Vous êtes sur la page 1sur 43

http://www.exercisesinburgering.

nl/inburgering-buitenland/zinnen-herhalen/01-06
Oefening 1 Aan het eind van de maand is mijn geld altijd op. Achter de wolken schijnt de zon. Achter deze zin komt een punt. Aisha wast haar baby. Ali mag met zijn vader mee naar Schiphol. Ali viel in slaap, hij was erg moe. Alle wegen leiden naar Rome. Als iets ingewikkeld is dan is het moeilijk Als ik ga winkelen koop ik vaak schoenen. Als ik op reis ga neem ik mijn koffer mee

Oefening 2 Als je iets niet weet dan moet je het vragen Als je niet opschiet zul je te laat zijn. Als kind wilde ik altijd naar het strand gaan. Als ze tenminste op tijd zijn. Amerika voetbalt vanavond tegen Marokko Anders nog iets ? Bemoei je er niet mee. Bemoei je met je eigen zaken! Ben je bang voor die grote hond? Ben je getrouwd?

Oefening 3
Beter een half ei dan een lege dop. Bij dat ongeluk is hij aan de dood ontsnapt Bij de gemeente kun je je paspoort ophalen Bij de supermarkt kan je van alles krijgen. Bij uitzondering hebben we vandaag geen huiswerk Binnen een uur waren we klaar met de repetitie Blijf op je plaats zitten Chinees is moeilijker dan Nederlands Daar heb ik nog nooit van gehoord. Daar heeft u gelijk in

Oefening 4
Daar kopen we vis en vlees Daar krijg je betere kwaliteit en tegen een goede prijs

Daar kun je naar fluiten. Daar was een hoge heg tussen mijn huis en de tuin. Dan hoort hij de stem van zijn vriend achter zich. Dat doet de deur dicht! Dat gaat per ongeluk Dat grapje loopt uit de hand Dat is een mooi verhaal. Dat is heel wat sneller dan met de auto

Oefening 5
Dat is in orde Dat is niet goed geregeld. Dat is toch niet mijn probleem. Dat kan bij het loket of bij de automaat Dat kan iedereen wel zeggen. Dat kan wel kloppen. Dat komt goed uit Dat komt voor elkaar Dat kun je op je vingers natellen. Dat potlood is van hem

Oefening 6
Dat schilderij herinnert mij aan vroeger. Dat stond in de krant van gisteren. Dat was een pijnlijke vergissing! De aardappels zijn op! De Amerikanen reizen naar de planeten De appels zijn hard, ze zijn nog niet rijp. De bananen kosten 50 cent per stuk De bel gaat om acht uur De bloemetjes buiten zetten. De buren hebben een mooie auto

07-12
De chauffeur vraagt om in de bus niet te roken De chirurg wist na de operatie niet wat hij moest zeggen. De dief ging de politie met een mes te lijf De druppel die de emmer doet overlopen. De eend zwemt lekker in het water.

De eerste klap is een daalder waard. De fabriek ontslaat een aantal arbeiders De gemeenteraad noemen we het parlement De hond is in een diep gat gevallen. De hond kan hard blaffen

De hond schrok van het vuurwerk De huisarts heeft elke dag tot tien uur spreekuur De inbreker steelt het geld uit de kluis De jongen schopt de bal in het doel De jongens gaan vanmiddag voetballen De jongste kinderen zitten in groep 1 De kapper scheert zijn klanten. De kinderen hebben een schoolplein om op te spelen De kinderen hebben vrij, ze hoeven niet naar school. De kinderen komen vanavond bij ons eten

De kinderen vinden sinaasappels lekker De kinderen zingen een lied De klok loopt goed De koopman weegt de appels met een weegschaal De krant geeft commentaar op het nieuws De leerlingen barstten in lachen uit De leerlingen blijven op deze scholen De leerlingen lachen om de grap van de leraar De leerlingen schuiven de stoelen onder de tafels De leraar engels is vandaag niet op school

De leraar engels is vandaag niet op school, hij is ziek De leraar geeft veel huiswerk. De lerares belooft op bezoek te komen De lerares vergiste zich in mijn naam. De lift is buiten werking De man heeft de supermarkt gesloten. De markt is alleen vandaag gesloten. Het meel voor het brood hebben we in de molen gemaakt. De meester denkt er nog over na De meester komt om negen uur op school

De meester veegt het bord schoon De mens bestaat voor 70% uit water De mooi weilanden en vele dieren ik heb gezien. De muizen vreten van de kaas

De oude dame past op haar kleinkinderen De politie brengt haar naar het ziekenhuis De prijs van kool is hoger dan een week geleden De puntjes op de I zetten. De regering heeft de uitkeringen verhoogd De rijke man deed zich voor als een bedelaar

De ruzie gaat over een gum De school begint altijd om 8 uur. De soldaten vechten tegen de vijand. De studenten zien tegen de professor op De supermarkt is om de hoek De tandarts heeft twee kiezen getrokken De telefoon is in gesprek De timmerman meet de lengte van de balk De toetsen staan voor de deur De trein naar Parijs vertrekt van perron 4

13-18
De treinen rijden naar die steden De tuinman graaft een kuil voor een nieuwe boom De tuinman heeft de planten verplaatst De vakantie is achter de rug De verjaardag van Niels wordt altijd gevierd De vogel blijft op een hoge tak zitten. De vogel is naar het zuiden gevlogen. De vogel vliegt door de lucht De volgende keer beginnen we hier. De volgende keer betaal ik.

De vrouw ruilt haar jurk in voor een andere. De zanger mag met een orkest optreden De zon is te laat ondergegaan. Denk je aan je huiswerk? Deze broek staat me niet. Deze familie heeft twee huizen gerenoveerd. Deze korte broek past niet. Deze melk is niet goed meer. Deze rechthoek is vier bij vijf centimeter Deze straat komt uit op het stationsplein

Die jongen is erg handig met naald en draad Die jongens hebben ons bestolen

Die opmerking viel helemaal verkeerd. Die school is erg groot Die vertrekt elk half uur vanuit Rotterdam Die vind ik in de supermarkt veel te duur Dieren vechten vaak met elkaar Dit boek bestaat uit drie delen Dit boek gaat over de geschiedenis van Amerika. Dit is twee euro teveel.

Dit zijn eieren van onze kippen Doe je het licht uit als je weggaat ? Doe jij de deur op slot als je straks vertrekt? Door de harde regen zijn veel planten beschadigd. Door deze straat kom je bij het station Een ander huis zoeken is voor later zorg Een auto rijdt een man aan Een bromfiets rijdt snel maar een motor rijdt sneller Een citroen is zuurder dan een sinaasappel Een goed begin is het halve werk.

Een jaar geleden waren er meer bomen en planten in het bos. Een papegaai houdt van nazeggen Een zoon woont nog bij ons thuis. Eens even op de klok kijken Eerlijk duurt het langst. Eigenlijk doe ik dat liever niet. Elk huisje heeft zijn kruisje. Elke plaats is makkelijk te bereiken Els doet de tuin voor haar plezier Er komt nog vijftien euro kosten bij

Er loopt een fluitende jongen in de gang Er wonen veel mensen in mijn land Er zijn hier drie of vier opleidingen Fred moet deze week de boodschappen betalen Ga je mee ? Ga je mee naar buiten? Ga je morgen mee naar het strand, het wordt lekker weer. Ga op je hurken zitten Geen rozen zonder doornen. Gelukkig heb ik mijn portemonnee nog gevonden

19-24

Gezelligheid kent geen tijd. Gister regende het. Gisteren mocht de boer zijn heg niet snoeien. Haar lievelingskleur is donkerblauw Haar vader heeft al 25 jaar hetzelfde beroep Haar vader is boos op de kinderen Hallo! Hoe gaat het met je ? Han wordt dokter in India Hassan komt uit marokko Heb je een pen bij je?

