Vous êtes sur la page 1sur 41

BIJ D IR A (G E IN

TOT DE

MIUNT- EN PENNING KUNIDE

FRIESLAND,

DOOR

Mr.

&J o

3D # # # S3

Advocaat te Leeuwarden.

Eerste Wervolg, Wo. 3-6,

(Overgedrukt uit De vrije Fries, IV, 1.)

GEDRUKT

TE WORKUM, BIJ H. BRANDENBURGH EN ZOON, 1845.

55

BIJDRAGEN
TOT DE

MUNT- EN PENNINGKUNDE
VAN

F R I E S LA N D.

(Vervolg van W. I en II, blz. 50).


-=6<a E> Weam

III. Nog iets over de munten van Staveren en Dockum,


uit de elfde eeuw.
IW. Munten van Leeuwarden, Bolsward, Franeker en

Sneek, uit de vijftiende eeuw.

W. Penningen ter eere van HIDDE SYBRENs, in 4583 en


3584 vervaardigd.

WI. Legpenningen van BvcHo ArTTA van Zwichem.

Eene der bedoelingen, waarmede wij, in het jaar 1843,


het eerste en tweede nummer van onze Bijdragen tot de

Munt- en Penningkunde van Friesland in de wereld zon


den, was deze, zoo als wij ons destijds in derzelver Inlei
ding uitdrukten: ten einde penningkundigen en muntver
zamelaars, door het uitgeven derzelve, uit te noodigen,
om van hetgeen zij zeldzaams met betrekking tot de Munt
en Penningkunde van Friesland mogten bezitten, mede

deeling aan het Friesch Genootschap te willen geven.

BIJDRAGEN ToT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

56

De aanvraag, destijds gedaan,

is niet onbeantwoord

gebleven, en van verschillende kanten gewierden ons of


zeldzame Friesche munten, of vooral afteekeningen en

afdrukken derzelve, die ons in staat stelden, de Bijdragen


tot de Muntkunde, door de uitgave van een zestal hoogst

zeldzame Friesche munten, in de vijftiende eeuw geslagen,


te vervolgen. - Later hopen wij ook de munten, door

den Saks, als bestuurder van Friesland, op het einde


der vijftiende en in het begin der zestiende eeuw, geslagen,
zoo volledig mogelijk, uit te geven, waartoe wij reeds vele
bouwstoffen verzameld hebben, en verdere mededeelingen
ons zeer welkom zullen zijn *.
w

IIl.

NoG IETs ovER DE MUNTEN VAN STAVEREN EN DOCKUM,


UIT DE ELFDE EEUW.

Onze voortgezette onderzoekingen over deze, voor de


geschiedenis van Friesland in de elfde eeuw hoogst belang
rijke, munten, hebben ons in onze denkbeelden, die wij
over dezelve in de eerste Bijdrage ontwikkelden, bevestigd,
1

De volgende werken kunnen hiertoe dienstig zijn, kan de een

of ander

onzer

gerijven ?

1.

lezers

ons ook met een

of meerdere derzelven

Illustris nummophylacii WrLHELMro ERNESTYNr,

quod Vimariae fulget, rariores bracteati, nummique figuris aeneis

expressi, breviter explicati a SAzomroNEFRANcxro. Vimariae 1725,fol.


2. P. G. WAGNER, Grndliche Nachricht von Ankunt, Geprge

gemnzter Groschen etc. Wittenberg


1728, 4to, en wel de Nachlese op dit werk. 5. TENTzEL, Saxonia
numismatica Lineae tam ErnestrN4e quam ALBERTYNAE, 8 vol.
etc., derer in Sachsen etc.

Dresdae 17o5-1714, 4to. 4. SCHLEGEL, Biblia in mummis, Jenae

17o3, 4to. 5. J. G. BAUMGARTEN, Hist., geneal., chron., kritisches


Verzeichnisse aller bekannten ducatenfrmigen Goldmnzen der
albertinischen Hauptlinie des uralten schsischen Hauses. Dresden
1812, 8vo.

57

vAN FRIESLAND,

tw00fd

en niets doen vinden, dat met dezelve in tegenspraak was.

Oms f

Deze ondervinding, bij de behandeling van zulk een in

en in

drage
hoopt
slagen,

nevelen gehuld onderwerp, was voorzeker aangenaam;


doch nog aangenamer was het ons, te mogen zien, dat ook
deskundigen onze gevoelens deelden, en ons zulks, hetzij

openlijk in aankondigingen der Bijdragen *, of, onder de


hand, in brieven, kenbaar maakten.

Uit deze bronnen

I, II

ontleenen wij nog eenige aanteekeningen op het vroeger

t tink

gestelde, die hetzelve aanvullen en toelichten.

Nagel,

ds k

'elingen

De drie, in de eerste Bijdrage, op plaat I, N. 1, 2


en 3, afgebeelde munten van Dockum en Staveren, zijn
penningen, denari, waarvan meestal 240 in een pond,
libra denariorum, gingen. De twee eerste behooren tot die
JCKUM,

munten, welke de Duitsche numismatici BRVNO Mnzen

yor (k
elang'

lie wij
eigd

noemen, uit hoofde van den op dezelve voorkomenden naam


BRWN, over welks toekenning aan dezen of genen, in de
geschiedenis der elfde of aangrenzende eeuwen voorkomend,
persoon, zoo als wij gezien hebben, veel verschil bestond.
Behalve de munten toch met D o cc vg g a en St a vv e ro
op de keerzijde, vindt men nog verscheidene andere mun

ten, die evenzeer den naam BRWN op de keerzijde, doch


ie een

zelven
TIMI,

wiels

5,ol,
jrige
iler:

eenen anderen naam rondom denzelven, vertoonen, zoo als:

GEROIEWWLAE, EMNIGHEM, GEROIVM, of iets derge


lijks. - In hoeverre deze munten al of niet belangrijk
voor de Friesche geschiedenis kunnen geacht worden, kan
"------,

* Zie de aankondigingen in de Konst- en Letterbode, No. 51,

onja
vol,
ell!?

ghet

1845, I, p. 56-59, door den Heer K. K(AAN). Tijdschrift voor


Munt- en Penningkunde, uitgegeven door Dr. P. O. v. D. CHIJs,
deel II, No. 5, p. 957-58. Zeitschrift fr Numismatik und He
raldik, redigirt von Dr. B. KHNE, Berlin 1844, No. 1, S. 58, en

der
den

de Konst- en Letterbode, N. 16, 1844, p. 25o, door den Heer G.


v(AN O(RDEN).

58

BIJDRAGEN ToT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

eerst dan eene zaak van onderzoek zijn, als het Friesch
Genootschap zich in het bezit dier munten zelve, of van
naauwkeurige afteekeningen of duidelijke afdrukken daar
van, zal gesteld zien *.
De BRvNo munt van Dockum schijnt het meest voor te

komen, althans ook Dr. B. KHNE, te Berlijn, bezit dezelve,


en bood er, reeds eenigen tijd geleden, een afdruk van
aan het Friesch Genootschap, door onze tusschenkomst.
Doch ook die munt zelve, zeer goed bewaard gebleven,
bezit thans het Genootschap, ook door onze tusschenkomst,
als geschenk van deszelfs Eerelid, den Justitieraad THOMSEN,
te Koppenhagen, in wiens bezit de in Denemarken (in

1840, bij Waalse 2 of 1839, bij Roeskild?) gedane vond


van Westersche munten was gekomen, bij welke zich meer
dan een exemplaar der door ons beschrevene drie munten

bevond. Het exemplaar, door dien beroemden muntkenner


* Dr. B. KHNE bood het Genootschap reeds twee afdrukken
van dergelijke BR v No munten aan. Ook de Justitieraad T'HoMsEN,
te Koppenhagen, bezit verschillende BRvNo munten, van welke
afteekeningen gevraagd zijn. In den Catalogue de la grande col
lection de monnaies et mdailles de Mr. LEoPoLD WEzzL DE WEL

LENHErM, Vienne 1844, vol. II, tom. 1, vindt men, p. 528-29, de


volgende opgeteekend, als onder HENDRIK den derden (1 o59-1o56)
geslagen :
N. 6404, Halber(?) Denar. (Avers). HEHRICVan I Gekr. Brust
bild, von der rechten Seite, voran der Kreuzstab. (Revers.) In
der Mitte PRIM, herum AGGO-DOCC.

Grosze

7#,

Gew. 1o

Gr., gutes Exemplar.

N. 64o5. Desgl. hnlich, hat HEHRICVS ERX (sic) und


im Rev. BRVN, und herum ACCIV-DOCC. Gr. 8, Gew. 12 Gr.
Sehr gutes Exemplar.
N. 64o6. Desgl. hnlich, hat HERICVS REX und VC'C A...

Gr. 7, 9 Gr. Ziehmlich g. e.


N. 64o7. Desgl. wie der Vorige, hat im Rev. VIR p O-V VE.

In der Mitte BRVN. Gr. 74, 12 Gr. Z. g. e.

vAN FRIESLAND.

59

geschonken, is geheel gelijk aan het onder N. I afgebeelde,


alleen leest men op hetzelve DOCCVGGA, zoodat de V, het

teeken -o-, hetwelk op blz. 7 van Bijdrage I voorkomt,


en door den getakkelden rand, die dit muntje omgeeft,
ontstaan is, mist. Hetzelve weegt 0,0008 Ned. pond.

Ten opzigte van het tweede muntje met BRWN en St a v


vero, had de bezitter, de Heer BECKER, te Amsterdam, ons

medegedeeld, dat de tweede V op hetzelve meer den vorm


van een (graf) lampje, zoo als men die op gedenkteekens
enz. vindt uitgehouwen, had; waarom wij gegist hadden,
dat het een muntteeken was, en op een vuurbaken, destijds

reeds in Staveren aanwezig, zinspeelde. Beoordeelaars onzer


Bijdragen hebben echter dit gevoelen, en wel op grond,
dat men in die tijden niet zoo naauwgezet was in den
vorm of de schikking der letters op de munten, alsmede
op grond, dat muntteekens op de munten dier eeuwen
nog niet voorkomen, bestreden, hetgeen wij dan ook, als

eene uit de pen gevloeide gissing, niet verder zullen verde


digen, alhoewel tegen den laatsten grond kan aangevoerd
worden, dat de muntteekens bij de ouden bekend waren,
en men dezelve ook, volgens sommige schrijvers, op munten

van Duurstede, van KAREL den Grooten, vindt *. Eene


andere opmerking, van eenen anderen beoordeelaar, betreft
eene naauwkeuriger bepaling van den tijd, in welken de
muntjes N. 1 en 2 geslagen zijn. Dr. KHNE, namelijk,
merkte te regt op, dat de woorden HENRIcys REx aan
"-ss

* Zie v. LooN, Aloude Holl. historie, II, blz. 55. GHEs


QUIRE, Mmoire sur trois points intressans de l'histoire monetaire

des Pays-Bas, pl. II, No. 5, en pag. 75. C. A. RETHAEN MACARE,


Verh' over de bij Domburg gevondene ..... munten. Middelb. 1858,
P. 26, en pl. III, N. 6o-62.

