Vous êtes sur la page 1sur 9

Essay Ethiek en Filosofie

Hogeschool Windesheim Flevoland


Chantal Ladru s1065075
B e o o r d e l e n d d o c e n t : P. v a n d e n B u r g
S B - d o c e n t : A . K r a m e r - To p
Datum: 3 juni 2015

Is er wel sprake van gelijkheid?


3 juni 2015 | door: Chantal Ladru, Pedagogiek studente te Windesheim
Flevoland.
Screening VVE kinderen
A: Het kind heeft een gewicht conform gewichtenregeling 1 van het onderwijs
(laag opleidingsniveau).
B: Het taalaanbod in het Nederlands is onvoldoende: de ouders spreken thuis
geen Nederlands.
C: Het taalaanbod is onvoldoende: de taalomgeving thuis is onvoldoende
stimulerend
D: Het kind loopt risico op een achterstand in de sociaal-emotionele ontwikkeling
(Pol en Tabak, 2014)
Op bovenstaande criteria screent Jeugdgezondheidszorg (JGZ) een kind om te
bepalen of hij/zij in aanmerking komt voor Vroeg Voorschoolse Educatie (VVE).
Wat hierbij opvallend is, is dat het opleidingsniveau van ouders (als eerst) wordt
genoemd. Waarom zou het opleidingsniveau van ouders een zwaarwegend
criteriapunt moeten zijn voor het wel of niet aanbieden van VVE aan kinderen
met een taalachterstand? Daarnaast wordt er in andere bewoording ook gedoeld
op screening van kinderen met allochtone ouders: Het taalaanbod in het
Nederlands is onvoldoende: de ouders spreken thuis geen Nederlands (Pol en
Tabak, 2014). Kinderen met allochtone ouders, zowel als kinderen met
autochtone ouders hebben kans op het ontwikkelen van een taalachterstand. Bij
het ene kind is de kans misschien groter dan bij het andere kind, maar dit
betekent naar mijn mening niet dat de screening gefocust moet zijn op de
achtergrond van ouders.
Tegenstrijdig
De meeste gemeenten kiezen ervoor om de nieuwe gewichtenregeling te
hanteren. Deze gewichtenregeling bepaalt het totaalbedrag dat de school/opvang
ontvang voor het verzorgen van onderwijs, bijvoorbeeld in de vorm van VVE.
Hierbij is het opleidingsniveau van ouders bepalend voor het gewicht, oftewel
bepalend voor hoeveel geld er wordt toegekend voor een achterstandsleerling.
Echter, er zijn ook gemeenten die ervoor kiezen om de oude gewichtenregeling
te hanteren waarbij er ook wordt gekeken naar de etnische achtergrond van het
kind (NJI, 2013).
Daarentegen, staat het benaderen van mensen op basis van sociaaleconomische
1 Gewichtenregeling bepaalt het totaalbedrag dat de school/opvang ontvang
voor het verzorgen van onderwijs op basis van het hoogst genoten onderwijs van
ouders.

status en etniciteit in strijd met de doelstelling van het achterstandsbeleid dat


erop gericht is om de prestaties van ALLE kinderen in een achterstandsituatie te
verbeteren. Dus, aan de ene kant spreekt de VVE over gelijkheid, maar aan de
andere kant spreekt de VVE over onderscheid maken. Nu is de vraag of alle
kinderen en ouders inderdaad gelijkwaardig behandeld moeten worden en dus
gelijke VVEs programmas moeten krijgen of dat er onderscheid gemaakt moet
worden ter erkenning van de diversiteit?

