Vous êtes sur la page 1sur 89

I

Frits Bolkestein en Liberalisme

Naam auteur: Danny van Pol


Studentnummer: i414913
Naam adviseur: Dr. Jaap Hoogenboezem
Studie: Master Politiek & Samenleving
Faculteit: Cultuur- en Maatschappijwetenschappen, Maastricht University
Opdracht: Scriptie
Datum: 20 Oktober 2013
Woorden: 24.560

II

Inhoudsopgave
1.0 Introductie........................................................................................................ 1
2.0 Het Ancien Rgime en de Verlichting...............................................................4
2.1 Immanuel Kant en de Verlichting.....................................................................5
2.2 Een verwerping van het vooruitgangsgeloof: Rousseau...................................6
2.3 Het vooruitgangsgeloof en de wilsfilosofie van Schopenhauer en Nietzsche. . .7
3.0 Wat is liberalisme?........................................................................................... 9
3.1 Liberalisme en waardenpluriformiteit.............................................................13
3.2 Liberale antipathien: antiabsolutisme, antitheocratie en antikapitalisme. .14
3.3 Drie liberale deelstromingen: verschillen in opvattingen...............................15
3.4 De jaren tachtig en erna: neoliberalisme.......................................................18
4.0 De Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD)..........................................22
4.1 Invloed en bijdrage van de VVD aan Nederland.............................................25
4.2 De ontwikkeling van de VVD en de rol van de liberale ideologie....................28
5.0 Frits Bolkestein en de filosofische grondslagen van liberalisme.....................32
6.0 Frits Bolkestein: de politicus...........................................................................36
6.1 Frits Bolkestein over verantwoordelijkheid.....................................................37
6.2 Frits Bolkestein over economie en overheid...................................................43
6.3 Frits Bolkestein over multiculturalisme, minderheden en integratie..............50
6.4 Frits Bolkestein over Europa...........................................................................55
7.0 Conclusie........................................................................................................ 65
8.0 Referenties..................................................................................................... 70

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 1

1.0 Introductie

Frits Bolkestein startte zijn politieke carrire in 1978 als lid van de fractie
in de Tweede Kamer. Daarvoor had hij een goedbetaalde baan bij de
Koninklijke Shell. In die periode (1960 1976), werkte Bolkestein onder
andere in Oost Afrika, het Midden-Oosten, Azi, Australi en Europa. In
1976, toen hij directielid was van Shell Chemie in Parijs, besloot hij zijn
loopbaan bij Shell te beindigen. In ruil daarvoor koos Bolkestein voor een
onzekere toekomst in de Nederlandse politiek. Hij was toen 43 jaar oud. De
plotse carrireomslag van Bolkestein had alles te maken met het politieke
klimaat in Nederland: Ik besloot mij bezig te houden met de politiek uit
onvrede met het toen heersende opinieklimaat in Nederland in het
algemeen en over het beleid van het kabinet-Den Uyl in het bijzonder
(Maas, Marlet & Zwart, 1997, p.87). Bolkestein keerde zich tegen het
linkse gedachtegoed van de maakbaarheid van de samenleving.
Op

Koninginnedag

1990

werd

Bolkestein

verkozen

tot

fractievoorzitter van de VVD. De VVD bevond zich toen qua zeteltal in een
dieptepunt. Na het succes van Wiegel liet een electoraal hoogtepunt op
zich wachten. Met Bolkestein hoopte de partij opnieuw te schitteren.
Tijdens zijn eerste algemene beschouwingen was Ruud Lubbers hem
echter voortdurend de baas. Bolkestein kreeg echter in tegenstelling tot
zijn voorgangers de tijd om in zijn rol te groeien. Bolkestein stelde politiek
heilige huisjes als de multiculturele samenleving en de Europese integratie
ter discussie. Hij wist daar forse standpunten over te ventileren die
aansloegen onder de bevolking. Hij was de andere politici ermee een stap
voor. Bolkestein ontwikkelde zich als een overtuigende, maar niet
meeslepende, spreker. Door zijn heldere stijl en opvattingen werd hij een
spreekbuis voor de conservatief ingestelde gewone man. Bovendien
beperkte Bolkestein zich niet tot de coulissen van Den Haag. Hij maakte
veelvuldig gebruik van de media, ook de linkse pers. Met Bolkestein wist
de partij intellectueel indruk te maken. Door zijn opvattingen en manier
van debatteren gaf hij een aanzet tot verandering van het politieke debat

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 2

in Nederland. Bolkestein is een van de weinige naoorlogse politici bij wie


gesproken

kan

worden

van

een

eigen

gedachtegoed.

