Vous êtes sur la page 1sur 6

[22]

[23]

Roman Jakobson: Lingustiek en Potica


Jakobson studeert in Moskou Slavische taal- en letterkunde en is in 1915
medeoprichter van de Moskouse Lingustische Kring, de 'taalkundige' en
geografische tegenhanger van de Vereniging voor de Bestudering van Potisch
Taalgebruik 'Opojaz' in Sint-Petersburg. In 1920 komt hij in het kader van een
missie van het Rode Kruis in Tsjecho-slowakije terecht, waar hij blijft tot zijn
emigratie in 1939 naar de Verenigde Staten. Daar wordt hij medewerker aan de
Franse cole des Hautes tudes in ballingschap. Hij doceert na de oorlog aan
Columbia University, aan de Harvard University en aan het Massachusetts
Institute of Technology.
Jakobson werkte samen met Trubetzkoi aan de theorie van de 'distinctieve
fonetische kenmerken': de basiselementen waaruit fonemen zijn opgebouwd. Zijn
ideen over literair taalgebruik zijn van groot belang geweest voor de Russische
formalisten, voor het Praags structuralisme (Jan Mukarzovsky) en later voor de
Sov jet-semiotici van de School van Tartu (bijvoorbeeld Joeri Lotman).
Jakobson is vooral genteresseerd in pozie. Hij is van mening dat de bestudering
van potisch taalgebruik, of van 'taal in haar potische functie', veel duidelijk kan
maken over de aard van taal in het algemeen. Als taalkundige wil hij de
dominante historische (diachronische) benadering in de taalwetenschap
aanvullen met een systematische benadering van de taal als een synchrone
structuur. Niet de vraag 'Waar komen literaire verschijnselen vandaan?' wil hij
beantwoorden, maar 'Wat zijn het (nu), hoe zitten ze in elkaar?'
De literatuurwetenschap ontbeert volgens hem een eigen object. Hij vergelijkt de
literatuurwetenschappers met politiemensen die, op zoek naar een dief, iedereen die
binnen handbereik komt, arresteren, zelfs als het toevallige voorbijgangers zijn. In
plaats daarvan stelt hij voor de 'literariteit', datgene wat literatuur tot literatuur
maakt, te onderzoeken. Zoals hij ook stelt in het hier opgenomen 'Lingustiek en
potica' (1960), is de literariteit een functie van teksten die in literatuur domineert,
maar ook elders voor kan komen, zoals in politieke slogans als 'I like Ike'. De
literaire kunstgreep dient de enige 'held' van de literatuurwetenschap te zijn, wil
men tot wetenschappelijke uitspraken kunnen komen. Keer op keer benadrukt hij
dat de betekenis van een literair werk niet samenvalt met de referent (dat waar het
naar verwijst). Literatuur heeft een eigen, autonome functie (wat iets anders
inhoudt dan de scheiding van kunst en leven!).
In de latere fase van zijn loopbaan schreef Jakobson een reeks studies waarin
hij liet zien hoe de algemene principes die hij onder andere in 'Lingustiek en
potica' uiteen had gezet, aan de praktijk getoetst kunnen worden.

