat mankeert 4 Mevr. PITT: Weet je, als ik de dokter erje? k toe kon krijgen het geld te nemen en een ech t heerlijke reis te maken dan deed ik het direct. Ach Soph ie, van zo klein af heb ik er naar verlangd Caro en de pyramiden eens Lte zien. Krankzinnig van me natuurlijk. Mir. WEBER: Oh, ik weet wat je bedoelt. En wat vindt de dokter ervan? Mevr. PITT: Nou, ik heb er zon beetje omheen gedraaid , en gezegd, dat als ik eens een erfenisje kreeg ja zo zei ik het wij samen eens op reis moesten gaan . WEBER: M-m-m en wat zei hij? Mevr. PITT: Och, je weet hoe hij is. Zolang als ik hem iken, heb ik hem nog geen ern stig woord horen pra Iten. Nee, zei hij, het zou hem maar ontevr eden maken t met Olmendam, als hij zo ver van honk ging. Late n we daar niet aan beginnen, zei hij. Om de twee jaar gaat hij naar het medisch con gres en iets heerlijkers kan hij zich niet voorstellen . Iir. WEBER: Nou, maar, als het die opkoper werkelijk menens is met dat bod, dan moet je het doen. En dan kun je ook naar Egypte 1 gaan. 1evr. PITT : Het spijt me dat ik er over gesproken heb. 1 Maar ik vind altijd, dat ieder mens voor t eens een land moet hebben gezien, waar zijn dood ze denken en spreken in een heel and ere taal en waar alles heel anders is dan bij ons. fde regisseur komt wee r op en gaat naar liet mid den van het toneel) REGISSEUR : Zo, dat is wel genoeg. Dank U wel, dames. (Mevr. Pitt en Mevr, Weber garen haar bezittingen bijeen en verdwijnen iii haa r eigen huizen) Nu slaan we een paar uur over van deze Olmendamse dag. Maar voor we verder gaan, wil ik U eerst nog het een en ander over de stad laten horen, op alle mogelijke gebied. Daarom heb ik Prof. Drijver van de Leidse Universiteit gevraag d om hier te komen en 18

heel in het kort iets te vertellen over onze voorgesch ie denis, een soort van wetenschappelijk verslag, zou je kunnen zeggen. Is Prof. Drijver aanwezig? (Prof. Drijver, een rustiek uitziende geleerde met een lorgnet aan een breed sqtjnen band, komt op van rechts met een stapeltje papieren met aantekeningen in de hand) Mag ik U even voorstellen: Prof. Drijver uit Leiden. Enkel een kort overzichtje maar, Professor, onze tijd is beperkt helaas. Prof. DRIJVER: Olmendam eens even kijken Olmendam ligt aan de oppervlakte, waaronder als regel een dikkere of dunnere humuslaag. Daaronder ligt een dikwijls meer dan honderd meter diepe zandlaag. Deze fluviatiele en fluvie-glaciale afzettingen, alle van alluviale en diluviale oorsprong, hebben op taloze plaatsen een kolossale dikte. In Diemerbrug b.v. 190 M., in Portovecchia zelfs 215 M. Onder en ook wel tussen deze zandlaag treft men leem, grind en keien van Zuidelijke herkomst, door de Rijn en zijrivieren aangevoerd. In bijna elke formatie treft men vormingen aan samengesteld uit conglomeraten zandstenen en lemige gesteenten. Deze zijn min of meer grofkorrelig, bevatten geen versteningen, hebben een rode kleur en vertonen tussen de lagen de voetsporen van uitgestorven diersoorten, fossiele regendruppels en goifrimpels. Er zijn een paar bizo n
. . .

...

REGISSEUR : Gaarne, Professor, gaarne. Prof. DRIJVER: De gemiddelde neerslag is vrij groot, nl. 712 m.M. De gemiddelde jaartemperatuur is 10 gra in de winter. De.... eh.... de....

iets horen over de meteorologische gesteldheid?

mag ik gerust zeggen twee K.M. uit de stad in het weiland van boer Breeuwer. U kunt ze te allen tijde in het museum te Leiden bezichtigen. Wilde U nog

der interessante fossielen gevonden, unieke fossielen

den C. en wisselt tussen 19 gr. C. en minus 12 gr. C.


19

REGISSEUR: Dank U Professor. En hebt U ook de aantekeningen van Prof. Jaarsma over het menselijk leven in het prae-historisch tijdperk bij de hand? ja Prof. DRIJVER: Hmm de anthropologische gegevens Ons land is, geologisch beschouwd, van zeer recente datum, wat niet weg neemt, dat uit gevonden gebruiksvoorwerpen blijkt, dat de homo sapiens fossilis hier moet hebben geleefd of liever gezegd, moet hebben gezworven. Van de skeletvondsten uit de laatste tijd, wijst een voorhoofdsbeen, waarvan de ouderdom wordt geschat op een 1520 duizend jaar, op een dolichocephale schedel. Of de huidige be woners van deze mens afstammen, is allerminst zeker. Behalve van de Batavieren weten wij alleen, dat zich hier omstreeks 2000 jaar geleden ook Fran ken en Saksen hebben gevestigd, terwijl van de Ro meinen en andere indringers vermoedelijk eveneens nakomelingen aanwezig zijn. REGISSEUR: En de bevolking, Professor? Prof. DRIJVER: Binnen de gemeentegrens 2640. Het postdistrict omvat er nog 507 meer. REGISSEUR: Heel hartelijk dank, Professor. We hebben het allemaal bijzonder interessant gevonden. Prof, DRIJVER: Het was mij een genoegen, een groot genoegen. REGISSEUR: Nee, nee, deze kant op, Professor, en nogmaals bedankt. (professor af) Nu het overzicht over de politieke en sociale toestanden. Hoofdredacteur Weber Is mijnheer Weber daar? (Mevr, Weber komt aan de achterdeur). Mevr. WEBER : Hij komt dadelijk hij heeft zich juist in zijn vinger gesneden, toen hij een appel schilde. REGISSEUR: Dank U, Mevrouw Weber. Mevr. WEBER: Louis! Ze zitten allemaal op je te wach ten. (Mevr. Weber af) REGISSEUR: Mijnheer Weber is uitgever en hoofd redacteur van de Olmendammer Avondpost. Ons plaatselijk blad, herinnert U zich nog?
. . . . . . . . .

(Weber komt uit zijn huis, terwijl hij bezig is zijn jas aan te trekken, Zijn vinger is met een zakdoek verbonden) .ik hoef U niet te vertellen dat de WEBER: Hmmm stad bestuurd wordt door de gemeenteraad. Alle mannelijke ingezetenen boven de 23 jaar hebben kiesrecht, de vrouwen natuurlijk niet. De meeste bewoners zijn middenstanders, dan de notabelen en 20% ar beiders. Politiek is de verdeling: 20% liberaal, 20% rechtse partijen, 20% katholiek, 20% links en de rest is even neutraal. Wat de godsdienst betreft hebben we 75/o protestan ten en 20% katholieken, de rest is niet bij een kerkgenootschap aangesloten. Wilt U ook nog de statistieken van de armiastigheid en de krankzinnigheid? REGISSEUR: Nee, dank U. Kunt U ons verder nog iets over de stad vertellen? WEBER: t Is een echt huis-, tuin- of keukenstadje, als U het mij vraagt. Niet veel fatsoenlijker dan ergens anders. Waarschijnlijk wel een stuk saaier. Maar onze jongelui schijnen het toch hier wel prettig te vinden: 90% van die eindexamen hebben gedaan, vestigen zich hier, zelfs als ze ergens gestudeerd hebben. REGISSEUR: Dank U wel, Mijnheer Weber. Is er onder het publiek misschien nog iemand, die de heer Weber iets over de stad wil vragen? Dame op het balcon: Wordt er in Olmendam veel gedronken? WEBER: Tja, mevrouw, ik weet natuurlijk niet, wat U veel noemt. Zaterdagavond komen de boerenknechts gewoonlijk samen in ,,De liggende Os en nemen er een paar. Op Koninginnedag ben ik ook wel eens gesignaleerd met een glaasje en dan met Oud en Nieuw natuurlijk. We hebben een paar vaste dronk aards, maar iedere keer, dat het Leger des Heils in de stad komt, hebben ze berouw. Nee, mevrouw, alcohol is hier geen gangbaar artikel, behalve dan in het medicijnkastje uitstekend tegen de verkoudheid,
. .

20

21

weet U. in die stad, die Lange man in de zaal: Is er niemand van t heef enige notie n komen, dan REGISSEUR: Wilt U een beetje naar vore Wat wilde U aan. verst beter aal kunnen we U allem ? zeggen in de stad, die Lange man in de zaal: Is er niemand van de maatleem prob het van t heef enige notie omische misecon schappelijke ongelijkheid en de
...

standen? t me er niet WEBER: Oh ja, dat heeft iedereen. Praa deze wereld op ers grijk van. Het lijkt of er niets belan niet. wie en heeft, geld bestaat dan wie ze er niets aan? Lange man in de zaal: Waarom doen iedereen, die naar eren luist WEBER: We zijn bereid te zorgen dat te om doen, kan hand de aan een middel recht hun tot n de ijverige en verstandige mense en word ers zoek ruzie de en rds komen en dat de luiaa . Maar oren aanh een ieder n wille . We keld uitgescha best om zolang we nog niet zover zijn, doen we ons en en redd en kunn niet lve zichze wie te zorgen voor rust. met diegenen, die dat wel kunnen, laten we Zijn er nog meer vragen? heer Weber, Dame in de loge: Oh, mijnheer Weber, mijn liefde voor of leven is er in Olmendam enig cultureel het schone? dat gebied, WEBER: Nou mevrouw, veel is er niet op er nadenk, erov ik Nu t. tenminste zoals U het bedoel door een er t word .tijd HB.S de van ja, bij het begin en het paar meisjes wel piano gespeeld, maar ze vind mijn ze en hebb dan en Ja, e. nauwelijks een pretj are. espe Shak uit en drag voor laten school op dochter voelt dat pet, hun Het ging hun wel een beetje boven is hier U wel. Nee Mevrouw, veel cultureel leven U te om blik ogen het dit is chien miss maar niet; ens genoeg eigen onze wel zeggen, dat we hier toch opgaan zien te zon de van er en houd hebben. We ouwd met boven de heuvels en we zijn allen erg vertr

voOr, en ook voor de vogels. Daar hebben wij veel oog alles van. Maar we n wete daar ja, ten, bomen en plan U hebt gelijk Mevrouw al die andere dingen De Camera Obscura en aan. daar doen we niet veel l, dat kennen we Hnde van Largo het de Bijbel en maar brandt Rem allemaal, en de Nachtwacht van n. bekeke wel ook daarmee is het dan dank U zeer, t Dame in de loge: Juist, net wat ik dach mijnheer Weber. elijk dank allemaal. REGISSEUR: Mooi zo, mooi zo. Hart (Weber trekt zich terug) Het is middag. Nu gaan we terug naar de stad. n en overal onke gedr kofie en hebb n Alle 2640 mense middagige vred een is al afgewassen ook. Er heerst komt en gebouw school de uit atmosfeer in onze stad; enkel staan fdstraat gemurmel en gezoem. In de Hoo paarden ervoor; een paar rijtuigen met dommelende heeft spreekPitt Dr. wel; al allema U kent die sfeer . Mijnheer zeggen A uur, beklopt de mensen en laat ze op de tien een en: maai te eld Weber is bezig zijn grasv zijn eigen t rech voor een als het t houw mannen besc en. grasmachine te mogen voortduw t; daar komen de Nee, het is toch later dan ik dach . school uit al kinderen Iloofdstraat af, (Liesbeth Weber komt bedaard de zeer elegante een voor lt spee Zij , schooltas in de hand de grasmachine dame. Bij zijn heez en weer lopen met t) buur de in komt haar vader bij haar naar huis om LIESBETH: Ik kan niet, Louise. Ik moet beloofd. haar mijn moeder te helpen, ik heb het stel je eigenWie n. gewoo toch WEBER: Liesbeth, loop aag lijk voor vand nbaar. Het ene LIESBETH: Vader, U bent onuitstaa lopen en pal moet top rech ik ogenblik zegt U, dat en ng wat. alles van voor uit me U t maak daarop geeft hem (zij U. naar Nee, nee, ik luister niet meer ) zoen onverwachts een mijn leven een zoen WEBER: Gut, ik heb nog nooit in

23

22

gehad van zon deftige dame. (hij gaat af. Liesbeth bakt zich en plukt wat bloemen bij het hek van haar huis. Robbie Put komt de Hoofdstraat aflaveren, Hij heeft een bal, die hij aldoor torenhoog opgooit om hem dan weer op te vangen. Dit brengt mee dat hij soms wel zes passen achteruit moet lopen) ROBBIE: Neem me niet kwalijk, mevrouw Boshardt. REGISSEUR (in de rol van oude dame) : Ga hier weg, jongmens, ga buiten spelen. De Hoofdstraat is er niet om bal te spelen. ROBBIE: Het spijt me heel erg, mevrouw Boshardt. Dag Liesbeth. LIESBETH : Hllo. ROBBIE: Wat was dat een prachtig opstel van jou, dat je vanmiddag hebt voorgelezen. LIESBETH: Ja, eigenlijk had ik erop gerekend, dat we het Wener Congres zouden krijgen, maar toen moest het ineens over de Sleeswijk-Holsteinse kwestie. Ik had op allebei onmogelijk lang geblokt. ROBBIE: Zeg, ik zal je es iets leuks vertellen! Van mijn raam daarboven kan ik juist jouw hoofd ziens avonds, als je je huiswerk zit te maken. LIESBETH: 0 Ja? ROBBIE: Je houdt het altijd bar lang vol. Ik begrijp niet hoe jij zo lang achter elkaar stil kan zitten. Je vindt het zeker erg fijn op school. LIESBETH: Och, ik heb altijd het gevoel, daar moet je nu eenmaal doorheen. ROBBIE: Ja, dat is zo. LIESBETH: Het kan me eigenlijk niet zoveel schelen. t Is een tijdpassering. ROBBIE: Ja, dat is zo! Moet je horen! We konden best een soort van telegraaf maken van hier naar daar; dan zou je me zo nu en dan eens een tip kunnen geven voor een van die beroerde algebra-sommen. Ik bedoel niet de oplossingen natuurlijk niet alleen maar een kleine hint.... LIESBETH: Oh, dat.... dat mag geloof ik wel. Dus. 24

eh als je nou ergens mee zit, Rob, fluit dan maar, dan help ik je wel. ROBBIE: Ik geloof, dat jou alles zo maar aanwaait, LIESBETH: Ik geloof, dat je nu eenmaal zo geboren wordt. ROBBIE: Ja, dat zal wei. Maar, zie je, ik wil boer worden en mijn oom Herman zegt dat als ik van school af ben, ik zo bij hem op de boerderij kan komen en als ik er voor deug, kan ik hem op de duur opvolgen. LIESBETH: Bedoel je, dat je dan het huis en alles zou krijgen? (Mevrouw Weber komt op) t Is tijd dat ik ROBBIE: Ja. Nou, dank je nog wel naar het voetbalveld ga. Dag Mevrouw Weber. Mevr. WEBER : Dag Robbie. ROBBIE: Nou dag hoor! LIESBETH : Dag Rob. Mevr. WEBER: Liesbeth, kom me wat helpen met die sperciebonen afhalen voor de inmaak. Wat was Robbie Pitt spraakzaam! Hij wordt al een hele mijnheer. Hoe oud zou-ie zowat zijn? LIESBETH: Dat weet ik niet. Mevr. WEBER: Laat es kijken. Hij moet ongeveer zestien zijn. LIESBETH: Ma, ik heb mijn opstel vandaag in de klas voorgelezen en het was reuze goed. Mevr.WEBER: Vanavond na het eten moet je het vader eens voorlezen. Waar gaat het over? LIESBETH: De Sleeswijk-Holsteinse kwestie. Het ging zo vlot als wat. Later wil ik schrijfster worden. Mama, is het zo goed? Mevr.WEBER: Als je kunt iets langer. LIESBETH: Mama, wilt U mij een vraag l)eantwoorden, in ernst! Mevr. WEBER: In ernst liefje wat bedoel je? LIESBETH: In ernst wilt U? Mevr. WEBER: Natuurlijk. LIESBETH: Mama, zie ik er aardig uit?
. . . . . . . .

