Académique Documents
Professionnel Documents
Culture Documents
(Scholten 21)
Scholten 16;
(Scholten -)
Ilisch 23.18)
numis vondstnaam
totaal niet- oude nieuwe
aantal Friese tpq
tpq
munten
periode
1200
1090
1090
3
1125
1175
54
1200
1090
50
1019345
1200
1090
1200
1090
68
1200
1090
68
18
1200
1090
18
1200
1090
1200
1090
10
1200
1090
8
4
Marssum 1888
1200
1090
1200
1175
1125
1200
1175
1125
1051767
Ried 2005
1175
1175
1017113
30
1175
1175
30
18
1175
1175
18
1175
1175
1175
1175
5
4
1175
1175
286
278
1190
1190
1647
1250
1225
1024
145
1250
1225
79
1250
1240
12
1250
1240
1017181
68
33
1259
1259
92
91
1324
1324
Leeuwarden 1983
totaal schatvondsten
13
1278
totaal
17
1283
180 dig ge l g ou d
1218
70
13
1231
72
(Scholten 20)
(Scholten -;
(Scholten 23)
(Scholten 26)
(Scholten 27)
(Scholten 18)
(Scholten 22)
Jacobi 30)
(Scholten 25)
(Scholten 24)
10
11
(Scholten 19)
12
13
(Scholten -)
14
15
1225
16
(Scholten -;
ondetermi-
Jacobi 29)
neerbaar
17
18
1240
1
4
15
537
50
59
20
597
3
600
1
4
76
80
10
11
13
1
1
1
1
16
16
munten uit de periode tot ongeveer 1100. Veel zijn dit er niet, want de
meeste vondsten met dit vroege materiaal komen uit het buitenland.
In schatvondsten met Friese penningen uit de twaalfde en dertiende
eeuw komen slechts zelden andere munten voor. Omdat ze een anoniem
karakter hebben een eenvoudige voorstelling en onleesbare of onbetekenende omschriften bestaat er een probleem met de datering van
deze stukken. Verondersteld mag worden dat de munten vrijwel zonder
uitzondering zijn geslagen in de kleine anderhalve eeuw tussen 1077 en
1212, de periode waarin Friesland formeel onder bestuur van de Utrechtse
bisschoppen viel.
Tabel 1 toont de mij bekende Nederlandse schatvondsten met Friese penningen. Achter het nummer waaronder de vondsten zijn geregistreerd bij
het Geldmuseum staan de vondstnaam, het totale aantal munten in de
vondst, het aantal niet-Friese munten, de tpq (terminus post quem, het eerst
mogelijke jaar van verberging van een schatvondst) volgens eerdere beschrijvingen en de nieuwe tpq aan de hand van dit artikel. Het omnummeren van de munten bleek noodzakelijk door verschuivende dateringen
en nieuw ontdekte typen. Steeds zijn achter het nieuwe nummer tussen
haakjes de door Scholten, Jacobi en Ilisch gebruikte catalogusnummers
vermeld. Met de zwarte balken onder het catalogusnummer zijn munten gegroepeerd waarvan een typologisch verband aanwijsbaar is, waaruit
een chronologisch verband verondersteld wordt: munttypen die onder
dezelfde balk gerangschikt zijn, zijn tegelijkertijd of direct na elkaar geslagen. Bij de totaaltelling onderaan de tabel zijn ook de losse vondsten
opgenomen die vr 1-1-2008 in numis zijn vermeld.
182 dig ge l g ou d
vroeg is. De beginperiode van de Utrechtse invloed ligt het meest voor de
hand en ik dateer de stukken daarom in de periode 1090-1125, iets ruimer
dan Ilisch.
De schatvondsten Arnhem 1950, Beetgum 1996 en Leeuwarden 1983 bevatten
andere niet-Friese munten op basis waarvan de tpq kan worden bepaald. Deze jaartallen bieden vervolgens houvast voor het vaststellen van
de ouderdom van de Friese typen die anders ondateerbaar zouden zijn.
