Académique Documents
Professionnel Documents
Culture Documents
en innovatie
De atlas van kennis Anet Weterings
Otto Raspe
Samenwerkingsrelaties in de biotechnologie en
de halfgeleidertechnologie
85
Literatuur
103
Te eenzijdige
technologische focus
7
Te eenzijdige technologische focus
Innovation has replaced price as Kennis en innovatie nemen een steeds belangrijker plaats in bin-
nen de moderne economie. In de discussie over de versterking
the name of the game in a number van de internationale concurrentiepositie zijn kennis en innovatie
zelfs sleutelbegrippen geworden. We kunnen dan ook in toene-
of industries Baumol (2002) mende mate spreken van een kenniseconomie.
Bij internationale vergelijkingen van kenniseconomieën
scoort Nederland over het algemeen vrij middelmatig (bijvoor-
beeld OESO (2001); de ‘2001 Innovation-Scoreboard’ van de
Europese Commissie (2001); en de ‘UNICE-benchmarking report
2000’). Vooral de ‘Kenniseconomie monitor 2003’ van de
For a firm not to innovate is to die Stichting Nederland Kennisland leidde tot veel media-aandacht
over de afglijdende positie van Nederland.
Freeman & Soete (1997) Om te voorkomen dat de economische positie van Nederland
verder verzwakt, richt het beleid zijn pijlen vooral op het stimule-
ren van sectoren waarin R&D een belangrijke rol speelt. Zowel
het Centraal Planbureau (2002) als het Centraal Bureau van de
The Netherlands are ‘losing Statistiek (2005) waarschuwden echter voor zo’n beperkte visie
op de kenniseconomie, omdat hierdoor de positie van Nederland
momentum’ European Innovation Scoreboard (2001) onderschat zou kunnen worden.
8 9
zijn met andere kennisinstituten en bedrijven in dezelfde regio, Ruimtelijke spreiding
maar juist met een (inter)nationaal netwerk van bedrijven en uni-
van sectoren
versiteiten. Dit suggereert dat Nederlandse R&D-hotspots niet
optimaal gebaat zijn bij een beleid dat uitsluitend gebiedsgericht
is. Voor de bedrijven die deze potentievolle technologieën ont-
wikkelen, lijkt aansluiting bij internationale kennisrelaties min-
stens zo belangrijk.
Kortom: deze atlas laat zien dat een industriële focus van het
ruimtelijk kennisbeleid een te eenzijdig beeld geeft. De kennis-
economie is méér dan R&D alleen. Bovendien hebben de techno-
logieën waarin R&D centraal staat, een sterk internationale ori-
entatie. Beleid gericht op specifieke (R&D-)regio’s loopt daar-
door het gevaar dat de potenties van andere regio’s in Nederland
worden onderschat en dat er te weinig oog is voor de internatio-
nale kennisrelaties in R&D-intensieve technologieën. Deze pun-
ten worden hierna geëxpliciteerd.
10 11
Ruimtelijke spreiding van sectoren Figuur 1. Werkgelegenheid in de arbeidsintensieve industrie, op
gemeenteniveau (locatiequotiënten), 2002. Bron: LISA (2003)
12 13
Figuur 2. Werkgelegenheid in de kapitaalintensieve industrie, Figuur 3. Werkgelegenheid in de kennisintensieve industrie,
op gemeenteniveau (locatiequotiënten), 2002. Bron: LISA (2003) op gemeenteniveau (locatiequotiënten), 2002. Bron: LISA (2003)
14 15
Figuur 4. Werkgelegenheid in de distributie en groothandel, Figuur 5. Werkgel egenheid in de zakelijke dienstverlening,
op gemeenteniveau (locatiequotiënten), 2002. Bron: LISA (2003) op gemeenteniveau (locatiequotiënten), 2002. Bron: LISA (2003)
16 17
Locatie van kennis en
innovatie in Nederland
17 19
Locatie van kennis en innovatie in Nederland
De figuren 1–5 laten zien hoe de verschillende economische De verschillende kennisindicatoren presenteren we hierna op
sectoren gespreid zijn over Nederland. Daarmee krijgen we een twee schaalniveaus. In de eerste plaats doen we dat internatio-
beeld van de regionaal-economische verschillen. naal door de relatieve positie van Nederland ten opzichte van
Over de regionale verschillen in de kenniseconomie zeggen andere
deze kaarten echter niets. Hoewel kennis in elke sector een rol (voornamelijk) Europese landen te laten zien. In de tweede plaats
speelt, loopt de soort kennis die voor de verschillende deel- regionaal door de Nederlandse kenniseconomie op het niveau
activiteiten binnen een sector nodig is, uiteen. Zo is voor de van gemeenten letterlijk op de kaart te zetten.