25

Allebei mijn kinMevr. WEBER: Natuurlijk zie je dat. men als het deren zien er aardig uit; ik zou me scha niet zo was. niet. Ik bedoel: LIESBETH: Maar mama, dat bedoel ik zie ik er lief uit? gezegd: ja. En nu Mevr. WEBER: Dat heb ik je toch al lief aardig jong een hebt Je uit. over er schei ik nnigs gehoord. onzi iets gezicht. Ik heb nog nooit zo t de waarheid nooi ons lt verte U LIESBETH: He, mama, iets. over Mevr. WEBER: Het is de waarheid. LIESBETH: Mama, zag U er lief uit? Ik was het Mevr. WEBER: Ja, ja, al zeg ik het zelf. . Doorn van Betty na stad de knapste meisje uit wel over me toch U kunt iets mama. Maar, ETH: LIESB iemand zeggen. Zie ik er zo aardig uit, dat n. erke opm zullen me n dat de mense mee op; Mevr. WEBER: He Liesbeth, hou er nu eens een gevoor er ziet Je van. moe ik word er gewoon neem die en maar nu Kom uit. genoeg lief mens woon kom mee. LIESBETH: Och, mama, ik heb ook niets aan U. . Ik zal REGISSEUR: Dank u, dank u, dat is genoeg rouw mev wel, u Dank en. rbrek weer even moeten onde th. Liesbe Weber, dank je (Mevr. Weber en Liesbeth gaan af) nog een Voor we verder gaan moet ik U toch eerst llen. verte paar dingen re hoek Dit keer gaan we de stad eens uit een ande zal U Ik t uit. oms toek de van bekijken : een terugblik s, die U familie e beid deze van er wat llen verte niet ere verloop het meeste ziet, werd, dat ziet U in het verd ren eens ande die we laten Maar wel. van het stuk die de nemen. Neem nu Tommy Roest Jr., die jongen jon tere pien een was my krant rondbracht: Tom g kree n en exam eind d eken uitst een gen. Hij deed e wild wat Maar t. een beurs voor de M.T.S. in Dordrech egspoorw een bij nd gewo k het lot? Hij werd dodelij
. . . . . ...

ft

ongeluk. Al die geleerdheid voor niets. Kees Lammers brengt nog steeds de melk rond in Olmendam. Hij is een ene knechts, maar oud man geworden, heeft verscheid het rondbrengen doet hij zelf. Op die manier voelt hij de stad in zijn vingers, zegt hij. Hij weet altijd uit zijn hoofd, wie hem iets schuldig is. Nooit schrijft hij iets op. De drogisterij Dijkstra is niet meer te herkennen. Die is helemaal grootsteeds. Meneer Dijkstra heeft zich uit de zaken teruggetrokken en is in Den Haag gaan wonen, waar zijn dochter met een zekere meneer IJzerman is getrouwd; een makelaar. In 1935 is hij daar gestorven en op een buitenissige manier begraven. Het schijnt, dat raakt en over was gegaan hij van zijn geloof was afge naar een secte van de Nieuwe Geest, of zo iets. In ieder geval hebben ze bij zijn baar wat nieuwe, lichte pozie voorgelezen en hem toen gecremeerd. De Van Doorns zijn al maar rijker geworden. 1-Inn huis is het grootste deel van het jaar gesloten. Zijzelf doen niets anders dan grote diners verwerken in St. Moritz en Monte Carlo. Hier vinden ze swinters het klimaat te slecht. Ik hoor dat ze tegenwoordig erg aan de Oxfordgroep doen. Het Van Doorn-concern is juist bezig een nieuw bankge bouw neer te zetten. Ze hebben zelfs de stenen uit het buitenland laten komen. En ze hebben een vriend van me om advies gevraagd, wat ze in de hoeksteen zouden metselen voor de mensen, die hem over duizend jaar zullen opgraven. Natuurlijk hebben ze er een exem plaar ingestopt van ,,Het Handelsblad en een van de Olmendammer Avondpost van meneer Weber. We vin den het allemaal nogal interessant, omdat een paar wetenschappelijke snijbonen een soort van spul hebben uitgevonden, waar ze alles mee hestrijken, waardoor je het over duizend jaar, ja zelfs over tweeduizend jaar verder de nog kunt lezen. We doen er een bijbel in grondwet en de verzamelde werken van Shakespeare en Joost van den Vondel. Wat zeggen jullie er van? Wat Babylon had eens twee miidunkt U? Zie eens hier lioen inwoners, en alles wat we nu nog van ze weten,
. . .

26

27

zijn de namen van de koningen en wat graancontracten de slaveninarkten. En toch, iedere avond zaten en deze mensen I)ij hun avondeten en de heer des huizes kwam thuis van zijn werk en er kwam rook uit de net als bij ons, en zelfs in Griekenland schoorsteen al wat we weten van het normale leven is en Rome wat we aaneenrijgen uit de humoristische gedichten en de blijspelen, (lie ze schreven VOOF hun theater. En (laalom zal ik zorgen, dat een exemplaar van dit stuk zal worden gemetseld in (lie hoeksteen en de mensen over duizend jaar zullen een paar simpele feiten weten niet enkel over (le verga(leringen in het omtrent ons \Tredespalejs en de vlucht van de ,,Uiver. Begrijpt U wat ik bedoel? in het jullie mensen van over duizend jaar Dus Nederland van het begin der twintigste eeuw aten de mensen driemaal per dag: kort na zonsopgang, s mid dags en met zonsondergang. Iedere zevende dag was wettelijk en volgens de Godsdienst een rustdag, waarop ieder het werk neerlegde. De Godsdienst van die tijd was het Christendom. Over het Christendoiii zult U nog wel meer gegevens hebl)en. De toenmalige trap van l)eschaving schreef het hu welijk voor; de duurzame vereniging van een man en een vrouw, voor het leven gesloten. Het Ghristendom verl)OOd ten stelligste liet doden, maar het doden van dieren was toegestaan, evenals het doden van mensen in oorlog. Over regeringsvorm en het zakenleven zal ik U niet hoeven in te lichten, omdat dat is hetgeen de mensen het eerst ter hand nemen. als iemand Laat eens kijken of er nog iets is. Oh, ja begraven. in de grond zomaar lichaam het werd stierf En zo, vrienden, werden we geboren, trouwden we, werkten we, leefden we en stierven we. En nu gaan we weer terug naar onze dag in Olmen dam. Het is nu een heel stuk later. liet is avond. U kunt het koor horen oefenen in (le kerk.
. . . .

Alle kinderen zijn thuis en maken hun huiswerk. De dag loopt zacht ten einde als een vermoeide klok. (Een koor, gedeeltelijk verborgen in de orkestbak, be giizt te zingen: Blessed be he Iie that binds. Simon Stinison staat te diiigeren. Twee laddeis zijn op liet toneel geplaatst; zij dienen als ccii aanduiding val, (le eerste verdieping van (le hizizcii Pitt en Weber. Robbie en Liesbeth klimmen er boven op en gaan hun huiswerk fliUkeli, Di. Pitt is binnellgekon?eIi en zit te
lezen)

SIMON ST. : Luister nu eens even, allemaal. De muziek kwam in (le wereld om de mensen vreugde te geven. Zachter! Zachter! Zet het uit uw hoofden, dat muziek alleen maar goed is als het lawaai maakt. L:lllt (hit gel)rul maar aan (le Gereformeerden over, (laar kont U toch niet tegen op, al Zou U het willen. Nog eens over! Tenoren! ROBBIE: Pssssst! Liesbeth! LIESBETH : Hllo. ROBBIE: Hllo. LIESBETH: Ik kan mijn ge(la(hten niet l)ij iiiijn werk houden, De maan schijnt zo vreselijk helder. TIOBBIE: Liesl)eth, heb jij die (ierde soni al? IiISIll1II: \Velke? l)BIlII : 1)e derde! l 1 IS11 IFI 1 : .1:1, iia tiiiiil ijk Iob (lat is de niakkelijkste van all einaal. ROBBI i: : Ik l)egli,jj) (1 niets van. Li(Sl)(tli, kun je iue 1) iet 01) sV(4 lielJ)(Ii ? I I;sIlEil 1 : Ik zal je (CH (1 ing VeIklaI)l)(fl. l)e oplossing is iii iiieteis. lOBIli I In 111(tels ? 1 loe bioel je (lat? JA ISIlIFl 1 : In v i(1l(Iflte IiIet(IS. in vieilin[e ineteis. 1)llliIl : Oh TlIS1ll1lI: Ja, zie je dat niet? l)Il1ilI: ija LlESIlIIIl : In v ieikante nieters beliaiiselpapier. IOIlll 1 i : Ilelia iisel pap ier oh, nou begrijp ik het;

28

29

dank je wel, Liesbeth. LIESBETH: Ja, het is goed; oh, is de maan niet vrese lijk helder? Het koor is aan het repeteren. Als je je adem inhoudt kun je de trein van heel ver horen komen. Hoor je wel? ROBBIE: M-m-m zal wel. LIESBETH: Kom, ik zal maar weer prober en wat te wxrken. ROI3BIE: Goeden nacht, Liesbeth. En dank je wel. LIESBETH: Goeden nacht, Robbie. STIMSON: Voor ik het vergeet: wie van U kan zingen Dinsdagmiddag hij het huwelijk van Paul Rozendaal wilt U even een vinger in de lucht steken ? Dat is mooi, dat zal prachtig worden. We kunnen dan dezelfde liederen zingen als vorige maand bij Anna Cramer. Laten we nu nog doen: Art thou weary; art thou languid? Het is een bede, dames en heren, laat U dat (lUi(lClijk horen. Klaar. Dr. PITT: Robbie, kom eens een ogdnl) likje beneden. ROBBIE: Ja, vader. (liii konil de trap af) Dr. PITT: Ga er hij zitten, Rob; ik zal je niet lang ophouden. Hoe oud ben je nu, Rob? ROBBIE: Ik? Zestien, bijna zeventien. Dr. PITT: En wat ben je van plan als je van school komt? ROBBIE: Maar dat weet U toch, vader, ik wil boer worden bij oom Herman. Dr. PITT: Je zou er dus plezier in hebben, om voor dag en dauw op te staan, koeien te melken, vee te verzorgen en zul je in staat zijn hele dagen te maaien en te hooien? ROBBIE: Ja zeker zal ik dat. Wat wilt U wat bedoelt U toch, vader. Dr. PITT: Zie je, Rob, toen ik vanmid dag spreekuur had hoorde ik een merkwaardig geluid. . en wat denk je dat het was? Het was je moeder die aan het hout hakken was. Als je nu eens nagaat wat moeder alle maal doet, vroeg opstaan, de hele dag voor ons eten

zorgen, wassen en strijken en dan moet ze nog houthakken ook. Ik denk, dat ze geen zin meer had het jou te vragen en dat ze het maar gemakkelijker vond om het zelf te doen. En jij eet en drinkt maar en trekt de kleren aan die zij zo keurig voor je in orde houdt en je loopt de deur uit en je gaat voetballen alsof zij een dienstbode was, die we eigenlijk niet erg mogen. Ja, ik wist wel dat ik het alleen maar zou hoeven te zeggen. Hier is mijn zakdoek. Robert, ik heb besloten om je zakgeld met een kwartje te verhogen per week. Natuurlijk niet omdat jij hout hakt voor je moeder, dat is een cadeautje dat jij haar geeft, maar omdat je ouder wordt en ik neem aan dat er een hoop dingen zijn, waaraan je het kunt uitgeven. ROBBIE : Dank ii, va(ler. Dr. PITT : Laat eens kijken morgen is het Zaterdag. Dat is (lail afgesproken. Hinm. Suze zal natuurlijk vinden (lat ze ook nicer moet hebben. Ik l)cgrjp niet waar je moeder blijft. Dc kooriepetitie heeft nog nooit zo lang geduurd. ROBBIE: liet is pa half negen. Dr. PIT! : Ik l)eg1ijp trouwens niet, waaroi u ze eigenlijk meczingt in dat i(liote koor. Ze heeft net zoveel stem als een schoire kraai. Op (lit uur van de nacht nog langs de straat sjouwen Nou, het wordt tijd dat iii C(flS naar 1)ed gaat, h? ROBBIE : Ja, vader. (Robbie klinit de ladder op. Links VUl? het toneel hoort men gelach eiz afscheid nemen cii (laalna komen de (lames Pil!, lVeber en Salverius de Iloofdstraat (1f. Mi(Idcn OJ) het toneel gekomen staan ze stil) Mevr. SALVEBIUS: Wel te rusten, Martha . Wel te rusten, niijnheer Vcrineulcn. Mevr. WEBER: Ik zal het er met mijn man over hebhen ; ik weet zeker, (lat hij het in de krant zal zetten. Mevr. PITT : 0 jee, wat is het al laat! Mevr. SALVERIUS : Wel te rusten, Orma.
. . .

