Vous êtes sur la page 1sur 14

Historisch redeneren:

Week 1
Studievragen paragraaf 1.1:
1. Noem twee beperkingen waarmee een historicus te maken
krijgt bij het vaststellen van waarheden over het verleden.
Een historicus kan niet via eigen waarnemingen vaststellen hoe iets in
elkaar zit.
Hij moet het doen met overblijfselen, zoals voorwerpen, gebouwen,
geschriften of herinneringen van mensen die iets hebben meegemaakt.
2. Leg in eigen woorden het verschil uit tussen het verleden en
geschiedenis.
Het verleden heeft altijd plaats gevonden. Geschiedenis gaat echt een
stap verder dat iets ook bevestigd moet worden naar waarheid. Er moet
dus iets bestaan om te bewijzen dat het echt heeft plaatsgevonden.
3. Op welke wijze spelen natuurverschijnselen wl een rol in de
geschiedenis, en op welke wijze spelen zij gn rol?
De natuurverschijnselen spelen wl een rol als deze een bepaalde
invloed had op de menselijke samenleving. De natuurverschijnselen
spelen dus gn rol als deze geen betrekking heeft op het verleden van
de menselijke cultuur.
4. Waarom moet geschiedenis steeds opnieuw worden
geschreven? Betrek Huizingas definitie van geschiedenis in
het antwoord.
Het perspectief van het heden verschuift. Zo vonden we het eerst
normaal dat een vrouw puur en alleen ter ondersteuning was voor
de man. Nu wordt daar echt ook heel anders naar gekeken. Huizinga
zegt dat je naar een groter geheel moet kijken om de geschiedenis
te begrijpen.
5. Welke opties zijn er voor het kiezen ven het begin van de
geschiedenis? Leg uit welke optie waarschijnlijk de voorkeur
verdient.
Het begint bij het ontstaan van menselijke cultuur. Hier s echter ook
het twijfelpunt; is dat de homo sapiens of ook al andere
mensachtigen? Toch heeft de voorkeur dat het geschreven bronnen
zijn.
Paragraaf 1.2.
1. Leg uit wat bedoeld wordt met historisch denken.
Een historicus zal rekening moeten houden met de
eigenaardigheden van vroegere tijden, al is het maar omdat die
tijden weinig lijken op de tijd waarin hij zelf leeft. Het onderscheiden
van voorbije tijden van de eigen tijd is typerend voor historisch
denken.
2. Welke ontwikkelingen in de Europese geschiedenis rond
1800 hebben het ontstaan van het historisch denken
bevorderd? Betrek ook de theorie van Koselleck in het
antwoord.
Tijdens het ontstaan van de industrile revolutie en de verlichting
ging de menselijke ontwikkeling sneller en sterker vooruit dan de
voorgaande jaren. Door bijvoorbeeld de komst van machines,

