Vous êtes sur la page 1sur 9

Brianne Juliana

PEHVB15
12/4/16
Basisschool de Springplank
Groep 6

Kritische reflectie

Inhoud
A. Wat wilde ik?
B. Wat deed ik?
C. Welke betekenis heeft het voorafgaande voor mij?
D. Hoe nu verder?

A. Wat wilde ik?


1. OGP doelen
Wat ik deze periode wilde bereiken is onderverdeeld in drie delen. Als eerste ging ik aan de
slag met de doelen van OGP 3. Dit was een onderdeel van dit kwartaal en ging gelijk op met
de opdrachten en themas die centraal stonden rondom deze OGP. Voor mezelf ben ik ook
nog aan de slag gegaan met mijn eigen persoonlijke leerdoelen. Deze doelen werkte ik uit op
de stage en heb ik geformuleerd aan de hand van mijn ervaringen bij mijn vorige stage in de
kleuterklas en mijn eigen verwachtingen van mijn stage in groep 6. Ik kijk hierbij dus ook
terug naar wat er goed en wat er minder goed ging bij mijn vorige stage.
De doelen van OGP 3 zijn gekoppeld aan een aantal competenties. Namelijk het bespreken
van en omgaan met regels, leiding geven aan het groepsproces , interactie aangaan met de groep,
leerdoelen stellen, leeractiviteiten ontwerpen en deze leeractiviteiten begeleiden.
2. Stage doelen
De persoonlijke leerdoelen waar ik in mijn stage zelf mee aan de slag ben gegaan heb ik gedurende
de periode ook aangevuld. Ik ben begonnen met een doel dat ik meenam vanuit mijn vorige stage. De
leerdoelen die ik voor mezelf opgesteld had en elke les opnieuw meenam waren de volgende:

Ik ga consequent reageren op het gedrag van de leerlingen.


Dit wilde ik doen duidelijke regels en afspraken met de kinderen te maken. Ik vind het
vooral fijn om afspraken met de kinderen te maken. Wanneer je een afspraak met de klas
maakt komt dit minder dwingend over dan wanneer je een regel oplegt. Door duidelijke
regels en afspraken maakt met een leerling kan je hier ook makkelijk op terug komen
wanneer zij zich hier niet aan houden. Dit persoonlijk leerdoel kan ik koppelen aan de
competenties leiding geven aan het groepsproces en bespreken van en omgaan met
regels.
Ik ga duidelijk om stilte vragen wanneer ik stilte wil.
Dit leerdoel heb ik gedurende de periode toegevoegd aan mijn leerdoelen. Dit op
aanraden van mijn werkplekbegeleider en omdat ik zelf opmerkte dat het nodig was dat ik
hieraan zou werken. Dit leerdoel heb ik ook opnieuw moeten formuleren, omdat ik eerst
aangaf dat ik hard en duidelijk om stilte wilde vragen, maar dit is niet meer hoe ik het wil
doen. Ik kan ook om stilte vragen met non-verbale communicatie. Dit leerdoel kan ik
koppelen aan de competentie leiding geven aan het groepsproces.
Ik ga goed gedrag complimenteren om dit goede gedrag te stimuleren.
Ook dit leerdoel heb ik later toegevoegd. Dit heb ik gedaan omdat het creren van
een positief klassenklimaat bovenaan mijn lijstje stond deze periode. Door zelf de leerlingen
positiever te benaderen, ontstaat er ook een positiever klimaat. Mede door aanraden van
mijn werkplekbegeleider heb ik ook dit doel toegevoegd. Ik bleef het erg lastig vinden om
positief gedrag te benoemen. Ook dit leerdoel kan ik weer koppelen aan leiding geven aan
het groepsproces.
3. Terugkoppeling stage kleuters
Voor dat ik aan deze kritische reflectie (reflectie op wpl) begon, heb ik eerst mijn reflecties
van kwartaal 1 en kwartaal 2 nog eens doorgelezen. Hier viel mij op dat ik toen andere
doelen stelde dan nu. Dit is een stuk uit mijn eindreflectie van mijn stage bij de kleuters:
Mijn stage bij de kleuters is nu wel voorbij. Hierna moet ik aan de
slag in groep 6. Dan is alles anders. Andere leerlingen, andere

werkplekbegeleider en een heel andere manier van werken.