-

30 31

Mevr. PITT: Het was een echt gezellige repetitie vanavond, vinden jullie ook niet? Sophie, kijk toch eens naar die maan! Tsjongejonge, wat een prachtige avond. Mevr. SALVERJIJS : Ik wilde er natuurlijk niet over pra ten, waar de anderen hij waren, maar nu we onder het is het grootste schandaal, dat we elkaar zijn hier ooit gehad hebben. Mevr. PITT: Wat? Mevr. SALVERIUS: Simon Stimson! Mevr.PITT: Kom, kom, Aurora. Mevr. SALVERIUS: Maar Johanna! Een organist van onze kerk, die zich jaar in jaar uit bedrinkt. Hij was dronken vanavond. Mevr. PITT: Kom, Aurora! we weten allemaal wie Stimson is en wat hij doorgemaakt heeft en DsReitsma weet het ook en als dominee hem de hand boven het hoofd houdt, moeten wij maar net doen of wij niets merken. Mevr. SALVEBIUS: Niets merken! Maar het wordt hoe langer hoe erger. Mevr. WEBER: Dat is niet waar, Aurora. Het wordt beter. Ik zit tweemaal zo lang in het koor als jij en H, het het komt lang zo vaak niet meer voor dat is met zon nacht haast zonde om naar bed te gaan. Kom, ik moet opschieten. Anders komen de kinderen nooit naar bed. Slaap lekker, Aurora. (Zij gaat snel naar huis, en verdwijnt) 0 1\lcvr. PITT: Kun je wel alleen naar huis, Aurora? Mevr. SALVERIUS : Het is haast klaarlichte dag. Ik kan van hier mijn man kwaad zien kijken voor het raam. Als je die mannen hoort te keer gaan, zou je denken (lat we naar een danspartij gingen. (herhaald afscheid. Mevr. Pit! komt bij haar huis) , Mevr. PTTT: We hebben een alleraardigste avond gehad. Dr. PITT: Je bent anders aardig laat. Mevr. PITT: H Frank, niets later dan anders. Dr. PITT: En dan op de honk nog een uur staan na.

kop. met een stel kippen zonder Kom tiac brommerig. wouwelen zo niet Mevr. PITT: Toe, Frank, maan. in de buiten en ruik mijn heliotrope het voetlicht) langs arm in arm (Zij wandelen tijd gedaan dat ik die al je heb Is het niet zalig? Wat weg was? zoals altijd. En waar hebDr. PITT: Wat, oh, gelezen geroddeld? ben de meisjes over Frank, er was wat te roddelen. Werkelijk Mevr. PITT: Dr. te veel op, h? PITT: Hmm, Simon weer dat nog eens afloopt? Hoe ooit. dan Erger Mevr, PITT: raken. uitgeput zal t Geduld van Ds. Reitsma aangelegen Simons van ik, geloof Dr. PITT: Ik weet, in de stad. hier anders heden meer af, dan iemand kleine plaats een in die mensen Er zijn nu eenmaal af zal lopen weet ik niet; niet kunnen aarden. Hoe het is er ons niet mee doen, het enige wat we kunnen binnen. naar mee bemoeien. Kom, ga Frank, ik maak me be niet Mevr. PITT: Nee, nog zorgd over je. waarom? Dr. PITT: Bezorgd, voor (lat het mijn plicht is er geloof, Ik Mevr. PITT: neemt. rust uitgaat, helemaal te zorgen, dat jij er eens zetdoorgaat, zal ik alles op afles En als dat erfenisle ten dat het gebeurt. laten we daar nu niet weer Dr. PITT : Kom, Johanna, over beginnen. bent werkelijk onre(lelijk. Mevr. PITT : Frank, je kou is al ZO laat. .1e vat nog het Dr. PITT : Kom kind, hem over ik hoe Bol) gezeg(l op (lie manier. Ik heb jij voorlopig gecH hout meer dat wel denk ik en dacht boven nee, aten we nu naar hoeft te hakken. Neen, gaan. te bergen. er is altijd nog zoveel 01) ,SMevr. PITT: Och, haar nacht iedere Gijzen Frank, weet je (lat mevr. in de mensen alle doen Dat voor(leur op slot doet. buurt. dat zijn het. Ze hebben Dr. PITT: Grote-stad5ideu1, 33
.

32

niets in huis wat de moeite van het stelen waard is en iedereen weet het. (beideii af. Suze klimt de ladder op naast Robbie) ROBBIE: Ga weg, Suze. Er kan er maar een tegelijk voor dit raam. H, jij stuurt altijd alles in de war. SUZE : H, ik wil alleen maar even kijken. ROBBIE: Kijk uit je eigen raam. SUZE: Dat heb ik gedaan, maar aan mijn kant schijnt Ik Robbie, weet je wat ik geloof? de maan niet geloof dat de maan steeds dichterbij komt en dat jc straks een reuze ontploffing krijgt. ROBBIE: Ach, kind, je praat naar je wijs bent. Als de maan werkelijk dichterbij kwam, dan zouden die kerels, die de hele nacht door verrekijkers zitten te gluren, het toch zeker het eerst weten en dan zou het in alle kranten staan. SUZE: Robbie, schijnt de maan nu ook in Frankrijk en in Noorwegen en de hele halve wereld? ROBBIE: Ja, dat zal wel. (regisseur komt op) REGISSEUR: Half tien. Bijna overal zijn de lichten uit. controleert of de voorKijk, daar is agent Snapper deuren wel goed dicht zijn. En hier is mijnheer Weber, die juist zijn krant naar bed heeft gebracht. WEBER : Goeden avond, Snapper. AGENT: n Avond, meneer Weber. WEBER: Wat een maantje, h? AGENT : En of. \VEBEB : Alles rustig? AGENT: Stimson loopt nog een beetje te slingeren. Zijn vrouw ging juist op weg om hem te zoeken, dus heb daar komt hij aan. ik maar een oogje dicht gedaan (Simon Stiinsoii komt van links de Iioofdstraat, af, zijn gang is maar heel weinig onzeker) WEBER: Goeden avond, Simon.... Het lijkt wel of dc (Simon is hem genaderd hele stad al naar l)ed is ... Ja, de hele stad is al avond. en staat stil) Goeden
. . .
. . .

dat moesten wij ook maar weer naar bed, Simon Zal ik een eindje met je oplopen? doen, dunkt me (Simon vervolgt zijli weg zonder een woord te zeggen eiz verdwijnt rechts) Goeden nacht. AGENT: Hoe dat nog eens moet aflopen, meneer Weber? hij heeft een hoop narigheid gehad, WEBER: Tja Zeg Snapper, als je inn jongen t een na het ander soms ziet roken, zeg er dan eens iets van, wil je? Hij vindt jou een reuze kerel. AGENT: Ik geloof niet dat hij rookt, meneer. Tenminste niet meer dan twee, drie sigaretten per jaar. Hij hoort niet tot dat soort, dat altijd over de brug ligt te hangen. gelul&ig maar. Goeden nacht, WEBER: Nou Snapper. AGENT: Nacht, meneer Weber. (af) WEBEB: \Vie is (lat (laar l)oven? Ben jij het, Sophie? LIESI3ETH: Nee, vader, ik ben het! WEBEB: Waarom lig jij nog niet in bed? LIESBETH: Ik weet t niet. Ik kan maar niet in slaap komen. De maan is zo prachtig. En de geur van de jasmijn van Mevr. Pitt. Ruikt U wel? ja. Je hebt toch geen zorgen, h WEBER: Hmmmm Liesje? oh nee. LIESBETFI: Zorgen, paps WEBER: Nou, geniet (lail nog maar een beetje, maar pas op dat moeder het niet merkt. Goenacht, Liesje. LIESBETI-1 : Goenacht, vader. (Weber gaat zijn huis binnen, fluitend Blessed be the tie that binds Cii ver(hvijnt) SUZE: Ik heb je nog nooit verteld van die brief, die Nettie Faber van haar dominee kreeg toen ze ziek was. De dominee waar ze op catechisatic was, voor ze hier in Olmendam kwam. Ilij schreef haar een brief het adres stond? Dit: Nettie CH Faber, (le Lindenhoeve, Olmendam, Nederland. ROBBIE: Wat is (laar nou voor bizonders aan. SUZE: Wacht nou even, ik hen nog niet klaar: Neder land, Europa, Westelijk Halfrond, de Aarde, het Zonne
.

weet

je

wat

er

op

34

35

dat stond alle stelsel, Het Heelal, de Geest Gods maal op de enveloppe. ROBBIE: Och kom.... SUZE: En de postbode bezorgde hem gewoon thuis. ROBBIE: Och kom. REGISSEUR: Dit is het einde van het eerste bedrijf, dames en heren. Wie hoesten moet, kan nu hoesten. Wie praten wil, kan nu praten.

TWEEDE BEDRIJF De tafels cii stoelen you de woonkamers staan nog O het toneel, De ladders zijn weg. De regisseur staat op zijn gewone plaats te kijken, hoe liet publiek zijn plaatsen weer inneemt.

REGISSEUR: Drie jaar zijn voorbij gegaan. Ja, ja, de zon is meer dan duizend maal opgegaan. Zomers en winters hebben de aarde weer wat doen scheuren en de regens hebben het vuil gedeeltelijk weggespoeld. Babies, die daarstraks nog niet waren geboren, beginnen al hele zinnen te pra ten: en veel mensen die dachten, dat zij nog jong en kwiek waren, hebben moeten ondervinden, dat zij niet meer als vroeger een trap 01) kunnen hollen, zonder een kleine hartklopping te krijgen. Enkele oudste zoons zitten hier en daar aan het hoofd van (le tafel, en ik ken verscheidene mensen, voor wie het vlees klein gesneden IllOet worden. Dat allemaal kan gebeuren in een duizend dagen. Maar de natuur heeft ook in andere richting gewerkt: een massa jonge mensen wer(l verliefd en trouwde. Ja, de bedding der rivier is een klein beetje uitgeslepen, en ontzaggelijk veel water is naar zee gevloeid; en hier en daar werd een nieuw huis onder dak gebracht. Er zijn maar weinig IfleilsCil iii (leze wereld die ongehuwd hn grave dalen. Het eerste bediijf ging over het dagelijks leven. Dit tweede bedrijf gaat over liefde en huwelijk. Hierna komt nog een derde bedrijf; ik hel) zon idee dat U wel begrijpt waar (lat over gaat. Hoe het ook zij: Het is drie jaar later. liet is 1904. FIet is midden Juli, 36
37

de examens zijn achter de rug. De tijd van het jaar, dat onze jongelui onrustig worden en gaan trouwen. Nauwelijks hebben ze de laatste vragen over Homerus en goniometrie beantwoord, of het is alsof zij zich plotse ling bewust worden, dat zij mannen en vrouwen zijn. Het is vroeg in de morgen. Maar dit keer heeft het gestortregend. Het heeft gegoten en geonweerd. De tuin van Mevrouw Pitt, en die van Mevrouw Weber: druip nat. Al die bonenstaken en erwtenranken : druipnat. De hele Hoofdstraat was gisteren een wapperend gordijn van regen. Hmm het ziet er naar uit, dat het ieder ogenblik weer kan beginnen. Hoor. U kunt de trein van 5.45 horen. En daar komt Kees Lammers de melk rondbrengen. En daar is Timmy Roest, die de krant komt bezorgen, net als zijn broer Tommy. U herinnert zich nog wel? Van al die geleerdheid die hij zal opdoen en dat alles voor niets. En daar komen Mevrouw Pitt en Mevrouw Weber beneden om voor het ontbijt te zorgen, net als was het een gewone dag. Ik hoef de huisvrou wen onder U niet te vertellen, dat deze dames, die ze hier voor zich zien, deze beide dames drie maaltijden per dag hebben verzorgd, de een veertig en de an dere twintig jaar lang, en zonder een dag vacantie. Zij brachten ieder twee kinderen groot, zij hebben gewassen, gestreken en geboend, nooit een zenuwcrisis. En zij hebben zich ook nooit beklaagd ook. Het is als een van onze dichters eens heeft gezegd: ,,Je moet het leven lief hebben om het te leven en je moet het leven om lief te hebben Het is wat ze noemen: een vicieuze cirkel. (Tirnniy Roest is opgekomen, stopt denkbeeldige kranten in brievenbussen; Kees Lammers komt op met Blessie) KEES: Horrt Blessie. TIMMY: Morgen, Kees. KEES: Morgen, Timmy. Staat er nog iets nieuws voor me in de krant? TIMMY: Niks, behalve dat we de beste midvoor kwijt

t..

raken, die Olmendam ooit gehad heeft. KEES: Dat was-ie, reken maar. Hij was de beste speler van het hele districtselftal. TIMMY: En een goals dat-ie maken kon. KEES : En of. En wat een voetwerk, h. Brrr, Blessie. Ik mag toch zeker wel even een praatje maken als ik dat wil, h. TIMMY: Ik snap niet, hoe iemand kan ophouden met spelen, al moet-ie dan zo nodig trouwen. Zou jij dat doen, Kees? KEES: Weet ik niet, Timmy. Ik ben er nooit erg sterk in geweest. (Agent Sizapper komt op. Zij zeggen elkaar goeie morgen) Je bent er vroeg bij. AGENT: Ik moet de dijk inspecteren om overstromin gen te voorkomen. Het water is de hele nacht gestegen. KEES : Timmy is helemaal overstuur, dat Robbie Pitt uit het elftal gaat. AGENT: Ja, zo gaat het nou eenmaal. In 94 hadden we indertijd een midvoor, Timmy daar kon Pitt zelfs niet aan tippen. Ene Henk Jongsma. Is later dominee geworden. Een moordspelertje. En wat denk je van het weer, Kees? KEES: Niet slecht. Het kon wel eens helema al opklaren. (Agent Snapper en Timmy gaan huns weegs. Kees Lammers brengt melk naar Mevr. Pitt, die hem opwacht bij haar poortje) q Mevr. PITT: Morgen, Kees. En wat denk je wel, krijgen we regen? KEES : Morgen, Mevrouw. Er is zoveel gevallen, dat het best eens beter kon worden. Mevr. PITT: Ik hoop het van harte. KEES: Hoeveel liter wil U vandaag gehad hebben ? Mevr. PITT: Eens kijken drie liter melk en twee liter room. Ik krijg een huis vol mensen. KEES: De complimenten van me vrouw en dat we alle

38

hei hopen dat ze erg gelukkig worden, mevrouw. Nou, en daar ben ik niks bang voor. PITT : Hartelijk dank, Kees. Zeg aan je vrouw, Mevr. dat ik hoop dat ze in de kerk komt. KEES: Nou maar dat doet ze, als ze ken doet ze t. (Hij steekt over naar het huis van Weber)+ KEES : Morgen, mevrouw. Mevr. WEBER: Morgen, Kees. Ik had vier liter besteld, maar ik hoop dat je nog wat meer voor me hebt. KEES : Jawel mevrouw en de twee liters room. Mevr. WEBER: Zou het weer de hele dag regenen. KEES : Nee mevrouw. Ik zei net nog tegen Mevr. Pitt, dat het elk ogenblik kan opkiaren. De complementen van me vrouw en dat we allebei hopen dat ze erg gelukkig mogen worden, mevrouw. Nou, en daar ben ik niks niet bang voor. Mevr. WEBER: Dank je wel, en je vrouw ook en we hopen dat jullie allemaal in de kerk komen. KEES : Ja mevrouw. Als het maar even ken kommen we. Dat zouden we niet willen missen. Chck, Blessie. (Kees af. Dr, Pitt komt in hemdsmouwen de trap af, en gaat aan de ontbijttafel zitten) Dr. PITT: Nou, moeder, het is dan zover. De eerste vogel : vliegt het nest uit. k\Mevr. PITT : Frank, hou in godsnaam je mond. Als je nog een woord zegt ga ik huilen. Drink liever je thee op. Dr. PITT: De bruidegom is zich aan het scheren. Je kunt hem boven horen fluiten en zingen, alsof-ie het prettig vindt van ons weg te gaan. Om de haverklap kijkt hij in de spiegel en zegt ,,Ja, maar erg geloofwaardig klinkt het niet. Mevr. PITT: Hoe dat nog gaan moet met die jongen Ik . I heb zijn kleren voor hem klaargelegd en gezorgd, dat hij goed warm is aangekleed. Frank, ze zijn nog veel te jong. Liesbeth zal zulke dingen vergeten. Binnen een week is hij natuurlijk snipverkouden. Hier, ik heb wat lekkers voor je gemaakt.
. . . .