Gelukkig hebben politieke en wetenschappelijke bijeenkomsten geen


enkel punt van overeenkomst. Het slagen van een politieke bijeenkomst
hangt af van de algemene instemming van de meerderheid of totaliteit van
de deelnemers met zo'n bijeenkomst. Het gebruik van stemmen en veto's
is echter vreemd aan wetenschappelijke discussies, waar meningsverschillen gewoonlijk meer blijken op te leveren dan overeenstemming.
Meningsverschillen brengen tegenstrijdigheden en spanningen aan het
licht binnen het betrokken vakgebied en vragen om nieuw onderzoek. Niet
politieke conferenties, maar veeleer ontdekkingstochten op Antarctica
kunnen vergeleken worden met wetenschappelijke bijeenkomsten:
internationale deskundigen op verschillend gebied trachten een onbekende
streek in kaart te brengen en te achterhalen waar de grootste obstakels
liggen voor de onderzoeker, welke de niet te nemen toppen en afgronden
zijn. Dit in-kaart-brengen schijnt wel de hoofdtaak van onze conferentie
geweest te zijn en in dit opzicht mag het resultaat zeker geslaagd genoemd
worden. Hebben we niet ingezien welke problemen de meest cruciale en
controversile zijn? Hebben we ook niet geleerd hoe we onze terminologie moesten veranderen, welke termen we nader moesten verklaren of
zelfs vermijden om misverstanden te voorkomen met mensen die een
ander vakjargon bezigen? Ik denk dat de meeste, zo niet alle deelnemers
aan deze conferentie op dit moment wel een duidelijker inzicht in
dergelijke problemen hebben dan drie dagen geleden het geval was.
Men heeft mij gevraagd wat samenvattende opmerkingen te maken
over de potica in haar relatie tot de lingustiek. De potica heeft in de
eerste plaats te maken met de vraag: Wat maakt een bericht in woorden tot
een kunstwerk? Aangezien het hoofdonderwerp van de potica de
differentia specifica is van verbale kunst met betrekking tot andere
kunstvormen en met betrekking tot andere soorten van verbaal gedrag,
heeft de potica recht op de belangrijkste positie in de literatuurwetenschap. Potica heeft te maken met vraagstukken van verbale
structuur, net zoals de analyse van schilderkunst te maken heeft met de
structuur van het geschilderde. Omdat de lingustiek de overkoepelende
wetenschap van de verbale structuren is, mag de potica beschouwd
worden als een integraal deel van de lingustiek. Argumenten tgen een
dergelijke bewering moeten grondig besproken worden. Het is duidelijk
dat vele vormen die door de potica bestudeerd worden niet beperkt zijn
tot de verbale kunst. Ik mag hierbij wijzen op de mogelijkheid Wuther-

[24]
ing Heights om te zetten in een film, middeleeuwse legenden in fresco's
en miniaturen, of L'aprs-midi d'un faune in muziek, ballet en grafische
kunst. Hoe lachwekkend de idee van een stripverhaal van de Ilias en de
Odyssee ook zijn mag, bepaalde structuurelementen van de plot ervan
zouden bewaard blijven ondanks het verlies van hun oorspronkelijke
verbale vorm. Het feit dat men de vraag kan stellen of Blake's illustraties
bij de Divina Commedia recht doen aan dit werk, bewijst dat verschillende
kunstvormen te vergelijken zijn. De problemen aangaande de barok of
enige andere historische stijl overschrijden het kader van een
afzonderlijke kunst. Wanneer we de surrealistische metafoor behandelen,
kunnen we nauwelijks voorbijgaan aan de schilderijen van Max Ernst of
aan de films UN CHIEN ANDALOU en L'AGE D'OR van Luis Bunuel. Kortom,
vele potische kenmerken behoren niet alleen tot de taalwetenschap, maar
ook tot de theorie van de tekens, dat wil zeggen, tot de algemene
semiotiek. Deze bewering geldt evenwel niet alleen voor verbale kunst,
maar voor alle vormen van taalgebruik, aangezien de taal veel
eigenschappen gemeen heeft met sommige andere tekensystemen of zelfs
met alle tekensystemen.
Zo bevat ook een tweede bezwaar niets dat specifiek is voor literatuur:
het probleem van de relaties tussen het woord en de wereld betreft niet
alleen de verbale kunst maar in feite alle soorten van communicatie. De
lingustiek neigt ertoe alle mogelijke problemen aangaande de relatie
tussen wat er gezegd wordt en het universum van al hetgeen er gezegd kan
worden te onderzoeken: wat er van dit universum onder woorden wordt
gebracht middels een bepaalde taaluiting en hoe dit onder woorden wordt
gebracht. Toch overschrijden de waarheidswaarden, voorzover zij - om
met de logici te spreken - 'extralingustische entiteiten' zijn, duidelijk de
grenzen van de potica en van de lingustiek in het algemeen.
Er wordt wel eens beweerd dat de potica, in tegenstelling tot de
lingustiek, tot een waardering dient te komen. Dit onderscheid tussen
beide gebieden is gebaseerd op een algemeen verbreide maar foutieve
interpretatie van de tegenstelling tussen de structuur van pozie en andere
typen van verbale structuur: deze laatste heten door hun 'ongeregelde',
willekeurige aard tegengesteld te zijn aan het 'geregelde', doelbewuste
karakter van potische taal. In feite is elk verbaal gedrag doelgericht, maar
de doelen zijn verschillend en de conformiteit van de middelen die
gebruikt worden voor het beoogde resultaat is een probleem dat steeds
meer onderzoekers in de verschillende vormen van verbale communicatie
bezighoudt. Er is een grote overeenkomst, veel groter dan de critici
geloven, tussen het vraagstuk van de lingustische ver-

