Académique Documents
Professionnel Documents
Culture Documents
het Noorden
Opdrachtgevers:
Samenwerkingsverband Noord Nederland
Ministerie van Economische Zaken
ECORYS-NEI
Regionale & Stedelijke Ontwikkeling
Luc Boot
Manfred Wienhoven
Atze Verkennis
Rotterdam, 13 me i 2003
f/i8241
ECORYS-NEI
Postbus 4175
3006 AD Rotterdam
Watermanweg 44
3067 GG Rotterdam
T 010 453 88 00
F 010 453 07 68
E netherlands@ecorys.com
W www.ecorys.com
K.v.K. nr. 24316726
Voorwoord 7
Samenvatting 9
1 Inleiding 25
1.1 Achtergrond en doel 25
1.2 Evaluatievragen 25
1.3 Evaluatieproces 28
1.4 Kanttekeningen vooraf 28
2 Programma synopsis 30
2.1 Inleiding 30
2.2 Doel van het Kompas 30
2.3 Beleidsmix op hoofdlijnen 31
2.4 Maatregelen 32
2.5 Verdeling financiële middelen 35
2.6 Financiële voortgang op hoofdlijnen 39
3 Relevantie 40
3.1 Inleiding 40
3.2 Sociaal-economische context 41
3.2.1 De hoofddoelstelling van Kompas 41
3.2.2 Ontwikkelingen tot en met 2001 44
3.2.3 Toekomstverwachtingen, knelpunten en SWOT 46
3.3 Beoordeling relevantie maatregelen 50
3.3.1 Belang versus urgentie 50
3.3.2 Werklocaties 50
3.3.3 Bedrijfsgerichte maatregelen 51
3.3.4 Toeristische maatregelen 57
3.3.5 Kennisinfrastructuur 58
3.3.6 Arbeidsmarkt 59
3.3.7 Infrastructuur 60
3.3.8 ICT infrastructuur 61
3.3.9 Stedelijk leefklimaat 62
3.4 Relevantie Kernzonebeleid 63
3.5 Conclusies Relevantie 64
4 Effectiviteit 67
4.1 Inleiding 67
5 Efficiency 102
5.1 Inleiding 102
5.2 Kostenefficiency outputs 104
5.3 Private hefboomwerking 106
5.4 Efficiency verwachte werkgelegenheidseffecten 108
5.5 Conclusies Efficiency 111
6 Uitvoering 112
6.1 Inleiding 112
6.2 Uitvoering Kompas-breed 113
6.3 Organisatie - en beheersstructuur EZ/Kompas 114
6.4 Partnerschap 117
6.5 Programmamarketing 119
6.6 Projectverwerving 121
6.7 Projectbeoordeling 125
6.8 Programma- en projectuitvoering 132
6.9 Monitoring en evaluatie 134
6.10 Conclusies Uitvoering 136
Dit rapport bevat de resultaten van de Mid Term Review van het Kompas voor het
Noorden, het ruimte lijk-economisch ontwikkelingsprogramma 2000 t/m 2006 voor
Noord-Nederland. Het is het eindresultaat van een evaluatieproces dat liep van juli 2002
tot maart 2003.
We willen allen die hebben bijgedragen aan de totstandkoming van deze evaluatie
hartelijk bedanken. Wij hopen dat onze bevindingen en aanbevelingen een constructieve
bijdrage zullen leveren aan een relevant, effectief, efficiënt en uitvoerbaar programma in
de resterende Kompasperiode.
Inleiding
Het Kompas is opgesteld in 1999. In 2000 is de uitvoering van het programma begonnen.
Halverwege de uitvoering bestaat de behoefte aan een tussenstand die aangeeft of Noord-
Nederland op de goede weg is om de geformuleerde doelstellingen te halen en of de
ingezette strategie daar nog steeds aan bijdraagt. De Mid Term Review (MTR) verschaft
inzicht in deze en daaraan gerelateerde vragen. De MTR is uitgevoerd in de periode
augustus 2002 – maart 2003. Deze samenvatting bevat de belangrijkste bevindingen en
aanbevelingen uit de MTR.
De hoofddoelstelling van Kompas 2000-2006 is een bijdrage te leveren aan het inlopen
van het economisch faseverschil tussen Noord-Nederland en Nederland als geheel,
gemeten in termen van werkgelegenheid. Daarnaast dient Kompas bij te dragen aan het
versterken van de kwaliteit van het stedelijk en landelijk gebied. Kwantitatief is de
hoofddoelstelling Kompas-breed vertaald naar 13.300 – 22.700 extra banen in de periode
2000-2006. Voor EZ/Kompas gaat het om 9.500 – 17.700 extra banen. Het gaat daarbij
om structurele banen die het gevolg zijn van structurele versterkingen van de Noord-
Nederlandse economie. De doelstellingen ten aanzien van de kwaliteit van het stedelijk en
landelijk gebied zijn niet geoperationaliseerd.
De Langman-afspraken die ten grondslag liggen aan het Kompas, hebben een
tijdshorizon tot 2010. Het faseverschil wordt in die periode volledig ingelopen als er in
Noord-Nederland 43.000 extra banen bijkomen. De Commissie Langman becijferde dat
daarvoor een investeringsimpuls van 4,7 miljard euro nodig zou zijn. Kompas heeft
betrekking op een kortere periode (2000-2006) en een kleinere investeringsimpuls. Het
doel voor de periode 2000-2006 is mede daarom minder ambitieus.
Figuur 0.1 Opzet Mid Term Review Kompas voor het Noorden
Analyse Analyse
Analyse
sociaal-economische economische
uitvoering
context effecten
Beoordeling
Beoordeling Beoordeling
effectiviteit
relevantie uitvoering
en efficiency
Aanbevelingen
Voor een goed begrip van wat er precies geëvalueerd wordt, is het van belang drie
niveaus binnen Kompas te onderscheiden:
• Kompas-breed: het volledige Kompasprogramma dat betrekking heeft op alle
maatregelen en gemaakte financieringsafspraken met het Rijk. Op dit niveau
beoordeelt de MTR de relevantie en uitvoering op hoofdlijnen;
• EZ/Kompas: de maatregelen binnen Kompas die worden uitgevoerd door het
Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) en die worden gecofinancierd door
het Ministerie van Economische Zaken. Voor EZ/Kompas doet de MTR uitspraken
over alle vier de evaluatievragen ten aanzien van relevantie, effectiviteit, efficiency
en uitvoering.
• EPD: de maatregelen binnen EZ/Kompas die worden gecofinancierd door de
Europese Commissie in het kader van het Europese Doelstelling 2 programma. Voor
het EPD doet de MTR uitspraken over alle vier de evaluatievragen ten aanzien van
relevantie, effectiviteit, efficiency en uitvoering. Deze bevindingen zijn opgenomen
in een aparte rapportage.
Om de vorderingen van Noord-Nederland bij het inlopen van het economisch faseverschil
te meten worden negen omgevingsindicatoren gemonitord. Deze indicatoren geven
inzicht in de structurele veranderingen in de Noordelijke economie over een langere
periode. Ze laten zien dat het faseverschil kleiner wordt, maar dat de achterstand ten
opzichte van Nederland nog altijd groot is. Voor twee belangrijke indicatoren wordt de
De financiële voortgang van EZ/Kompas bedraagt per december 2002 44% van de
beschikbare EZ/Kompas middelen, inclusief IPR centraal. Er is tot nu toe voor 1,2
miljard euro aan projecten goedgekeurd, waarvan 515 miljoen euro afkomstig is van
Europese, nationale, regionale en lokale overheden en 680 miljoen euro vanuit het
bedrijfsleven. Gegeven dat op het moment van evalueren 40% van de Kompasperiode is
verstreken, ligt de financiële voortgang op hoofdlijnen goed op schema.
Totaal Totaal %
gecommitteerd gecommitteerd Uitputting
publiek privaat EZ/Kompas
M.1 Vestigingsvoorwaarden economische kernzones 1 198.949.687 210.219.189 46%
M.2 Versterking marktsector in Noord-Nederland 135.320.364 429.621.157 57%
M.3 Versterking arbeidsaanbod in Noord-Nederland 10.022.939 6.126.007 25%
M.4.1. Optimalisering internationale transportassen - - 0%
S.3 Bestaande werkgebieden 56.518.605 2.893.112 17%
S.4 Kwaliteitsimpuls binnensteden 26.165.910 9.366.694 24%
S.5 Versterking hoger onderwijs 27.510.660 15.829.906 47%
L.1 Versterking marktgerichte land- en tuinbouw 1.967.726 2.084.119 15%
L.2 Vernieuwing Landelijk gebied - - 0%
L.4 Toerisme en recreatie 47.367.395 3.514.206 20%
Uitv.Kosten 12.137.105 - 40%
Totaal 515.960.391 679.654.390 44%
1
Inclusief IPR centraal; Bron: SNN UO, Ministerie van EZ; zie bijlage totaaloverzicht projecten
Tabel 0.2 Samenvatting verwachte economische effecten EZ/Kompas per december 2002
Kompas levert een positieve bijdrage aan een structurele versterking van de
economische structuur in Noord-Nederland. De bedrijfsgerichte en
voorwaardenscheppende elementen van de beleidsmix dragen hier elk op hun eigen
manier aan bij. De bijdrage van de bedrijfsgerichte maatregelen manifesteert zich vooral
door de positieve invloed op het knelpunt marktrelaties. De Kompasprojecten leveren een
positieve bijdrage aan het versterken van het ondernemerschap in Noord-Nederland, door
startersbegeleiding en door het bestaand bedrijfsleven te ondersteunen bij onder meer het
verbeteren van de bedrijfsvoering, het vinden van nieuwe markten en het bevorderen van
innovatie van producten en processen. De voorwaardenscheppende maatregelen dragen
positief bij aan het scheppen van de randvoorwaarden waarbinnen de effecten van de
bedrijfsgerichte maatregelen zich kunnen manifesteren. Met name geldt dit voor
investeringen in kennisinfrastructuur die relevant zijn voor het regionaal bedrijfsleven,
investeringen in versterking van het toeristisch product en investeringen in werklocaties.
Het stimuleren van stuwende bedrijvigheid loopt als een rode draad door alle maatregelen
van Kompas heen, meer dan in vorige periodes van regionaal beleid in Noord-Nederland.
Dit aspect van de strategie blijft onverminderd relevant. De achterblijvende economische
ontwikkeling in Noord-Nederland wordt voor een belangrijk deel verklaard door het
relatief lage aandeel stuwende bedrijven. Op zich is voldoende aanbod van verzorgende
bedrijvigheid (lokale financiële dienstverlening, detailhandel, gezondheidszorg) een
belangrijke vestigingsplaatsfactor voor stuwende bedrijvigheid en daarmee ook van
belang voor de economische ontwikkeling van Noord-Nederland. Echter, voor
verzorgende bedrijvigheid is de omvang van de lokale afzetmarkt de dominante
groeifactor terwijl voor stuwende bedrijvigheid veel meer factoren een rol spelen.
Verzorgende bedrijvigheid volgt daarom uiteindelijk vooral de ontwikkelingen in
stuwende sectoren – naast ontwikkeling in zaken als bevolkingsomvang en koopkracht.
Stimuleren van stuwende bedrijvigheid blijft daarom een effectieve en efficiënte strategie.
In de huidige sociaal-economische context gaat het er daarbij vooral om het bestaande
bedrijfsleven stuwender te maken.
Ten aanzien van de concrete maatregelen in de EZ/Kompas beleidsmix blijft het grootste
deel ook in de resterende programmaperiode relevant voor de structurele economische
ontwikkeling van Noord-Nederland.
De beleidsmix Kompas breed bestaat naast maatregelen die direct gericht zijn op het
realiseren van de hoofddoelstelling, ook maatregelen die gericht zijn op het realiseren van
de doelstellingen op het gebied van sterke steden en een leefbaar platteland. Het belang
van dergelijke maatregelen, onder meer op het gebied van vernieuwing en leefbaarheid
van het landelijk gebied en de stedelijke woningvoorraad, worden minder beïnvloed door
de ontwikkelingen in de sociaal-economische context. Deze maatregelen blijven daarom
relevant.
Daarnaast bevat het Kompas brede programma een aantal maatregelen die voor de
economische doelstellingen van het programma wel van direct belang zijn. Dit betreft
vooral de investeringen in weginfrastructuur. Van belang voor de economische
ontwikkeling van Noord-Nederland zijn met name de A28/A37 en A6/A7.
De Kompas periode is op het moment van evalueren ongeveer halverwege. Met de tot nu
toe te verwachten werkgelegenheidseffecten van 4.510 fte netto gecreëerde
werkgelegenheid wordt de doelstelling van 9.500 – 17.700 extra banen in 2006 nog niet
gehaald, maar het programma ligt vooralsnog wel goed op koers. De effecten bij de
huidige stand van uitvoering kunnen echter niet zonder meer worden geëxtrapoleerd naar
een situatie van 100% gecommitteerde middelen, wat zou uitkomen op ca. 14.500 extra
banen1 . De onzekere economische context waarbinnen het programma wordt uitgevoerd
maakt het onzeker of alle delen van het programma volgens plan kunnen worden
uitgevoerd. De laagconjunctuur werkt direct door in een verminderde
investeringsbereidheid van het bestaande bedrijfsleven en van potentiële nieuwkomers.
Dit heeft negatieve invloed op het gebruik van de bedrijfsgerichte maatregelen, in het
1
Het geëxtrapoleerde aantal netto banen is berekend door de gerealiseerde netto werkgelegenheid per maatregel te
extrapoleren en vervolgens voor alle maatregelen op te tellen tot programmaniveau. Maatregelen met een lage
committeringsgraad in december 2002 en veel verwachte werkgelegenheidseffecten tellen relatief zwaar mee. Daarom
komt het getal van 14.500 hoger uit dan de rekensom 4.510 / 44% (= committeringsgraad per december 2002).
Een aspect van effectiviteit betreft de mate van additionaliteit van de gerealiseerde
effecten. Welke ontwikkelingen zouden zonder Kompas niet in gang zijn gezet?
Additioneel is Kompas vooral bij het in gang zetten van op zich belangrijke
ontwikkelingen, die echter niet worden opgepakt wanneer urgentere, maar minder
belangrijke, zaken voorrang krijgen binnen de regionale budgettaire randvoorwaarden.
Additioneel in de voorwaardenscheppende sfeer zijn vooral investeringen in
kennisinfrastructuur en IT infrastructuur en investeringen in de vanuit economische
ontwikkeling interessante onderdelen van grootschalige projecten als het Friese
Merenproject en de Blauwe Stad. Additioneel in de bedrijfsgerichte sfeer zijn vooral de
IPR vestiging en projecten op het gebied van het bevorderen van economische
samenwerking en het versterken van het innoverend vermogen van bestaande bedrijven.
Over de effectiviteit van een aantal specifieke bedrijfsgerichte maatregelen het volgende:
• De effectiviteit van de IPR wordt positief beoordeeld. Ten opzichte van eerdere
periodes zijn de eisen voor deelname aan de IPR verscherpt. Dit geldt zowel voor de
IPR vestiging als voor de IPR uitbreiding. Het onderscheid tussen vestiging en
uitbreiding, de invoering van een minimum investeringsbedrag, het verhogen van de
premiepercentages en de eis van stuwendheid voor deelnemende bedrijven hebben de
regeling selectiever gemaakt en de effectiviteit ervan doen toenemen. Versnippering
van middelen (‘gieteren’) lijkt niet aan de orde en is in ieder geval een stuk minder
dan in eerdere periodes. De komende IPR evaluatie zal dit beeld – mede op basis van
gesprekken met deelnemende bedrijven – moeten verifiëren.
Ten aanzien van toerisme wordt vastgesteld dat de tot nu toe goedgekeurde investeringen
in toeristische attracties zijn over het algemeen effectief, evenals investeringen in
Een eerste punt van aandacht is de efficiency waarmee de outputs van het programma
worden gerealiseerd (hectares, vierkante meters, km fietspad, adviestrajecten). Op basis
van vergelijking met gegevens over eerdere periodes en op basis van gesprekken met het
programma management, de SNN UO en individuele projectuitvoerders lijken de outputs
over het algemeen efficiënt te worden gerealiseerd. Ook tijdens de verschillende stadia
van projectverwerving en projectbeoordeling krijgt de efficiency waarmee de outputs
worden gerealiseerd voldoende aandacht.
De programmatische aanpak is een wisselend succes. Het EZ/Kompas deel van het
programma wordt succesvol op programmatische wijze uitgevoerd. Dit geldt niet voor
alle onderdelen van het Kompas-brede programma. Een belangrijk deel van de
Rijksbijdrage is niet programmatisch beschikbaar gesteld. Het belangrijkste knelpunt doet
zich voor met het Ministerie van SZW en de inzet van ESF Doelstelling 3 middelen. De
belangrijkste verklarende factor is dat de meeste ministeries geen regionale
beleidsdoelstellingen kennen. Als gevolg daarvan ontbreekt het aan ervaring met de
regionale inzet van rijksmiddelen en wordt de noodzaak ertoe niet ingezien en
onderzocht. Dit maakt het in de praktijk lastig om de gemaakte afspraken over
programmatische inzet van middelen na te komen.
Door de frequente contacten met onder meer de provincie zijn gemeenten en semi-
publieke organisaties over het algemeen goed op de hoogte van de mogelijkheden die
Kompas biedt. Voor deze doelgroepen is de programmamarketing dan ook voldoende.
De bekendheid met de mogelijkheden van Kompas onder het regionaal bedrijfsleven is
daarentegen nog altijd voor verbetering vatbaar. Het gevaar dreigt dat vooral een relatief
kleine groep van goed georganiseerde en over het algemeen wat grotere bedrijven de weg
naar Kompas weet te vinden. Onbekendheid met Kompas wordt deels veroorzaakt door
het algemene probleem van het slechte imago van subsidieregelingen bij ondernemers
(veel procedures, slechte toegankelijkheid). “Onbemind maakt onbekend”. De ervaring,
ook met Kompas, leert dat veel van deze barrières kunnen worden weggenomen middels
directe contacten met bedrijven.
Tabel 0.2 vat de bevindingen van de MTR op hoofdlijnen samen. Op basis hiervan en de
overige bevindingen zoals hierboven en in het hoofdrapport beschreven, komen we tot
onderstaande aanbevelingen voor de resterende Kompas periode. We maken een
onderscheid tussen inhoudelijke aanbevelingen over de strategie en concrete maatregelen
enerzijds en aanbevelingen over de uitvoeringsgerelateerde aspecten anderzijds, alsmede
tussen EZ/Kompas en Kompas breed.
Werklocaties
1. Projecten op het gebied van werklocaties zoveel mogelijk temporiseren, behoudens
lokale knelpunten.