industrile revolutie, was de horizon van verwachting lastiger te


voorspellen dan voorheen. Je wist niet wat er over een jaar was
uitgevonden. Het hele sociale stelsel werd anders. Ging je voorheen
werken op het land van je ouders of in de leer bij je vader; moest je
nu opeens naar school.
3. Waardoor ontstaat de neiging tot periodiseren?
Er is behoefte om de verschillende tijde, eeuwen, inzichtelijk te
maken met de kenmerken die bij die typerende tijd horen.
4. Leg uit dat er samenhang bestaat tussen periodiseren en
gevoel voor anachronisme.
Het is heel makkelijk om bepaalde kenmerken van nu te plaatsen in
bijvoorbeeld een romeinse context. Of zoals we nu bijvoorbeeld de
renaissance zien; de wedergeboorte van de oudheid.
5. Wat wordt bedoeld met historische distantie?
Het gevoel van stand, van een onoverbrugbare kloof tussen de
eigen wereld en de wereld van het verleden waarover het gaat.
6. Wat wordt bedoeld met contingentie? Waarom ligt het voor
de hand dat historisch denken aandacht vestigt op
contingentie?
Contingentie: Gebeurtenissen en ontwikkelingen in de menselijke
samenleving hebben vaak een grillig en onvoorspelbaar verloop. Dit
toeval wordt dus aangeduid met Contingentie. Ik denk dat het voor de
hand liggend is omdat we veel actualiteiten kunnen relativeren met
gebeurtenissen uit de geschiedenis. Hierdoor is er een soort grijs
gebied die de vergelijking makkelijk kan maken.
7. In figuur 1. Staan de kernbegrippen van historisch
bewustzijn in tweetallen gerangschikt. Leg per tweetal uit
waarom de begrippen bij elkaar horen.
Chronologie en Periodisering: De tijd loopt eenmaal door. Het is
handig om een bepaalde periode af te bakenen waardoor het
duidelijk is wat kenmerkend is geweest voor die periode.
Generaties en Overblijfselen: Generaties lopen in elkaar over en
hierdoor wordt bepaalde kennis ook overgedragen. Zoals
bijvoorbeeld een koffiemolen als overblijfsel. Dit object was zijn
betekenis verloren als er niemand was geweest die het kon
uitleggen.
Anachronisme en Contingentie:
Het Anachronisme verbied eigenlijk om hedendaagse ontwikkeling
terug te plaatsen in de geschiedenis. Contingentie zorgt er echter
voor dat we de periode laten voor wat het is en het zo min mogelijk
toe schrijven aan toevallige andere gebeurtenissen. Bekijk de tijd op
zichzelf, zonder waardeoordeel.
Werkmateriaal vragen:
1A. Wat is volgens de theorie in paragr. 1.1 ook alweer het
verschil tussen verleden en geschiedenis?
Het verleden heeft altijd plaats gevonden. Geschiedenis gaat echt een
stap verder dat iets ook bevestigd moet worden naar waarheid. Er moet
dus iets bestaan om te bewijzen dat het echt heeft plaatsgevonden.

1B. Tuchman: ik was er. Leg uit dat Tuchman hier geen
onderscheid maakt tussen verleden en geschiedenis.
Tuchman gaat met deze stelling ervan uit dat iets ook plaats kan hebben
gevonden zonder dat hiervan bevestigingen zijn als documenten of
artefacten die bij kunnen dragen aan een bepaalde gebeurtenis.
1C. Doordat Tuchman dit onderscheid niet maakt, komt ze met
haar redenering in de problemen. Leg dit uit.
In principe legt ze de vraag anders uit en kijkt ze naar het grotere geheel.
Het gaat dus niet meer om de boom zelf maar om de omgeving. Hoe heeft
die last hiervan ondervonden en zoekt ze dus toch naar bepaalde bewijzen
van de gebeurtenis.
2. Volgens E.H. Carr kunnen feiten niet onafhankelijk van de
historicus bestaan, maar Tuchman is het daarmee fundamenteel
oneens. Wie heeft er het meest gelijk?
Voor mij persoonlijk kijkt Carr meer filosofisch naar de vraag en Tuchmen
meer naar de bewijzen. k vind het echter zeer lastig om het echt met
iemand eens te zijn. Ik voel wel meer voor de stelling van Tuchman. Als
iets is gebeurt dan is het ook echt gebeurt. Het helpt alleen wel als
bepaalde aspecten gedocumenteerd zijn om het besef te hebben dat iets
ook echt heeft plaatsgevonden.
3. In paragraaf 1.1 wordt geschiedenis omschreven als het
verleden van de menselijke cultuur Is Tuchman het met deze
definitie eens? Waaruit blijkt dat?
Tuchman pakt het breder op en betrekt zowel de natuur als de menselijke
culuur hierbij. Zoals het voorbeeld van de boom. Is de omgeving hierdoor
verandert? Ja of nee en hoe verhoudt zich dit dan met het bewijs dat dit is
gebeurd?
Tekst 2.
Vragen:
1. Morris kent grote betekenis toe aan de geografie en
definieert geschiedenis als een zijzat van de biologie. In
hoeverre is dat in strijd of in de overeenstemming met de
omschrijving van geschiedenis die in 1.1 gegeven wordt?
2. In paragraaf 1.4. wordt het praktische nut van geschiedenis
niet gezocht in de mogelijkheden om de toekomst te
voorspellen. Morris denkt daar kennelijk anders over. Weeg
beide redeneringen tegen elkaar af: aan welke argumentatie
geef je de voorkeur en waarom?
Ik kan me heel erg vinden in wat Morris zegt. Het feit dat de mens
qua gedrag niet zo zeer verandert zorgt er voor dat bepaalde
gebeurtenissen blijven gebeuren ondanks dat we nu misschien
beter zouden moeten weten. Ik snap ergens ook dat de
gebeurtenissen die in de geschiedenis plaats hebben gevonden los
staan van de toekomst.

