Vous êtes sur la page 1sur 4

INTERVIEW

De stad
moet veel
genereuzer
worden

Steden zijn volgens de Amsterdamse architect Rudy Uytenhaak niet alleen


theaters waarin mensen dagelijks hun opwachting maken, maar ook ingenieuze,
ruimtelijke constellaties waarin mensen en hun activiteiten bij elkaar komen.
Uytenhaak meent dat deze steden aan kwaliteit winnen, als de fysieke
mogelijkheden ervan worden vergroot door de manier waarop gebouwen ten
opzicht van elkaar zijn geordend en ze inspelen op het gebruik ervan. Wat telt is
de kwaliteit van dichtheid. Anders dan de dominante stroming in de architectuur
waarin het gaat om het maximaliseren van vloeroppervlakte per vierkante meter,
pleit Uytenhaak in het boek Steden vol ruimte dat deze maand verschijnt bij
uitgeverij 010, voor het optimaliseren van de verhouding tussen bebouwde en
onbebouwde ruimte.

Harm Tilman

Fotos Lisette van de Pavoordt

Je boek laat zich lezen als een pleidooi voor concentratie en bundeling. Wat zijn de voordelen hiervan, in termen van betaalbaarheid,
open stedelijke ruimte en leefbaarheid van buurten?
De voordelen liggen op het schaalniveau van het land en de stad. Een halve
eeuw hebben we de steden laten verslonzen en het landschap laten verrommelen. Veel mensen willen best in steden wonen, maar door de nadelen die
hieraan kleven, gaan ze op zoek naar alternatieven. Daarnaast worden politieke problemen in de steden niet opgelost.
Al lange tijd verdunnen de steden en zijn geen modellen voor handen om ze
verder te verdichten. Daardoor is een enorm tekort aan woningen ontstaan en
zijn de huizenprijzen in verhouding exorbitant hoog. Mensen die toch stedelijk
willen wonen, moeten daarom genoegen nemen met zeer kleine woningen
tegen veel te hoge prijzen.
Als dit doorzet en de ontmenging een regionale dimensie krijgt, ontstaan er
Franse toestanden. Deze trend moet worden omgekeerd. De stad moet veel
genereuzer worden voor zijn bewoners.

Interview met Rudy Uytenhaak

20 de Architect, september 2008

dooi voor verdichting zal uitlopen op een nieuwe Bijlmeermeer. Maar bij een
monomane stapeling ontstaat de dichtheid van een kippenboerderij in Barneveld. Als je alle individuele domeinen op dezelfde manier kleurt en huisvest,
dan krijg je legbatterijen en kan het publieke domein niet ontstaan. Dat laatste
floreert slechts bij de gratie van differentiatie in de persoonlijke levenssfeer.
Immers alleen dan volgt een publiek debat over de identiteit van een stad. De
architectuur moet streven naar een stad waarin n meer privaat domein is n
een hogere kwaliteit publieke ruimte wordt bereikt.

Wat is jouw optiek een genereuze stad?


Voor mij is dat een open stad waarin ruimte niet synoniem is met kubieke
meters, maar met gebeurtenissen en activiteiten die bepalend zijn voor de
identiteit van een stad. Iedere stad moet deze ruimte op het culturele en
politieke, maar ook op het persoonlijke vlak bieden. Dit laatste is in Nederland
veelal krap bemeten. Nu de steden steeds intensiever worden bewoond, moet
aan het persoonlijke domein echter meer ruimte worden geboden.
Maar ook de publieke ruimte moet genereuzer worden bedeeld. Steden zijn
tegenwoordig hutje mutje vol. Architectuur en stedebouw kunnen er aan bijdragen dat dit gevoel niet ontstaat. Zij kunnen een ruimtelijke organisatie
maken, waarin mensen zodanig functioneren, dat ze in staat zijn vrije verbanden te leggen met hun medemensen. Ook dat kan een stad genereuzer
maken.

Je woont en werkt in Amsterdam. Is dat een genereuze stad?