60

BIJDRAGEN ToT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

duiden, dat, toen deze muntjes geslagen werden, HENDRIK


de derde nog niet tot Keizer gekroond was, daar anders
het woord Rex, Koning, d. i. : Roomsch Koning, door
Imperator, Keizer, zoude vervangen geweest zijn, eene
omstandigheid, welke aanduidt, dat BRUNo de derde deze
munten tusschen 1039-1047 sloeg, vermits HENDRIK de derde

van af 4 Junij 1039 tot 25 December 1046 Koning was,


zonder tot Keizer gekroond te zijn.

Met betrekking tot de derde munt, door EGBERT den twee


den te Staveren geslagen, moeten wij nog opmerken, dat de
Heer THoMSEN ter onzer kennisse gebragt heeft, dat zekere
Magister ERBSTEIN, in een werk, getiteld: Wumismatische
Bruchstcke zur schsischen Geschichte, eene munt van

EGBERT, met STAVERONV, heeft afgebeeld, op welk werk


ook Dr. KHNE reeds vroeger onze aandacht vestigde, en
in welks derde nummer, S. 57, genoemde Magister het
een en ander over die muntjes zegt, dat wij, volledigheids
halve, daartoe door den Heer KHNE in staat gesteld, nog
zullen mededeelen.

ERBSTEIN meende, dat BRVN, op de BRvNo munten,


doelde op den Bisschop BRUNo van Augsburg (zoon van
HENDRIK den Twister (Zanker), en broeder van Keizer
HENDRIK den tweeden, opvoeder en voogd van den jon

gen Koning (HENDRIK den derden)), zoodat zij tusschen


1026-1081, toen hij stierf, zouden geslagen zijn. Het
St a v e r o nv, op de eene EGBERT munt, verklaart hij
voor het slot Staufenburg, in het Harzgebergte (in het
Brunswijk-Wolfenbuttelsche) , eene bezitting, welligt het
stamhuis, van dien Vorst, of, nog waarschijnlijker, voor het

landschap (pagus) en de stad Staveren, in de Nederlanden,


thans zegt hij een onbeduidend stadje aan de Zuiderzee,

voorheen echter de aanzienlijkste en volkrijkste stad in ge

vAN FRIESLAND.

heel Friesland.

6i

Ook verhaalt ERBSTEIN, dat hem de Bruns

wijker Kamerraad MAHNER er opmerkzaam op gemaakt had,

of het niet de stad(?) Stavern, in de pagus(?) Isloi (Islegoo),


in de Nederlanden, zijn konde, welke EGBERT de tweede,
volgens eene oorkonde van HENDRIK den derden, van 1077

(W. HEDAE Hist. Episc. Ultraject., pag. 139), bezat 5.

Van de munten met DOC-NGVN, en GEROIEVVLAE op


de keerzijden, geeft ERBSTEIN geene verklaring ".
Men ziet hieruit, dat ERBSTEIN zich op het regte pad
bevond, om de beteekenis dier munten te ontcijferen, ter

wijl wij nog uit hem leeren, dat het St a v e r o n 1 op


N. 3, welke laatste letter op de munt van den Heer SER
RURE ook zeer onduidelijk is, Sta v e r o n V moet zijn,
hetgeen men als munt der Staveraars, Staveronvm, zou

kunnen opvatten ".


5

Welligt bedoelde MAHNER hier het plaatsje Staveren, hetwelk

bij AREND, Gesch. des Vaderlands, deel II, op de kaart van Ne


derland, op het einde der 15de eeuw, als in een deel van het graaf
schap Staveren (nu een deel van de Veluwe) gelegen, voorkomt.
Het tusschen de beide Staverens liggend land heeft de Zuiderzee
ingezwolgen, waarvan Urk en Schokland nog overblijfselen zijn. De
aangehaalde oorkonde evenwel maakt alleen van een comitatus
gewag, en niet bepaaldelijk van eene stad, en Islegoo werd in 1o86
ook comitatus, en niet pagus, genoemd. Zie EccARD, Historia
geneal. Princ. Saxoniae, p. 5o8.
* N. 6411 der verbazend groote verzameling van L. WELZ DE

WELLENHEIM, verschilt alleen in het omschrift der keerzijde met


de onder N. 5 afgebeelde munt van EGBERT, te Staveren geslagen.
No. 6411. Demar. (Avers) + EGBERTVS. Gekr. Brustb. vor
wrts gekehrt. (Revers) EMNIto HEM (schwach sichtbar). Zwei
brtige, vorwrts gekehrte Brustbilder der heilige SIMoN und JUDA

(wie auf der Goslarer Mnzen), oben ein Kreuz. MADER, Kri
tische Beitrge zur Mnzkunde des Mittelalters (Prag 18o5-15,
6 Theile), IV, p. 95, N. 65. Gr., 8, 1 o Gr. G. E., RRRR
(hoogst zeldzaam).
w

7 De op bladz. 25 aangevraagde, doch nog niet ons gewordene,

62

BIJDRAGEN TOT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

IV.

MUNTEN VAN LEEUWARDEN, BOLSWARD, FRANEKER


EN SNEEK, UIT DE VIJFTIENDE EEUW,

1. Zilveren munt van Leeuwarden *. Voorzijde: De


dubbele rijksarend, hebbende tusschen deszelfs klaauwen
het schuins liggend wapenschild van Leeuwarden, met den
klimmenden leeuw.

Omschrift tusschen twee cirkels:

+ MONETA : NOVA * : LEVVERD'SIS :


(nieuwe munt van Leeuwarden). Keerzijde: Een gespleten
kruis, het geheel vierendeelende, en in het midden geopend,
waarin een bloempje: Omschrift:
ANNO : | DOMIN - |M : CCCC | # LXXII 2. Zilveren munt van Leeuwarden *. Voorzijde geheel

gelijk aan die der vorige munt, doch de o tusschen de


koppen van den dubbelden arend mist. Keerzijde: Een

kruis, gelijk aan dat der voorgaande munt. Omschrift:


A'NO : D | OMIN' M | CCCC : L | XXIII #.
Deze munt weegt 0,0027 Ned. pond.

Het vroeger, onder N. 4, afgebeelde koperen muntje van


Leeuwarden was voorzeker een onderdeel, en wel het
Dissertatio de originibus et increment is Brunswici, van CASPAR Us
SAGITTARIUs, bleek ons, uit de Appendix, achter J. A. Sc HMIDII
Commentarius de vita et scriptis C. SAgrTTARrr, Jenae 1715, 12mo,
in 1684 te Jena, typis NYSIANrs, gedrukt te zijn. - Achter de
woorden geheel Friesland, bladz. 54 en 55, voege men de woor
den : bewesten de Lauwers, '' en over BURCHARD II, bladz. 42
voorkomende, zie men KH NE, 1. 1., III, p. 181-85.
8
Berustende in de verzameling van den Heer v AN DER MEER,
te Tongeren. Een afdruk derzelve werd aan het Friesch Genoot

schap, door den Hoogleeraar C. P. SERRURE, te Gent, aangeboden.


Zie plaat III, No. 9.
" In het bezit van den Heer STRICKER, afgeteekend door den

Heer I. F. G. MEIJER, en aangeboden door Mr. A. DEKETH,


allen te 's

Gravenhage

woonachtig. Zie plaat III, No. 1o.

vAN FRIESLAND.

63

kleinste, van deze fraai gesnedene munten, waartoe de, op


de voorzijde ook voorkomende, dubbelde rijksarend als

bewijs kan gelden. Welligt waren het Aestergo litika


schillinghe, Oostergo'er kleine schellingen ". Zulk een
schelling bevatte 2 grooten en twee Leeuwarder pennin
gen, en was gelijk p mark.
Het blijkt uit deze munten, dat men in 1472 en 1473
-

te Leeuwarden nog munten met den dubbelen rijksarend,


en met zoogenaamde Monnikken letters, sloeg, en het
gebruik dier letters op munten hield tot zelfs in het be
gin der zestiende eeuw, ook in Friesland, stand. Dit een
en ander doet ons met grond vaststellen, dat ALKEMADE
de munten van Leeuwarden, van 1487 en 1492, in zijne
Grafelijke munten van Holland, pl. XL, N. 2 en 3,
afgebeeld, niet in natura gezien en afgeteekend, maar uit
den een of anderen beeldenaar overgenomen heeft, waarin

dezelve onnaauwkeurig, en met Romeinsche letters, af


gebeeld waren **. Men vindt dezelve reeds afgebeeld in:

Dogheualueerde gauden ende zelveren Munte van diver


Hertooghdomen, Graafschappe, Heerlic
heden, Lande ende Steden. Ghedruckt te Ghend, by Joos
sche Congryke,

LAMBRECHT, Lettersteker.

Anno XVc LII.

Aldaar worden

zij slecht weg , penninghen van Vriesland genoemd. Op de


munt van 1487, aldaar afgebeeld, is echter het wapen min

der schuins geplaatst, dan bij ALKEMADE; de kop van den


leeuw is iets hooger, terwijl men op de keerzijde, tusschen
de M en de CCCC, ook een klein leeuwtje vindt. Ook op
de munt van 1492 is het wapenschild aldaar schuinscher
geplaatst, dan bij ALKEMADE, en leest men op de keerzijde:
EK ANNO 3 DOMINI 3 M 3 CCCC 3 XCII go

10 Zie voN RICHTHoFEN, Friesische Rechtsquellen, Berlin 184o,


p. 585 5, en de Aanteekening N. 66 van onze Bijdrage, N. II.
11 Hierdoor vervalt het gestelde op p. 45, Bijdrage II.