Bedrijfsgerichte maatregelen
2. Versterkt inzetten op maatregelen die de groei van het bestaand bedrijfsleven
bevorderen, in het bijzonder bedrijfsgerichte maatregelen die rechtstreeks, maar wel
op structurele wijze, aan omzetverhoging en kostenverlaging van het bestaand
bedrijfsleven bijdragen.
3. De IPR in het Kompas is een stuk selectiever en daardoor effectiever dan de IPR in
het verleden. Dit geldt voor zowel de IPR vestiging als de IPR uitbreiding. De IPR
uitbreiding is een belangrijk instrument om investeringen door het bestaand
bedrijfsleven in de regio te bevorderen. Aanbeveling is om de IPR ook in de
resterende programmaperiode ongewijzigd te handhaven.
4. Meer aandacht voor het ondersteunen van bedrijven bij het vinden van nieuwe
markten, in het bijzonder actiever bedrijven identificeren en ondersteunen die op zich
wel exportpotenties hebben, maar daar op dit moment nog geen concrete acties op
ondernemen. Houdt voor deze bedrijven de toetredingsdrempel zo laag mogelijk.
Besteed daarnaast meer aandacht aan initiatieven op het gebied van
exportorganisatieadvies, exportmanagementcursussen en het uitdiepen van
marktentreestrategieën.
5. Toegang tot kennis is een noodzakelijke voorwaarde voor innovatie . Omdat kennis
niet per definitie altijd in de eigen regio aanwezig is, verdient het aanbeveling om met
Kompas, naast het versterken van de eigen kennisinfrastructuur en het gebruik
daarvan door het Noordelijk bedrijfsleven, ook het gebruik door bedrijven van kennis
van buiten de regio te stimuleren.
6. Vergroot de toegang van het regionaal bedrijfsleven tot regionale beschikbare kennis
door het gebruik van kennisdragers in het regionale MKB te stimuleren, bijvoorbeeld
door middel van een Noordelijke KIM-regeling (Kennisdragers in het MKB), naar het
voorbeeld van de landelijke regeling van het Ministerie van EZ (nu onderdeel van de
Subsidieregeling Kennisoverdracht Ondernemers (SKO)).
Toeristische infrastructuur
8. Investeer alleen in musea en culturele voorzieningen als ze structureel voorzien in
slechtweervoorzieningen én bijdragen aan toename of verlenging van het toeristisch
verblijf in de regio.
Stedelijk leefklimaat
9. Wees terughoudend met het financieren binnen EZ/Kompas van investeringen in het
stedelijk leefklimaat (openbare ruimte, winkelcentra en centrumplannen), tenzij het
10. Beoordeel grote projecten die een structuurwijziging beogen op hun eigen merites.
Het aantal van dit soort projecten is beperkt. Criteria voor dergelijke projecten zijn
een stuwend karakter (projecten die nieuwe inwoners en/of bezoekers naar het
Noorden trekken) en voldoende massa in termen van de omvang van de problematiek
en van de benodigde investeringssom.
Arbeidsmarkt
11. Onderzoek wat binnen EZ/Kompas extra op arbeidsmarktgebied kan worden gedaan,
bijvoorbeeld het combineren van arbeidsmarktmaatregelen met bedrijfsgerichte
maatregelen op het gebied van innovatie en opleiding. Op de huidige voet doorgaan
met arbeidsmarktbeleid is kansloos en niet effectief.
Kernzones
12. Heroverweeg de positie van een deel van de Westergozone (m.u.v. Leeuwarden) als
economische kernzone: dit is geen gebied met een dusdanige economische massa en
een dermate gunstige ligging dat hier vanuit economisch ontwikkelingsperspectief
speciale kansen liggen.
Programma marketing
13. Vergroot de inspanningen op het gebied van “tell & sell” marketing door middel van
beursbezoek en bedrijfsevenementen, onder meer in samenwerking met de
ondernemersorganisaties. Het gaat dan niet zozeer om de grote algemeen op het
MKB georiënteerde be urzen maar ook om kleinschaliger op specifieke branches
gerichte beurzen en evenementen.
Projectbeoordeling
18. Handhaaf de huidige volgorde “provinciaal ambtelijk à Gedeputeerde Staten à
SNN Uitvoeringsorganisatie / Projectbeoordelingscommissie à Bestuurscommissie”.
21. Onderzoek hoe de rol van het Ministerie van EZ kan worden verstevigd als het gaat
om de besteding van EZ-geld, zonder dat dit in strijd is met decentralisatie -afspraken.
EZ kan nu bijvoorbeeld provinciale of SNN projecten voorleggen aan de
staatssecretaris. Overwogen zou kunnen worden om deze mogelijkheid toe te passen
op alle Kompas projecten die met EZ-geld worden medegefinancierd.
Verscherp of verduidelijk waar nodig de criteria, zoals dat voor verschillende typen
maatregelen al is gebeurd. Dit speelt met name nog bij projecten op het gebied van:
• Leefomgeving / openbare ruimte (ondanks de aanscherping die al heeft plaats
gevonden is hier nog steeds veel discussie over)
• Sport, kunst en cultuur;
• Waterinfrastructuur.
Monitoring en evaluatie
23. Maak gebruik van de tussentijdse evaluaties van grote bedrijfsgerichte projecten voor
het in kaart brengen van de economische effecten van bedrijfsgerichte maatregelen
en voor het formuleren van kengetallen en ervaringscijfers waarvan SNN UO en de
24. Aan SNN UO geven we ter overweging mee om mee te betalen aan de betreffende
evaluaties en in ruil daarvoor een standaard methodiek aan de verschillende
evaluatoren mee te geven, zodat op uniforme en daardoor vergelijkbare wijze de
economische effecten van verschillende typen bedrijfsgerichte projecten in kaart
worden gebracht. In ieder geval de volgende gegevens zouden moeten worden
verzameld:
• werkgelegenheid bij deelnemende bedrijven voor en na het project (dus niet
alleen de toename van werkgelegenheid);
• bij voorkeur ook gegevens over omzet van deelnemende bedrijven voor en na
het project.
Jaarprogramma’s
25. Jaarprogramma’s in de huidige vorm heroverwegen. Beperken tot financiële en
inhoudelijke accenten op hoofdlijnen. Energie in plaats daarvan steken in het
omschrijven van het Kompas beleidsprogramma naar een EZ/Kompas
subsidieprogramma zodat meer duidelijkheid wordt verschaft over wat er met binnen
EZ/Kompas wel en niet kan worden medegefinancierd.
26. Blijf proberen om met het Ministerie van SZW concrete afspraken te maken over de
wijze waarop de programmatische aanpak van het arbeidsmarktbeleid in Noord-
Nederland kan worden vormgegeven. Zowel SNN als het coördinerend ministerie van
EZ hebben hier een rol in te vervullen. Daarnaast dienen de gemeenten in Noord-
Nederland meer te worden gestimuleerd om projecten in het kader van ESF
Doelstelling 3 in te dienen.
Het Kompas is opgesteld in 1999. In 2000 is de uitvoering van het programma begonnen.
De belangrijkste financiers van het programma hebben als voorwaarde gesteld dat het
programma halverwege de looptijd wordt geëvalueerd. Met deze tussentijdse evaluatie of
Mid Term Review (MTR) wordt aan deze verplichting voldaan.
1.2 Evaluatievragen
Impact
SWOT
UITVOERING
Resultaten
EFFICIENCY
RELEVANTIE EFFECTIVITEIT
Figuur 1.2 Opzet Mid Term Review Kompas voor het Noorden
Analyse Analyse
Analyse
sociaal-economische economische
uitvoering
context effecten
Beoordeling
Beoordeling Beoordeling
effectiviteit
relevantie uitvoering
en efficiency
Aanbevelingen
De MTR Kompas voor het Noorden is uitgevoerd in de periode juli 2002 – maart 2003.
De evaluatie is begeleid door een begeleidingscommissie met daarin ambtelijke
vertegenwoordigers van de provincies Groningen, Fryslân en Drenthe en het Ministerie
van Economische Zaken.
Onderstaand schema schetst het verloop van het evaluatieproces en geeft de kort de
verschillende stappen weer.
2.1 Inleiding
De hoofddoelstelling van Kompas 2000-2006 is een bijdrage te leveren aan het inlopen
van het economisch faseverschil tussen Noord-Nederland en Nederland als geheel,
gemeten in termen van werkgelegenheid. Daarnaast dient Kompas bij te dragen aan het
versterken van de kwaliteit van het stedelijk en landelijk gebied. Kwantitatief is de
hoofddoelstelling Kompas-breed vertaald naar 13.300 – 22.700 extra banen in de periode
2000-2006. Voor EZ/Kompas gaat het om 9.500 – 17.700 extra banen. Het gaat daarbij
om structurele banen die het gevolg zijn van structurele versterkingen van de Noord-
Nederlandse economie. De doelstellingen ten aanzien van de kwaliteit van het stedelijk en
landelijk gebied zijn niet geoperationaliseerd.
Driesporenbeleid
Met het Kompas wordt een driesporenbeleid gevoerd, waarin een versterkte economische
groei (nodig om het verschil met de rest van het land in te lopen) gecombineerd wordt
met behoud en versterking van natuurlijke, landschappelijke en milieuwaarden:
• versterking van de marktsector en concentratie van wonen en werken in economische
kerngebieden;
• vitale stedelijke centra;
• een aantrekkelijk landelijk gebied als voorwaarde voor een evenwichtige
ontwikkeling.
Deelprogramma Markt:
• Thema M1: Verbetering van de vestigingsvoorwaarden ten behoeve van bestaande en nieuwe
bedrijvigheid in kernzones
• Thema M2: Versterking van de marktsector in Noord-Nederland
• Thema M3: Versterking van het arbeidsaanbod in Noord-Nederland
• Thema M4: Optimalisering internationale transportassen en verbetering bereikbaarheid economische
kernzones
Deelprogramma Stad:
• Thema S1: Vroegtijdige ontwikkeling van stadslandschappen ten behoeve van wonen en werken (in
VINEX-steden en in de overige steden in de kernzones)
• Thema S2: Woningvoorraad kwalitatief en kwantitatief afstemmen op de vraag door herstructurering
van na-oorlogse woonwijken
• Thema S3: Bestaande werkgebieden in de stedelijke centra kwalitatief op peil houden en nieuwe
impulsen geven
• Thema S4: Versterking stedelijke voorzieningen en het geven van een kwaliteitsimpuls aan de
binnensteden
• Thema S5: Versterking hoger onderwijs en aanwezige kennis productief maken
• Thema S6: Bereikbaarheid van de (binnen)steden waarborgen
Deelprogramma Land:
• Thema L1: Een gezonde sector in een gezonde omgeving: verbreding, versterking en vernieuwing van
landbouw, tuinbouw en visserij.
• Thema L2: Vernieuwing landelijk gebied: via een gebiedsgerichte investeringsimpuls een majeure
bijdrage leveren aan de verbetering van de regionale economie, leefbaarheid en omgevingskwaliteit.
• Thema L3: Leefbaar landelijk gebied: instandhouding en ontwikkeling van de woonfunctie en
voorzieningen
• Thema L4: Gastvrij Noord-Nederland: versterking van toerisme en recreatie
Het idee is dat bundeling van wonen en werken in kernzones agglomeratievoordelen met
zich mee brengt. Hierdoor wordt de diversiteit bevorderd en economische groei
gestimuleerd. De vergroting van de kritische massa versterkt het draagvlak voor
voorzieningen. Dit leidt vervolgens weer tot een aantrekkelijker vestigingsklimaat voor
handel en diensten. Noord-Nederland kan hierdoor definitief afrekenen met het imago
van een regio met “een ijle economische structuur”. Door concentratie wordt bovendien
naar verwachting een schaaleffect bereikt waarmee transportassen, infrastructuur en
logistiek netwerk optimaal benut worden en versnippering wordt vermeden.
Tegelijkertijd wordt de ruimtedruk op het landelijk gebied verminderd. De kwaliteiten
van dit gebied kunnen hierdoor duurzaam benut worden, niet alleen als woonmilieu, maar
ook voor de belangrijke economische sectoren landbouw en toerisme en recreatie.
2.4 Maatregelen
Maatregelen Kompas-breed
De belangrijkste thema’s en maatregelen Kompas-breed zijn:
Deelprogramma Markt:
• Thema M3: Versterking van het arbeidsaanbod in Noord-Nederland. Kompas-breed
gaat het vooral om maatregelen op het gebied van sluitende aanpak,
reïntegratietrajecten en ID-banen. Het Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid is de belangrijkste financier van deze maatregelen;
• Thema M4: Optimalisering internationale transportassen en verbetering
bereikbaarheid economische kernzones. Projecten op het gebied van optimalisering
van internationale transportassen en verbetering van de bereikbaarheid van
kernzones. Het Ministerie van Verkeer & Waterstaat is de belangrijkste financier van
deze maatregelen.
Deelprogramma Stad:
• Thema S1: Vroegtijdige ontwikkeling van stadslandschappen ten behoeve van wonen
en werken (in VINEX-steden en in de overige steden in de kernzones) en Thema S6:
Bereikbaarheid van de (binnen)steden waarborgen zijn relatief kleine thema’s binnen
Kompas.
• Thema S2: Woningvoorraad kwalitatief en kwantitatief afstemmen op de vraag door
herstructurering van na-oorlogse woonwijken. Het gaat hier met name om projecten
Deelprogramma Land:
• Thema L2: Vernieuwing landelijk gebie d: via een gebiedsgerichte investeringsimpuls
wordt een majeure bijdrage geleverd aan de verbetering van de regionale economie,
leefbaarheid en omgevingskwaliteit in het landelijk gebied. Grootschalige
functiewijzigingen, waarbij ingespeeld wordt op de problemen en potenties van het
betreffende gebied vallen hier ook onder (majeure projecten als Blauwe Stad, Fries
merengebied en Hunzedal). De ministeries van LNV en VROM zijn belangrijkste
nationale financiers van deze maatregelen.
• Thema L3: Leefbaar landelijk gebied. Het gaat hier om acties gericht op het
instandhouden en ontwikkelen van de woonfunctie en van voorzieningen in het
landelijk gebied. Ook hier zijn de ministeries van LNV en VROM de belangrijkste
nationale financiers.
Maatregelen EZ/Kompas
In deze evaluatie worden de EZ/Kompas maatregelen geclusterd tot een aantal
hoofdtypen:
• Werklocaties
• Bedrijfsgerichte maatregelen
• Toerisme
• Kennisinfrastructuur
• Arbeidsmarkt
Werklocaties
De maatregelen binnen het Deelprogramma Markt richten zich op de aanleg van nieuwe
terreinen en het waarborgen van een voldoende en gedifferentieerd aanbod aan zgn.
bovenregionale bedrijventerreinen met attractieve verkaveling, ontsluiting, voorzieningen
en uitstraling. Het programma draagt bij aan de aanleg van nieuwe en uitbreiding van
bestaande bovenregionale bedrijventerreinen in de kernzones. Daarnaast revitalisering
van goed gesitueerde oudere bedrijventerreinen, ook vooral bovenregionale terreinen in
de kernzones. Binnen het Deelprogramma Stad wordt daarnaast gewerkt aan het
vernieuwen en herontwikkelen van stationsgebieden ten behoeve van publieke
voorzieningen en kantoor- , woon- , detailhandels- en horecafuncties. Intensief
ruimtegebruik, versterking van de stedelijke en economische functies en een goed
verbinding met het stadscentrum worden nagestreefd.
Bedrijfsgerichte maatregelen
Bedrijfsgerichte maatregelen, met name onder Thema M2 richten zich op versterking van
de marktsector, in het bijzonder verhoging van het kennisniveau dat noodzakelijk is bij
exporteren, innoveren, kwaliteitszorg enz. De regelingen IPR (Investeringspremieregeling
en NIOF (Noordelijke Innovatie Ondersteuningsfaciliteit) leggen het grootste beslag op
het beschikbare publieke budget, met ruim 75% van de beschikbare middelen. Ook het
Venture Kapitaal Fund rekenen we hiertoe. IPR wordt deels centraal door het Ministerie
van Economische Zaken uitgevoerd, het gaat dan om ondersteuning van nieuwe
Toerisme
De toeristische beleidsmix in het Kompas / EPD bestaat uit bedrijfsgerichte maatregelen
en investeringen in infrastructuur.
Zowel het deelprogramma Stad als het deelprogramma Land bevatten maatregelen op het
gebied van toeristische infrastructuur. Zij zijn gericht op versterken van het aanbod van
toeristische, culturele en sportvoorzieningen in steden, op grootschalige functiewijziging
en verbetering van de toeristisch-recreatieve infrastructuur in het landelijk gebied, met
bijzondere aandacht voor verbetering van de watersport mogelijkheden.
Arbeidsmarkt
De belangrijkste arbeidsmarktmaatregelen binnen EZ/Kompas zijn M3.1.b Verbetering
werking arbeidsmarkt en M3.2.d. Nieuwe werkgelegenheid. De acties onder M3.1.b
Verbetering werking arbeidsmarkt hebben als doel verbetering van de werking van de
arbeidsmarkt door het bevorderen van professionalisering van het human resourcebeleid
bij bedrijven, het op innovatieve wijze samenbrengen van vraag en aanbod op de
arbeidsmarkt en het verbeteren van de instroom vanuit het beroepsonderwijs. Concreet
worden acties ondersteund die bijdragen aan een bete r human resourcebeleid (bijv.
gericht op het stimuleren van een leven lang leren of het combineren van arbeids- en
zorgtaken) en het optimaliseren van de kwaliteit van het management en
ondernemerschap op het gebied van human resources, leiden tot een betere afstemming
van aanbod en vraag op de arbeidsmarkt en acties om in de personeelsbehoefte van het
bedrijfsleven te voorzien.
M3.2.d. Nieuwe werkgelegenheid richt zich op een groot deel van de (langdurig)
werklozen met een lage opleiding. Het gaat om het creëren van nieuwe werkgelegenheid
voor deze groep. Dit kan zowel reguliere als gesubsidieerde arbeid betreffen.
Kompas-breed
Onderstaande figuur illustreert de verdeling van de financiële middelen Kompas breed,
op basis van de verdeling van de financiële middelen zoals opgenomen in de
oorspronkelijke financiële tabel van het Kompas voor het Noorden.
Wonen
4% Werklocaties
Het grote aandeel voor Leefomgeving (23%) wordt verklaard door het grote bedrag uit de
O&O fondsen dat hiervoor is opgenomen in het oorspronkelijke Kompas. Andere grote
maatregelcategorieën zijn Arbeidsmarkt (23%), Weginfrastructuur (18%) en
Werklocaties (16%). Binnen de bedrijfsgerichte maatregelen maakt de IPR het grootste
deel uit (8% van de middelen).
EZ/Kompas
Onderstaande figuren illustreren respectievelijk de verdeling van de totale publieke
middelen voor het EZ/Kompas deel van het programma en de verdeling van de EZ-gelden
binnen het EZ/Kompas programma.
