Académique Documents
Professionnel Documents
Culture Documents
Domeinoverschrijdende leerdoelen
Maatschappelijke rol v. aardrijkskunde
Ruimtelijke beroepenvelden
Ruimtelijke onderzoeksdomeinen
Internationale migratie
Migratie is verbonden met economische, politieke, sociale, juridische, cultureelreligieuze en ecologische oorzaken die zich in de herkomstregios situeren, maar
ook met de beeldvorming over de potentile regios van bestemming.
Migratie en ontwikkeling
Migratie wordt wereldwijd steeds meer een deel van het dagelijkse leven. Door
nieuwe technologien en toenemende transportmogelijkheden blijft de interactie
tussen regio's van herkomst en regio's van bestemming bijzonder intens.
Plaatsbepaling op de aarde
Absolute en relatieve ligging
Bij de absolute ligging maak je gebruik van geografische cordinaten, bij de
relatieve ligging beschrijf je hoe iets ligt ten opzichte van andere dingen.
Vb.:
Tilburg ligt in de provincie Noord-Brabant aan de A58 tussen Breda en Eindhoven in (relatieve
ligging).
De kaart
Schaal
De schaal is de vergrotings- of verkleiningsfactor. Deze wordt uitgedrukt in
een breuk. Als het model 10 kleiner is dan het origineel, dan is de
verkleiningsfactor 0,1. Of anders geschreven , of nog anders 1 : 10(=meest
gebruikelijke) De 'schaal' 1 : 10 geeft dus aan dat 1 cm van het model 10 cm van
het origineel betreft.
Soorten:
Soorten kaarten
Topografische kaart
Een topografische kaart of stafkaart (topo = plaats, grafisch =
beschrijvend) is een kaart die bedoeld is om zo getrouw en
volledig mogelijk een deel van het aardoppervlak te beschrijven
door de weergave van onder meer het relif, de natuurlijke
kenmerken, de infrastructuur, de bebouwing, de natuurlijke
grenzen, de bestuurlijke grenzen en gebruikte toponiemen.
Thematische kaart
Een thematische kaart is een kaart waarop kenmerken
(grootheden) van n of meerdere thema's zijn afgebeeld.
Voorbeelden zijn bodem-, bevolkingsdichtheden-, klimaat- en
grondgebruikkaarten. Als extra informatie voor de orintatie
wordt vaak een beperkte set topografische zaken toegevoegd,
zoals belangrijke plaatsen, rivieren, landsgrenzen en soms ook
hun toponiemen.
Geografische kaart
Een geografische kaart is een getrouwe afbeelding van een
geografisch gebied op een plat vlak. Bepaalde kaartelementen zoals
wegen en gebouwen kunnen wel overdreven groot weergegeven
worden om ze beter zichtbaar te maken terwijl details zoals kleine
bochten van wegen, rivieren en andere kleine terreinelementen juist
door generalisering weggelaten worden.
Schematische kaart
Bij een schematische kaart ligt de nadruk minder op de juistheid
van de afbeelding van een gebied. Aan aspecten als
verhoudingen, afstanden en onderlinge ligging worden concessies
gedaan omwille van een bepaald gebruik, of om bepaalde
informatie effectief over te brengen zonder dat men belang of
aandacht heeft voor bepaalde geografische details.
GIS (= geographic information system)
Een geografisch informatiesysteem (meestal afgekort tot: GIS) is
een informatiesysteem waarmee (ruimtelijke) gegevens of informatie over
Stedelijk leefcomplex
Stedelijke functies
-
Verstedelijking
Rurbanisatie: bevolking in de landelijke gebieden maakt steeds meer gebruik van
werkgelegenheid en voorzieningen in de stad
Suburbanisatie: migratie vanuit de stad naar de nabije landelijke omgeving
Meten van verstedelijking
Vereisten :
Ruimtelijke planning
Structuurplan Vlaanderen
Het RSV (ruimtelijk structuurplan Vlaanderen) zorgt voor maximale bescherming
van de resterende open ruimte en de steden te herwaarderen zodat zij
aangename plekken worden om te leven.
Rol van de overheid? Het RSV toestemming geven (goedkeuring), erkenning en
subsidiring van strategische projecten.
In industriezones:
havenbeleid
De kosmische ruimte
Structuur van het heelal en de aarde
Optische telescoop: Optische telescopen worden gebruikt voor waarnemingen
in zichtbaar licht. Ze worden onderverdeeld in lenzen en spiegel-telescopen
(refractors en reflectors), met als verschil het gebruik van lenzen of van spiegels
voor het opvangen en convergeren van licht, afkomstig van een hemellichaam.