Heb je het al gehoord ? Heb je je tong verloren? Heb je pillen tegen misselijkheid? Heb je veel geld over ? Heb jij dat gebouw zien afbranden? Heb jij mijn tas ergens zien staan ? Heb jij ook zon trek in een ijsje ? Heb jij toevallig geld bij je ? Hebben is hebben, krijgen is de kunst. Hebben jullie mijn sleutels gezien ?

Heeft u terug van vijftig ? Heeft u terug van vijftig euro? Hein haalt suiker en snoepjes bij de supermarkt. Hein haalt suiker en snoepjes in de supermarkt Henk zit steeds naar Tineke te gluren Het boek gaat over een reus Het boek is nog niet uit. Het energiebedrijf betaal ik per twee maanden Het ergste is nu achter de rug Het eten was verrukkelijk.

Het fietsenhok is achter de school Het gebeurde tien jaar geleden. Het geld komt op de rekening van het bedrijf Het geld ligt op tafel. Het hagelde verleden winter. Het heeft vandaag hard geregend Het ijs is gebroken. Het is erg belangrijk om Nederlands te leren

Het is erg koud in de winter Het is hier benauwd.

Het is maar hoe je het bekijkt Het is maar hoe je het bekijkt. Het is niet helemaal gegaan zoals we (het?) verwacht hadden. Het is niet helemaal gegaan zoals we bedoeld hadden. Het is niet helemaal gegaan zoals we verwacht hadden. Het is niet waar wat je zegt! Het is opgehouden met regenen Het kind kwam onder een auto Het kind ligt op de grond te tekenen Het kind ontmoette zijn vriendje bij de beek.

Het kind zuigt de limonade door een rietje Het meisje leeft gescheiden van haar ouders Het meisje was trots op haar nieuwe schoenen Het moet in december klaar zijn. het moet in januari klaar zijn Het paard achter de wagen spannen. Het paard rende op het gras. Het pakje is zwaar, het weegt 5 kilo. Het schilderij hangt aan de muur Het schilderij hangt in een museum.

25-30
Het schrift is gevallen, het ligt op de grond. Het spijt me, dat is uitverkocht. Het spijt me, we zitten helemaal volgeboekt. Het stormde veel afgelopen najaar. Het vliegtuig kwam naast de baan terecht. Het vliegtuig landt op het vliegveld. Het vriest vannacht Het waaide erg hard vanmorgen. Het zal me een worst wezen Het zou fantastisch zijn als je mee gaat

Hier kan ik cht niet aan beginnen. Hier vult u uw persoonlijke gegevens in

Hij bidt vijf keer per dag Hij danst de hele avond. Hij danste de hele avond. Hij gaat fietsend naar school. Hij gaat ieder weekend vissen. Hij geeft het boek terug aan zijn leraar Hij gelooft zijn ogen niet Hij had beter moeten weten.

Hij had de hele avond gedanst. Hij heeft de hele avond gedanst. Hij heeft de hele zomer vakantie bij de zee doorgebracht. Hij heeft een brief zitten schrijven Hij heeft geen trek in kaas Hij heeft genoeg van die melk Hij heeft in de zee gezwommen. Hij heeft mijn fiets geleend Hij heeft trek in een broodje Hij heeft verstand van tuinieren.

Hij heeft weinig vrienden op school. Hij heeft zich nog nooit gebrand. Hij heeft zin in een biertje Hij herinnert zich de naam van dat meisje niet Hij houdt alles voor zich Hij is een beetje dom geweest. Hij is een gevoelige jongen Hij is geslaagd voor zijn rijexamen Hij is heel erg boos op zijn broer Hij is naar het eiland gezwommen.

Hij is vandaag laat thuis gekomen Hij kent het verschil niet tussen mijn en dijn. Hij ligt op de grond te tekenen Hij lijdt aan een ernstige ziekte Hij loopt niet in zeven sloten tegelijk. Hij loopt op zijn tenen Hij moet hard werken om nog op tijd klaar te kunnen zijn. Hij moet het wat rustiger aan gaan doen. Hij passeert mij met een rotvaart Hij raadt het antwoord.

Hij raadt naar het antwoord. Hij rookt wel twintig sigaretten per dag. Hij studeert aan de universiteit Hij trekt zijn trui uit Hij vraagt de juf om hulp Hij wordt verdacht van diefstal Hij zit op zijn geld. Hoe gaat het? Hoe kon dat zo gebeuren? Hoe laat is het?

31-36
Hoe laat vertrekt de trein naar Amsterdam ? Hoe zag hij eruit? Hoe zat dat ook alweer ? Hoeveel kost dat? Hoeveel mensen heb je uitgenodigd? Hoeveel verdien jij per uur? Hoge bomen vangen veel wind. Iedereen kiest zelf een opleiding Iedereen wil in augustus op vakantie Iemand de laan uitsturen.

Iemand die naar het bos liep was later verdwaald. Iemand die veel geld heeft is rijk Iemand voor het karretje spannen. Ik begrijp het formulier niet helemaal Ik begrijp het niet. Ik beloof je morgen te bellen Ik ben aan een kopje koffie toe Ik ben aan het schrijven. Ik ben bezig met een examen Ik ben bezig met het plafond van mijn huis te verven

Ik ben bezig met het schilderen van mijn huis Ik ben bezig met schrijven. Ik ben blij dat het erop zit. Ik ben de hele dag aan jou aan het denken. Ik ben de hele dag bezig met aan je te denken. Ik ben een examen aan het maken. Ik ben eindelijk achter de waarheid gekomen Ik ben er niet in genteresseerd Ik ben erg op hem gesteld Ik ben erg sportief aangelegd

Ik ben goed in dictee en rekenen Ik ben het plafond van mijn huis aan het verven. Ik ben iemand die snel kan beslissen Ik ben in het bezit van een nieuwe fiets Ik ben in Marokko geboren, maar ik woon er niet meer Ik ben klaar met mijn werk Ik ben mijn portemonnee verloren. Ik ben mijn stem kwijt Ik ben na de les naar huis gegaan. Ik ben niet tevreden met dit cijfer

Ik ben niet van plan om te stoppen met leren Ik ben trots op mijn zoon Ik ben vanavond laat thuis, ik moet overwerken. Ik ben vandaag naar het park gelopen. Ik ben voor mijn examen geslaagd. Ik ben zeker van mijn zaak Ik bestel een spijkerbroek uit de catalogus Ik breng mijn fiets naar de fietsenmaker Ik denk dat het bijna twaalf uur is. Ik denk dat we naar rechts kunnen.

Ik denk niet dat we nog op tijd komen. Ik doe de afwas nadat we gegeten hebben Ik doe er wel een papiertje om Ik doe het voor de grap Ik draag niet graag een zware tas Ik durf niet in het water te duiken Ik fiets elke dag ongeveer een uur Ik ga altijd door de week een keer zwemmen Ik ga even bloemen kopen. Ik ga lopend naar de bakker

37-42
Ik ga lopend naar mijn werk. Ik ga morgen met mijn vader naar Amsterdam Ik ga na de les naar huis. Ik ga naar Nederland. Ik ga nog even mijn tanden poetsen. Ik ga straks naar school Ik gedraag mij niet goed als ik dronken ben.