ontwikkeling van een nieuw product in de chemie fundamentele
wetenschappelijke kennis nodig, terwijl voor het op de markt De indicatoren van de kenniseconomie
zetten van nieuwe medicijnen vooral marktinzicht en ervaring In de door ons gehanteerde definitie bestaat de kenniseconomie
met marketing vereist zijn. Om de regionale verschillen in de dus uit de volgende indicatoren:
kenniseconomie te achterhalen, laten we in dit hoofdstuk zien · Opleidingsniveau
waar de verschillende dimensies van kennis in Nederland voor- · Informatie- en communicatietechnologie (ICT)
komen. · Communicatieve vaardigheden
De kenniseconomie bestaat immers uit méér dan R&D of · Creativiteit
technologische ontwikkeling alleen. Enerzijds spelen techno- · Hightech- & mediumtech-bedrijvigheid
logische ontwikkeling, innovatie, onderzoek en opleiding een · Research & Development (R&D)
belangrijke rol. Anderzijds kenmerkt de kenniseconomie zich · Technologische innovatie
door menselijke en sociale vaardigheden: kennis is vaak per- · Niet-technologische innovatie
soonsgebonden en gekoppeld aan vaardigheden van mensen. Deze indicatoren worden hierna op de kaart gezet.
Deze twee facetten van de kenniseconomie hebben we met
behulp van acht indicatoren in beeld gebracht. Hiermee vatten
we de omvangrijke literatuur over de kenniseconomie samen in
meetbare indicatoren: opleidingsniveau, ICT, communicatieve
vaardigheden, creativiteit, hightech- en mediumtech-bedrijvig-
heid, onderzoek en ontwikkeling (R&D), technologische
innovatie en niet-technologische innovatie.
20 21
Indicator opleidingsniveau Kennis en onderwijs zijn onlosmakelijk
met elkaar verbonden. Onderwijs levert
de vaardigheden om kennis te genereren.
Het draagt bovendien bij aan een flexibele
beroepsbevolking, die kan omgaan met
veranderingen. Opleidingsniveau is zo
een belangrijke indicator voor de kennis-
economie.
22 23
Opleidingsniveau:
het gebouw van de
faculteit Elektro-
techniek, Wiskunde
en Informatica van
de TU Delft
24 25
Figuur 6. Aandeel hoogopgeleiden in de totale werkgelegenheid, in Figuur 7. Gemiddeld opleidingsniveau van de werkzame beroeps-
vergelijking met andere Europese landen, gemiddeld voor 2003–2004, bevolking, op gemeenteniveau, 2002. Bron: Raspe e.a. (2004)
in procenten. Bron: Eurostat (2005)
40
Zeer laag
35 Laag
Gemiddeld
30
Hoog
25 Zeer hoog
20
15
10
0
ta d
D Sp d
em je
os ië
Fi ë
d
Zw rijk
n
xe ijk
l
Fr and
n
ke rg
Ie ië
ga
i
n
an
ke
G Ne de
en an
O Ital
lg
nn
rie u
Lu tenr
-B la
rla
tu
k
G mb
Be
ar
nl
nl
e
ot der
an
r
Po
rit
ro
In vergelijking met andere Europese landen behoort Nederland tot de In de vier grote steden is het opleidingsniveau hoog, evenals in de
middenmoot wat betreft het aandeel hoogopgeleiden in de potentiële middelgrote en kleinere gemeenten rondom de grote steden.
beroepsbevolking (15–65 jaar). De ‘Kenniseconomie monitor’ van Hierdoor ontstaat een patroon van grootstedelijke regio’s (Utrecht-
Stichting Kennisland waarschuwt echter dat het huidige aandeel Amsterdam, Den Haag-Leiden-Delft) met een hoog gemiddeld
inwoners dat een hoge opleiding volgt, relatief klein is. Hierdoor loopt opleidingsniveau.
Nederland het risico dat zijn economische positie verslechtert.
26 27
Indicator informatie- en De mate waarin medewerkers in hun 29
28 29
ICT-gebruik:
hoofdkantoor van
Cap Gemini op het
business park
Papendorp in Utrecht
30 31
Figuur 8. Aandeel beeldschermwerkers in de totale werkgelegenheid, Figuur 9. Aandeel beeldschermwerkers in de totale werk-
in vergelijking met andere Europese landen, 2004, in procenten. gelegenheid, op gemeenteniveau, 2002. Bron: Raspe e.a. (2004 )
Bron: Eurostat (2005)
80 33
Zeer laag
70 Laag
Gemiddeld
60
Hoog
50 Zeer hoog
40
30
20
10
0
ui e
te d
xe nd
Ie d
rit lië
em ië
Zw nd
Fi n
ed jk
Po nd
Sp ë
rg
en
ga
D anj
n
O lan
ke
i
en Belg
N nri
nn
bu
-B Ita
la
Lu erla
a
ed
la
rtu
ar
nl
ts
r
n
ta
m
ke
os
rie
G
ot
D
ro
G
Het aandeel medewerkers van bedrijven met meer dan tien Ondanks het grote aandeel beeldschermwerkers zijn er binnen
medewerkers dat dagelijks met een computer werkt, ligt in Nederland duidelijk regionale verschillen in de mate waarin ICT in
Nederland vrij hoog. Het is vergelijkbaar met de andere twee het werk wordt gebruikt. De grote steden en de aangrenzende
Beneluxlanden en alleen de Scandinavische landen kennen een regio’s scoren hoog op deze indicator. Het noorden daarentegen
groter aandeel. blijft relatief achter, enkele hotspots uitgezonderd.