Tijdens de eerste paarse kabinetsperiode (1990-1994) maakt hij het


de regering en vooral de PvdA, als buitenboordmotor van paars, knap
lastig. Onder leiding van Bolkestein in de oppositie weet de partij haar
identiteit terug te vinden. De strategie; regeringsdeelname en oppositie
tegelijk, bleek onder Wiegel al een gouden strategie. Met Bolkestein bleek
dat opnieuw het geval. Hij bepaalt vaak de debatten en dat legt de partij
geen windeieren. Met de verkiezingen in 1994 wint de partij negen zetels.
Tijdens de verkiezingen van 1998 behaalde de partij 38 zetels. Na het
verkiezingsresultaat van 41 zetels in 2012 de hoogste score.
Misschien opmerkelijk, maar de partij was voor Bolkestein een
betrekkelijk willekeurig voertuig. De partij was voor Bolkestein geen
sociale omgeving. Hij koos de partij niet vanwege de mensen bij wie hij
zich thuis voelde. Op de vraag waarom hij lid werd van de VVD, antwoordt
hij: Omdat ik lid van de Tweede Kamer wilde worden en lidmaatschap van
de VVD was daar een vereiste voor. Een diepe verbondenheid spreekt daar
niet uit. (te Velde, 2008, p.48). Het grote voorbeeld in zijn jeugd was
vader Drees. Voor een politieke loopbaan dacht hij eerder aan de PvdA.
Daarnaast moest Bolkestein niets hebben van de liberale gezelligheid
een feestje hier, een schouderklopje daar, een kwinkslag, small talk: Ik
ben nu eenmaal geen doorzakker. Ik heb ook de pest aan recepties, zo gaf
de partijleider ruiterlijk toe (Dijk & Voerman, 2008, p.120). Maar o.a. door
zijn opvattingen en het verzet tegen de erfenis van links was de VVD een
passende keuze.
Na de electorale winst in 1998 neemt Bolkestein afscheid van de
partij. Kok (PvdA) wordt de premier van het tweede paarse kabinet.
Bolkestein dacht dat hij de partij goed achterliet: Ik ben ervan overtuigd
dat we op den duur de grootste partij van Nederland worden, mits we het
spel goed blijven spelen (Voerman en Dijk, 2008, p.123). Bolkestein
vertrekt op het hoogtepunt van de VVD en wordt Europees commissaris
voor interne markt, douane-unie en belastingen. Daar heeft hij een grote
bijdrage geleverd in het vereenvoudigen van het betalingsverkeer binnen

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 3

Europa. Een maatregel is naar hem vernoemd; de Bolkesteinmaatregel.


In de tijd dat Bolkestein politiek actief was heeft hij zijn stempel
weten te drukken op de VVD en Europa. Een verdienste van Bolkestein is
dat hij de VVD en het liberalisme in Nederland een nieuwe uitstraling en
duidelijk gezicht heeft gegeven. De achterban heeft zeker bewondering
voor Bolkestein maar op de vraag of er affectie voor hem was antwoordt
zijn voormalige speechschrijver, Gerry van der List: Ik denk niet dat er bij
het partijkader een grote liefde voor Bolkestein bestaat. Er is wel respect
voor hem. Maar dat is iets anders dan liefde. Dat ligt ook wel aan hem zelf.
Hij mist de persoonlijke charme van iemand als Wiegel (Voerman & Dijk,
2008, p.120).
Het doel van deze thesis is het liberale gedachtegoed en de
opvattingen van Bolkestein te doorgronden. Dit brengt mij tot de volgende
onderzoeksvraag: Wat is de politieke filosofie van Frits Bolkestein? Om
deze vraag te kunnen beantwoorden wordt de

volgende

materie

besproken. In paragraaf 2.0 tot en met 2.3 wordt het ontstaan van de
liberale politieke stroming in de zeventiende en achttiende eeuw
uitgelegd.