[25]
schijnselen die zich ontwikkelen in ruimte en tijd en de verbreiding in
ruimte en tijd van literaire modellen. Zelfs zulk een discontinue expansie
als de herleving van verwaarloosde of vergeten dichters - bijvoorbeeld de
postume ontdekking en daaropvolgende canonisatie van Gerard Manley
Hopkins (1844-1889), de late roem van Lautramont (1846-1870) onder
de surrealistische dichters, en de opvallende invloed van de tot nu toe
genegeerde Cyprianus Norwid (1821-1883) op de moderne Poolse pozie
- vindt een parallel in de geschiedenis van de standaardtalen, die geneigd
zijn ouderwetse, soms lang vergeten modellen te doen herleven, zoals het
geval was in het literaire Tsjechisch dat tegen het begin van de
negentiende eeuw steunde op zestiende-eeuwse modellen.
Ongelukkigerwijze verleidt de terminologische verwarring van
'literatuurwetenschap' (literary studies) met 'literaire kritiek' (criticism) de
beoefenaar van de literatuurwetenschap ertoe de beschrijving van de
intrinsieke waarden van een literair werk te verwisselen met een
subjectief, censurerend oordeel. Het etiket 'literair criticus' toegepast op
een literatuuronderzoeker is even foutief als wanneer men een lingust
'grammaticaal (of lexicaal) criticus' zou noemen. Syntactisch en
morfologisch onderzoek kan niet verdrongen worden door een normatieve
grammatica en evenmin mag een manifest, dat de eigen smaak en
meningen van een criticus over creatieve literatuur opdringt, fungeren als
een vervangingsmiddel voor een objectieve en wetenschappelijke analyse
van verbale kunst. Deze bewering moet niet verward worden met het
principe van het laissez faire: iedere verbale vorm van cultuur brengt
programmatische, planmatige, normatieve tendensen met zich mee.
Waarom is er echter een duidelijke scheiding gemaakt tussen zuivere en
toegepaste taalkunde of tussen fonetiek en uitspraakleer, en niet tussen
literatuurwetenschap en literaire kritiek?
De literatuurwetenschap, met de potica als haar brandpunt, bestaat net
zoals de lingustiek uit twee probleemgroepen: de synchronie en de
diachronie. De synchronische beschrijving beschouwt niet alleen de
literaire productie van een gegeven periode, maar ook dat deel van de
literaire traditie dat voor die periode vitaal gebleven is of tot nieuw leven
is gebracht. Zo behoren bijvoorbeeld aan de ene kant Shakespeare en aan
de andere kant Donne, Marvell, Keats en Emily Dickinson tot de huidige
potische ervaringswereld, terwijl aan de werken van James Thomson en
Longfellow op dit ogenblik geen levensvatbare artistieke waarden worden
toegeschreven. De selectie van klassieke werken en hun herinterpretatie
door een nieuwe richting is een wezenlijk probleem van de synchronische
literatuurwetenschap. Synchronische potica moet,