32 33
Indicator communicatieve Naast technologie spelen communicatieve
vaardigheden een belangrijke rol in de
vaardigheden kenniseconomie; dit is haar ‘zachtere’ kant.
Het productief kunnen toepassen van
nieuwe technologie vereist veelvuldig
overleg en begrip van hoe markten werken.
Daarnaast moeten kenniswerkers uit de
overvloedige informatiestromen de juiste
informatie kunnen filteren, deze in een
zinvol perspectief kunnen plaatsen en via
reflectie om kunnen zetten in kennis.
34 35
Communicatieve
vaardigheden:
hoofdkantoor van
KPMG in Amstelveen
37
Figuur 10. Aandeel kennisintensieve dienstverlening in de totale Figuur 11. Aandeel werkgelegenheid met communicatieve vaardig-
werkgelegenheid, in vergelijking met andere Europese landen, 2002, heden in de totale werkgelegenheid, op gemeenteniveau, 2002
in procenten. Bron: Eurostat (2005) Bron: Raspe e.a. (2004)
6
Zeer laag
5 Laag
Gemiddeld
Hoog
4
Zeer hoog
0
je
Fr land
D itta d
os nd
ui ë
ot Ier ië
Zw nd
Be k
Fi en
ed ijk
Lu enla l
xe nd
en
Sp rg
em nië
a
D tali
ij
n
an
rie rtug
lg
bu
kr
N enr
k
O tsla
-B la
a
ed
en n
ar
nl
I
er
an
m
t
Po
r
G
ro
G
Nederland behoort tot de middenmoot van Europa als het gaat om het Evenals opleiding en ICT concentreert de werkgelegenheid waarbij
aandeel werkgelegenheid in de kennisintensieve zakelijke dienst- communicatieve vaardigheden en overtuigingskracht belangrijk zijn,
verlening. De Scandinavische landen gaan hierbij aan kop, maar ook zich met name in de grote en middelgrote steden. Op enkele steden
Frankrijk en Groot-Brittannië hebben een relatief groter aandeel buiten de Randstad na, is het grootste deel van deze werkgelegenheid
werkgelegenheid in de kennisintensieve zakelijke dienstverlening. te vinden in de Randstad.
38 39
Indicator creativiteit Culturele vormen en betekenissen van goederen
en diensten lijken een steeds dominantere rol te
gaan spelen in de huidige economie. Daarnaast
wordt in toenemende mate waarde gehecht aan
de concurrentiekracht van creativiteit. Via creati-
viteit en cultuur is het nog mogelijk onderscheid
te maken binnen de massaconsumptie. Florida
(2002) gaat verder: hij bestempelt creativiteit als
motor voor toekomstige economische groei.
Het Innovatieplatform heeft de creatieve
industrie al aangewezen als sleutelgebied voor
Nederland. In een persbericht van 14 oktober
2005 geeft ook het ministerie van EZ aan dat
creatieve sectoren zoals de kunsten, media en
entertainment en creatieve zakelijke dienst-
verlening gestimuleerd zullen worden, zowel
financieel als door belemmeringen weg te
nemen en randvoorwaarden te creëren.
40 41
Creativiteit:
huisvesting van
Jo Coenen & Co
Architecten
Pand architectenbu-
reau Jo Coenen & Co.
in Amsterdam
42 43
Creativiteit: Interieur Jo Coenen & Co Architecten. Figuur 12. Aandeel creatieve sectoren in de totale werkgelegenheid,
op gemeenteniveau, 2002. Bron: Raspe e.a. (2004)
Zeer laag
Laag
Gemiddeld
Hoog
Zeer hoog
44 45
Indicator hightech- en Het aandeel werkgelegenheid in de high-
tech- en mediumtech-bedrijvigheid is een
mediumtech-bedrijvigheid belangrijke indicator voor technologische
ontwikkeling. Hightech-bedrijvigheid
betreft die economische activiteiten die
zijn gebaseerd op hoogwaardige of hyper-
moderne technieken of hulpmiddelen.
Hightech- en mediumtech-bedrijven
lopen voorop bij het stimuleren van tech-
nologische ontwikkelingen. Ze brengen
technologische producten op de markt
die meestal door andere economische
activiteiten worden toegepast.