Het grootste deel van de totaal geplande EZ/Kompas middelen gaat naar werklocaties
(40%) en de IPR (19%). Dit laatste bedrag is inclusief de IPR centraal. Toeristische
infrastructuur beslaat 11% van de voorgenomen inzet van publieke middelen.
9%
2%
Werklocaties
4%
Infrastructuur
7% Functiewijziging
40% Kennisinfrastructuur
Toeristische infrastructuur
IPR
Bedrijfsgericht
19%
Bedrijfsgericht landbouw
Bedrijfsgericht toerisme
1% Arbeidsmarkt
11% 1%
6%
Bron: SNN
De verdeling van de EZ-gelden binnen het EZ/Kompas programma laat een wat ander
beeld zien dan de totale publieke middelen. De helft van het EZ-budget gaat naar de IPR.
Dit is inclusief de IPR centraal, waar een groot deel van het IPR budget mee gemoeid is.
Werklocaties maakt 16% uit van de EZ-middelen. De bedrijfsgerichte maatregelen zijn
goed voor 12% van de EZ-middelen.
4% 4%
16%
2% 0% Werklocaties
1% Infrastructuur
12%
3% Functiewijziging
Kennisinfrastructuur
8% Toeristische infrastructuur
IPR
Bedrijfsgericht
Bedrijfsgericht landbouw
Bedrijfsgericht toerisme
Arbeidsmarkt
50%
Bron: SNN
Onderstaande tabel laat de financiële voortgang zien van het EZ/Kompas deel van het
Kompasprogramma. De uitputtingspercentages hebben betrekking op het EZ-budget,
inclusief de IPR centraal . De tabel laat zien dat financiële voortgang van EZ/Kompas per
december 2002 44% van de beschikbare EZ/Kompas middelen bedraagt. Er is tot nu toe
voor 1,2 miljard euro aan projecten goedgekeurd, waarvan 515 miljoen euro afkomstig is
van Europese, nationale, regionale en lokale overheden en 680 miljoen euro vanuit het
bedrijfsleven. Gegeven dat op het moment van evalueren 42,8 % van de Kompasperiode
is verstreken, ligt de financiële voortgang op hoofdlijnen goed op schema. De
belangrijkste knelpunten doen zich voor binnen M.3 Versterking arbeidsaanbod in Noord-
Nederland, S.3 Bestaande werkgebieden, S.4 Kwaliteitsimpuls binnensteden en L.1
Versterking marktgerichte land- en tuinbouw en L.2 Vernieuwing Landelijk gebied.
Totaal Totaal %
gecommitteerd gecommitteerd Uitputting
publiek privaat EZ/Kompas
M.1 Vestigingsvoorwaarden economische kernzones 198.949.687 210.219.189 46%
M.2 Versterking marktsector in Noord-Nederland 135.320.364 429.621.157 57%
M.3 Versterking arbeidsaanbod in Noord-Nederland 10.022.939 6.126.007 25%
M.4.1. Optimalisering internationale transportassen - - 0%
S.3 Bestaande werkgebieden 56.518.605 2.893.112 17%
S.4 Kwaliteitsimpuls binnensteden 26.165.910 9.366.694 24%
S.5 Versterking hoger onderwijs 27.510.660 15.829.906 47%
L.1 Versterking marktgerichte land- en tuinbouw 1.967.726 2.084.119 15%
L.2 Vernieuwing landelijk gebied - - 0%
L.4 Toerisme en recreatie 47.367.395 3.514.206 20%
Uitv.Kosten 12.137.105 - 40%
Totaal 515.960.391 679.654.390 44%
3.1 Inleiding
Impact
SWOT
UITVOERING
Resultaten
EFFICIENCY
RELEVANTIE EFFECTIVITEIT
Het stellen van deze vraag heeft alles te maken met de ontwikkelingen in de tijd. Immers,
de strategie is eind jaren negentig ontwikkeld, op basis van toen bekende feiten en
bepaalde aannames omtrent toekomstige ontwikkelingen. Het is nu eind 2002, zodat
bezien kan worden welke ontwikkelingen zich daadwerkelijk hebben voltrokken, en wat
dit betekent in relatie tot het doel (“inlopen van het faseverschil”) en de prioriteiten en
maatregelen.
Economische ontwikkeling op regionaal niveau is, zeker in een land met een open
economie, altijd sterk afhankelijk van de economische ontwikkelingen op internationaal-
en nationaal niveau. Dat wordt ook nu weer duidelijk. Het is reeds een behoorlijke tijd
geleden dat een on going of mid term evaluatie werd uitgevoerd in een periode van
neergaande conjunctuur, op basis van een programma dat werd opgesteld in een periode
van hoogconjunctuur. Dat maakt de relevantievraag nu nog gewichtiger: er is duidelijk
sprake van een tussentijds veranderde economische omgeving.
Hoofddoelstelling Kompas
De hoofddoelstelling van het Kompas voor het Noorden 2000-2006 is het inlopen van
het economisch faseverschil tussen Noord-Nederland en Nederland als geheel, gemeten
in termen van werkgelegenheid. Kompas-breed is het doel ruimer geformuleerd. Daarin
gaat het ook om de kwaliteit van het stedelijk en landelijk gebied. Kwantitatief is de
hoofddoelstelling vertaald naar 13.300 – 22.700 extra banen in de periode 2000-2006. De
doelstellingen ten aanzien van de kwaliteit van het stedelijk en landelijk gebied zijn niet
geoperationaliseerd.
Daarnaast dient te worden opgemerkt dat de 43.000 banen zich moeilijk laten vergelijken
met het aantal en type banen dat kan worden gecreëerd met behulp van Kompas. Kompas
richt zich op bepaalde sectoren (stuwende werkgelegenheid), in bepaalde gebieden (met
name de kernzones). Hoewel dit in de communicatie over de 43.000 banen wellicht niet
altijd even duidelijk is geweest, hebben de 43.000 banen in principe betrekking op alle
Expliciet opnemen van de groei van het BRP in de hoofddoelstelling heeft, in ieder geval
in theorie, consequenties voor de inhoud van het programma, in het bijzonder voor de
projectbeoordelingscriteria. Projecten dienen dan minder expliciet op
werkgelegenheidseffecten te worden beoordeeld. Projecten op het gebied van
procesinnovatie bijvoorbeeld, kunnen immers (in ieder geval op korte termijn) tot verlies
van werkgelegenheid leiden door minder arbeidsintensieve productieprocessen. Ook
initiatieven gericht op kwaliteitsverbetering van producten (in de brede zin, dus inclusief
bijvoorbeeld het toeristisch product) hoeven niet per definitie tot meer werkgelegenheid
te leiden, terwijl ze wel kunnen bijdragen aan het genereren van extra inkomen voor de
regio.
Voor de praktijk van de programma uitvoering zijn de gevolgen van het expliciet
opnemen van inkomensgroei in de hoofddoelstelling beperkt. Ook nu al worden –
ondanks de werkgelegenheidsfocus – projecten goedgekeurd die procesinnovatie en
kwaliteitsverbetering stimuleren. Het niet geoperationaliseerde begrip “economische
structuurversterking” speelt dan in de argumentaties vaak een belangrijke rol. Door groei
van het regionaal inkomen in de Kompas doelstellingen op te nemen wordt dit aspect van
economische structuurversterking beter geoperationaliseerd. Voor bedrijfsgerichte
maatregelen dient in dat geval niet zozeer de werkgelegenheidsgroei bij deelnemende
bedrijven te worden beoordeeld en gemonitord, als wel de omzetgroei.
Hoofddoelstelling en de omgevingsmonitor
Om de vorderingen van Noord-Nederland bij het inlopen van het economisch faseverschil
te meten, worden negen omgevingsindicatoren gemonitord. Deze indicatoren geven
inzicht in de structurele veranderingen in de Noordelijke economie over een langere
periode. De keuze van de hoofdindicatoren geeft al aan dat de doelstellingen van Kompas
breder zijn dan werkgelegenheid alleen. Verschillende elementen van economische
structuurversterking zoals de sectorstructuur, mate van stuwendheid van de economie,
mate van diversificatie van de economie en de innovativ iteit van het bedrijfsleven)
2
Zie ook: Kompas op koers en voldoende vaart? Plausibilititstoets Kompas voor het Noorden 2000-2006, NEI 2000
Zeven van de negen hoofdindicatoren laten een redelijk positief beeld zien van de
economische ontwikkelingen in Noord-Nederland ten opzichte van Nederland als geheel.
Met name de indicatoren die zijn gebaseerd op werkgelegenheidscijfers ontwikkelen zich
3
Integraal Structuurplan Noorden des Lands
Voor twee van de negen hoofdindicatoren wordt de achterstand met Nederland niet
kleiner: innovativiteit en stuwende karakter economie. Dit is zorgelijk, aangezien het hier
de indicatoren betreft die het meest over de ‘eigen kracht’ van de regionale economie
zeggen.
De netto participatiegraad geeft weer welk deel van de totale bevolking van 15 t/m 64 jaar
werkt en houdt daarbij ook rekening met demografische ontwikkelingen. De netto
participatiegraad wordt beïnvloed door enerzijds demografische ontwikkelingen in de
beroepsbevolking (vergrijzing en ontgroening) en anderzijds door de ontwikkeling van
het aantal werkzame personen. Dit laatste wordt beïnvloed door het Kompas programma.
Deze manifesteert zich onder meer in de volgende ontwikkelingen met directe gevolgen
voor de uitvoering / voortgang van het programma in relatie tot het doel:
• Minder grote investeringsbereidheid van het bestaand bedrijfsleven;
• Minder grote verhuisgeneigdheid onder potentiële nieuwvestigers;
• Meer nadruk op kostenbesparingen bij het bedrijfsleven, met negatieve gevolgen voor
de werkgelegenheidsgroei;
• Meer faillissementen;
• Verhoudingsgewijs forse inkrimping van grootschalige productiebedrijven met
laagwaardige activiteiten;
• Afnemende druk op markt voor bedrijfslocaties.
Natuurlijk zijn dit ontwikkelingen die tevens op nationaal niveau plaatsvinden. Het
ontbreekt op dit moment aan vergelijkbare statistische gegevens om een uitspraak te doen
over de verhouding tussen Nederland en Noord-Nederland.
Op dit moment is niet met zekerheid aan te geven hoe lang de laagconjunctuur aanhoudt,
maar de meest recente inzichten maken het aannemelijk dat deze een aanzienlijk deel
(zeker 2 tot 3 jaar) van de programmaperiode zal beslaan.
Hoewel deze redenering op zich klopt, dreigt het gevaar juist bij activiteiten gericht op
behoud van werkgelegenheid van korte termijn beleid, gericht op “levensverlenging”
i.p.v. het “redden van levens” c.q. het “scheppen van nieuw leven”. Het is niet wenselijk
dat Kompas gedurende een beperkte periode werkgelegenheid in stand houdt, die het op
Perceptie
Beleving
Productiemilieu
(intern)
Marktrelaties
Arbeidsmarkt
Afnemers
Imago
Toeleveranciers Vestigingssituatie (extern)
Bedrijf Zakelijke diensten Beleid
Concurrentie Infrastructuur
Ondernemerschap
Leefomgeving
Samenwerking
Regionale overheid
Overigens geeft bovenstaande tabel een macro beeld van Noord-Nederland als geheel.
Bijvoorbeeld op het vlak van bedrijventerreinen kunnen zich op lokaal niveau wel
knelpunten voordoen. De kwaliteit en beschikbaarheid van IT infrastructuur is voor het
gros van de bedrijven geen knelpunt, voor een deel van het bedrijfsleven dit wel het
geval.
4
Ministerie van Economische Zaken, Naar gebiedsgericht economische perspectieven. Landsdelige rapportage Noord-
Nederland, Den Haag, binnenkort te verschijnen
3.3.2 Werklocaties
De meest recente data voor bedrijventerreinen laten zien dat er voor de komende jaren
(ca. 4 jaar) voldoende aanbod is om de vraag te kunnen accommoderen5 . Dat neemt niet
weg dat zich lokaal wellicht knelpunten kunnen voordoen, met name lokaal binnen de
kernzones Groningen-Assen, Zuid-Friese Stedenzone en Zuid-Drentse Stedenband waar
de vraag naar terreinen de afgelopen jaren het grootst was. Het algemene beeld voor de
bedrijventerreinen is echter: een belangrijk element van de Kompas-strategie, maar
gezien de conjunctuur geen urgent knelpunt in het regionaal investeringsklimaat, zeker
niet wat betreft de aanleg van nieuwe terreinen.
5
ECORYS-NEI, Koers op het Noorden, 2003
Op langere termijn is toename van het kantorenareaal relevant voor het accommoderen
van groei in de zakelijke dienstverlening. In het algemeen zijn publieke investeringen
daarbij relevanter naarmate ze marktpartijen ook daadwerkelijk over de streep trekken om
in kantoorlocaties te investeren. De relevantie van publieke investeringen in de openbare
ruimte dient uiteindelijk per project te worden bekeken. We komen hier in het hoofdstuk
effectiviteit op terug.
De knelpuntenanalyse laat zien dat het meest wezenlijke knelpunt van het regionaal
investeringsklimaat in Noord-Nederland ligt op het gebied van de marktrelaties – de “ijle
economische structuur”. Het gaat dan vooral om de beperkte omvang van de lokale
afzetmarkt, een (in ieder geval kwantitatief) gebrek aan ondernemerschap en
innovativiteit en een beperkte beschikbaarheid van lokale toeleveranciers.
Gezien het belang van het oplossen van dit knelpunt voor de toekomstige economische
ontwikkeling blijft dit type maatregelen onverminderd relevant. Gegeven de neergaande
conjunctuur is met dit type maatregelen ook op korte termijn het meest te winnen in
termen van bijdrage aan de structurele werkgelegenheidsdoelstellingen van het Kompas-
programma. In het huidige economische tij zijn maatregelen die direct ingrijpen op
enerzijds de kostenkant en anderzijds de opbrengstenkant van het bestaand bedrijfsleven
in onze visie het meest urgent in relatie tot de doelbereiking in 2006. Hierbij moet
uitdrukkelijk worden aantekenen dat het om subsidies moet gaan die een bijdrage leveren
aan het structureel verbeteren van de positie van het bedrijfsleven in termen van lagere
kosten en hogere opbrengsten, door middel van verbeteringen in de bedrijfsvoering, het
vinden van nieuwe markten en het ontwikkelen van nieuwe producten en productievere
processen. Het gaat dus bijvoorbeeld niet om korte termijn loonkostensubsidies om de
loonkosten van bedrijven naar beneden te brengen. Structurele maatregelen zijn
maatregelen die via (bedrijfs)investeringen leiden tot blijvend lagere kosten dan wel
hogere opbrengsten. Overigens is dit bedrijfseconomisch gezien het doel van het gros der
investeringen door bedrijven.
Lagere loonkosten?
Recentelijk is een pleidooi gehouden om de loonkosten in Noord-Nederland onder het
nationaal niveau te houden. 6 Economisch-theoretisch is dit een zinvolle suggestie:
structureel lagere loonkosten voor vergelijkbare economische activiteiten geeft een
concurrentievoordeel, zowel voor de zittende bedrijven als voor de regionale
concurrentiepositie. En daar waar de arbeidsmarkt ruimer is dan elders, zou in een
volledig vrije markteconomie het loon ook lager moeten zijn. Naarmate de arbeidsmarkt
aantrekt bewegen de lonen zich dan overigens weer naar het gemiddeld niveau, hetgeen
voor Noord-Nederland ook de bedoeling is. Echter: Nederland kent geen volledig
vrijemarkteconomie. De CAO-lonen worden op nationaal niveau afgesproken tussen
werkgevers en werknemers, regionale verbijzondering is niet aan de orde en valt
bovendien buiten de directe invloedssfeer van regionale overheden.
Een tweede opmerking in dat verband is de vraag voor welk type bedrijven het zinvol is
om op langere termijn de loonkosten te drukken. De verplaatsing van grootschalige
productieactiviteiten waarvoor een laag opleidingsniveau volstaat verplaatsen zich naar
Oost-Europa of Zuidoost-Azië. Op langere termijn zal het Noordelijk bedrijfsleven nooit
kunnen concurreren op loonkosten met deze landen en dit ondermijnt de effectiviteit van
een dergelijke strategie.
6
Jouke van Dijk, RuG, in de regionale pers
Hoewel dit gevolgen zal hebben voor het gebruik dat wordt gemaakt van de regelingen
neemt de relevantie ervan in principe alleen maar toe. Regelingen als de IPR zijn
relevanter naarmate de premie meer invloed heeft op de investeringsbeslissing van
bedrijven. In de huidige periode van lage investeringsbereidheid hebben additionele,
bedrijfsexterne investeringsprikkels meer invloed op investerin gsbeslissingen dan in een
periode van hoge investeringsbereidheid.
Het aanboren van nieuwe markten leidt tot hogere opbrengsten en minder kwetsbaarheid
van het bestaand bedrijfsleven. In deze zin winnen binnen de huidige economische
context acties die gericht zijn op het stimuleren van export, naar de rest van Nederland en
naar het buitenland, aan relevantie. Dergelijke activiteiten zijn met name ondergebracht
onder M2.2. Generieke stimulering MKB (onder meer initiatieven van de Kamer van
Koophandel, Stichting DAGIN en MKB-Noord).
Daarnaast kunnen ook nieuwe markten worden aangeboord door de ontwikkeling van
nieuwe producten. Uit alle analyses blijkt dat de innovatiegraad binnen het noordelijk
bedrijfsleven in nationaal opzicht laag is. En deze achterstand wordt ook niet ingelopen.
Dit is een punt van zorg. Maatregelen gericht op het stimuleren van productvernieuwing
blijven daarom onverminderd relevant. Juist in dit kader zijn ook de veelgenoemde, maar
weinig gevonden vraaggestuurde, vanuit de markt / het bedrijfsleven afkomstige
initiatieven van belang en in de huidige context extra relevant. Het zijn immers vooral de
bedrijven zelf die zouden moeten inspelen op de kansen die de markt biedt.
Daarnaast zijn ook de maatregelen die zijn gericht op bevorderen van de kenniseconomie
in Noord-Nederland van belang. Een vraag daarbij is in hoeverre de kennisinstituten in
het Noorden (kunnen) voorzien in de vraag vanuit het regionale bedrijfsleven. Bedrijven
zelf geven in het algemeen aan de kennis te halen daar waar de kennis én de organisatie
voorhanden is. Dit is zeker niet noodzakelijkerwijs aan de regio (lees Noord-Nederland)
gebonden.
Zo bezien kan de vraag gesteld worden in hoeverre zwaar moet worden ingezet op het
steunen van noordelijke kennisinstituten, dan wel dat moet worden ingezet op het
ondersteunen van bedrijven om de relevante ondersteuning te halen daar waar die het
beste is.