64

BIJDRAGEN ToT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

Deze beide laatste munten schijnen zoo zeldzaam te zijn ,


dat men dezelve als verdwenen kan beschouwen; het heeft

ons althans tot nu toe niet mogen gelukken, iemand op te


sporen, die dezelve immer in eenige verzameling gezien had,
zoodat wij niet in staat zijn, de naar de munten zelven
gemaakte afteekeningen te kunnen geven.

3. Zilveren munt van Bolsward **. Woorzijde: Dubbele


arend, zijnde het wapen der stad, binnen een parel-cirkel.
Omschrift:

+ MONETA 3 NOVA 3 BOLSWERDEN

Keerzijde: Een gespleten kruis, het geheel vierendeelende,


op deszelfs midden een B. Omschrift:
3 ANNO | 3 DOMIN | 3 MCCCC | 3 LXXVI.
-

Deze munt weegt 2,40 (poids en gramme), en verschilt


bijna niet van de Bolswarder munt van 1477, en dus
n jaar later geslagen, onder N. 7, in Bijdrage II,
pl. I, afgebeeld, en bij het Friesch Genootschap berustende.
Nog eene munt van Bolsward, in 1477 geslagen, vindt

men, volgens eene mededeeling van den Hoogleeraar SER


RURE, in de zeer uitgebreide verzameling van den Heer
REIGHEL, te Petersburg, in het zesde deel van den Ca
talogus derzelve (welke Catalogus tot 20 deelen(!) zal
uitdijen), in 12mo, in 1843, onder den titel: Due Rei
chelsche Mnz-Sammlung, uitgekomen. Onder N. 203,

p. 255, vindt men aldaar die munt beschreven, als heb


bende op de voorzijde: Moneta nova BolswerdenSIS,
en de dubbelde rijksadelaar. De keerzijde heeft een groot
kruis, dat het omschrift vierendeelt, waarop een B, en
|

12 In het bezit van den Heer GoDDoNs, en afgeteekend door


den Heer A. EvER AERTs, beide te Leuven. Aangeboden door den
Hoogleeraar C. P. SERRURE, te Gent. Zie plaat lII, No. 11.

vAN FRIESLAND.

65

om hetzelve ANNO DOMN. M CCCC LXXVII.

noemt deze munt een groot,

REICHEL

en geeft deszelfs zwaarte

op als # solotnik, het Russisch pond gerekend op 96 solot


nik, zijnde het Russische gewigt # ligter, dan het Keulsche.
De diameter is volgens den muntmeter 13.
Alhoewel dus in hetzelfde jaar geslagen, verschillen deze
munten, daar de door ons (plaat I, N. 7) afgebeelde
MONETA NOVA BOLSWERDEN heeft, en het SIS mist.

Er zijn dus in Bolsward, in 1456, 1457, 1476, 1477


en 1478, munten geslagen **, doch latere munten hebben
wij niet kunnen opsporen. De munten van 1476, 1477

en 1478, zullen door zekeren JAN VAN DER RIET, een


Utrechtenaar, geslagen zijn, gelijk ons gebleken is uit een
onuitgegeven stuk, ons door de welwillendheid van den
Heer J. DoDT van Flensburg geworden, en getrokken uit
het stads-briefcopijboek van Utrecht, van 1470 en volgende
jaren, berustende in het stedelijk archief aldaar; welk stuk
wij hier laten volgen:
Hoghen Edelen ende Moghenden voersichtighen wisen
Heren, den Cancelier en de Hoghen Raden des Hoechghe

boren Doerluchtighen moghenden Forst ende Heer 's Her


toghen van Oistenryc, van Bourgon d&c., ende voert allen
den ghenen, die desen onsen openen brief sullen sien of

horen lesen, onsen lieven Heren en de bisondere goeden


vrunden, Borghermeysteren, Scepenen ende Raden der

Stadt van Utrecht, onsen goetwillighen dienst ende vrunt


like groete, elken nae syn behoren. Wy begheren Uwen
Moghenheden ende Eersaemheden dienstelike en de vruntlike
te weten, die zelve voer die gherechte waerheit, mit desen

onsen openen brieve certificerende, dat in den jare van


* * 1456, zie No. 5, 1457, N, 6; 1477, N. 7; van pl. I en II van
Bijdrage, 1I ; 1478, WINSEMIus, Chronijck, fol. 289, en Bijdrage

II, p. 48.

66

BIJDRAGEN ToT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

tachtentich lestverleden, een ghenoempt JAN VAN DER RIET,


die muntemeyster te Boelsweert plach te wesen, onze
ondersaet, van onbehoerlihe hanteeringhe, die hy in der

selver munte te Boelsweert ghedaen ghehadt soude hebben,


X)

alhier belastende in ghevangenisse gheleghen heeft; ende

na dat wi goede neersticheyt, diligencie ende inquisitie, om

die waerheit daervan te weten, ghedaen ende doen doen


4,Jo

ghehat hadden, emde denselven JAN van dien saken on


schuldich bevonden hebben, soe hebben wi nochtant, om

J)

J)

2)

enen yegheliken, die denzelven JAN, onse ondersaet, van


der voorsz. sake, ende dat daeraen cleven mach, mitten
rechte beclaghen ofte beschuldighen soude willen, te vol
doen mit onse sententien ofte slitinghen, na den rechte
van onsser stat, verbonden en de geordineert, dat hi bin
nen een jaer, nadat die voorsz. onse sententien ofte slitin
ghen gewesen syn, te weten na den Donderdaghe na Sunte

Blasius dach lestleden, buten deser onser stat niet reisen

#l

J)

en sel, verwachtende alle die ghene, die hem beclaghen

J)

ofte beschuldighen souden willen, als voorsz. staet, hem


selven presenterende, rechten daervan alhier te pleghen,
ende den rechte te voldoen, soe dat van rechts ende

reden weghen behoort te gheschien; voor 't welcke, ende


ooc voor ene notabele somme van penninghen, indien hi

J)

van hier reisde, ende niet en dede als voorsz, is, te ver

2)

boeren, hi oic achtervolgende onse voorsz. sententie en de

J)

slitinghe goede weetachtige borchtochte aen onsen han


den, soe dat recht ende costumelike is, ghestelt ende
gheordineert heeft, bi alzoe, dat hi binnen den voorsz.
termine wt deser onser stat van rechts en de eere weghen
niet scheiden noch reisen en mach noch en kan; wi syn

oec bereyt ende presenteren ons, enen yegelieken over


den selven JAN , onsen ondersaet, recht te doen ende te
5

wedervaren laten, soe dat na gheleghenheit der saken

gheboerlike wesen sal, van 't welck wiU Hoghe Edele

vAN FRIESLAND.

67

Moghende voorsichtighe wyse Heren, ende voert enen yegheli


ken, dien dese saeke aenroeren mach, certificeren mit desen

onsen openen brieven, biddende hieromme diensteliken


Uwe Hoghe Moghentheden, deze onschout ende excusatie

van den voerghen. JAN, onsen ondersaet, int deuchdelikste


te kennen ende te verstaen, ende hem daer en boven

niet te belasten, mer tot zine rechten behulplich ende vor

derlich te wesen, als wi doch geheel betrouwen. Ende


hebben des tot enen oirconde onser stat signet, twelck wi
daghelix ghebruken, aen desen brief doen hanghen. Ghe
gheven int jaer ons Heren dusent vier hondert een ende
tachtenlich, opten vyfthienden dach in Meije.

5. Zilveren munt van Franeker **. Voorzijde : Een


springende leeuw (lion sautant); in de afsnede (exergue)
een bloempje (roos?). Omschrift:

EK MON # NOVA & FRAN(e)KREN

Keerzijde: Een zeer versierd of gelelied en gespleten kruis,


waarop in het midden een bloempje (roos?). Omschrift:

# ANNO & DOMINI & M & 488.


Deze munt weegt 1 gram. 40.

6. Zilveren munt van Franeker **.

Voorzijde :

Een

wapenschild, liggende op een gelelied kruis, dat het om


schrift vierendeelt, het wapenschild is gecarteleerd, met
twee klimmende leeuwen en twee klokken. Omschrift:

** In de verzameling van den Heer DE CosTER, Burgemeester


te Heverl, bij Leuven, afgeteekend door den Heer A. EvERAERTs,
te Leuven, op verzoek van den Hoogleeraar C. P. SERRURE, te

Gent. Zie pl, III, No. 12.


** Zie plaat III, N. 15.

68

BIJDRAGEN TOT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

MONE | NOVA | FRAN | R 1490.


Keerzijde:

mal

Een gekroonde en versierde helm, met een

ll ,

klimmende leeuw als sautoir, twee wapenschilden hangen


in eene schuinsche rigting aan den helm. In het eerste is

in"

een klimmende leeuw, in het tweede eene klok. Omschrift:

* DA ; PACEM : DNE : IN 5 DIEBvS # NRISg.

|| |

(Geef vrede, Heer ! in onze dagen).

Men vindt deze munt afgebeeld boven de voorrede van

het werk van MADAI, Volstndiges Thaler Cabinet (3Theile,


en de beschrijving 2 Theile), p. 759. 25) Franeker,
N. 4882. De klok op de tweede munt is nog het wapen
van Franeker, doch wat beteekenen de leeuwen, zoowel
op de eerste als de tweede munt? MADAI houdt die op de
tweede munt voor den Frieschen leeuw, doch het Friesche

wapen met de leeuwen, zoo als dat gewest hetzelve thans


voert, kende men in 1488 of 1490 nog niet, vermits
zooowel Ooster- en Westergoo, als de Zevenwolden, en de
Steden, op zich zelve stonden, zoodat van een gemeenschap
pelijk wapen nog geen sprake kon zijn '". Zevenwolden
en de steden kwamen zelfs eerst later, qua corpus, op de
landsdagen.

De leeuw moet dus het wapen van een bij

zonder persoon of familie zijn, waaromtrent een charter,


bij SCHwARTZENBERG, Charterboek van Friesland, deel I,

p. 727-28, te vinden, opheldering geeft. Keizer FREDERIK


geeft bij hetzelve, den 7 Mei 1478, volmagt aan den Kar
** Het tegenwoordige Friesche wapen schijnt ten tijde der Sak
sische overheersching ontstaan, en van West-Friesland, met eenige
verandering, overgenomen te zijn. Vroeger zegt JAREG RYKLES
(Mr. J. RooRD.A), in de Leeuwarder Courant van 9 Februarij 185o,
p. 2 b, zegelde Oostergoo met hare twee balken te Barrahuis,
Westergoo met haren dwarsbalk te Hartwerd, en de Wouden
met deszelfs zeven boomen te Rottum.''