Ik geef dit boek aan jou Ik had gisteren mijn boek vergeten Ik had hem dat advies nooit moeten geven.

Ik had in Lima gewoond. Ik had niet zo laat naar bed moeten gaan. Ik heb daar helemaal geen zin in. Ik heb de auto daarachter geparkeerd. Ik heb een kat gehad toen ik kind was. Ik heb een mooi weiland en vele dieren gezien. Ik heb een mooie foto van mijn vriend Ik heb een nieuwe fiets en een oude Ik heb een poes als huisdier Ik heb geen kleingeld bij me.

Ik heb geen tijd voor grapjes Ik heb geen trek in limonade Ik heb gehoord dat het volgende week mooi weer wordt. Ik heb genoeg van school Ik heb haar eergisteren nog gezien. Ik heb in Lima gewoond. Ik heb mij door vrienden laten verleiden tot gokken Ik heb mijn bloemen uit de tuin verkocht. Ik heb niets bijzonders bij me. Ik heb nooit geld bij me.

Ik heb nu echt geen tijd voor je. Ik heb om kwart over elf een afspraak met meneer Jansen. Ik heb straks een afspraak. Ik heb trek in een loempia Ik heb twee koffers. Ik heb vandaag in het park gelopen. Ik heb vannacht slecht geslapen. Ik hoop niet dat het straks gaat regenen. Ik hoop niet dat het zo blijft Ik hoop op een goed cijfer

Ik hoor de wekker niet tikken Ik hou hem in de gaten Ik hou mijn zusje in de gaten Ik hou mijn zusje in de gaten Ik hou van deze muziek, ik vraag deze plaat aan. Ik hou van jou.

Ik hou van spelletjes spelen op de computer Ik kan al wat Nederlands lezen Ik kan een beetje Nederlands schrijven Ik kom gelukkig nooit te laat op mijn werk.

Ik kom zo snel mogelijk Ik leer Nederlands voor mijn plezier Ik liep je de hele dag te bellen. Ik logeer bij mijn oma Ik logeer bij mijn oma Ik loop de hele dag aan jou te denken. Ik lust wel een wijntje Ik maak me zorgen over haar Ik moet een nieuwe bril. Ik moet nog even boodschappen doen.

43-48
Ik moet nog snel boodschappen doen. Ik moet nu gaan, anders kom ik te laat. Ik moet plassen. Ik moet vandaag nog veel doen. Ik neem een aspirine tegen de hoofdpijn Ik praat liever niet tegen hem Ik raad naar het goede antwoord Ik reken op je hulp Ik schaam me voor mijn vuile handen Ik schaamde me toen ik het antwoord niet wist

Ik schaamde me zo toen ik het antwoord niet wist. Ik slaag voor mijn examen. Ik slaagde voor mijn examen. Ik spaar mijn geld op voor een brommer. Ik speel met mijn neefje in de speeltuin Ik spreek mijn vriend elke dag Ik sta het plafond van mijn huis te verven. Ik studeer samen met mijn vrienden in dezelfde stad Ik trek vandaag mijn spijkerbroek aan Ik twijfel aan de waarheid van dit verhaal

Ik verdien geld met een krantenwijk Ik vind dit geen goed boek.

Ik vind gekookte eieren lekker Ik vind het leuk met mensen om te gaan. Ik vind dat een leuk meisje. Ik vind dat geen aardige jongen. Ik voel me al weer een stuk beter. Ik voel me niet helemaal lekker vandaag. Ik voel me vandaag niet zo lekker. Ik was de hele dag bezig met je te bellen.

Ik was je de hele dag aan het bellen. Ik was vaak te laat op mijn werk. Ik weet het niet. Ik weet niet hoe dat kon gebeuren. Ik werk met vijftig man op 1 afdeling Ik werk vijf dagen per week, acht uur per dag Ik wil graag politieagent worden Ik wil graag twee dozen aardbeien Ik wil je even wat vragen. Ik wil je wens vervullen

Ik woon in het centrum van de stad Ik woon in Lima. Ik woon naast de drogist Ik woon samen met mijn familie in een dorp Ik woon samen met mijn vriend Ik woonde in Lima. Ik zal blij zijn als het eindelijk weekend is. Ik zit een examen te maken. Ik zit te schrijven. Ik zou niet meer alleen naar huis gaan als ik u was.

In de herfst vallen de bladeren van de bomen In de zomer gaan veel mensen op vakantie In die school wordt vanmiddag een feest gegeven In geval van nood moet je 112 bellen In het buitenland schijnt de zon vaker dan in Nederland In Indonesi is het altijd warm In Indonesi verbouwen ze veel rijst In Nederland gebruiken we elke meter land In Turkije zwemmen de jongens in de rivier. Is dat huis te koop of te huur?

49-54

Is er vanavond nog wat op de televisie ? Is het goed als ik wat later kom ? Jan doet soms suiker door de soep Jan haastte zich om de trein halen. Jan is liever buiten dan binnen Jan krijgt geen genoeg van zwemmen Jan snijdt met het mes. Jan snijdt zich met het mes. Jan staat naar de televisie te kijken Je geeft het energiebedrijf een machtiging

Je hebt groot gelijk Je hoeft bij deze dokter niet te wachten Je kunt geen ijzer met handen breken. Je kunt geld storten op een rekening Je kunt het beste automatisch betalen Je kunt ook telefonisch een afspraak maken Je mag hier maar 80 rijden Je mag in de bus niet roken Je moest die zaden niet eten. Je moet daarvoor op het postkantoor zijn

Je moet geen oude koeien uit de sloot halen Je moet hem s morgens met rust laten Je moet je niet met die jongen inlaten Je moet niet zo uit je slof schieten Je moet onder aan de bladzijde kijken Je ontmoet gewoonlijk allerlei soorten mensen. Je weet wel, zon kleine computer Je zal je niet met mijn werk bemoeien. Je zoekt dan in je portemonnee klein geld Je zou eens beter op je woorden moeten letten.

Je zou het wat rustiger aan moeten doen. Je zou vandaag een jas aan moeten doen. Jij bent aan het praten. Jij bent bezig met praten. Jij gaat morgen naar de dokter Jij hebt ook altijd wat ! Jij kan dat mooi in je zak steken Jij loopt me altijd voor de voeten

Jij moet je bord leeg eten Jij staat te praten.

Jij stond voor aap Jullie hebben goed gewerkt Jullie moeten je fiets nu repareren. Jullie vinden die boeken niet mooi Ik heb een nieuwe fiets en een oude Ik heb kou gevat Kan dat niet wat sneller? Kan er iemand een dokter bellen ? Kan iemand misschien een dokter bellen ? Kan ik me even voorstellen ?

Kan ik u straks even terugbellen, het komt nu niet uit. Kan ik voor morgen een tafel reserveren ? Kan je iets meer over jezelf vertellen ? Kan je me die schroevendraaier even aangeven. Karim kijkt graag naar de Nederlandse televisie Karin pikt iets van mijn bord Kees heeft een tien voor de repetitie. Kees heeft verstand van computers Kijk naar het woord Kijk nou toch eens uit wat je doet.