Een tweede punt van overweging is om als overheid in de rol van opdrachtgever
innovatie te stimuleren, iets wat de overheid in relatie tot bijvoorbeeld beleidsonderzoek
Een derde punt in dat verband betreft de toegang van het MKB tot hoogopgeleid
personeel. Mede uit de sectordoorlichtingen die in de vorige programmaperiode zijn
uitgevoerd komt naar voren dat dit in veel sectoren een aandachtspunt is (onder meer
chemie- en kunststoffenindustrie, metale ctro, ICT, MERA). Eén van de manieren om hier
aan tegemoet te komen is het gebruik maken van kennisdragers (studenten, afstudeerders,
recent-afgestudeerden, postdocs en promovendi). Uit de sectordoorlichtingen komt het
beeld naar voren dat er op dit punt winst te boeken is. Naast activiteiten op het gebied van
het inzichtelijk maken van het aanbod aan typen kennisdragers in de regio en afstemming
tussen provincies en relevante kennisinstellingen7 , kan in dat verband ook worden
gedacht aan een Noordelijke KIM regeling. Deze zou er op gericht moeten zijn de
innovativiteit van het Noordelijk bedrijfsleven te versterken door het subsidiëren van het
tijdelijk inschakelen van ‘kennisdragers’ voor het gericht doorvoeren van innovaties in
het MKB.8
7
Bureau Bartels, Sectordoorlichting MERA- bedrijven in Noord-Nederland, januari 1999
8
Bureau Bartels, Evaluatie van de KIM regeling, februari 2000
Een ander verschil ten slotte is dat M2.3.e. Tenderprocedure wordt uitgevoerd door SNN
UO in plaats van door de provincies. Projectindieners dienen hun project direct in bij de
SNN UO. Daar is slechts zeer beperkte capaciteit aanwezig om projectindieners te
ondersteunen bij de totstandkoming van hun projectvoorstel. Omdat de Tenderprocedure
beoogt om de restvraag naar projecten, en met name die vanuit het bedrijfsleven, te
accommoderen is de beperkte begeleiding van projectindieners een zwak punt. Een
geconstateerd knelpunt bij de totstandkoming van vraaggestuurde projecten vanuit het
bedrijfsleven is immers het gebrek aan ervaring en vaardigheden binnen bedrijven om een
projectvoorstel te schrijven en de behoefte aan meer betrokkenheid van projectverwervers
op dit vlak (zie Hoofdstuk 6 Uitvoering). De tenderprocedure voegt hierdoor weinig toe
aan de projectmogelijkheden binnen M2.2 Generieke stimulering MKB en vervult
nauwelijks de beoogde vangnetfunctie voor de restvraag, vooral niet als het gaat om
samenwerkingsprojecten vanuit het bedr ijfsleven.
In het bijzonder relevant zijn maatregelen die zich richten op integratie binnen de
productieketen, en versterking van de relatie tussen de primaire sector en de verwerkende
industrie (onder meer zuivel-, suiker- en aardappelzetmeelindustrie), maatregelen die
bijdragen aan een efficiëntere verwerking van landbouwproducten en een efficiënter
grondgebruik. Dergelijke initiatieven kunnen bijdragen aan kostenverlagingen en
daarmee aan behoud van werkgelegenheid in de landbouwsector. In dat kader blijven ook
initiatieven die zich richten op het verhogen van de voedselveiligheid van belang.
Daarnaast blijft het van belang om in te zetten op enerzijds versterking van de positie van
Noord-Nederland ten aanzien van vrije markt producten (zoals snijbloemen, bollenteelt)
In het kader van de verbreding van de landbouw wordt binnen Kompas ingezet op
diversificatie bij agrarische ondernemingen in de niet-agrarische sfeer. Initiatieven gericht
op bijvoorbeeld het stimuleren van agrotoerisme, verkoop van streekeigen producten aan
huis en combinatie van landbouw en zorg zijn in dat verband relevant.
Een flink deel van EZ/Kompas is gericht op verdere ontwikkeling van de toeristische
sector. De toeristische sector maakt op dit moment 5% uit van de werkgelegenheid in
Noord-Nederland9 . De gemiddelde werkgelegenheidsgroei in het toerisme bleef in de
periode na 1996 met 3,4% iets voor bij het gemiddelde groeicijfer van 3,1% voor de
Noord-Nederlandse economie als geheel. Daarmee behoort toerisme tot de snelst
groeiende sectoren in Noord-Nederland.
Tegelijkertijd moet ook worden geconstateerd dat de groei en het aandeel van de sector in
de totale werkgelegenheid in Noord-Nederland achterblijft bij die van Nederland als
geheel. Het feit dat de Noord-Nederlandse werkgelegenheid juist harder zou moeten
groeien dan die van Nederland, gecombineerd met het relatief kleine
werkgelegenheidsaandeel van 5%, relativeert het belang van de toeristische sector voor
het behalen van de Kompashoofddoelstelling.
Niettemin blijft toerisme een groeisector en gaat het in absolute termen om flink wat
banen. Daarom blijft het relevant om met Kompas-middelen in het toerisme te investeren.
Verdere ontwikkeling van het toerisme draagt tevens bij aan diversificatie van de
economische structuur, wat vooral van belang is voor de opvang van het verlies aan
arbeidsplaatsen in de landbouwsector. Ook op basis hiervan zijn maatregelen gericht op
verdere ontwikkeling van het toerisme nog steeds relevant.
Een groot deel van de middelen binnen deelprogramma Land gaat naar verbetering van de
toeristisch-recreatieve infrastructuur. Toeristisch-recreatieve infrastructuur is een breed
begrip waar veel verschillende typen initiatieven kunnen worden ondergebracht. De
maatregelen winnen aan relevantie naarmate het plausibeler is dat de investeringen direct
of indirect leiden tot meer en/of langer blijvende bezoekers. Onder meer bij investeringen
9
Op basis van definities zoals gebruikt door Toerdata Noord
Watergebonden toerisme maakt een belangrijk onderdeel uit van het toeristisch product
van Noord-Nederland. Wat betreft de aanwezige vaarinfrastructuur kunnen drie systemen
worden onderscheiden:
• het Friese Merengebied met zijn uitlopers;
• het Drents-Friese toervaarnet (Turfroute e.d.);
• het Drents-Groningse toervaarnet (Veenkoloniën en omgeving).
In termen van vaarbewegingen is het Friese Merengebied verreweg het belangrijkste. Met
name het Drents-Groningse toervaarnet is nog sterk onderontwikkeld. Vanuit de
ontwikkeling van de regionale economie is het het meest zinvol daar te investeren waar
de meeste extra vaarbewegingen door bezoekers van buiten de regio te realiseren zijn.
Het Kompas richt zich vooral op het Friese Merengebied. Het betreft hier voor het
grootste deel investeringen die van belang zijn voor het behoud van de
concurrentiepositie van het Friese Merengebied, en voor extra werkgelegenheid zullen
zorgen10 in een orde van grootte van 580 – 700 fte’s. Daarmee is een totaal
investeringsvolume gemoeid van 260 miljoen euro. Kosten per netto arbeidsplaats
bedragen ca. 370.000 – 450.000 euro, hetgeen in dezelfde orde van grootte ligt als de
overige toeristische projecten binnen Kompas (zie hoofdstuk 5 Efficiency). In aanvulling
hierop zou in het kader van Kompas kunnen worden bekeken of investeringen in het
Groningen / Drentse Toervaartnet kunnen worden gefinancierd. De toervaart is een
groeimarkt onder invloed van onder meer de vergrijzingstrend en kan mede uit oogpunt
van de relatief hoge bestedingen per bezoeker interessant zijn voor de economische en
toeristische ontwikkeling van Noord-Nederland. Dat zou nader kunnen worden
onderzocht in het kader van een landsdelige visie op de toeristisch infrastructuur en beter
inzicht in de bijdrage van investeringen in vaarinfrastructuur aan de economische
structuur van de regio en de te verwachten werkgelegenheidseffecten op langere termijn.
3.3.5 Kennisinfrastructuur
Marktgerichte innovatie is een activiteit waarbij het Noorden achterblijft. Dat is een punt
van zorg, zeker bij een teruglopende conjunctuur. Succesvolle marktgerichte innovaties
worden gerealiseerd door de juiste combinatie van ondernemerschap en kennis.
10
TERP Advies, Effecten Friese Merenproject, Amersfoort, Maart 2002
In aanvulling op de huidige beleidsmix van Kompas kan daarom worden gedacht aan:
• “Kennisinstituutgerichte maatregelen” (als tegenhanger van de bedrijfsgerichte
maatregelen): hierbij gaat het er om kennisinstituten aan te moedigen en te begeleiden
bij het vergroten van de toepassingsgerichtheid van hun onderzoeks- en
ontwikkelingsactiviteiten, bijvoorbeeld door te werken met het afsluiten van
prestatiecontracten (ook met kennisinstituten buiten Noord-Nederland) ten aanzien
van het aantal diensten dat wordt verleend aan Noordelijke bedrijven. Daarbij moet
wel worden gekeken in hoeverre dit kan binnen met Europese aanbestedingsregels.
• Investeringen in Technocenters à la soortgelijke initiatieven in Nordrhein Westfalen:
R&D centra waarin (commerciële) onderzoeksinstellingen en de universiteit
samenwerken. De overheid kan hier in faciliterende zin een rol spelen, door het
beschikbaar stellen van grond, bij te dragen aan eventuele noodzakelijke aanleg van
infrastructuur etc.
• Nadere uitwerking van de aanbeveling om als overheid de rol van “launching
customer” op te pakken. Een eerste stap is het identificeren van thema’s waarop de
overheid deze rol op zich zou kunnen nemen. Selectiecriteria hiervoor zijn [1]
diensten en producten die de overheid zelf kan gebruiken en [2] producten en
diensten die de overheid helpen om beleidsdoelstellingen te verwezenlijken
(bijvoorbeeld onderzoek naar de mogelijkheden om de veiligheid in de voedselketen,
te verbeteren, bijvoorbeeld via gewasontwikkeling). Een tweede stap is het bepalen
van de doelgroep en het opstellen van een shortlist met Noordelijke bedrijven.
Onderdeel hiervan is in kaart brengen hoe zich dit verhoudt tot de Europese
aanbestedingsregels.
3.3.6 Arbeidsmarkt
Een deel van de arbeidsmarktmaatregelen valt onder het Kompasbrede programma, een
deel valt onder het EZ/Kompas programma.
Kompas-breed
De arbeidsmarktmaatregelen binnen het Kompasbrede programma richten zich met name
op de sociale kant van de arbeidsmarktproblematiek: sluitende aanpak, sociale activering
en reïntegratie, uitstroombevordering vanuit gesubisidieerde arbeid en het creëren van
extra ID-banen. Vanuit de vooral sociale doelen die deze maatregelen dienen, winnen
deze maatregelen de komende periode aan relevantie, gegeven de huidige sociaal-
economische context van toenemende werkloosheid.
De projecten in het kader van de vraaggerichte scholing van werknemers moeten voor
een belangrijk deel worden gefinancierd uit de nationale ESF doelstelling 3 middelen en
worden via de sectorale opleidings- en ontwikkelingsfondsen verdeeld. De voortgang van
deze maatregel is slecht, met name als gevolg van uitvoeringstechnische problemen (zie
Hoofdstuk Uitvoering). Zeker gezien de teruglopende conjunctuur staat de relevantie
ervan echter niet ter discussie. Vraaggerichte scholing is belangrijk en urgent, want ook
nu nog is er sprake van moeilijk vervulbare vacatures. Daarnaast is ook verhoging van het
kwalificatieniveau van werkenden belangrijk vanwege de bijdrage aan het vergroten van
de regionale concurrentiekracht. Echter, indien de uitvoering niet op korte termijn
verbeterd wordt, verdient het aanbeveling om de arbeidsmarktmaatregelen binnen het
EZ/Kompas eveneens op korte termijn te heroverwegen. Gedacht kan worden aan het
combineren van arbeidsmarktmaatregelen met bedrijfsgerichte maatregelen, bijvoorbeeld
innovatie en opleiding. Het aspect ‘opleiding’ is in Kompas (ten onrechte) onderbelicht,
zo werd tijdens de Strategiedag ook enkele malen geconstateerd. Met name de
uitvoeringsgerelateerde problemen in deze maatregel dienen te worden opgelost,
doorgaan op de huidige voet is zinloos.
Onder verbetering werking arbeidsmarkt vallen projecten die zich richten op het
professionaliseren van het human resource beleid, het ondersteunen van experimenten
gericht op matching van vraag en aanbod en afstemming van beroepsgericht onderwijs en
bedrijfsleven. Deze maatregel maakt het mogelijk om met EFRO- en EZ-geld bij te
dragen aan de regionale arbeidsmarktproblematiek. Een belangrijk onderdeel van de
maatregel is de HRM regeling, die zich met name richt op professionalisering van het
HRM beleid in het MKB. De inhoud van de maatregel is op zich relevant. Wel kan
worden opgemerkt dat deze maatregel de kern van de regionale
arbeidsmarktproblematiek niet raakt. De maatregel is vooral relevant als flankerend
beleid bij scholings- en opleidingsprojecten.
De acties op het gebied van scheppen van nieuwe werkgelegenheid hebben tot doel om
het aantal langdurig werklozen te verminderen door het ontwikkelen van nieuwe
werkgelegenheidsinitiatieven, zowel reguliere als gesubsidieerde arbeid. De acties binnen
deze maatregel zijn met name relevant voor de werkgelegenheid van mensen met een
lang afstand tot de arbeidsmarkt. Deze acties blijven relevant, en winnen gezien de
sociaal-economische context aan urgentie.
3.3.7 Infrastructuur
Het gebruik van ICT toepassingen door het regionaal bedrijfsleven is relatief beperkt in
het Noorden, terwijl dit voor een structurele groei van het regionaal bedrijfsleven wel van
belang is. Het is en blijft daarom van belang om de vraagzijde – het gebruik van ICT –
door het regionaal bedrijfsleven te stimuleren. Kompas en EPD bieden hier voldoende
mogelijkheden toe binnen de bedrijfsgerichte maatregelen. Op langere termijn is het uit
oogpunt van gebruik ook van belang dat de ICT infrastructuur op peil blijft. Op dit
moment wordt de aansluiting van Noord-Nederland op ICT infrastructuur niet slecht
beoordeeld door het regionaal bedrijfsleven. Als de bedrijfsgerichte maatregelen en
autonome ontwikkelingen in het bedrijfsleven inderdaad leiden tot toenemend gebruik
van ICT door het Noordelijk bedrijfsleven, dan zijn op langere termijn verdere
investeringen in de Noordelijke ICT infrastructuur evenwel noodzakelijk. Door de sterke
teruggang van de ICT markt en door de economische laagconjunctuur zijn de
marktvooruitzichten voor kabelaanbieders op de ICT-markt slecht. Noodzakelijke
investeringen ICT infrastructuur kunnen daardoor onder druk komen te staan. Het gaat
dan bijvoorbeeld om verdere uitbreiding van het glasvezelnetwerk, het geschikt maken
van de telefooncentrales voor ADSL (dit speelt m.n. in het landelijk gebied) en het aanleg
van coaxkabel. De aanleg van ICT-infrastructuur is primair voorbehouden aan
marktpartijen. Onder voorwaarden is het echter mogelijk, dat de overheid de aanleg van
ICT-infrastructuur subsidieert. Het verdient aanbeveling om daar waar nodig binnen deze
marges uit EZ-Kompas- en EPD-middelen investeringen in de ICT-infrastructuur te
ondersteunen op basis van een toekomstvisie ICT-infrastructuur Noord-Nederland.
Vanuit de hoofddoelstelling van het Kompas zijn investeringen in de kernzones het meest
van belang, omdat ze bijdragen aan een verdichting van de ijle economische structuur in
Noord-Nederland. ICT-ontsluiting van bedrijventerreinen, kantoorlocaties en
kennisinstellingen zijn concrete voorbeelden van investeringen die in het kader van
Kompas en EPD zouden kunnen worden ondersteund.
Ook een aantal positieve punten van het regionaal investeringsklimaat weegt zwaarder
dan de kwaliteit van de (stedelijke) leefomgeving:
• (Goedkope) ruimte voor economische activiteiten
• Aantrekkelijke (landelijke) leefomgeving, rust, ruimte en groen
In relatie tot het doel, het wegwerken van het faseverschil, zijn investeringen in het
stedelijk leefklimaat relevant als daardoor de ontwikkeling van c.q. de aantrekkingskracht
op de stuwende zakelijke dienstverlening versterkt wordt. Echter, de ontwikkeling en
vestiging van stuwende zakelijke diensten staat in directe relatie met de omvang van de
markt voor deze diensten. De kwaliteit van de stedelijke omgeving is alleen relevant bij
een locatiebeslissing binnen het relevante marktgebied, dus binnen het Noorden. Slechts
voor de nationaal opererende zakelijke diensten met één vestiging concurreert het
Noorden met andere delen van het land, met name de Randstad. Het betreft hier een zeer
kleine populatie, waarvoor de autonome concurrentiepositie van Noord-Nederland
vanwege de ligging ten opzichte van het zwaartepunt van de markt zwak is en zal blijven.
11
Ministerie van Economische Zaken, Naar Gebiedsgerichte Economische Perspectieven, Den Haag, binnenkort te
verschijnen; Elsevier, Toplocaties, 2002
Bij de vraag of alle vijf kernzones in relatie tot de economische ontwikkeling even
relevant zijn kunnen daarom wel een paar kritische kanttekeningen worden gemaakt. Met
name geldt dit voor het Eemsmond gebied. Hierin wordt al ruim 10 jaar flink
geïnvesteerd door de overheid hetgeen zich tot op heden nauwelijks vertaalt in duidelijke
economische groei in deze zone. Wel geldt voor de Eemsmond dat Delfzijl een van de
weinige plaatsen in Nederland is waar planologisch plaats is voor chemische industrie.
Dit geeft een argument voor een soort ‘status aparte’.
De Westergozone (met name buiten Leeuwarden) is naar onze mening geen gebied
waarin een dusdanige economische massa is, alsmede een dermate gunstige ligging dat
dit vanuit economische ontwikkelingsperspectief een speciale status verdient12 .
Op zich is dus vanuit het oogpunt van het efficiënt inzetten van overheidsmiddelen ter
versterking van het investeringsklimaat en (daarmee) vergroten van de economische
massa het inzetten op kernzones een begrijpelijke en verdedigbare keuze. Naar onze
mening is vanuit de economische component de keuze voor de Westergozone buiten
Leeuwarden niet onderbouwd, en is de keuze voor de Eemsmond sterk gerelateerd aan de
planologische ruimte voor de chemie.
Het stimuleren van stuwende bedrijvigheid loopt als een rode draad door alle maatregelen
van Kompas heen, meer dan in vorige periodes van regionaal beleid in Noord-Nederland.