46 47
Hightech- en
mediumtech-
bedrijvigheid:
Pernis
48 49
Figuur 13. Aandeel hightech- en mediumtech-werkgelegenheid in de Figuur 14. Aandeel industriële hightech- en mediumtech-
totale werkgelegenheid, in vergelijking met andere Europese werk-gelegenheid in de totale werkgelegenheid, op gemeente-
landen, 2002, in procenten. Bron: Eurostat (2005) niveau, 2002. Bron: Raspe e.a. (2004)
12
Zeer laag
10 Laag
Gemiddeld
Hoog
8
Zeer hoog
0
D Sp d
em nje
Zw nd
nd
rit gië
Fi lië
ui d
os en
Ie jk
ot B jk
Po and
er l
ke rg
en
Fr nië
ed a
n
D lan
N rtug
i
i
rie bu
kr
Ita
nr
O ark
la
rla
la
ed
en a
-B el
n
nl
ts
n
an
ta
te
m
xe
Lu
G
ro
G
Nederland heeft een relatief klein aandeel mensen dat werkzaam is in Het ruimtelijke patroon van de werkgelegenheid in de hightech- en
de hightech- en mediumtech-sector. In Nederland geldt dat voor mediumtech-sectoren hangt sterk samen met de aanwezigheid van
ongeveer vier procent van de totale beroepsbevolking, tegenover grote bedrijven, universiteiten of grote technologische instituten.
minimaal zes procent in de meeste Europese landen. Zuidoost-Brabant scoort het hoogst. Dit heeft te maken met de aan-
wezigheid van Philips en ASML en het cluster rondom de Technische
Universiteit Eindhoven en de auto-industrie rondom DAF.
50 51
Indicator Research & De meest gebruikte indicator voor de 53
52 53
Research &
Development:
Researchcentrum
van Philips op de
hightech-campus in
Eindhoven
54 55
Figuur 15. Aandeel R&D-personeel in de totale werkgelegenheid, in Figuur 16. Aandeel werkgelegenheid in Research & Development
vergelijking met andere Europese landen en Japan, gemiddeld voor (R&D) in de totale werkgelegenheid, op gemeenteniveau, 2002 .
1998–2003, in procenten. Bron: Eurostat (2005) Bron: Raspe e.a. (2004)
3 57
Zeer laag
2,5 Laag
Gemiddeld
Hoog
2
Zeer hoog
1,5
0,5
0
ke je
ed nd
nd
os an
em nd
lië
D uit ë
d
Be k
xe ken
Fr rijk
l
Ie d
Zw urg
Fi en
ga
D lgi
ij
an
an
rie an
O Jap
Ita
kr
N rla
la
en sla
ed
rtu
b
Lu ar
nl
nl
G Sp
er
an
te
m
Po
Nederland kent niet alleen een relatief klein aandeel personen dat De werkgelegenheid in R&D concentreert zich met name in de inter-
werkzaam is in de highttech- en mediumtech-sectoren, maar ook in mediaire zone en in de periferie van Nederland; ze is vooral gekoppeld
de R&D werken relatief weinig mensen. Zoals eerdere internationale aan het patroon van industriële bedrijvigheid. Al scoort Nederland als
vergelijkingen al duidelijk maakten, heeft Nederland een vrij zwakke geheel vrij slecht op deze indicator, de regio Zuidoost-Brabant (rond-
positie als het gaat om technologische ontwikkeling. om Eindhoven) heeft in vergelijking met andere Europese regio’s juist
een relatief groot aandeel aan R&D-investeringen.
56 57
Indicator technologische Investeringen in R&D leiden niet per 59
58 59
Technologische
innovatie:
R&D-centrum van
Unilever, Vlaardingen
60 61
Figuur 17. Aandeel innovatieve bedrijven in de totale werkgelegen- Figuur 18. Aandeel werkgelegenheid in bedrijven die een techno-
heid, in vergelijking met andere Europese landen, 2000, in procenten. logische innovatie hebben ontwikkeld, op gemeenteniveau, 2002.
Bron: Eurostat (2005) Bron: Raspe e.a. (2004)
70 63
Zeer laag
60 Laag
Gemiddeld
50 Hoog
Zeer hoog
40
30
20
10
0
i t t je
Po and
nd
Ie d
Fr lië
ui ë
ed nd
em rijk
Fi en
Be k
nd
Lu wed l
xe en
ë
os rg
Z ga
D lgi
ij
n
ni
Br n
O bu
Ita
nr
k
rla
la
N nla
la
rtu
t- Spa
an
en k
l
ar
er
ts
n
D an
te
m
ke
rie
G
o
ro
G
Ook wat betreft het aandeel bedrijven dat in 2000 nieuwe producten Innovatie vindt met name plaats in de Noordvleugel van de Randstad,
of diensten op de markt bracht, behoort Nederland tot de midden- Flevoland en Overijssel en Limburg. De drie noordelijke provincies en
moot van Europa. Zeeland scoren benedengemiddeld, met uitzondering van de grotere
steden in deze gebieden. Opvallend is verder dat Noord-Brabant,
ondanks de hoge investeringen in R&D, laag scoort op technologische
innovatie.