3. Morris lijkt van mening te zijn dat individuele beslissingen


van mensen() geen doorslaggevende rol spelen in de
geschiedenis. Welk belang hecht hij dus aan de rol
contingentie in de geschiedenis?
Morris maakt wel de vergelijking van het heden naar het verleden.
Als een soort parallel terwijl de contingentie ons heeft geleerd dit los
van elkaar te bekijken om eventuele anachronisme te voorkomen.

Voor de Powerpoint
In Amsterdam waren er tijdens de reformatie zon 70 schuilkerken.
Ondanks dat er veel wordt gedacht dat deze geheim waren, waren
ze vaak bij iedereen bekend. Het werd echter gedoogd omdat de
katholieken ook van economisch belang waren.
toevoegen aan historisch denken voorbeelden studenten.
Oranje blagne blue.
Deze vlag wordt veelal gekoppeld aan het NSB verleden in
Nederland. Hierdoor is de Nederlandse vlag ook uiteindelijk
verandert naar rood-wit-blauw zoals wij die nu kennen. Het is echter
zo dat deze vlag, Prinsenvlag, vanaf 1587 in gebruik was voor de
Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
2.:
4. Het laatste avondmaal van Leonardo DaVinci wordt gezien als een
van zijn meesterwerken. Toch blijkt het niet helemaal te kloppen met
het echte laatste avondmaal van Jezus en zijn apostelen. Zo zou er
nooit zon soort tafel gebruikt zijn en zou de ambiance van het
afgebeelde anders hebben plaatsgevonden.
5. Week 2
Studievragen: 1.3
1. De vier redeneerwijzen zijn pas historisch als er rekening
wordt gehouden met de complicaties die voortvloeien uit de
tijdsafstand tussen heden en verleden. Leg uit welke
problemen een historicus kan tegenkomen als hij:
Gegevens verzamelt; het is lastig om te kijken wat de schrijver
voor een achtergrond had. Had hij zelf ergens baat bij om iets
op te schrijven?
gegevens ordent; ga je voor de chronologie of kijk je naar het
meest interessante aspect en werk je daar omheen?

verklaringen opstelt: Het is lastig om de ware motieven van de


mensen te achterhalen. Wat in het heden logisch lijkt hoeft
niet ook in het verleden logisch te zijn gevonden.
zich beelden over het verleden vormt; Dit is erg lastig omdat
je altijd afstand moet nemen en de tijd op zichzelf moet
bekijken.