Voor- en nadelen optische telescoop?
Geen wolken
Radioastronomie kan ten alle tijden, zowel dag als nacht en bij elk
weertype.
De apparatuur is temperatuurgevoelig.
De resolutie kan hinderlijk zijn, maar een interferometer vormt hier een
oplossing.
Het vormen van een radiobeeld of een radiokaart vergt veel geduld en veel
werk
Zo veel mogelijk wolkenloze nachten. Dit vereist een relatief ijle en droge
lucht. Deze wordt vooral op grotere hoogte gevonden, zo mogelijk boven
de wolken (inversielaag).
Het Dopplereffect
Hiermee wordt de beweging van een hemellichaam bepaald m.b.v.
golflengteverschuiving.
wetenschappers willen graag weten wat het effect van de afwezigheid van
zwaartekracht is op het menselijk lichaam. Dit uiteraard met het oog op
toekomstig langdurig verblijf in de ruimte. Daarbij moet worden gedacht
aan het verblijf van mensen in ruimtelaboratoria als het huidige
Internationale Space Station (ISS), maar zeker ook naar verdere
ruimtereizen, zoals naar Mars.
1 lichtminuut = 17987547,480 km
1 lichtseconde = 299792,458 km
1 lichtjaar = 63.240 AE
1 AE = 150.000.000 km
Enkele voorbeelden van afstanden
-
Het zonnestelsel
Samenstelling zonnestelsel + onderdelen
Ons zonnestelsel bestaat uit:
1. de Zon
2. acht planeten (waarvan zes met manen)
3. dwergplaneten
4. plantoden (al dan niet met manen)
5. kometen
6. meteorieten
7. interstellair stof
Een planeet is een hemellichaam dat voldoet aan drie voorwaarden.
1. het beweegt in een vaste baan om de zon
2. het is vrijwel rond
3. de baan is vrij van andere objecten
het zijn betrekkelijk kleine en vaste planeten met relatief veel zware
elementen (ijzer, nikkel,zuurstof) en een grote gemiddelde dichtheid (4 tot
5 keer de dichtheid van water).
Gasplaneten of reuzenplaneten:
zijn heel groot en hebben een kleine vaste kern die omgeven is door een
hele dikke gaslaag.
kern en convectiezone
Kernreacties vinden plaats (kernfusie) => veel energie komt vrij. Die energie
wordt vanuit het centrie gestransporteerd via straling en bereikt zo de
convectiezone. Daar wordt de energie verder geleid via convectie.
(Convectie is een natuurkundig fenomeen waarbij gassen of vloeistoffen onder
invloed van druk, temperatuur of dichtheid gaan stromen. Bij de zon uit zicht dat
concreet in de vorming van een soort vloeibare gasbellen)
fotosfeer
Rond de kern en de convectiezone vinden we de atmosfeer van de zon. Die
atmosfeer bestaat uit dicht gassen, de fotosfeer en ijlere gassen (de
chromosfeer)
De fotosfeer is het deel van de zon dat we het best kunnen waarnemen en
wordt daarom ook als het 'oppervlak' van de zon beschouwd.
Bijna al het licht dat we van de zon (of van andere sterren) waarnemen, komt uit
de fotosfeer (vandaar de naam, van Grieks 'footos+ sfaira', lichtbol).
Chromosfeer en corona
Rond de fotosfeer zit nog een ijle gaslaag, die zelf uit twee delen bestaat: de
chromosfeer en de corona. Samen vormen zij de eigenlijke atmosfeer van de zon.
zijn ook minder goed (visueel) waar te nemen. Alleen bij een totale
zonsverduistering waarbij de maan de fotosfeer bedekt, is de chromosfeer
waar te nemen. Hij ziet eruit als een dunne, lichtrode ring. De corona
vormt een soort halo rond de chromosfeer.
Kometen zijn kleine hemellichamen die in (een soort) baan rond de zon draaien.
als de komeet dicht genoeg bij de zon is en warm wordt smelt een deel van
de materie waaruit ze bestaat en ontstaat er een gigantische gaswolk (=
coma) waarin zich stof- en gasdeeltjes bevinden die vrijgekomen zijn uit de
kern.
kometen die in een ellipsvormige baan rond de zon bewegen en die dus
geregeld opnieuw te zien zijn (geregeld is relatief, want sommige doen er
duizend jaar of meer over om hun baan af te lopen)
kometen die een paraboolvormige baan hebben. Ze gaan tot aan de zon,
maken een U-vorm rond de zon en verdwijnen dan weer.