Dr. PITT: Allemachtig, Johanna Rozendaal. Een omme let. Mevr. PITT: Het was geen moeite, en ik mst iets ;4 doen. Dr. PITT : Ik zie mezelf nog op onze trouwdag, Johann a. Mevr. PITT: Begin daar asjeblieft niet over, Frank. Ik heb je toch gezegd dat ik er niet tegen kan. Dr. PITT: Nog nooit in mn leven ben ik zo doodsbenauwd geweest. Dacht dat ik een ontzettende blun der had begaan. Maar toen ik je in je bruidstoilet naar me toe zag komen, vond ik je het liefste meisje dat ik ooit gezien had; de enige narigheid wa dat ik je nooit te voren had gezien. Daar lag ik geknie ld in de kerk, mij bindend aan een vrouw die mij volmaakt vreemd was. Mevr. PITT: En wat denk je dan dat er in mij omging. Was Suzanne boven al in rep en roer? Dr. PITT: Dit is de enige morgen in het hele jaar dat ze niet overal haar neus in steekt. Ze heeft zich opgesloten in haar kamer. Ik had de indruk dat ze een deuntje zat te huilen. 1 Mevr. PITT : Lieve hemel, maar dat moet direct uit zijn. (Robert komt gejaagd de trap af, zeer opgewekt) ROBERT: Morgen, allemaal. Nog maar vijf uur te leven. (Maakt gebaar van hals afsnijden) Mevr. PITT: Waar ga je heen? ROBERT: Even kijken hoe t met Liesbeth is. Mevr. PITT: Wacht even, Robbie. Je komt de deur niet uit als je geen parapluie meeneemt. 0 ROBERT: H moeder. t Is vlakbij. Mevr. PITT : Van morgen af kun je doen en laten wat je wilt, maar zolang je nog onder mijn dak bent heb ik het nog te zeggen. In de vestibule staan je overschoenen en hier is een parapluie. ROBERT: H, moeder. ,Dr. PITT: Rob, doe wat je moeder je vraagt. ) Mevr. PITT : Ik denk niet dat Mevrouw Weber gewend is om zeven uur s ochtends bezoek te krijgen. Neem

X%

x:

1
,

40

eerst een kop thee. ROBERT: Ik ben zo terug. (Hij steekt liet toneel over, al springend over de plassen) Goede morgen, mevrouw Weber. Mevr. WEBER: Goeie genade. Wat laat je me schrikken. Hoor es, Rob, je mag even binnen komen schuilen, maar je begrijpt zeker wel, dat je direct weer weg moet. ROBERT: Waarom? Mevr. WEBER: Maar Rob, dat weet je toch: de bruide gom mag zijn bruid op huwelijksdag niet zien voor ze hem tegemoet treedt in de kerk. ROBERT: Ach wat, dat is maar bijgeloof. (Weber komt binnen) WEBER: Morgen Robert. ROBERT: Mijnheer Weber, U gelooft toch ook niet in dat bijgeloof, zeker? WEBER: Sommig bijgeloof getuigt van zeer veel gezond verstand, Robert. Mevr. WEBER: Duizenden en duizenden hebben zich er altijd aan gehouden, Robbie, en zou jij die traditie nu willen verbreken. ROBERT: Hoe is het met Liesbeth? Mevr. WEBER: Ze is nog niet wakker. Het is nog doodstil boven. ROBERT: Slaapt ze nog? Mevr. WEBER: Ja, en dat is geen wonder ook. We zijn de halve nacht bezig geweest met alles klaar te maken en in te pakken. Weet je wat we doen: jij blijft hier nog even wat zitten praten met vader hier is een kop thee; dan ga ik onderhand naar boven om te zorgen dat ze niet beneden komt en je hier vindt. Hier eet nog wat, maar maak het niet te lang. (Mevrouw Weber af, Een verlegen stilte) WEBER: En Robert, hoe staat het er mee? ROBERT: Oh, prima, prima. (pauze)

Meneer Weber, wat heeft zon bijgeloof nu in hemels naam voor zin? WEBER: Ach, zie je, op haar trouwdag heeft zon meisje haar hoofd vol van van kleren en zo. Zou het dat niet zijn? ROBERT: Tjja van die kant heb ik het nooit be keken. WEBER: Een meisje is nu eenmaal een tikkeltje znuw achtig op een dag als deze. (pauze) ROBERT: Ik wou dat je maar trouwen kon zonder al die poespas. WEBER: Zo hebben alle mannen er altijd over gedach t, Robert, maar het heeft ze niet veel geholpen. Het zijn de vrouwen die de huwelijksplechtigheden hebben geregeld, mijn jongen. En ze hebben het zaakje aardig voor elkaar al die eerbare vrouwen staan schouder aan schouder en zorgen er drommels goed voor, dat de echtverbintenis voor de ogen van iedereen wordt gesloten. ROBERT: Maar maar U gelooft er toch in? WEBER: Natuurlijk, natuurlijk. Je moet ze niet verkee rd begrijpen, mijn jongen. Het huwelijk is een wonde rmooi iets wonderinooi. En vergeet dat van je leven niet, Robert. ROBERT: Nee, meneer Weber. Hoe oud was U toen U trouwde? WEBER: Ja, zie je, ik kwam van de universiteit en had nog al wat jaartjes nodig eer ik me l)ehoorljk kon vestigen. Maar mijn vrouw was niet veel ouder dan Liesbeth nu. Trouwens leeftijd heeft er niet veel mee te maken, Robert vergeleken met andere dingen. ROBERT: Wat had U me eigenlijk willen zeggen, meneer Weber? WEBER: H, dat weet ik niet wilde ik iets zeggen? (pauze) Robert, een paar avonden geleden moest ik aldoor denken aan de raad die mijn vader me gaf toen ik

42 43

/Y 1

/\

L(;

t:..

ging trouwen. Louis, zei hij, Louis, laat zo gauw mo gelijk zien wie de baas is. Het beste is, om op je stuk te blijven staan, ook al slaat het nergens op, dan went ze er dadelijk aan om te gehoorzamen. En hij zei: Als er iets is aan je vrouw, dat je irriteert, sta dan haar manier van doen, of wat dan ook, op en ga de deur uit. Dan zal ze het inzien, zei hij. En, oh ja. Hij zei, denk er aan dat je je vrouw nooit zegt hoeveel geld je hebt, nooit. maar ik denk niet dat ROBERT : Oh, juist ja WEBER: En dus deed ik precies het omgekeerde van wat mijn vader zei en ik ben mijn leven lang gelukkig geweest. En laat dat een les voor je zijn, Robert, om nooit raad te vragen in persoonlijke aangelegenheden. En Robert. Ben je van plan om op je boerderij kippen te fokken? ROBERT: Wat? WEBER: Of je kippen gaat fokken op je boerderij? ROBERT: Oom Herman heeft er nooit veel voor gevoeld,

...

maar ik dacht WEBER: Gisteren kreeg ik op de uitgeverij een boek gestuurd, Robert, over een nieuw systeem om kuikens groot te brengen. Dat moet je beslist lezen. Ik denk er over om eens in het klein te beginnen, in de achtertuin en dan dacht ik een broedmachine in de kelder te zetten. (Mevrouw Weber komt binnen) Mevr. WEBER: Heb je het alweer over die eeuwige broedmachine, Louis? Ik dacht dat jullie beiden be langrijker dingen te bepraten hadden. WEBER: Als jij de jongeman nog wat goede raad wilt geven, dan zal ik wel naar boven gaan en jullie alleen laten. Mevr. WEBER: Hoor eens, Robbie, het spijt me, maar ik moet je wegjagen, dan kan Liesbeth tenminste komen ontbijten. Ze heeft me gezegd je hartelijk te groeten, maar ze wil je niet zien. Tot straks, Robbie. (Robert gaat naar huis en verdwijizt)

WEBER: Sophie, ik heb zon idee, dat jij niets weet van dat nog veel oudere bijgeloof. Mevr. WEBER: Wat bedoel je? WEBER: Sinds de oertijd mag een bruidegom nooit alleen gelaten worden met een schoonvader op de dag van zijn huwelijk. Knoop dat goed in je oor. REGISSEUR: dank U wel. Ik moet hier weer even Dank U zijn natuurlijk benieuwd hoe dit alleWe reken. onderb maal zo is gekomen, deze trouwpartij, dit besluit om samen het leven te leven. Ik ben er altijd verbazend in genteresseerd hoe zulke ingrijpende beslissingen tot stand komen. U weet allemaal hoe het gaat: je bent een- twee en twintig en je maakt plannen; en dan whisssh ben je zeventig: je bent vijftig jaar advocaat geweest en die zilvergrijze dame naast je heeft meer dan vijftigduizend maaltijden met je gedeeld. Hoe be gint zoiets toch? Robert en Liesbeth zullen U nu laten zien hoe zij zoals het dat zich het eerst hewust werden eerst zou Maar d waren. zij voor elkaar bestem heet eren hoe herinn te en U prober te eens vragen ik U willen het was toen Uzelf nog zo jong was, toen Uzelf vijftien, zestien jaar was. Om de een of andere reden is dat erg moeilijk: die tijd,waarin zelfs het gewone, alledaagse zo opwindend kon zijn, zo spannend dat het haast te veel was. En vooral die tijd dat je voor het eerst verliefd was, toen je rondliep als een slaapwandelaar, je je nauwelijks bewust was van je omgeving, het nauwelijks tot je doordrong wat de mensen tegen je zeiden. Je bent een heel klein beetje ontocrekenbaar. Wilt U dat astu blieft niet vergeten? Het is dan vier uur en ze komen uit school. Robert is zojuist benoemd tot praeses van de schoolvereniging en Liesbeth tot penningmeeste resse. Ik behoef U niet te vertellen hoe belangrijk dat is. (hij legt een plank over de ruggen van twee stoelen, evenwijdig met het voetlicht en zet er twee hoge kruk ken achter. Dit is de toonbank van een ijssalon)
. . . . . . . . . . . . . . .

45

44

Ziezp. (Lietbeth komt van links door de Hoofdslraai, een denkbeeldige schooUas onder de arm) LIESBETFI: Het kan niet, Louise, ik moet naar huis. Dag. Oh, Tine, Tine. Zullen we vanavond samen algebra doen? Het eerste en derde vraagstuk heb ik al af. Nee, ze zijn niet moeilijk, Maar, Tine, die vertaling is erg moeilijk. Ik begrijp niet, waarom we zoiets moeten doen. Kom je dan, om een uur of zeven. Zeg maar tegen je moeder, dat het niet anders kan. Dag. Daag Ellen, Daag Frits. (Robbie, boeken onder de arm, komt naast haar lopen) ROBERT: Zal ik je tas voor je dragen, Liesbeth? LIESBETh (koeltjes) : Graag. ROBERT: Een ogenblik: Zeg Jaap, maak alles vast in orde. Over een kwartiertje ben ik er. Als ik wat laat bea, beginnen jullie dan vast. En laat Kees eens een paar corners nemen. Hij zet niet scherp genoeg voor. Tot straks. LIESBETH: Daag, Truida. ROI3ERT: Daag, Truida. Ik vind het reuze (lat jij ook in het bestuur zit, Liesbeth. LIESBETH: Vind je? (Zij staait in de Hoofdstraat, bijna tegeit (IC achterwand. Robert wil juist een paar stappen naar voren (JU(tI1, (J1S hij zich bedenkt en zegt:) ROBERT : Liesbeth, waarom doe je zo gek tegen me? LIESBETI-l: Ik doe niet gek tegen je. ROBEBT: Jawel je bent heel anders dan anders. LIESBETH: Nou goed, als je het dan weten wilt: ik vijid dat je helemaal niet in je voordeel veranderd l)ent de laatste tijd. Het spijt me als je het je erg aantrekt, iaai ik VilUl het beter oni het je iriaar ronduit te zeggen. ROBERT: Iie spijt me vreselijk, Liesbeth. Maar maar wat bedoel je eigenlijk. LIESBETH: Zie je, tot zowat een jaar geleden mocht ik je altijd erg graag. Ik leefde in alles met je mee..

omdat we al zo lang vrienden waren en toen ging je ineens al je tijd verdocn met voetballen en verder bestond er niets en niemand meer voor je; je eigen familie zelfs niet en weet je, Robbie, de laatste tijd ben je verschrikkelijk verwaand en opgeblazen, en dat vinden alle meisjes. Dat zeggen ze je niet in je gezicht, maar dat zeggen ze achter je rug; en het doet me pijn als ik dat moet horen, maar ik kan er niets aan doen, ze hebben gelijk. Het spijt me als je het je erg aantrekt maar het spijt me niet dat ik het gezegd heb. ROBERT: Ik ik ben heel blij dat je het gezegd hebt, Liesbeth. Ik had het me nooit zo gerealiseerd. Het is, geloof ik, een hele toer om te zorgen dat je niet hoe langer hoe meer slechte eigenschappen krijgt. (Ze doen zivijgend een paar stappen; blijven dan stoaiz in diepe verslogenheid) LIESBETFI: Ik dacht altijd dat een man volmaakt moet zijn en zo is het ook, geloof ik. ROBERT : Oh Ik geloof niet dat dat mogelijk is, LieSl)eth. LIESBETFI:Mijn vader is volmaakt en zover ik het kan beoordelen, (le jouwe ook. Er is geen enkele reden waarom jij het ook niet zou zijn. ROl)EIF : Ja maar, Liesbeth ik geloof juist dat het net omgekeerd is. Mannen zijn niet van nature goed, maar meisjes wel. Zoals jij en je moeder en mijn 111 0 e dcc. LIESBETFI: Als je maar n ding weet: ik ben helemaal niet volmaakt. liet is vooi een meisje lang zo gemakkelijk niet om volmaakt te zijn, als voor een man, omdat wij meisjes zo zenuwachtig zijn. En het spijt me zo dat ik dat gezegd heb, dat van straks. Ik be grijp niet wat me bezielde. ROBERT : Nee, nee, als iets wr is moet je het zeggen, vind ik. Dat moet je altijd doen, Liesbeth. LIESBETH: Ik weet niet meer of het waar is of niet. Opeens voel ik dat het er niets meer toe doet.
. . . .
. .