2. Leg aan de hand van het voorbeeld van (het beeld van)
gouverneur Faubus en het voorbeeld van de
onderontwikkeling van Afrika uit welk verband er kan
bestaan tussen verklaren en beeldvormen
Ik heb het idee dat hier vrij snel sprake is van anachronisme en
contingentie. Periodes worden naar elkaar toe gerelativeerd en er is
zeker bij Faubus sprake van toeval dat zijn beveiliging daar ter
plekke is.
In beide gevallen verstoord de beeldvorming de verklaring.
Verklaring voor onderontwikkeling van Afrika; door uitbating niet
verder ontwikkeld.
3. Wat zou in de analyses van een historicus eerst moeten
gebeuren: het geven van een verklaring of het geven van
een interpretief beeld? Waarom?
Zelf zou ik gaan voor een interpretief beeld. Je vult namelijk
onbewust aspecten in van een historische gebeurtenis. Je gaat
denken als de persoon die je onderzoekt maar je zult hem of haar
nooit zijn. Daarom denk ik dat een verklaring alleen gegeven kan
worden als er ook genoeg documenten beschikbaar zijn die de
verklaring kunnen ondersteunen en uiteindelijk bevestigen. Er is een
reden waarom we wl de gedachtegang van Hitler weten maar
bijvoorbeeld niet die van Toetachamon.
Studievragen 1.4
1. Leg uit waarom het gebruik van het vb van de VOCmentaliteit niet voor de hand ligt als men historisch denkt
en redeneert.
Omdat de menselijke cutluur zo verandert is dat je niet meer kan
spreken van wij als in wij Nederlanders tijdens de VOC die tijd
is te ver weg, het is geschiedenis, en wij zijn nu andere mensen
dan zij tijdens de 17e eeuw.
2. Wat wordt bedoeld met pragmatische opvatting van het
verleden? Welk effect heeft historisch denken hierop?
Pragmatisch denken: fouten die in het verleden gemaakt zijn, zou
geleerd kunnen worden het in de toekomst anders te doen. Dat je
erg snel een contigentie maakt?

3. Welk effect heeft historisch denken op politieke


machtsaanspraken die op geschiedenis worden
gebaseerd?
Het effect kan hebben dat geschiedenis als een soort wet wordt
gehanteerd en dat soort wetmatigheden bestaan juist niet bij
geschiedenis. Het kan wel zo zijn dat geschiedenis een soort
geweten is.
Pragmatisch denken: fouten die in het verleden gemaakt zijn, zou
geleerd kunnen worden het in de toekomst anders te doen.
4. Waarom kan historisch denken mensen minder vatbaar
maken voor ideologische en totalitaire boodschappen?
Ik denk omdat mensen altijd wel een weet of feitje uit de
geschiedenis erbij kunnen betrekken. Zoals bijvoorbeeld het
communisme. Op papier klinkt dat erg als een mooie idealistische
wereld. Het ligt maar net aan de leider hoe dit daadwerkelijk
uitpakt.
5. Hoe kan historische kennis leiden tot verheldering van
het hedendaagse bestaan?
Het kan ons herinneren aan een situatie die aangepast moet worden
om het resultaat anders te krijgen.
6. De historicus Emmer sluit zich tot op zekere hoogte aan
bij de opvattingen over de geschiedenis en de toekomst
zoals ze in deze paragraaf worden besproken. Leg dat uit.
Emmer probeert de geschiedenis in een context te plaatsen en
daaruit kan je bepaalde aspecten herleiden. Zoals het westen is niet
door de gehele geschiedschrijving het rijkste gedeelte van de wereld
geweest. Met dat gegeven in je achterhoofd bestaat er dus een kans
dat de welvaart van het westen verandert en dus ooit ook weer op
de achtergrond kan raken.
Werkmateriaal
Tekst 1
1. Ga na of en op welke plaatsen je de fasen verzamelen,
ordenen, verklaren en beeldvormen erin herkent.
Verzamelen: Zoeken naar de primaire bronnen, verslagen van direct
betrokkenen die het dichtst bij de feiten stonden.
Ordenen: Baseren op andermans weergave van de feiten Ruis kan
ontstaan.
Verklaren: Historicus maakt een selectie uit de achterhaalde
gegevens, gebaseerd op wat naar zijn oordeel relevant is voor het
verhaal. Inzicht krijgen en verschaffen in de belangrijkste gegevens
en ontwikkelingen.
Beeldvormen: selecteren en interpreteren.
2. Geeft de tekst aanleiding tot belangrijke aanvullingen of
wijzigingen van het onder de noemer van verzamelen,
ordenen, verklaren en beeldvormen. Geschetste beeld in
paragraaf 1.3.?