Bepaalde doelen waar ik deze periode aan gewerkt heb, kan ik
overnemen naar volgende periode. De doelen die ik mee wil nemen
zijn:
Ik ga consequent reageren op het gedrag van de leerlingen.
Ik ga goed communiceren met mijn werkplekbegeleider en mijn SLB.
Ik ga een voorbeeldfunctie zijn voor de leerlingen.
Als nieuw doel wil ik graag opstellen dat ik alle stof goed beheers die
ik ga bespreken, aangezien ik nu ook echt stof moet beheersen om
de lessen te kunnen geven, Ik heb wel weer zin in een nieuwe
uitdaging en ik denk dat ik dit zeker ga krijgen in groep 6.
De doelen die ik benoem om mee te nemen, heb ik ook zeker meegenomen naar dit
kwartaal. De doelen die ik hier benoem gaan niet allemaal om mijn handelen in de klas, maar
ook om wat daaraan vooraf is gegaan of wat er na des les gebeurt.

B. Wat deed ik?


Aan de verschillende competenties waren verschillende doelen gekoppeld. Zo ook de eigen
doelen die ik gesteld heb. Bij competentie A.1 Bespreken van en omgaan met regels
wordt benoemd het realiseren van een fysiek en sociaal-emotionele veilig
leeromgeving. Voor dit doel was het mijn taak om zichtbaar te maken aan de klas welke
regels er gelden en ik moest aantonen dat ik deze regels kan hanteren. Dit alles om een
veilig leeromgeving te creren. Hier kan ik mooi mijn eigen leerdoel bij bespreken.
Als eigen leerdoel voor deze stage was ik aan de slag gegaan met het consequent
reageren op het gedrag van de leerlingen. Op het handelen en reageren zelf, kom ik later
terug. Maar de manier waarop ik consequent wilde zijn kan ik hier beter reflecteren. Ik wilde
vooral afspraken maken met de kinderen. Dit is een ervaring die ik mee heb genomen van
buiten mijn studie om. Ik geef namelijk elke vrijdag judoles aan kinderen van 6 tot en met 9
jaar. Het viel mij hier op dat de kinderen heel anders reageerden op mij als ik hen regels
oplegde, dan wanneer ik afspraken met hen maakte. Door duidelijke afspraken te maken met
kinderen, waar zij het dus ook mee eens zijn, kan ik makkelijker terug komen op deze
afspraken en hen er op wijzen als zij zich hier niet aan houden.
In de theorie heb ik hier over gelezen dat dit met de verschillende opvoedingsstijlen te
maken heeft. Er zijn drie verschillende stijlen, autoritair, permissief en autoritatief. (Luitjes,
2014). Ik zelf voel me meer getrokken door de autoritatieve opvoedingsstijl. Deze wordt
gekenmerkt door de ondersteunende houding van de opvoeder. Deze oefent veel invloed
uit op het kind, maar doet dit op een rationele, duidelijke en transparante manier. In plaats
van straffen, werkt de opvoeder met beloningen complimenten. Deze opvoedingsstijl wordt
ook wel democratisch genoemd. (Luitjes, 2014).
Deze afspraak die ik met de klas maakte, werden niet altijd nagekomen. Ik besprak na mijn
lessen altijd kort hoe de les verlopen was en hoe dit dan de volgende anders kon. Dit
probeerde ik altijd vanuit de leerlingen te doen, door open vragen te stellen waar zij zelf een
mening over mochten vormen. Zo kon ik mijn eigen ervaringen van de les, vergelijken met
die van de kinderen. Dit schreef ik mijn reflectie van mijn les natuuronderwijs:
Na de opdracht en na het opruimen besprak ik toch de drukte die er was. Ik vroeg
hen of ze vonden dat zij zich aan de afspraak gehouden hadden die ik met hen had
gemaakt. Zij gaven toen zelf aan van niet.