Dit aspect van de strategie blijft onverminderd relevant. De achterblijvende economische
ontwikkeling in Noord-Nederland wordt voor een belangrijk deel verklaard door het
relatief lage aandeel stuwende bedrijven. Op zich is voldoende aanbod van verzorgende
bedrijvigheid (lokale financiële dienstverlening, detailhandel, gezondheidszorg) een
belangrijke vestigingsplaatsfactor voor stuwende bedrijvigheid en daarmee ook van
belang voor de economische ontwikkeling van Noord-Nederland. Echter, voor
verzorgende bedrijvigheid is de omvang van de lokale afzetmarkt de dominante
groeifactor terwijl voor stuwende bedrijvigheid veel meer factoren een rol spelen.
Verzorgende bedrijvigheid volgt uiteindelijk vooral de ontwikkelingen in stuwende
sectoren. Stimuleren van stuwende bedrijvigheid blijft daarom een effectieve en efficiënte
strategie. In de huidige sociaal-economische context gaat het er daarbij vooral om het
bestaande bedrijfsleven stuwender te maken.
12
Idem
Relevantie
Belang Urgentie
Werklocaties
Nieuwe terreinen Groot Laag
Revitalisering terreinen Groot Laag
Stationslocaties Groot Laag
Bedrijfsgericht
IPR vestiging Groot Hoog
IPR uitbreiding Groot Hoog
NIOF Groot Hoog
Bedrijfsgericht overig Groot Hoog
Landbouw Groot Hoog
Arbeidsmarkt
HRM regeling Matig Laag
Vraaggest. scholing Groot Hoog
Kennisinfrastructuur Groot Hoog
Toerisme
Bedrijfsgericht Groot Redelijk
Infrastructuur Groot Redelijk
Stedelijk leefklimaat Matig Laag
Kompas totaal Groot Hoog
Ten aanzie n van de concrete maatregelen in de EZ/Kompas beleidsmix blijft het grootste
deel ook in de resterende programmaperiode relevant voor de structurele economische
ontwikkeling van Noord-Nederland.
Daarnaast bevat het Kompas brede programma een aantal maatregelen die niet onder
EZ/Kompas vallen, maar voor de economische doelstellingen van het programma wel
belangrijk zijn. Dit betreft vooral de investeringen in weginfrastructuur. Van belang voor
de economische ontwikkeling van Noord-Nederland zijn met name de A28/A37 en
A6/A7.
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk staat de effectiviteit van het programma centraal. De vraag die hier wordt
beantwoord, is of met de behaalde effecten de doelstellingen van het programma worden
bereikt. Onderstaande figuur geeft dit weer.
Impact
SWOT
UITVOERING Resultaten
EFFICIENCY
RELEVANTIE EFFECTIVITEIT
4.2 Werklocaties
4.2.2 Outputs
Bij het hoge aantal hectare bruto gerevitaliseerd bedrijventerrein dient de kanttekening te
worden gemaakt dat voor het realiseren van additionele werkgelegenheid vooral de extra
ruimte als gevolg van de revitalisering van belang is. Dit betreft een relatief klein deel
van het totaal aantal ha bruto gerevitaliseerd bedrijventerrein.
4.2.3 Effectiviteit
Houden we hier rekening mee dan komen we op een totaal netto werkgelegenheidseffect
voor de tot nu toe gecommitteerde werklocatieprojecten van 1.610 fte netto gecreëerde
werkgelegenheid.
13
Bron: Kompas op het Noorden 2003, Figurenboek
De bedrijfsgerichte maatregelen laten over het algemeen een goede financië le voortgang
zien. M1.2.a Acquisitie ondersteunende promotie en M.2.3.a VKF zijn aan het begin van
de programmaperiode direct volledig gecommitteerd aan de NOM. De regelingen IPR en
NIOF worden in jaarschijven gecommitteerd aan SNN en liggen wat dat betreft op
schema.
Ook M2.2. Generieke stimulering vernieuwing MKB laat een voorspoedige financiële
voortgang zien. Veel projecten binnen deze maatregelen zijn goedgekeurd met een
evaluatiemoment halverwege de programmaperiode mede op basis waarvan wordt
Achterblijvende financiële voortgang laten met name zien L.1.1. Vernieuwing agrarische
sector en M2.3.e Tenderprocedure. Tenderprocedure. In aantallen projecten doet M2.3.e
overigens niet onder voor M2.2, met beide 16 projecten. De tenderprojecten zijn wel van
beduidend minder grote omvang.
Gezichtsbepalend zijn – naast de regelingen – een aantal grote projecten op het gebied
van exportbevordering, kennis en innovatie en startersbegeleiding die tezamen 52% van
het gecommitteerde budget voor hun rekening nemen.
4.3.2 Outputs
Het grootste deel komt voor rekening van de bedrijfsgerichte maatregelen M2.2
Generieke stimulering vernieuwing MKB en M.2.3.e Tenderprocedure. Op basis van
gegevens afkomstig van projectuitvoerders zullen ca. 4.300 bedrijven deelnemen aan de
tot nu toe goedgekeurde projecten binnen deze twee maatregelen. Voor beide maatregelen
zijn vooraf geen inschattingen gemaakt van het aantal deelnemende bedrijven. Het feit dat
op programmaniveau de doelstellingen met betrekking tot het aantal ondersteunde
bedrijven worden gehaald is in belangrijke mate hier aan te danken. Waren hier wel van
tevoren inschattingen van gedaan, dan had de voortgang er aanzienlijk minder rooskleurig
uitgezien.
Outputs IPR
Onderstaande tabel geeft een overzicht van het aantal bedrijven dat is ondersteund door
de decentrale IPR (vestiging, uitbreiding en herstructurering) per november 2002.
Tabel 4.9 Aanvragen IPR decentraal (vestiging, uitbreiding en herstructurering) per november 2002
De tabel laat zien dat het grootste deel van de IPR-aanvragen wordt gehonoreerd. Op het
moment van evalueren is daarnaast nog een flink aantal aanvragen in behandeling.
Ten opzichte van het verleden is het aantal bedrijven dat deelneemt aan de IPR
afgenomen. In de periode 1993-1997 ontvingen 1.100 projecten IPR14 . De tot nu toe
verstreken Kompas periode beslaat meer dan de helft van deze periode, terwijl het aantal
gehonoreerde aanvragen ongeveer een kwart bedraagt. Hier is overigens al in de
doelstellingen rekening mee gehouden: 1.000 deelnemende bedrijven zijn voorzien in de
periode 2000-2006 15 , hetgeen lager ligt dan in de (kortere) periode ’93-97.
14
NIB Consult, Evaluatie Besluit Subsidies Regionale Investeringsprojecten (IPR 1993-1997), 18 november 1998
15
Exclusief de centrale IPR, die overigens betrekking heeft op een relatief gering aantal bedrijven; naar verwachtingen enkele
tientallen over de periode 2000-2006 (18 bedrijven per december 2000).
De tabel geeft ook inzicht in de verdeling van deelnemende bedrijven over de kernzones.
IPR vestiging is alleen beschikbaar voor bedrijven in de kernzones en dus volledig in de
kernzones geconcentreerd. Daarnaast laat de tabel zien dat ruim 80% van de IPR
uitbreiding ook in de kernzones terechtkomt. Dit bevestigt dat de grootste
investeringskracht in het Noorden zit bij het bedrijven in de kernzones en de IPR
ondersteunt daarmee het kernzonebeleid.
Tabel 4.10 Voortgangsgegevens IPR decentraal (vestiging, uitbreiding en herstructurering) per november 2002
Outputs NIOF
Onderstaande tabel geeft een overzicht van het aantal bedrijven dat is ondersteund door
de NIOF regeling per november 2002.
Tabel 4.11 Aanvragen NIOF (clusterprojecten, extern advies en internationaal) per december 2002
De tabel laat zien dat het aantal deelnemende bedrijven aan de NIOF de IPR in ruime
mate overtreft. NIOF is daarmee een relatief laagdrempelig instrument, wat mede kan
worden verklaard uit de aard van de regeling, gericht op m.n. adviestrajecten in plaats van
investeringstrajecten.
Tabel 4.12 Voortgangsgegevens NIOF (cluster, extern advies en internationaal) per december 2002
Samenvattend
Met name de bedrijfsgerichte maatregelen M.2.2 Generieke vernieuwing MKB en
M.2.3.e Tenderprocedure zijn in termen van bereik van Kompas onder het Noordelijk
MKB van groot belang. Ook M.2.3.b NIOF is een regeling met een relatief groot bereik
onder het Noordelijk bedrijfsleven. In termen van aantallen bedrijven die er gebruik van
maken zijn de M.1.2.b. IPR vestiging en M.2.1.a. IPR uitbreiding bescheiden regelingen.
4.3.3 Effectiviteit
De tabel laat zien dat de bedrijfsgerichte maatregelen bijdragen aan het realiseren van
bijna 9.900 banen bruto gecreëerde werkgelegenheid, waarvan het grootste deel voor
rekening komt van de regelingen. De vooraf geformuleerde doelen voor de gehele periode
worden nu al ruimschoots gehaald, echter vooral omdat voor de meeste maatregelen geen
doelen zijn gesteld.
16
NIB Consult, Evaluatie Besluit Subsidies Regionale Investeringsprojecten (IPR 1993-1997), 18 november 1998
17
NIB Consult, Evaluatie Besluit Subsidies Regionale Investeringsprojecten (IPR 1993-1997), 18 november 1998
18
KPMG BEA, Evaluatie ISP 5, eindrapportage, 4 december 1998
Stuwendheid is een eis waaraan alle bedrijven die in het kader van Kompas worden
ondersteund moeten voldoen. Wij beoordelen dit in het licht van de bijdrage van Kompas
aan economische structuurversterking als positief. Een belangrijke verklarende factor
voor het achterblijven van de economische ontwikkeling in Noord-Nederland in termen
van werkgelegenheid en inkomen betreft immers het relatief lage aandeel stuwende
sectoren (sectoren die exporteren naar gebieden buiten Noord-Nederland). De mate van
stuwendheid van de economische structuur is dan ook een van de sociaal-economische
hoofdindicatoren van het Kompas programma.
Een punt bij startersprojecten is dat succesvolle deelnemers het mogelijk ook zonder
ondersteuning hadden gered, terwijl daarnaast met ondersteuning ook bedrijven worden
opgestart die op langere termijn geen bestaansrecht blijken te hebben. In de komende
evaluatie van het project Ondernemerskompas zou aandacht kunnen worden besteed aan
de vraag of en hoe hier de effectiviteit kan worden vergroot.
Het grootste aantal bedrijven neemt deel aan projecten gericht op het vinden van nieuwe
markten. Hier is ook het grootste budget mee gemoeid. De meeste (bruto)
werkgelegenheid komt echter voor rekening van projecten die bijdragen aan het
verbeteren van de bedrijfsvoering. Uiteindelijk moeten vooral het succesvol betreden van
nieuwe markten met nieuwe producten en de daarmee samenhangende toegenomen vraag,
productie en omzet tot extra werkgelegenheid leiden. Een goede bedrijfsvoering gaat
hieraan vooraf. De hoge scores komen vooral voor rekening van de projecten
Ondernemerskompas en Verbetering bedrijfsvoering MKB. De verklaring ligt dan ook
19
NIB Consult, Evaluatie Besluit Subsidies Regionale Investeringsprojecten (IPR 1993-1997), 18 november 1998
Mede naar aanleiding van de NIB-evaluatie van de IPR 1993-1997 zijn de eisen om in
aanmerking te komen voor een IPR-bijdrage flink aangescherpt. Dit heeft geleid tot onder
meer het instellen van een minimaal investeringsbedrag, de eis van stuwendheid,
De toeristische maatregelen laten over het algemeen een goede financiële voortgang zien.
Met name geldt dit voor de twee bedrijfsgerichte maatregelen M.2.1.b (KITS-regeling) en
M.2.3.d. Kwaliteitsverbetering toeristische sector alsmede L.4.2. Verbetering
Watersportmogelijkheden.
4.4.2 Outputs
Vastgesteld 37 15%
wv. Vestiging 2 5%
Ingetrokken 15 6%
In behandeling 39 16%
Afgewezen 15 6%
Totaal 246 100%
Bron: SNN
De tabellen laten zien dat voor de meeste maatregelen vooraf op maatregelniveau geen
doelen zijn gesteld over te bereiken outputs. Daar waar dit wel is gedaan geven de
gekozen indicatoren slechts beperkt inzicht in de tot nu toe behaalde outputs. Om meer
inzicht te verkrijgen in de outputs die met Kompas worden gerealiseerd hebben we de tot
nu toe goedgekeurde projecten gerangschikt naar verschillende typen.
Het grootste deel van de tot nu toe gecommitteerde middelen voor toerisme wordt besteed
aan investeringen in toeristische infrastructuur, in het bijzonder verbetering van de
watersportmogelijkheden en investeringen in overige infrastructuur en openbare ruimte.
De grootste investeringen betreffen:
• De Middelseerûte, een project dat voorziet in de ontwikkeling van een nieuw
vaargebied in de Friese kleiweidestreek, met een directe aansluiting op de Friese
Meren. In het kader hiervan wordt onder andere flink geïnvesteerd in de aanleg van
een aquaduct en ophoging van een brug (Fryslân);
• Leeuwarden, Stad van Water en Cultuur, een pakket aan investeringen in het
openbaar gebied van de stad Leeuwarden, met name gericht op het verbeteren van de
watersportmogelijkheden in de stad (Fryslân);
Daarnaast wordt ca. 13% van het tot nu toe gecommitteerde budget voor toerisme besteed
aan investeringen in het cultuurtoeristisch product. Het betreft een aantal relatief
grootschalige projecten rondom musea en het cultuur-historisch erfgoed (Veenkoloniaal
Museum in Veendam, Keramiekmuseum in Leeuwarden, Douwe Egberts Museum in
Joure en een bezoekerscentrum voor grafcultuur en kerkhoven in Groningen). Ook een
deel van de evenementen kan onder de noemer cultuur worden geschaard (Blue Moon,
Manifestatie ViaDorkwerd). Een klein deel binnen de cultuurtoeristische projecten betreft
daarnaast bedrijfsgerichte initiatieven door NNBT met als doel onder meer betere
profilering van het regionaal cultuurtoeristisch product en het bevorderen van
samenwerking tussen bedrijven op dat terrein.
Ca. 15% van de toeristische middelen is direct gericht op het regionaal bedrijfsleven. Het
grootste project betreft de KITS-regeling (11%). Andere bedrijfsgerichte toeristische
projecten betreffen ondersteuning van recreatieondernemingen bij de invoering van
integrale kwaliteitszorg, bedrijfsadvies door toeristische consulenten en clusterprojecten
gericht op samenwerking, kwaliteits- en rendementsverbetering en intensivering van
promotie-inspanningen door hotels in Fryslân en Groningen.
4.4.3 Effectiviteit
Typen effecten
Bij toeristisch-recreatieve projecten zijn werkgelegenheidseffecten de resultante van:
• Exploitatie -effecten bij nieuwe of vernieuwde attracties (entreegelden, logies, lig-
gelden, werknemers bij attracties);
• Bestedingseffecten als gevolg van directe consumptieve bestedingen door bezoekers
bij onder meer detailhandel en horeca;
• Indirecte effecten bij de toeleveranciers aan attracties, detailhandel en horeca;
• Overige economische effecten, zoals de effecten die samenhangen met een
verbetering van het regionaal woon- en leefklimaat.
Direct Indirect
Type project Exploitatie- Bestedings- Toe- Woon- en
effect effect leveranciers leefklimaat
Watersport + ++ + +
Openbare ruimte + + + +
Attracties ++ ++ + +
Overige infrastructuur + ++ + +
Bedrijfsgericht ++ + + 0
Evenementen + 0 0 +
Cultuur + 0 0 +
Promotie + + 0 0
• Cultuurprojecten kunnen effectief zijn als ze daadwerkelijk iets toevoegen aan het
toeristisch product van de regio, in de zin van het aantrekken of langer vasthouden
van bezoekers van buiten de regio. De veelgenoemde Repin expositie in het
Groninger Museum is in dat verband tamelijk uniek en moeilijk te programmeren.
Daar waar het verband met toerisme (bezoekers van buiten de regio) en met andere
bestaande attracties en accommodaties zwak is en de continuïteit ontbreekt zijn
dergelijke projecten minder effectief. Projecten als Blue Moon en Via Dokwerd zijn
hiervan voorbeelden. Investeringen in musea en het cultuur-historisch erfgoed zijn
effectief als plausibel is dat ze bijdragen aan de kwaliteit van het toeristisch product,
bijvoorbeeld doordat ze voorzien in “slechtweervoorzieningen” of door hun bijdrage
aan verlenging van het toeristisch verblijf in de regio. De doelgroep dient dan ook een
zekere massa te hebben. Ook inzicht in de herkomst van de verwachte bezoekers is
bij de beoordeling van dit soort projecten van belang. Hetzelfde geldt voor
initiatieven gericht op het vinden van gemeenschappelijke cultuur-toeristische
thema’s om het regionaal toeristisch product te vermarkten. Hierbij is het belangrijk
om thema’s te vinden die bijdragen aan het aantrekken van bezoekers van buiten de
regio en dus tot de verbeelding dienen te spreken van een voldoende groot publiek.
Zoals hierboven reeds aangegeven onderkennen we bij het bepalen van de economische
effecten van toeristische projecten dat het soms lastig is om de effecten van individuele
projecten te isoleren van hun context en van hun relatie met andere projecten. De
verschillende elementen van het regionaal-toeristisch product zijn immers vaak onderling
sterk verweven. Veel economische effecten komen tot stand door de synergie tussen
verschillende projecten en de verbetering van het toeristisch product als geheel die daar
het gevolg van is. Dit kan er soms toe leiden dat projecten met een op het eerste gezicht
lage “value for money” toch Kompaswaardig zijn in combinatie met andere projecten.
Het is dan wel van belang dat dit expliciet in een projectaanvraag wordt aangegeven en
dat ook bij de uitvoering van het project daadwerkelijk vormgegeven wordt aan de
synergie met andere projecten.
4.5 Kennisinfrastructuur
4.5.2 Outputs
Naast genoemde projecten draagt ook het onder M1.1. goedgekeurde onderzoek naar de
superbreedbandverbinding voor het traject Amsterdam - Groningen bij aan verbeteren
van de kennisinfrastructuur in Noord-Nederland.
4.5.3 Effectiviteit
Wat betreft de verwachte omvang van de economische effecten dient daarnaast te worden
opgemerkt dat de tot nu toe ondersteunde initiatieven op relatief grote afstand staan van
het overgrote deel van het MKB in Noord-Nederland. Ze zijn van belang voor een relatief
beperkte groep van (vooral startende) bedrijven in kennisintensieve sectoren als nieuwe
media en life sciences. De verwachte effecten in termen van werkgelegenheid, nieuwe
markten en nieuwe producten zijn ook daarom beperkt in omvang.