Kometen met een ellipsvormgie baan, noemt men periodieke kometen. Een
probleem met periodieke kometen is dat ze elke keer wanneer ze in de buurt van
de zon komen een deeltje van hun materie verliezen. Op termijn raken ze
opgebruikt.
Meteorode: voorwerp uit de ruimte dat aangetrokken wordt door een
hemellichaam
Meteoor: lichtverschijnsel veroorzaakt door een meteorode die opbrandt tijdens
zijn tocht doorde atmosfeer
Meteoriet: het niet-opgebrande overblijfsel van een meteorode
Heelal
De oerknal
De bekendste theorie over het ontstaan van het heelal is die van de big bang.
Een andere naam hiervoor is 'oerknal'. Volgens deze theorie zat lang geleden het
hele heelal dicht opeen gepakt. Er was n zeer kleine, vreselijk hete bol van
materie. De dichtheid moet ontzettend groot zijn geweest.
Ongeveer 18 miljard jaar geleden ontplofte deze bol met een enorme klap. Waar
die explosie door kwam, zullen we wel nooit te weten komen. Met een enorme
snelheid werd de materie in alle richtingen weggeslingerd. In enkele minuten tijd
ontstonden de bouwstenen van het heelal, zoals waterstof en helium.
Pas veel later ontstonden hieruit sterrenstelsels (ook wel 'melkwegstelsels'
genoemd) en afzonderlijke sterren.
Mogelijke evoluties van het heelal
Niet alle plaatsen op aarde bewegen even snel: de snelheid aan de polen
(90 NB of ZB) bedraagt aan de polen bijgevolg 0km/u, op 60 NB al
835km/u, voor 51NB is dit 1000km/u. en voor de evenaar bedraagt dit
40.000 km/24u = 1667 km/u
De seizoenen
De aarde draait rondom de zon in de loop van het jaar, samen met de schuine
stand ten opzichte van de zon heeft dit als gevolg dat de zon een verschillende
invalshoek heeft door het jaar door. Uit de geprojecteerde slides is het duidelijk
dat het noordelijk halfrond in juni de hoogste invalshoek kent, terwijl dit voor het
zuidelijk halfrond in december is.
Het begin van de seizoenen worden gekenmerkt door de volgende
gebeurtenissen:
Lente: op 21 maart staat de zon loodrecht op de evenaar duurt de dag overal op
aarde 12 uur
Zomer: 21 juni is de langste dag op het noordelijk halfrond. De zon staat nu
loodrecht op de Kreeftskeerkring. Vanaf de noordpoolcirkel duurt de dag 24 uur
en op de noordpool zelf staat de zon nu op zijn hoogste stand. Op de zuidpool
daarentegen is het nu constant nacht
Herfst: op 23 september staat de zon loodrecht op de evenaar duurt de dag
overal op aarde 12 uur
winter: 22 december is de kortste dag op het noordelijk halfrond. De zon staat
nu loodrecht op de Steenbokskeerkring en maakt een hoek van 43 met de
Kreeftskeerkring. Vanaf de noordpoolcirkel duurt de nacht 24 uur. De zuidpool
vangt nu 24 uur per dag zonlicht
situatie 1 21/3 en 23/9
-
kenmerken
Polaire zone
Pooldag en poolnacht
Intermediare zone
4 seizoenen
Intertropen
Intermediare zone
4 seizoenen
Polaire zone
Pooldag en poolnacht
Teledetectie
is de techniek om informatie te verkrijgen over voorwerpen d.m.v. instrumenten
die er niet rechtstreeks contact mee maken. ( luchtfotografie en satellietfoto's)
Satellietgebruik:
1. Communicatiesatelliet: verzorging van telefoon-, radio-, televisie- en
internetverbindingen over lange afstanden (vb. Artemis)
2. Navigatiesatelliet: plaatsbepaling op aarde met bijvoorbeeld GPS (vb.
Galileo)
3. Observatiesatelliet: observatie van milieuverontreiniging, maken van
landkaarten en
4. observeren van het heelal (vb. Envisat)
5. Onderzoekssatelliet: wetenschappelijk onderzoek bij gewichtloosheid
6. Spionagesatelliet: militaire toepassingen
7. Weersatelliet: hulpmiddel bij weersvoorspellingen (vb. Meteosat)
Beroepen
Weerman/vrouw
Radioloog (CAT scan)
Soldaat
Troposfeer
De troposfeer is de onderste laag van de dampkring en bevat
ongeveer 80% van de totale massa aan lucht. De
meeste meteorologische verschijnselen vinden in dit deel van de
atmosfeer plaats. De troposfeer reikt boven tropische gebieden
tot een hoogte van 16 tot 18 km. Boven de polen gaat hij na
slechts 6 km via de tropopauze over in de stratosfeer.