Tal

vAN FRIESLAND.

69

dinaal GEORG, aan JoHAN KELNER, Keizerlijk Fiscaal, en


lten

aan ARNoLD VAN Loo, Doctor, om te zamen, en elk in

lanen

het bijzonder, in Friesland, en de landen van Oostergoo


en Westergoo, van wege hem en het Roomsche rijk, Ge

rslek
Ehrit,

rigten, Regtsordeningen en Potestaten, aan te stellen, Mun

#'

ten te slaan, en andere noodzakelijkheden te verrigten. Van dezen Dr. ARNoLD VAN Loo, die in de Geschiedenis

van Friesland in die tijden meermalen voorkomt, vindt

men mede aldaar, p. 728, nog de volgende acte:


Wir ARNoLT voN Loo, Doctor, Ritter, Fiscall und
Rat des Romischen Kaisers, bekennen und thun kunt,

mit disem transfixen breve, das wir umb gutter ursachen

wille, de uwns dae toe bewegenn haben, nach befell, das


wir haben von der Kayserlichen Majestat, eine Munthe
von silver und von gulte gelt to slaen, und to machen,
geordent, und gesatz haben zo Franzker, in Westfriss
landt, in Westergo, und de BEWOLEN HA BEN dem achtba

ren und strengen ZICKEN ZJAARDEN, Capitaenen da selbs;


nach dem wir an jm bevonden haben einen getrauwen
und gehorsamen der Kayserlichen Majestat, und de zoo

handelen nach dem allerbesten. Vrkund umns ingesegels


an dis transfixen gehangenn. Gebenn zo der Sneeck, am

sexzunden tag des monatz Aprilis, anno Domini mille


Simo, quadringentesimo, octuagesimo, quinto.
Den 16 April 1485 stelde dus ARNoLD VAN Loo, des
tijds zich te Sneek bevindende, SICKE SIAERDA of SJAERDEMA, Hoofdeling te Franeker, tot muntmeester binnen
die stad aan. SICKE SNAERDEMA was de zoon van DouwE
AYLVA, die, in 1420, EDwERT SJAERDA of SJAERDEMA huw

de, en, uit dien hoofde, ook als DouwE AxLvA, gezegd
SJAERDA, voorkomt. De SIAERDA's of SIAERDEMA's voerden

tot wapen een leeuw van keel op een gouden veld, en


dit is het wapen, dat op de eerste en tweede der Frane
ker munten voorkomt. SICKE SIAERDA, wien Dr. ARNoLD
xt

70

BIJDRAGEN TOT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

vAN Loo, tot Muntmeester aanstelde, heeft evenwel deze


munten niet geslagen, want hij stierf in 1487, en de mun
ten dragen het jaartal 1488 en 1490. SICKE voerde tot wapen
een leeuw van keel op goud, onder drie rozen van zilver
op lazuur. De zilveren roos vindt men in het wapen der
AYLvA's, alsmede de lelie '", nu eens van goud, dan eens
van zilver, van daar dan ook, dat op de munt van 1490
het wapen op een gelelied kruis rust, en de keerzijde der
munt van 1488 een gelelied kruis bevat, terwijl ook ro
zen, in de afsnijding en op het kruis der eerste munt, en
tusschen de letters der eerste en tweede, schijnen geplaatst
te zijn, ter gedachtenis aan hun stamwapen, daar zij
oorspronkelijk AYLVA's waren.
SICKE, in 1487

overlijdende,

liet nen zoon, DoUwE,

na, in 1478 geboren, en die in 1506 ongehuwd overleed.


JUw en HERE (JARIGHs zonen) HoTTINGA werden, na SICKE,
Hoofdelingen te Franeker. De munten echter duiden aan,
dat SICKE SJAERDEMA's muntmeesterschap op zijnen zoon,
destijds nog een kind, is overgegaan, niettegenstaande er
Hoofdelingen uit eene andere familie in Franeker waren.
Duidt de laatste munt, in 1490 geslagen, waarop het

is

1#
11:

SIAERDEMA wapen, met dat van Franeker verbonden, voor


komt, echter ook aan, dat de stad Franeker destijds deel
had aan het muntmeesterschap? Zulks is niet onwaar
schijnlijk.
MADAI noemt deze munt eene hoogst zeldzame dick
17 AYLvA van Bornwerd voerde eene lelie van zilver, op een
veld van synopel; AYLvA van Witmarsum de halve arend van
sabel, op een gouden veld, in de eerste helft, en in de tweede helft,
op een veld van lazuur, een gouden ster, zilveren roos, en gouden
lelie. Zie het Stamboek van den Frieschen vroegeren en lateren
Adel, door Jr. Mr. M. DE HAAN HETTEMA en Mr. A. vAN HAL
MAEL, Jr., geslacht AYLvA, p. 6-7. Ook de ophelderingen omtrent
de familie SJAERDEMA danken wij genoemde Heeren.

El

vAN FRIESLAND.

71

deze
I||||ll

rap"
zilit

, thaler. Wij hebben dezelve niet kunnen opsporen, zoo


dat ons derzelver zwaarte onbekend is. Lang vr 1488
is echter reeds in Franeker munt geslagen, want in de
statuten van de Bolswarder dekenij, den 20 Augustus 1455

t de

vernieuwd, wordt reeds van OUDE Franeker schulden


68ly

l4%)
der
T0s

Il

list

tij

gesproken 1*. Ook meldt WINSEMIUs, in zijne Chronijck,


blz. 32l, dat JUw HoTTINGA, van Franeker, in 1494, aan
den Keizerlijken Gezant OTTo VAN LANGHEN twee pennin
gen gaf, de eene van zilver en de andere van goud, gesla
gen in 1419, door SICKE SJAERDEMA, Hoofdeling te Franeker,
welke hij begeerde, dat aan den Keizer werden overgegeven.
Doch ook nog na 1490, in welk laatste jaar de tweede,
door ons beschreven, munt in Franeker werd geslagen,

bleef de munt eenigen tijd aldaar, want bij WINSEMIUs


leest men mede, blz. 324, dat in 1494 zekere Walsche

cooplieden binnen Franeker, alwaer de munte was,


Sekere soorte van penninghen hadden laten slaen, met de

welke penninghen, also sy, passeerden door Wonseradeel,


alwaer TIERCK WALTA Grietman was, zy van hem zyn

beschuldicht geworden, valsche ende quade payementen


uyt het land te willen voeren. Onder welcken deksel

hy de selve coopluyden op syn huys heeft doen halen


(Walta-huis bij Tjerkwerd), alwaer hy denselven twaelff

hondert florenen afghenomen heeft, en de laten passeren.

7. Zilveren muntje van Sneek **. Voorzijde: Het wapen

van Sneek, gedeeld in regts de halve arend van sabel op


een gouden veld, en links drie gouden kroonen op een
veld van keel. Omschrift, tusschen twee parelcirkels:
** ScHwARTzENBERG, 1. I., I, p. 55o.

'" Voorhanden in de verzameling van den Heer I. F. G. MEIJER,


te 's Gravenhage. Afgeteekend en ingezonden door denzelfdew
muntkenner. Zie pl. III, N. 14.

72

BIJDRAGEN TOT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

+ MONETA 3 NOVA g SNEKENSIS 3

Keerzijde: Een kruis, het geheel vierendeelende, in deszelfs


midden eene opening, waarin eene S, en in de vier hoe

ken de letters SNEK.

Omschrift, tusschen twee parel

cirkels:

+ IN | HOC | SIGNO | VICES


dat is: in dit teeken zult gij overwinnen; eene spreuk, die
men verhaalt, dat CoNSTANTIJN de Groote, toen hij tegen
MAxENTIUs optrok, als een teeken van overwinning, wan
neer hij zich tot het Christendom wilde bekeeren, rondom

een kruis aan den hemel zag staan, en welke spreuk


op de Christenmunten der middeleeuwen, steeds met een
kruis voorzien, meermalen gebezigd wordt. Het muntje
weegt 0,0006 pond.
Waarschijnlijk is dit zilveren muntje omstreeks den zelf

den tijd als de vroeger (pl. II, N. 8) afgebeelde koperen

At,
##

munt van Sneek, van 1492, geslagen. Wij nemen deze

##

gelegenheid waar, twee misslagen, dezelve betreffende, te


k:

herstellen. Voor DA op dezelve als verkorting van DATE,


##

lees men : DA, terwijl de raadselachtige letters :


Q' , NO | E - A Q | PVGT |P - NO |
de verkorting zijn van :

#n
-

Q(uia) NO(n) E(st) A(lius), Q(ui) PVG(na)T P(ro) NO(bis) *",

#k
20 De vroegere verklaring was slechts eene gissing, waaraan echter
meer dan een muntkenner zijn zegel gehecht had.

Het toeval deed

mij de ware beteekenis dier letters, die wij op geene andere munt
gevonden hebben, ontdekken. In het MSS. spel : Van Gewillich
Zabuer ende Volc van neiringhe, ghestelt en de ghemaect by my
CoRNELIS EvERAERT (in het begin der zestiende eeuw te Brugge
levende, en waarover men zie WILLEMs, Belgisch museum, 1842,
p. 49), leest men : Pausa : Hier scuuft men de gordyne etc. Item
en de beneden voor 't cruce moeten knielen drie jonghe kynde
ren ....., waerof d eerste in de hand hebben sal een rolleken,

waerin dat ghescreven syn sal: Da pacem, domine! in diebus


nostris. T meysken desghelycken zal hebben oec een rolle, waer

ill

Mg

vAN FRIESLAND.

73

dat is: Dewijl er geen ander (dan de Heer) is, die voor
Es

ons strijdt, welke woorden, op het Da pacem Domine in

diebus nostris, dat is: Geef vrede, Heer! in onze dagen!


sluiten.
Deze laatste spreuk is, volgens vAN LooN, Neder
park
h,

landsche historiep., II, blz. 226, uit het Dagelijksche


getijdeboek der Roomsche Geestelijkheid genomen, en ont
leend uit de spreuken JEZU, den zoon van SIRACH , hoofd
stuk 50, vers 24.
le:

B.