55-60
Kijk uit voor de hete thee Kleine dingen betaal je meestal contant Koop je daar ook kleren en schoenen? Kun je me dat nog eens uitleggen ? Kunnen we er niet over praten ? Kunt u dat nog eens herhalen. Kunt u me daar wat meer over vertellen ? Kunt u mij vertellen hoe laat het is? Kunt u op een andere dag niet terugkomen ? Kunt u wat langzamer praten

Laagland betekent dat er geen bergen zijn Lag je tot negen uur te slapen? Lange tenen hebben. Lange vingers hebben.

Later als je groot bent mag jij ook Let op je rug Lisa heeft ruzie met haar oudere broer Mag het iets meer zijn ? Mag ik even kijken? Mag ik me even voorstellen ?

Mag ik u enkele vragen stellen? Mag ik van u de rekening ? Mag ik van u een bos tulpen ? Miriam gaat het liefst elke dag winkelen Marianne is een meisje. Ze is twaalf jaar Marjolijn heeft het fietsen onder de knie Mehmet gaat naar de groenteman, hij koopt appels Merel trekt haar sok aan Met de hoed in de hand kom je door het hele land. Met kerstmis sneeuwde het in Nederland.

Mevrouw Jansen gaat naar de tandarts Mijn auto is in goede staat Mijn broer doet gewoonlijk de afwas Mijn broertje en ik gaan naar de Kermis Mijn buurman is rond de vijftig Mijn fiets heeft een lekke band. Mijn man en ik houden erg van paprika Mijn man heeft heel goed gekookt. Mijn man kookt heel goed. Mijn man kookte heel goed.

Mijn mobiel is stuk. Mijn moeder brengt mij elke dag naar school Mijn moeder heeft een bloem getekend. Mijn moeder is het huis aan het schoonmaken. Mijn moeder houdt veel van bloemen Mijn moeder is bezig met het huis schoon te maken. Mijn moeder is op leeftijd Mijn moeder kan niet tegen schelden Mijn moeder staat het huis schoon te maken. Mijn moeder tekende een bloem.

Mijn moeder tekent een bloem. Mijn oma is 85 jaar. Ze is dus heel oud Mijn oma is op die rode brommer gekomen.

Mijn oma is op een rode brommer gekomen. Mijn oom uit Canada komt dit weekend op bezoek Mijn opa en oma wonen bij mij in de buurt Mijn opa en oma wonen in Turkije Mijn ouders gaan op bezoek bij de buren Mijn ouders hebben een nieuw huis gekocht. Mijn ouders kochten een nieuw huis.

61-66
Mijn ouders kopen een nieuw huis. Mijn ouders zijn erg gelukkig met elkaar Mijn ouders zijn met vakantie naar Marokko Mijn schoonvader heeft met de hond gewandeld. Mijn schoonvader wandelde elke avond met de hond. Mijn schoonvader wandelt elke avond met de hond. Mijn sleutels liggen nog thuis Mijn tante uit Amerika komt overmorgen Mijn vader heeft gisteren mijn haar geknipt Mijn vader is achter in de vijftig

Mijn vader werkt bij de supermarkt Mijn vriend is gek op speelfilms Mijn vriend wacht buiten op mij Mijn vriendin is aan het werk. Mijn vriendin woont om de hoek Mijn vriendin zit te werken. Mijn vriendin is bezig met werken. Mijn vrouw past op de kinderen Mijn zoontje was in tranen Mijn zusje huilt bijna elke dag

Mijn zusje van vier gaat naar de crche Mijn zusje vouwt de was op Mijn zussen praten over ditjes en datjes Moeder doet boodschappen, ze koopt rijst en groente. Moet je horen wat er in de krant staat. Morgen is er weer een dag. Morgen moet hij op voor het examen Morgen neem ik een vrije dag. Na regen komt zonneschijn. Naar mijn mening wordt niet gevraagd

Naar welke school gaat uw kind na de basisschool? Naar wie waren zij aan het luisteren? Nederland en Duitsland hebben tegen elkaar gevochten Nederland heeft de dichtste bevolking van Europa Nee h, daar gaan we weer. Neem je dan gelijk wat melk mee ? Neem jij de telefoon even aan ? Neem jij wat geld mee? Niet met volle mond praten Nieuwe bezems vegen schoon.

Om twaalf uur is het tijd om naar huis te gaan Onze dochter is al 15 jaar getrouwd Onze flat kijkt uit op de markt Onze kinderen hebben nog 1 oma Oorlog is het tegenovergestelde van vrede Op de basisschool zitten kinderen tot 12 jaar Op de fiets moet je uitkijken voor autos Op de markt koopt zij altijd sinaasappels Op donderdag heb ik pianoles Op mijn school zitten 1200 leerlingen

Op woensdagmiddag zijn de schoolkinderen vrij Op zaterdag gaan we altijd naar de markt Op zondag zijn bijna alle winkels gesloten Opa gaat naar Amsterdam, hij gaat naar het consulaat. Opschieten! Tijd is geld Over een half uur komt er weer een vliegtuig. Over koetjes en kalfjes praten. Pas goed op je broertje Pas op dat je niet valt Pas op! Voorzichtig!

67-72
Peter doet 1 keer per week boodschappen Peter speelt op school altijd in de zandbak Peter vergeet zijn jas aan te trekken Peter vindt een briefje van tien euro Petra is gek op zuurkool Resa woont op kamers Saida zit op school, ze leert Nederlands.

Sam ruimt zijn kamer op Sander houdt niet van voetballen Sarah is blij met haar goede rapport

Schiet op, zo kom je nog te laat op je werk. Schoonmaken doe ik niet voor mijn lol. Sinaasappels zijn erg lekker ? Snel op je tenen getrapt zijn. Sommige leerlingen wonen buiten de stad Sommige mannen scheren zich nooit. Sommige mensen keuren dat gedrag niet goed Soms kan je beter zwijgen dan praten Soms was de sloot te vuil, dus konden we niet zwemmen. Sorry ik kan niet op dinsdag

Spreken is zilver en zwijgen is goud Spruitjes vind ik niet lekker. Tante Truus komt morgen, ze is erg aardig. Tien tegen 1 dat we winnen Toch is mijn tas soms aardig vol Tot morgen, half 10 Tot nu toe heb je niets fout Tot ziens! Twee is teveel U gaat bij de volgende stoplichten linksaf

U heeft te hard gereden. U krijgt over een paar dagen bericht U moet doorlopen tot aan het stoplicht U moet hier wachten. Uit de rivier kon je geen water drinken. Uit het zicht, uit het hart. Uit welk land komt u? Utrecht heeft ook een dichte bevolking Uw bankpas sturen wij via de post Van al mijn vrienden is John de aardigste

Van harte beterschap! Vandaag heb ik anderhalve kilo paprika gekocht Vandaag is het een mooie dag. Vandaag is het zo warm dat de mussen van het dak vallen. Veel mensen vluchten voor oorlogsgeweld Vind je het goed als ik even je fiets leen ?

Vind jij dat ook niet vervelend? Vind jij die jongens ook niet lastig ? Volgende keer beter. Volgende keer nemen we een paraplu mee.

Volgende week gaan we met vakantie. Volgens mij heeft hij een oogje op je Volgens mij is ze gescheiden. Volgens mij moeten we die kant op. Voor al die dingen kunnen we op het postkantoor terecht Voor je vriend moet je opkomen Voorin de school is de kamer van de directeur Vorig jaar zijn we naar Marokko gevlogen Waar denk je aan? Waar een wil is, is een weg.