Doordat de stad in ringen is gegroeid, zijn er gebieden met heel verschillende
karakters. Dat biedt mogelijkheden om de stad op uiteenlopende manieren te
bewonen. Wijken als de Pijp, Oud Zuid en oostelijke Havengebieden hebben
een zodanige kritische massa dat dit op de openbare ruimte impact heeft.
Tegelijkertijd is in Amsterdam veel meer mogelijk dan nu het geval is. Afgaande op de kwaliteit van de openbare ruimte heb ik ook het gevoel in Pakistan
te fietsen. Het plaveisel in veel straten is van een erbarmelijke kwaliteit. Overigens zitten daar grote niveauverschillen in, want sommige stadsdelen doen
het wel goed.
Maar de reden dat het in Den Bosch wel lukt en in vele Nederlandse steden
niet, heeft te maken met de interactie tussen beleid en adviseurs en met het
gegeven dat planning, plaveisel en parkeren in verschillende portefeuilles zitten. Daardoor kunnen de enthousiaste burgermeesters in Barcelona en Bordeaux meer bewerkstelligen dan onze niet minder geestdriftige wethouders.
Wat me daarnaast bijzonder dwars zit, zijn de huizenprijzen in Amsterdam.
Deze zijn helemaal losgezongen van de loonontwikkeling en zijn nog steeds
niet tot stilstand gekomen. Dit is puur het gevolg van schaarste. De gemeente
wil de komende twintig jaar zon kleine veertigduizend woningen bouwen, terwijl er honderdtwintigduizend nodig zijn. Niet alleen neemt de bevolking nog
steeds toe en gaat de gezinsverdunning door, maar ook zullen al die veel te

Hoe weeg je de behoefte in het private domein naar grotere en


uitbreidbare woningen en de toegang tot het collectieve domein
met alle voordelen die hoge dichtheid biedt, tegen elkaar af?
Dat is de paradox van steden. Juist omdat de Floor Space Index (FSI) in
Amsterdam tachtig procent is en de footprint van het persoonlijke domein
groot is, floreert ook de openbare ruimte. Veel mensen denken dat mijn plei-

kleine woningen op termijn moeten worden aangevuld door veel grotere


woningen. Alleen zo kan de doorstroming op gang komen.
In Nederland wordt nog onvoldoende de koppeling gemaakt tussen het leven
van een stad en zijn huisvesting. Tegelijkertijd blijft men beweren dat de landbouw terugloopt en dat best een deel van het areaal hiervan mag worden
opgesoupeerd door het wonen. Men onderschat daarbij het gecombineerde
effect van woninggrootte, woningbezetting en FSI, dat vele malen groter is dan
21

INTERVIEW

De stad
moet veel
genereuzer
worden

Steden zijn volgens de Amsterdamse architect Rudy Uytenhaak niet alleen


theaters waarin mensen dagelijks hun opwachting maken, maar ook ingenieuze,
ruimtelijke constellaties waarin mensen en hun activiteiten bij elkaar komen.
Uytenhaak meent dat deze steden aan kwaliteit winnen, als de fysieke
mogelijkheden ervan worden vergroot door de manier waarop gebouwen ten
opzicht van elkaar zijn geordend en ze inspelen op het gebruik ervan. Wat telt is
de kwaliteit van dichtheid. Anders dan de dominante stroming in de architectuur
waarin het gaat om het maximaliseren van vloeroppervlakte per vierkante meter,
pleit Uytenhaak in het boek Steden vol ruimte dat deze maand verschijnt bij
uitgeverij 010, voor het optimaliseren van de verhouding tussen bebouwde en
onbebouwde ruimte.

Harm Tilman

Fotos Lisette van de Pavoordt

Je boek laat zich lezen als een pleidooi voor concentratie en bundeling. Wat zijn de voordelen hiervan, in termen van betaalbaarheid,
open stedelijke ruimte en leefbaarheid van buurten?
De voordelen liggen op het schaalniveau van het land en de stad. Een halve
eeuw hebben we de steden laten verslonzen en het landschap laten verrommelen. Veel mensen willen best in steden wonen, maar door de nadelen die
hieraan kleven, gaan ze op zoek naar alternatieven. Daarnaast worden politieke problemen in de steden niet opgelost.
Al lange tijd verdunnen de steden en zijn geen modellen voor handen om ze
verder te verdichten. Daardoor is een enorm tekort aan woningen ontstaan en
zijn de huizenprijzen in verhouding exorbitant hoog. Mensen die toch stedelijk
willen wonen, moeten daarom genoegen nemen met zeer kleine woningen
tegen veel te hoge prijzen.
Als dit doorzet en de ontmenging een regionale dimensie krijgt, ontstaan er
Franse toestanden. Deze trend moet worden omgekeerd. De stad moet veel
genereuzer worden voor zijn bewoners.