Opvattingen

van

een

aantal

filosofen,

zowel

voor-

als

tegenstanders van het liberale gedachtegoed, worden hier uitgewerkt. In


paragraaf 3.0 tot en met 3.4 wordt de liberale filosofie besproken.
Leidende beginselen als vrijheid, gelijkheid, en priv-eigendom worden
hier, naast een drietal antipathien van liberalisme, besproken. Daarnaast
worden verschillen in opvattingen binnen de liberale doctrine aangaande
politieke kwesties beschreven. Er wordt onder andere een onderscheid
gemaakt tussen klassiek en modern liberalisme. In paragraaf 3.4 wordt het
neoliberalisme van de twintigste eeuw (1980 en de jaren erna) besproken.
Paragraaf 2.0 tot en met 3.4 vormen de achtergrond en basis voor
de

bespreking

van

de VVD en het gedachtegoed van Bolkestein. In paragraaf 4.0 tot en met


4.2 worden achtereenvolgens de invloed en bijdrage van de partij aan
Nederland, de ontwikkeling van de partij, en het belang van de liberale
ideologie voor de partij besproken. In paragraaf 5.0 tot en met 6.4 wordt
het liberale gedachtegoed van Bolkestein besproken. Paragraaf 5.0

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 4

bespreekt de liberale filosofie van Bolkestein aan de hand van het


Teldergeschrift;

Liberalisme:

een

speurtocht

naar

de

filosofische

grondslagen (1988). In paragraaf 6.0 tot en met 6.4 worden de politieke


opvattingen van Bolkestein ten aanzien van vier themas uitgewerkt; 6.1,
verantwoordelijkheid in de samenleving; 6.2, de relatie tussen de overheid
en de economie; 6.3, multiculturalisme, minderheden en integratie en 6.4,
Europa. Dit zal gedaan worden aan de hand van door hem geschreven
boeken en artikelen waaronder; woorden hebben hun betekenis (1992),
het heft in handen (1995), de twee lampen van de staatsman (2006),
overmoed en onverstand (2008) en de intellectuele verleiding; gevaarlijke
ideen in de politiek (2011). Hieruit kan een beeld van de liberale politicus
worden gedistilleerd. In de conclusie zal dit beeld verduidelijkt worden en
wordt er een antwoord gegeven op de onderzoeksvraag.

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 5

2.0 Het Ancien Rgime en de Verlichting

Liberalisme is een politieke filosofie die ontstaan is in de Verlichting van de


zeventiende en achttiende eeuw. In deze tijd ontstaat er een breuk met
het Ancien Rgime wat Frans is voor oud bestuur. Kenmerkend voor dit
bestuur is de geringe invloed en macht van de arbeiders en ambachtslui
aan de ene kant en de privileges en absolute macht van de adel en de
hogere (christelijke) geestelijkheid aan de andere kant. Het feodale
leenstelsel is een voorbeeld van de scheve machtsverhoudingen in die tijd.
De Verlichting is de bakermat van een culturele beweging gestart door
intellectuelen als Ren Descartes die de emancipatie van het individu
onderschrijven. Het individu moest zijn oordeelsvermogen leren te
gebruiken. De Franse filosoof Ren Descartes schreef in 1644 de bekende
uitspraak cogito ergo sum, ik denk, dus ik besta. Met de Franse
Revolutie in 1789 komt er een einde aan het Ancien Rgime. Sinds die tijd
is er sprake van een autoriteitscrisis. De crisis van de autoriteit is het
gevolg van de crisis van het Ancien Rgime. In het Ancien Rgime werd de
morele autoriteit ingevuld door het geloof. De politieke autoriteit was in
handen van koningen en aristocratien. Met het omverwerpen van het oud
bestuurlijk systeem was nog geen nieuw bestuurlijk systeem in de plaats
dat de vrijheid van het individu onderstreepte. De moderne wereld stond
voor de uitdaging een nieuwe morele en politieke autoriteit te ontwerpen
die de bescherming van de vrijheid van het individu hoog in het vaandel
droeg, maar niet ten kostte zou gaan van de orde in de samenleving.
Where was a centre of moral authority to be found which could do the
same for the modern world what the medieval church had done for its
time, and where was the centre of political authority to be found which
could convincingly occupy with conviction the place once held by kinds
and

aristocracies

(McClelland,

1996,

p.449).