Voor competentie A.3 Leiding geven aan het groepsproces staan er twee doelen vermeld
in het OGP3 boekje. Namelijk het zicht hebben op groepjes leerlingen en de effectieve
leerkrachtcommunicatie. Wat betreft het zicht hebben op groepjes leerlingen heb ik de
eerste weken vooral geobserveerd hoe de klas te werk gaat. Hierna wist ik ongeveer hoe de
klas in elkaar zat. Ik heb hiervoor verschillende testjes en onderzoekjes gedaan, die allemaal
uitgewerkt staan in mijn typering van de groep. Door deze verdieping op de groep kreeg ik
meer zicht op hoe de groep in elkaar zat.
Door werk van de kinderen na te kijken kreeg ik meer inzicht in de vaardigheden van de
leerlingen en zo kon ik ook ontdekken welke leerlingen ik meer moest betrekken bij de uitleg,
omdat ze deze uitleg meer nodig hadden. Tijdens het geven van lessen liep ik altijd rond, om
zo ook tijdens de lessen de leerlingen te observeren en in te schatten of zij hulp nodig
hebben of dat zij goed op weg zijn.
Met zicht houden op groepjes is het ook van belang dat je nadenkt over welke kinderen er
samen aan een opdracht mogen werken. Zo kreeg ik bij een rekenles de volgende feedback:
Je hebt groepjes gemaakt van gelijk vaardigheidsniveau. (homogeen) Liep dit zoals
je voorzien had?
Door het maken van homogene groepjes bij een samenwerkingsopdracht, zorg je ervoor dat
er niet n leerling de leiding neemt en de rest achterover leunt. De kinderen van hetzelfde
niveau kunnen zo samen aan de slag en liggen op hetzelfde denkniveau met elkaar. De
minder sterke rekenaars, in dit geval, kregen samen niet alle opdrachten af. Dit paste ik toen
in bij het bespreken, ik liet dit groepje n van de eerste opdrachten uitleggen, deze hadden
zij namelijk wel af en zo konden zij net als de rest een bijdrage leveren.
Voor het doel effectieve leerkrachtcommunicatie ben ik flink aan de slag gegaan. Niet
alleen met het OGP doel, maar ook met drie stage leerdoelen. Die passen alle drie erg goed
bij dit doel. Waar ik me het meest mee bezig heb gehouden is het consequent reageren op
de leerlingen. Naast het consequent reageren heb ik ook geprobeerd om consequent te
zijn. Dit is meer dan alleen het reageren, maar heeft ook te maken met kleinere dingen die ik
wel eens fout deed (of nog steeds doe). Zo gaf ik bijvoorbeeld aan dat ik wilde dat leerlingen
hun vinger opstaken en dat ik dan naar hen toe zou komen. Echter liet ik toen de leerlingen
toch allemaal naar mijn bureau lopen en gaf ik hun toen toch de antwoorden op hun vragen.
Dit kreeg ik toen als feedback: L. zat keurig met vinger omhoog zoals je vroeg, maar je
aandacht gaat naar leerlingen die lopen. Uiteindelijk staat ze ook op en loopt naar je toe.
Doordat mijn handelen niet consequent was, ontstond er gedrag dat ik eigenlijk niet wilde.
Het goede gedrag stopte, omdat ik zelf niet consequent was.
Tijdens klassikale delen van lessen lukte het me goed om consequent te reageren op
leerlingen. Ik sprak leerlingen aan wanneer zij voor hun beurt het woord namen. Ik gaf
duidelijk aan dat ik vingers wilde zien en was duidelijk in wat ik wilde. Als de leerlingen aan
het werk gingen gaf ik aan wanneer zij mochten praten of wanneer ik stilte wilde en als de
leerlingen zich en niet aan hielden, dan sprak ik hen hier op aan. Dit is iets wat ik bij mijn
vorige stage erg lastig vond, maar waar ik deze periode zelf heel erg op aan het letten ben.
Ik merk dat door er zelf extra aandacht aan te geven, dit ook lukt.
Mijn leerdoel om duidelijk om stilte te vragen is er later aan toegevoegd, omdat dit niet zo
goed ging. Ik probeerde boven de kinderen uit te roepen om stilte te krijgen. Soms ging een
leerling uit de klas om stilte roepen. Dit is dan een lief gebaar, maar niet de bedoeling. Mijn
mentor gaf aan dat door te spelen met mijn stem, of door te klappen in mijn handen, ik de
klas ook stil kan krijgen. Hier ben ik toen mee aan de slag gegaan. Dit schreef ik hierover in
een reflectie op mijn geschiedenis les: Wat betreft het vragen om stilte heeft mijn
werkplekbegeleider me aangegeven dat ik dit beter kan doen door een signaal te geven,
zoals klappen. Dit heb ik vandaag geprobeerd en het werkt inderdaad beter dan door boven