Interview met Rudy Uytenhaak

20 de Architect, september 2008

dooi voor verdichting zal uitlopen op een nieuwe Bijlmeermeer. Maar bij een
monomane stapeling ontstaat de dichtheid van een kippenboerderij in Barneveld. Als je alle individuele domeinen op dezelfde manier kleurt en huisvest,
dan krijg je legbatterijen en kan het publieke domein niet ontstaan. Dat laatste
floreert slechts bij de gratie van differentiatie in de persoonlijke levenssfeer.
Immers alleen dan volgt een publiek debat over de identiteit van een stad. De
architectuur moet streven naar een stad waarin n meer privaat domein is n
een hogere kwaliteit publieke ruimte wordt bereikt.

Wat is jouw optiek een genereuze stad?


Voor mij is dat een open stad waarin ruimte niet synoniem is met kubieke
meters, maar met gebeurtenissen en activiteiten die bepalend zijn voor de
identiteit van een stad. Iedere stad moet deze ruimte op het culturele en
politieke, maar ook op het persoonlijke vlak bieden. Dit laatste is in Nederland
veelal krap bemeten. Nu de steden steeds intensiever worden bewoond, moet
aan het persoonlijke domein echter meer ruimte worden geboden.
Maar ook de publieke ruimte moet genereuzer worden bedeeld. Steden zijn
tegenwoordig hutje mutje vol. Architectuur en stedebouw kunnen er aan bijdragen dat dit gevoel niet ontstaat. Zij kunnen een ruimtelijke organisatie
maken, waarin mensen zodanig functioneren, dat ze in staat zijn vrije verbanden te leggen met hun medemensen. Ook dat kan een stad genereuzer
maken.

Je woont en werkt in Amsterdam. Is dat een genereuze stad?


Doordat de stad in ringen is gegroeid, zijn er gebieden met heel verschillende
karakters. Dat biedt mogelijkheden om de stad op uiteenlopende manieren te
bewonen. Wijken als de Pijp, Oud Zuid en oostelijke Havengebieden hebben
een zodanige kritische massa dat dit op de openbare ruimte impact heeft.
Tegelijkertijd is in Amsterdam veel meer mogelijk dan nu het geval is. Afgaande op de kwaliteit van de openbare ruimte heb ik ook het gevoel in Pakistan
te fietsen. Het plaveisel in veel straten is van een erbarmelijke kwaliteit. Overigens zitten daar grote niveauverschillen in, want sommige stadsdelen doen
het wel goed.
Maar de reden dat het in Den Bosch wel lukt en in vele Nederlandse steden
niet, heeft te maken met de interactie tussen beleid en adviseurs en met het
gegeven dat planning, plaveisel en parkeren in verschillende portefeuilles zitten. Daardoor kunnen de enthousiaste burgermeesters in Barcelona en Bordeaux meer bewerkstelligen dan onze niet minder geestdriftige wethouders.
Wat me daarnaast bijzonder dwars zit, zijn de huizenprijzen in Amsterdam.
Deze zijn helemaal losgezongen van de loonontwikkeling en zijn nog steeds
niet tot stilstand gekomen. Dit is puur het gevolg van schaarste. De gemeente
wil de komende twintig jaar zon kleine veertigduizend woningen bouwen, terwijl er honderdtwintigduizend nodig zijn. Niet alleen neemt de bevolking nog
steeds toe en gaat de gezinsverdunning door, maar ook zullen al die veel te

Hoe weeg je de behoefte in het private domein naar grotere en


uitbreidbare woningen en de toegang tot het collectieve domein
met alle voordelen die hoge dichtheid biedt, tegen elkaar af?
Dat is de paradox van steden. Juist omdat de Floor Space Index (FSI) in
Amsterdam tachtig procent is en de footprint van het persoonlijke domein
groot is, floreert ook de openbare ruimte. Veel mensen denken dat mijn plei-

kleine woningen op termijn moeten worden aangevuld door veel grotere


woningen. Alleen zo kan de doorstroming op gang komen.
In Nederland wordt nog onvoldoende de koppeling gemaakt tussen het leven
van een stad en zijn huisvesting. Tegelijkertijd blijft men beweren dat de landbouw terugloopt en dat best een deel van het areaal hiervan mag worden
opgesoupeerd door het wonen. Men onderschat daarbij het gecombineerde
effect van woninggrootte, woningbezetting en FSI, dat vele malen groter is dan
21

