Vous êtes sur la page 1sur 3

Toelichting - Lesontwerp Levensbeschouwing filosofisch en

levensbeschouwelijk gesprek
Kennis over de kinderen ( gedrag en niveau)
De beginsituatie heb ik ook in mijn lesvoorbereiding beschreven. Dit
onderwerp (doodgaan) speelt al wat langer in de groep. Vorig jaar heeft
een jongetje zijn moeder verloren en dit jaar is de oma van F. doodgegaan.
Het is goed om dit met heel de klas te doen en iedereen erbij te betrekken.
Dit ga ik tijdens de kring doen. We voeren regelmatig een kringgesprek in
de klas. Er zijn kinderen die goed kunnen vertellen en goed kunnen
luisteren in de kring. De kinderen die op de achtergrond zijn, wil ik
enthousiastmeren om mee te doen in het gesprek. Tijdens deze kring
worden vaak activiteiten aan gekoppeld zoals: rekenen en taal.
Levensbeschouwelijke gesprekken komen niet vaak voor in de klas.
Daarom ga ik vandaag een levensbeschouwelijke les introduceren. De
kinderen die sneller afgeleidt zijn, wil ik tijdens het verhaal betrekken door
vragen te stellen. Ik moet ook met de tijdsplanning rekening mee houden,
omdat de kleuters nog een korte concentratieboog hebben. De
activiteit/les mag niet langer duren dan 35 minuten.
Kleuters zitten in fase 1 : Intutie- projecterende levensbeschouwing. Dat
wil zeggen dat de samenhang en zingeving in het leven overgenomen
wordt van de ouders/verzorgers. Kleuters nemen deze onbewust over door
imitatie en identificatie. Alles wordt vanuit het ik- perspectief gezien.
Kleuters kunnen nog geen onderscheid maken tussen verschillende
aspecten van de wereld. Ze kunnen ook de buitenwereld niet los zien van
zichzelf. Alles zien ze vanuit het eigen ik. Ze kunnen zich moeilijk
verplaatsen in het standpunt of in de zienswijze van een ander.
Werkelijkheid en verbeelding lopen door elkaar heen.
Lesdoelen
De lesdoelen sluiten aan bij kerndoel 1.
Kerndoel 1: De leerlingen leren informatie verwerven uit gesproken taal.
Ze leren tevens die informatie, mondeling of schriftelijk gestructureerd
weer te geven.
Gesprekken in kleine en grote groep (met leraar)
Didactiek levensbeschouwelijk gesprek
Voordat ik deze les ga geven, heb ik theorie gezocht over hoe kleuters met
overlijden omgaan. Jonge kinderen gaan vaak anders om met rouw dan wij
als volwassenen gewend zijn. Zij verwerken het overlijden van een
dierbare vaak meer in stukjes. Momenten van groot verdriet worden
afgewisseld met momenten dat er gewoon gespeeld wordt en het kind
plezier maakt. Jonge kinderen uiten hun gevoelens van verdriet, boosheid