W3is

dom
Rik

GEDENKPENNINGEN TER EERE VAN HIDDE SYBRENs, IN


1581 EN 1584 vERVAARDIGD.

mij:
Het aandenken aan mannen, die goed en bloed voor het

di." vaderland veil hadden, ja, die door hunnen heldendood


leie

het zegel op hunne daden drukten, te verlevendigen, is


eene aangename taak; doch die taak wordt pligt, wanneer

men bevindt, dat hij, die eenmaal het vaderland gewigtige


|:

diensten bewees, en in den bloei zijns levens voor hetzelve


viel, door het nageslacht zoo is vergeten geworden, dat
zelfs zijn naam in sommige van deszelfs geschiedrollen on

juist staat opgeteekend, en bijna alleen door het metaal,


waarin hij eens ter zijner eere werd ingegrift, is behouden
gebleven. - Zoo ging het met HIDDE SYBRENs, een Fries,
aan wien wij het aandenken, door het mededeelen van

twee gedenkpenningen, ter zijner eere vervaardigd, wen


Schen te verlevendigen **.
in dat staen sal : Quia non est alius, qui pugnat pro nobis. T'
ander cmechken een rolle, waerin staen sal : Nisi tu, Domine,
Deus noster.''
** Jr. J. M. v AN BEYMA THoE KING MA, Grietman van Fra

nekeradeel, in wiens bezit zich deze gedenkpenningen bevinden,


stond reeds vroeger welwillend aan het Friesch Genootschap toe,
Van dezelve afteekeningen te laten vervaardigen, en vergunde ons

74

BIJDRAGEN ToT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

De eerste dier penningen is van goud, gegraveerd, en


vierkant. Deszelfs vrij aanzienlijke innerlijke waarde getuigt

WE, E.

van het gewigt der dienst, door HIDDE SYBRENs bewezen

#d
is,

aan hen, die hem met dezelve vereerden. Een knopje met

w,"

Ehh

oog en ring, daaraan bevestigd, wijst aan, dat dezelve,

misschien aan een gouden keten, gedragen is geweest. Be


halve een versierden rand, vindt men op de voorzijde
deze woorden:
. DE .
- SCHANS -

. SOTTRWM .
- GEWORPEN . DEN . 23 - DECEMBRIS .
1 . 5 . 8 . 0.

Nevens en onder de beide eerste lettergrepen der beide


laatste regels ziet men een steenen huisje, met den in

Friesland vooral zeer veel voorkomende trappengevel, af


gebeeld. Het huisje is tusschen de letters . R. . en
. I . H - geplaatst, en daaronder leest men het woord
LOSAMENT. Dit alles vindt men op de bovenste helft van
het vierkant. De benedenste helft vertoont een dijk, in
welks bogt eene onregelmatige schans zich bevindt, waarin
drie huisjes, desgelijks met zoogenaamde trappengeveltjes,

en eenige tenten. Tusschen het eerste en tweede huisje ligt


eene batterij van 4 5 stukken. Op den dijk, aan de
noordzijde van de schans, ligt eene kleine batterij van
2 stukken, en in den dijk, aan de zuidzijde van dezelve,

schijnt eene insnijding te zijn, welligt om zich daar


in te kunnen verschuilen, en, als uit eenen hollen

te kunnen vuren.

weg,

Eene rij palen snijdt den dijk in het

nu even welwillend, dezelve op steen te laten brengen, en van eenige


daarbij gevoegde aanteekeningen gebruik te maken, voor welk een en
ander wij Zijn Edele bij dezen onzen openlijken dank betuigen.

Vnn
EEW

#En

vAN FRIESLAND.

75

dwars, en loopt nog zee- en landwaarts in. Voor de


schans, of aan derzelver westzijde, toonen de zwemmende
visschen de zee aan, en zullen ook de punten rijen paal
werk voorstellen, aangebragt, om den vijand van den zee
kant te beletten de schans te naderen.

Sottrum, tusschen Zurich en Makkum, een half uur ten

noorden van laatstgemelde plaats, in Wonseradeel gelegen,


is een buurtje, uit een paar boereplaatsen en arbeiders wo
ningen bestaande. De schans, in 1580 opgeworpen, is
nog op de plaats, waar dezelve gestaan heeft, wel te her
kennen, zoowel aan hare wallen als grachten. Opmer
kelijk is het ook, dat men, van Harlingen naar Makkum

rijdende, juist bij dit plaatsje den zeedijk of den rijweg


verlaat, en na eene poos weder beklimt. Is dit ontstaan
door het leggen van de schans in de kromming van
den dijk, waardoor men eenen omweg moest maken,

welke omweg, of liever afsnijding, later bestaan is ge


bleven?

Het komt mij voor, dat de buurt Sottrum, in de kromte

des dijks gelegen, door de verschansing, zoo niet geheel,


althans gedeeltelijk, omgeven was, hetgeen ons het aanzijn
van steenen huizen binnen die verschansing ook ophel

dert. Hierop schijnen de letters - R. I. H., het daar tus


schen geplaatste huisje, en het woord LOSAMENT, ook te
doelen, uit welke charade van letters en figuur men kan
maken :

('tR (egter) huis I(s) H(iddes) LOSAMENT,


waardoor het regter, ook het grootste, huisje als de ver
blijfplaats van HIDDE SYBRENs aangeduid werd, doch wan
neer wij het woord Losament, als kunstterm, door ver

schansing vertalen, welke beteekenis het woord Logement


ook heeft, dan kan de graveur of ontwerper, in zijne

eenvoudigheid, hebben willen aanduiden: regts is HIDDEs


verschansing, ten einde geene onzekerheid (?) te laten,

76

BIJDRAGEN ToT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

waar men die op de medaille zoude zoeken.

Weet iemand

eene betere uitlegging, zoo zal ons eene mededeeling daar


van zeer welkom zijn.
De keerzijde heeft den zelfden binnenrand, en de woorden:
. DEN .
. FENRICH .
. HID . SIBRANTS
. TER EREN DESE .
. BH WONSERADEEL - LA
TEN - FIGUREREN .
- ANNO . 1 - 5 . 81 .

en daaronder het goudsmids merk I. P.

Deze penning is zeer merkwaardig en, zoo het schijnt,


eenig. Zij leert ons, dat Vaandrig HIDDE SIBRANTs, te Sottrum,
den 23 December 1580, eene schans opwierp, en hiervoor,
in het volgende jaar, door Wonseradeel, met eenen zwaren
gouden eerepenning begiftigd werd. Was deze verrigting dan

zoo gewigtig, of gevaarvol, dat zij zulk een eereblijk verdien


de , en ging dezelve ook met omstandigheden gepaard, die

waardig zijn herdacht te worden? Deze vragen zullen wij


trachten te beantwoorden, door onze lezers mede te dee

len, wat wij over HIDDE SYBRANTs, of HIDDE SYBRENs, zoo


als wij hem later genoemd zullen vinden, hebben kunnen

opsporen **. HIDDE SYBRENs, zoo zouden wij hem het liefst
noemen, werd in 1552 geboren, daar hij, zoo als wij
later zien zullen, in 1584 32 jaar oud was. Zijn vader
was hoogstwaarschijnlijk SYBREN HIDDESz, of IDs zoon. Van
22

De Heeren Jr. Mr. M. DE HAAN HETTEMA en Mr. A. v AN

HALMAEL, Jr., uitgevers van het Stamboek van den Frieschen Adel,
danken wij ook bijzonder voor de ons gegeven inlichtingen omtrent
de afkomst van HIDDE SYBR ENS.

vAN FRIESLAND.

77

Id

lezen wordt meermalen in de Friesche Geschied- en Char


il,

lerboeken melding gemaakt. In 1579 toch, als gevolmagtig


'Il

de van Gaasterland ten landsdage, droeg hij zijne volmagt


aan BARTEL InzERDA over **, en in stukken van 1582 (6

en 28 Julij) **, 1584 (8 April, 20 Junij, 16 en 17 Octo


ber)*, 1585 (28 April en 21 Augustus) **, komt hij mede

voor. In dit laatste jaar (23 Mei), werd hij, Grietman van
Gaasterland zijnde, met ARENT HARDERWIJK, Secretaris,

van Gedeputeerden gelast, het versterken van de schans


Slijkenburg aan te besteden. Hij moet tusschen 17 Febru

arij en April van het jaar 1584 Grietman geworden zijn,


vermits zijn voorganger, REIN YDSEN, 17 Februarij 1584
stierf, en in de doleantie, door eenigen in April 1584
ingediend, ook in artikel 118 (SCHwARTzENBERG, IV,
blz. 487), geklaagd wordt, dat die gheene, die naest
jaeren Deputeerde zyn geweest, mitte besten grietenijen,
als gevolgen ofte consequentien van deputeerschap, ver
sien zyn geweest, blyckende aen ..... SYBREN IDTs zoon
en anderen. SYBREN HIDDEsz overleefde eenen geruimen

tijd zijnen zoon, en deed den 11 Januarij 1604 afstand


van zijne grietenij *7.
Dat HIDDE SYBRENs werkelijk een zoon van Grietman
SYBREN HIDDEsz. was, bevestigt eene aanteekening van den

Raadsheer Zacheus GEMMENICH, waarin hij HIDDE, zoon


van SYBREN, Grietman van Gaasterland, genoemd wordt;

terwijl in een oud boek, op de eerste bladzijde gemerkt


Z(acheus) v(an) G(emmenich) T(hoe) K(ingma), gelezen
wordt: Medaille van de schans Sottrum, aan myn Groot
** WINSEMIUs, Hist., fol. 592.
** SCHwARTzENBERG, IV, p. 5oo, 5o5.
25 WINSEMrus, Chron., p. 744, 747, a, b, 752.

** SchwARTzENBERG, IV, p. 525, 545.


*" Jr. Mr. H. BAERDT VAN SMINIA, Naamlijst van Grietman
nen, p, 579.