[26]
evenals synchronische lingustiek, niet gezien worden als een soort statica,
iedere periode maakt onderscheid tussen meer conservatieve en meer
vernieuwende vormen. Elke contemporaine fase wordt ervaren in zijn
tijdelijke dynamiek, en aan de andere kant houdt de historische benadering, zowel in de potica als in de lingustiek, zich niet alleen bezig met
veranderingen maar ook met aanhoudende, duurzame, statische factoren.
Een zeer grondige en uitgebreide historische potica of historische
lingustiek is een bovenbouw die gebouwd moet worden op een reeks van
opeenvolgende synchronische beschrijvingen. Indien men blijft volhouden
dat de potica gescheiden moet blijven van de lingustiek is dat alleen
gerechtvaardigd als het gebied van de lingustiek onterecht blijkt te
worden beperkt, bijvoorbeeld, als de zin door sommige lingusten wordt
beschouwd als de hoogste analyseerbare constructie of als het terrein van
de taalkunde beperkt wordt tot enkel de grammatica of uitsluitend tot nietsemantische vraagstukken van de uiterlijke vorm. Voegelin heeft duidelijk
gewezen op de twee belangrijkste en met elkaar verband houdende
problemen waar de structuralistische taalkunde mee wordt geconfronteerd,
namelijk een revisie van de 'monolitische hypothese van de taal' en een
zich bezighouden met de 'onderlinge afhankelijkheid van diverse
structuren binnen dezelfde taal'.1 Ongetwijfeld bestaat er voor iedere
taalgemeenschap, voor iedere spreker een eenheid van taal, maar deze
totaal-code houdt een systeem in van onderling verbonden sub-codes;
iedere taal omvat verscheidene soortgelijke patronen die stuk voor stuk
gekarakteriseerd worden door een andere functie.
Zonder twijfel heeft Sapir gelijk met zijn stelling dat, in het algemeen,
'de taal wordt beheerst door de vorming van ideen',2 maar deze
suprematie machtigt de lingustiek niet de 'secundaire factoren' te negeren.
De emotieve elementen van het gesproken woord die, zoals Joos geneigd
is te geloven, niet beschreven kunnen worden 'met een eindig aantal
absolute categorien', worden door hem geclassificeerd als 'nietlingustische elementen van de werkelijke wereld'.3 Vandaar concludeert
hij: 'voor ons blijven ze vage, onbestendige, fluctuerende fenomenen, die
we weigeren toe te laten in onze wetenschap.' Joos is inderdaad een
briljant expert in reductie-experimenten en zijn nadrukkelijke eis van
'uitbanning' van de emotieve elementen 'uit de taalwetenschap' is een
radicaal experiment in reductie - een reductio ad absurdum.
1. C.F. Voegelin, 'Casual and Non-Casual
Utterances within Unified Structure', in: T.A.
Sebeok (ed.), Style in Language. Cambridge,
Mass. (MIT Press) 1960, pp. 57-68.

2. E. Sapir, Language. New York 1921.


3. M. Joos, 'Description of Language Design', in:
Journal of the Acoustical Society of America, 22
(1950),pp. 701-708.

[27]
De taal moet worden onderzocht in al haar verschillende functies.
Voordat we de potische functie bespreken moeten we haar plaats tussen de
andere taalfuncties vaststellen. Een schets van deze functies vereist een
beknopt overzicht van de constituerende factoren in iedere taalgebeurtenis,
in iedere daad van verbale communicatie. De ZENDER stuurt een BERICHT
naar de ONTVANGER. Om effectief te kunnen zijn moet het bericht een
CONTEXT hebben waarnaar verwezen wordt (een 'referent' in een andere,
enigszins dubbelzinnige nomenclatuur), die begrijpelijk is voor de
ontvanger en die ofwel verbaal is ofwel geverbaliseerd kan worden; een
CODE die volledig, of tenminste gedeeltelijk gemeenschappelijk is aan de
zender en de ontvanger (of met andere woorden: aan de 'encoder' en de
'decoder' van een bericht); en, ten slotte, een CONTACT, een fysiek kanaal en
een psychologische koppeling tussen de zender en de ontvanger, die beiden
in staat stelt om in communicatie te treden en te blijven.
Al deze factoren, die onvervreemdbaar bij verbale communicatie
betrokken zijn, kunnen als volgt in een schema worden gezet:
CONTEXT
ZENDER BERICHT ONTVANGER
CONTACT
CODE
Ieder van deze zes factoren bepaalt een andere functie van taal. Hoewel
we zes basis-aspecten van taal onderscheiden, kunnen we nauwelijks
verbale berichten vinden die maar n functie vervullen. De
verscheidenheid ligt niet in een monopolie van een van die verschillende
functies, maar in een verschillende hirarchische ordening van de functies.
De verbale structuur van een bericht hangt primair af van de
overheersende functie. Maar zelfs hoewel een houding (Einstellung)
gericht op de 'referent', een orintatie op de CONTEXT- kortom de
zogenoemde REFERENTILE, 'denotatieve', 'cognitieve' functie - de
voornaamste taak is van tal van berichten, moet de bijkomende
participatie van de andere functies in zulke berichten door de
waarnemende lingust in aanmerking worden genomen.
De zogenoemde EMOTIEVE of 'expressieve' functie, geconcentreerd op
de ZENDER, doelt op een directe expressie van de attitude van de spreker
ten opzichte van hetgeen waarover hij spreekt. Deze