73-78
Waar heb je het in hemelsnaam over ? Waar het hart vol van is, stroomt de mond van over. Waar is dat goed voor? Waar kijk je naar? Waar koop je een kaartje voor de trein? Waar zijn we gebleven? Waarom doet u dat nou ? Waarom zeg je niets? Wanneer ben je jarig ? Wanneer hebben we vakantie? Wanneer ik zware dingen koop ga ik op de fiets Wanneer kom je nu eens op bezoek? Wanneer ze wakker is, is de zon onder gegaan. Waren er veel mensen op de vergadering? Wat ben je aan het doen? Wat is er aan de hand? Wat is je voornaam? Wat is uw adres? Wat krijgt u ook alweer van me ? Wat voeren jullie daar uit?

Wat voor mensen doen zulke dingen? Wat was het resultaat van zijn toets?

Wat zou je doen als je rijk was? We beginnen steeds in onze eigen taal te praten We gaan aan tafel we gaan daar de volgende les mee verder We gaan om de beurt met de auto We gaan vandaag ons huiswerk maken We hadden er geen erg in We hadden gisteren niet zoveel moeten drinken.

We hebben de trein gemist. We hebben geen eigen keuken en badkamer We hebben het meel voor dit brood in de molen gemaakt. We hebben in februari een week vakantie We hebben om 8 uur afgesproken. We kijken uit naar de vakantie We krijgen maar weinig klachten. We moeten haast maken We moeten het wat rustiger aan gaan doen. We moeten morgen om drie uur bij de tandarts zijn

We moeten ons voor de voetbal-training opgeven. We waren blij toen we naar huis mochten. We zien geen oplossing voor uw probleem. We zitten aan tafel Wees toch voorzichtig! Weet u waar het stadhuis is? Welke kant gaan we op vanaf hier? Welke taart zou je willen hebben? Wie A zegt moet ook B zeggen. Wie is er aan de beurt?

Wie niet waagt wie niet wint Wij hebben een klein huis gekocht Wij hebben een mooie tuin met bloemen Wij hebben vanmiddag in het bos gewandeld Wij hebben zin in een spelletje Wij krijgen morgen een examen voor wiskunde Wij proberen geen fouten te maken Wij strijden voor een beter milieu Wij vinden die man niet aardig Wij zien het vliegtuig hoog in de lucht

79-83
Wij zijn vrienden door dik en dun Wij zitten gezellig samen te kletsen Wijs het woord maar aan Wil je een brief versturen? Wil je geld opnemen of een pakje versturen? Zal ik even met u meelopen ? Ze eten in Nederland veel aardappelen Ze gaan met de hele familie naar Turkije Ze geeft hem altijd de schuld Ze had een erg litteken op haar gezicht.

Ze had een erg litteken op haar gezicht. Ze had een erg litteken op haar gezicht. Ze heeft in haar nek een afschuwelijk litteken zitten. Ze houdt niet van grapjes. Ze maken een mooi huis van hout. Ze woont in een huis voor oude mensen Ze zeggen dat geduld wordt beloond Ze zoeken weer ruzie Ze zouden een paraplu hebben moeten meenemen. Zeki gaat voetballen, hij is lid van een voetbalclub.

Zet de radio eens wat zachter ! Zij brandt haar vingers aan de kachel. Zij gaan de bloemetjes buiten zetten Zij heeft de hele nacht doorgereden zonder te stoppen. Zij heeft veel invloed op haar vriendin Zij houdt haar broertje voor de gek Zij komt uit een grote familie Zij kon bijna niet wachten tot de week om was Zij kunnen heel goed zwemmen. Zij zitten met hun handen in het haar.

Zij zullen hard moeten werken. Zijn er echt geen andere mogelijkheden? Zijn oom ligt op sterven. Zijn vrouw had voorkeur voor een huis buiten de stad. Zit toch niet zo te zeuren. Zorg dat je een paraplu mee neemt, het gaat vast regenen. Zou je dat wel willen? Zou jij dat even voor me willen doen?

Zou u een beetje langzamer kunnen spreken? Zou u hier even willen wachten?

Zou u me even willen helpen? Zulke dingen kopen we in een groot warenhuis Zullen we samen naar de bioscoop gaan? Zullen we vanavond naar de bioscoop gaan? Zwemmen in de Noordzee is lekker fris.

Korte Vragen

v01-06
Piet is 18 jaar en Jan 20 jaar, wie is ouder? Jan s nacht... is het dan donker of licht? Donker 1 minuut hoeveel seconden is dat? 60 1 uur hoeveel kwartier is het? Vier 1 uur... hoeveel minuten is dat? 60 1 uur is dat 60 minuten of 60 seconden? 60 minuten 2 dagen... hoeveel uur is dat? 48 Achmed is korter dan Ali wie is er langer? Ali Als iets duur is moet je dan veel of weinig geld betalen? Veel Als iets eenvoudig is, is het dan makkelijk of moeilijk? Makkelijk

Als iets gemakkelijk is... is het dan makkelijk of moeilijk? Makkelijk Als iets ingewikkeld is, is het dan makkelijk of moeilijk? Moeilijk Als iets kookt, is het dan heet of koud? Heet Als iets mag is het dan toegestaan of verboden? Toegestaan Als ik blind ben kan ik dan niet zien of niet horen? Niet zien Als ik boos ben ga ik dan lachen? Nee Als ik verdrietig ben, ben ik dan blij? Nee Als je 100 jaar bent ben je dan jong? Nee Als je arm bent heb je dan veel of weinig geld? Weinig Als je een groot gezin hebt, heb je dan veel of weinig kinderen? veel

Als je op reis gaat, blijf je dan thuis of ga je dan weg? Weg Als je rijk bent heb je dan veel of weinig geld ? Veel Als je thee zet, gebruik je dan heet water of gebruik je koud water? heet Als je vingers brand is dat fijn of pijnlijk? Pijnlijk Als ze zon schijnt is het dan mooi weer of slecht weer ? Mooi Ben je gezond of ziek als je de griep hebt? Ziek

Ben je groot als je klein bent? Nee Bijna... is dat helemaal? Nee Blind is dat anders dan doof? Ja Doe je een jas aan je voeten of aan je schouders? Schouders

Doe je een pet op je hoofd? Ja Doe je het licht aan of in? Aan Doe je het licht aan of uit als het donker is? Aan Doe je het licht in het donker uit of aan? Aan Doe je sokken aan je handen? Nee Draag je een jas binnen of buiten? Buiten Een auto, heeft die twee wielen of vier wielen? Vier Een half uur... hoeveel minuten is dat? 30 Een neef... is dat een man of een vrouw? Man Eet je in de ochtend een ontbijt? Ja

Fiets je op een rivier of op een pad? Pad Fluisteren is dat zacht? Ja Gaat een slak snel of langzaam ? Langzaam Geeft een leraar les? Ja Gezond is dat hetzelfde als ongezond? Nee Heb je heet water nodig om te koken? Ja Heeft de mens een lichaam? Ja Heeft de zee zout of zoet water? Zout Heeft een auto een stuur? Ja Heeft een boom bladeren? Ja

Heeft een huis een huiskamer? Ja Heeft een leeuw benen of poten? Poten Heeft een man een baard? Ja Heeft een mens twee benen of 3 benen? Twee Heeft een mens vier of twee voeten? Twee Heeft een mens vijf handen of twee handen? Twee Heeft een mens vijf ogen? Nee Heeft een hond benen of poten? Poten Heeft een verkeerslicht drie of zes kleuren ? Drie Heeft een verkeerslicht drie of zes lichten? Drie

v07-12
Het is 12 uur... over twintig minuten is het? 10 voor half 1 Het is nu negen uur over een half uur is het? Half 10 Het is nu oktober... volgende maand is het? November Het is nu twee uur... over een kwartier is het...? Kwart over twee