Het idee van interpreteren vind ik wel een hele lastige en


onoverkoombare bij beeldvormen. Hierdoor lijkt het mij dat je toch
bepaalde aspecten zelf gaat invullen terwijl je er eigenlijk geen
verklaring voor hebt. Hierdoor kan je het heden toch per ongelijk
koppelen aan de geschiedenis.
Tekst 2
1. Welke functies vervult geschiedenis volgens Van Deursen in
de samenleving? Vergelijk dat met wat er over het nut van
historisch denken wordt gezegd in paragraaf 1.4.; welke
verschillen en overeenkomsten zijn er?
Woorden die later een betekenis kregen worden nu gebruikt om bepaalde
historische, politieke bewegingen betekenis te geven?
2. Wat zegt van Deursen over de wijze waarop
geschiedschrijving is gekoppeld aan vooruitgangsgeloof? Leg
een verbinding met contingentie.
..Kijk op het verleden toch een zekere verwantschap met de vanouds
meer gebruikelijke, namelijk om in het verleden de rechtvaardiging te
zoeken van wat wij hebben verworven of hopen te bereiken. Als we
weten waar de geschiedenis naar toe gaat, helpt dat ons zicht op de
ontwikkeling te krijgen en hoofd- en bijzaken helder te onderscheiden.
Hierin merk je dus dat contingentie heel makkelijk is om over te
struikelen. Een historische gebeurtenis dat toevallig, contigentie, lijkt
op een hedendaagse wordt onbewust aan elkaar gekoppeld om zo een
verklaring te krijgen.
3. Waarom zijn we volgens Van Deursen verplicht om de
waarheid over het verleden aan het licht te brengen? Ben je
het met hem eens dat dat een belangrijk argument is?
?
4. Wat wil van Deursen duidelijk maken met het verhaal over
Jasperina de Jong?
Dat zij twee lossen aspecten, misschien wel feiten, aan elkaar
koppelt terwijl deze niet in dezelfde context plaatsvonden.
2.3

2.4
1. Welk bezwaar kleeft er aan Beckers redenering over feiten?
Het valt niet te bewijzen dat het daadwerkelijk is gebeurd of dat het in
iemand zijn of haar hoofd heeft afgespeeld. Het probleem van de
redenering is dat geen onderscheid wordt gemaakt tussen wat in het
verleden is gebeurd en wat historici daar later over beweren.

2. Waarom is het zo belangrijk om onderscheid te maken tussen standen


van zaken in het verleden en uitspraken daarover (feiten)? Noem 2:
1. Woorden zijn niet neutraal. Wij moeten ons realiseren dat
we dus aan het denken zijn.
Je moet je voortdurend realiseren dat je hier en nu aan het nadenken bent
over iets wat toen heeft plaatsgevonden. En dat is lastig. Je maakt er zelf
een historische film van. Je doet dat aan de hand van bronnenmateriaal.
Je realiseert je dat dat andere mensen zijn dan wij.
3. Feiten zijn uitspraken die 'waar' zijn. Leg uit op welke manieren het
waarheidsgehalte van feiten aangetoond kan worden.
Feiten verwijzen naar de bronnen die gebruikt zijn om tot een bepaalde
conclusie te komen. Ooggetuigen kunnen bijvoorbeeld worden
ondersteund door documenten die een bepaalde gebeurtenis beamen of
juist tegenspreken.
4. Leg aan de hand van een zelfgekozen voorbeeld uit wat bedoeld wordt
met de coherentietheorie van de waarheid.
Coherentietheorie: Uitspraken zijn waar als ze op logische wijze
samenhangen met andere uitspraken.
Alle kanten wijzen naar bijvoorbeeld dezelfde dader.
5. Bedenk een voorbeeld van een feit en een vb van een uitspraak die
geen feit genoemd kan worden.
De tekst over Churchill.
Blz 162
Soorten bronnen:
Geschreven bronnen : Pamfletten etc
Ongeschreven: Gereedschappen, wapens, cultuurlandschappen en foto's
Ongepubliceerd: Niet voor de openbaarheid bestemd
Gepubliceerd: Breed publiek te informeren
Ongepubliceerde bronnen: Archieven van personen en archieven van
instanties.
Ongeschreven bronnen: de afbeeldingen
1.A --> De bronnen lijken veelal toe te behoren bij de ongepubliceerde
bronnen; een soort archief van een persoon. In ieder geval tekst 1.
Tekst 2. Bijna ongepubliceerd. Het is een weergave van de werkelijkheid
die mensen misschien niet willen weten.
Tekst 3. Boek, bijna archiefachtig.
Tekst4.Gepubliceerd en openbaar
B. De teksten kunnen op verschillende manieren worden
genterpreteerd;tekst 1 geeft een weergave van iemand die nooit met de