[28]
functie is gericht op de weergave van een bepaalde emotie, die waar of
geveinsd kan zijn; daarom is gebleken dat de term 'emotief', gelanceerd en
bepleit door Marty,4 de voorkeur verdient boven 'emotioneel'. De zuiver
emotieve laag in de taal wordt vertegenwoordigd door de tussenwerpsels.
Deze verschillen van de middelen van de referentile taal zowel door hun
klank-patroon (eigenaardige klankreeksen of zelfs elders ongebruikelijke
klanken) en door hun syntactische rol (het zijn geen zinsdelen maar
equivalenten van zinnen). 'Tut! Tut! said McGinty': de volledige uiting van
Conan Doyle's personage bestaat uit twee zuigklakjes met de tong. De
emotieve functie die blootgelegd wordt in de tussenwerpsels, kruidt tot op
zekere hoogte al onze uitingen, op hun akoestisch, grammaticaal en lexicaal
niveau. Als we de taal analyseren vanuit het standpunt van de informatie die
ze overbrengt, kunnen we het begrip informatie niet beperken tot het
cognitieve aspect van de taal. Iemand die expressieve kenmerken gebruikt
om zijn verbolgen of ironische attitude duidelijk te maken, brengt bepaalde
informatie over, en dit verbale gedrag kan duidelijk niet in verband worden
gebracht met zulke niet-semiotische activiteiten als het eten van een
pompelmoes. Het verschil tussen [big] 'groot' en de nadrukkelijke
verlenging van de vocaal [bi:g] is een conventioneel, gecodeerd lingustisch
kenmerk, net zoals het verschil tussen de korte en lange vocaal in
Tsjechische paren als [vi] 'jij' en [vi:] 'weet', maar in het laatste paar is de
onderscheiding fonemisch en in het eerste emotief. Voorzover we
genteresseerd zijn in fonemische invarianten, blijken de Engelse /i/ en /i:/
louter varianten van n en hetzelfde foneem, maar als we ons interesseren
voor emotieve eenheden, is de relatie tussen de invarianten en varianten
omgekeerd: lengte en kortheid zijn invarianten die gerealiseerd worden door
variabele fonemen. Saporta's vermoeden dat emotief verschil een nietlingustisch kenmerk is 'toe te schrijven aan de overdracht van het bericht en
niet aan het bericht', reduceert willekeurig de informatieve capaciteit van
berichten. Een gewezen acteur van het Moskouse Theater van Stanislavski
vertelde me eens hoe de beroemde regisseur hem op een auditie vroeg
veertig verschillende berichten te maken van de zinsnede Segodnja
vetsjerom, 'vanavond', door de expressieve tinten ervan te variren. Hij
maakte een lijst van zo'n veertig emotionele situaties en uitte vervolgens de
gegeven zinsnede in overeenstemming met elk van deze situaties, die zijn
publiek moest herkennen enkel en alleen door de veranderingen van de
klankvorm van dezelfde twee woorden. Voor ons beschrijvend on-