de groep uit te schreeuwen. Ook heb ik geprobeerd om te werken aan mijn stemvolume,
door soms wat zachter te praten gaan de kinderen ook gauw beter opletten.
Naast alleen het slechte gedrag aan te spreken, wilde ik ook het goede gedrag positief
benoemen. Ik ging aan de slag met benoemen van positief gedrag, dit deed ik om dit
positieve gedrag te stimuleren. Mijn mentor gaf mij na mijn eerste les aan dat ik positief
gedrag ook moest benoemen, vanaf toen ben ik hiermee aan de slag gegaan. Over het
algemeen is bij het begeleiden van kinderen een positieve benadering aan te bevelen.
(Luitjes, 2014). Ik heb hier veel aan proberen te denken, maar het viel me op dat ik dit toch
nog als lastig bleef ervaren. Wat ik wel goed deed was aan het begin of einde van de lessen.
Hier benoemde ik positief gedrag en beloonde dit, door de leerlingen die het positieve
gedrag vertoonden, de boeken uit te laten delen. Dit is iets wat de kinderen graag doen.
Voor competentie A.4 Interactie aangaan met de groep ben ik bezig geweest met het
feedback geven aan de leerlingen. Het feedback geven aan de leerlingen doe ik
voornamelijk aan de hand van een korte evaluatie op de les. Dit doe ik na elke les. Ik vraag
aan de leerlingen hoe zij de les hebben ervaren en hoe dit de volgende anders moet of ik
geef de leerlingen een compliment, dat zij het goed hebben gedaan. Door eerst aan de
leerlingen te vragen hoe zij de les ervaren hebben, krijg ik een goed beeld hiervan. Hierna
vergelijk ik hun beeld met die van mezelf en geef ik daarna pas mijn feedback aan de
kinderen.
Bij mijn geschieden les heb ik dit echter niet goed gedaan en kreeg ik hier ook feedback op
van mijn mentor. Dit schreef ik hier toen over in mijn reflectie van deze les: Wat mijn
werkplekbegeleider ook nog aangaf was dat de reflectie aan het einde van de les erg vanuit
mezelf was. Ik stelde ook erg gesloten vragen besefte ik me later. Ik vroeg bijvoorbeeld: wie
vond dat er goed is meegedaan. Daarmee gaf ik al aan dat ik dit vond, ik had beter kunnen
vragen; hoe vonden jullie dat het is gegaan. Ik vind het vanuit mezelf nog steeds wel fijn om
na elke les kort te reflecteren op de les.
Mijn werkplekbegeleider van mijn vorige stage gaf al aan dat succeservaring erg belangrijk
zijn voor het zelf vertrouwen van een kind. Zo probeerde ik dus bij elke evaluatie ook iets
positiefs aan de les te benoemen. Over het algemeen doet de klas erg goed mee en
luisteren zij goed. Dus ik kon hen vaak complimenteren na lessen. Kinderen verwerken
positieve feedback beter dan negatieve. Dit is in overeenstemming met de klassieke
leertheorie waarin verondersteld wordt dat kinderen gedrag opnieuw en vaker vertonen
wanneer dat gedrag positief bekrachtigd wordt. (Luitjes, 2014). Vandaar dat het erg van
belang is dat ik de lessen met de leerlingen evalueer.
Competentie B.1 leerdoelen stellen gaat over het toevoegen van passende leerinhouden
en de leerprocessen observeren en registreren. Bij het opstellen van de lesdoelen voor de
leerlingen heb ik erg gelet op het kiezen van passende leerinhouden voor deze doelen. De
doelen stelde ik op door te kijken naar de tekst in het boek en de vragen die erbij gesteld
werden. Op basis van de beginsituatie die in het boek vermeld stond bij de les zelf en bij de
vervolgles probeerde ik doelen toe te voegen aan de algemene lesdoelen die vermeld
stonden in de methode. Behalve alleen doelen gerelateerd aan de stof wilde ik ook doelen
met de kinderen behalen op het gebied van de groep en op het gebied van gedrag in de
klas. Zo stelde ik ook doelen rondom het samenwerken en het rustig werken van de
kinderen.
Er is een verschil tussen proces- en productdoelen. Ik probeerde deze beiden elke les in te
voegen. De manier van observeren of de doelen behaald zijn, is anders voor de twee
soorten doelen. Procesdoelen moet je waarnemen door te observeren naar het proces dat
de kinderen tijdens de les doorlopen. Procesdoelen kan je evalueren door met de kinderen in
gesprek te gaan. Vragen als hoe vonden jullie de les?, of hoe is er gewerkt? kunnen dan