4.6.2 Outputs
Vastgesteld 32 15%
wv. functieprofiel 28 88%
wv. erkenningscertificaat 0 0%
Ingetrokken 8 4%
In behandeling 21 10%
Afgewezen 23 11%
Totaal 207 100%
4.6.3 Effectiviteit
De te verwachten economische effecten van de HRM regeling liggen onder meer op het
terrein van het beter vervullen van bestaande vacatures bij deelnemende bedrijven. Als
gevolg hiervan kunnen de economische nadelen van onderbenutting van beschikbare
productiecapaciteit teniet worden gedaan. De mate waarin dergelijke economische
effecten daadwerkelijk worden gerealiseerd wordt mede beïnvloedt door de conjuncturele
situatie (is er behoefte aan het gebruik van de onderbenutte productiecapaciteit) en zullen
de komende periode relatief beperkt qua omvang zijn.
Financiële voortgang
De financiële voortgang van EZ/Kompas bedraagt per december 2002 44% van de
beschikbare EZ/Kompas middelen, inclusief IPR centraal. Er is tot nu toe voor 1,2
miljard euro aan projecten goedgekeurd, waarvan 515 miljoen euro afkomstig is van
Europese, nationale, regionale en lokale overheden en 680 miljoen euro vanuit het
bedrijfsleven. Gegeven dat op het moment van evalueren 40% van de Kompasperiode is
verstreken, ligt de financiële voortgang op hoofdlijnen goed op schema.
Totaal Totaal %
gecommitteerd gecommitteerd Uitputting
publiek privaat EZ/Kompas
1
M.1 Vestigingsvoorwaarden economische kernzones 198.949.687 210.219.189 46%
M.2 Versterking marktsector in Noord-Nederland 135.320.364 429.621.157 57%
M.3 Versterking arbeidsaanbod in Noord-Nederland 10.022.939 6.126.007 25%
M.4.1. Optimalisering internationale transportassen - - 0%
S.3 Bestaande werkgebieden 56.518.605 2.893.112 17%
S.4 Kwaliteitsimpuls binnensteden 26.165.910 9.366.694 24%
S.5 Versterking hoger onderwijs 27.510.660 15.829.906 47%
L.1 Versterking marktgerichte land- en tuinbouw 1.967.726 2.084.119 15%
L.2 Vernieuwing Landelijk gebied - - 0%
L.4 Toerisme en recreatie 47.367.395 3.514.206 20%
Uitv.Kosten 12.137.105 - 40%
Totaal 515.960.391 679.654.390 44%
1
Inclusief IPR centraal; Bron: SNN UO, Ministerie van EZ; zie bijlage totaaloverzicht projecten
Kennisinfrastructuur 40 1%
HRM-regeling 10 0%
Arbeidsmarkt totaal 10 0%
Kennisinfrastructuur 70 0%
HRM-regeling 30 0%
Arbeidsmarkt totaal 30 0%
Belangrijke kanttekening is evenwel dat de verwachte effecten bij de huidige stand van
uitvoering niet zonder meer mogen worden geëxtrapoleerd naar een situatie van 100%
gecommitteerde middelen. De onzekere economische context waarbinnen het programma
wordt uitgevoerd maakt het onzeker of alle delen van het programma volgens plan
kunnen worden uitgevoerd. De laagconjunctuur werkt direct door in een verminderde
investeringsbereidheid van het bestaande bedrijfsleven en van potentiële nieuwkomers.
Dit heeft negatieve invloed op het gebruik van de bedrijfsgerichte maatregelen, in het
bijzonder de IPR, en op de vraag naar nieuwe werklocaties. Dit zet de mate waarin de
kwantitatieve doelen worden bereikt onder druk. De werkgelegenheidsgroei neemt
immers af en de mogelijkheden van het programma om dit tegen te gaan ook. De
Additionaliteit
Een aspect van effectiviteit betreft de mate van additionaliteit van de gerealiseerde
effecten. Welke ontwikkelingen zouden zonder Kompas niet in gang zijn gezet?
Additioneel is Kompas vooral bij het in gang zetten van op zich belangrijke
ontwikkelingen, die echter niet worden opgepakt wanneer urgentere, maar minder
belangrijke, zaken voorrang krijgen binnen de regionale budgettaire randvoorwaarden.
Additioneel in de voorwaardenscheppende sfeer zijn vooral investeringen in
kennisinfrastructuur en IT infrastructuur en investeringen in de vanuit economische
ontwikkeling interessante onderdelen van grootschalige projecten als het Friese
Merenproject en de Blauwe Stad. Additioneel in de bedrijfsgerichte sfeer zijn vooral de
IPR vestiging en projecten op het gebied van het bevorderen van economische
samenwerking en het versterken van het innoverend vermogen van bestaande bedrijven.
5.1 Inleiding
Impact
SWOT
UITVOERING
Resultaten
EFFICIENCY
RELEVANTIE EFFECTIVITEIT
Een methodologische beperking bij het beoordelen van de kostenefficiency van outputs
op programmaniveau is dat bijna per definitie appels met peren worden vergeleken. Elk
individueel project heeft specifieke kenmerken en daarom goede redenen om af te wijken
van een kengetal of gemiddelde. Desondanks weerstaan we de verleiding om dan maar
helemaal geen cijfers te noemen. Voor die (beperkte set van) maatregelen waarvan de
indicatieve kosten per eenheid output zijn opgenomen in het Referentiekader Indicatoren
hebben we de daadwerkelijk gemaakte kosten vergeleken met de kengetallen uit het
Referentiekader. Zie onderstaande tabellen.
• Werklocaties
De kosten per hectare van aanleg en revitalisering van bedrijventerreinen komen in
grote lijnen overeen met de kengetallen uit het Referentiekader. Aanleg en
revitalisering van bedrijventerreinen kosten in de huidige periode ongeveer evenveel
als in het verleden. Dit geeft een indicatie dat bedrijventerreinen efficiënt worden
aangelegd, althans niet meer of minder efficiënt dan in het verleden.
• Regelingen
Relevante vraag bij de beoordeling van de efficiency van de regelingen is of met
minder premie hetzelfde volume investeringen had kunnen worden uitgelokt. Voor de
beoordeling van de efficiency van de IPR grijpen we terug op de evaluatie van de IPR
in de vorige periode. Hieruit bleek dat bij een te laag premiebedrag de IPR niet in
staat is om ondernemingen tot investeringen te bewegen. Mede op basis van die
bevindingen zijn de huidige premiepercentages vastgesteld. We beoordelen de
efficiency van de IPR daarom als positief. Beoordeling van de output-efficiency van
NIOF en VKF kan alleen op basis van gesprekken met deelnemende bedrijven. Deze
zijn in het kader van de MTR niet gevoerd. Wel kan worden opgemerkt dat de
efficiency van VKF positief wordt beïnvloed door het feit dat het hier een revolving
fund betreft. Met dezelfde euro worden dus verschille nde bedrijven ondersteund.
• Toerisme
De investeringskosten van de toeristische voorzieningen liggen tot een factor 10 lager
dan in het Referentiekader. Dit duidt niet zozeer op efficiency, als wel op het feit dat
de tot nu toe gefinancierde toeristische voorzieningen minder grootschalig zijn dan
soortgelijke projecten in het verleden. Voor de bedrijfsgerichte investeringen in
kwaliteit van de toeristische sector geldt het omgekeerde. De investeringskosten per
project liggen beduidend hoger dan voorzien. Dit zegt weinig over de efficiency.
Bovendien is het aantal projecten als indicator van beperkte waarde.
De efficiency van het programma wordt positief beïnvloed naarmate het programma er
beter in slaagt om nieuwe ontwikkelingen in gang te zetten. Door het programma
uitgelokte investeringen zijn hiervan een graadmeter. Interessant is vooral de mate waarin
publieke middelen er in slagen private investeringen uit te lokken. Een indicatie hiervan
geeft het aandeel private cofinanciering per maatregel. Onderstaande tabel geeft hiervan
het overzicht.
Tabel 5.3 Factor private cofinanciering t.o.v. van publieke middelen per maatregel
Naast private bijdrage aan de uitvoering van projecten is vooral interessant welke
additionele investeringen bij bedrijven het programma weet uit te lokken. Dit is de private
hefboom. Gegevens voor een kwantitatieve inschatting van de private hefboom
ontbreken. Arbeidsmarkt maatregelen laten we als gevolg van de beperkte of afwezige
financiële voortgang buiten beschouwing.
• Werklocaties
Bij werklocaties zijn met name de niet project gerelateerde private investeringen
interessant uit oogpunt van private hefboomwerking. Evenals bij effectiviteit moet
worden opgemerkt dat werklocatieprojecten op zich geen investeringen uitlokken. Dit
is pas het geval als bedrijven naar aanleiding van een herlocatie uitbreidings-
investeringen plegen. De private hefboom die aan de werklocatieprojecten kan
worden toegeschreven is daarom relatief laag.
Naast de direct als gevolg van deelname aan projecten en regelingen uitgelokte
investeringen leiden de regelingen tot indirecte effecten bij toeleveranciers en
afnemers. Hierdoor neemt de private hefboomwerking van de bedrijfsgerichte
projecten en regelingen verder toe.
• Toerisme
Het private hefboomeffect van investeringen in toeristische infrastructuur is hoger
naarmate de publieke investeringen in voorzieningen en attracties directer bijdragen
aan het genereren van extra bezoekers van buiten naar de regio. Zoals aangegeven in
• Kennisinfrastructuur
De private hefboom zal vooral afhangen van de mate waarin de investeringen in
kennisinfrastructuur aansluiten bij de vraag van het regionaal bedrijfsleven. Zoals
aangegeven in het hoofdstuk Effectiviteit wordt middels een aantal bedrijfsgerichte
projecten bijgedragen aan de verwezenlijking hiervan. Leiden deze projecten tot
successen bij individuele bedrijven dan kan de private hefboom aanzienlijk zijn.
Een waarschuwing vooraf: dit is tot op zekere hoogte niet meer en niet minder dan een
rekenkundige exercitie. Hoewel de gepresenteerde cijfers uitnodigen tot snelle conclusies
over welke maatregel efficiënt is en welke maatregel geldverspilling, is dit niet de
bedoeling. De cijfers bieden vooral additionele informatie over hoe direct verschillende
maatregelen bijdragen aan het bereiken van de hoofddoelstellingen van Kompas. De tabel
verschaft ook additioneel inzicht in de causale relaties tussen verschillende typen
maatregelen. Daarnaast is de tabel nuttig als vergelijkingsmateriaal ten opzichte van
programma’s in andere regio’s en in de tijd, indien soortgelijke berekeningen ook in
volgende evaluaties worden gemaakt.
Publieke investering
per netto verwachte
arbeidsplaats (fte)
Bedrijventerrein (nieuw) 83.035
Bedrijventerrein (gerevitaliseerd) 99.607
Bedrijfsverzamelgebouwen 175.221
Kantoorlocaties 66.700
Werklocaties totaal 78.356
Kennisinfrastructuur 466.058
HRM-regeling 161.083
Arbeidsmarkt totaal 161.083
Totaal 96.399
De tabel laat zien dat de kosten van een netto arbeidsplaats het laagst zijn bij
bedrijfsgerichte maatregelen en werklocaties en het hoogst bij voorwaardenscheppende
investeringen in kennisinfrastructuur en toeristische infrastructuur.
Hieruit dient niet direct de conclusie te worden getrokken dat alle middelen dan maar
meteen op bedrijfsgerichte maatregelen en nieuwe werklocatie s moeten worden ingezet.
De mate van kostenefficiency zit immers deels al opgesloten in het type project en het
doel waarmee bepaalde typen projecten worden uitgevoerd.
Bij het beoordelen van de efficiency dient ook rekening te worden gehouden met de
volgtijdelijkheid van de effecten van verschillende typen maatregelen. Het feit dat de
bedrijfsgerichte maatregelen in de periode 2000-2006 relatief efficiënt zijn in termen van
werkgelegenheidscreatie wordt mede beïnvloed door de voorwaardenscheppende
investeringen die zijn gepleegd in de voorafgaande periodes. Het overzicht van kosten per
arbeidsplaats kan daarom worden gebruikt om de timing van de inzet van verschillende
beleidsinstrumenten te beargumenteren. In het licht van de hoofddoelstelling leveren de
bedrijfsgerichte maatregelen in principe de hoogste bijdrage per eenheid input. Dit is
echter alleen het geval onder de voorwaarde dat zich geen knelpunten voordoen op het
gebied van werklocaties, toeristische infrastructuur en kennisinfrastructuur. Op het gebied
van werklocaties zijn deze knelpunten er op dit moment op regionaal niveau niet, mede
door projecten op dit terrein in het verleden. Het temporiseren van de werklocaties hoeft
dus geen gevolgen te hebben voor de werkgelegenheidseffecten van bedrijfsgerichte
maatregelen in de komende jaren.
Op basis van vergelijking met gegevens over eerdere periodes en op basis van gesprekken
met het programma management, de SNN UO en individuele projectuitvoerders lijken de
outputs over het algemeen efficiënt te worden gerealiseerd. Ook tijdens de verschillende
stadia van projectverwerving en projectbeoordeling krijgt de efficiency waarmee de
outputs worden gerealiseerd voldoende aandacht.
In het licht van efficiency is ook gekeken naar de kosten van een netto gecreëerde
structurele arbeid splaats. Deze zijn het laagst voor de bedrijfsgerichte maatregelen en
werklocaties en het hoogst voor voorwaardenscheppende investeringen in
kennisinfrastructuur en toeristische infrastructuur. Dit betekent niet dat het accent van het
programma per definit ie moet worden verschoven naar maatregelen waar de kosten per
arbeidsplaats het laagst zijn. Bedrijfsgerichte maatregelen zijn bijvoorbeeld efficiënt
mede dankzij hetgeen met maatregelen op het gebied van kennisinfrastructuur of
toeristische infrastructuur wordt bereikt. Het gaat uiteindelijk om een efficiënte mix van
maatregelen in het programma als geheel. Voor de beoordeling hiervan is
vergelijkingsmateriaal nodig uit andere regio’s. De mid term evaluaties van andere
(Europese) regionale beleidsprogramma’s in Nederland, die in de loop van 2003 zullen
verschijnen, kunnen hier meer inzicht in verschaffen.
6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk staat de uitvoering van Kompas centraal. Daarbij maken we een
onderscheid tussen Kompas-breed en EZ/Kompas. SNN is verantwoordelijk voor dat deel
van het programma dat decentraal wordt uitgevoerd, het EZ/Kompasprogramma. Het
grootste deel van dit hoofdstuk gaat hierover. In een aparte paragraaf gaan we in op de
uitvoering van het Kompas-brede programma (dit betreft met name de betrokkenheid van
enkele ministeries).
Probleemanalyse Projectverwerving
Evaluatie Projectselectie
Projectuitvoering
Monitoring
Financiële afhandeling
Gegeven het mid-term karakter van de evaluatie leggen we in dit hoofdstuk het accent op
de stappen in de beleidscyclus die te maken hebben met de uitvoering van het
programma.
Het Kompasprogramma is het resultaat van afspraken tussen het SNN en het kabinet over
de wijze waarop en met hoeveel geld de nationale overheid in partnerschap met regionale
en lokale partijen wil bijdragen aan de economische ontwikkeling van Noord-Nederland
gedurende de periode 2000-2006. De belangrijkste betrokken ministeries zijn de
ministeries van Economische Zaken (EZ), Landbouw Natuurbeheer en Visserij (LNV),
Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), Verkeer en Waterstaat (V&W) en
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM). De ministeries van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport laten
we hier buiten beschouwing vanwege de zeer beperkte bijdrage aan het programma. De
ministeries van EZ en van LNV komen in paragraaf 6.4 aan de orde.
Tijdens een aantal gesprekken is in dat verband opgemerkt dat SNN zich bij de
totstandkoming van het Kompas teveel zou hebben gericht op het Ministerie van EZ als
coördinerend ministerie voor regionaal beleid en te weinig in contact zou zijn getreden
met andere relevante ministeries om de Langman-afspraken te concretiseren. Tijdens de
gevoerde gesprekken met verantwoordelijke bestuurders zijn deze geluiden weerlegt. De
bestuurders gaven aan dat er veelvuld ig ambtelijk en bestuurlijk overleg heeft
plaatsgevonden met de verschillende ministeries.
20
SNN, Administratieve Organisatie KOMPAS, december 2001
Algemeen
Commissie
Bestuur
van advies
SNN
PS-en van de Bezwaarsch. UO SNN
drie provincies
IPSC CvT
Dagelijks
Bestuur Project-
SNN beoordelings -
commissie
Taskforces Adviescollege
voor de Markt
Projectgroep
SNN
Adviesraad
Agrobusiness Projectgroep
Uitvoering
Kompas
BC BC BC
Economische Stedelijke Landelijk
Zaken Ontwikkeling Gebied
Hiërarchische lijn
Adviserende lijn
Het organogram illustreert dat een groot aantal partijen betrokken is bij de uitvoering van
het programma. Voor een toelichting bij de taken en verantwoordelijkheden van al deze
partijen wordt verwezen naar de Kompas AO.
We concentreren ons in dit hoofdstuk vooral op de partijen die direct en vrijwel dagelijks
bij de uitvoering van het programma betrokken zijn. Dit zijn tevens de partijen die in de
resterende paragrafen van dit hoofdstuk nader aan de orde komen.
N.B. Het niet noemen van een bepaalde partij in onderstaande tabel is geen impliciet
waardeoordeel over het belang of functioneren ervan.
Aanvrager
Uitwerking
Provincie idee tot concreet
(ambtelijk) voorstel
Aanvrager communicatie
idee
Aanvrager
GS
Besluitvorming
Aanvrager Provincie
communicatie provincie over
(bestuurljik)
toeleiden
Aanvrager naar SNN UO
Aanvrager
Aanvrager Tenderprocedure)
Aanvrager SNN UO
aanvraag
Ambtelijke
Aanvrager voorbereiding
Kompas
PBC
Aanvrager communicatie
ArA
advies
BC BC BC
Markt Stad Land AMa
communicatie
Aanvrager
Eventueel DB SNN
Inherent aan deze opzet is wel dat de projectselectie over veel schijven loopt en dat de
doorlooptijd van een projectaanvraag over het algemeen vrij lang is gemeten vanaf het
moment van eerste contact met provincies tot de finale goedkeuring op bestuurlijk niveau.
In de paragraaf over projectbeoordeling komen we hierop terug.
6.4 Partnerschap
Het Brusselse principe van partnerschap gaat er van uit dat regionaal-economisch
ontwikkelingsbeleid het meest effectie f is als hiervoor een breed draagvlak bestaat onder
de verschillende relevante stakeholders. Op die manier worden alle betrokkenen
gestimuleerd om zoveel mogelijk bij te dragen aan het bereiken van de programmadoelen.