[29]
derzoek van het hedendaagse standaard-Russisch (onder auspicin van de
Rockefeller Foundation) werd deze acteur gevraagd de test van
Stanislavski te herhalen. Hij schreef zo'n vijftig situaties op die door
dezelfde elliptische zin onder woorden werden gebracht, en hij maakte er
vijftig corresponderende berichten van op een geluidsband. De meeste van
de berichten werden correct en uitvoerig gedecodeerd door toehoorders
geboren in Moskou. Ik kan hieraan toevoegen dat al dergelijke emotieve
woordreeksen gemakkelijk aan een lingustisch onderzoek onderworpen
kunnen worden.
Orintatie op de ONTVANGER, de CONATIEVE functie, vindt haar
zuiverste grammaticale uitdrukking in de vocatief en de imperatief, die
syntactisch, morfologisch en soms zelfs fonemisch afwijken van andere
nominale en verbale categorien. De imperatieve zinnen verschillen
fundamenteel van declaratieve zinnen: de laatste zijn wel en de eerste niet
vatbaar voor een waarheidstest. Wanneer in The Fountain, een toneelstuk
van O'Neill, Nano ('met woeste stem bevelend') zegt 'Drink!', kan de
imperatief niet getoetst worden aan de vraag 'is dit waar of niet?', een
vraag die zeer wel gesteld kan worden na zinnen als 'iemand dronk',
'iemand zal drinken' en 'iemand zou drinken'. In tegenstelling tot
imperatieve zinnen zijn declaratieve zinnen te veranderen in vraagzinnen:
'dronk iemand?', 'zal iemand drinken?', 'zou iemand drinken?'.
Het traditionele taalmodel, zoals dat in het bijzonder door Bhler is
toegelicht,5 was beperkt tot deze drie functies - de emotieve, conatieve en
referentile functie - en tot de drie exponenten van dit model - de eerste
persoon van de zender, de tweede persoon van de ontvanger en de 'derde'
persoon, in de eigenlijke zin: iemand of iets waarover gesproken wordt.
Bepaalde bijkomende verbale functies kunnen gemakkelijk afgeleid
worden uit dit drieledig model. De magische, bezwerende functie
bijvoorbeeld, is voornamelijk een soort conversie van een afwezige of
onbezielde 'derde persoon' in de ontvanger van een conatief bericht.
'Moge deze varkensstal opdrogen, tfu, tfu, tfu, tfu' (Litouwse
toverformule). 'Water, koningin rivier, dageraad! Zend smart naar de
andere zijde van de zee, naar de bodem van de zee, als een grijze steen die
niet meer van de zeebodem kan opstijgen, moge nooit smart komen om
het lichte hart van Gods dienaar te bezwaren, moge de smart weggenomen
worden en wegzinken' (Noord-Russische bezweringsformule). 'Zon, sta
onbeweeglijk boven Gibeon; en gij, Maan, boven de

4. A.Marty, Untersuchungen zur Grundlegung der allgemeinen


Grammatik und Sprachphilosophie. Deel I.Halle 1908.

5. K. Bhler, 'Die Axiomatik der Sprachwissenschaft', in: Kant-Studin, 38 (1933), pp. 19-90.

[30]
laagvlakte van Ajalon. En de zon bleef onbeweeglijk staan, en de maan
stond stil...' (Jozua 10:12). Overigens zien we nog drie verdere
constitutieve factoren van de verbale communicatie en drie
corresponderende functies van de taal.
Er zijn berichten die er in de eerste plaats toe dienen om communicatie
tot stand te brengen, voort te zetten of af te breken, om te controleren of
de kanalen nog open zijn ('Hallo, hoort U mij?'), om de aandacht van de
gesprekspartner te trekken of om verzekerd te zijn van zijn voortdurende
aandacht ('Luister je wel?' of in shakespeareaanse dictie 'Lend my your
ears!' - en aan de andere kant van de lijn: 'A-hum!'). Deze gerichtheid op
CONTACT, die in Malinowski's termen de FATISCHE functie heet,6 kan
uitgedrukt worden door een rijke uitwisseling van geritualiseerde formules, door complete dialogen met als enige doel de communicatie voort te
zetten. Dorothy Parker heeft sprekende voorbeelden opgevangen: '"Well!"
the young man said. "Well!" she said. "Well, here we are," he said. "Here
we are," she said, "Aren't we?" "I should say we were," he said, "Eeyop!
Here we are." "Well" she said. "Well!" he said, "well."' De poging om
communicatie te beginnen en gaande te houden is typisch voor het praten
van vogels: zo is de fatische functie van taal de enige die zij gemeen
hebben met de mens. Het is ook de eerste verbale functie die door kinderen verworven wordt; kinderen zijn geneigd te communiceren voordat ze
in staat zijn informatieve communicatie uit te zenden of te ontvangen.
In de moderne logica is er een onderscheid gemaakt tussen twee
niveaus van taal: 'object-taal', die spreekt over objecten, en 'metataal', die
over taal spreekt. Maar een metataal is niet alleen een noodzakelijk
wetenschappelijk instrument dat door logici en lingusten gebruikt wordt;
ze speelt ook een belangrijke rol in onze taal van alledag. Net zoals
Molires Jourdain, die proza gebruikte zonder het te weten, passen we
metataal toe zonder ons van het metalinguale karakter van onze werkwijze
bewust te zijn. Telkens wanneer de zender en/of de ontvanger
genoodzaakt zijn na te gaan of ze dezelfde code gebruiken, is het
taalgebruik geconcentreerd op de CODE: het vervult dan een
METALINGUALE functie. 'Ik kan je niet volgen - wat bedoel je eigenlijk?'
vraagt de ontvanger, of in Shakespeareaanse dictie, 'What is't thou say'st?'
En de zender informeert, anticiperend op dergelijke vragen: 'Snap je wat
ik bedoel?' Stelt u zich de volgende irriterende dialoog voor: 'The
sophomore was plucked.' 'But what is plucked?' 'Plucked
6. B. Malinowski, 'The Problemof Meaning
in Primitive Languages', in: C.K.. Ogden en