Ik persoonlijk erken dat de sociaaleconomische status en de etniciteit van de


mens een rol speelt in de talige ontwikkeling van een kind. Zo toont het Centraal
Bureau voor de Statistiek (2015) bijvoorbeeld dat in 2010, 13% van alle
leerlingen binnen het primair onderwijs achterstandsleerlingen waren, waarvan
maar liefst 11% toebehoort aan de groep culturele minderheid.
Desondanks vind ik dat deze criteria niet zo zwaar zou moeten wegen als dat het
doet. Bovendien bepalen deze criteria of een kind wel of niet in aanmerking komt
voor de VVE en in hoeverre de ouder(s) het programma voor hun kind moeten
meebetalen. Maar dit roept wel de vraag op waar moet er dan naar gekeken
worden? De gemiddelde ontwikkeling van een kind en deze als richtlijn
aanhouden voor het labelen van achterstandskinderen?
Erkenning diversiteit vs. erkenning gelijkheid
Van Heijst (2006) benoemt dat onzekerheden niet los te zien zijn van de mens en
zijn uniciteit. De maatschappij weet zich echter geen raad met deze
onzekerheden, en probeert onzekerheden te controleren door deze te kaderen
met gebruik van richtlijnen en protocollen. Hierin gaat een probleem schuil,
namelijk zoals Van Heijst dit noemt, ontmenselijking. Hiermee bedoelt hij dat
iedereen uniek is en dat geen een mens te vergelijken valt met de ander. Hieruit
kan dus gezegd worden dat er eigenlijk geen gebruik gemaakt kan worden van
richtlijnen of een screeningsprofiel. Ieder mens is namelijk anders, ongeacht
welke achtergrond.
Ook de Brabander (2013) spreekt over onderscheid maken. Hij benoemt dat de
samenleving normen hanteert waarbij er onderscheid wordt gemaakt tussen wel
of niet volwaardig burger zijn. Op basis van een norm bepalen wij namelijk
wanneer iets afwijkt van de rest en wanneer iemand gecorrigeerd moet worden.
Wanneer je afwijkt van de norm geeft dit dus het idee dat je daarmee ook als
afwijkend wordt beschouwt. Kant (1978) beschreef in zijn Grondslagen van de
ethiek dat ons handelen niet gerechtvaardigd kan worden door te verwijzen naar
de heersende opvattingen en afgesproken regels, omdat deze te willekeurig zijn.
Over tien jaar tijd kunnen de heersende opvattingen van nu gezien worden als
gedateerd en niet passend binnen de huidige maatschappij. Net zoals het
homohuwelijk vroeger werd beoordeelt als abnormaal, terwijl het homohuwelijk
nu wettelijk gezien als normaal wordt beoordeelt. Zo kunnen de normen voor het
in aanmerking komen voor het VVE-programma over enkele jaren als gedateerd

beschouwt worden. Bovendien bepalen de huidige normen wanneer iemand


gecorrigeerd moet worden, bijvoorbeeld kinderen met een taalachterstand wiens
ouders laagopgeleid zijn en niet voldoende Nederlands spreken. Dit geeft de
boodschap aan ouders met een lage opleiding dat zij abnormaal zijn. En is dit de
boodschap die wij als maatschappij moeten meegeven aan ouders? Of moet het
VVE-programma zich simpel gezegd begrenzen tot alle kinderen met een
taalachterstand, zodat mensen de erkenning krijgen allen gelijk te zijn en niet
minder waardig te zijn dan hun medemens.?
Daarentegen dient er rekening gehouden te worden dat wanneer de toegang tot
een voorziening in principe voor iedereen gelijk wordt, het gevolg hiervan kan zijn
dat voorzieningen onbetaalbaar worden. Zo leidt het gelijkheidsdenken ertoe dat
de doelstellingen van de verzorgingsstaat niet geactualiseerd kunnen worden
(RMO, 2004). Want wanneer alle kinderen met een taalachterstand gebruik
mogen maken van het VVE, dan kan er op andere vlakken gekort worden
(verwijderen/verminderen van de basisbeurs, de pil uit het basispakket,
verwijdering thuiszorg ouderen, etc.). Als hierbij de gevolgenethiek in
beschouwing wordt genomen, dan zou gezegd kunnen worden dat de beste
keuze, de keuze is waarmee de meeste mensen tevreden zijn gesteld (Ebskamp,
2012). Aan de ene kant, als de VVE beschikbaar wordt voor alle
achterstandskinderen (op taal en sociaal-emotioneel gebied), dan wordt er op
bredere schaal een probleem aangepakt. Hierbij hebben veel kinderen baat bij en
tegelijkertijd worden er kansen gecreerd voor deze kinderen. Maar hierbij is het
risico dus dat andere mensen, op een misschien grotere schaal, hieronder
moeten lijden doordat bijvoorbeeld de zorgpremie duurder wordt. Aan de andere
kant, als de VVE zijn huidige gang van zaken voortzet, behoudt het zijn
gerichtheid en is er meer aandacht voor kleinere groepen achterstandskinderen.
Echter, ook hierbij zit een risico verbonden, namelijk dat hierdoor veel kinderen
die buiten het screeningsprofiel vallen, niet in aanmerking komen voor een
programma dat hen meer kansen biedt voor verdere scholing.
Nog een argument dat aan het denken zet, is die van onderwijssocioloog Jaap
Dronkers (2010).
Hij schrijft namelijk dat de prestaties van leerlingen (autochtonen en allochtonen)
beter zijn bij een hoger gemiddeld opleidingsniveau. Hieruit kan geconcludeerd
worden dat het opleidingsniveau van ouders een rol speelt in de ontwikkeling van
het kind. Ook schrijft hij dat n aanleg en ouderlijk milieu, de sociaaleconomische
samenstelling van scholen van invloed is op ongelijke onderwijskansen. Volgens
Dronkers benvloedt een gemengde etnische schoolsamenstelling de
schoolprestaties van gelijkwaardige leerlingen negatief, ook als rekening wordt
gehouden met sociaaleconomische schoolsamenstelling. Oftewel,
sociaaleconomische status en etniciteit zijn factoren die meewegen in de
ontwikkeling van het kind. Dit te hebben gelezen, ondervind ik dat het lastig om
kinderen te benaderen als individu, omdat er meer gekeken wordt naar groepen
en hoe wij mensen kunnen classificeren. Net als hoe de VVE mensen screent voor
het wel of niet in aanmerking komen voor het programma.