Stratosfeer
Bij de evenaar begint de stratosfeer op ongeveer
17 kilometer boven het aardoppervlak (zeeniveau) en bij de
polen op ongeveer 10 kilometer. Op een hoogte van 50 kilometer
gaat de stratosfeer over in de mesosfeer.
Het begin van deze laag wordt in tegenstelling tot de onderliggende troposfeer
gekenmerkt door een vrijwel constante temperatuur bij toenemende hoogte, de
isotherme laag. Daarboven stijgt de temperatuur en bij ongeveer 47 km bereikt
hij weer het vriespunt.
Mesosfeer
De mesosfeer begint op een hoogte van 50 kilometer en reikt tot 80 85
kilometer. In de mesosfeer daalt de temperatuur met de hoogte, dit in
tegenstelling tot de stratosfeer waar de temperatuur toeneemt met de hoogte.
Het punt met de hoogste temperatuur is dan ook de scheidslijn tussen de twee
lagen. De oorzaak voor dit temperatuursverloop is te vinden in
de ozonconcentratie die dichter bij de stratosfeer hoger wordt. Ozon absorbeert
straling met een golflengte onder de 325 nanometer en meer ozon geeft dus een
hogere temperatuur.
Thermosfeer
De laag begint op een hoogte van ongeveer 80 tot 85 kilometer en eindigt op een
hoogte van 500 1000 km. De laag wordt aan de onderkant begrensd door de
mesosfeer. In de mesosfeer neemt de temperatuur af met de hoogte terwijl in de
thermosfeer de temperatuur juist toeneemt met de hoogte. Het omslagpunt
markeert de grens hoewel dit punt niet vast ligt. Aan de bovenkant wordt de laag
begrensd door de exosfeer. In de exosfeer neemt de temperatuur niet meer toe
met de hoogte.
Verklaring gelaagde atmosfeer
De ozonlaag beschermt levend weefsel tegen de schadelijke UV-stralen van de
zon, en de dichte gassen doen kleine meteorieten tijdens hun val verbranden
(vallende sterren). De gassen in onze atmosfeer zijn grotendeels afkomstig van
vulkanen. Deze gassen zijn natuurlijke broeikasgassen en zij zorgen aan een
aardoppervlak voor een leefbare gemiddelde temperatuur van 15C. Zonder deze
gassen zou onze planeet een sneeuwbal zijn.
Verklaring natuurverschijnselen atmosfeer
Vaak betreft het verschijnselen die te maken hebben met de atmosfeer,
uiteenlopend van tornado's tot het poollicht. Ook geologische verschijnselen,
zoals die welke voortkomen uit het vulkanisme, worden natuurverschijnselen
genoemd.
Warmtebalans
In- en uitstraling
De zon is de enige uitwendige warmtebron van de aarde. De zonne energie
bereikt de aarde bijna uitsluitend onder de vorm van straling. Voor de opwarming
van de aarde spelen vooral de lichtstralen een grote rol. Niet alle lichtstralen
bereiken evenwel de aarde: een groot deel verdwijnt in de atmosfeer of de
ruimte. Ongeveer 49% van de lichtstralen dringt in de aarde (= instraling of
insolatie). Deze instraling wordt voor een deel omgezet in warmtestralen of
Luchtcirculatie
Land- en zeewinden
Zeewind is een wind die op een zonnige warme dag met in het algemeen weinig
wind, vlak in de kuststreken vanuit zee plotseling kan opsteken. Door de zeewind
ontstaat een enorme afkoeling die afhankelijk van de windsnelheid 20 tot 40 km
landinwaarts invloed kan hebben. Het verschijnsel doet zich voor wanneer de
temperatuur landinwaarts overdag sterk oploopt. Het zeewater wordt
daarentegen niet zo snel warm, waardoor een groot temperatuurverschil tussen
land en zee ontstaat.
Landwind is een lokale wind die van land naar zee waait. Meer specifiek bedoelt
men met landwind de wind die 's nachts aan de kust waait na een mooie zomerse
dag. Op gematigde en hogere breedten komt het voor tijdens mooi weer in de
warmere jaargetijden, maar in equatoriale streken komt het veel frequenter voor,
afhankelijk van de dagelijkse gang. In de poolstreken komt het slechts voor
tijdens zeer heldere dagen.