Partnerschap is een kwestie van meepraten en meedenken over de inhoud en uitvoering
van het programma en waar mogelijk ook van meebetalen, op programma- dan wel op
projectniveau. We maken onderscheid tussen partnerschap op nationaal niveau (de voor
EZ/Kompas relevante ministeries EZ en LNV) en op regionaal niveau.
Nationaal partnerschap
Ministerie van EZ
Het Ministerie van EZ is het eerstverantwoordelijke departement voor regionaal-
economisch beleid. Daarmee is dit ministerie het eerste aanspreekpunt voor SNN
aangaande het Kompasprogramma. Het partnerschap van het Ministerie van EZ uit zich
in financiële zin in cofinanciering van een substantieel deel van het Kompasprogramma.
Daarnaast is het Ministerie van EZ lid van de PBC. In die hoedanigheid denkt het
ministerie actief en constructief mee over inhoud en uitvoering van het programma.
Mede op basis van de gevoerde gesprekken met zowel EZ als verschillende Noordelijke
partijen oordelen we positief over de wijze waarop EZ zijn rol als partner van Noord-
Nederland invult. Dit betekent niet dat er nooit punten van discussie zouden zijn. Deze
liggen hoofdzakelijk op het terrein van de invulling van het programma met concrete
projecten. Hierop komen we terug in de paragraaf over projectbeoordeling.
Regionaal partnerschap
Afgaand op overzichten van projectindieners is een groot aantal regionale partijen bij de
uitvoering van het Kompasprogramma betrokken. De betrokkenheid kent twee vormen:
• betrokkenheid op projectniveau, veelal in de rol van uitvoerder. Hierop komen we
terug in de paragraaf over het projectverwerving en programma marketing
• betrokkenheid op programmaniveau. Dit betreft het “georganiseerd” regionaal
partnerschap.
Het lokale partnerschap met de gemeenten kent geen formele structuur. Gemeenten zijn
niet vertegenwoordigd in het DB SNN of het CvT. In de praktijk lijken provincies en
gemeenten dit niet als een gemis te ervaren. De contacten tussen de provincies en de
gemeenten zijn over het algemeen goed en er is regelmatig overleg, veelal in het kader
van concrete projecten en projectaanvragen alsmede in regulier overleg buiten
Kompasverband. Wel klinkt vanuit de gemeenten het geluid dat het Kompas teveel en te
ingewikkelde procedures kent en dat het moeilijk is om gemeentelijke projecten
goedgekeurd te krijgen. We komen hier nader op terug in de paragraaf over
projectverwerving.
Naast algemene publiciteit rond het programma in onder meer de pers en eigen
Kompaspublicaties zoals de Kompaskrant, is voor de programma-uitvoering de specifieke
communicatie of programmamarketing richting potentiële projectindieners van belang.
Programmamarketing betreft het geheel aan communicatie -uitingen rond het programma
door de programma uitvoerders richting potentiële projectindieners. Vooral het onder de
aandacht brengen van de subsidiemogelijkheden voor projecten die de programmadoelen
dienen is belangrijk. De verschille nde doelgroepen vragen daarbij soms om verschillende
benaderingen. We maken een onderscheid tussen publieke sector en de marktsector.
Is dit de eerste keer dat uw organisatie een project uitvoert met een subsidie in het kader van het
Kompas / ISP / D2?
Ja 3 10%
Nee 28 90%
Weet ik niet 0 0%
Door de frequente contacten met onder meer de provincies, zijn deze partijen over het
algemeen goed op de hoogte van de mogelijkheden die het programma biedt. Voor deze
doelgroepen is de Kompas programmamarketing dan ook voldoende.
Onbekendheid wordt ook veroorzaakt door het algemene probleem van het slechte imago
van subsidieregelingen bij ondernemers. “Onbemind maakt onbekend”. Het beeld dat
subsidies oproept van bureaucratie, stapels papier en ambtelijke molens, weerhoudt nog
altijd veel bedrijven ervan om de subsidiemogelijkheden serieus te onderzoeken. De
ervaring leert echter dat met name directe contacten met bedrijven helpen om de serieuze
interesse te wekken bij bedrijven om de mogelijkheden van projecten en regelingen te
benutten.
Aanbeveling:
• Hoewel al het nodige wordt gedaan op het gebied van “tell & sell” marketing door
middel van beursbezoek en bedrijfsevenementen verdient het aanbeveling om de
inspanningen op dit terrein te vergroten, in samenwerking met de
ondernemersorganisaties. Het gaat dan niet zozeer om de grote algemeen op het
MKB georiënteerde beurzen maar ook om kleinschaliger op specifieke branches
gerichte beurzen en evenementen.
6.6 Projectverwerving
Een verschil met eerdere perioden is dat de projectverwervers actiever en soms zelfs
fulltime werven en niet of veel minder dan in het verleden betrokken zijn bij de
beleidsvoorbereiding. Dit illustreert het specialistische karakter van hun werkzaamheden
en tegelijkertijd hoe lastig het voor projectindieners is om succesvol een project in te
dienen.
De enquête illustreert het belang van de projectverwervers voor de uitvoering van het
Kompas. Alle projectaanvragers zijn geholpen door een projectverwerver en het
overgrote deel is tevreden over de geboden ondersteuning.
Een van de redenen waarom de projectverwervers noodzakelijk zijn is het feit dat
Kompas programmatisch wordt uitgevoerd. Programmatisch werken houdt in keuzes
maken op basis van argumenten en niet per definitie op basis van strikte
subsidievoorwaarden. Kompas is met andere woorden geen regeling. Er is altijd ruimte
voor interpretatieverschillen en verschil van mening over subsidiabele kosten,
interventiepercentages, value for money, etc. Op de buitenwacht maakt dit soms een
nogal arbitraire indruk.
Een punt dat in dat verband door de projectverwervers zelf werd genoemd is dat het
beleidsdocument Kompas (het “paarse boekwerk”) nooit eenduidig is vertaald naar een
subsidieprogramma. Het Kompas schept daardoor soms onterechte verwachtingen, die
soms bij het grotere publiek een eigen leven zijn gaan leiden. Ook het in de beeldvorming
niet altijd heldere onderscheid tussen Kompas breed en EZ/Kompas heeft aan dit soort
verwachtingen bijgedragen. Wat wel en wat niet subsidiabel is binnen EZ/Kompas is voor
niet-ingewijden (potentiële projectindieners) vaak niet duidelijk en leidt dan tot
teleurstelling bij projectindieners.
Een punt van aandacht is vooral de totstandkoming van projecten vanuit het bedrijfsleven
zelf. In de vorige paragraaf alsmede in het hoofdstuk Effectiviteit werd reeds aangegeven
dat de totstandkoming van vooral cluster- en samenwerkingsprojecten vanuit het
bedrijfsleven lastig blijft. Zo mogelijk nog sterker dan bij publieke projecten geldt dat
initiatieven vanuit het bedrijfsleven niet ‘vanzelf’ totstandkomen, in het bijzonder als het
gaat om samenwerkingsproje cten. Factoren die hierbij een rol spelen zijn onder meer het
relatieve gebrek aan samenwerking in het algemeen binnen het Noordelijk MKB en het
gebrek aan organiserend vermogen (inclusief financiën) bij de ondernemersorganisaties.
Om de totstandkoming van projecten vanuit de marktsector te organiseren is het
Adviescollege voor de Markt (AMa) ingesteld. Het takenpakket van het AMa wordt
hieronder weergegeven.
De verwachtingen over de rol van het AMa bij de totstandkoming van concrete projecten
lopen nogal uiteen. De breedte van het takenpakket van het AMa (adviesfunctie,
informatiefunctie, signaleringsfunctie, aanjaagfunctie, projectverwervingsfunctie) speelt
bij deze uiteenlopende verwachtingen een rol. Sommige partijen leggen nadruk op de
adviesfunctie, waar andere partijen de projectverwervingsfunctie als belangrijkste zien.
Op basis van de ervaringen tot nu toe kan worden geconstateerd dat het grootste accent
binnen de activiteiten van het AMa ligt op de advies- en informatiefunctie richting de
Bestuurscommissie EZ. De communicatie over de inhoud van deze adviezen naar de
marktsector is beperkt, hetgeen de aanjaag- en signaleringsfunctie niet ten goede komt.
De Taskforces spelen een belangrijker rol bij de totstandkoming van concrete projecten.
Ook op dit punt lopen de verwachtingen van verschillende partijen uiteen. Het gaat dan
met name hoe concreet de resultaten van de Taskforces moeten zijn in termen van
concrete, uitvoerbare projecten. De Taskforces geven over het algemeen goed inhoud aan
het signaleren van kansen in de markt. Het vertalen van deze kansen in concrete,
uitvoerbare projecten is echter niet altijd het directe resultaat van de Taskforces zelf. De
Taskforces leiden soms wel indirect tot concrete projecten. Kompasprojectaanvragen
waarbij de Taskforces direct of indirect een rol hebben gespeeld, zijn projecten op het
gebied van ontsluiting van IT-infrastructuur, inrichten van een logistiek noordelijk
Op basis van de gevoerde gesprekken komen wij tot de conclusie dat er ruimte voor
verbetering is op het gebied van:
Aanbevelingen:
• Onderzoek de mogelijkheden om de communicatie en samenwerking tussen de
verschillende partijen die zich met het ontwikkelen van de marktsector bezighouden
te versterken. Het organiseren van structureler en frequenter overleg en afstemming
tussen provincies, ondernemersorganisaties, het AMa en organisaties als NOM,
Syntens en KvK, is een concrete suggestie in dat verband.
6.7 Projectbeoordeling
Projectbeoordelingsproces
Bij de selectie van Kompasprojecten wordt terecht niet over één nacht ijs gegaan. De
selectie van projecten begint feitelijk al in de programmeringsfase bij het bepalen van de
doelen en doelgroepen van het programma. Ook tijdens de programmamarketing en
projectverwerving wordt impliciet en expliciet geselecteerd. De formele Kompas
projectbeoordeling vormt het sluitstuk van het projectselectieproces en begint als een
project wordt ingediend bij het SNN. Hieraan voorafgaand doorlopen projecten echter
ook binnen de provinciale organisaties een beoordelingstraject. Het
projectverwervingstraject is in dat verband van belang. Daarnaast bestaan er ook
provinciale toetsgroepen die hun licht laten schijnen over de projecten alvorens ze aan GS
worden voorgelegd. Dit is binnen de drie provincies verschillend georganiseerd.
Een relativering van het bovenstaande is dat over het merendeel van de projecten weinig
tot geen discussie ontstaat. Het gaat dus eigenlijk om uitzonderingen, die echter te vaak
lijken voor te komen om niet storend te zijn.
Als er discussies zijn gaat het altijd om projecten waarvan het Kompas-karakter op
inhoudelijke gronden ter discussie staat. Provincies en projectindieners zoeken soms de
“randen van het programma” op om projecten te gefinancierd te krijgen. Het
projectbeoordelingstraject op Kompasniveau is er onder meer op gericht om de
besluitvorming over projecten te objectiveren. SNN UO, PBC spelen hierbij een
belangrijke rol.
De tabel illustreert dat elke volgorde voor- en nadelen heeft. Tijdens de gesprekken
hebben verschillende gesprekspartners aangegeven dat op dit punt geen ‘Ei van
Columbus’ hoeft te worden verwacht.
Aanbeveling:
• Verander de huidige volgorde “provinciaal ambtelijk à GS à SNN UO / PBC à
BC” niet. Over de verschillende mogelijke volgordes is al veel en eerder discussie
geweest en de keuze voor het huidige model is nu eenmaal gemaakt. Om de
geconstateerde spanning tussen het provinciale en landsdelige traject zoveel mogelijk
weg te nemen verdient het aanbeveling om in voorkomende gevallen:
• positieve GS-besluiten niet communiceren als positief besluit over project, maar
alleen als besluit over provinciale cofinanciering
• eerder contact tussen projectverwervers en EZ / SNN bij twijfel over
Kompaswaardigheid van projecten.
Mede op basis van een analyse van projectdossiers hebben wij de indruk dat nogal eens
zonder voldoende controle op het realiteitsgehalte gebruik wordt gemaakt van door
projectaanvragers opgegeven werkgelegenheidseffecten voor het bepalen van de value for
money. Dit leidt tot grote verschillen in value for money tussen goedgekeurde projecten,
waardoor het begrip value for money nogal eens te kort schiet als ‘objectief’
selectiecriterium. Het is daarom goed dat in de projectbeoordeling meestal verder wordt
gekeken dan naar de value for money alleen. Zie ook hoofdstuk 5 Efficiency waarin de
‘value for money’ op maatregeln iveau aan de orde is geweest.
Projecten gaan voorzien van het resultaat van de technische toetsing door SNN UO naar
de PBC. De PBC heeft vervolgens als taak het beoordelen van ingediende projecten en
deze voorzien van een advies richting de van toepassing zijnde BC. Zitting in de PBC
hebben de directeur SNN, provinciale ambtenaren en ambtenaren van EZ en LNV. De
provinciale ambtenaren in de PBC zijn niet betrokken bij de projectverwerving.
21
TERP, Referentiekader Indicatoren doelstelling-2/ Phasing Out en Kompas, 2001.
Aanbeveling:
• Verscherp of verduidelijk waar nodig de criteria, zoals dat voor verschillende typen
maatregelen al is gebeurd. Op basis van de gevoerde gesprekken hebben wij de
indruk dat dit nu met name nog speelt bij projecten op het gebied van:
• Leefomgeving / openbare ruimte (ondanks de aanscherping die al heeft plaats
gevonden is hier nog steeds veel discussie over)
• Sport, kunst en cultuur;
• Waterinfrastructuur.
Aanbeveling:
• Om de onafhankelijkheid van de PBC te versterken verdient het aanbeveling te
overwegen om de PBC aan te vullen met 1 of 2 externe en onafhankelijke
vertegenwoordigers.
Een mogelijke concrete invulling van deze aanbeveling is dat de vertegenwoordiger van
LNV zijn inbreng in de PBC niet alleen beperkt tot projecten waar LNV-geld aan te pas
komt.
De projectindieners is gevraagd op grond van welke overwegingen zij zelf denken dat
hun projectvoorstel is goedgekeurd. “Werkgelegenheid”, “stuwende karakter” en
“economische structuurversterking” werden het meest genoemd. Deze antwoorden geven
aan dat de Kompas-kernwoorden goed zijn doorgedrongen tot de projectindienende
partijen. Andere redenen die werden genoemd waren de bijdrage aan het toeristisch-
recreatief product (bij toeristische projecten), de nadruk op implementatie en praktische
toepasbaarheid van adviezen (bij bedrijfsgerichte projecten), duidelijke vraag vanuit de
markt (bij arbeidsmarktprojecten), aandacht voor duurzaamheidsaspecten (bij
infrastructuur en werklocaties).
Aanbeveling:
• Verschaf meer duidelijkheid aan de projectuitvoerders op grond van welke
overwegingen hun projectvoorstel is goedgekeurd, zodat projectuitvoerders een beter
idee krijgen van het grotere geheel waarbinnen hun project kadert. Onder meer de
Kompaskrant zou voor dit doel kunnen worden gebruikt.
Programma uitvoering
Op programmaniveau komen de volgende onderwerpen aan bod:
• N+2 regel;
• Jaarprogramma’s;
• Structuur van het programma.
N+2 regel
De N+2 regel is een uitvoeringsbepaling afkomstig van de Europese Commissie en heeft
betrekking op alle projecten die met EFRO-geld worden gecofinancierd. De regel zegt dat
het geplande jaarbudget op programmaniveau voor jaar n twee jaar later, in jaar n+2,
moet zijn besteed. Concreet betekent dit dat projecten een uitvoeringstermijn hebben van
2 jaar. Twee jaar na de start van een project moeten alle middelen zijn besteed en betaald
aan concrete projectactiviteiten. De regel is nieuw ingevoerd voor de programmaperiode
2000-2006. Doel van de regel is er voor te zorgen dat de financiële voortgang van de
programma’s wordt bespoedigd in termen van betalingen. Dit moet zorgen voor een
betere spreiding van de programma- en projectuitvoering over de programmaperiode. In
het verleden werden de meeste betalingen pas aan het eind van de programmaperiode
gedaan. Dit leidde onder meer tot onnodige vrijval aan Europese middelen.
De N+2 regel veronderstelt een lineair verloop van de uitvoering van de individuele
projecten. Dit is over het algemeen niet het geval. Het accent in de zin van financiële
uitgaven ligt bij de meeste projecten immers pas in de eindfase van de projectuitvoering.
Daarom is het vooral in de beginfase van een programmaperiode niet eenvoudig om aan
de eisen van de N+2 regel te voldoen. Desondanks lijkt de N+2 regel, op basis van de
realisatiecijfers van het programma tot nu toe, het gewenste resultaat op te leveren. Ook
de direct bij de programma uitvoering betrokken partijen geven aan dat de N+2 regel het
gewenste resultaat oplevert en zijn tevreden over het functioneren van de regel in dat
opzicht.
Wel moet worden opgemerkt dat de N+2 regeling in administratieve vrij verstrekkende
gevolgen heeft en dat de regeling veel extra werk met zich mee brengt. Grote projecten,
met name fysieke investeringen met een langere looptijd dienen soms te worden
opgeknipt. Er gaat ook substantieel meer tijd zitten in het bespoedigen van betalingen en
het indienen van declaraties door projectuitvoerders.
Jaarprogramma’s
Nieuw ten opzichte van eerdere programma’s is het Jaarprogramma. Aan het begin van
elk kalenderjaar wordt dit door het SNN opgesteld. Het heeft als doel om richting te
geven aan de programmering en projectverwerving voor het komende jaar. Ook
informeert het de nationale cofinanciers, in het bijzonder het Ministerie van EZ, over de
te verwachten voortgang. Op basis van de gevoerde gesprekken alsmede bestudering van
de tot nu toe verschenen Jaarprogramma’s zetten wij vraagtekens bij het nut van dit
Aanbevelingen:
• Jaarprogramma’s in de huidige vorm heroverwegen. Beperken tot essentiële
financiële en inhoudelijke wijzigingen ten opzichte van het oorspronkelijke
programma;
• Energie in plaats daarvan steken in het omschrijven van het Kompas
beleidsprogramma naar een EZ/Kompas subsidieprogramma zodat meer
duidelijkheid wordt verschaft over wat er met binnen EZ/Kompas wel en niet kan
worden medegefinancierd.