78

BIJDRAGEN ToT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

, moeders oom, HIDDE SYBRENs, die, Capitein zynde, en

te h
rll

, vromelick strydende, in de slag tot Boxum is gesneuveld


#t V

, (zie vAN REYD, 1586), door die van Wonseradeel is


vereerd. Daar deze aanteekening door den Raadsheer
ZACHEUs vAN GEMMENICH THoE KINGMA eigenhandig is ge

jgt!
#x
###

schreven, zoo brengt ons dezelve op het spoor, om den


E2

familienaam van HIDDE SYBRENs te ontdekken.


situ

De grootvader van ZACHEUs vAN GEMMENICH was PAULUs


vAN GEMMENICH, welke tot vrouw had EETs HANSEs LENs,
dochter van HANS LENs, J. U. D., en van EETs JANs, welke

laatste eene dochter was van JAN SIMons (of SIMoNIUs) **,
en van ENA PIETERSD. vAN ARENTSMA. EETs HANSEs (de
grootmoeder van HIDDE SYBRENs) oom moet dus, indien
de opgave van den Raadsheer GEMMENICH juist is, een
SIMoNs of een LENs geweest zijn **. De afstammelingen en
bloedverwanten der SIMoNSEN zijn vrij volledig bekend,
doch daaronder is geen HIDDE of SYBREN te vinden, zoodat
het waarschijnlijker is, dat HIDDE de geslachtnaam LENs zal
gevoerd hebben. Evenwel is dit nog niet geheel uitgemaakt,
en pleit hiertegen, dat op den tweeden penning, ter eere
van HIDDE SYBRENs geslagen, een wapen voorkomt, dat op
het wapen, dat HYLCK GEERTs FoGELSANG , echtgenoot van
YNTE JELLES KINGMA, voerde, gelijkt, welk wapen op een'

grafsteen, onder het gestoelte in de kerk te Zweins, is te


vinden.

Beide wapens bevatten een vogel, zoodat HYLCK

GEERTs FoGELSANG een zoogenaamd sprekend wapen voer


de.

Is dit nu van HIDDE ook te denken,

en is zijn

geslachtnaam alzoo FoGELSANG geweest, zoodat ook zijn wa


pen als sprekend daarop doelde? Of was het zijn moeders
28

Zie over denzelven TE WATER,

Verb. der Edelen,

III,

p. 295, en vAN GRONINGEN, Gesch. der Watergeuzen, p. 5o6-5o7.


29 Zie het Stamboek van den Frieschen Adel, genealogie AUC
KEMA, en aldaar GEMMENIC II, p. 25-26. Bijlagen.

H: W

Ag

##
&#t
###

th,

t it
#3)

vAN FRIESLAND,

79

wapen, door hem aangenomen, zoo als wij dit bij de


SIAERDEMA's, in de vorige bijdrage, gezien hebben **? Deze
Ital
dil vragen willen wij voorhands liefst onbeslist laten. Genoeg
shte zij het ons te hebben aangetoond, dat HIDDE SYBRENs tot
') 'Il

den

een geslacht behoorde, dat in die tijden invloed en gezag


in dit gewest bezat. Zijn vader komt steeds, in al de vroe
ger door ons aangehaalde stukken, voor als een voorstan
der der unie van Utrecht, en van de Staatsgezinde partij, en
ook zijn zoon stond, zoo als wij zien zullen, die partij
trouwelijk bij. In December 1580 voerde hij, volgens

den penning, het bevel over een vaandel krijgsknechten.


Destijds was de toestand van Friesland zeer veeg. Nadat

men toch, uit wantrouwen jegens RENNENBERG, in Februarij


l580, de blokhuizen te Leeuwarden, Harlingen en Sta
veren, had ingenomen en afgeworpen, bleek het weldra,
dat deze vrees niet ongegrond was geweest, want kort

daarna (3 Maart) maakte RENNENBERG zich van Groningen


meester. WILLEM, Prins van Oranje, hierop door de
Staten tot Stadhouder verkozen, zond BERNARD vAN ME
RODE, Heer van Rummen, om het Luitenantschap waar te

nemen, doch vr zijne overkomst was reeds (19 Junij)


het beleg van Groningen opgebroken, en hierdoor schrik
en ontsteltenis in Friesland verspreid.

Met afwisselend

krijgsgeluk werd in den loop van dat jaar in de Groninger


Ommelanden gestreden, maar tegen het einde van hetzelve
keerde de krijgskans geheel ten nadeele der Staatsgezinden.
*" De KINGMA's waren met de GEMMENICHs naauw verwant.

JAcoB vAN GEMMENICH, 1657, huwde CATHARINA vAN KINGMA,


l: l., p. 26. DIRK FoGELsANG komt bij ScHoTANUs, p. 826,
in

1579, voor als Gedeputeerde van Friesland.

Indien HIDDE

SYBRENs met eene vrouw uit het geslacht FoGELSANG gehuwd ge


weest, en daarom op de keerzijde der tweede medaille haar wapen

en zinspreuk geplaatst ware, dan konde men beide meeningen ver


eenigen. Doch hiervoor hebben wij geen bewijs kunnen vinden.

80

BIJDRAGEN ToT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

HoHENLo werd bij de Bourtange geslagen (4 September),


Coevorden (20 September) en Oldenzaal (24 September) in

genomen, en met het beleg van Steenwijk, den 15 October,


eenen aanvang gemaakt, welk beleg gedurende het overige
gedeelte van dat jaar, en het begin van het volgende (1581),
met kracht werd doorgezet. Twee vaandels leden den 31
October bij de Joure **, eene gevoelige nederlaag. De vijand

bemagtigde Sloten, bezette het door de Staatsgezinden ver


latene Lemmer, en nam Staveren, waarvan men verzuimd

had de vestingwerken te herstellen, in. De vijand drong


zelfs tot Makkum door, waar hij terstond eene schans

maakte **. Van uit deze vaste punten stroopte hij Fries
lein

land voor een groot gedeelte af. Vooral moest de schans


te Makkum, die de toevoer uit zee voor Sneek en Bolsward

#en,

en een groot deel van Westergoo belemmerde, den Staats

Ert
hach

gezinden een doorn in het oog zijn. Reeds terwijl de


vijand nog bezig was dezelve op te rigten, en dus in No

El

vember 1580, zond de Heer van MERoDE PIETER VAN CHAL

n,
Vid,
"ong

LANSI, Sergeant Majoor, met eenig volk derwaarts, hopende


den Hopman PRENGER daar uit te drijven, doch deze aan

slag mislukte, en CHALLANSI sneuvelde **. De Staten, be


speurende, dat men den vijand uit Noord-Holland vele
behoeften, ook over Makkum, toevoerde, verboden zulks

Wire

Ad:
l Iln

den 9 December. - Wonseradeel, dat inmiddels geheel voor

1 ll

den vijand open en bij de hand lag, leed voorzeker het


81 Gedenckvveerdyge geschiedenissen van F. rAw renror. Uit

1 tt

gegeven door het Friesch Genootschap. Leeuw. 1841, p. 29


82 Reeds vroeger was daar eene schans; den 2o Aug. 1572 ver

kt,

lieten de Walen dezelve,

ScHoTANUs, p. 764, en kort daarna

thilt'

begon ScHouwENBURGH een nieuw werk aldaar, p. 769, en leide


er soldaten in, p. 77o. '
3 -- - i

#tn

** VER-vou, 1.1., p. 22. Hij was een zwager van VERvou,

in

- -

- -

p. 2; twee zijner broeders sneuvelden, den 51 October 158o, in het

gevecht bij de Joure. Zie verder ScHoTANUs, p. 865, b. WIN


sEMrus, p. 678, a,
. . . . . .
. . .
.
*

"

##

Hw

km

vAN FRIESLAND.

81

meest van 's vijands strooptogten **. Troepen waren er


in gering aantal voorhanden. Bolsward had maar n
vaandel **; de aanslag op de half voltooide schans te Mak
kum was afgeslagen, en het was dus te duchten, dat
een aanval op dezelve, nu zij voltooid was, nog minder

zoude gelukken. In zulke omstandigheden aanvaardde een


nieuwe Grietman, JANGKE OsINGA (16 November 1580) **,
zijne betrekking in Wonseradeel, doch deze schijnt den
moed niet te hebben laten zakken. Gelukkig was althans
het denkbeeld, hetzij van hem of van de Staten uitgevloeid,
om in de nabijheid des vijands een vast punt te maken,
waaruit men zijne strooperijen kon afsnijden en verhin

deren. Men besloot alzoo te Sottrum eene schans op te


rigten, en onze penning leert, dat dit werk den 23 De
cember 1580 begonnen werd. SGHoTANUs zegt, in zijne
Friesche historin, blz. 872, b, dat de Staten een

vaandel uit Bolswerd, een uit Franeker en een uit Har


lingen ligteden, en drie grietenijen (voorzeker Wonse
radeel, Wijmbritseradeel en Franekeradeel, of Hennaar
deradeel) opontboden, om eene schans op te werpen te

Sottrum, tegen de schans te Makkum. Half gemaeckt


zynde, zegt hij, kwam de vyandt daervoor, met 500
man, ende moest terug keeren, nae verlies van vyf ofte zes
mannen. Den zesden January 1581, was zy in volle be
scherminghe. Hier door benaude men de Mackumer schans,
om een e

* * Ik vind dit bevestigd door REINIco FRES1NGA van Fren


nicker, zoo als hij zich noemt aan het slot der Voorrede van zijne
Memorien der Nederlandischen geschiedenissen (uyt Deuenter, desen
eersten Aprilis 1585), en in GERHARD1 DUMBAR's Analecta, t. III,
opgenomen, aldaar leest men, blz. 3o9 : De Rennenburgsche maec
ten oock een schantze te Mackum, comende dagelicx vor Herlin

gen, Franiker ende Bolswert, berovende ende schattende tgantze


lant.''

* 5 Sc HoTANUs, p. 865, b.
* * ScHwARTzENB., IV, p. 221.

82

BIJDRAGEN TOT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

ende bevrydde Wonseradeel van de ghedreigde brantt


schattinghe, en binnen korte dagen moest den vyandt
de Mackummer schans opgeven. - Wie de bevelheb
bers der andere vaandels waren, en of deze ook eenen

dergelijken eerepenning ontvingen, is ons niet gebleken.