en verwarring vaak ook op een andere manier, een manier die niet altijd
even goed te herkennen is als rouw. Zo zien we vaak dat ze lichamelijke
klachten melden of moeilijk of agressief gedrag vertonen. Ook boosheid,
ontkenning, slaap- en eetproblemen, onrust en concentratieproblemen en
het heel veel zoeken van fysiek contact zijn uitingsvormen van rouw die
we veel zien bij jonge kinderen. Sommige kinderen lijken hun gevoelens
wat weg te stoppen. Ze willen hun omgeving en vooral hun ouder(s) niet
belasten met hun verdriet en hen zo in bescherming nemen. Wanneer de
volwassenen om het kind heen hun emoties zo min mogelijk tonen om het
kind hier niet mee te belasten, kan bij het kind ook het idee ontstaan dat
het zijn gevoelens beter niet kan uiten. Het is beter voor het kind wanneer
het kan zien dat de volwassenen om hem/haar heen ook verdrietig zijn. Dit
geeft meer ruimte om ook het eigen verdriet te tonen. Als een kind weinig
verdriet laat zien of niet wil praten over het overlijden is het beste dit te
accepteren, maar wel steeds het kind te laten voelen dat het deze
gevoelens wel mag en kan uiten. Kleuters hebben vaak heel veel vragen,
soms ook heel praktische (gaat de kist dan niet stuk onder de grond, wat
gebeurt er dan met oma bij de crematie) die we als volwassenen maar
moeilijk te beantwoorden vinden. Het beste is het zo eerlijk mogelijk te
antwoorden. Door veel te vragen proberen kleuters grip te krijgen op alles
wat er gebeurt. Kleuters hebben deze duidelijkheid ook nodig omdat ze
anders zelf gaan verzinnen hoe het zit en hun fantasie kan erger zijn dan
de realiteit.
Als je een levensbeschouwelijk gesprek gaat voeren, moet je beginnen
met een verhaal. Het maakt niet uit wat voor soort verhaal. Het verhaal
dat ik ga voorlezen heet: Kikker en het vogeltje. Voor kleuters is het wel
belangrijk om naar de belevingswereld van hen te kijken en daar rekening
mee te houden. Het verhaal lees je voor. Na het verhaal ga je vragen ( vijf
ws wie, wat, waar, waarom en wanneer) stellen die betrekking heeft op
het verhaal. De vragen die ik wil stellen zijn: waar speelt het verhaal zich
af? Wie is de hoofdpersoon van het verhaal? Waarom keek kikker bezorgd?
Wat zei kikker tegen varken over het vogeltje? Welk gevoel krijg je bij dit
verhaal? Deze vragen stel je aan de kinderen om te kijken of ze het
verhaal begrepen hebben. Als ze deze vragen goed beantwoordt hebben,
kun je samen gaan kijken voor een bepaald thema van het verhaal. Wat
zou het thema van dit verhaal zijn? De kinderen geven hierop antwoord.
Als ik het verhaal heb voorgelezen, stel ik nog een aantal vragen zoals:
wat zou er gebeuren als je dood bent? Voel je dan iets? Wat vind de oma
van F. bijvoorbeeld? Verder met pijn leven en verdrietig zijn of dat ze rust
en geen pijn heeft.
Activiteiten / instructie die ik voor deze les gekozen heb

Ik heb met mijn begeleider gesproken over de situatie van de groep. Het
onderwerp doodgaan kwam meerdere keren voor. Twee kleuters hebben
iemand verloren. Daarom wil ik het hebben over doodgaan. Daarom is
het voor deze groep goed om erover te kunnen praten. Ik ga voor mijn les
het prentenboek Kikker en het vogeltje gebruiken.
Ik ga dit in de kring uitvoeren, zodat ik het kan koppelen aan een
kringactiviteit. Ik koppel een filosofisch en levensbeschouwelijk gesprek in
n les. Eerst lees ik het verhaal voor, naderhand stel ik de vijf ws
vragen. Als verwerking wil ik samen met de kinderen een grote ster met
de foto van het vogeltje erin maken en daar lieve dingen opschrijven,
zodat de kinderen bewust zijn over de dood van het vogeltje. Tenslotte
vertel ik dat ze dit thuis ook kunnen doen, bijvoorbeeld een foto van je
konijn of oma.

Evalueren
Ik bespreek met de kinderen wat we geleerd hebben. De kinderen mogen
hierop reageren of iets vertellen. Hierdoor krijg ik weer interactie met ze.
En de kinderen leren dan naar elkaar te luisteren.
Bronnen:
J. de Schepper. (2013). Levensbeschouwing ontwikkelen didactiek voor
godsdienst/ levensbeschouwing in het primair onderwijs. Kwintessens
(hoofdstuk 11 en 12)
http://www.cjgheusden.nl/paginas/276-de-dood-verschillen-naarleeftijd.html
http://www.opvoedadvies.nl/rouwkind.htm
http://tule.slo.nl/Nederlands/F-L11.html

Vous aimerez peut-être aussi