Liberalisme was

een

opkomende politieke richting in die tijd. De nieuwe morele autoriteit was


volgens klassiek liberalen te vinden in de moraliteit van de markt. De
Schotse moraalfilosoof Adam Smith publiceerde in 1776 het werk Wealth
of Nations. De onzichtbare hand die hierin wordt genoemd zou spontane

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 6

orde op de economische markt teweegbrengen. De maatschappelijke orde


is volgens de klassiek liberalen veelal het resultaat van zelfregulerende
spontane processen op de markt. De nieuwe politieke autoriteit zou de
inspraak en macht van de burgers moeten vergroten. Daarnaast moest de
nieuwe politieke autoriteit de orde die ontstond uit de ruil van belangen
beschermen. Liberalen onderstrepen deze gedachte in hun filosofie.
2.1 Immanuel Kant en de Verlichting
De Duitse filosoof Immanuel Kant herhaalde de boodschap van Descartes
nog eens met zijn kernspreuk sapere aude!, durf te denken, zelfstandig en
mondig te zijn. In 1784 schreef hij het beroemd geworden essay
Beantwortung der Frage: Was ist Aufklrung (Wat is verlichting)? Volgens
Kant is de essentie van de Verlichting de bevrijding van de onmondigheid
van de mens die hem bijna tot natuur verworden is. Onmondigheid in de
zin van een onvermogen het eigen verstand te gebruiken. Vandaar ook zijn
zinspreuk sapere aude. De priesters en geestelijke raadgevers hadden de
mens in slaap gewiegd. Het individu moest zichzelf bevrijden van zijn
godsdienstige luiheid dat het gebruik van de rede in de weg stond. Het
individu moest het lot in eigen handen nemen. Het individu moest leren
het eigen verstand te gebruiken. Daar ligt volgens Kant de vrijheid van het
individu

besloten.

Kant had daarbij geen illusies over de menselijke natuur. Enerzijds


was de mens op de ander gewezen en kende hij een aangeboren
verlangen naar Geselligkeit. Anderzijds wilde de mens alleen zijn. Het
sociale verlangen naar vriendschap weerhoudt de mens er niet van
ungesellige dingen te doen. Daarom is het noodzakelijk het individu onder
gezag van wetten te plaatsen. Het kwam in plaats van ongebonden
vrijheid aan op een getemperde vrijheid. De uitdaging was een harmonie
te scheppen tussen vrijheid en orde. Enerzijds mocht het individu zijn
mondigheid niet ontnomen worden, anderzijds moest het individu
gehoorzamen aan het publiek gezag.
In de filosofie van Kant treffen we naast kernelementen van
liberalisme vrijheid, individualisme en democratie een verantwoording

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 7

van de nieuwe moraal. Het oude morele schema was mede door de
Verlichting in crisis geraakt. De verantwoording van de moraal kon niet
langer worden gebaseerd op een hogere goddelijke bestemming noch de
menselijke natuur. Kant koos voor een verantwoording van de moraal met
een beroep op de moraal zelf. Dit wordt ook wel de kantiaanse ethiek van
het categorisch imperatief genoemd. Kant plaatst de moraal bij het
individu. Het betreft een norm die het individu alleen kan verantwoorden
met een beroep op de vooraf gegeven wenselijkheid van deze norm. Ook
wel de a priori wenselijkheid. Kant had zoals gezegd geen illusies over de
menselijke natuur. Het eigenbelang zette de mens aan tot ungesellige
dingen. Dus, waarom zouden we ons zelf een morele wet voorschrijven?
Volgens Kant was er geen andere optie. Het vrije individu wil niet zomaar
iets. Een vrije wil die op het ene moment dit wil en op het andere moment
iets anders is een heteronome wil zonder basis of structuur. Volgens Kant
moet de vrije wil worden gekoppeld aan een bepaalde structuur van rede
en regels, normen en codes die we ons voorschrijven. Het ideaal is dat
iedereen vanuit zichzelf het goede kiest. Kant heeft een groot vertrouwen
in het oordeelsvermogen van het individu welke met gebruik van de rede
een betere samenleving kan verwezenlijken waarin iedereen het goede
wil, voor zichzelf en voor de ander. Met deze gedachte gaf Kant een
belangrijke impuls aan het vooruitgangsgeloof.
2.2 Een verwerping van het vooruitgangsgeloof: Rousseau

