Académique Documents
Professionnel Documents
Culture Documents
Groepsdynamica
Toetsing
o Digitale proeftoetsen
o F-week extra toets om te oefenen!! (14 of 18 mrt)
o Oefenvragen op ELO
o Eindverslag in periode 4
o Reader op elo wordt ook getoetst
o PRAKTIJKOPDRACHTEN OPTIJD MAKEN!!!!!!
Groepsdynamica
o De studie van het gedrag van mensen in kleine groepen
Groep
o Een verzameling van individuen, die in een bepaalde context mr
interactie met elkaar hebben dan met anderen dan buiten
Dus als je wacht bij een bushokje met anderen wel.
Stopt de bus niet en hier ga je het met hen over
hebben groep
Groepsaspecten
o Kenmerken waar een groep aan moet voldoen
o Een groep heeft motivatie om erbij te horen
Motivatie
Lid worden om belang/behoefte
Doelstelling
Bereiken van doel levert pos. Ervaring op
Structuur
Rollen, normen, statusaspecten e.d.
Interactie
Verbale interactie, lichamelijke interactie, emotionele
interactie
Interdependentie
De wederzijdse betrokkenheid
Groepstypen
o Primaire
Komen zonder afspraken bij elkaar (informeel) = gezin,
vriendengroep
o Secundair
Komen met afspraken bij elkaar (formeel) = werkgroep, klas
o Sociogroup + psychegroup
o Lidmaatschapsgroep en referentiegroep
o Ingroup en outgroup
Wie hoort erbij en wie hoort er niet bij
In een groep vormen verschillende groepen
Gaan tegen elkaar op
Thema lidmaatschap
Waarom word je lid, wat definieert jouw betrokkenheid
Interventies op taakniveau
o Inhoudsniveau (wat) (doel en agenda)
Interventies:
Luisteren en samenvatten
Informatie vragen/geven
Mening vragen/geven
Voorstellen doen/vragen
Deskundigheid tonen/vragen
Aansluiten bij team/groep
o Procedureniveau (hoe), (structuur en ondersteuning)
Interventies:
Duidelijk programma of agenda
Vooraf informatiesturen
Regels participatie helder aangeven
Duidelijke uitleg bij opdrachten
Grenzen aanbrengen in werkvormen
Goede timing en tijdbewaking
Methodische verantwoording
Interventies procesniveau
o Interactieniveau (tussen), (alle groepsdynamische processen:
klimaat, macht, veiligheid, respect, erkenning)
Interventies:
Ruimte nemen
Werken in subgroepjes
Determinanten
o Taakgericht
Aantrekkelijkheid van groepsdoelen (politiek, actie, school)
Verwachting via groep priv-doelen te bereiken
(therapiegroep)
2. Orintatiefase (inclusie)
Wil ik erbij horen (hoeveel tijd, hoeveel energie, taak, gedrag)
Kan heel kort duren
Groep laat afhankelijk gedrag zien
Groep werkt vooral aan taakstructuur (inhoud en procedure)
Iedereen zoekt plaats in taakstructuur (inhoud en procedure)
Centrale vraag: wil ik bij deze groep horen?
4. Affectiefase
Mate van betrokkenheid en genegenheid op elkaar
(afstand/nabijheid, vertrouwen)
Groepen ontstaan binnen grote groep
Mensen die met je rijden, oude vrienden
Vooral om vragen rond cohesie en intimiteit
Hoe persoonlijk gaan we met elkaar om
Afstand en nabijheid binnen een team
Wat is het niveau van vertrouwen in elkaar
Veiligheid moet geen issue zijn om iets te doen/te laten
Subgroepen ontstaan
Sterke groepsgebondenheid vs zakelijk en functioneel
6. Afsluitingsfase
Groep gaat uit elkaar
Feedbackronde
Iets mee nemen
Afscheidsritueel
Eind van ene periode, begin van nieuwe periode
Wij als social workers, moeten van iets negatiefs iets positiefs
maken
Afsluiting t.a.v. de taak (zijn doelen behaald, zijn er nieuwe
doelen bij gekomen)
Een gezamenlijke evaluatie hoort daarbij (taak en proces)
Afscheid t.a.v. het sociaal emotionele aspect (feedbackronde,
afscheidsritueel etc.)
2. Moving
Wijzigen naar een nieuw niveau van functioneren
3. Freezing
Consolidering van het nieuwe evenwicht
Wat je geleerd hebt wil je vast houden
Feiten (bege)leiderschap
o De persoonlijke kenmerken van de hulpverlener zijn sterke
voorspellers zijn van het behandelingsresultaat
o De relatieklik tussen de hulpverlener en de clint is voor 55%
verantwoordelijk voor het slagen van de begeleidingsrelatie
o Echte leiders laten anderen stralen
Situationeel leiderschap
o De situatie bepaalt de leider die een groep nodig heeft
o Manier van leidinggeven aanpassen aan de taak (wat moet er
worden gedaan) en aan de medewerkers (aansturing/tevredenheid)
o Het vraag flexibiliteit en aanpassingsvermogen van de
leidinggevende (wie is het meest geschikt voor welke taak?)