I.A, Richards (ed.), TheMeaning ofMeaning.


New York /Londen 19539, pp. 296-336.

[31]
means the same as flunked.' 'And flunked?' 'To be flunked is to fail an
exam.' 'And what is a sophomore?' houdt de vrager vol omdat hij niet op
de hoogte is van het schooljargon. 'A sophomore is (or means) a secondyear student.'
Al deze definirende zinnen drukken enkel informatie uit over de
lexicale code van het Engels: hun functie is strikt metalinguaal. Ieder
proces van taalverwerving, in het bijzonder de verwerving van de
moedertaal door het kind, maakt ruim gebruik van zulke metalinguale
werkwijzen; een afasie kan vaak gedefinieerd worden als een verlies van
het vermogen tot het uitvoeren van metalinguale operaties.
We hebben alle zes factoren die betrokken zijn bij verbale
communicatie besproken, behalve het bericht zelf. De gerichtheid
(Einstellung) op het bericht als zodanig, aandacht voor het bericht om het
bericht zelf, is de POTISCHE functie van de taal. Deze functie kan men
niet productief bestuderen zonder voeling te houden met de algemene
problemen van de taal. Aan de andere kant vereist een kritisch onderzoek
van de taal een diepgaande aandacht voor haar potische functie. Elke
poging om de sfeer van de potische functie terug te brengen tot de pozie
of om de pozie tot de potische functie te beperken zou misleidend
simplistisch zijn. De potische functie is niet de enige functie van de
verbale kunst maar alleen haar dominante, bepalende functie, terwijl zij in
alle andere verbale activiteiten optreedt als een ondergeschikte,
bijkomende constituent. Doordat deze functie de tastbaarheid van de
tekens bevordert, versterkt zij de fundamentele dichotomie tussen teken en
object. Vandaar dat de lingustiek, wanneer zij met de potische functie
van doen heeft, zich niet kan beperken tot het gebied van de pozie.
'Waarom zeg je altijd Joan en Margery, maar nooit Margery en Joan?
Geef je de voorkeur aan Joan boven haar tweelingzus?' 'Helemaal niet, het
klinkt gewoon beter.' In een sequentie van twee gelijkwaardige namen,
vooropgezet dat er geen hirarchie in het spel is, komt het de spreker
meestal beter uit de kortste naam voorop te zetten. Men kan hem daar niet
aansprakelijk voor stellen: het bericht krijgt zo een goed-geordende vorm.
Een meisje placht te spreken van 'the horrible Harry'. 'Why horrible?'
'Because I hate him.' 'But why not dreadful, terrible, frightful, disgusting?'
'I don't know why, but horrible fits him better.' Zonder het zich te
realiseren, was zij trouw aan de stijlfiguur van de paronomasia.
De politieke slagzin 'I like Ike' /ay layk ayk/, met zijn zeer compacte
structuur, bestaat uit drie eenlettergrepige woorden en telt drie tweeklanken /ay/, die alle drie symmetrisch gevolgd worden door een conso-