Financiële monitoring
De financiële monitoring van het programma betreft het bijhouden van de stand van
zaken op programmaniveau ten aanzien van committeringen en betalingen. Het
monitoringsysteem dat SNN UO hierbij hanteert functioneert goed en is in staat de
gewenste overzichten op elk willekeur ig moment in de programma uitvoering te
genereren. Belangrijkste bron voor de financiële monitoring vormen de financiële
voortgangsgegevens van de projectuitvoerders. Het systeem van voortgangsrapportages
door de projectuitvoerders functioneert goed. SNN UO streeft er naar daarnaast naar om
ieder project tijdens de looptijd van het project minimaal eenmaal te bezoeken om de
stand van de projectuitvoering met eigen ogen vast te stellen.
Op welke wijze heeft u de werkgelegenheidseffecten van uw project vooraf ingeschat / laten inschatten?
(evt. meerdere antwoorden mogelijk)
Met behulp van kengetallen 11 35%
Op basis van eigen ervaring met soortgelijke initiatieven in het verleden 14 45%
Economische effectrapportage laten uitvoeren (door extern bureau) 3 10%
Op basis van evaluaties van soortgelijke projecten in het verleden 4 13%
Anders, nl. … 1 3%
Weet ik niet 6 19%
Evaluaties
De MTR is een verplichting die is opgenomen in de EZ-basisbeschikking voor Kompas
en in de beschikking van de Europese Commissie voor het EPD D2. Naast dit formele
evaluatiemoment en de ex ante evaluatie worden ook op eigen initiatief van SNN
evaluaties van projecten uitgevoerd. Het gaat daarbij om een aantal grote en
gezichtsbepalende bedrijfsgerichte projecten waaronder World Wide Commerce (reeds
geëvalueerd), Ondernemerskompas en Venture Kapitaal Fund. Bij de goedkeuring van
deze projecten is een evaluatiemoment afgesproken ca. 3 jaar na de start van het project.
De meeste evaluaties staan voor 2003 op het programma. Zij vormen de basis voor de
besluitvorming over voortzetting van de projecten in de resterende programmaperiode.
Dergelijk gebruik van evaluaties is een goed initiatief en komt in principe de effectiviteit
van de bedrijfsgerichte maatregelen ten goede. Naast het gebruik van de evaluaties als
ondersteuning bij eventuele voortzetting van de projecten bieden deze evaluaties ook de
mogelijkheid om de effecten van de projecten beter in kaart te brengen. Van belang is dat
er dan in deze evaluaties enquêtes worden gehouden onder deelnemende bedrijven,
waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan werkgelegenheidseffecten.
Aanbevelingen:
• Maak gebruik van de tussentijdse evaluaties van grote bedrijfsgerichte projecten voor
het in kaart brengen van de economische effecten van bedrijfsgeric hte maatregelen en
De programmatische aanpak is een wisselend succes. Het EZ/Kompas deel van het
programma wordt succesvol op programmatische wijze uitgevoerd. Dit geldt niet voor
alle onderdelen van het Kompas-brede programma. Een belangrijk deel van de
Rijksbijdrage is niet programmatisch beschikbaar gesteld. Het belangrijkste knelpunt doet
zich voor met het Ministerie van SZW en de inzet van ESF Doelstelling 3 middelen. De
belangrijkste verklarende factor is dat de meeste ministeries geen regionale
beleidsdoelstellingen kennen. Als gevolg daarvan ontbreekt het aan ervaring met de
regionale inzet van rijksmiddelen en wordt de noodzaak ertoe niet ingezien en
onderzocht. Dit maakt het in de praktijk lastig om de gemaakte afspraken over
programmatische inzet van middelen na te komen.
Door de frequente contacten met onder meer de provincie zijn gemeenten en semi-
publieke organisaties over het algemeen goed op de hoogte van de mogelijkheden die
Kompas biedt. Voor deze doelgroepen is de programmamarketing dan ook voldoende.
De bekendheid met de mogelijkheden van Kompas onder het regionaal bedrijfsleven is
daarentegen nog altijd voor verbetering vatbaar. Het gevaar dreigt dat vooral een relatief
kleine groep van goed georganiseerde en over het algemeen wat grotere bedrijven de weg
naar Kompas weet te vinden. Onbekendheid met Kompas wordt deels veroorzaakt door
het algemene probleem van het slechte imago van subsidieregelingen bij ondernemers
(veel procedures, slechte toegankelijkheid). “Onbemind maakt onbekend”. De ervaring,
ook met Kompas, leert dat veel van deze barrières kunnen worden weggenomen middels
directe contacten met bedrijven.
De projectverwerving van marktsectorprojecten is een punt van aandacht. Het gaat dan
vooral om de totstandkoming van vraaggestuurde samenwerkingsprojecten vanuit het
bedrijfsleven. Het gebrek aan samenwerking tussen bedrijven, een gebrek aan
samenwerking en communicatie tussen verschillende partijen die betrokken zijn bij
ontwikkelingen in de marktsector en een gebrek aan organiserend vermogen bij de
ondernemersorganisaties zijn belangrijke knelpunten. De Taskforces die het
Adviescollege voor de Markt in het leven kan roepen dragen naar vermogen maar beperkt
bij aan projectverwerving van genoemde projecten. Op basis van onder meer de
sectordoorlichtingen lijken er daardoor ontwikkelingskansen te blijven liggen.
Deadweight Bereikt effect bij direct begunstigden van de interventie die ook
zonder de interventie zou hebben plaatsgevonden
Doeltreffendheid De mate waarin het feit dat de doelen van een interventie zijn
gehaald is terug te voeren op de uitvoering van de interventie
Impact / Effect Een consequentie die zich voordoet bij een direct begunstigde
na het eind van de deelname in een maatregel of project, of na
het gereed komen van een publieke voorziening of een
indirecte consequentie die invloed heeft op anderen, die hierbij
winnaars of verliezers kunnen zijn. Impacts kunnen positief of
negatief zijn en kunnen verwacht of onverwacht zijn
Relevantie Toepasselijkheid van de doelen van een interventie met het oog
op de socio-economische problemen waar de interventie zich
op richt
Resultaat Het voordeel (of nadeel) dat een direct begunstigde heeft
verkregen aan het eind van de deelname aan het programma of
op het moment dat een publieke voorziening gereed gekomen
is
Strategie Selectie van prioritaire acties aan de hand van de behoeften, het
belang van de problemen die opgelost moeten worden en de
inschatting van de kans dat acties succesvol zullen zijn
Substitutie / Bereikt effect bij een begunstigde ten koste van een persoon of
Verdringingseffecten organisatie die buiten de interventie valt
Hoe de economische effecten van beleid in kaart kunnen worden gebracht is, recent
onderwerp geweest van het Onderzoeksprogramma Economische Effecten van
Infrastructuur (OEEI). Dit onderzoeksprogramma richtte zich specifiek op het in kaart
brengen van de economische effecten van grootschalige (transport-) infrastructuur. De
basisprincipes van de OEEI-systematiek kunnen echter ook worden toegepast bij het
berekenen van de economische effecten van andersoortige beleidsmaatregelen.
Werklocaties
Voor het bepalen van de directe economische effecten zijn de volgende stappen
doorlopen:
Startpunt voor het bepalen van de economische effecten van de werklocatie maatregelen
vormen de dossiers van de individuele projecten en de outputgegevens uit het
monitoringsysteem SNN. Deze geven een eerste indicatie van het totaal aantal mogelijke
arbeidsplaatsen bij volledige uitgifte van het terrein en het type bedrijfsactiviteiten dat
gemoeid is met de nieuwe of gerevitaliseerde bedrijfslocatie. Dit zegt echter nog niets
over de daadwerkelijke impact van het programma. Alleen werknemers die afkomstig
zijn van buiten de regio of als starter aangemerkt worden, vormen direct additionele
werkgelegenheid voor het gebied. Door uitbreidingsinvesteringen, beter imago, lagere
• Bepaling van het aantal arbeidsplaatsen bij bedrijven afkomstig van buiten het
gebied: een inschatting van het aantal verwachte arbeidsplaatsen van buiten de regio
berust op algemene ervaringscijfers en regio-specifieke informatie over de uitgifte
van bedrijventerreinen. Uit onderzoek van de Provincie Drenthe over de herkomst
van bedrijven kan onder meer afgeleid worden dat 12% van de bedrijven die zich in
de afgelopen 10 jaar op een bedrijventerrein in de provincie gevestigd hebben van
buiten de regio komt. Bij de doorberekening van de werkgelegenheidseffecten is ten
aanzien van de aanleg van nieuwe en revitalisering van bestaande bedrijventerreinen
is daarom uitgegaan van 10% ‘nieuwvestiging’. Dit is lager dan de 30% die als
nationaal geldend kengetal is opgenomen in het Evaluatiekader, maar geeft een beter
beeld van de situatie zoals die geldt in Noord-Nederland. De herkomst van de
overkomende kantoorgebruikers zijn gebaseerd op ervaringsgegevens. Uit de studie
Euralille (European Urban and Regional Studies, 2001) wordt onder meer
aangegeven, dat 85% van de bedrijvigheid op nieuwe kantoorlocaties afkomstig is uit
de stad of de regio zelf. Voor sterk stedelijke gebieden kan – zo blijkt uit onderzoek –
uitgegaan worden van 15% vestiging van buiten de regio. Voor een gebied met de
omvang van Noord-Nederland is dit vermoedelijk aanzienlijk minder. Derhalve is bij
de effectmeting voor nieuwe kantoorgebruikers een percentage van 5% gehanteerd.
Ten slotte wordt het gemiddelde ruimtegebruik van starters op de nieuwe terreinen op
5% verondersteld. Ook dit betreft een regiospecifiek cijfer, dat onder andere is
gebaseerd op het eerder aangehaalde onderzoek van de Provincie Drenthe. Ten
aanzien van de effectiviteit van huisvestingsprojecten gericht op starters is daarnaast
onderzoek van Schutjes (1996) onder 255 over Nederland verspreide starters
gebruikt. Daaruit komt onder andere naar voren dat 74% van de starters aan huis
begint. Het ligt in de lijn der verwachting dat bedrijfsruimte zoekende starters
grotendeels als regionale spin-off getypeerd kan worden.
Bedrijfsgerichte maatregelen
Bij de evaluatie van de economische effecten van de bedrijfsgerichte maatregelen gaat het
onder meer om adviesregelingen en -projecten gericht op het MKB en maatregelen en
projecten op het gebied van exportbevordering, investerings- en financieringssteun. Tot
de bedrijfsgerichte maatregelen waarvoor een effectinschatting gemaakt is worden naast
de IPR, NIOF, VKF bijvoorbeeld ook de KITS- en HRM-regeling gerekend. De
kwantitatieve berekening van de effecten richten zich op het in kaart brengen van de
effecten op de economische prestaties bij bedrijven, in termen van toegenomen productie
en omzet en extra werkgelegenheid. Dit zijn de positieven effecten die te verwachten zijn
• Interactie tussen maatregelen: in het Kompas wordt terecht gewezen op het feit dat
de verwachte effecten per maatregel niet zondermeer afzonderlijk van elkaar kunnen
worden opgeteld. Dit leidt tot dubbeltellingen en levert dus een overschatting van de
effecten op. Om rekening te houden met overlap tussen maatregelen is door de op-
stellers van het programma een aanname gedaan met betrekking tot de minimale en
maximale effecten van interactie tussen thema M.1. en M.2 (bijlage 2, pag. 155).
Daarmee wordt een correctie toegepast als gevolg van de onderlinge verwevenheid
van maatregelen met een voorwaardenscheppend karakter zoals bijvoorbeeld de aan-
leg van nieuwe bedrijventerreinen en de maatregelen zoals de IPR die een bijdrage
leveren om deze potentiële banen in werkelijke banen om te zetten. Bij de
berekeningen van de netto effecten is uitgegaan van een minimaal interactie -effect
van 70%. Ook deze stap zit niet in het Evaluatiekader maar wordt wel terecht door
SNN gehanteerd.
Voor het bepalen van de directe economische effecten zijn de volgende stappen te worden
doorlopen:
• Van bruto naar netto-effecten: de omvang van het effect dat daadwerkelijk aan de
projecten is toe te schrijven hangt (mede) af van de mate waarin een uniek element
aan het toeristisch-recreatief product wordt toegevoegd, dat in staat is om extra
bezoekers naar het gebied te trekken. Met dit aspect zal over het algemeen met name
rekening moeten worden gehouden bij dagtochten. Om de additionele bestedingen uit
de totale bestedingsimpuls te filteren is een inschatting gemaakt van het % dagbezoek
dat niet vanuit de eigen regio afkomstig is. Hiervoor is 30%, 50% of 100% gebruikt
waarbij per project een inschatting is gemaakt van het % bezoekers van buiten de
regio. Daarbij is rekening gehouden met bezoekmotief (o.a. museumbezoek, fietsen,
watersport) en schaalomvang (Noorderdierenpark meer bezoekers dan buiten de regio
dan Vestigingsmuseum Oudeschans). Ten aanzien van de bestedingen tijdens
meerdaags bezoek is verondersteld dat deze voor 100% door bezoekers van buiten de
regio worden gedaan. De gehanteerde percentages per project zijn aannames die niet
als zodanig in het Evaluatiekader zitten.
Arbeidsmarkt
Voor een effectschatting van de projecten gericht op versterking van het arbeidsaanbod in
Noord-Nederland is gebruik gemaakt van het stappenplan “Bedrijfsgerichte maatregelen”
zoals beschreven in de Toolkit Economische effecten uit het Evaluatiekader
Structuurfondsen 2000-2006. De gehanteerde aanpak en veronderstellingen zijn
hierboven beschreven bij de bedrijfsgerichte maatregelen.
Indirecte effecten
Onderstaand kader vat de belangrijkste aannames die aan de berekening van de netto
werkgelegenheidseffecten ten grondslag liggen nog een maal samen:
[1] 10% van de vestigingen op bedrijventerreinen van buiten de regio (i.t.t. 30 uit het Evaluatiekader)
Bron: provincie Drenthe, regiospecifieke cijfers
[2] 5% werkgelegenheid bij starters (i.t.t. 25% in Evaluatiekader dat betrekking heeft op aantallen
bedrijven en niet op werkgelegenheid bij bedrijven. Starters zijn kleiner dan bestaande bedrijven,
vandaar 5%) Bron: Provincie Drenthe, regiospecifieke cijfers
[3] deadweight bij IPR vestiging: 50% D.w.z. dat de helft van de bruto werkgelegenheid bij bedrijven die
IPR vestiging krijgen niet is meegerekend. M.a.w. de extra werkgelegenheid bij de helft van de
bedrijven komt volledig voor rekening van de IPR Bron: NIB evaluatie IPR 93-97
[4] deadweight bij IPR uitbreiding en alle bedrijfsgerichte maatregelen: 65% M.a.w.: 1 op de 3 extra
banen bij bedrijven die door Kompas zijn ondersteund komt volledig voor rekening van Kompas. Bron:
NIB evaluatie IPR.
[5] We hebben gecorrigeerd voor dubbeltellingen: Uit interviews kwam naar voren dat bedrijven
meedoen aan verschillende projecten (IPR, NIOF, exportprojecten e.d.). Aanname: 80%
[6] Correcties voor het verschil tussen verleende en vastgestelde IPR en andere regelingen: 10%
[7] Toerisme: berekeningen gebaseerd op bezoekersaantallen per project. Aannames zijn gemaakt bij
dagtochten per project over het aantal bezoekers afkomstig van binnen de regio (100% - 50% - 30%).
Regiospecifieke bronnen zijn beperkt voorhanden maar waar mogelijk gebruikt.
[8] Daarnaast conform de rekenmethode uit Kompas document (Bijlage effecten) correctie voor
interactie tussen maatregelen (70%), dit is m.n. relevant voor bedrijfsgericht en werklocaties
[9] Indirecte effecten: er is gewerkt met een gemiddelde multiplier voor indirecte effecten van 1,15
gebaseerd op biregionale input output tabellen Noordelijke provincies.
Programma Strategiedag
Deelnemers
Deelprogramma "Economische kernzones/ versterking marktsector 135.611.778 83.314.296 46.291.994 645.966.353 911.184.421
M.1 Verbetering vestigingsvoorwaarden economische kernzones 47.508.289 36.913.403 35.453.073 210.219.189 330.093.954
M.1.1.a. Aanleg bedrijventerreinen 13.039.790 10.694.853 22.645.790 11.277.197 57.657.630
• Regionaal overslagcentrum Coevorden 3.675.861 3.271.005 6.137.157 - 13.084.023
• Uitbreiding Emmtec Industry & Business Park 181.512 1.633.609 4.133.395 - 5.948.516
• Optimaal situeren en bundelen van verschillende leidingpakketten te Harlingen 244.662 611.653 - 1.590.298 2.446.613
• Aanlegsteigers, wachtplaatsen en uibreiding openbare kade te Harlingen 603.528 603.527 680.670 1.561.003 3.448.728
• Revitalisering Oost en de Hemrik 213.005 1.135.244 2.526.528 - 3.874.777
• Bedrijventerrein Kie 976.426 1.932.521 3.532.791 - 6.441.738
• Onderzoek verbetering superbreedbandverbinding 148.000 222.000 339.000 31.000 740.000
• Ontwikkeling Metal Park 946.625 946.625 4.349.975 - 6.243.225
• Ontwikkeling en aanleg duurzaam bedrijventerrein Fivelpoort 5.980.438 - - 8.094.896 14.075.334
• Phoenixbrug Veendam 69.733 338.669 946.274 - 1.354.676
M.1.1.b. Revitalisering bedrijventerreinen 1.423.709 3.726.909 10.867.146 1.607.235 17.624.999
• Revitalisering en uitbreiding bedrijventerrein Overtoom Gorredijk 220.200 1.981.800 6.928.444 314.000 9.444.444
• Revitalisering bedrijventerrein Schipsloot 1.153.509 1.153.509 3.510.969 285.162 6.103.149
• Revitalisering kade D en E te Delfzijl 50.000 591.600 427.733 1.008.073 2.077.406
M.1.2.a. Acquisitie ondersteunende promotie 2.346.972 - - - 2.346.972
• AOP 2.346.972 - - - 2.346.972
M.1.2.b.2. IPR vestiging decentraal 28.189.888 19.983.712 - 192.694.400 240.868.000
• IPR vestiging 2000 15.184.260 10.771.740 - 103.824.000 129.780.000
• (Decentrale) IPR Noord-Nederland (vestigingsvariant), jaarschijven 2002/2003 13.005.628 9.211.972 - 88.870.400 111.088.000
M.1.2.c. Bedrijfshuisvesting 2.507.930 2.507.929 1.940.137 4.640.357 11.596.353
• Bedrijfshuisvesting v oor MKB-ondernemingen in Noord-Ned. 2.507.930 2.507.929 1.940.137 4.640.357 11.596.353
M.2 Versterking van de marktsector in Noord-Nederland 82.755.887 43.807.224 8.757.253 429.621.157 564.941.521
M.2.1.a. IPR uitbreiding decentraal 36.495.172 19.307.349 - 316.663.525 372.466.046