Rousseau (1712 1778), in tegenstelling tot Kant, had weinig vertrouwen


in de Verlichting en de vooruitgangsidee. De stelling van Rousseau is dat
de idealen van de Verlichting nooit kunnen bijdragen aan de morele
verheffing van de mens. Volgens Rousseau dragen rede en beschaving, en
hun belangrijkste verschijnvormen als de kunsten en wetenschappen, bij
aan de ondermijning van het morele kapitaal. Het bracht de mens volgens
Rousseau verder van zijn natuurlijke gelukzalige staat af. In plaats van het
streven naar individuele vrijheid en de emancipatie van het individu leidt
de Verlichting volgens Rousseau tot het tegenovergestelde. In zijn

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 8

Discourse sur lorigine et les fondements de linegalit parmi les hommes


(Vertoog over de ongelijkheid) uit 1754 beschrijft hij de tragedie van het
menselijke bestaan. Het vooruitgangsgeloof en de burgerlijke samenleving
leiden volgens Rousseau tot een tweede vorm van ongelijkheid die niet
natuurlijk is maar een creatie van de mens. De natuurlijke vorm van
ongelijkheid

is

gebaseerd

op

verschillen

in

leeftijd,

gezondheid,

lichaamskracht en geestelijke bekwaamheid. In de overgang naar een


beschaafde samenleving wordt een tweede onnatuurlijke ongelijkheid
gentroduceerd. Het is de grote ongelijkheid in geld en omstandigheden,
de grote verschillen in hartstochten en talenten die leiden tot een veelheid
aan vooroordelen die stuk voor stuk in strijd zijn met rede, geluk en deugd.
In de beschaafde samenleving is de mens volgens Rousseau een
gekunsteld dier, overgeleverd aan behoeften die hem aanzetten tot list en
bedrog. De wilde leeft in zichzelf; de mens in de maatschappij, altijd
buiten zichzelf levend, kan alleen leven vanuit de opvattingen van
anderen. Het is () aan hun oordeel dat hij het gevoel van zijn bestaan
ontleent (Rousseau, 2003, p.132). Rousseau stelt dat elke ontwikkeling
van de beschaving van de mens hem verder weg voert van zijn ware
bestemming. Volgens Rousseau is er een duidelijke tegenstelling tussen de
(onnatuurlijke) beschaving die de Verlichting nastreefde en de natuurlijke
eenvoud. Maar het is de onnatuurlijke ongelijkheid, met eigenschappen als
winstbejag, jaloezie, ijdelheid, wedijver en eerzucht, die vooruitgang
mogelijk maakt.
Waar Kant een inspiratie is voor menig liberaal is Rousseau het
tegenovergestelde. De ideen die zij hebben over het bewaren van de
orde in de nieuwe wereld na het Ancien Rgime verschillen erg van elkaar.
Maar de kritiek die Rousseau geeft is evenwel belangrijk voor de liberaal
van deze tijd. Een andere uitwerking van Rousseaus kritiek op de
beschaafde (liberale) samenleving vinden we bij twee Duitse filosofen.