62 63
Indicator niet-technologische Naast technologische innovatie is ook 65
64 65
Niet-technologische
innovatie:
het centrum van onze
openbare kapitaal-
markt op Beursplein 5,
Amsterdam
66 67
Niet-technologische innovatie: Interieur AEX Beursplein Figuur 19. Aandeel werkgelegenheid in bedrijven die een niet-
Amsterdam technologische innovatie hebben ontwikkeld, op gemeenteniveau,
2002. Bron: Raspe e.a. (2004)
69
Zeer laag
Laag
Gemiddeld
Hoog
Zeer hoog
68 69
Kennisdimensies
Over het algemeen behoort Nederland dus tot de middenmoot naar voren komen (Sittard-Geleen en Terneuzen). Figuur 22
van Europa op de ranglijst van kenniseconomieën. Zo heeft ons toont de concentratie van de ‘kenniswerkers’ in de grote steden
land een vrij zwakke positie op het gebied van technologische en de aangrenzende gebieden. Daarnaast scoren ook de middel-
ontwikkeling. Het aandeel werkgelegenheid in de hightech- en grote steden grenzend aan de Veluwe en in Brabant hoog op deze
mediumtech-sectoren en in R&D is relatief laag, zoals ook naar dimensie.
voren kwam uit eerdere internationale vergelijkingen. Toch
scoort ons land in vergelijking met andere Europese landen zeker De kaarten laten goed zien dat er niet één kenniskaart van
niet op alle indicatoren slecht. Ten aanzien van de meer ‘zachte’ Nederland bestaat. De ruimtelijke patronen voor de drie kennis-
kanten van de kenniseconomie heeft Nederland bijvoorbeeld dimensies verschillen wezenlijk van elkaar.
een sterkere positie. Het ICT-gebruik in ons land is vrij hoog en
het aandeel hoogopgeleiden en werkgelegenheid in de kennis-
intensieve zakelijke dienstverlening is gemiddeld.
De onderscheiden kennisindicatoren zijn verre van evenwich-
tig over Nederland gespreid, zo laten de kaarten zien.
Verschillende typen gebieden hebben daarom verschillende
potenties in de kenniseconomie.
We kunnen de acht indicatoren groeperen in drie kennis-
dimensies. Zo vertonen de indicatoren R&D en hightech- en
mediumtech-bedrijvigheid een grote inhoudelijke overlap,
omdat veel R&D plaatsvindt in hightech-sectoren. We nemen
deze indicatoren daarom samen in de kennisdimensie ‘R&D’. De
tweede dimensie – ‘innovatie’ – bestaat uit technologische en
niet-technologische innovatie. De derde dimensie – ‘kenniswer-
kers’ – weerspiegelt de ‘zachtere’ kant van de kenniseconomie.
Deze dimensie kent hoge scores op het aandeel beeldscherm-
werkers, het gemiddelde opleidingsniveau, het aantal banen
waarvoor communicatieve vaardigheden zijn vereist, en de aan-
wezigheid van creativiteit.
In de figuren 20, 21 en 22 tonen we het ruimtelijke patroon van
elk van deze drie kennisdimensies afzonderlijk. Het ruimtelijke
patroon voor de dimensie R&D (figuur 20) toont bijvoorbeeld
duidelijk dat de Randstad een relatief lage R&D-intensiteit heeft,
terwijl de minder verstedelijkte en ook de meer perifere gebie-
den op deze dimensie juist sterk scoren. De gemeenten in West-
en Oost-Nederland hebben op basis van hun sectorstructuur een
innovatiever bedrijfsleven (figuur 21). Opvallend is wel dat
Utrecht daarbij achterblijft, terwijl in het zuiden enkele hotspots
70 71
Figuur 20. Kennisdimensie 1: R&D. Bron: Raspe e.a. (2004) Figuur 21. Kennisdimensie 2: innovatie. Bron: Raspe e.a. (2004)
72 73
Figuur 22. Kennisdimensie 3: kenniswerkers. Bron: Raspe e.a. (2004)
economische groei
Laag
Gemiddeld
Hoog
Zeer hoog
74 75
Relatie tussen kennis en economische groei Figuur 23. Gemiddelde relatieve groei van de totale werkgelegen-
heid, in vergelijking met andere Europese landen, 1996–2002.
Bron: Eurostat (2005)
em nd
nd
m e
nd
ro Po lgië
Fi lië
ed nd
Zw ken
ijk
ke ijk
Be d
ta l
G sten n
Fr nië
Ie rg
rit ga
xe nj
an
o e
bu
kr
Ita
rie r
en sla
la
rla
N nla
O ed
-B tu
Lu pa
n
ar
nl
er
an
ot r
D uit
S
D
G
Tussen 1996 en 2003 kent Nederland een hoge relatieve werk-
gelegenheidsgroei. Hoewel Nederland tot de top-5 van Europese
landen met de snelste relatieve groei behoort, valt op dat de drie
snelst groeiende landen een veel hogere groei kennen dan ons land.