Landwind treedt doorgaans op als tegenhanger van de zeewind. In de nacht koelt
het land namelijk sneller af dan de zee, waardoor de luchtdruk boven land relatief
hoger wordt dan boven zee. Wind zal van dit relatief hogedrukgebied naar het
relatief lagedrukgebied boven zee waaien.
Algemene luchtdrukverdeling op aarde
Aan de evenaar door hoge
temperaturen => stijgende
luchtbeweging dus lage druk
Equatoriaal minimum
Aan de polen door lage
temperaturen => dalende
luchtbeweging dus hoge
druk
Polair maximum
30 breedte: woestijnen
(op grote hoogte drijft
lucht vanuit
evenaarsgebieden af
wegens afkoeling en
aardrotatie
=> hoge druk subtropisch maximum
Op 60 breedte botsen ZW winden met NO winden (front-of depressiezone)
Subpolair minimum
We krijgen dus per halfrond 4 drukgordels (2 minima en 2 maxima)
Drukkernen
Luchtverplaatsingen van gebieden met hoge naar gebieden met lage druk.
Verdamping en condensatie
Verband tussen absolute, maximale en relatieve vochtigheid
De absolute vochtigheid duidt aan hoeveel waterdamp er aanwezig is in een
welbepaalde hoeveelheid lucht (uitgedrukt in g/m).
De maximale absolute vochtigheid duidt aan hoeveel waterdamp er maximaal
aanwezig kan zijn in een welbepaalde hoeveelheid lucht bij een gegeven
temperatuur en druk. Die maximale absolute hoeveelheid vocht die aanwezig kan
zijn is dus afhankelijk van de heersende druk en temperatuur. Hoe hoger de
temperatuur bijvoorbeeld, hoe meer damp lucht kan bevatten.
De relatieve vochtigheid geeft de verhouding aan tussen de absolute vochtigheid
en de maximale absolute vochtigheid, uitgedrukt in procenten.
De verschillende condensatievormen
Regen: Druppeltjes met een diameter > 0,5 mm
Mist: een wolk op de grond. Het ontstaat door afkoeling van zeer vochtige
lucht of door menging van koude met warme, vochtige lucht. En in die
lucht zit vervolgens nauwelijks beweging.
Dauw: Dauw is de 'stille neerslag', een condensatieproces. Je ziet nat,
glinsterend gras in de ochtend zonder dat het geregend heeft.
Ijzel: Wanneer regen op de grond direct bevriest ontstaat er ijzel. Dit is een
glad ijslaagje, in tegenstelling tot het vrij zeldzame verschijnsel ijsregen.
Sneeuw: Neerslag van witte ijskristallen (bij temperaturen van 0 graden tot
-15C)
Hagel: IJsdeeltjes gevormd in onweerswolken met een diameter van
minstens 5 mm
Het algemeen neerslagbeeld van de aarde
Neerslag is onregelmatig verdeeld over de aarde. (regenrijke gebieden:
Indonesi, Zuid-oost Azi, Noorwegen,..)
Binnen dezelfde streek verschillen gebieden ook met meer of minder neerslag,
oorzaak?
Stijgingsregels in de kustgebergten wegens de orintatie van het relif
(vb: Rocky Mountains, Andes,)
Klimaten
Het leven (voornamelijk vegetatie) op aarde wordt vooral door warmte en water
bepaald. De klimaatindeling steunt dan ook alleen op gegevens van
temperatuur(verloop) en neerslag(verdeling).
Doordat de vegetatie grotendeels wordt bepaalt door het klimaat, vertoont de
spreiding van vegetatie-en klimaattype op aarde grote overeenkomsten. 13
verschillende klimaattypes gekenmerkt door de plantengroei, verdeelt in 3
hoofdgroepen.
1) Koude klimaten (temperatuurgemiddelde warmste maand < 10C
2) Gematigde klimaten ( temperatuurgemiddelde warmste maand >10C
3) Warme klimaten ( minstens 10 maanden warmen dan 18C)
L = lage luchtdrukgebied
= warmtefront
= koufront
= occlusiefront
Fronten
Ontstaan van fronten
Wanneer luchtsoorten met verschillende eigenschappen samenkomen hebben ze
de neiging zich niet te vermengen maar gescheiden te blijven. Een frontvlak
vormt de scheiding tussen twee verschillende luchtmassas, bijv. waar koude
lucht onder warme doordringt. Een front is de scheidingslijn aan het
aardoppervlak tussen twee luchtsoorten.