Bij gebrek aan meer informatie kunnen we in alle gevallen aannemen dat
de Friese penningen ouder zijn dan de jongste andere munten in deze
vondsten. Hieruit volgt dat de schatvondst Coevorden 1991 verborgen in
of na 1324 geen toegevoegde waarde heeft voor de datering van de Friese
penningen. Na het globaal dateren en het koppelen van typologisch verwante munten in de tabel, blijken slechts type 4, 5 en 6 ongedateerd over
te blijven. Plaatsing van deze munten in de periode 1175-1225 ligt, mede op
typologische gronden, voor de hand.
Sommige vondsten bevatten meer dan n type Friese penning. Bestudering van de tabel leert dadelijk dat het niet mogelijk is om de voorkomende typen binnen een vondst naadloos op elkaar aan te laten sluiten. Steeds
weer blijken er andere typen niet in een schat te zijn vertegenwoordigd.
Waarschijnlijk moet onderscheid gemaakt worden tussen veel geslagen
hoofdsoorten en de hiervan afgeleide varianten die in kleiner aantal geproduceerd zijn. Bovendien is het mogelijk dat sommige munten vrijwel
tegelijkertijd geslagen zijn. De typen die het meest in de vondsten voorkomen, zijn 2, 3, 5, 12 en 13. Er is een onopgelost probleem blijven bestaan
met type 3. De grote schatvondst Avendorp 1892 bestaat volledig uit dit
type. Omgekeerd komt dit type niet voor in de andere grote vondsten,
waardoor de datering ervan lastig blijft. Het enige verband met andere typen wordt gegeven door de vondst Ried 2005, waar naast zeven exemplaren
van type 3 n munt van type 4 is vertegenwoordigd: nauw verwant aan
type 5, een veel in vondsten voorkomende munt. Omdat type 4 slechts n
184 dig ge l g ou d
keer in Ried voorkomt, heeft het er alle schijn van dat dit type recenter is
dan de veel omvangrijkere muntslag van type 3, die ik dateer in de periode 1125-1175. De naam Theoderik op type 7 is in verband te brengen met
Dirk van der Aare, bisschop van Utrecht (1198-1212). In vergelijking tot de
andere munten uit de periode kent dit type een opvallend afwijkende stijl,
met een iets fijnere tekening en ondubbelzinnige omschriften.
Idealiter tonen schatvondsten een logische chronologische opbouw: de
oudste typen zijn spaarzaam vertegenwoordigd, daarna groeit het aantal jongere munten tot een climax kort voor verberging, waarna van de
allernieuwste munten slechts enkele exemplaren voorkomen. Dit blijkt
niet op te gaan als het ideaalbeeld wordt toegepast op de vondsten Bartlehiem 1887, Groningen 1857, Hijum 1886 en Leeuwarden 1983. Groningen is
overigens lastig te interpreteren. Verondersteld mag worden dat het een
schatvondst is, maar mogelijk heeft Van der Chijs (1859) alleen verschillende typen en geen aantallen opgenomen. Verwachte pieken ontbreken
(zoals die van type 3) of lijken zo ver uiteen te liggen dat er van een logische opbouw geen sprake schijnt te zijn. Hijum 1886 en Bartlehiem 1887
komen grotendeels overeen. Als de munten uit deze twee vondsten in een
min of meer logische, ideale, volgorde worden geplaatst, geeft dit echter
direct problemen en bezwaren bij de andere vondsten. Bovendien vormt