[32]
nantisch foneem, /.. 1.. k.. k /. De samenstelling van deze drie woorden
laat een variatie zien: er staan geen consonantische fonemen in het eerste
woord, er staan er twee rond de tweeklank in het tweede woord, terwijl
het derde woord een slotconsonant bevat. Een soortgelijke dominante kern
/ay/ werd door Hymes bij sommige van de sonnetten van Keats opgemerkt.7 Beide kola van de drielettergrepige formule 'I like / Ike' rijmen
met elkaar, en het tweede van de twee rijmende woorden is volledig in het
eerste woord ingebouwd (echo-rijm), /layk/ - /ayk/, een paronomastisch
beeld van een gevoel dat zijn object volledig omsluit. Beide kola
allitereren met elkaar, en het eerste van beide allitererende woorden is in
het tweede ingebouwd: /ay/ - /ayk/, een paronomastisch beeld van het
liefhebbende subject dat geheel omsloten wordt door het geliefde object.
De secundaire, potische functie van deze verkiezingsslogan versterkt zijn
impressiviteit en doeltreffendheid.
Zoals we al zeiden moet de lingustische studie van de potische functie
buiten de grenzen van de pozie treden, en kan aan de andere kant de
lingustische bestudering van de pozie zich niet beperken tot de potische
functie. De bijzonderheden van de verschillende potische genres
impliceren een op verschillende wijze gerangschikte participatie van de
andere verbale functies tezamen met de dominante potische functie.
Epische pozie, die op de derde persoon is gericht, brengt duidelijk de
referentile functie van de taal met zich mee; lyrische pozie, gericht op
de eerste persoon, is nauw verbonden met de emotieve functie; pozie van
de tweede persoon is doortrokken van de conatieve functie en is ofwel
smekend ofwel aansporend, afhankelijk van de ondergeschiktheid van de
eerste persoon aan de tweede of van de tweede aan de eerste.
Nu onze vluchtige beschrijving van de zes basisfuncties van verbale communicatie min of meer compleet is, kunnen we ons schema van de fundamentele factoren aanvullen met een corresponderend schema van de functies:
REFERENTIEEL
EMOTIEF

POTISCH

CONATIEF

FATISCH
METALINGUAAL
7. Dell H. Hymes. 'Phonological Aspects of Style
Some English Sonnets', in: Sebeok (ed.), Style in
Language (n. 1), pp. 109-131.

[33]
Wat is het empirische lingustische criterium waaraan de potische
functie herkend kan worden? Nauwkeuriger gezegd, wat is het onmisbare
kenmerk dat inherent is aan elke potische tekst? Om deze vraag te
beantwoorden moeten we de twee fundamentele wijzen van rangschikken
in herinnering brengen die in verbaal gedrag worden gebruikt, namelijk
selectie en combinatie. Als 'kind' het onderwerp van het bericht is, kiest de
spreker uit de beschikbare, min of meer gelijke substantieven als kind,
peuter, kleine, er n uit, en vervolgens kiest hij uit de semantisch
verwante werkwoorden slapen, doezelen, dutten, er n om over het
onderwerp iets mee te delen. De twee gekozen woorden worden in de
taaluiting gecombineerd. De selectie wordt verricht op grond van
equivalentie, gelijkheid en ongelijkheid, synonymie en antonymie, terwijl
de combinatie, de opbouw van de sequentie, gebaseerd is op contiguteit.
De potische functie projecteert het principe van de equivalentie van de as
der selectie op de as der combinatie. Zodoende wordt de equivalentie
verheven tot het constituerende principe bij de opbouw van de sequentie.

Bron: Roman Jakobson, 'Lingustiek en potica',


in: Tekstboek algemene literatuurwetenschap
Samengesteld en ingeleid door W.J.M. Bronzwaer, D.W. Fokkema en E. Ibsch. Baarn (Ambo)
z.j. 19802, pp. 96-106; oorspronkelijk: 'Closing
Statement: Linguistics and Poetics', in:

T.A.Sebeok(ed.), Style n Language. Cambridge


Mass. (MIT Press) 1960, pp. 350-377; hier is
vertaald pp. 350-358.

Vertaling: Ren M. Franquinet

Vous aimerez peut-être aussi