De penning, dien wij zoo even beschreven, is evenwel


niet de eenige, die ter eere van HIDDE SYBRENs is vervaar
digd. Jr. J. M. vAN BEYMA THoE KINGMA bezit nog twee

penningen, de eene van goud, de andere van zilver, ter


zijner eere vervaardigd, die elkander zoo gelijk zijn, dat
zij op nen stempel geslagen schijnen te zijn *".
De voorzijde vertoont ons het beeld van HIDDE SYBRENS,
in krijsgewaad, regts ziende. Het hoog gewelfd voorhoofd,
de arendsneus en het mannelijk lipsieraad, duiden den
fieren krijgsman aan. Het omschrift is:

HIDDE SYBRENS HOPMAN AETA(tis) sVAE 32. A. 1584,


dat is: HIDDE SYBRENs, Hopman, in den ouderdom van 32
jaren, in 1584. Achter en voor zijn beeld vindt men
de letters: B. E. A. G., welker beteekenis ons raadselach

tig is, daar dezelve of twee namen, of de verkorting van


een zin schijnt aan te duiden **. In den afgeknotten arm
leest men het merk van den vervaardiger C. L.
De keerzijde vertoont een gedeeld wapen, hebbende op
het regter deel den halven arend, in vele Friesche wapens
*7

De afbeelding is naar de gouden genomen, de zilveren heeft

geene gedrilde stippels tusschen de letters langs de randen. De


zilveren heeft ook een oogje gehad, om dezelve daaraan te dragen.

** Kunnen dezelve ook beteekenen: Bij Een Aandenken Geschon


ken, of Bij Edel Achtbare Gedeputeerden (geschonken)? Edel Eern
feste, Achtbare, worden de Staten, in 1584, in een stuk, bij
SCHWARTZENB., IV, p. 452, te vinden, genoemd. Dergelijke
eerepenningen reikten Gedeputeerde Staten destijds meer uit,

vAN FRIESLAND.

:
tene gans gelijkende.

83

RI.
YT:

en op het linker deel een vogel, veel op

Het wapen

is door een helm en ci

'll,

mier, zijnde een vogelkop , en een wapendeken, gedekt.


Rondom hetzelve leest men :
GODT OPRECHT MAECKT VAN EEN MEISTER EN

EIWE

Wij hebben niets kunnen opsporen, door HIDDE SYBRENS,


gedurende het jaar 1584, in dit gewest, of elders, bijzonders

"

verrigt, hetwelk aanleiding tot het slaan dezer penningen

E.
A

KNECHT.

gegeven heeft; zij schijnen dus alleen op zijne verheffing


tot Hopman betrekking te hebben, waarop de woorden
op de keerzijde ook schijnen te doelen , die den nieuwen
Hopman tot nederigheid aanmanen, tenzij men die liever

" | |als de schildspreuk van HIDDE wil beschouwen, hetgeen ons

"|
|verkiezelijker
den |
Twee jarenvoorkomt.
later, den 17 Januarij 1586, verloor hij,
| |moedig strijdende tegen TAxis, in den slag bij Boa" het
'8

leven 39.

#
mei |

Legpenningen van Bucho AYTTA "

hll
I!

ZWICHEM.

Bucho AYTTA van Zwichem was een " "

SEERP

den WIGLE AYTTA, meer

al

AYTTA, broeder van den beroem

W|

BARBARA VAN

IS

|gemeen als VIGLIUs AB AYTTA bekend, en van


HETTEMA **. Zijn vader stierf, in 1556, als

*|

|zie die, in 1591, aan MIchen Hc ELKo geschonken, afgebeeld in

Grietman van

De vrije Fries, I, p. 542.


89 E. REIDT, fol. 82, vechtenderhand. Vreemd is het, dat
WINsEMrus, p. 775, en SchoTANUs' Beschrijving van Friesland,
p. 204, hem SyBRANT HIDDesz." noemen, terwijl HooFT, Ver
volg, Amst. 1654, p. 15o, en REIDT, 1. 1., hem te regt HIDDE SY
BRANTS noemen.

** Genealogia Arrrawa, bij

Hoy Nck vAN PAPENDRECHT


7

84

BIJDRAGEN TOT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

Wijmbritseradeel, welke betrekking hij, in 1553 *', door


invloed van zijnen broeder, bekomen had, hij liet negen
kinderen achter. Wanneer Bucho geboren werd, is ons

niet gebleken, doch vermits zijn vader in 1531 huwde,


en hij, nog ter Hoogeschool zijnde, door Keizer KAREL den

vijfden, en wel voor het jaar 1553, begiftigd werd, terwijl


ook zijn grafschrift zijnen dood, die in 1599 plaats had,

eenen vroegtijdigen dood ( mors praematura) noemt, zoo


kan men dezelve niet wel voor 1535 vaststellen. -

Als

student maakte Keizer KAREL de vijfde hem reeds tot


Kanunnik van St. Bavo, later verkreeg hij den rang van

Doctor in de Godgeleerdheid en Licentiaat in de Regten **.


Kort na zijne benoeming tot Kanunnik van St. Bavo,
werd hij ook Kanunnik van de hoofdkerk van Terroane,
doch toen deze stad, in 1553, door Keizer KAREL den

vijfden tot den grond verwoest en niet weder opgebouwd,


haar bisdom vernietigd, en onder de bisdommen Boulog
ne, Kperen en St. Omer, verdeeld werd **, werd ook
een gedeelte van het kapittel der hoofdkerk van Terroane
Anal. Belgica, t. I, p. 261. Jr. Mr. M. DE HAAN HETTEMA en
Mr. A. v AN HALMAEL, Jr., Stamboek, genealogie AYTTA, noot
21. Pausselijke dispensatie, wegens te naauwe bloedverwantschap,

was tot dit huwelijk benoodigd geweest.

De Genealogia Arr

TANA, p. 262, zet dit uiteen.

* 1 1555. Fratrem SERAPI oNEM promovet ad officium Griet


manni in Wimbritzeradeel, zegt de Synopsis chronologica vitae
VrG LIr AB AYTTA Zuichemi. HoYNCK, 1. 1., t. I. De Histoire
chronologique des Evques etc. de St. Bavon & Gand, Gand 1772,

t. I, p. 82, noemt hem SERIP D'AYTTA, dit Gritmann (!).


42 Hist. chronol., I, p. 82. Zijn grafschrift evenwel noemt hem
alleen S. Theo1. Licent.''; doch ook Doctor BUc Ho wordt hij
bij BoR, HooFT, v. METEREN, S. PETRUs, HoYNCK v. PAPEN
DRECHT en anderen, steeds genoemd. V. LooN, I, p. -255, geeft

hem zelfs, doch ten onregte, den titel van Hoogleeraar.


** V. MIER1s, Hist. der Ned. Vorsten, III, p. 521.

vAN FRIESLAND.

85

naar Yperen verplaatst, en BUCho bij hetzelve als gegra


dueerd Kanunnik en eerste Aartsdiaken geplaatst **. Toen
zijn oom WIGLIUs (in 1562 LUGAs MUNNICH, als Proost van
St. Bavo, opgevolgd) in jaren begon te klimmen, wenschte

hij zijnen neef BUGHo voor vast aan zijne proostdij te


verbinden, die zich dan ook, op zijn aanzoek, derwaarts
begaf, en den 26 November 1571, als Kanunnik van

St. Bavo, zich te Gent vestigde **. Waarschijnlijk was


hij destijds juist van eene reis uit Itali terug gekeerd **,

dewijl hij ook in dat jaar in Spanje moet geweest zijn *7.
Kort daarna had VIGLIUs, bij opene brieven van Koning
PHILIPs den tweeden, van den 18 Mei 1573, magtiging be
komen, om eenen Coadjuctor en toekomstigen opvolger voor
zijne proostdij van St. Bavo te kiezen, waartoe hij zijne keuze
op Bucho bepaalde. Blijkens een schrijven aan zijnen boezem
vriend HoPPERs, hield hij echter dat besluit nog eenigen tijd geheim, , opdat, zoo als hij zich uitdrukt, dezen,
0k

wien de horens, sedert zijne terugkomst uit Spanje, wat


meer als ik wel wilde, gegroeid zijn, die nog niet meer
in de lucht steke.
"-r-

HoPPERs, die te Madrid was, had


-

** Hist. chronol., I, p. 82 & 261.


** Zie ons stukje De graftombe van Vrozrvs AB AYTTA, in
De vrije Fries, III, p. 419, ook over zijne inkomsten.
** BUCHo ..... jam pridem ex Italia rediens Gandavum se
cessit, ibique residentiam ut ajunt inchoavit.

Epist. VIGLII ad

JoACH. HoPPERUM, d. d. 5 Decb. 1571. HoYNCK v. P., I, p. 655.


2,

*" Epist. VIG LII ad JoAcH. HoPPERUM, 22 Aug. 1573, 1. 1.,


I, p. 579. Zijne bekendheid met de Spaansche taal blijkt uit twee

brieven, door hem, den 12 Decb. 1571 en 1 April 1572, aan HEc
ToR AYTTA van Zwichem in de Spaansche taal geschreven. Jr.

Mr. M. DE HAAN HETTEMA bezit dezelve, benevens nog vijf andere


door hem d. d. 25 Mei 1572, aan IGRAM AcHELEN (Latijn), d. d.
7 Aug, 1575, aan PETRUs TEET LUM (Nederduitsch), d. d. 1 Sept.

1875, aan den zelfden (Latijn), d. d. 24 Mei en 1 Julij 1574, aan

HECToR AvTTA (Latijn), geschreven.

86

BIJDRAGEN TOT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

deze gunst voor WIGLIUS verworven **. Of deze reizen van


BUGHo naar Itali en Spanje ook met de staatkunde in
verband stonden, durven wij niet beslissen, doch staat
kundige zendingen waren hem niet vreemd. Een schrijver
meldt zelfs **, dat hij, als afgevaardigde van de Vlaamsche
Geestelijkheid, de vergaderingen der Staten, die de pacifi
catie van Gent ten gevolge hadden, bijwoonde, en die
acte teekende, doch zulks is ons nergens uit gebleken *".
Wel vinden wij hem, in den aanvang van het jaar 1577,

te Hoey, of Huy, om, als afgevaardigde van de Staten,


met Don JUAN te onderhandelen **.

Niet lang daarna, 8 Mei 1577, stierf zijn oom WIGLIUs,


die hem, in zijnen uitersten wil, rijkelijk bedacht **.
BUGHo nam, als opvolger van WIGLIUs, den 31 October,
na eenig wachten, door beraadslagingen van het kapittel

ontstaan, bezit van de waardigheid van Proost van St.