186 dig ge l g ou d
1 090
Bartlehiem 1 887
Hijum 1 886
"ideale" schatvondstgrafiek
10
20
30
40
50
60
70
80
90
1 090
1
0
0
1024
79
0
0
0
0
0
0
0
11 7 5
0
0
2
0
0
0
11 7 5
6
1
1
8
1
0
Bartlehiem 1887
Hijum 1886
"ideale" schatvondstgrafiek
2
0
2
0
0
4
4
1
6
0
0
3
15
0
6
537
59
40
50
4
60
1225
0
0
1
1225
Grafiek: aantallen munten per periode van de vondsten Bartlehiem 1887 en Hijum
Angelsaksen
Duitsland
numis vondstnaam
totaal niet-
aantal Friese
Fries munten
Engeland
Nijmegen
tpq
Ierland
11
962
11
1212
1247
1247
1247
12
1268
1275
1277
1285
1021457
12
1300
Oldeberkoop 1932
totaal schatvondsten
11
10
37
22
86
totaal
48
23
96
188 dig ge l g ou d
Schotland
Tiel
Gelre
Leuven
Utrecht
Holland
Vlaanderen
Brabant
Spanje
Nederlanden
Henegouwen
Jeruzalem
Frankrijk
Beaumont
1
5
16
10
11
12
16
27
34
32
40
14
32
30
44
43
40
Tabel 3. Nederlandse schatvondsten met Friese penningen tot circa 1100. (Bron: numis)
numis vondstnaam
totaal niet-
aantal Friese
munten
Ilisch
Ilisch
20.1
20.6
Ilisch
Ilisch
20.2
21
tpq
periode
962
962
46
994
46
1013055
994
5
3
Hardenberg 1986
Ilisch
20.4
21.16
994
Ilisch
1002
1038
18+?
994
1050
14
10+?
0?
1050
1050
9+?
6+?
10
1090
1054
1090
totaal schatvondsten
190 dig ge l g ou d
54
14
20
totaal
74
16
Ilisch
Ilisch
Ilisch
Ilisch
Ilisch
21.11
21.19
22.5a
23.10
23.19.01
Ilisch
Ilisch
Ilisch 23.13.1;
Ilisch
Ilisch 23.20;
21.11-
21.19.01
Scholten 4
23.3
Scholten 5
Ilisch
Ilisch
Ilisch
Ilisch
21.14
21.19-22
23.17
23.19
1050
1068
1076
1100
1115
1090
2
2
10
11
en Noordburen 1999 van 1175 naar 1125, Hijum 1886 en Bartlehiem 1887 van
1250 naar 1225 en Groningen 1857 en Beetgum 1996 van 1250 naar 1240. Tegelijkertijd is het waarschijnlijk dat toekomstige gegevens nog tot nieuwe
verschuivingen zullen leiden. In dit artikel is getracht om de keuzes en
motiveringen duidelijk uiteen te zetten, het wachten is op een toetsing
aan de hand van meer vondstmateriaal en nieuwe inzichten.
Met dank aan Peter Ilisch en mijn directe collegas Arent Pol en Jan Stuurman voor hun waardevolle opmerkingen.
>
Literatuur:
Chijs, P.O. van der, (1859): De munten der bisschoppen, van de heerlijkheid en de stad
Utrecht, Haarlem.
Ilisch, Peter (1996): Der Fund von Prag. Folia Numismatica 8-9, 29-34.
Ilisch, Peter (2000): Die Mnzprgung im Herzogthum Niederlotharingen. Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 84-85 (2000) 1-272
Jacobi, H.W. (1984): Twee muntvondsten uit de 13e eeuw. Jaarboek voor Munt- en
Penningkunde 71, 133-144.
Menadier, J. (1898): Der Fund von Prag. Deutsche Mnzen, Berlijn, 237-268
Pol, Arent (1993): Mnzfunde und Fundmnzen der Jahrtausendwende in den
Niederlanden. In: Bernd Kluge (red), Fernhandel und Geldwirtschaft, Beitrge zum
deutschen Mnzwesen in schsischer und salischer Zeit. Sigmaringen, 189-204.
Scholten, C. (1939): De munten van Friesland van de 10e tot het begin der 14e eeuw.
Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 26 (1939) 1-55.
Wigersma Hzn, S. (1909): Muntvondsten van vroeg-13de-eeuwsche halve obolen in
Friesland. De Vrije Fries 21, 82-131.
192 dig ge l g ou d