helpen een antwoord te vinden of de procesdoelen behaald zijn. Productdoelen zijn snel te
controleren. Iets is af of niet af. Er zijn weinig of veel fouten gemaakt. Dit valt snel te zien.
Wanneer het mij opviel dat een leerling een productdoel niet behaald had, dan kwam ik hier
nog op terug met een leerling. Dit had mijn werkplekbegeleider aan mij aangegeven om altijd
te doen.
Dit vind ik erg belangrijk. Van productdoelen wordt er namelijk verwacht dat deze behaald
zijn en dat hier de volgende les op door gebouwd kan worden, als dit niet zo is, dan loopt de
leerling straks ergens tegenaan. Het nabespreken en controleren van de lesdoelen is dus
erg belangrijk en was iets wat ik altijd deed. Als het mij opviel dat een leerling ergens veel
fouten in maakte en ik had zelf geen tijd om dit na te bespreken, dan gaf ik dit door aan mijn
werkplekbegeleider.

Het ontwerpen van leeractiviteiten, competentie B.2, was iets waar ik al vanaf het begin
van dit jaar mee bezig ben. Dit schreef ik hierover in mijn vorige reflectie over een kwartaal:
Het tweede gedeelte van deze periode stond op school heel erg in het teken van
het ontwerpen van lessen. Deze lessen moest je speciaal aangepast hebben aan
het gemiddelde kind. Er werd onder andere bij PPO heel erg gelet op de
manieren van formuleren van onder andere de doelen. Ook moest er bij elke les
een verantwoording geschreven woorden. Hier beschreef je het waarom van
alle keuzes die je gemaakt had bij het maken van je lesvoorbereiding. Als ik mijn
lesvoorbereidingen van het begin van het jaar, en ook die van vorig jaar, naast
die van nu leg, dan zie ik heel duidelijk de verschillen. Het is ook fijn om bij zulke
dingen de vooruitgangen te zien.
Wat ik hier heb geschreven herken ik erg terug. Als ik nu mijn lesvoorbereiding naast die van
tien weken terug leg, zie ik zelfs nog groot verschil. Met het maken van lesvoorbereidingen
ben ik erg vooruit gegaan. Ik heb van alle kanten feedback en tips gekregen om deze te
verbeteren. Zo ook van mijn SLB. Volgens haar moest ik bij het kopje leeractiviteiten van de
leerlingen duidelijker verwerken dat het hier gaat over die bepaalde les. Alleen het
vermelden van opdracht 1 was hier niet voldoende. Door hier aandacht aan te geven merkte
ik op dat mijn lesvoorbereidingen er veel rijker uit kwamen te zien en meer nut hadden.
Ook het formuleren van mij beginsituatie is er verbeterd. Hier heb ik grote stappen in
gemaakt dit kwartaal. Dit is iets waar ik trots op ben. Zo nam ik eerst nooit op in mijn
lesvoorbereidingen wat voor voorbereidingen ik zelf moest treffen voor de les. Dit verwerk ik
hier nu ook in en daardoor valt het mij zelf op dat de voorbereidingen voor de lessen nu beter
verlopen en daardoor het inrichten van de leeromgeving mij beter afgaat. Ik vergeet wel