o In het spectrum van heel directief tot heel losjes
Hoofddimensies bij situationeel leiderschap
o Taakgerichtheid
Goalachievement
o Relatiegerichtheid
Groupmaintenance
Basisstijlen in leiderschap
o
o
Stijl:
Orintatiefase
Lage ontwikkeling
Bekwaamheid =
laag
Bereidheid = laag
Invloedfase
Matige
ontwikkeling
Bekwaamheid =
laag
Bereidheid =
hoog
Directieve stijl
Affectiefase
Ruime
ontwikkeling
Bekwaamheid =
hoog
Bereidheid = laag
Bekwaamheid =
hoog
Bereidheid =
hoog
Participerende stijl
Overtuigende stijl
Autonome groep
Hoge ontwikkeling
Taakniveau
o Inhoudsniveau
o Procedureniveau
Sociaal emotioneel niveau
o Interactieniveau
o Bestaansniveau
Bestaansniveau
o Erkenning
Delegerende stijl
Inclusie/erbij horen
Invloed uitoefenen
Affectie ontvangen en geven
Polariteiten
1. Zelfstandigheid en groepsgerichtheid (autonomie en
verbondenheid)
a. In hoeverre durf ik mezelf te zijn
2. Stabiliteit (routine en/of hospitalisatie) en verandering
a. Als je altijd op een bepaalde manier werkt en de context
zorgt niet voor kritische vragen, dan blijf je soms op een
bepaalde manier handelen die niet professioneel is.
Bestaansniveau
Innerlijk zelfbeeld (priv beeld)
Uiterlijk zelfbeeld (zelfpresentatie/image)
Zelfbescherming (afweermechanismen en levenstechnieken)
Erkenning geeft ruimte (aan jezelf + de ander)
o Welke mechanismen zijn handig en welke kan ik
beter loslaten?
Interventies op bestaansniveau
Acceptatie
Feedback en confrontatie
Persoonsgerichte interventies
Openheid
Experimenteren (durf/lef)
Interactieniveau
o Inhoudsniveau en betrekkingsniveau
o Roos van Leary
o 5 Axiomas (kernpunten van een theorie) van wazlawick (blz
140)
1. Alle gedrag is communicatie, je kunt niet niet-communiceren
2. Elke communicatie bevat een Inhoudsniveau en een
betrekkingsniveau (relatie tussen leden van een groep)
3. Het karakter van een betrekking is afhankelijk van de
interpunctie van de reeksen communicatie tussen
communicerende personen (D waarheid bestaat niet)
4. Mensen communiceren zowel digitaal (de woorden /letters) als
analoog (non verbale communicatie)
5. Elke uitwisseling van communicatie is ofwel symmetrisch ofwel
complementair.
Inhoudsniveau en betrekkingsniveau
o Alle gedrag is communicatie (Watzlawick 1970.,nr. 1 )
1. verbaal (7%)
2. intonatie (38%)
3. non-verbaal / lichaamstaal (55%)
o Elke communicatie heeft een inhoud en betrekkingsniveau (nr.2)
o
o
Johari
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
Functies gedrag
o Taakrol (wat gaan we doen) Voltooien van de groepstaak
Roos van Leary = leidend en/of helpend
Beslissers en doeners voelen zich thuis bij taakrollen
Initiatief en activiteit
Zoeken van informatie
Zoeken van meningen
Geven van informatie
Geven van een mening
Uitwerking
Cordineren
Samenvatten
Evalueren
Diagnosticeren
Consensus uitproberen
Bemiddelen
Spanning verminderen
o
Aandacht trekken
Sympathie zoeken
Teamrollen Belbin
o Actiegericht
Bedrijfsman (organisator)
Behoudend, plicht, gezond verstand, praktisch
Zorgdrager (afmaker)
Ordelijk, perfectionistisch, klagerig, vooruit denken
Vormgever (vormer)
Gedreven, energie, emotioneel, gefrustreerd,
achterdochtig
o Relatiegericht
Voorzitter
Onverstoorbaar, sterk, dominantie, doelgericht
Groepswerker
Niet dominant, zorgen, meewaaien, relatiegericht
Brononderzoeker
Juiste vragen, juiste moment, juiste mensen, netwerker
o Inhoudsgericht
Plant (Uitvinder)
Extraverte creatieveling, generator
Monitor (doordenker)
Neutraal, samenvatten, ordenen, voorstellen, beslisser)
Specialist
Belbin en Kolb
Groepsnormen
Conformeren (aanpassen)
o Waarom conformeren
Angst om afwijzing (erbij horen, angst voor uitsluiting)
Groepsleden attractief (leuk om met die mensen om te gaan,
dan maar aanpassen, op de koop toenemen)
Vermijding van een cognitief conflict
Vertrouwen in het standpunt van de meerderheid
Conflictniveaus
Intrapersoonlijk conflict
(rol als groepslid en als mens, normconflict= reflectie)
Interpersoonlijk conflict
(2 of meer mensen, scheiding, werkconflict)
Intergroepsconflict
(studenten/docenten, docenten/facilitaire dienst)
Interorganisationeel conflict
(supermarkt, schuldsanering)
Maatschappelijke conflict
(grote groepen; islam, rijk en arm)
Internationale conflict
(2 of meer landen; Israel en Libanon, noodfonds)
Conflictescalatie
Fase 1 (de kleine irritatie):
Conflict wordt gezien als een samenstel van
gemeenschappelijke en tegengestelde belangen
Het conflict wordt als probleem gedefinieerd
De win-win oplossing wordt nog gezien als mogelijkheid
Fase 2:
Het conflict wordt meer en meer als strijd gezien
Het oplossen staat niet meer centraal
Een Win-verlies oplossing ligt voor de hand
Fase 3:
Het conflict groeit naar oorlogsniveau (samen naar de
afgrond)