76 77
Figuur 24. Aantal banen ten opzichte van de beroepsbevolking, Figuur 25. Relatieve groei in banen ten opzichte van de beroeps-
per gemeente, 2002. Bron: LISA (2005) bevolking, per gemeente, 1996-2003. Bron: LISA (2005)
Het ruimtelijke patroon van de werkgelegenheid in Nederland weer- De relatieve groei in banen vindt grotendeels plaats in de Randstad.
spiegelt het verstedelijkingspatroon. De meeste werkgelegenheid is Ook veel gemeenten in het noorden en oosten van Nederland kennen
te vinden in de grootstedelijke gebieden van de Randstad en in de in deze periode een vrij grote groei. Zeeland en de gemeenten ten
meer verstedelijkte gemeenten daarbuiten. noorden van Amsterdam daarentegen blijven achter.
78 79
Figuur 26. Relatieve arbeidsproductiviteit per werkzame persoon,in Figuur 27. Productiviteit per gemeente, 2002. Bron: Bewerking RPB
15 Europese landen, Japan en de VS, 2002 (index EU25 = 100). Bron: op basis van CBS (2003) en LISA (2003)
Eurostat (2005)
150
Zeer laag
Laag
125
Gemiddeld
Hoog
100
Zeer hoog
75
50
25
0
ke an
O ed e
ot Fi and
Lu Sta d
Sp nd
an ië
ni Ie gië
ta d
er n
Be ijk
N ark k
rie Jap l
ui d
D st en
ië
rg
m n
ga
Zw anj
e an
em rij
rit an
ed e
D nlan
xe te
Fr tal
nn
bu
kr
la
tu
l
en en
gd rl
-B nl
I
ts
r
Po
o
G
re
ro
Ve
G
De relatieve arbeidsproductiviteit in Nederland blijft achter bij een De hoogste arbeidsproductiviteit in Nederland concentreert zich
groot aantal Europese landen en bij de Verenigde Staten. Net zoals bij duidelijk in de Randstad. De Kop van Noord-Holland, grote delen
de meeste indicatoren van de kenniseconomie behoort Nederland van het noorden en het oosten daarentegen hebben een vrij lage
ook hier tot de middenmoot. productiviteit.
80 81
Figuur 28. Relatieve groei in productiviteit per gemeente, 1996–2002
Bron: Bewerking RPB op basis van CBS (2003) en LISA (2003)
Economische groei
Zeer laag De spreiding van de drie kennisdimensies over de regio’s blijkt
Laag niet volledig overeen te komen met de economische prestaties
Gemiddeld van die regio’s. Figuur 29 geeft de relatie tussen de drie kennis-
Hoog dimensies en de twee indicatoren voor regionaal-economische
Zeer hoog prestaties. Regio’s met een relatief hoge score op de dimensie
‘kenniswerkers’ hebben de afgelopen jaren een relatief hoge
groei in werkgelegenheid en productiviteit gekend. Een verge-
lijkbaar patroon is zichtbaar voor de gemeenten die hoog scoor-
den op de dimensie ‘innovatie’; wel is de relatie tussen innovatie
en productiviteitsgroei wat minder sterk dan die tussen innovatie
en werkgelegenheidsgroei. De relatie tussen de score van
gemeenten op ‘R&D’ en de economische prestatiematen is echter
veel zwakker. Deze gemeenten kennen geen relatief hoge werk-
gelegenheidsgroei en er is zelfs sprake van een relatief lagere
productiviteitsgroei.
Dit betekent overigens niet dat investeringen in R&D niets
opleveren. Het is mogelijk dat de effecten van deze investe-
ringen niet terugslaan op de lokale economie, doordat het vooral
grote internationale ondernemingen zijn die investeren in R&D.
Het effect van de kennisdimensies ‘innovatie’ en ‘kenniswerkers’
heeft mogelijk wel een meer regionale uitwerking. Zeker in het
geval van kenniswerkers is dit goed mogelijk, bijvoorbeeld ten
aanzien van de werkgelegenheid.
Alhoewel de lage groeiscore voor innovatie van gemeenten
met een hoge score op ‘R&D’ lastig te verklaren is, laten ook deze
resultaten zien dat de verschillende typen kennis een andere uit-
werking hebben. Er kan dus niet gesproken worden van één ken-
niseconomie.
82 83
Figuur 29. Verband tussen de dimensies van de kenniseconomie en
het presteren van gemeenten. Bron: Van Oort & Raspe (2005)
KENNISDIMENSIES Samenwerkingsrelaties in
R&D Innovatie Kenniswerkers
Werkgelegenheidsgroei 0 ++ ++ de biotechnologie en de
1996–2002
Productiviteitsgroei -- + ++ halfgeleidertechnologie
1996–2002
84 85
Samenwerkingsrelaties in de biotechnologie en
de halfgeleidertechnologie
Samenwerking tussen kennisintensieve bedrijven en universi- van alle Nederlandse organisaties in dit veld met partners uit de
teiten staat centraal in veel beleidsnota’s. Dat is ook terecht. Niet eigen regio, twintig procent publiceert met andere Nederlanders
alleen weten twee meer dan één, ook leidt de combinatie van en maar liefst zeventig procent doet dat met organisaties in het
bestaande kennis vaak tot vernieuwing. buitenland. Figuur 32 laat zien dat de samenwerkingsrelaties
Biotechnologie en halfgeleiders zijn voorbeelden van techno- van Nederlandse bedrijven en onderzoeksinstellingen vooral
logievelden waarin vrij fundamentele wetenschappelijke kennis plaatsvinden met instituten in andere Europese landen – met als
wordt omgezet in producten. Hierbij zijn wetenschappers koplopers Groot-Brittannië, Duitsland en Frankrijk –, en met de
betrokken van zowel universiteiten als bedrijven. Doordat het bij Verenigde Staten.