eens iets op te nemen in de beginsituatie en dan merk ik ook gelijk dat er dan dingen
mislopen in de voorbereiding. Aan dat soort fouten heb ik dan goede leermomenten,
waardoor ik het nu van de beginsituatie goed overdenken steeds meer in ging zien.
Voor deze competentie moesten wij ons ook richten op het hanteren van coperatieve
werkvormen in de lessen. In minimaal drie van de lessen moest ik aan de slag met een
coperatieve werkvorm. Dit heb ik bij meer dan drie lessen weten te doen. Ik vind zelf dat
door te werken met een coperatieve werkvorm de klas meer betrokken raakt. Persoonlijk
contact is de derde basisbehoefte van kinderen die deelnemen aan een groep. (Luitjes,
2014). Het is voor de kinderen dus ook erg fijn om samen te mogen werken. Als
samenwerken onderdeel uitmaakt van elke les dan is dit goed. In mijn toelichting
verantwoord ik de keuzes voor de werkvormen die ik gekozen heb.

De laatste competentie die centraal stond deze periode was B.3 Begeleiden van
leeractiviteiten. Ook hier heb ik het vorige kwartaal al het een en ander over geschreven:
Het begeleiden van de gemaakte activiteiten ging niet altijd zo makkelijk als het
bedenken van de activiteiten. Maar zoals ook hierboven al beschreven, ben ik
hier wel mee aan de slag gegaan. Er is nog veel dat ik moet leren, en je kan ook
niet alles gelijk al goed doen. Maar ik zal nog veel moeten werken aan het
consequent reageren op het gedrag van de leerlingen als ik dit onder de knie wil
krijgen.
De dingen die ik toen benoemd heb, waar ik aan wilde werken, zijn mij dit kwartaal al erg
gelukt. Waar we deze OGP mee bezig zijn geweest was de samenwerking en
zelfredzaamheid van de leerlingen bevorderen. In mijn lessen heb ik het samenwerken
vaak centraal gesteld. Bij mijn les natuur heb ik het samenwerken ook als regel benoemt. Ik
gaf aan bij de leerlingen dat ik het belangrijk vond dat er goed samengewerkt werd. Om tot
een goede groepsprestatie te komen, is het van belang dat er goed wordt samengewerkt.
(Luitjes, 2014).
Deze klas is een positieve klas. De samenwerking in deze klas is bijna vanzelfsprekend. Hier
hoefde ik zelf weinig sturing bij te geven. Als ik soms individuele opdrachten uitgaf en deze
niet specifiek als individueel benoemde (wat ook te maken heeft met consequent zijn), dan
gingen de leerlingen uit zichzelf de opdracht in tweetallen doen. Zo schreef mijn
werkplekbegeleider deze feedback: Heb je 2tallen gemaakt of werkt iedereen alleen?
Leerlingen zijn wel goed aan de slag.
Dit is een voorbeeld van het zelfstandig besluiten om aan de slag te gaan in tweetallen. Dit
heb ik toen niet tegengehouden, omdat zoals ook volgens de feedback van mijn mentor, de
leerlingen toch erg goed aan de slag waren.