behandeling van slaven te maken heeft gehad. Terwijl tekst 3 duidelijk


vanuit de kern geschreven is.
2?
3. Van Lier geeft aan dat hij heeft gekeken naar de beschikbare gegevens,
het kan dus ook zo zijn dat bepaalde gegevens niet beschikbaar zijn om
hem een nog beter beeld te geven over de gang van zaken destijds.
Daarbij geeft de volgende zin: Het is buitengewoon moeilijk om op grond
van de publicaties uit vroeger tijd een zuiver oordeel te vormen over de
toestand van de slaven en de wijze waarop zij door de blanke meesters
werden behandel...Het beeld.. is voornamelijk ontstaan onder de invloed
van de literatuur van de voorstanders van afschaffing van de
slavernij....De herinnering aan de slavernij leeft vooral voort in een reeks
gruwelverhalen over de wrede behandeling, die sommige meesters hun
slaven lieten ondergaan...Het zou buitengewoon gevaarlijk zijn om op
grond van excessen, (..) tot een beoordeling der slavernij te komen... etc.
4. Ikzelf neig naar Hoe representatief dit is. Gebeurde dit dagelijks of was
dit een uitzondering op de andere gruwelheden.
5. Gezien de teksten en de tijd waarin deze zijn geschreven kan ik niet
anders concluderen dan dat de slaven in Surinamen wreed werden
behandeld door hun meesters. Niet alleen concluderend vanuit de
persoonlijke teksten van Kals en de Kom maar ook zeker vanuit het
slavenregelement uit 1777.
blz 165.
Primaire bronnen: Uit de tijd zelf
Secundaire bronnen: Naderhand geschreven
1.tekst 1: Primair
Tekst 2. Primaire maar door de lichte bewerking deels ook secundair?
Tekst 3. Primair
2.
Tekst 1. Door de tolheffing op wol op te heffen en dat dit 10 jaar lang zal
gelden.
Tekst 2. Het ging slecht. De soldaten zelf zagen ook steeds minder het nut
ervan in om te vechten voor de ijdele generaals.
Dat je als 45 jarige te oud bevonden was om nog deel te nemen aan het
leger.
Tekst 3. Geen enkele getrouwde vrouw is ontslagen die allen stuk voor
stuk een man hebben die werk heeft. En dus de baan het minst nodig zou
hebben. En dat de National Recovery Act er niets aan doet om de situatie
beter te maken.
3. Het stoppen van de tolheffing op wol: het is een verdrag die ook nog
eens officieel gezegeld is. (tekst 1)