de schamele procenten die nu worden berekend. Dit is nog altijd niet doorgedrongen tot de politiek.
Is het mogelijk zo te verdichten dat stadswijken levendiger worden
zonder dat dit ten koste gaat van de gebouwde omgeving in
aangrenzende wijken?
Steden zijn in het verleden ontstaan op basis van het feit dat iedere vierkante
meter werd omgedraaid. Ze bestaan bij de gratie dat wat niet voldoet wordt
gesloopt en vervangen door iets beters. Zo zijn in de afgelopen eeuw optimale machines ontstaan die de verhouding tussen massa en open ruimte regelen. De verhouding tussen open en dicht is nu te sterk gesimplificeerd. Alle
kennis over hoe je lichtinval kunt optimaliseren, zijn we grotendeels kwijtgeraakt. Architecten zullen deze kennis opnieuw moeten ontwikkelen en uitvinden. Daarbij kunnen we leren van het verleden, maar we zullen deze kennis
moeten combineren met de huidige mogelijkheden.
Aan de stadsrand is het gemakkelijker grote woningen te bouwen,
maar is dit ook mogelijk in de stad zelf? Verdichting beperkt zich tot
nu toe tot n- en tweekamerappartementen.

Dat laatste is niet nodig. In Nieuw Sloten hebben we bijvoorbeeld al een


laagbouwwijk gerealiseerd met een dichtheid van 68 woningen per hectare.
Deze was bedoeld voor mensen die niet in Purmerend maar dichter bij de
stad willen wonen en gebruik willen maken van de voorzieningen die de
stad biedt.
Niet veel later kwam de prijsvraag voor het Java eiland. Daarbij vroegen wij
ons af of we naast het Weense wonen op het KNSM eiland niet ook de woonkwaliteit van Alkmaar, Enkhuizen en Amersfoort zouden kunnen aanbieden.
We hebben toen een Middellandse zeestad gemaakt, waarbij je aan het water
woont maar wel altijd de hoek moet omslaan voordat je er bent. Later is dit
model op Borneo Sporenburg gerealiseerd, in een dichtheid van honderd
woningen per hectare.
Als we de woningen een oppervlakte geven van minstens 120 vierkante meter
en we de balans goed houden met de openbare ruimte, dan ontstaan milieus
die een verrijking betekenen van het huidige Nederlandse palet van woningbouw. Bovendien kunnen we zo beter inspelen op de eigentijdse vraag naar
differentiatie. Mensen zijn dan niet meer gedwongen op een bepaalde manier
te wonen en kunnen zich beter met een stad identificeren. Het leven wordt er
zo alleen maar leuker op.
In Nederland loopt het debat over de
compacte stad al langer. Hoe komt het
toch dat we deze maar niet voor elkaar
krijgen?
Het niveau waarop in Nederland wordt gedacht
over dichtheid, is veel te simplistisch. Wethouders willen hun punt maken en denken dan aan
hoogbouw. Stapelen is echter een beperkte
oplossing. Een laagbouwhuis is immers veel
goedkoper te bouwen dan een appartementengebouw. Ook in hoge stedelijke dichtheden is
laagbouw te realiseren. Bovendien is in compacte laagbouw minder openbare ruimte aanwezig, zodat daar een reductie van de grondprijs aan kan worden verbonden.
Gecombineerd met de sociale en ecologische
voordelen, levert dit een duurzame en ideale
woonsituatie op. Er wordt minder materiaal en
energie aangewend om woningen te maken die
zorgzamer worden bewoond, meer samenhang
realiseren en dus langer meegaan.
In de geschiedenis van onze steden zitten tal
van voorbeelden van horizontale buurten, waarbij inventief gebruik is gemaakt van beschikbare ruimte. Een hoge dichtheid is vanuit economisch oogpunt niet noodzakelijk, maar wel om
ecologische redenen en ter vergroting van de
diversiteit van onze woonmilieus. Pas als professionals en leken laten zien welke waarden in
het geding zijn, dan behoort een zinnige programmering tot de mogelijkheden. Het financile model zal moeten worden aangepast. In de
Vinex wordt het uiterlijk van de wijk louter
bepaald door de grondkosten. De rol van architecten is daarbij beperkt tot het maken van de
jas voor het rijtjeshuis. Dat biedt eenvormigheid
waar een tekort aan ruimtelijke verbeeldingskracht onder zit.
Om dit te veranderen is een verschuiving in de
verhouding tussen openbare en private ruimte
nodig. In Borneo Sporenburg maakten we bijvoorbeeld minder openbare ruimte, waardoor
de woningen konden worden verruimd. Laag-