46

47

ROBERT: Liesbeth, heb je zin in ijs of zoiets, voor je naar huis gaat? graag. LIESBETH: Oh, ja (Ze gaan de ijssalon binnen en gaan op de krukken zitten) REGISSEUR (als eigenaar van de salon) : Dag Robert, dag Liesbeth. Wat zal het zijn? Maar kind waarom heb je gehuild? ze ROBERT (hij zoekt naar een verklaring) : Ze heeft zich net een ongeluk geschrokken. Het scheelde geen haar of ze was overreden door een bestelwagen. Trouwens iedereen zegt dat Toon Krom altijd als een gek rijdt. REGISSEUR: Hier, neem maar een slokje water. Je bent En wat zal het zijn? helemaal van streek. Zo. LIESBETH: Voor mij limonade, graag. ROBERT: Niks ervan. We nemen allebei een uitvoerige plombire. Twee plombires alstublieft. REGISSEUR (bezig met de ijsmachine) : Ja, ja, zowaar ik hier sta, je moet tegenwoordig naar alle kanten uitkijken voor je de Hoofdstraat oversteekt. En het wordt ieder jaar erger. Honderd en vijf en twintig paarden zijn er in Olmendam, U kunt me geloven of niet. Gisteren was hier iemand van de inspectie. En nou krijgen we hier ook nog van die au-to-mo-bie-len, dan kunnen we beter helemaal thuisblijven. Jaja, ik weet de tijd nog, dat een hond de hele dag midden in de Hoofdstraat kon liggen slapen, zonder dat iets zijn rust verstoorde. Ja, juffrouw Weller, ik kom dadelijk bij U. Hier zijn de plombires. Laat het maar lekker smaken. (hij gaat af) LIESBETH: Het is veel te duur. ROBERT: Nee nee, daar denken we nu niet aan. Dit is ons feest. Een feest ter ere van onze benoeming. En weet je waarom nog meer? LIESBETH: Nee. ROBERT: Het is een feest omdat ik een vriendin heb,
. . . .

die me alles zegt, wat goed voor me is. LIESBETH: Toe, Rob, begin er nu niet nog eens over. Ik begrijp niet hoe ik er toe kwam. Maar het is niet waar. Je bent een ROBERT: Nee, Liesbeth, je had groot gelijk. Ik ben blij dat je het gezegd hebt. Maar je zult eens zien: ik zal me verbeteren, en vlug ook je zult eens zien. En Liesbeth, je zou me een groot plezier kunnen doen. LIESBETH: Ja? ROBERT: Liesbeth, als ik naar de landbouwsc;-iooi ga, volgend jaar, wil je me dan nu en dan eens schrijven? LIESBETH : Natuurlijk. Natuurlijk wil ik dat, Rob (pauze) FIet kon wel eens, als je drie jaar weggaat dat je van hier zou vervreemden. ROBERT: Nee nee. Dat mag niet. Zie je, ik ga niet alleen weg om landbouw te studeren. Het kon wel eens gebeuren dat ze mij voor een of andere opdracht uitkiezen. En daarom zijn jouw brieven voor mij zo belangrijk; begrijp je, die houden me op de hoogte van hier en van alles LIESBETH: Drie jaar is toch wel erg lang. Misschien zullen de brieven uit Olmendam je na een tijdje niets meer zeggen. Olmendam is niet zo belangrijk, als je eenmaal in een grote stad bent; al vind ik het hier heerlijk. ROBERT: Ik zal al mn levensdagen altijd precies willen weten wat hier gebeurt. Dat weet ik zeker, Liesbeth. LIESBETH: Nu, ik zal proberen zo te schrijven, dat het je interesseert. (pauze) ROBERT: Weet je, Liesbeth, telkens als ik een boer ontmoet, vraag ik, of hij het nou beslist nodig vindt om naar de Landbouwsehool te gaan om een goeie boer te worden. LIESBETH : Waarom, Rob? ROI3ERT: En er zijn er een heleboel, die het gewoon zonde van de tijd vinden. Je kunt net zo goed een

48 49

schriftelijke cursus volgen. En dan, oom Herman is niet zo jong meer, die zou de boerderij liever vandaag dan morgen aan mij overdoen. LIESBETH: Heus? ROBERT: En dan, zoals je al zei, al die tijd van hier. Als iets van andere steden en andere mensen dan wil die aard met mij zou kunnen gebeuren zijn gezichten nieuwe Al die weg. niet ik helemaal vast niet. niets beter dan de oude vertrouwde jij bent de beste vriend die ik ooit geLiesbeth voel ik. Ik heb helemaal geen behoefte dat heb, had om weg te gaan en andere mensen in andere steden te leren kennen. LIESBETH: Maar Bob, misschien is het wel erg nuttig voor je om te gaan en al die dingen te leren over veen en grond en zo. Als je hoger op wilt, dan is het maar ja toch beter dat je veel mensen ontmoet veel weet ik er niet van. natuurlijk ROBERT (na een pauze) : Liesbeth, de kogel moet nu maar door de kerk. Ik ga niet. Vanavond spreek ik er nog met vader over. LIESBETH: Maar Rob, moet dat nu opeens beslist wor den? Het duurt nog een jaar voor het zover is. ROBERT: Liesbeth, ik ben blij dat je me dat gezegd dat over die fout in mijn karakter. hebt, dat Alles wat je zei was waar; op n ding na en dat was toen je zei, dat er het laatste jaar niets en niemand jij, bijvoorbeeld. Luister, Lies voor me bestond altijd in alles met me hebt je dat zei je beth zie je, dat heb ik ook altijd gedaan meegeleefd met jou. Zo is het, jij was altijd in mijn gedachten als het belangrijkste waar ik aan denken kon. Ik moest altijd weten waar je zat als ik aan het voetballen was, en wie er bij je was. En we hebben samen altijd zoveel te praten gehad.... en gelachen; dat heeft altijd veel voor me betekend. Lang zoveel niet als dit gesprek, dat we nu hebben natuurlijk. De laatste tijd merkte ik wel dat je zo vreemd tegen me deed, en ik probeerde
... . . . . . . . . . . .

. .

al drie dagen om met je naar huis te lopen, maar er kwam altijd weer iets tussen. Gisteren nog stond ik hij het hek op je te wachten, maar je ging naar huis met juffrouw De Koning. LIESBETH: Oh Rob het leven is verschrikkelijk grappig, dat kon ik toch niet weten? En ik dacht nog wel ROBERT: Luister, Liesbeth, zal ik je nu eens precies vertellen waarom ik niet naar de landbouwschool ga? Ik geloof dat als je eenmaal iemand gevonden hebt waar je veel van houdt ik bedoel, iemand die ook van jou houdt, tenminste zo, dat ze het de moeite waard vindt om je de waarheid te zeggen zie je, ik geloof dat het minstens zo belangrijk is als die school nog veel waardevoller. Zo denk ik er over. LIESBETH: Het is ontzaggelijk belangrijk, dat geloof ik ook. ROBERT: Liesbeth. LIESBETH : Ja Robbie. ROBERT: Liesbeth, als ik nu al mijn best doe om beter te worden helemaal anders zou je dan ik bedoel zou het mogelijk zijn, dat je LIESBETH : Dat dat doe ik al doe ik al o lang. (pauze) ROBERT: Als ik het goed heb, is dit een heel belangrijk gesprek geweest. LIESBETH : Ja. ROBERT (haalt diep adem en richt zich op) : Wil je even wachten : ik breng je naar huis. (hij staat op en gaat naar de regisseur, die juist opkomt en hem tegemoet treedt) Ik zal even naar huis moeten gaan om geld te halen. Ben in een wip terug. REGISSEUR: Wat zullen we nou hebben, Robert Pitt, je wilt toch niet zeggen ROBERT: Ja, maar niet zonder reden. Hier is mn gou den horloge, hou dat maar tot ik terug ben met het
. . . . . . . .

...

50

51

geld. REGISSEUR: Oh, dat is in orde. Hou jij je horloge maar. Ik vertrouw je zo wel. ROBERT: Ik ben in vijf minuten terug. REGISSEUR: Ik geef je tien jaar, maar dan ook geen dag langer. Helemaal over de schrik heen, Liesbeth? LIESBETH: Ja, dank U wel. Het was niets bijzonders. ROBERT (neemt zijn boeken van de toonbank) : Zullen we gaan? (Zij lopen plechtig stil over het toneel, keren en gaan door het poortje van de Webers het huis binnen en verdwijnen) REGISSEUR: Dank je, Liesbeth. Dank je, Robert. En nu we overgaan tot de bruiloft, zijn er nog een paar din gen, die we wel moeten weten over dit huwelijk. Ik zou wat meer willen weten over de vraag, hoe de ouders er op reageerden; maar wat me eigenlijk het meest inte wat in Olmea resseert is: Och, U begrijpt me wel, dam zo de opinie is. U weet net zo goed als ik: de mensen kunnen nu eenmaal moeilijk regelrecht zeggen hoe ze denken over geld, of doodgaan of beroemdheid of huwelijk. Je moet het maar zon beetje tussen de regels door zien te lezen; je moet het meer voelen, h? Oh, dokter. Mevrouw Pitt. (Zij verschijnen aan Izizii kant van het toneel en wisse leit een blik van verstandhouding met hem. De regis seur legt dezelfde plank die voor toonbank diende over twee stoelen. Zij stelt nu een strijkplank voor. Dr, Pitt gaat iii een gemakkelijke stoel zitten en rookt. Mevrouw Pitt strijkt een ogenblik zonder iets te zeggen; dan gaat ze naar de trap en roept) Mevr. PITT: Suze, je moet nu je licht uitdoen en gaan slapen. En Rob, jij moet ook gaan slapen. SUZE: Moeder, ik heb mijn Nederlands nog niet af. Mevr. PITT: Wat zeg je. Dan kan je onmogelijk al die tijd gewerkt hebben. Dan heb je natuurlijk weer in die catalogus van de Printemps zitten neuzen; heb ik ge lijk of niet, Nu, vooruit dan maar, je krijgt nog tien 52

minuten. Als je dan nog niet klaar bent, dan moet je maar naar school zonder dat je je les kent en vader en mij te schande maken. Rob, wat voer jij eigenlijk uit? ROBERT (beledigd) : Ik doe geschiedenis, Mevr. PITT: Ik zou maar liever naar bed gaan, Je zit zeker al over je boeken te slapen. (Zij wisselt een gliinlachende blik van verstandhou ding met haar mvii en gaat door met strijken) Dr. PITT: Ik heb vandaag eens ernstig met Robert gesprokcn. Mevr.PJTT: Zo? It Dr. PITT: Ik zeg n ding: vader zijn is het meest afschrikwekkende in deze hele wereld, De verhouding tussen vader en zoon is de meest verfoeilijke, vervelende Achteraf voel ik me altijd een kleffe spons van schijnheiligheid, Mevr. PITT: Een moeder en een dochter is anders ook 1 geen appelepap. Dr. PITT: Robert is vastbesloten: hij wil Lisbeth trou wens zodra hij van school af is en dan meteen op de boerderij gaan wonen. (pauze) Hij zegt, (lat hij s avonds laat landbouw kan studeren aan de hand van een schriftelijke cursus en dat hij daarvoor helemaal niet naar de landbouwschool hoeft. PITT: Hij is altijd dol op het boerenbedrijf ge1 Mevr. weest. Dat heeft hij van mijn familie. Dr. PITT: Nou ja, desnoods kan hij meteen naar de boerderij gaan; maar om te trouwen is hij toch nog veel te jong. Hij is toch nog maar een aap van een jongen, Johanna. En dat moet straks een huisvader verbeelden, Mevr. PITI : Je hebt gelijk. Dat kan niet, Maar hij is een goeie jongen en ik zou het een naar idee vinden, als hij daar zo alleen zit en dan Zaterdags naar de stad komen, zeker net als een gewone boerenknecht, doodmoe van het werken op zoek naar wat afleiding.

53

Misschien zou hij het slechte pad opgaan. Veel zou hij er niet aan hebben om bij ons te komen en bij de hand in hand met Liesbeth; dat kachel te zitten, uit. Zijn gevoelens voor haar nou jaar geen houden ze den kunnen verslappen. Dr. PITT: Hmm. . Mevr. PITT : Frank, ik heb speciaal op haar gelet. Rob mag van geluk spreken, als je haar vergelijkt met al die onbenullige wichten. Robert getrouwd. Stel je Dr. PITT: Maar Johanna, voor! Die onhandige lange slungel. neemt een boord en bekijkt !\ Mevr. PITT: Ja, dat is zo. dat) Frank, wat voer jij in hemelsnaam uit met je hoorden? Kauw je er op? Wat je hoorden betreft ben je enig in je soort. Dr. PITT: Johanna, toen ik met je trouwde, weet je wat een van de grootste verschrikkingen van de echtelijke staat voor me was? PITT: Och jij. Wat nu weer?! Mevr. & Dr. PITT: Ik was bang, dat we na een paar weken niets meer te praten zouden hebben. Ik was bang dat we uitgepraat zouden raken en aan tafel stommetje zouden spelen. Maar jij en ik converseren nu al twinnswaardig hiaat. tig jaar met elkaar zonder een noeme weer is slecht, het is goed, weer Mevr. PITT: Och, het t is niet erg verheven, maar iets is er altijd wel te

(zij

vertellen.

Dr. PITT: Wat vind je, wat denk je ervan, Johanna? zullen we de jongen dan maar zeggen dat het zo maar moet, dat hij kan trouwen? Mevr. PITT: Als iemand het moet beslissen zijn wij het. Sophie en Louis Weber hebben er niets tegen. Zij vin den het maar het best de kinderen zo gauw mogelijk uit het nest te duwen en af te wachten of ze op eigen wieken verder kunnen, ja of nee. Dr. PITT: Wat wil je daarmee zeggen? Moeten we nu dadelijk beslissen? 54

(pauze)

Mevr. PITT: Nu moet je niet de verantwoordelijkheid op mij afschuiven. Dr. PITT: Es kijken, t is bijna April. Ik zal naar boven gaan en ronduit met hem praten voor hij naar bed gaat. (hij staat op) Weet je het wel heel zeker, Johanna? Heb je niets meer te zeggen? 1 Mevr. PITT (houdt even op met strijken) : Ik weet niet wat ik zeggen moet. Het lijkt me te veel gevergd van zon grote vrijgevochten jongen om nog drie jaar opgesloten te zitten in schoollokalen. En als hij dan toch eenmaal naar de boerderij gaat, kan hij net zo goed een lieve vrouw naast zich hebben als Lies beth De mensen zijn geschapen om met zn tween . door het leven te gaan Ja, Frank, ga naar boven en zeg hem dat het goed is. Dr. PITT (gaat over en wil juist roepen als) Mevr. PITT (haar handen voor het gezicht, starend in de zaal, in grote angst) : Wacht even. Wacht even. (dan weer doorgaand met strijken) Nee, het is goed, ga je gang maar. Dr. PITT: Wat was er, Johanna? ,&Mevr. PITT: Och, zie je: ik dacht aan al wat we doorgemaakt hebben die eerste jaren, toen Robbie en Suze nog klein waren, toen jij om drie uur s nachts met ze op en neer moest lopen; de kinkhoest; die keer dat Robbie van-het dak viel en nog veel meer. Wij waren vijf en twintig jaar. Het is wonderlijk, zoals wij onze zorgen vergeten. Ja, Frank, ga naar boven en zeg het hem Het is het waard. Dr. PITT: Ja, ze zullen natuurlijk door heel wat heen moeten, maar dat is hun zaak. Iedereen heeft recht op zijn eigen zorgen. Je moet eigenlijk meegaan, Jo hanna, zon gewichtig ogenblik als dit. Ik zal hem hier laten komen. Robert. Robert. ROBERT: Ja vader. Dr. PITT: Kun je even beneden komen? Moeder en ik hebben wat te bepraten. ROBERT: Ik kom.
. . . . . . . .

:&

55

kMevr. PITT (steekt haar arm door die van haar man): Mijn God, wat ben ik toch kinderachtig: ik tril over al mijn leden. En daar is toch helemaal geen reden voor. REGISSEUR: Dank U, dank U wel. En nu zijn we zover. Nu komt het huwelijk. (Terwijl hij spreekt, brengen de spelers de stoelen en tafels en poortjes weg, zodat de gemeente met het gezicht naar de achterwand zal zitten. De doorgang, het hoofdpad, van de kerk is midden toneel. Een klein platform tegen de achterwand, waarop de regisseur straks als predikant kan komen te staan) Over het huwelijk valt veel te zeggen; er gaat heel wat in ons om tijdens de inzegening. We kunnen dat alles onmogelijk in een huwelijksvoltrekking tot uiting bren gen, natuurlijk, en zeker niet hier in Olmendam, waar de dienst altijd heel eenvoudig en kort is. Bij dit huwelijk speel ik voor predikant. En dat geeft mij het recht er nog wat meer over te zeggen. Dit stuk krijgt nu even een ernstiger tintje. Want ja, sommige kerken zeggen het huwelijk is een sacrament. Ik weet niet precies wat dat wil zeggen, maar ik kan het vermoeden. Zoals Mevrouw Pitt zojuist al zei: de mensen zijn geschapen om getween door het leven te gaan. Dit is een goed huwelijk, maar de mensen zijn zo gecompliceerd, dat zelfs bij een huwelijk uit liefde, diep in het menselijk hart onrust en verwarring ontstaan en naar onze mening hoort dat ook in dit stuk zo te zijn. De waarachtige held van dit toneel is helemaal niet aanwezig, U weet wel wie dat is. Het is zoals de een of andere dichter eens heeft gezegd: ieder kind dat wordt geboren is een poging der Natuur om een volmaakt menselijk wezen te scheppen. Ja, we hebben de natuurlijke drijfkrachten al een tijdje gadegeslagen. We weten allemaal dat de natuur is gericht op hoeveelheid; maar ik geloof dat en daarom ben zij is gericht op hoedanigheid ook, ik predikant geworden. En misschien is ze wel bezig een nieuwe herder voor de mensheid te doen groeien.