Tekst 2: 45 jaar is te oud voor militaire dienst. Al zijn er blijkbaar wel


vrijwilligers die ouder zijn?
4. Dat is tekst 1. Het is een officile oorkonden die ook nog eens gezegeld
is. Daarbij zijn de andere teksten uit persoonlijk oogpunt geschreven.
Hierbij kan je natuurlijk je emotie boven je ratio laten gaan en daardoor
kan er een vertekend beeld ontstaan.
3.1
1.Wat is de relatie tussen traditie en verandering?
Volgens Marx vinden veranderingen nooit in het luchtledige plaats maar
altijd tegen de achtergrond van langer bestaande omstandigheden en
tradities. Vaak lijkt het alsof veranderingen volstrekt nieuwe en unieke
ontwikkelingen zijn, maar ze staan altijd op een of andere manier in
verband met ontwikkelingen uit het verleden.
2. Waarom moet de rol van personen in veranderingsprocessen niet
overschat worden?
De rol van personen in veranderingsprocessen moet niet overschat
worden. Personen ( en de aan hen toegeschreven veranderingen) staan
altijd in relatie tot de cultuur die hen heeft voortgebracht en gevormd.
Structuur: maatschappijtypes Agrarisch
Conjunctuur: en industrieel
Evenementen: personen spelen nog een rol. De gewone historische
feiten
3. Bedenk enkele voorbeelden van 'gelijktijdigheid van het ongelijktijdige'
op materieel en immateriaal gebied.
De cassetebandrecorder en de cd speler.
Immaterieel gebied?
4. Waarom treedt gelijktijdigheid van het ongelijktijdige in de laatste twee
eeuwen vaker op dan daarvoor? Betrek de omgang tussen generaties in
het antwoord.
Er vinden zoveel veranderingen plaats in het alledaags leven dat sommige
veelal de oudere generaties geen grip meer krijgen op deze
veranderingen. Hierdoor lijkt een groter verschil te ontstaan tussen de
verschillende generaties omdat de jongere garde sneller met de
ontwikkeling kan omgaan dan de wat ouderen. Die kunnen dus ook gaan
lijden aan een identiteitsverlies en verlangen naar vroeger.
5. Waarom is het onderscheiden van verandering en continuteit geen
objectieve denkhandeling?
Dat komt omdat verandering en continuteit nooit in het verleden zelf
hebben bestaan, maar pas later achteraf door een historici wordt
vastgesteld. En dus ook met de opvattingen van je eigen tijd terug kijkt
naar iets dat in het verleden heeft plaatsgevonden.

6. In de laatste alinea van de paragraaf staat: Door zo naar geschiedenis


te kijken kan een eenzijdige orintatie op veranderingen voorkomen
worden. Leg dit uit.
Verandering en continuteit zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en dat
elementen uit verschillende tijden zich gelijktijdig kunnen voordoen. Door
zo naar geschiedenis e
3.2.
1.Bedenk enkele voorbeelden van snelle en langzame veranderingen in de
geschiedenis
Snelle verandering: Rusland die de Krim annexeert
Langzame verandering: Gelijke rechten voor Afro Amerikanen in de jaren
50
2. Kies een belangrijke historische gebeurtenis die tot allerlei
veranderingen heeft geleid. Rangschik die veranderingen naar politiek,
economisch, sociaal en cultureel gebied.
Het gaat hierbij voornamelijk om grote, ingrijpende
veranderingen.
Politiek: IS laat zijn wat hun moraal is, namelijk het neerzetten van een
Islamitische staat zonder afgoderij
Economisch: Irak zal hierdoor minder toeristen krijgen die nog naar het
museum willen.
Sociaal: Irakezen die niet de IS aanhangen vluchten naar Europa
Cultureel: er is iets tastbaars van de 7e eeuw voor Christus kapot gemaakt
omdat het niet klopt met het gedachtegoed van de IS.
3. Waarom kan de scherpe bevolkingsterugval als gevolg van de
pestepidemie in de Late Middeleeuwen een
belangrijke verandering worden genoemd? Gebruik schaal, intensiteit en
breedte.
Schaal: Er waren waarschijnlijk 75 miljoen mensen bij betrokken in 1300 in
Europa
Intensiteit: Men raakte hun gehele familie kwijt aan de pest. Dorpen raken
leeg vanwege de grote sterftegolf.
Breedte: Verstedelijking komt op en gilden worden groter vanwege de vele
mensen die naar de stad trokken.
4. Maak een inschatting van het belang van de veranderingen als gevolg
van de protestantse Reformatie in de 16e eeuw. Gebruik opnieuw de drie
criteria.
Schaal; Volgens een bron zou 1/3 katholiek zijn in den Nederlanden.
Intensiteit; Mensen konden niet meer hun eigen geloof daadwerkelijk
uitdragen. Zij moesten dit binnenshuis doen of in een schuilkerk.
Breedte; Doordat de katholieken toch erg belangrijk waren voor de 16e
eeuwse economie werd het geloof wel gedoogd. Er werd een soort
belasting betaalt om zo toch de katholieken in Amsterdam te houden en
om hun eigen huiskerk te behouden.