Object in de zorg of individueel mens?


Ebskamp (2012) beschrijft in Basisboek: Beroepsethiek voor Social Work de visie
van de beginselenethiek waarin hij beschrijft dat een hulpverlener zijn clint nooit
alleen als een object van zorg mag zien, maar als een persoon met verschillende
eigenschappen en behoeften. Dit staat in contrast met het classificeren en het
screenen dat wordt gedaan door, en voor het VVE. Hierbij wordt namelijk niet
gekeken naar de persoon zelf en zijn eigenschappen. Er wordt gekeken naar een
profiel dat is geschetst waaraan een kind moet voldoen, gekeken naar wat de
regels die ons opgelegd worden hierover zeggen. Het handelen in dit geval wordt
veroorzaakt door factoren buiten onszelf. Anders gezegd, er is geen sprake van
bewegingsvrijheid waardoor er naar mijn mening geen ruimte is voor erkenning
van de kinderen met een achterstand die buiten de doelgroep vallen.
Dit is toch niet de manier hoe wij kinderen n hun ouders willen behandelen? Als
een object in de zorg en niet als een individu met elk andere behoeften en
eigenschappen?
Dit doet mij denken aan wat Michel Foucault in 1984 beschreef over het denken
van de mens en de maatschappij. Hij schreef dat denken niet veel waard is
wanneer het alleen gericht is op het opdoen van kennis. Hij benoemt dat het
belangrijk is om te blijven denken over het denken. Oftewel mensen moeten zich
niet laten voorschrijven wat te doen, maar denken over andere mogelijkheden.
Normatieve kaders moeten namelijk niet als vanzelfsprekend gezien worden. In
het geval van het VVE-programma, is het misschien in ieders belang om te kijken
naar nieuwe mogelijkheden tot de benadering van de doelgroep. Bovendien is
het belangrijk om te blijven denken over nieuwe mogelijkheden om te blijven
verbeteren.
Wat telt zwaarder?
Nu is de vraag: Wat telt zwaarder? Willen wij de diversiteit van de mens
erkennen, maar zo onderscheid maken en mensen het gevoel geven dat zij
anders zijn dan normaal. Of willen wij erkenning van de gelijkheid van de mens,
maar zo iedereen over n kam scheren en daarbij de uniciteit van de mens uit
het oog verliezen?
Het antwoord op deze vraag is helaas niet simpel. Er weegt zoveel mee om
simpel gezegd n richting op te gaan. Ik blijf bij mijn punt dat het VVE-beleid het
opleidingsniveau te zwaar meeweegt.
Een lage opleiding betekent naar mijn mening niet per definitie dat een kind met
een achterstand waarvan zijn ouders laag opgeleid zijn meer recht heeft op
ondersteuning, dan een kind met een achterstand waarvan zijn ouders hoog zijn
opgeleid. Bovendien, wie bepaalt wanneer iemand hoog- of laagopgeleid is? Ik
kan ook niet teruglezen waar hier de grens ligt. Natuurlijk erken ik het feit dat
factoren als opleiding ouders, milieu, sociaaleconomische achtergrond en
afkomst een rol spelen in de taalontwikkeling van een kind. Toch vind ik een
screeningsprofiel te bekrompen. Zoals eerder beschreven heeft elk mens zoveel
verschillende eigenschappen en behoeften. Deze kunnen niet gekaderd worden
aan de hand van een screeningsprofiel en procedures die vanaf bovenaf zijn