Het is nu vrijdag eergisteren was het? Woensdag Het is nu woensdag... gisteren was het? Dinsdag Het is nu zes uur... over twee uur is het? 8 uur Het is vandaag zaterdag... overmorgen is het...? maandag Hoe heet een weg boven de rivier? Een brug Hoe noem je de dochter van je oom? Nicht

Hoe noem je de dochter van je tante? Nicht Hoe noem je de man van je zus? Zwager Hoe noem je de moeder van je moeder? Oma Hoe noem je de moeder van je moeder? Oma Hoe noem je de moeder van je vader? Oma Hoe noem je de vader van je moeder? opa Hoe noem je de vrouw van je broer? Schoonzus Hoe noem je de zoon van je oom? Neef Hoe noem je een meisje als ze volwassen is? Vrouw Hoe noem je het gebouw waar kinderen les krijgen? School

Hoe noem je iemand die groente verkoopt? groenteboer / groenteman Hoe noem je iemand die niet kan zien? Blind Hoe noem je iemand die niets kan horen? doof Hoe noem je iemand die uit Nederland komt? Nederlander Hoe smaakt suiker? Zoet Hoeveel benen heeft een mens? Twee Hoeveel centimeter gaan er in een meter? Honderd Hoeveel centimeter is een meter? 100 Hoeveel dagen heeft januari? 31 Hoeveel dagen telt een week? 7

Hoeveel hoeken heeft een vijfhoek? Vijf Hoeveel is 10 gedeeld door 2? vijf Hoeveel is vier plus zes? Tien Hoeveel kwartier heeft een uur? 4 Hoeveel maanden heeft een jaar? Twaalf Hoeveel neuzen heeft een mens? 1 Hoeveel ogen heeft een mens? Twee Hoeveel pond gaat er in een kilo ? Twee Hoeveel poten heeft een tafel? Vier Hoeveel seizoenen heeft een jaar? Vier

Hoeveel uur heeft een dag? 24 Hoeveel vingers heeft een mens? Tien Hoeveel voeten heb je? Twee

Hoeveel voeten heeft een mens? Twee Hoeveel wieken heeft een molen? Vier Hoeveel wielen heeft een auto? Vier Hoeveel zijden heeft een driehoek? drie Iemand met een hoog salaris verdient hij veel of weinig? Veel Iemand met een laag salaris verdient hij veel of weinig? Weinig In de winter doe je het raam open of dicht? Dicht

In welk seizoen schijnt de zon het meest? Zomer In welke maand is het kerst? December Is 35 minder dan 40? Ja Is de basisschool voor volwassenen? Nee Is de herfst kouder dan de zomer? Ja Is de nacht licht of donker? Donker Is de zon rond of vierkant? Rond Is de zon warm of koud? Warm Is een appel gezond? Ja Is een appel groente of fruit? Fruit

v13-18
Is een auto om in te rijden, of om te koken? Te rijden Is een berg hoog of laag? Hoog Is een bloemkool groente of fruit? Groente Is een broek kleding? Ja Is een dag langer dan een jaar? Nee Is een dame een man of een vrouw? Vrouw Is een flat laag of hoog? Hoog Is een gezicht vierkant? Nee Is een heer een man of een vrouw? Man Is een hengst een man of een vrouw? Man

Is een hond paars? Nee Is een huis een gebouw? Ja Is een jongen een man of een vrouw? man Is een jurk voor een meisje of een jongen? Meisje Is een jurk voor mannen of voor vrouwen? Voor vrouwen Is een kerk een gebouw of een poort? Een gebouw Is een kerk een gebouw of een poort? gebouw Is een kind van 8 jaar volwassen? Nee Is een kip een man of een vrouw? Vrouw Is een koe een mens of een dier? Dier

Is een lammetje ouder dan een schaap? Nee Is een merrie een man of een vrouw? Vrouw Is een opa oud of jong? Oud Is een oven om te koken of om te bakken? Bakken Is een pannekoek rond of vierkant? Rond Is een peer groente of fruit? Fruit Is een peer groente? Nee Is een schaap jonger dan een lammetje? Nee Is een sinaasappel paars of oranje? Oranje Is een stier een man of een vrouw? Man

Is een taart zoet of zuur ? Zoet Is een tomaat fruit? Nee Is een toren laag of hoog? Hoog Is een toren laag? Nee Is een trein een vervoersmiddel? Ja Is een trui kleding? Ja Is een wortel oranje? Ja Is eenvoudig hetzelfde als makkelijk? Ja Is gras groen? Ja Is het in de nacht licht of donker? donker

Is iemand die hoofdpijn heeft ziek? Ja Is ijs warm of koud? koud Is Jan een jongen? Ja Is Jan een naam of een land? Een naam Is jan een voornaam of een achternaam? Voornaam Is januari een dag of een maand? Maand Is januari een seizoen? Nee Is je broer een man of een vrouw? Man Is je moeder een man of een vrouw? Vrouw Is je neefje een jongen of een meisje? Jongen

Is je nicht de zoon van je tante? Nee Is je nicht een man of een vrouw? Vrouw Is leraar een beroep? Ja Is moeder een beroep? Nee Is oktober een seizoen of een maand? Maand Is oma een mens of een dier? Mens Is opa een man of een vrouw? Man Is Parijs een stad of een land? Stad Is roken gezond of ongezond? Ongezond Is snoep gezond? Nee

v19-24
Is sporten gezond of ongezond? Gezond Is sporten gezond? Ja Is tekenen een hobby of een beroep? Hobby Is twintig minuten langer dan 30 minuten? Nee Is vlees om te drinken? Nee Is water uit een sloot gezond? Nee Is water vast of vloeibaar? Vloeibaar Is woensdag een dag of een maand? Dag Is zondag een werkdag? Nee Is zuurkool groente of fruit? Groente

Jan is ouder dan Piet. Wie is het jongst? Piet Kan een baby praten? Nee Kan een eend in het water zwemmen? Ja Kan een haan een ei leggen? nee Kan een kip zwemmen? Nee Kan een paard hinniken of blaffen? Hinniken Kan een paard mekkeren? Nee Kan een paard vliegen? Nee Kan een stier melk geven? Nee Kan een vis zwemmen? Ja

Kan een vliegtuig vliegen? Ja Kan iemand die blind is zien? Nee Kan ik met een bril kijken? Ja Kan je met een boot varen of vliegen? Varen Kan je schaatsen als het koud is, of warm? Koud Kapot... is dat heel of stuk? Stuk Kerst is dat in september of december? December Kim is 18 jaar en Peter is 32 jaar wie is er ouder? Peter Kim is langer dan peter is kim het langst? Ja Komt er uit de kraan alleen warm water? Nee

Kruipen is dat snel of langzaam? Langzaam Kun je in een supermarkt kleren kopen? Nee Kun je kleren eten? Nee Kun je koek eten of drinken? Eten Kun je melk eten of drinken? Drinken Kun je met een auto rijden of vliegen? Rijden Kun je met een lepel eten? Ja Kun je met een mond zien of praten? Praten