En laten we vooral die andere getuigen bij dit huwelijk niet vergeten, het voorgeslacht. Duizenden voorouders, die allen merendeels getween hebben geleefd. Duizen den en duizenden. Zo, dat is mijn hele preek. Lang was hij in ieder geval niet. (liet orgel begint het Largo van Hiindel. De gemeente stroomt de kerk binnen en gaat zwijgend zitten. Mevrouw Weber, op weg naar haar plaats, keert zich om en spreekt tegen het publiek) Mevr. WEBER: Ik weet niet waarom ik telkens moet huilen. Daar is toch geen enkele reden voor. Vanochtend aan het ontbijt kwam het ineens over me; daar zat Liesbeth haar boterhammen te eten zoals ze al zeventien jaar lang gedaan heeft en nu gaat ze van ons weg om te eten in andermans huis. Dat zal het wel zijn, denk ik. En Liesbeth. Ineens zegt ze: ik kan geen hap door mijn keel krijgen, en ze legde haar hoofd op de tafel en begon te huilen. (Ze gaat naar haar plaats in de kerk, doch keert zich om en vervolgt) : Oh, ik moet het zeggen, het moet me van het hart: ziet U, daar is iets intens wreeds in de manier waarop wij onze dochter het huwelijk in laten gaan. Ik hoop maar, dat een paar van haar vriendinnen haar een beetje op de hoogte hebben gebracht. Het is ontzettend, maar ik kon er mezelf niet toe brengen ook maar iets te zeggen. Ik wist zelf ook van niets toen ik trouwde. Onze hele wereld deugt niet, dat is de kwestie. Daar komen ze (ze snelt naar haar plaats. Robert komt achter uit de zaal. plotseling verschijnen drie leden van zijn voetbalelftal bij het toneel en fluifrn en roepen pss, pss. Zij zijn in voet baltenue) hoi. Als je ons VOETBALLERS: Ha die Robbie. Psst nodig mocht hebben roep je ons maar. Wij kennen het klappen van de zweep. H jongens. Hoi. Trek niet zon houten bakkes, ouwe knar. Wij weten wel wat er in je omgaat. Maak ons niet te schande, ouwe beer. Ha jiet, ha jiet.
..--

56

57

REGISSEUR: Goed, goed, goed. Zo is het wel goed. (Hij duw! ze glimlachend van liet toneel. Bij de hoek joulven ze nog wat ria) In die ouwe tijd waren dergelijke grapjes hij huwelijk gebruikelijk in het oude Rome bijvoorbeeld. Tegenwoordig zijn we meer beschaafd, als je het zo noe men kan. (Het koor begint te zingen. Robert is bij het toneel aangekomen. Hij staart een kort moment naar de mensen, wijkt een paar passen naar de rechter proscenium hoek) ROBERT (somber tot zichzelf) : Ik wou dat ik weer op school was ik wil helemaal niet trouwen. (Zijn moeder is van haar plaats gekomen naar hem toe. Zij blijft staan en kijkt hem angstig aan) %.. Mevr. PITT: Robert, wat is er? ROBERT: Moeder, ik wil helemaal niet ouder worden. Waarom haasten jullie me zo. )%. Mevr. PITT : Maar Robert je hebt het zelf gewild. ROBERT: Waarom moet ik met alle geweld trouwen? Luister naar me moeder, het is de laatste maal dat ik het vraag. I% Mevr. PITT: Nee, nee, Robert je bent nu een man. ROBERT: Luister toch, moeder, nooit luistert U naar me. Alles wat ik wens is een gewone jongen te zijn, waarom moet Mevr. PITT: Robert. Stil toch, als iemand je hoort. Nou is het uit, ik schaam me voor je. ROBERT (beweegt zijn hand over het voorhoofd): Wat is er? Ik heb gedroomd, geloof ik. Waar is Liesbeth? % Mevr. PITT : Lieve deugd. Je hebt me de stuipen op het lijf gejaagd. ROBERT: Kop op, moeder. Waarom kijkt U zo vreemd? Kop op; ik ga trouwen. Mevr. PITT: Laat me even op mn verhaal komen. ROBERT: Kom, moeder, hou de Donderdagavonden maar voor ons vrij. Liesbeth en ik komen elke Don derdagavond bij jullie eten dat zult U zien.

f..

Moeder, waarom huil je nou? Vooruit: we moeten voortmaken. (Onderwijl is Liesbeth in haar witte bruidskleed door de zaal gekomen en op het toneel. Ook zij schrikt terug voor de aanblik van al de mensen. Het koor zingt) LIESBETH: Ik heb me in mijn hele leven nog niet zo eenzaam gevoeld. En Robert ziet er zo Oh, ik haat hem. Ik wou dat ik dood was. Vader, Vader. WEBER (komt van zijn plaats en gaat bezorgd naar haar toe): Liesbeth, Liesbeth, wind je niet zo op LIESBETH: Maar vader, ik wil helemaal niet trou wen WEBER: Ssst sst Liesbeth. Alles is goed. LIESBETH: Herinnert U zich niet meer dat U altijd zei, altijd hebt U gezegd, dat ik Uw eigen kleine meisje was. Daar moeten toch genoeg plaatsen op deze wereld zijn waar we heen kunnen gaan. Laten we weggaan. Ik zal voor U werken. Ik zal het huishouden doen. WEBER: Ssst daar mag je niet aan denken. Je bent alleen wat zenuwachtig, Liesbeth. Kom, kom, je gaat nu toch trouwen met de beste man van de hele wereld. Robert is een prachtkerel. LIESBETH : Maar, vader. WEBER : Robert. Robert. (Robert hoort hem en kijkt op. Meneer Weber wenkt naar hem. Zij gaan naar het midden van het toneel. Mevr. Put is inmiddels gaan zitten) Robert, ik schenk je mijn dochter. Denk je dat je goed voor haar zult kunnen zorgen? ROBERT: Meneer Weber, ik zal ik zal mijn best doen. Liesbeth, je zult eens zien hoe ik mijn best zal doen. Liesbeth, ik hou van je. Ik heb je nodig. LIESBETH: Als je van me houdt, help me. Alles wat ik nodig heb is iemand die van me houdt. ROBERT: Ik zal het doen, Liesbeth. LIESBETH: Als ik ooit ziek word of verdriet heb of in moeilijkheden kom

58 59

ROBERT: Ik zal mijn best doen, Liesbeth. Ik zal mijn best doen. LIESBETH: En voor altijd. Hoor je me? Voor eeuwig en altijd. (Zij vallen in elkaars armen. De bruidsmuziek uit Lohengrin weerklinkt) WEBER: Kom, er wordt op ons gewacht. Je zult zien dat het allemaal goed komt. Kom, vlug. (Zij staan voor de regisseur) REGISSEUR : Belooft gij, Robert Pitt, Uw vrouw te zullen liefhebben en te behoeden, in voorspoed en tegenspoed, in goede en kwade dagen (Mevrouw Salverius zit op de achterste rij. Zij wendt zich tot haar buren en zegt me een schrille stem): Mevr. SALVERIUS: Wat een schattige trouwpartij. Het is de schattigste trouwpartij die ik ooit gezien heb. Oh, ik ben dol op een mooie bruiloft, U ook niet? Ziet de bruid er niet snoezig uit? ROBERT: Ja. REGISSEUR : Belooft gij, Elisabeth Weber, Uw man te zullen liefhebben, te dienen en bij te staan, in voorspoed en in tegenspoed, in goede en in kwade dagen Mevr. SALVERIUS : Ik kan me niet herinneren it zon beeldige trouwerij gezien te hebben. Ik moet er altijd van huilen. Het is zo heerlijk, jonge mensen zo gelukkig te zien, vindt U ook niet? Oh, het is zalig. (De ring. De kus. Het toneel is plotseling een stil tableau, De regisseur, zijn blik in de verte, zegt tegen het publiek): REGISSEUR: Tweehonderd paren heb ik al getrouwd. Geloof ik erin? Ik weet het niet. A. trouw met B. en zo duizenden millioenen. Het huisje, de kinderwagen, de Zondagsuitstapjes, de eerste rheumatiek, de kleinkinderen, de tweede rheumatiek, het sterfbed, de laatste wilsbeschikking, het testament. En keer op de duizend is het interessant. Kom, laat spelen de Bruidsmars van Mendelssohn. (Het orgel speelt. De bruid en bruidegom gaan langs het hoofdpad, stralend, maar een grote waardigheid
.., . . . ... . .

betrachtend) Mevr. SALVERIUS : Is het geen enig paar? Nog nooit heb ik zon schattige trouwpartij meegemaakt. Ze zullen vast gelukkig worden. Ik zeg altijd maar: geluk, daar gaat het om. Het allerbelangrijkste in deze wereld is gelukkig zijn. (De bruid en de bruidegom zijn in de zaal gekomen. Een fel licht beschijnt heiz. Zij gaan stralend weg) REGISSEUR: En dit is het einde van het tweede bedrijf. Vijftien minuten pauze, dames en heren.

. .

60

61

DERDE BEDRIJF Gedurende de pauze heeft het publiek de spelers liet toneel in orde zien maken. Op de rech terhelft zijn tien of twaalf gewone stoelen neerge zet in drie rijen met het gezicht naar de zaal. Dit zijn de graven op het kerkhof, Tegen het einde der pauze komen de spelers op en nemen hun plaatse n in. Op de eerste rij ievr, PUt, Simon Stimsoiz. Op de tweede rij o,a. Mevrouw Salverius, Op de derde rij ook Will 11 Weber. De doden zitten rustig, maar zonder slijfheid, zeer geduldig, doch zonder lasteloosheid. De regisseur neemt zijn gebrui kelijke plaats weer in en wacht tot de zaallichten uitgaan. REGISSEUR: Deze keer zijn er negen jaar voorbij gegaan , vrienden het is zomer 1913. Er is langzamerhand veel veranderd in Olmendam. Paarden werden hoe langer hoe zeld zamer. De boeren komen naar de stad per auto. Het meest veranderd zijn de jonge mensen, lijkt me. Ze willen steeds maar naar de bioscoop, ze willen net zulke kleren dragen als ze daar zien. Zij willen grootsteeds worden. Iedereen sluit nu s nachts zijn voordeur af. Er zijn in de stad nog wel geen inbrekers, maar iedereen heeft van ze gehoord. Maar toch, het zal U verwonde ren, ondanks alles verandert er niet veel in Olmen dam. U wilt zeker wel eens weten, wat al die stoelen hier betekenen. De pienteren onder U hebben het al wel begrepen. Ik weet niet hoe U die dingen voelt; maar dit is werkelijk een mooie plaats. Het is op een heuvel een winderige heuvel veel lucht en wolken rondom, dikwijls volop zon en maan en sterren . Als

het eens een mooie dag is, moet U hier boven komen en zien naar de zachtglooiende heuvelrijen vervloeiend in een wazig blauw en verder weg kunt U, wanneer U een kijker hebt, de dorpjes in de omtrek herkennen en U hebt hier een prachtig uitzicht op het glanzend lint van de rivier en daar vlak beneden (hij wijst in de zaal) ligt Olmendam. Ja, het is een prach tig plekje. Brem en seringen. Ik vraag me af, waarom de mensen zo graag begraven willen worden op pom peuze begraafplaatsen, terwijl ze al die tijd hier buiten hadden kunnen liggen. Daar in die hoek (hij wijst naar links) zijn de oudste grafstenen, van protestanten, sterke geesten, die om des geloofs wil gevlucht zijn uit Frankrijk. Vaak lopen dagjesmensen hier en lachen om de vreemde woorden op de stenen het kan geen kwaad. En er komen genealogen die veel geld krijgen van grote stadsmensen om voorou ders op te snorren. Ze willen bewijzen, dat ze afstam men van de alleroudste families och, dat kan ook geen kwaad , zou ik denken. Van welke kant je het menselijk ras ook benadert, er zijn altijd lagen en nog eens lagen van dwaasheden. Dit is het nieuwe gedeelte van het kerkhof. Hier is onze oude vriendin, Mevrouw Pitt. En laat eens kijken, hier is Simon Stimson, organist van de Hervormde Kerk. En daarginds Mevrouw Salverius, U weet wel, die zo verrukt was van de bruiloft. Ja en nog een massa anderen. En Willy, de zoon van Hoofdredacteur Weber; zijn blinde darm is doorgebroken, toen hij aan het kamperen was. Ja, een oceaan van leed is hier tot rust gekomen. Mensen, wanhopig van verd riet, hebben hun dierbaren hier naar de heuvel gebracht. We weten allen hoe het is de tijd gaat verder zonnige dagen regendagen sneeuw Tja, ja, ja. Wij allen zijn blij, dat zij hier op zon mooi plekje liggen en tenslotte komen wij hierzelf ook als ons lied uit is. Dit is ongetwijfeld een belangrijk deel van Olmendam. Veel gedachten stijgen naar hier, dag en nacht, maar zonder de hulp van een postkantoor.

62 63

Nu ga ik IT iets vertellen wat U allang weet. U weet het evengoed als ik; maar U realiseert het zich niet dikwijls en staat er niet vaak bij stil. Het doet er niet toe wat de mensen zeggen met hun woorden wij weten allen dat er iets is dat eeuwig is. Het zijn niet onze huizen en niet onze namen en het is niet de aarde en het zijn zelfs niet de sterren diep in ons binnenste weet ieder van ons dat er iets is dat eeuwig is, en dat ,,dat iets te maken heeft met menselijke wezens. Alle grote denkers, die ooit leefden, hebben het ons al vijfduizend jaar lang verteld en toch sta je ervan versteld, hoe de mensen het steeds weer uit het oog verliezen. Op de een of andere manier is er binnen in ons iets dat eeuwig is. In ieder menselijk wezen.

(pauze)
U weet evengoed als ik, dat de doden niet lang met hun gedachten bij ons, levenden, blijven. Langzaam, heel langzaam aan, laten zij de aarde los en de idealen die zij hadden de genoegens die zij hadden en de pijn, die zij geleden hebben en de mensen, die zij liefhadden Zij dwalen langzaam vervreemdend van ons af z zou ik het willen uitdrukken langzaam vervreemdend. Ja, ze blijven hier, terwijl hun aards omhulsel langzaam vergaat vergaat en allengs worden zij on verschilliger voor wat er in Olmendam gebeurt. Ze wachten. Ze wachten op iets, waarvan ze voelen, dat het komen zal. Iets belangrijks en geweldigs. Wachten zij er niet op, dat het eeuwige in hen zich volledig zal openbaren? Sommige van die dingen, die ze zullen gaan zeggen, zullen U misschien kwetsen, maar het is nu eenmaal zo: moeder en dochter man en vrouw vriend en vijand geld en geldwolf al die verschrikkelijk belangrijke dingen verbleken hier als het ware. En wat blijft er over, mevrouw Smidt, als de herinnering aan U is vervlogen en niemand meer weet wie U was? (Hij kijkt enkele ogenblikken naar de men
. . . . . . .