dergelijke science-based activiteiten gebruikelijk is om nieuwe
ontwikkelingen en producten aan te kondigen in wetenschap-
pelijke artikelen waarbij alle deelnemende samenwerkings-
partners co-auteur zijn, is het mogelijk (een deel van) de samen-
werkingsrelaties in deze technologievelden in kaart te brengen.
Voor deze atlas hebben we dat gedaan voor alle samenwerkings-
relaties waarbij minimaal één Nederlandse organisatie actief op
het gebied van de farma-biotechnologie of de halfgeleider-
technologie betrokken is.
87
Figuur 30: Ruimtelijke patroon van samenwerkingsrelaties in de Figuur 31. Aantal samenwerkingsrelaties vanuit Nederland in de
Nederlandse biotechnologie, 1988–2004. Bron: Bewerking RPB van biotechnologie, 1988–2004. Bron: Bewerking RPB van ISI/Web of
Institute for Scientific Information (ISI)/Web of Science, 1988-2004 Science, 1988–2004
35.000
Samenwerkingen
30.000
Totaal aantal sam
25.000
20.000
15.000
10.000
5.000
0
1988–1994 1995–1999 2000–2004
COROP-centrum
Aantal relaties Totaal aantal samenwerkingsrelaties
0–27 Samenwerkingsrelaties met buitenland
28–109
110–290
291–617
618–1.550
88 89
Figuur 32. Percentage samenwerkingsrelaties vanuit Nederland in de
biotechnologie, 1988-1994 en 2000–2004. Bron: Bewerking RPB van
ISI/Web of Science, 1988–2004
2000–2004
Het ruimtelijke patroon van samenwerkingsrelaties binnen de
40
halfgeleidertechnologie verschilt sterk van dat in de biotechno-
1988–1994
logie. In het veld van de halfgeleiders hebben Eindhoven en Delft
verreweg de meeste samenwerkingsrelaties, op enige afstand
30 gevolgd door Amsterdam (figuur 33). Opvallend is dat de regio
Enschede, waar ook een grote technische universiteit is geves-
tigd, veel minder relaties heeft met de andere regio’s, mogelijk
als gevolg van een andere specialisatie.
20 Evenals in het veld van de biotechnologie is in de halfgeleider-
technologie het aantal samenwerkingsrelaties in de afgelopen
15 jaar sterk gestegen, met name het aantal internationale samen-
werkingsrelaties (figuur 34). Gemiddeld over 2000 en 2004
10
publiceert vijf procent van de Nederlandse organisaties in dit
veld met partners uit de eigen regio, vijftien procent met partners
buiten de eigen regio maar binnen Nederland en tachtig procent
0
met partners buiten Nederland. Daarbij werken Nederlandse
organisaties in de halfgeleidertechnologie vaker samen met
je
Ca n
itt d
nd
xe lië
em a
Zw a
Au en
lië
D rijk
its en
nd
sie de S ë
ed d)
Fr rg
ed en
partners uit andere Europese landen dan met partners uit de
rik
n
pa
i
an
xc nig ann
bu
n
na
a
ra
k
ot tsla
la
Zw ed
la
t
k
t
f N ta
la
Ja
ar
Af
Sp
er
st
er
an
m
er
Verenigde Staten (figuur 35). Tussen 1988 en 1994 is Groot-
ui
Ve -Br
en
N
Lu
en
e
ro
r
ië
(e
genomen.