Windrichting
De windrichting aanduiden doe je door het gebied aan te duiden waar je van
hoge luchtdruk naar lage luchtdruk gaat.
Satellietfotos
Luchtdruk stijgt
Kans op zon
Idem
Luchtdruk daalt
Bewolkt of
Een sterke daling of
Idem, maar kans op
toenemende luchtdruk dicht bij 1013 bewolking en neerslag
bewolking
hPa vergroten
is kleiner
aanzienlijk de kans op
bewolking
Luchtdruk
verandert niet
Rustig weer
Opklaringen
Luchtdruk daalt
Neerslag
Luchtdruk
verandert niet
Bewolkt weer
Hoe lager de
luchtdruk, hoe
meer lans op
neerslag
Besluit: Ons weer wordt in sterke mate door de luchtdruk (waarde + zin van de
verandering) en de windrichting (aangevoerde luchtsoort.
Voorbeelden invloed van weer op toerisme
Toerisme is een van de meest weergevoelige economische Sectoren. Bij de keuze
voor een vakantiebestemming laten mensen zich leiden door verwachtingen wat
betreft temperatuur, neerslag en wind. De meeste toeristen hebben een voorkeur
voor droog en zonnig weer
Ook klimaatverandering heeft invloed op toerisme; bestemmingen die
minder aantrekkelijk waren worden aantrekkelijk en omgekeerd
Draagkracht en mondiale
verschuivingen
Draagkracht van de aarde
Milieuprobleem: zure regen
Oorzaak?
Door de verbranding van fossiele brandstoffen komen schadelijke stoffen in de
lucht terecht, die zure regen (zure neerslag) kunnen veroorzaken.
Veroorzakers? ( verband met socio-economische activiteiten)
Industrie: (energiecentrale, hoogoven en raffinaderijen)
Verkeer: (auto, motor, boot, vliegtuig, bus en trein)
Landbouw: (mest)
Gevolgen?
Het biologische evenwicht in de natuur en wereldwijde bossen wordt verstoord.
Ook landbouw en verkeer zijn grote veroorzakers. Alles wat aan regenwater op
aarde valt bezit een natuurlijk gehalte aan zuren. Door de toenemende
milieuverontreiniging stijgt de uitstoot van co2. Die co2 gehalte moet dus weer
naar beneden.
Oplossingen?
Gevolgen?
Verlies van kostbare landbouwgronden en leefgebieden, verstoring van de
waterhuishouding, aantasting van ecosystemen .
Oplossing?
Zorgvuldiger gebruik van water, toepassing van betere irrigatietechnieken,
zorgen voor een goede bodembedekking.
groene weilanden
Consumptieplaatsen
thuis
bedrijven
scholen
netwerkkabels
distributiekabels
Mondiale verschuivingen
Delocatie ( = delokalisatie)
De verhuizing van productievestigingen of kantoren naar een andere plaats.
Meestal doen bedrijven dit omdat ze in andere landen goedkopere werknemers
hebben, waardoor er meer winst overblijft.
Industrile en tertiaire activiteiten
De sectoren van de industrie die betrokken zijn bij delokalisatie zijn talrijk: leer,
textiel, kleding, metalen, huishoudelijke apparaten, automobiel, elektronica
Ook de tertiaire sector wordt getroffen: telefonische call centra, informatica,
boekhouding Om eerlijk te zijn is elke massaproductie en elke repetitieve
dienst vatbaar voor delokalisatie naar gebieden waar de kosten van de
arbeidskracht duidelijk lager liggen.
Globalisering
Wat? een voortdurend proces van
wereldwijde economische, politieke en culturele integratie, met als centraal
kenmerk een wereldwijde arbeidsdeling, waarbij productielijnen over de wereld
worden gespreid die gedreven worden door de informatie- en
communicatietechnologie en door internationale handel.
Oorzaak (factoren) ? rationalisatie ( mens staat centraal), kapitalisatie,
wereldwijde netwerken, technologische innovaties
Gevolgen (+ = groen, - = rood)?
Internationale migraties na WO I
In het begin van de 20e eeuw vierde het nationalisme hoogtij. Grote rijken
verdwenen, nieuwe staten zagen het levenslicht. Op die manier ontstonden dus
ook nieuwe etnische minderheden, die vaak ofwel geen erkenning kregen, ofwel
onderdrukt werden in de nieuwe staat waarin ze terecht kwamen. Het groeiende
nationalisme vormde ook n van de oorzaken voor het uitbreken van de Eerste
Wereldoorlog, als gevolg waarvan de migratiestromen nog toenamen. Landen
moedigden dan ook economische immigratie aan om het arbeidstekort weg te
werken
Push-pullfactoren
Push factoren (migratie afremmen)
Oorlog
Werkgelegenheid
Epidemie
Asiel
Onderdrukking
Familiehereniging
Werkloosheid
Natuurrampen
Socio-economische standpunt
Werkgelegenheid, onderwijs, armoede, zorgen ervoor dat gezinnen gaan
verhuizen naar een land waar er meer werkgelegenheid is, beter onderwijs en
minder armoede.