. .

...

sen in de zaal, wendt zich dan weer naar het toneel) Maar laten we verder gaan. Er zijn hier nog genoeg levende mensen. Daar is Jos Jonkers, onze begrafenisondernemer, die een vers gedolven graf komt inspec teren. En hier komt een Olmendamse jongen, die jaren geleden naar het buitenland ging. (Jos Jonkers is achter op het toneel bezig gewee st. Sam Krane komt op van links en wist zich het voorhoofd af. Hij heeft een parapluie bij zich en slenter t naar het voortoneel) SAM KRANE: Goeie middag, Jos. JONKERS: Goeie middag, goeie middag. Laat eens kij ken, kennen wij elkaar? SAM KRANE: Ik ben Sam Krane. JONKlRS: Nee maar. ouwe jongen! Ik had moeten weten, dat jij voor deze begrafenis over zou komen . Je bent lang weg geweest, Sam. SAM KRANE: Ja, meer dan twaalf jaar. Ik heb een zaak in Parijs tegenwoordig. Maar ik was hier in de buurt, toen ik hoorde, dat mijn nichtje gestorven was en toen heb ik het zo ingepikt, dat ik mijn ouwe geboorteplaats nog weer eens kon opzoeken. Je ziet er goed uit. JONKERS: Och ja, ik mag niet klagen. Een droevige tocht vandaag, Samuel. SAM KRANE: Ja. JONKERS: Ja, ja, ik zeg altijd weer: ik heb het land aan mijn vak, als er een jong mens is gestorv en. Ik zie dat je een parapluie bij je hebt. Het kon wel gaan regenen en dat maakt het nog treuriger, vind je niet? Ze kunnen nu elk ogenblik hier zijn. Ik ben hier vandaag al vroeg gekomen. Mijn zoon regelt alles in het sterfhuis. SAM KRANE (leest op de grafstenen) : De ouwe boer Teeuwis, daar heb ik heel wat regels voor gespit. Hij had last van jicht. JONKERS: Ja, boer Teeuwis hebben we al een jaar of wat geleden hier naar boven gebracht. 65

64

1
)
SAM KRANE (starend naar de knien van Mevr. PUt): Ik was heleNee maar, hier ligt tante Johanna is ook zo. dat zo, ook is dat zij dat maal vergeten JONKERS: Ja, dokter Pitt verloor zijn vrouw een jaar ongeveer deze tijd van het of twee, drie geleden jaar. En deze dag is weer een hele slag voor hem. Mevr. PITT (tegen Simon Stimson, met egale stem): Dat is de zoon van mijn zuster Carolien, Sam Sam Krane. STIMSON: Ik voel me nooit op mijn gemak als zij hier zijn. Mevr. PITT: Simon. STIMSON: Zij met hun onzin en hun vervloekte vreugdelied van het in leven zijn Mevr. PITT : Simon, hou je kalm. SAM KRANE: Zoeken ze hun opschriften meestal zelf uit, Jos? meestal niet. Doorgaans kiezen de .JONKERS : Nee nabestaanden iets. SAM KRANE: Niets voor tante Johanna. Van de zusters Rozendaal zijn er niet veel meer over. Eens kijken Ik zou graag het graf van vader en waar zijn moeder nog eens willen zien. laan P. JONKERS: Daarginds bij de Kranes SAM KRANE (leest het grafschrift van Stimson) : Hij was organist in de kerk, niet? Hm. Hij dronk nogal veel, zeiden ze altijd. JONKERS: We deden altijd allemaal net alsof we er niets van wisten. Hij heeft een hoop narigheid gehad. Och, die muziekmensefl zijn nu eenmaal anders dan wij, h? (Achter zijn hand) : Hij heeft zich van kant gemaakt. SAM KRANE: Oh ja? JONKEES: Hij heeft zich opgehangen op zolder. Ze hebben geprobeerd het stil te houden, maar het is natuurlijk uitgelekt. Zijn vrouw is pas hertrouwd met wethouder Barlings. Ik heb haar heel wat keertjes s avonds door de straten zien gaan, op zoek naar
. . . .
.

...

haar man. Denk je dat eens jn. En nu getrouwd met wethouder Barlings. Hij heeft zijn eigen grafschrift gekozen. Kijk maar. Dichtregels zijn het niet. SAM KRANE: Het zijn alleen maar een paar noten wat is het? JONKERS: Geen flauwe notie. Het heeft indertijd wel in alle kranten gestaan. SAM KRANE: Jos, waar is ze aan gestorven? JONKERS: Wie? SAM KRANE : Mijn nichtje. JONKERS: Weet je dat niet? Het ging mis met een be valling. Eens kijken, vandaag is het Vrijdag het is nu bijna een week geleden. SAM KRANE (steekt de parapluie op) : Leefde de baby? JONKERS (zet zijn kraag op) : Nee. Het was haar tweede trouwens. Ze hebben nog een jongetje van een jaar of vier. SAM KRANE: Is dat daar het graf? JONKERS : Ja, we hadden hier bij de familie geen plaats meer. Daarom beginnn we nu met een hele nieuwe ,,afdeling-Pitt daarginds bij laan B. Neem me niet kwalijk. Daar komen ze. DE DOODEN (niet luguber; maar met een huiselijk accent) : De regen zal goed doen. Ja, alles was langzamerhand finaal uitgedroogd. Het ziet er niet naar uit dat het lang zal duren. Dirksen, weet je nog, die overstroming van 79? Toen de bruggen helemaal waren weggeslagen. (Achter op liet toneel komt van links naar rechts een stoet op. Vier mannen dragen een doodkist, die voor ons onzichtbaar is. Alle anderen lopen onder parapluies. Men kan vaag onderscheideiz: Dr. Pitt, I?obert, de Webers enz. Zij scharen zich rond het graf achter op het toneel, iets links uit het midden) Mevr. SALVERIUS: Wie is het, Johanna? T Mevr. PITT (zonder op te zien) : Mijn schoondochter, Liesbeth Weber. Mevr. SALVERIUS (licht verwonderd, maar zonder
. ...

66

emotie) : Nee maar. De weg hierheen zal ontzettend modderig geweest zijn. Waar is ze aan gestorven, Johanna? Mevr. PITT: In het kraambed. (bijna met een lach) Ik was dat alles haast vergeten. Och, wat is het leven toch vreselijk (met een zucht) en heerlijk. STIMSON (met een zijdelingse blik): Heerlijk, oh ja? Mevr. PITT : Simon. Denk er aan. Mevr. SALVERIUS: Ik herinner me Liesbeths bruiloft nog goed. Wat een beeldige bruiloft. En ik weet nog, dat ze prachtig kon voordragen. Liesbeth was een van de knapste meisjes, die ooit eindexamen deden, dat heb ik de directeur meer dan eens horen zeggen. Ik ben nog bij hen geweest op hun nieuwe boerderij, vlak voor ik stierf. Wer1elijk een prachtige boerderij. EEN VROUW UIT DE DODEN: Aan dezelfde weg waar wij woonden. EEN MAN UIT DE DODEN : Ja, niet ver van het kampeerterrein. Weet je nog wel, Willem? Bij dat meertje, waar wij met Oranjefeest altijd heengingen. n Flinke boerderij. (Pauze. Zij zwijgen. De groep bij liet graf begiizt te zingen Blessed be the tie that binds) EEN VROUW UIT DE DODEN : Dat heb ik altijd zon mooi gezang gevonden. H, ik hoopte al zo, dat ze een gezang zouden zingen. EEN MAN UIT DE DODEN : Mijn vrouw mijn tweede vrouw kent alle coupletten van bijna alle gezan gen. Het is een mirakel ze kent ze allemaal uit haar hoofd. (Pauze. Plotseling komt Liesbeth van onder de parapluie te voorschijn. Ze is in het wit. Haar haar hangt los langs haar rug en zij draagt een witte strik als een klein meisje. Ze komt langzaam, aarzelend, naderbij, kijkt verwonderd naar de doden, een beetje verbijs terd. Halverwege blijft ze staan en glimlacht flauw Ijes) LIESBETH: Hallo.

STEMMEN: Hallo, Liesbeth. Dag Mevr. Pitt. LIESBETH : Dag moeder. f PITT : Liesbeth. \ Mevr. LIESBETH: Hallo. (Het gezang gaat verder. Liesbeth kijkt om naar de begrafenis. Zij zegt dromerig) : Het regent. PITT : Ja Mevr. ze gaan zo weg, kind. Probeer all leen maar tot rust te komen. (Liesbeth gaat zitten op de lege stoel izaast Mevr, Pitt) LIESBETH: Het lijkt me duizend en duizend jaar geleden, dat ik Wat dom zien ze eruit. Ze hoeven er toch niet zo uit te zien. A Mevr. PITT : Kijk nu maar niet naar ze, mijn kind. Ze gaan zo weg. LIESBETH : Oh, ik wou dat ik hier al veel langer was. Het is alles nog zo vreemd. Dag meneer Stimson. STIMSON: Dag Liesbeth. (Liesbeth kijkt nog steeds om zich heen met een bleke en verwonderde glimlach; maar haar blik gaat even niet terug naar de begrafenis. Als wil zij de gedacli ten daaraan verdrijven, begint zij een beetje zenuw achg te praten tegen Mevr, Put) LIESBETH: Moeder, Robert en ik hebben van de boerderj iets geweldigs gemaakt. We hebben daarbij steeds aan U moeten denken. We hadden U zo graag de nieuwe schuur laten zien en een grote lange gemet selde drinkbak voor het vee. Dat hebben we van hef geld laten maken, dat U ons hebt nagelaten. /( Mevr. PITT: Heb ik dat? LIESBETH: Weet U dat niet meer, moeder? Uw erfenis? En het was wel duizend gulden. Mevr. PITT: Jawel, jawel, Liesbeth. LIESBETH: Die drinkbak is zo gemaakt, dat hij nooit overloopt en dat het water nooit zakt beneden een bepaald peil. Het is prachtig. (Haar stem zinkt weg en haar ogen keren terug naar de groep bij het graf) Het zal voor Robert niet meer hetzelfde zijn, zonder mij, maar het is een mooie boerderij (Plotseling kijkt ze

68

69

Mevr. Put aan) De levenden begrijpen het niet, is hel wel? niet zo goed. Mevr. PITT: Nee, mijn kind LIESBETH: Het is net of ze zijn opgesloten in kleine doosjes, h? Ik heb het gevoel dat het duizend jaar Mijn zoon is vandaag geleden is, dat ik ze kende bij Mevrouw Warners. (ze bemerkt mijnheer Wainers onder de doden) Oh, mijnheer Warners, mijn kleine jongen is vandaag een dagje bij U thuis. WARNERS : Oh ja. LIESBETH: Ja, hij vindt het daar altijd zo heerlijk. Moeder, re hebben ook een Ford. Nooit iets mee aan de hand. Ik kan niet chaufferen. Moeder, wanneer een van gaat dat gevoel voorbij? dat gevoel van lang Hoe zijn? te hen Mevr. PITT: Sst, kind. Je moet alleen maar wachten en geduldig zijn. LIESBETH (met een zucht) : Ja, ik weet het wel Kijk, ze zijn klaar. Ze gaan weg. : Mevr. PITT : Sst. (De parapluies verlaten het toneel. Dr. Put gaat naar het graf van zijn vrouw en blijft daar een ogenblik staan, Liesbeth kijkt op naar zijn gezicht. Mevr. Pitt slaat de ogen niet op.) LIESBETH: Kijk. Vader brengt U wat van mijn bloemen. Wat lijkt hij toch op Robert, ziet U wel? Oh, moeder, ik heb nooit beseft hoe zorgelijk levende mensen zijn en hoe ze rondtasten in het duister. Van de morgen zorgelijk allemaal. tot de avond (Dr, PUt gaat weg) DE DODEN: Het is wat koeler geworden. Ja, die regen heeft het wat opgefrist. Het is altijd hetzelfde met die Noordoostenwind. Als het niet regent blijft het drie dagen waaienYJe zult zien dat het voor donker nog opkiaart, dat is meestal zo. (Een gestadige rust komt over het toneel. De regisseur verschijnt rokend bij zijn proscenium-hoek. Liesbeth gaat plotseling overeind zitten en haar valt iets in)

;b

)(

LIESBETH: Maar moeder, het is mogelijk om terug te naar de levenden. Ik gaan, het is toch mogelijk Zojuist nog moest ik zeker het Ik weet voel het. voor n aan de boerderij weer denken aan ogenblik was ik daar, met mijn baby op mijn schoot, zo helder als de dag. Mevr. PITT : Natuurlijk is het mogelijk. LIESBETH: Ik kan weer teruggaan en al die dagen opwaarom niet? nieuw doorleven t jX.Mevr. PITT: Het enige wat ik kan zeggen, Liesbeth, is: doe het niet. LIESBETH (doet een paar stappen naar de regisseur): en weer leven Maar het is zo ! Ik kan teruggaan daarginds. REGISSEUR: Ja, sommigen hebben het geprobeerd, maar zij kwamen weer gauw terug. Mevr. PITT : Doe het niet, Liesbeth Mevr. SALVERIUS: Liesbeth, doe het niet. Het is niet zoals je denkt. LIESBETH: Maar het is geen treurige dag, die ik wil beleven. Ik zal een gelukkige uitkiezen. Ik zal kiezen de dag toen ik voor het eerst bewust werd van Robert te houden. Dat kan toch niet smartelijk zijn? (Zij zijn stil. haar vraag brengt de regisseur in be weging) REGISSEUR: Je leeft die dag niet alleen maar, maar ie ziet en voelt jezelf die dag leven. LIESBETH : Oh ja? REGISSEUR: En terwijl je zelf toekijkt, zie je, wat zij daarginds nooit weten. Je ziet de toekomst. Je zult weten, wat daarna gebeuren zal LIESBETH: Maar is dat dan zo smartelijk? Mevr. PITT: Dat is nief de enige reden, waarom je het niet doen moet, Liesbeth. Wanneer je hierwt langer geweest bent, zul je inzien, dat wij hie3 in de hoop alles zo gauw mogelijk te vergeten, en alleen klaar te zijn maar denken aan wat voor ons ligt voor wat voor ons ligt. Als je hier wat langer bent,
. . . . . . . . . . . .
,

. .