Bavo. Zijne volgende staatkundige loopbaan was verre van
prijselijk te zijn in de oogen der Staatsgezinden, want
door de Staten, in 1579, tot den vredehandel te Keulen

afgevaardigd **, bleef hij, na het afspringen van denzelven,

#
**
*9

HoYNCK, 1. 1., I, p. 759.


Hist. chronol., I, p. 82.

50 BoR althans, in zijne Ned. beroerten, Amst. 1679, b. IX, 1,


p. 719 en 741, en anderen, tellen hem niet op onder de afgevaardigden.
51 BoR, 1. 1., boek X, I, fo. 771.
52 BUc Ho verkreeg alle handschriften, kaarten enz. Zie het Tes
tamentum, bij HoYNCK, I, p. 2o5; verder de states Aylva en
Hel v a r de ra(?) bij Roordahuizum, 27 pondematen en al het overige
-

land aldaar, p. 2o6; het vruchtgebruik van eene bezitting in Spijck


in het dorp Zwichem, en van de helft van 2o pondematen aldaar,
p. 2o7, en vele kostbaarheden. Zie de Codicillus, p. 228 en 229.
BUcHo moest de uitvoerders van den uitersten wil bijstaan in alles,

wat het kapittel en de kerk van St. Bavo betrof. L. l., p. 213.
53

BoR, 1. 1., boek XIII, deel II, p. 52.

HooFT, Amst. 1656,

87

vAN FRIESLAND.
Ell Wall

aldaar, verliet de zijde der Staten, en verzoende zich met

ndt in

den Koning **. Hij wierf zelfs in het volgende jaar een
, betamelyck krygsheir, tot kleinen koste des Coninx, zoo
als BoR zegt **, terwijl ook SchoTANUs ** vermeldt, dat hij

Sl##

hrije
amsch

pati
en ik

met geduyrige vlyt, ende opsetting syner eygen en andere


Friesen middelen, veertien vaandels vergaderde, die het

ken"

Friesche regiment vormden, welke vaandels voor een groot


gedeelte door uitgewekene Friezen, zoo als JARIGH LIAU

|5)

CKEMA, TIETE CAMMINGHA, RIENK DEKEMA, LoLLE OCKINGA,

lall,

WYBE van GouTUM, benevens ARNoLD GEMEN, EVERT ENs,

GIIS,

Drost van Coeverden en Drenthe, zoo als SchoTANUs zegt,


behopmant werden. RoBLEs, de uit Friesland verdre
ven Spaansche landvoogd, was Kolonel van dit regiment;

obel,

pill:
n S| |

doch in zijne afwezigheid gebood de vermaarde MARTEN


SCHENCK. Met nog eenig ander paardevolk, van SCHENCK

Wall

en anderen, was dit leger 3000 man te voet en 600 te


paard sterk, doch deszelfs verrigtingen kunnen wij nu niet
nagaan; het was bestemd om Groningen te ontzetten, en

eulen

meer dan dit doel werd door hetzelve bereikt, zoodat

3 Wl

lin,

Friesland, op het einde van het jaar 1580, zich in groote


ongelegenheid bevond. Ook met de pen sprak BUGHo de

belegerde Groningers moed in, zoo als uit eenen brief, bij
BoR ** opgenomen, blijkt. Ten gevolge van deze hande
lingen werd Bucho, op den 6 Augustus 1580, gedagvaard,
om op den 25 daaraan volgende voor het Hof van Fries
land te verschijnen, en zich aldaar deswegens te zuiveren **.
Hij zal aldaar wel niet verschenen zijn.
P 65o

V. METEREN, fol, Amst. 1652, p. 157. V. LooN, I,

P 278.

** BoR, l. 1., II, boek XIII, p. 108 enz.


** L. l., II, p. 198, boek XV.
" Geschiedenissen, p. 855, a.

L 1., II, p. 205, en de brief p. 204.

* SchwARTzENBERG, Placaatboek, IV, p.

19o,

88

BIJDRAGEN ToT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

Zoo lang Gent Staatsgezind bleef, moest Bucho natuur


lijk deze stad ontwijken, doch toen hetzelve, in 1584,

ij

aan PARMA overging, zal BUCHo weder in het bezit zijner


proostdij geraakt zijn.
Hij stierf te 's Hertogenbosch, den 30 October 1599,
nadat hij, den I2 dier maand, zijnen uitersten wil gemaakt
had **; hij werd aldaar, in de hoofdkerk, aan den Apostel
JoHANNEs gewijd, begraven "".

ti
III
##t

tt
#l,

KAREL PHILIP DE RoDoAN, Bisschop van Brugge, zijn broe-

Hij

der FoLKERT AYTTA van Zwichem, Kanunnik en Cantor

Inl

van St. Bavo, en THOMAs GRAMMAYE, stelden, als uitvoerders

in

van zijnen uitersten wil, het volgende grafschrift op zijne


rustplaats, of tombe, waarin door hen zijne trouw aan
Godsdienst, Vaderland en Koning, hoog geroemd wordt.

in,
# 10

#,

NOBIL. AC REW. D.

dith

BUCHO AYTTA

wrd

WIGLII PRAESIDIS NEPOS, S. THEOL. LICENT.

Eli

ECCLESIAE GANI). PRAEPOSIT. HIC CONDITUS EST :

QUEM IMMENSIS OB FIDEM CATH. PROCELLIS

lah

JACTATUM, VIGILI RELIGION. AC REIP CURA HISP.

REGI CATHOL., CLERO, MAGNATIBUS,

#l

s. P. Q. GAND. GRATUM, INVISA SORS, ET

YSE

PRAEMATURA MORS

FID0 HOC IN PORTU COLLOCAVERE ,

NUMQUAM PERITURUM. REDMvs DOM.

CAROL. PHILIPPUS DE RODOAN


BERLEGEMUS, EPISC. BRUG.

"

t!

FOLCARDUS SUICHEM CANON. ET CANTOR. GANDENS.

#P

THOMAS GRAMMAYE ARCHIDUCUM

13:

COMMISSAR. EXECUTORES DESIDERII SOLATIUM


HOC ESSE WOLUERUNT.

##

OBIIT 1599. OCTOBRIS DIE 30.

ll

58

Stamboek van den Frieschen Adel, 1. 1., N. 27.

60 Gallia Christiana, tom. V, col. 169. Hist. chron.. I, p. 85;


het grafschrift is ook aldaar, p. 85, te vinden.

#
t

vAN FRIESLAND.

89

Bij de in die tijden bestaande gewoonte, om, ter eere

van in rang uitstekende personen, leg- of rekenpenningen


te vervaardigen, is het niet te verwonderen, dat zulks ook
ter eere van BUCHo AYTTA, als Proost van St. Bavo, ge
schied is, te meer daar zijnen voorganger, VIGLIUs, ook
deze eere, hoewel op gedenkpenningen, was te beurt ge
vallen. Men vindt dan ook, ten minste, drie legpenningen
ter zijner eere geslagen. De eerste, zonder jaartal, heeft
vAN LooN, deel I, blz. 235, afgebeeld en beschreven, en
is waarschijnlijk in 1577, ter gelegenheid zijner aanvaar
ding der proostdij van St. Bavo, geslagen; deze heeft op

de voorzijde, bij van Loon (eigenlijk de keerzijde), een


schip, dat, als in behouden haven gekomen, zeilen en
ankers vallen laat, terwijl men nevens en om hetzelve de

woorden PORT(us) SALV(tis), haven der behoudenis, en


CALCWLI ORDINVM BELGII, rekenpenningen der Staten
van Nederland) leest. - De keer- of liever voorzijde heeft
een hoed met zes kwasten, dekkende het wapen van AYTTA,
zijnde eene gouden korenschoof, met een gouden band, op
een veld van lazuur, benevens de spreuk : QUAE SUR
SUM SUNT QUAERITE (zoek wat boven is), eene
spreuk, aan den brief van PAULUs aan de Kolossensen,
hoofdstuk III, vs. 1, ontleend **.
* * De Heer G. vAN ORDEN, zegt in het Tijdschrift voor Munt

en Penningkunde, II, p 11o : Deze is meer waarschijnlijk toe te


schrijven aan VIGLIUs vAN ZwICHEM. Doch door het jaar
getal 1589 der derde legpenning, door de afbeelding van den hoed
met hangende kwasten en door de spreuk, wordt, onzes inziens,

dezen twijfel weggenomen. VIGLIUs toch stierf 8 Mei 1577, had tot
spreuk: Vita mortalium vigilia, en, als Abt, was zijn wapen

in 1577 gedekt of getimbreerd door eenen Abtsmijter en staf (vAN

Loon, I, p. 256), hetwelk op den tweeden legpenning van 1577


het geval niet is. De legpenning, bij v. LooN, I, p. 235, afge

90

BIJDRAGEN TOT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE.

De tweede legpenning heeft de voorzijde gelijk aan de


laatst beschrevene zijde van den eersten penning, doch
heeft op de keerzijde drie harten, door twee ineengestren
gelde handen vastgehouden, en gedekt door eene koninklijke

kroon, met het omschrift: CWM PIETATE CONCORDIA


(eendragt met godsvrucht) 1577, zoo als men dat op de
keerzijde . van eenen penning van 1576, bij VAN LooN, I,
p, 227, te vinden, afgebeeld ziet **.

De derde legpenning heeft de zelfde voorzijde als de


voorgaande, doch de keerzijde verschilt wederom. Men
vindt aldaar een wereldkloot afgebeeld, waarboven eene
omkranste spade binnen een slangenrond, en de spreuk:
LABORE PARTWS HONOS, eere door arbeid verkregen,
1589 63.

Al deze drie legpenningen behooren tot de minder dage


lijks voorkomende.
Leeuwarden,

Mr. J. DIRKS.

November 1844.

se)Geae

beeld, werd, in 1775 (verz. BACKER, te Amsterdam), ook met eene


andere voorzijde verkocht. V. ORDEN, 1. 1., p. 111.
dezelve zamengesteld voor, ibid., p. 11 o.

Ook komt

62 VAN ORDEN, Handleiding, I, No. 819.


8 * VAN ORDEN, I, No. 975. De afteekening, zie plaat IV,
No. 5, is naar het exemplaar, door mij aan het Friesch Genoot
schap geschonken.

de

Od

#
JIA

9Zeearez 2 ( *rers Arriva de Zeezzawara-ez .

Vous aimerez peut-être aussi