5.: Waarom is het onderscheiden van soorten veranderingen altijd een


relatieve zaak en hoe kan die relativiteit verklaar worden?
Het is maar net hoe je ernaar kijkt. Het ligt aan de persoon hoe je er naar
kijkt. Wat vind je belangrijk? De politieke verandering of juist de sociale
verandering?
Werkmateriaal
1. Wat is de opvatting van Behrendt over de onafhankelijkheid van
Congo? Gebruik hierbij de begrippen verandering en continuteit.
De verandering is dat er nu een congoleese leider aan de macht is in
plaats van een belg. Echter de continuiteit is eigenlijk hetzelfde, er is
wederom 1 persoon aan de macht.
2.Behrendt becommentarieert het gedrag van Congolese leiders en de
gevolgen daarvan voor de bevolking. Dat was in 1960. Vergelijk de situatie
van toen met die in 1970 door Rey
?
Aantekeningen les 7 oktober
Ordenen: Het belang van tijd
-geschiedenis gaat over tijd, andere vakken niet
- Onderwijs dat verleden geheel benadert vanuit heden is geen
geschiedonderwijs
- Historisch besef begint met tijdsbesef: besef van lange en korte duur,
van verandering en continuteit.
- tijdsbesef benvloedt hedendaags handelen. Verschijnselen zijn er niet
'zomaar', niet 'voor altijd gegeven'
Leren van tijd
Elementair niveau:
-chronologie: rekenen en denken in tijd. Beheersen van vocabulaire: jaar,
eeuw, voor en na Chr.
Gevorderd niveau:
-Jaartellingen hanteren (is altijd arbitrair)
-Tijdvakken benoemen/onderscheiden
- Verandering en continuteit onderscheiden.
Professioneel niveau:
- Relativiteit van periodisering.
-Subjectiviteit van periodisering
Voorbeeld periodisering:
- Christelijke jaartelling: vr en na Christus.
- Joodse jaartelling: 3760 'hoger'
- Islamitische jaartelling: 622 ' is dus lager'
Periodiseren in tijdbakken:
- oudheid : 3000 v.C. - 500 n.C.
- Middeleeuwen: 500 n.C.- 1500 n.C.

- Vroegmoderne Tijd: 1500 N.C.-1800 n.C.


- Moderne Tijd: 1800-..
In het Nederlands geschiedenis onderwijs wordt gewerkt met de 10
tijdvakken.
Ze weerspiegelen ook de periodisering in de tijdvakken.
Tijd van Jagers en de tijd van Grieken: Oudheid
Tijd van Monniken en ridders/Tijd van steden en staten
Gelijktijdigheid van het ongelijktijdige op materieel en immaterieel gebied
Periode 1 <------> periode 2
Je let dan met name op de veranderingen
Hier tussen in moet je dan de continuteit plaatsen.
Tijdvak 2 en 3
Germanen of romeinen, het volk verandert maar de agrarische
maatschappij blijft.
Naast het nieuwe blijft het oude bestaan.
Immaterieel gebied: denk aan het voorbeeld van Newton
Rond 1800 gaan de veranderingen zo snel dat mensen dat niet konden
bijhouden. En dus gaan verlangen naar de nostalgie: vroeger was alles
beter n uiteindelijk de generatiekloof.
De vervreemding van het verleden. Het verleden kan je niet meer
integreren in het heden --> Identiteitscrisis.
Death of the past. Plumb
Voor de grotere veranderen waren er ketens van generaties die echt op
vader/zoon etc. werd overgedragen.
The world we have lost: Laslett
Bril van de historicus: hoe kijk je naar documenten.
-1. Land van herkomst
-2. Sociale laag
-3. Tijd waarin je leeft
Geschiedenis is een continu proces en je moet je afvragen: Hoelang is die
keten?
Barringotn Moore:
Luther heeft de weg vrij gemaakt voor Hitler.
Het keten van moore is veel te lang. De afstand, periode, tussen Luther en
Hitler is veel te lang.
Teleologisch: Het einddoel in de geschiedenis.

Vous aimerez peut-être aussi