1988–1994
2000–2004
90 91
Figuur 33. Ruimtelijke patroon van samenwerkingsrelaties in de Figuur 34. Aantal samenwerkingsrelaties vanuit Nederland in de
Nederlandse halfgeleidertechnologie, 1988–2004. Bron: Bewerking halfgeleidertechnologie, 1988–2004. Bron: Bewerking RPB van ISI/
RPB van ISI/Web of Science, 1988–2004 Web of Science, 1988–2004
8.000
Samenwerkingen
7.000
Totaal aantal same
6.000
5.000
4.000
3.000
2.000
1.000
0
1988–1994 1995–1999 2000–2004
COROP-centrum
Aantal relaties
5–13 Totaal aantal samenwerkingsrelaties
14–28 Samenwerkingsrelaties met buitenland
29–44
45–94
95–137
138–256
92 93
Figuur 35. Percentage samenwerkingsrelaties vanuit Nederland in de
halfgeleidertechnologie, 1988–1994 en 2000–2004. Bron: Bewerking
RPB van ISI/Web of Science, 1988–2004
e u pan
xe en
Ve Bri nd
nd
lië
a
ui k
ië
)
nd
Fr rg
ed en
nd
in
ad
j
Zw slan
ij
nn
bu
Ita
kr
nd
sla
la
la
f N tat
Ch
n
la
Ja
Sp
er
er
an
tta
Ca
m
la
er
ed
Nederland bestaat. Zelfs technologievelden waarin R&D de
its
lu gde
D
N
Lu
i
ot
Be we
re
ro
sie
u
ië
G
ie
xc
(e
15
eu
1988–1994
2000–2004
94 95
Bijlage
Technische toelichting
96 97
Technische toelichting
98 99
proces zijn voortgebracht – en het intermediaire verbruik – de bij publicaties is gedefinieerd als het voorkomen van twee of
goederen en diensten die in het productieproces worden ingezet meer adressen bij één publicatie. Publicaties van twee personen
en die aan het eind van het proces geheel in de nieuwe producten werkzaam bij hetzelfde instituut zijn dus niet meegenomen. In
zijn opgegaan, bijvoorbeeld grondstoffen, halffabrikaten en het veld van de biotechnologie tellen we in die periode 67.445
diensten van accountantskantoren en schoonmaakbedrijven. samenwerkingsrelaties tegenover 15.498 voor de halfgeleider-
Het arbeidsvolume is het aantal werkzame personen uitgedrukt technologie. Op basis van de adressen van de betrokken institu-
in fulltime equivalenten. ten hebben we het ruimtelijke schaalniveau vastgesteld; dit
Bij het meten van de relatie tussen werkgelegenheidsgroei varieert van internationaal, nationaal tot de veertig Nuts3
en productiviteitsgroei en de drie kennisdimensies is gecontro- (COROP)-regio’s van Nederland.
leerd voor andere regionale kenmerken die leiden tot werk-
gelegenheids- en productiviteitsgroei, zoals sectorstructuur,
loonniveaus en ontwikkelingen, investeringsontwikkelingen,
sectorale specialisaties en agglomeratievoordelen. Op deze
controlerende variabelen wordt in deze atlas niet expliciet
ingegaan. Een nadere toelichting op deze berekeningen staat in
Van Oort & Raspe (2005).
100 101
Baumol, W.J. (2002), ‘Towards microeconomics of inno- Literatuur
vations: growth engine hallmark of market economics’,
Atlantic Economic Journal 30: 1-13.
Centraal Bureau voor de Statistiek (2004), Kennis en Economie
2004, Voorburg/Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek.
www.cbs.nl
Centraal Planbureau (2002), De Pijlers onder de Kenniseconomie,
Den Haag: Centraal Planbureau. www.cpb.nl
Commission of the European Communities (2001), 2001 Inno-
vation Scoreboard, Commission Staff Working Paper SEC 2001,
1414.
Florida, R. (2002), ‘The economic geography of talent’, Annals of
the Association of American Geographers 92: 743-755.
Freeman, C. & L. Soete (1997), The economics of industrial innova-
tion, Cambridge, Mass.: MIT Press, Third Edition.
Louter, P.J. (1997), De technologiekaart van Nederland; zicht op
ruimtelijke verschillen in de toekomstige vraag naar afgestudeer-
den in de sector natuur en techniek, Delft: TNO-Inro.
OESO (2001), OECD Science, Technology and Industry Score-board,
editie 2001. www.oecd.org
Van Oort, F. & O. Raspe (2005), ‘Economic Growth and the
Urban Knowledge Economy’, paper prepared for the interna-
tional workshop on ‘Modelling the Entrepreneurial and
Innovative Space-Economy’ organized by Tinbergen Instiute,
August 22-23, 2005, Amsterdam, The Netherlands.
UNICE (2000), Stimulating creativity and innovation in Europe: The
UNICE benchmarking report 2000, Brussel.
Raspe, O., Van Oort, F. & P. De Bruijn (2004), Kennis op de Kaart,
Rotterdam/Den Haag: NAi Uitgevers/Ruimtelijk Planbureau.
Stichting Nederland Kennisland (2003), Kenniseconomie monitor
2003, Amsterdam: Stichting Nederland Kennisland. www.
kennisland.nl
102 103
Onderzoek Colofon
Anet Weterings (projectleider)
Otto Raspe
Roderik Ponds
Frank van Oort
Anton van Hoorn
Ondersteuning
Stephaan Declerck
Hans van Amsterdam
Illustraties
Maarten Piek in samenwerking met Typography Interiority & Other
Serious Matters, Den Haag.
Fotografie
Jan Schot Fotografie, Amsterdam
Eindredactie
Simone Langeweg
Ontwerp en productie
Typography Interiority & Other Serious Matters, Den Haag
Druk
Drukkerij de Maasstad, Rotterdam
104