Politiek standpunt
Dictatuur, oorlog en corruptie zorgen ervoor dat de inwoners van een land op
zoek gaan naar een land waar er geen onderdrukking aanwezig is en waar het
veel rustiger is.
1. continentale korst
2. oceanische korst
3. buitenmantel
4. binnenmantel
5. buitenkern
6. binnenkern
A. Moho-discontinuiteit
B. Gutenberg-discontinuiteit
C. Lehmann-discontinuiteit
diepte
Korst
Mantel
Kern
oceanische
korst
samenstelling en
massadichtheid
toestand en
temperatuur
continentale tot 35km (soms Si & Al = graniet 2.7 vast tot 1000C
korst
100km)
buitenmante
(minstens) tot
l
80km
asthenosfeer
tot 175km
binnenmant
tot 2900km
el
buitenkern
tot 5100km
binnenkern
tot 6378km
vast 1000C
Mg - Fe - Silicaat
plastisch
vast 3000C
Fe & Ni
vloeibaar
3500C
vast > 5000C
Acht chemische elementen zijn samen goed voor 98,8 % van de massa van de
aarde:
1. ijzer: 35 %
2. zuurstof: 29 %
3. silicium: 15 %
4. magnesium: 13%
5. nikkel: 2,5 %
6. zwavel: 2,0 %
7. calcium: 1,2 %
8. aluminium: 1,1 %
Mantel gaat van vaste toestand =>
plastisch => vast
!! Oceanische korst = zwaarder en
dunner dan continentale
(massadichtheid)
Plastische asthenosfeer drijft op lithosfeer(=binnen-en buitenmantel)
Dichtheid neemt toe met diepte
De lithosfeer is het buitenste gedeelte van de vaste Aarde, ongeveer 80 km dik.
De lithosfeer verschilt van de laag die eronder ligt (de asthenosfeer) doordat het
gesteente kouder, sterker en rigider is (door de lage temperatuur) .De lithosfeer
is hard en niet vervormbaar.
De lithosfeer bestaat uit :
de aardkorst
hoeveelheid gassen
schild-of uitvloeiingsvulkanen
vb: Ijsland
Strato - of kegelvulkanen
vb: Etna
Voordelen vulkanisme
Nadelen vulkanisme
Voorkomen lava
Lavafonteinen kunnen alleen voorkomen bij goed vloeibare (niet-viskeuze) lava,
die geen gassen meer bevat en daarom niet op explosieve manier uitbarst. In de
praktijk komt dit vrijwel altijd neer op lava waarin zich evenveel of
minder silica bevindt dan in basalt.
Kenmerken lava
Platentektoniek
Hotspot
De plaats boven een kolom heet inwendig materiaal, waar lava vanuit diepere
aardlagen naar boven komt.
Kan door loop van tijd vulkanen gelegen op 1 rij veroorzaken
Vb: Kaapverdische eilanden
Kustgebergten
Een gebergte dat evenwijdig aan een kustlijn ligt;
Vb: Taurusgebergte
Continentale gebergten
Een gebergte dat evenwijdig aan een continentlijn ligt
Vb: hooggebergtegordel vanaf Atlas via de
Indonesi
Oceanen
Een zelfstandige wereldzee tussen de continenten en kan
meerdere(kleinere)zeen bevatten.
Vb: Atlantische Oceaan
Isostasie
Verticale beweging van de lithosfeer (=isostasie)
Voorbeeld van isostasie
Een drijvende ijsberg in de zee: Een gedeelte van de ijsberg zal zich onder water
bevinden. Zowel de hoogte die het drijvende voorwerp (de ijsberg) heeft (ten
opzichte van een willekeurig referentieniveau), als de diepte waartoe het object
in de vloeistof doordringt hangen af van de volgende factoren:
de hoogte of dikte van het voorwerp
de dichtheid van het voorwerp
de dichtheid van de vloeistof
De opheffing situeerde zich vooral ten zuiden van Samber en Maas. Zo zijn de
Hoge Venen in her Quartair wel 300 meter gestegen. Naar het noorden toe werd
de stijging steeds kleiner en in Noord-Belgi zelfs nul. Ook de ijstijden en
interglacialen hebben het landschap sterk benvloed.