opgelegd. Desondanks beschouw ik een richtlijn wel als nodig, maar de toeleiding
naar de VVE zoals deze nu is, is te beperkt. Bovendien, is het beleid van de VVE
erop gericht om de situatie van alle achterstandskinderen te verbeteren. Alle
achterstandskinderen is hoogstwaarschijnlijk te hoog gegrepen, maar ter
erkenning van de diversiteit zal er meer gefocust moeten worden op sociaalemotionele factoren, de cognitieve ontwikkeling, en individuele behoeften, dan
bijvoorbeeld de opleidingsachtergrond van ouders. Met hierbij slechts een richtlijn
aan te houden. Elk mens is tenslotte toch uniek en valt niet te kaderen?

Chantal Ladru

Bronnenlijst
Brabander, R. de (2013, 2e druk). Van gedachten wisselen: filosofie en ethiek
voor zorg en welzijn.
Bussum: Coutinho.
Centraal Bureau voor de Statistiek (2015). Statline: (Speciaal) basisonderwijs;
culturele minderheden, (achterstands)leerlingen. Geraadpleegd 3 mei 2015.
http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=37846sol&D1=0,1121&D2=0&D3=a&D4=0,4,9,14,19,l&VW=T
Dronkers, J. (2010). Positieve maar ook negatieve effecten van etnische
diversiteit in scholen op onderwijsprestaties? Een empirische toets met
internationale PISA-data. Maastricht: Maastricht University.
Ebskamp, J. (2012, 2e druk). Basisboek beroepsethiek voor social work.
Amersfoort: ThiemeMeulenhof

Heijst, A. van (2006). Menslievende zorg. Een ethische kijk op professionaliteit.


Kampen: Klement
Kant, I. (1978). Grondslagen van de ethiek. Amsterdam/Meppel: Boom
Foucault, M. (1984). Het gebruik van de lust. Geschiedenis van de seksualiteit 2.
Nijmegen: SUN.
Nederlands Jeugdinstituut (2013). Voor- en Vroegschoolse Educatie: Doelgroep.
Geraadpleegd 24 april 2015.
http://www.nji.nl/Doelgroep-voor--en-vroegschoolse-educatie
Pol, C. & Tabak, M. (2014) Werkproces sluitende aanpak toeleiding naar VVE.
RMO (2004) Verschil in de verzorgingsstaat. Over schaarste in de publieke sector.
Den Haag (www.adviesorgaan-rmo.nl/)

Beoordelingscriteria essay Ethiek en filosofie

Naam student: C. Ladru


Studentnummer: s1065075

Max.
score

Score
stud.

Voorwaardelijk:
Het essay bevat een stelling uit de beroepspraktijk.
Het essay is in correct Nederlands geschreven met
bronvermelding, die voldoet aan de APA richtlijnen.

Voldaan/Niet voldaan

Het essay bevat minimaal 2000 en maximaal 2200


woorden .

Voldaan/Niet voldaan

Voldaan/Niet voldaan
1. Het essay bevat minstens twee (onderbouwde)
argumenten voor de stelling.

10

2. In het essay worden minstens twee tegenargumenten


passend bij de stelling genoemd en weerlegd.

10

3. De student baseert het essay op inzichten uit de


beroepsethiek (min. 2). Deze inzichten zijn helder
beschreven en passend in de tekst verwerkt.

20

4. De student baseert het essay op inzichten uit de


filosofie (min. 2). Deze inzichten zijn helder
beschreven en passend in de tekst verwerkt.

20

5. De student verwerkt het eigen standpunt (t.a.v. de


stelling/de theorie) in het essay.

10

6. In het essay wordt een (onderbouwd)


antwoord/conclusie gegeven op de stelling.

10

7. Het essay is pakkend/overtuigend geschreven.

10

8. De inhoud van het essay is consistent (stelling,


argumenten voor en tegen, conclusie sluiten op elkaar
aan).

10

Totaal:

100

Het door de student gehaalde aantal punten bepaalt het cijfer: bijv. 62 punten =
6,2
Weging: Voldoende is 55 punten en meer

Voorwaarden:
Wanneer aan bovenstaande voorwaarden niet wordt voldaan, kan het een reden
zijn dat het verslag niet wordt nagekeken.
Aanvullende feedback:

Naam student:
Beoordelaar:
Handtekening:

Vous aimerez peut-être aussi