Kun je met een neus ruiken of zien? Ruiken Kun je met een vliegtuig vliegen? Ja

Kun je met geld betalen? Ja Kun je op een stoel zitten? Ja Kun je rijst eten of drinken? Eten Kun je schaatsen als het koud is, of warm? Koud Kunnen vogels vliegen of rijden? Vliegen Legt een haan een ei? Nee Mijn ouders hebben elf kinderen... hebben wij een klein gezin? Nee Mijn vader is langer dan mijn moeder... wie is het langst? Vader Noem een werkdag maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag Nu is het maandag, welke dag was het gisteren? Zondag

Piet is dunner dan Jan... wie is het dikst? Jan Regen, is dat nat of droog? Nat Renate is 15 en Anne is 13 wie is er jonger? Anne Rennen is dat snel of langzaam? Snel Sandra is zwaarder dan Kim... wie is het lichtst? Kim Schaatsen doe je dat als het koud is? Ja Schijnt de zon s nachts of overdag? Overdag Schijnt de zon in de nacht? Nee Schijnt de zon overdag? Ja Schreeuwen is dat hard of zacht? Hard

v25-30
Schrijf je met een pen of een berg? Pen Slapen doe je in een... bed Sneeuwt het in de winter of in de lente? Winter Sneeuwt het in de winter of in de zomer? Winter Staat een oven in de keuken? Ja Tim is korter dan Jan wie is het langst? Jan Trek ik een jas aan als ik naar buiten of naar binnen ga? Buiten Valt er sneeuw in de zomer? Nee Van welk dier komt wol? Schaap Vandaag is het vrijdag overmorgen is het? Zondag

Waar ga je naar toe als je ziek bent? De dokter Waar ga je naar toe als je ziek bent? Ziekenhuis Waar koop je kleren? Winkel Waar moet je in de winkel betalen? Kassa

Waar overnacht je als je op reis ben, thuis of in een hotel? Hotel Waar woon je? Lima Waar woont een koning? Paleis Waar woont u? ik woon in ... lima Waar zijn meer dieren in het museum of in de boerderij? Boerderij Waarvan wordt brood gebakken? Meel

Wanneer is de lunch? s Middags Wanneer word je meestal wakker, s ochtends of s avonds ? 's ochtends Warmte is dat droog of nat? Droog Wat doe je aan je voeten? Schoenen Wat doe je aan onder jou schoenen? Sokken Wat doe je buiten aan als het koud is? Jas Wat doe je in bad? Wassen Wat doe je in de keuken? Koken Wat doe je in een bed? Slapen Wat doe je in een keuken? Koken

Wat doe je in een slaapkamer? Slapen Wat doe je in je portemonnee? geld Wat doe je met een boek? Lezen Wat doe je met een bril? Kijken Wat doe je met een glas? Drinken Wat doe je met een handoek? Drogen Wat doe je met een kam? Kammen Wat doe je met een lepel? Eten Wat doe je met een mes? snijden Wat doe je met een nagelschaar? Nagels knippen

Wat doe je met een neus? Ruiken Wat doe je met een oven? bakken Wat doe je met een pen? Schrijven Wat doe je met een schaar? knippen Wat doe je met een vork? Eten Wat doe je met een vork? Prikken Wat doe je met een weegschaal? Wegen Wat doe je met je mond? Eten Wat doe je met je mond? praten Wat doe je met je oren? Horen

Wat doe je met speelgoed? Spelen Wat doen kinderen in een speeltuin? Spelen Wat doen kinderen op school? Studeren

Wat doet een bakker, brood bakken of melk maken? Brood bakken Wat doet een bakker? Brood bakken Wat doet een geit? Mekkeren Wat doet een hond? Blaffen Wat doet een paard? Hinniken Wat doet een poes? Miauwen Wat doet een schilder? Schilderen

v31-36
Wat doet een vogel? Vliegen Wat een kun je met een videocamera? Filmen Wat gebeurt er met sneeuw als het warm wordt? Smelt Wat gebeurt met sneeuw als het warm is? Smelt Wat gebruik je met een spijker, een hamer of een pan? Hamer Wat geeft een koe? Melk Wat heb je nodig om te strijken? Strijkijzer Wat is de eerste dag van de week? Maandag Wat is de eerste maand van het jaar? Januari Wat is de laatste dag van de week? Zondag

Wat is duurder een trui van 15 euro of 30 euro? 30 euro Wat is eerder acht uur of half negen? Acht uur Wat is gezonder een sinaasappel of chocola? Sinaasappel Wat is gezonder melk of limonade? Melk Wat is gezonder snoep of fruit? Fruit Wat is gezonder patat of een peer? Peer Wat is groter een kip of een schaap ? Schaap Wat is groter een muis of een konijn? Konijn Wat is groter, een boom of een plant? boom Wat is groter, een paard of een hond? Paard

Wat is harder schreeuwen of fluisteren? Schreeuwen Wat is kleiner een auto of een vliegtuig? Auto Wat is korter een jaar of een dag? Een dag Wat is korter een kwartier of vijf minuten? Vijf minuten Wat is korter en jaar of een dag? Een dag Wat is langer een been of een arm? been Wat is langer een uur of 60 minuten? Even lang Wat is langer een uur of een kwartier? Uur Wat is later 12 uur of half 11? Twaalf uur Wat is later, half acht of acht uur ? Acht uur

Wat is meer, een ons koekjes of 100 gram? Dezelfde Wat is meer, vijf euro of twee euro? Vijf euro Wat is meer, zeven euro of negen euro? Negen euro Wat is meer... 64 euro of 65 euro? 65 Wat is minder 50 euro of 15 euro? 15 Wat is minder, twintig euro of vijftien euro? Vijftien euro Wat is minder 24 euro of 11 euro? 11 euro Wat is sneller rennen of kruipen? Rennen Wat is warmer, de zomer of de winter? Zomer Wat is zoet, suiker of zout? Suiker

Wat is zwaarder, een kilo of een pond? Kilo Wat is zwaarder, een ons boter of een ons meel? Dezelfde Wat is zwaarder, een pond gehakt of 500 gram? Dezelfde Wat kan een vis? Zwemmen Wat kan een vliegtuig? Vliegen Wat komt eerder, dinsdag of donderdag ? Dinsdag Wat komt er na acht? Negen Wat komt er na de lente? Zomer Wat komt er na de zomer? Herfst Wat komt uit de kraan? water

Wat kun je doen met een mes? snijden Wat kun je in een vaas zetten? Bloemen Wat kun je met een auto? Rijden Wat kun je met een fluit? Fluiten Wat kun je met een potlood? Schrijven wat kun je met een potlood? Tekenen Wat kun je met een telefoon? Bellen Wat kun je met een videocamera? Filmen Wat kun je met een vork? eten Wat kun je met geld? Betalen

v37-41
Wat kun je op een stoel? Zitten Wat legt een ei? Kip Wat maak je met een fototoestel? Foto's Wat maakt een fietsenmaker? Fietsen Wat noem je jouw vader en jouw moeder samen? Ouders. Wat noemen we het weekend? Zaterdag en zondag Wat smaakt zoet suiker of zout? suiker Wat stroomt er in de rivier? Water

Wat verkoopt een groentenman? Groenten Wat wordt er op 5 december gevierd? Sinterklaas

Wat zet je in een vaas? Bloemen Wat zit er in je portemonnee? geld Wat zwemt in water, een vis of een kip? Vis Welk dier blaft? Hond Welk dier legt eieren? Kip Welk getal is groter 55 of 65? 65 Welk getal komt na 19? 20 Welk getal komt na 65? 66 Welk getal komt voor 15? 14 Welk seizoen is het koudst? Winter