Geologische structuren en geologische kaart
Gelaagdheid
Gelaagdheid of sedimentaire gelaagdheid is in de geologie
een planaire structuur in een gesteente, ontstaan door
sedimentatie van lagen sediment over elkaar. Gelaagdheid kan
behalve in sedimentair gesteente ook in vulkanisch
gesteentevoorkomen, waar het op vergelijkbare wijze vormt
Discordantievlak
Een erosieoppervlak dat gevormd is tijdens een bepaalde periode
waarbij de onderliggende laag werd blootgesteld aan erosie.
Anticline en syncline
Met een anticline of anticlinaal wordt in
de geologie een plooi bedoeld met naar beneden
wijzende flanken, waarbij de aardlagen aan de binnenzijde
het oudst zijn. Het is een plooiing naar boven, terwijl
synclines plooiingen naar beneden zijn.
Een syncline is een plooi in een gesteentelaag, waarbij
het materiaal aan de binnenkant van de plooi jonger is dan dat aan de
buitenkant. In een normale situatie, waarbij
het gesteente niet overkiept ligt, zal een syncline de vorm van een V
hebben.
Breuk
Een aanduiding voor een discontinue zone in gesteente waarlangs
verzet heeft plaatsgevonden. Dit verzet vindt plaats door middel
van brosse deformatie. Breuken komen vaak in sets voor, die allemaal dezelfde
orintatie hebben.
Transgressies en regressies
Transgressie = zeespiegelstijging
Regressie = zeespiegeldaling
Vb: Door oxidatie, het materiaal reageert met zuurstof. Daarbij ontstaan oxiden,
die over het algemeen minder hard zijn dan de oorspronkelijke mineralen, en
daardoor makkelijker verkruimelen.
Biologische verwering ( Organogene verwering) is het gevolg van de werking van
planten en dieren.
Vb: plantenwortels die gesteenten uit elkaar drukken
Erosie
(= algemene term voor het wegvoeren van gesteentemateriaal
door bewegende media als op de verwering een verplaatsing van
puin volgt.)
v.b. van erosie=>
Sedimentatie
Afzetting of accumulatie is het bezinken en
ophopen van sedimenten, waarbij sedimentair
gesteente ontstaat.
Landschapsstudie
Relifvormen
Strandwallen
Ontstaan door
transversale
sedimentaanvoer
Schoorwallen
Tombolo
Waddenkust
Hafkust
Deltakust
Kustvormen
Ria
Verdronken rivierdal in
een heuvelachtig
kustgebied
Calanque-of calakust
Fjordenkusten
Ontstaan na transgressie
van vergletsjerde
kustgebergten. Door
glaciale erosie werden
diepe u- vormige dalen
gevormd
Frdenkust of
boddenkust
Glaciale
accumulatielandschappe
n met
drumlins(=elliptische
grondmoreneheuvels),
morenes(=gletsjerpuin)
en doodijsgaten (= kuil
ontstaan na smelten
ondergrondse ijsschol
Lengtekust of dalmatisch
kusttype
Verdronken rivierdalen en
eilanden die parallel aan
de kustlijn verlopen
Emersie- of
regressiekusten
Valleivormen
Een dal of vallei is een langgerekt gebied dat lager ligt dan de omgeving en
waardoor meestal een waterloop stroomt.
We onderscheiden 6 verschillende valleivormen:
Kloofdal
vlakbodemdal
Vlakdal
Boogdal
V-dal
U-dal
Glaciale landschappen
Endogene processen
(= processen die zich vanuit de aarde (planeet) zelf voordoen)
Bodemkaarten
Bodemprofiel
Organische oppervlaktelaag
Donkere bovengrond met humus aangeraakt
Bleke uitlogings-of uitspoelingshorizont
Aanrijkings-of verweringshorizont
Losse ondergrond of onverweerd los moedermateriaal
Vast gesteente of onverweerd hard moedermateriaal
Bodemkenmerken
Bodemvormende factoren:
klimaat
mens
relif
biologische activiteit (bodemfauna, vegetatie, micro-organismen)
Bodemkwaliteit
Het is noodzakelijk om te weten van wat de kwaliteit is van de bodem om deze
voor het juiste doel te kunnen gebruiken. Dus voor elke bodemkwaliteit is er een
geschikt bodemgebruik.
Vb: een vruchtbare bodem is geschikt voor de klassieke akkerbouwteelten
(tarwe, suikerbieten)