22 de Architect, september 2008

I N T E R V I E W Rudy Uiytenhaak

Als je alle individuele domeinen op dezelfde manier kleurt


en huisvest, dan krijg je legbatterijen en kan het publieke
domein niet ontstaan
Dat laatste floreert slechts bij de gratie van differentiatie
in de persoonlijke levenssfeer

bouwwoningen in hoge dichtheden kunnen maar liefst twee keer zo groot zijn
dan appartementen die worden gestapeld.
In Amsterdam echter is de huur niet afhankelijk van de bouwkosten maar van
het aantal vierkante meters. Dit betekent dat een woning op Java eiland evenveel kost als op Borneo Sporenburg, terwijl de revenuen in het laatste geval
veel hoger zijn. Volgens mij moet je toe naar een situatie waarbij je ook die
revenuen kunt aanwenden om bijvoorbeeld de woningen groter te maken.
Zijn er daarom gebieden die zich beter lenen voor verdichting dan
andere?
Op dit moment ben ik vooral genteresseerd in de vraag hoe je op basis van
dezelfde parameters geheel verschillende milieus kunt maken. Alleen zo kan
het vakmanschap verder worden gebracht. In de jaren zeventig werd bijvoorbeeld gesproken over de invoering van het basisloon. Dat is er nooit gekomen, en dat is filosofisch jammer want het had de mogelijkheid geboden
onderling te vergelijken wat iedereen daarmee kan doen.
Om dezelfde reden ben ik een groot voorstander van een basisquote in vierkante meters. Iedere Nederlander heeft dan recht op zesduizend vierkante
meter Nederland en moet beslissen hoe ze dat willen besteden aan woningen, water, duinen, parkeerruimte en landbouw.
Daarom ben ik op de voorhand geen voorstander van gebieden die zijn verdicht tegenover gebieden die zich verdunnen. Eerder lijkt me, dat deze verschillen ontstaan omdat de vraag hoe mensen wonen, niet wordt uitgevochten
op grond van rechtvaardigheid, maar van economie. Overigens is dat op zich
ook weer interessant.
Kun je daar een voorbeeld van geven?
Je zou de mensen die in de stad wonen en gebruik maken van het openbaar
vervoer en dus het milieu minder belasten dan iemand die in de voorstad
woont en veel meer gebruik maakt van de auto, een veel grotere woning kunnen geven.
Meer algemeen zou de mogelijkheid moeten bestaan om compensaties te
maken. Woningen in de compacte stad zouden ruimtelijker moeten zijn naar
de hemel en op de begane grond meer verdiepingshoogte moeten krijgen,
zodat ze zijn verzekerd van voldoende lichtinval.
Is het mogelijk de voordelen die een huis aan de stadsrand biedt
het vooruitzicht van een tuin, een groot en comfortabel huis, een
geweldige leefbaarheid, tegen geringe kosten ook te realiseren op
een verdichtinglocatie?
De belangstelling van een Nederlander voor het huis aan de stadsrand is voor
een deel het gevolg van het gebrek aan verbeeldingskracht in de stad. Als
mensen geen bovenburen willen en hun uitzicht willen beheersen, dan willen
ze een tuin. Maar hiervoor kun je ook andere middelen dan een tuin aanwenden. Tegelijkertijd is het denken over appartementen zeer armoedig. Het huidige appartement heeft minder kwaliteit dan wat in de Bijlmermeer is
gemaakt. Het kan veel beter, maar dankzij de schaarste komen de stedelijke
programmeurs er mee weg.
Dat je royale stadshuizen kunt maken, hebben we op Borneo Sporenburg