Welk seizoen is het warmst? De Zomer Welk seizoen is kouder de herfst of de lente? De herfst Welk seizoen komt na de lente? Zomer Welke dag komt er na donderdag? Vrijdag Welke dag komt voor donderdag? Woensdag Welke dag komt voor zondag? Zaterdag Welke kleur heeft bloed? Rood Welke kleur heeft de lucht? Blauw Welke kleur heeft een aardbei? Rood Welke kleur heeft een banaan? Geel

Welke kleur heeft een tomaat? Rood Welke kleur heeft gras? Groen Welke kleur heeft sneeuw? Wit Welke maand komt er voor April? Maart Welke maand komt na augustus? september Welke maand komt na januari? februari Welke maand komt na mei? Juni Welke maand komt voor december? November Welke maand komt voor mei? April Wie woont er op een boerderij? Boer

Wie zorgt voor de molen? Molenaar Word je van patat dik? Ja Wordt iets duurder met korting? Nee Wordt iets goedkoper met korting? Ja Zien alle mensen er hetzelfde uit? Nee Zijn dieren hetzelfde als mensen? Nee Zijn groente en fruit goed voor de gezondheid? Ja

Zijn groenten gezond? Ja Zijn oorbellen sieraden? Ja Zijn schoenen om te lopen of om te drinken? Lopen Zijn wielen rond of vierkant? rond

t01-06
aan uit aandoen uitdoen aangenaam onaangenaam aankleden uitkleden aanwezig afwezig aardig vervelend aardig onaardig achter voor achterin voorin achternaam voornaam

actief passief afgelopen zaterdag alle geen alleen allebei alleen samen alles niets altijd nooit andere dezelfde arm rijk arm been

aanstaande zaterdag

bang dapper begin eind, afgelopen, klaar begin einde beginnen stoppen bekend onbekend bekennen ontkennen belangrijk onbelangrijk, niet belangrijk beleefd onbeleefd beter slechter bewust onbewust

bezig klaar bijna helemaal

bijzonder gewoon binnen buiten binnenkant buitenkant binnenland buitenland blij verdrietig blij droevig bol hol boos blij

boos blij bot scherp boven onder boven beneden branden blussen breed smal brengen halen, ophalen broer zus buiten binnen daarna daarvoor dag nacht

dames heren dapper laf dat klopt dat klopt niet delen vermenigvuldigen deze die dicht open dichtbij veraf diep ondiep dik mager dik dun

t07-12
dit dat dochter zoon donker licht dood leven dorp stad drijven zinken droog nat druk stil duister licht duur goedkoop

duwen trekken echt onecht een geen eenvoudig ingewikkeld eerder later eerlijk oneerlijk eerste laatste elke iedere, niet elke, iedere ergens nergens erin eruit

erna ervoor eten drinken even oneven expres per ongeluk fijn grof fijn vervelend geduldig ongeduldig gekreukeld gestreken gelijk ongelijk geluk ongeluk

geschikt ongeschikt geven krijgen geven nemen gewoon ongewoon gezond ongezond gierig gul gisteren vandaag gisteren morgen glad stroef glanzend dof

goed fout goed slecht goedkoop duur gooien vangen groeien krimpen groot klein haat liefde half heel hand voet handig onhandig

hard zacht hard langzaam heel stuk heen terug heet koud hel hemel helder troebel herfst lente hetzelfde verschillende, anders hier daar

t13-18
hierna hiervoor honger dorst hoog laag horizontaal verticaal houden van haten huilen lachen iemand niemand iets niets ik begrijp het ik begrijp het niet ik weet het ik weet het niet

in op in uit ingang uitgang inladen uitladen inpakken uitpakken interessant saai is was ja nee jong oud jongen meisje

juist onjuist juist verkeerd kapot heel kind volwassene klein groot knap dom komen gaan kopen verkopen

kort lang koud warm

laag hoog laatste eerste lang kort langzaam snel later vroeger lawaai stilte leeg vol lekker vies lelijk mooi lengte breedte

leuk vervelend leven dood leven sterven levend dood licht zwaar licht donker lief stout liefde haat links rechts los vast

lui ijverig lukken mislukken makkelijk moeilijk mals taai man vrouw mannelijk vrouwelijk maximaal minimaal meer minder meest minst Meestal soms

t19-24
meneer mevrouw met zonder mevrouw meneer min plus misschien zeker modern ouderwets

moe uitgerust moeilijk makkelijk mogelijk onmogelijk mooi lelijk

morgen gisteren na voor nacht dag nat droog neef nicht nep echt netjes slordig netjes rommelig niemand iemand, iedereen, allemaal

niet wel niets iets niets alles nieuw oud nodig onnodig nooit altijd noord zuid normaal abnormaal nu straks nu later nuttig nutteloos

ochtend avond oma opa omhoog omlaag onderkant bovenkant ongeveer precies onthouden vergeten oom tante oorlog vrede oost west op in

op onder op af op neer op tijd te laat opa oma

open gesloten open dicht openbaar priv openen sluiten opgeblazen leeggelopen

optellen aftrekken optimist pessimist oud nieuw oud jong ouders kinderen overdag 's nachts overwinning nederlaag pakken neerzetten / neerleggen plus min positief negatief

t25-30
praten zwijgen praten, spreken, zeggen precies ongeveer prettig onprettig raak mis recht krom recht schuin rechts links rond vierkant rond recht horen, luisteren

rustig druk Ruw glad samen alleen schaars overvloedig Scheef recht scherp bot schoon vuil schoon vies, vuil, smerig schuldig onschuldig slagen zakken

slap stijf slapen wakker zijn slapen wakker

slim dom slordig netjes smakelijk onsmakelijk smal breed Snel traag Snel langzaam Somber vrolijk

sommige, een paar alle soms altijd staan zitten staan liggen sterk slap sterk zwak stijgen dalen stoppen doorgaan stout lief strafbaar toegestaan

strak los succes mislukking tam wild toekomst verleden traag snel trouwen scheiden uit in uitdoen aandoen uitgang ingang vaak soms

vader moeder Vals eerlijk van naar vandaag morgen vast los veel weinig, een beetje veilig onveilig ver vlakbij ver (weg) dichtbij Verboden toegestaan

t31-35
verdrietig blij vergeten herinneren verhogen verlagen verlagen verhogen verleden toekomst vers oudbakken vers bedorven verschijnen verdwijnen verstandig onverstandig vet mager

vies schoon vijf minuten geleden vinden verliezen vlug langzaam vol leeg voor over voor achter voor na voor tegen voordeel nadeel

over vijf minuten

voorin achterin voorjaar najaar voorkant achterkant voorzichtig onvoorzichtig vorige volgende vraag antwoord vriend vijand vriendelijk onvriendelijk vriezen dooien vroeg laat

vroeger later vrolijk bedroef vrolijk verdrietig vrouw man vuil schoon waar niet waar warm koud water vuur

weinig veel wel niet/geen

wijd nauw wijs onwijs wijs dom winnen verliezen winst verlies winter zomer wit zwart zacht hard zeker onzeker zichtbaar onzichtbaar

ziek gezond zitten staan zoet zout zoet zuur zomer winter zon schaduw zon maan zonsopgang zonsondergang zwaar licht zwak sterk zwart wit

Vous aimerez peut-être aussi