70

71

zal je dat alles gaan begrijpen. LIESBETH (zacht) : Maar moeder, hoe zal ik het leven ooit kunnen vergeten? Het is alles wat ik ken. Alles wat ik had. (Mevrouw Pitt antwoordt niet) LIESBETH: Meneer Stimson, bent U teruggegaan? STIMSON (scherp) : Nee. LIESBETH: U, mevrouw Salverius? Mevr. SALVERIUS: Och Liesbeth. Het is niet verstandig. Heus niet. Het enige wat we kunnen doen is je te waarschuwen. Het zal heel anders zijn dan je je voor stelt. LIESBETH(langzaam): Maar dat is toch iets wat ik zelf moet uitmaken?! Ik zal in ieder geval een gelukkige dag kiezen. Mevr. PITT : Doe dat niet. Neem tenminste een onbe langrijke dag. Kies de meest onbelangrijke dag uit je leven. Het zal nog belangrijk genoeg zijn. LIESBETH (tegen de regisseur) : Dan kan het niet zijn na mijn huwelijk, of nadat baby geboren was. Maar ik kan toch tenminste een verjaardag kiezen, niet? Ik kies mijn twaalfde verjaardag. REGISSEUR: Goed. Elf Februari, 1899. Een Dinsdag. Heb je voorkeur voor een bepaalde tijd van de dag? LIESBETH : Oh, ik verlang de hele dag. REGISSEUR: Dan beginnen we s morgens vroeg. Misschien herinner je je nog, dat het dagenlang had gesneeuwd; maar de avond te voren was het opgehou den, en op straat waren ze bezig sneeuw te ruimen. De zon gaat op. LIESBETH (met een kreet) : Daar is de Hoofdstraat oh, kijk, daar de winkel van Dijkstra voor de verbouwing.... En daar de stalhouderij. (Zij loopt naar de achterkant van liet toneel) REGISSEUR: Ja, het is 1899. Het is veertien jaar ge
. ...

leden. LIESBETH: Oh, daar is de stad zoals ik die zag als klein meisje. En kijk toch, daar is dat oude witte 72

hekje, dat vroeger nog om ons huis stond. Vreemd, ik houd dat was ik vergeten. Oh, ik houd er van er zo van. Zijn ze binnen? REGISSEUR: Ja, je moeder kan ieder ogenblik naar beneden komen om voor het ontbijt te zorgen. LIESBETH (zacht) : Ja? Heus? REGISSEUR: En weet je nog; je vader was een paar dagen op reis geweest; hij kwam terug met de vroege trein. LIESBETH : Nee, dat REGISSEUR: Hij had een renie gehad met zijn oude studievrienden en had een redevoering gehouden op de universiteit. LIESBETH: Kijk. Daar heb je Tommy Roest. En daar is onze politieagent. Hoe kan dat; hij is dood; hij is overleden. (De regisseur trekt zich terug in zijn hoek. Men hoort stemmen van Tommy Roest, Agent Snapper en Kees Lammers links van het toneel). Blessie. Morgen, Tommy. LAMMERS: Horrt Blessie TOMMY: Morgen, Kees. LAMMERS: Vroeg op vandaag TOMMY: Ik moest een vent naar huis brengen die bijna doodgevroren was. Te veel gedronken en in de sneeuw in slaap gevallen. Toen ik hem wakker schudde, dacht hij, dat-ie in zijn bed lag. LIESBETH : Nee maar, daar heb je Tommy Roest TOMMY: Morgen Snapper, morgen Kees. (Tommy af. Mevrouw Weber is in haar keuken verschenen, maar Liesbeth ziet haar niet tot zij roept) Tijd om Mevr. WEBER: Kin-de-ren. Willy. Liesbeth. op te staan. LIESBETH: Moeder, hier ben ik. Oh, wat ziet zij er jong uit. Ik wist niet, dat moeder ooit zo jong geweest is. Oh. Mevr. WEBER: Kom naar beneden en kleed je bij de kachel aan, als je wilt, maar schiet op. (Kees Lammers is langs de Hoofdstraat gekomen en
. . .

...

73

brengt de melk aan de deur van Mevrouw Weber) wat is het koud. Mevr. WEBER : Morgen, Kees. Brrr Mevr. WEBER: Jonge, jonge. Pak je maar goed in. (Zij neemt rillend van de kou haar flessen mee naar binnen) LIESBETH (moeilijk) : Moeder, ik kan mijn blauwe haarlint nergens vinden. Mevr. WEBER: Je kijkt met je neus, kind. Ik heb het op de toilettafel, vlak speciaal voor je klaar gelegd voor je neus. Als het een slang was zou hij je bijten. (zij legt haar hand op haar LIESBETH : Ja, oh ja hart, Meneer Weber komt de Hoofdstraat af, waar hij agent Snapper tegenkomt) WEBER : Morgen, Snapper. SNAPPER: Morgen, meneer Weber. Vroeg op de been. WEBER: Ja, ik kom zo van mijn ouwe universiteit. Nog iets aan de hand geweest? SNAPPER: Vanmorgen moest ik een van die zigeuners opvissen. Het scheelde geen haar of hij was doodgevroren. WEBER: Dat moet in de krant. SNAPPER: t Was niks bijzonders. LIESBETH (fluisterend) : Vader. (Weber stampt de sneeuw van zijn schoenen en gaat zijn huis binnen) WEBER: Morgen, moeder. Mevr. WEBER: Hoe is het gegaan, Louis? WEBER: Prachtig, prachtig. Ik heb ze het een en ander verteld. Mevr. WEBER: Heb je weer de hele nacht niet geslapen in de trein? WEBER: Nee! Ik heb nog nooit een oog dicht kunnen doen in die Puilmanwagens. Mevr. WEBER : Louis, ik geloof toch wel dat we het ons kunnen veroorloven, dat je zon enkele keer eens een plaats in een slaapwagen reserveert. WEBER: Alles goed hier? Mevr. WEBER: Ja, ik geloof niet dat hier iets bijzonders

is gebeurd. Het is alleen erg koud. Kees Lammers vertelde net, dat het bij hem tien graden had gevroren. WEBER: Nou, het was daarginds nog veel kouder. De oren van de studenten vielen haast af. Het is gewoon onchristeljk. Stonden er nog fouten in de krant? Mevr. WEBER: Niet dat ik gezien heb. De thee is (hij wil naar boven gaan) klaar. Als je trek hebt th vandaag jarig is. Liesbe Louis. Vergeet niet dat mee te brengen? haar voor iets t gedach aan er je Heb WEBER (klopt op zijn zak) : Ja, ik heb iets meegebracht. Mevr. WEBER: Ik hoop in s hemelsnaam maar, dat mijn cadeautje in de smaak zal vallen. Ik had moeite genoeg om het te krijgen. Kinderen. Voortmaken. Voortmaken. WEBER: Waar is mijn kleine meisje? Waar is mijn kleine jarige meisje? (hij gaat links af) Mevr. WEBER: Hou haar nou niet op, Louis. Je ziet haar zo aan het ontbijt. Ze is toch al zo langzaam. Opschieten kinderen. Het is acht uur. Denk erom, ik waarschuw jullie niet meer LIESBETH (zacht, meer verwonderd dan verdrietig): Ik houd het niet uit. Ze zijn zo jong en mooi. Waarom moesten ze oud worden? Moeder, ik ben hier. Ik ben volwassen. Ik hou van jullie, van alles. Ik heb geen ogen genoeg om naar alles te kijken. Daar is de kastanje. (zij loopt door de Hoofdstraat) Daar is de drogisterij van Dijkstra. En daar is de H.B.S., altijd en eeuwig, en eeuwig. En daar is de Remonstrantse Kerk, zo dier. waar ik trouwde. t Is alles zo dierbaar zo dierbaar. baar (De regisseur wenkt haar uitnodigend. Hij wijst naar haar huis. Ze zegt ademloos ,,Ja en gaat er heen) Goede morgen, moeder. Mevr. WEBER (onder aan de trap, kust haar zakelijk): Zo lieverd, hartelijk gelukgewenst met je verjaardag
. . . .

74

75

en dat je het nog maar dikwijls mag vieren. Er liggen een paar cadeautjes voor je op tafel. LIESBETH: Moeder, dat had U niet moeten doen. (zij werpt een aizgstige blik op de regisseur) Ik kan ik kan niet. niet Mevr, WEBER (naar de zaal gekeerd, bezig) : Maar verjaardag of geen verjaardag, ik wil, dat je kalm en goed ontbijt. Je moet er nog van groeien en een flinke stevige meid worden, (ze gaat naar de trap en roept) Willy. Willy. Denk er aan dat je je goed wast. En maak een beetje voort, alles wordt koud. (zij keert terug naar de kachel met haar rug naar Liesbeth gekeerd. Liesbeth maakt haar pakjes open) Dat in het blauwe papier is van tante Cottie en ik heb zon idee, dat je wel kunt vermoeden van wie dat ansichtkaarten-album afkomstig is. Ik vond het op de stoep, toen ik de melk haalde. Robbie Pitt moet de kou al heel vroeg getrotseerd hebben echt aardig van hem. LIESBETH (in zichzelf) : Oh, Robbie. Dat had ik vergeten Mevr WEBER: Je spek goed kauwen. Dat houdt je warm op zon koude dag als vandaag. LIESBETH (zacht maar dringend) : Oh, moeder, kijk toch n ogenblik naar me alsof U me werkelijk zag. Moeder, veertien jaren zijn voorbij gegaan. Ik ben dood. U bent grootmoeder. Ik trouwde met Robbie Pitt, moeder. Willy is ook dood. Zijn blinde darm is doorgebroken, moeder, toen hij uit kamperen was. Het was voor ons allemaal een groot verdriet. Weet U niet meer? Maar nu voor n ogenblik, zijn we weer allemaal l)ij elkaar. Moeder, n ogenblik zijn we gelukkig. Laten wij elkaar aankijken. Mevr. WEBER: Dat in het gele papieris iets, dat ik op zolder heb gevpnden, tussen dingen van grootmoeder. Je bent nu oud genoeg om het te dragen en ik dacht zo, dat je het graag zou hebben. LIESBETH: En dat heb ik van U. Oh, moeder, het is

snoezig en juist wat ik zo dolgraag wilde hebben. Het is prachtig. (Zij slaat haar armen om haar moeders hals. Haar moeder gaat door met redeneren, maar het doet haar kennelijk pleizier) Mevr. WEBER : Ja, ik hoopte al, dat je er blij mee zou zijn. Ik heb er verschrikkelijk voor moeten lopen. We konden het hier niet krijgen en dus moest het helemaal uit de stad komen. (lachend) Willy heeft ook iets voor je. Hij heeft het op tiinmerles gemaakt en is er erg trots op. Toon hem vooral dat je er verrukt mee bent. Vader heeft ook een verrassing daar komt hij. voor je. Wat het is, weet ik niet. Sst WEBER (achter de schermen) : Waar is mijn eigen kleine meisje? Waar is mijn jarige kleine meisje? LIESBETH (hardop tegen de regisseur) : Ik kan niet. Ik kan niet verder gaan. Oh, oh, het gaat zo gauw. We hebben geen tijd om elkaar aan te zien. (ze barst in snikken uit. Op een teken van de regisseur verdwijnt Mevr, Weber) Zo had ik het me niet voorgesteld. Dat het leven maar voortgaat en voortgaat en we het niet naar mijn naar de heuvel zagen. Breng me terug graf. Maar wacht. Nog n ogenblik. Vaarwel, vaarwel, Moeder en Vader. wereld. Vaarwel, Olmendam en de zonne Vaarwel het tikken van de klokken bloemen van moeder. En eten en koffie. En pasge en slapen en streken jurken en warme baden wakker worden. Oh, aarde, je bent zo wonderbaarlijk, dat niemand dat alles kan beseffen. (zij kijkt naar de regisseur en vraagt plotseling, door haar tranen heen) Zijn er wel menselijke wezens, die zich ooit rekenschap geven van het leven, terwijl zij het leven? Van iedere, iedere minuut? REGISSEUR: Nee. (pauze)
. . . .

. .

Heiligen en dichters misschien ervan.

iets begrijpen zij

76

77

LIESBETH: Ik ben gereed om terug te gaan. (zij gaat zitten naast Mevrouw Pitt) Moeder Pitt, ik had naar U moeten luisteren. Nu wil ik een tijdlang uitrusten. Oh moeder, ik heb het allemaal gezien. Ik zag Uw tuin. 9 )3 Mevr. PITT : Oh ja, mijn kind? LIESBETH: Dat is het, wat alle mensen zijn. Blinden. Mevr. PITT: Kijk, het klaart op. De sterren breken door. LIESBETH : Oh, meneer Stimson, ik had naar hen moeten luisteren. STIMSON (met stijgende heftigheid, snijdend) : Ja, nu weet je het. Nu weet je het. Zo was het leven. Rondtastend in een dichte mist van onwetendheid; een op en neer gaan, vertrappend de gevoelens van hen van hen die bij je horen. De tijd verkwistend en verspillend alsof je over duizenden jaren kon be schikken. Altijd overgeleverd aan de een of andere dat is nu zeifzuchtige hartstocht. Nu weet je het dat gelukkige bestaan, waar je zo graag naar terug wilde en zien wilde. Heb je ze toegeroepen? Heb je ze aangeroepen? LIESBETH : Ja, dat heb ik gedaan. STIMSON: Nu heb je ze leren kennen zoals ze zijn: geslagen met onwetendheid en blindheid. Mevr. PITT (levendig) : Simon, dat is niet de hele waarheid en dat weet je heel goed. (de doden zijn onrustig geworden) DE DODEN: Dirksen, de wind steekt weer op, lijkt het wel. ik kan vanavond maar niet LIESBETH: Oh, liefste, los komen van mijn herinneringen. Het is verbazend koud voor Juni, vinden jullie ook niet? Mevr. PITT: Nu zie ik wat je gedaan hebt, jij en je opstandige geest maken ons hier onrustig. Liesbeth, kijk toch naar die ster. De naam ben ik vergeten. DE DODEN: Ik ken ze langzamerhand allemaal, alle maal, maar de namen ken ik niet. Mijn zoon Marinus was een zeeman, die kende ze allemaal. s Avonds ging hij voor het huis zitten en noemde ze allemaal bij de

namen. Ja, dat was een wonder. Een ster is allerbest Ja, dat is zo. gezelschap. Ja, ja STIMSON: Daar komt er een van hen aan. DE DODEN: Dat is vreemd. Het is nu geen tijd voor een van hen om hier te komen. Almachtige genade. LIESBETH: Moeder, het is Robert. Mevr. PITT : Sst, kind. Enkel tot rust komen. LIESBETH : Het is Robert. (Robert komt van links en nadert langzaam) EEN MAN UIT DE DODEN: En mijn jongen, Marinus, die al de sterren kende, zei altijd dat het millioenen jaren duurde, voordat het licht van zon sterretje hier op de aarde aankomt. Het is haast niet te gemillioenen loven, h, maar dat is wat hij altijd zei jaren. ANDER: Dat zeggen ze. EEN(Robert werpt zich neer op het graf van Liesbeth) DE DODEN: Hemel. Dat is nu toch geen manier van doen. Hij hoorde thuis te zijn. LIESBETH: Moeder? ,Mevr. PITT: Ja, Liesbeth? LIESBETH: Zij begrijpen niet veel, wel? ,Mevr. PITT: Nee, kind, niet heel veel. (De regisseur komt van rechts, Hij houdt met een hand een donker gordijn vast, dat hij langzaam voor het toneel trekt. In de verte hoort men een klok slaan) BEGISSEUR: Bijna iedereen slaapt nu in Olmendam. Ei zijn maar een paar lichten aan. Kees Kat, in het S(iflhUis, heeft juist de laatste trein door laten gaan. I: de stalhouderij zitten laat nog een paar mensen t( praten. Ja, de lucht klaart op. Daar zijn de sterO hun oude, oude kruistochten langs de hemel. fl.1) I)(, g(Iecrden zijn het er nog niet over eens, maar ze vermoeden dat er geen levende wezens op zijn. Iiikel krijt of vuur. Alleen die ne, de aarde, is altijd flhlfl het werk, aldoor aan het werk om iets te be rIken, I)e inspanning is z groot, dat na iedere zes

79

78

\j<

iL,
gaat uitrusten. tien uur iedereen gaat slapen, (Hij windt zijn horloge op) U ook maar te Elf uur in Olmendam. Gaat Em ruste, evenals wij. Goede nacht.

EINDE

80

Vous aimerez peut-être aussi