laten zien. Als je honderd woningen per hectare maakt, staat iedere woning
honderd vierkante meter stad ter beschikking. Omdat je er ook moet kunnen
komen, hebben we kavels gemaakt van zeven bij veertien, waarvan drie meter
is afgestaan aan de stad. Als de overbuurman dat ook doet, is er zes meter
voor de stad, meer dan in Amersfoort en Zaltbommel wordt geboden. Op
deze kavels kun je woningen maken die ademen en voldoende daglicht krijgen, zonder dat dit betekent dat je moet uitkijken op de buren.
Op dezelfde manier kun je ook tuinkamerwoningen met een dichtheid van
zeventig tot honderd per hectare maken, zoals in de Bongerd in Amsterdam
Noord, en wordt het mogelijk het palet verder uit breiden. Dat is een welkome
aanvulling op het rijhuis en de galerijflat, vrucht van een woningbouwmachine
die echt zal moeten worden aangepast.
Is daarvoor niet een collectief debat nodig waaraan alle betrokkenen
in het bouwproces, de wetenschap en de architectuurscholen
deelnemen?
Voor de doorbloeding van kennis en verbeeldingskracht omtrent woonmodellen en voor het nemen van beslissingen op politieke en economische haalbaarheid is een dergelijk debat inderdaad nodig. Professionals zullen dit
debat van inspiratie moeten voorzien en hopelijk levert mijn boek daar een bijdrage aan. Daarbij zullen we de mensen moeten raken die er echt iets over
hebben te zeggen. Het debat zal moeten worden gevoerd met de stedebouwers en de wethouders.
Wat daarbij voor mij een dilemma is, is dat ik uiteindelijk architect ben. Maar ik
heb ook een spreadsheet gemaakt die de dichtheid per kavel voor heel
Nederland laat zien. Variabelen zijn het aantal Nederlanders in 2050, de
woningbezetting, de woninggrootte en de verdeling over stad en land. Als
iemand dit invult, wordt uitgerekend hoe groot de footprint van de bebouwing
is en vervolgens hoeveel kavel, weefsel, wijken en stad nodig zijn.
Zie jij deze sim city als jouw bijdrage aan het debat?
Dit instrument loopt van programma tot detail en zal door een organisatie als
de RPD verder moeten worden vervolmaakt. Alleen als het vervolgens serieus
wordt genomen, wordt uitonderhandeld en er vervolgens beleid op wordt
gemaakt, zullen we niet keihard uit de bocht vliegen. Daarvoor moeten sturingsmechanismen worden ontwikkeld en de regelgeving worden aangepast.
Ook zou de vakgroep woningbouw in Delft het moeten oppakken en de koppeling naar typologie moeten maken. De Nederlandse stedebouw wordt sinds
de Woningwet gedomineerd door de standaard referentie van de blokkendoos. Die blokkendoos moet veel rijker worden, opdat diepere en gelaagdere
stadweefsels tot stand komen.
Het gevaar van het denken in typologien is, dat een architect gaat kruidenieren op het niveau van de woning. De minimumwoning is echter niet meer van
deze tijd. Bovendien zul je op iedere niveau de vierkante meters moeten
omdraaien en dus ook op het niveau van de stedebouw. Want anders probeer
je honderd te rijden in de eerste versnelling.
Rudy Uytenhaak is architect te Amsterdam. Deze maand verschijnt bij
010 Uitgevers zijn boek Steden vol ruimte.
I N T E R V I E W Rudy Uytenhaak 23

de schamele procenten die nu worden berekend. Dit is nog altijd niet doorgedrongen tot de politiek.
Is het mogelijk zo te verdichten dat stadswijken levendiger worden
zonder dat dit ten koste gaat van de gebouwde omgeving in
aangrenzende wijken?
Steden zijn in het verleden ontstaan op basis van het feit dat iedere vierkante
meter werd omgedraaid. Ze bestaan bij de gratie dat wat niet voldoet wordt
gesloopt en vervangen door iets beters. Zo zijn in de afgelopen eeuw optimale machines ontstaan die de verhouding tussen massa en open ruimte regelen. De verhouding tussen open en dicht is nu te sterk gesimplificeerd. Alle
kennis over hoe je lichtinval kunt optimaliseren, zijn we grotendeels kwijtgeraakt. Architecten zullen deze kennis opnieuw moeten ontwikkelen en uitvinden. Daarbij kunnen we leren van het verleden, maar we zullen deze kennis
moeten combineren met de huidige mogelijkheden.
Aan de stadsrand is het gemakkelijker grote woningen te bouwen,
maar is dit ook mogelijk in de stad zelf? Verdichting beperkt zich tot
nu toe tot n- en tweekamerappartementen.

