Académique Documents
Professionnel Documents
Culture Documents
Mentor
Datum
Groep
Aantal lln
Hannie Coppelmans
4 03 2016
1/2
26
Deze les gaat over de identiteit van de kinderen. Wat hoort bij jou? Daarnaast komen de kinderen in aanraking met het begrip vroeger. Je identiteit op dit moment is
gevormd door het vervelend.
Persoonlijk leerdoel:
Ik wil ervoor zorgen dat iedereen actief mee doet aan het spel. Dit wil ik realiseren door de leerlingen te stimuleren en te helpen waar dat nodig is. Ook wil ik ervoor
zorgen dat er een fluistervolume is in de klas. Hierover maak ik afspraken, zodat de kinderen ook weten wat ik van ze verwacht. Tot slot wil ik mijn les goed evalueren.
Lesdoel(en):
-De leerlingen zijn aan het eind van de les in staat om na het spelen van het
spel, in groepjes, binnen enkele minuten 2 eigenschappen van elkaar te
kunnen benoemen.
-De leerlingen zijn aan het eind van de les in staat om zonder hulp van
andere, binnen n minuut enkele voorbeelden te benoemen waarin het
begrip vroeger in voorkomt/ wordt uitgelegd.
Ik loop door de klas om te kunnen zien of de samenwerking en het spel goed verloopt.
Hieruit kan ik concluderen of iedereen actief mee speelt en ook luistert naar de
kenmerken van een ander.
Tijdens de instructie benoem ik het woord vroeger en leg ik uit wat hiermee bedoeld
wordt. Ik probeer dit begrip in grote lijnen uit te leggen, zodat het niet de vaag wordt voor
de kinderen. Ik benoem hierbij voorbeelden om het voor de kinderen duidelijk te maken.
Ik besteed hier kort aandacht aan, maar zorg ervoor dat het begrip in de loop van de les
vaak voorkomt. Zo komen de kinderen in aanraking met het begrip.
Beginsituatie:
Actuele beginsituatie.
Het is een hechte groep en de sfeer is erg goed. De kinderen luisteren naar elkaar en kunnen goed samenwerken en spelen. Er zitten inmiddels 26 kinderen in de klas.
Er zijn er dit jaar 4 bij gekomen en er komen er in April nog 3 bij. In groep 1 zitten 10 kinderen, in groep 2 zitten 13 kinderen en in groep 0 zitten er nu 3, na april zijn er
dat 6. De kinderen van groep 0/1 trekken vaak naar elkaar toe en de kinderen van groep 2. Dit kan ik concluderen door mijn observatie en een gesprek met mijn
mentor. Er zitten momenteel 2 kinderen in de klas die geen Nederlands spreken. Hier moet ik tijdens mijn les rekening mee houden. Tijdens het observeren heb ik
gezien met wie de kinderen uit groep 0 graag samenwerken of spelen. Hier wil ik rekening mee houden, zodat de kinderen uit groep 0 actief mee kunnen doen en zich
op zijn/haar gemak voelt.
Voorkennis
Elke morgen behandeld mijn mentor de dagen van de week. Welke dag is het vandaag, welke dag was het gisteren, etc. Het tijdsbesef van de kinderen wordt hierbij
ontwikkeld. Het begrip vroeger is bij de kinderen nog nooit behandeld. Volgens mijn mentor zullen de kinderen hier onbewust wel al eens mee bezig zijn geweest, maar
hebben het besef van het begrip vroeg nog niet gehad. Het is dus voor de kinderen nog een vaag begrip. Hier moet ik rekening mee houden.
Werkvorm
Mijn les begint eerst met een gesprek in de kring, daarna gaan de kinderen een spel spelen in groepjes van ong. 4 leerlingen. Het kringgesprek is voor de leerlingen
bekend en de samenwerking in groepjes ook. Alleen het spel is voor de kinderen nog onbekend. Hier zal ik dus rekening mee moeten houden. Mijn instructie moet
voldoende zijn, zodat alle kinderen aan het werk kunnen. Ik wil ervoor zorgen dat ik zeker weet of de kinderen de opdracht zullen begrijpen, daarom vraag ik geregeld
een bevestiging of alle kinderen het snappen. Daarnaast loop ik rond door te klas, om vragen te beantwoorden die de kinderen hebben.
Lesverloop
Tijd
10 min +/-
Leeractiviteit
leergedrag leerling(en)
Dinsdag 8
maart
Het aangewezen kind pakt een voorwerp uit mijn kist en de Kist met spullen en het
rest luistert naar mijn toelichting. De kinderen zitten stil in de kringgesprek.
kring en steken een vinger op wanneer ze iets willen
zeggen. De kinderen zijn bekend met deze afspraak.
Materialen / Organisatie
30 min +/-
Het spel
5 min
Afronding
Evaluatie 15 maart
Na ongeveer 15 minuten klap ik in mijn handen
en vraag ik of de kinderen allemaal in de kring
willen komen zitten. Ik benoem het woord
vroeger nogmaals en vraag aan de kinderen of
er iemand is die een voorbeeld kan geven.
Daarna wijs ik een paar kinderen aan die iets
mogen vertellen over de kenmerken van een
leerlingen uit het groepje, waarmee ze het spel
hebben gespeeld. Zo kan ik controleren of het
spel duidelijk was en of de kinderen de
kenmerken van elkaar kunnen benoemen.
Kringgesprek