C. Welke betekenis heeft het voorafgaande voor mij?


Hierboven heb ik beschreven wat ik per competentie heb dit kwartaal. Ik heb goede en
slechte ervaringen benoemd. Ik wil even terugkomen op wat goede ervaringen die ik deze
periode heb meegemaakt, die nog niet vermeld staan.
Mijn meest positieve ervaring deze periode was het bezoek van mijn SLB aan mijn
stageklas. Zij keek een les mee en gaf mij hierna feedback op deze les. Ik had erg veel aan
de constructieve feedback die zij mij toen meegaf, maar wat mij het meeste bijbleef was dat
zij aangaf dat zij echt verschil zag in hoe ik me nu opstel tegenover de studie en stage in
verhouding met het afgelopen half jaar. Het is altijd fijn als je harde werken beloond wordt en
ook door anderen gezien wordt. Door dit te horen realiseerde ik me ook weer het belang van
benoemen van positief gedrag bij kinderen.
Wat ik ook echt als positief ervaar is de stageklas zelf. Ik merk dat het een fijne klas is en
mijn werkplekbegeleider gaf ook aan dat ze merkt dat de klas mij een fijne les gunt. De klas
werkt mee en luistert goed. Dit had natuurlijk ook heel anders kunnen zijn. Ik merk dat de
kinderen in de klas mij aardig vinden. Dit is erg fijn en zorgt ervoor dat ik met nog meer zin
en zelfvertrouwen voor de klas kan staan.
De opdrachten en activiteiten die ik met de klas heb ondernomen om zo het klassenklimaat
te verbeteren vond ik zelf ook erg leuk. Het leefde echt bij de kinderen en ze waren er erg bij
betrokken. Het meegaan op excursie naar Amsterdam heb ik ook als erg positief ervaren.
Wat deze periode duidelijk anders ging was mijn communicatie richting mijn
werkplekbegeleider en mijn SLB. Ik heb er deze periode vanuit mezelf sterk aan proberen te

werken om dit goed aan te pakken. Ik probeer overal op tijd mee te zijn en duidelijk te zijn in
wat ik wil en wat ik doe.
Wat ook erg anders was, was de klas zelf. Het is natuurlijk een heel groot verschil van
onderbouw naar bovenbouw. Ik merk aan mezelf dat ik het fijner vind om in de bovenbouw
les te geven.

D. Hoe nu verder?
Ik heb vanaf nu nog tien weken stage in deze klas. Hierna gaan we aan de slag met OGP 4
en gaan we gerichter werken richting CE1 en aan de slag met onze domeindossiers. Het
eind van het jaar komt er nu echt aan. Ik hoop in deze toetsweek al mijn toetsen te halen,
zodat ik het laatste kwartaal me daar geen zorgen meer over hoef te maken.
De doelen van stage waar ik deze periode aan heb gewerkt wil ik nog steeds meenemen
naar de volgende periode. Niet zo zeer omdat ik denk dat ik dit nog niet onder de knie heb,
maar omdat ik deze nog wel heel belangrijk vind om aan te blijven werken. Er is altijd ruimte
voor verbetering.
Als nieuw doel wil ik gaan werken aan mijn intonatie, stemvolume en mimiek. Hierdoor kan ik
duidelijker aan de kinderen overbrengen wat ik van hen wil of verwacht.
De doelen waar ik volgende periode mee aan de slag gaan zijn:

Ik ga gebruik maken van intonatie, verschillende stemvolumes en mimiek om duidelijk


te zijn in wat ik wil en verwacht van de kinderen.
Ik ga consequent reageren op het gedrag van de leerlingen.
Ik ga duidelijk om stilte vragen wanneer ik stilte wil, dit ga ik onder andere doen met
non-verbale communicatie.
Ik ga goed gedrag complimenteren om dit goede gedrag te stimuleren.

Naast deze doelen ga ik me ook meer orinteren op het bi-certificeren wat ik volgend jaar wil
doen. Ik zal wel goed na moeten denken of ik dit echt wil en of ik echt bereid ben om hier al
die extra tijd in te gaan steken. Het lijkt me wel een hele leuke uitdaging.

Vous aimerez peut-être aussi