Dat laatste is niet nodig. In Nieuw Sloten hebben we bijvoorbeeld al een


laagbouwwijk gerealiseerd met een dichtheid van 68 woningen per hectare.
Deze was bedoeld voor mensen die niet in Purmerend maar dichter bij de
stad willen wonen en gebruik willen maken van de voorzieningen die de
stad biedt.
Niet veel later kwam de prijsvraag voor het Java eiland. Daarbij vroegen wij
ons af of we naast het Weense wonen op het KNSM eiland niet ook de woonkwaliteit van Alkmaar, Enkhuizen en Amersfoort zouden kunnen aanbieden.
We hebben toen een Middellandse zeestad gemaakt, waarbij je aan het water
woont maar wel altijd de hoek moet omslaan voordat je er bent. Later is dit
model op Borneo Sporenburg gerealiseerd, in een dichtheid van honderd
woningen per hectare.
Als we de woningen een oppervlakte geven van minstens 120 vierkante meter
en we de balans goed houden met de openbare ruimte, dan ontstaan milieus
die een verrijking betekenen van het huidige Nederlandse palet van woningbouw. Bovendien kunnen we zo beter inspelen op de eigentijdse vraag naar
differentiatie. Mensen zijn dan niet meer gedwongen op een bepaalde manier
te wonen en kunnen zich beter met een stad identificeren. Het leven wordt er
zo alleen maar leuker op.
In Nederland loopt het debat over de
compacte stad al langer. Hoe komt het
toch dat we deze maar niet voor elkaar
krijgen?
Het niveau waarop in Nederland wordt gedacht
over dichtheid, is veel te simplistisch. Wethouders willen hun punt maken en denken dan aan
hoogbouw. Stapelen is echter een beperkte
oplossing. Een laagbouwhuis is immers veel
goedkoper te bouwen dan een appartementengebouw. Ook in hoge stedelijke dichtheden is
laagbouw te realiseren. Bovendien is in compacte laagbouw minder openbare ruimte aanwezig, zodat daar een reductie van de grondprijs aan kan worden verbonden.
Gecombineerd met de sociale en ecologische
voordelen, levert dit een duurzame en ideale
woonsituatie op. Er wordt minder materiaal en
energie aangewend om woningen te maken die
zorgzamer worden bewoond, meer samenhang
realiseren en dus langer meegaan.
In de geschiedenis van onze steden zitten tal
van voorbeelden van horizontale buurten, waarbij inventief gebruik is gemaakt van beschikbare ruimte. Een hoge dichtheid is vanuit economisch oogpunt niet noodzakelijk, maar wel om
ecologische redenen en ter vergroting van de
diversiteit van onze woonmilieus. Pas als professionals en leken laten zien welke waarden in
het geding zijn, dan behoort een zinnige programmering tot de mogelijkheden. Het financile model zal moeten worden aangepast. In de
Vinex wordt het uiterlijk van de wijk louter
bepaald door de grondkosten. De rol van architecten is daarbij beperkt tot het maken van de
jas voor het rijtjeshuis. Dat biedt eenvormigheid
waar een tekort aan ruimtelijke verbeeldingskracht onder zit.
Om dit te veranderen is een verschuiving in de
verhouding tussen openbare en private ruimte
nodig. In Borneo Sporenburg maakten we bijvoorbeeld minder openbare ruimte, waardoor
de woningen konden worden verruimd. Laag-

22 de Architect, september 2008

I N T E R V I E W Rudy Uiytenhaak

Als je alle individuele domeinen op dezelfde manier kleurt


en huisvest, dan krijg je legbatterijen en kan het publieke
domein niet ontstaan
Dat laatste floreert slechts bij de gratie van differentiatie
in de persoonlijke levenssfeer

bouwwoningen in hoge dichtheden kunnen maar liefst twee keer zo groot zijn
dan appartementen die worden gestapeld.
In Amsterdam echter is de huur niet afhankelijk van de bouwkosten maar van
het aantal vierkante meters. Dit betekent dat een woning op Java eiland evenveel kost als op Borneo Sporenburg, terwijl de revenuen in het laatste geval
veel hoger zijn. Volgens mij moet je toe naar een situatie waarbij je ook die
revenuen kunt aanwenden om bijvoorbeeld de woningen groter te maken.
Zijn er daarom gebieden die zich beter lenen voor verdichting dan
andere?
Op dit moment ben ik vooral genteresseerd in de vraag hoe je op basis van
dezelfde parameters geheel verschillende milieus kunt maken. Alleen zo kan
het vakmanschap verder worden gebracht. In de jaren zeventig werd bijvoorbeeld gesproken over de invoering van het basisloon. Dat is er nooit gekomen, en dat is filosofisch jammer want het had de mogelijkheid geboden
onderling te vergelijken wat iedereen daarmee kan doen.
Om dezelfde reden ben ik een groot voorstander van een basisquote in vierkante meters. Iedere Nederlander heeft dan recht op zesduizend vierkante
meter Nederland en moet beslissen hoe ze dat willen besteden aan woningen, water, duinen, parkeerruimte en landbouw.
Daarom ben ik op de voorhand geen voorstander van gebieden die zijn verdicht tegenover gebieden die zich verdunnen. Eerder lijkt me, dat deze verschillen ontstaan omdat de vraag hoe mensen wonen, niet wordt uitgevochten
op grond van rechtvaardigheid, maar van economie. Overigens is dat op zich
ook weer interessant.
Kun je daar een voorbeeld van geven?
Je zou de mensen die in de stad wonen en gebruik maken van het openbaar
vervoer en dus het milieu minder belasten dan iemand die in de voorstad
woont en veel meer gebruik maakt van de auto, een veel grotere woning kunnen geven.
Meer algemeen zou de mogelijkheid moeten bestaan om compensaties te
maken. Woningen in de compacte stad zouden ruimtelijker moeten zijn naar
de hemel en op de begane grond meer verdiepingshoogte moeten krijgen,
zodat ze zijn verzekerd van voldoende lichtinval.
Is het mogelijk de voordelen die een huis aan de stadsrand biedt
het vooruitzicht van een tuin, een groot en comfortabel huis, een
geweldige leefbaarheid, tegen geringe kosten ook te realiseren op
een verdichtinglocatie?
De belangstelling van een Nederlander voor het huis aan de stadsrand is voor
een deel het gevolg van het gebrek aan verbeeldingskracht in de stad. Als
mensen geen bovenburen willen en hun uitzicht willen beheersen, dan willen
ze een tuin. Maar hiervoor kun je ook andere middelen dan een tuin aanwenden. Tegelijkertijd is het denken over appartementen zeer armoedig. Het huidige appartement heeft minder kwaliteit dan wat in de Bijlmermeer is
gemaakt. Het kan veel beter, maar dankzij de schaarste komen de stedelijke
programmeurs er mee weg.
Dat je royale stadshuizen kunt maken, hebben we op Borneo Sporenburg

laten zien. Als je honderd woningen per hectare maakt, staat iedere woning
honderd vierkante meter stad ter beschikking. Omdat je er ook moet kunnen
komen, hebben we kavels gemaakt van zeven bij veertien, waarvan drie meter
is afgestaan aan de stad. Als de overbuurman dat ook doet, is er zes meter
voor de stad, meer dan in Amersfoort en Zaltbommel wordt geboden. Op
deze kavels kun je woningen maken die ademen en voldoende daglicht krijgen, zonder dat dit betekent dat je moet uitkijken op de buren.
Op dezelfde manier kun je ook tuinkamerwoningen met een dichtheid van
zeventig tot honderd per hectare maken, zoals in de Bongerd in Amsterdam
Noord, en wordt het mogelijk het palet verder uit breiden. Dat is een welkome
aanvulling op het rijhuis en de galerijflat, vrucht van een woningbouwmachine
die echt zal moeten worden aangepast.
Is daarvoor niet een collectief debat nodig waaraan alle betrokkenen
in het bouwproces, de wetenschap en de architectuurscholen
deelnemen?
Voor de doorbloeding van kennis en verbeeldingskracht omtrent woonmodellen en voor het nemen van beslissingen op politieke en economische haalbaarheid is een dergelijk debat inderdaad nodig. Professionals zullen dit
debat van inspiratie moeten voorzien en hopelijk levert mijn boek daar een bijdrage aan. Daarbij zullen we de mensen moeten raken die er echt iets over
hebben te zeggen. Het debat zal moeten worden gevoerd met de stedebouwers en de wethouders.
Wat daarbij voor mij een dilemma is, is dat ik uiteindelijk architect ben. Maar ik
heb ook een spreadsheet gemaakt die de dichtheid per kavel voor heel
Nederland laat zien. Variabelen zijn het aantal Nederlanders in 2050, de
woningbezetting, de woninggrootte en de verdeling over stad en land. Als
iemand dit invult, wordt uitgerekend hoe groot de footprint van de bebouwing
is en vervolgens hoeveel kavel, weefsel, wijken en stad nodig zijn.
Zie jij deze sim city als jouw bijdrage aan het debat?
Dit instrument loopt van programma tot detail en zal door een organisatie als
de RPD verder moeten worden vervolmaakt. Alleen als het vervolgens serieus
wordt genomen, wordt uitonderhandeld en er vervolgens beleid op wordt
gemaakt, zullen we niet keihard uit de bocht vliegen. Daarvoor moeten sturingsmechanismen worden ontwikkeld en de regelgeving worden aangepast.
Ook zou de vakgroep woningbouw in Delft het moeten oppakken en de koppeling naar typologie moeten maken. De Nederlandse stedebouw wordt sinds
de Woningwet gedomineerd door de standaard referentie van de blokkendoos. Die blokkendoos moet veel rijker worden, opdat diepere en gelaagdere
stadweefsels tot stand komen.
Het gevaar van het denken in typologien is, dat een architect gaat kruidenieren op het niveau van de woning. De minimumwoning is echter niet meer van
deze tijd. Bovendien zul je op iedere niveau de vierkante meters moeten
omdraaien en dus ook op het niveau van de stedebouw. Want anders probeer
je honderd te rijden in de eerste versnelling.
Rudy Uytenhaak is architect te Amsterdam. Deze maand verschijnt bij
010 Uitgevers zijn boek Steden vol ruimte.
I N T E R V I E W Rudy Uytenhaak 23

Vous aimerez peut-être aussi