2.3 Het vooruitgangsgeloof en de wilsfilosofie van Schopenhauer


en Nietzsche

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 9

Een andere kritiek op het vooruitgangsgeloof is te vinden bij de Duitse


filosofen Arthur Schopenhauer (1788 1860) en Friedrich Wilhelm
Nietzsche (1844 1900). Zij werpen de vraag van de verantwoording van
het vooruitgangsgeloof op. Wat staat ons te wachten aan het einde van de
regenboog? Waarmee wordt het proces van permanente vooruitgang
verantwoord?
Volgens Schopenhauer is de menselijke rede niet in staat de gehele
werkelijkheid te omsluiten. Schopenhauer uit daarmee zijn kritiek op Kant
en het idealisme van de kantiaanse ethiek. Omdat de wil het product is
van de rede en die rede nooit volledig kan zijn, kan de wil nooit altijd het
goede willen. Dit is een fundamenteel verschil met Kant. De benodigde
wijsheid om altijd het goede te doen en te willen is volgens Schopenhauer
niet bereikbaar. Volgens Kant zou de wil vanuit morele basis juist altijd het
goede willen. Maar die morele basis wordt aan de werkelijkheid ontleend.
En volgens Schopenhauer is de gehele werkelijkheid te groot om te
omsluiten. De wil is volgens Schopenhauer een nimmer aflatende
zoektocht naar het onvindbare. Een blind en ongecontroleerd streven,
nimmer

voldaan,

nimmer

in

staat

voldoening

te

schenken,

altijd

voortstuwend tegen alle beginselen, wetten, moraliteit, fatsoensnormen


en waardigheid in. De kracht van de wil is volgens Schopenhauer
destructief en zal op de lange termijn zowel de rede als moraal
ondermijnen.

Net

als

Schopenhauer

stelt

Nietzsche

stelt

de

destructieve kracht van de wil als beginpunt. In zijn werk was hij
voortdurend op zoek naar maatschappelijke of culturele tekenen van
verval in de maatschappij. Zo kwam hij tot het verschijnsel nihilisme.
Eenvoudig houdt dit een ontkenning van betekenis of zingeving en waarde
aan de wereld in. Met andere woorden, een besef van zinloosheid. Wat
volgens Nietzsche het nihilisme aandreef en tot onstuitbare kracht
maakte, was de menselijke wil tot waarheid, Wille zur Wahrheit. In de
kantiaanse ethiek vinden we een soortgelijke wil tot waarheid. Voor Kant is
het doel van het gebruik van de rede, een ethische vrije wil die (altijd) het
goede wil voor zichzelf en voor de ander. Hiervoor moet de wil een
bepaalde structuur, gedragsregels en normen hebben die het individu zelf

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 10

moet distilleren uit de werkelijkheid. De zoektocht naar de ethische vrije


wil is vergelijkbaar met Nietzsches wil tot waarheid. Maar de uitkomsten
van de twee denkers zijn elkaars antithese. Bij Kant neemt de mensheid
steeds een stapje voorwaarts, op weg naar een betere samenleving. In het
geval van Nietzsche stort de mens zich onvermijdelijk in de afgrond.
Volgens Nietzsche bijt de wil tot waarheid zichzelf in de staart. Het
verlangen de waarheid in al haar aspecten te leren kennen leidt volgens
Nietzsche tot de conclusie dat al onze zekerheden onze eigen constructies
zijn. Dat er geen ware wereld is waar wij onze zekerheden aan kunnen
ontlenen. Het geloof, de moraliteit, de filosofie, de christelijke idealen zijn
een groot net van illusies, n grote leugen. De rationele wil tot waarheid
ondermijnt op uiteindelijk alle zekerheden waarop de gemeenschap
berust. Elke poging de wil te temperen, bijvoorbeeld door een beroep te
doen op de moraliteit en het gebruik van de rede, is volgens Nietzsche
gedoemd te mislukken. Liberalisme is voor Nietzsche zo een poging een
compromis te sluiten met de wil om het leven in een toestand van
ogenschijnlijke betekenisloosheid en uitzichtloosheid toch beheersbaar te
houden.

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 11

3.0 Wat is liberalisme?


Liberalism is a disputatious family of doctrines, which nevertheless
share some core principles. These principles are by now at least in the
West hardly new. But they constitute

radically

understanding and organizing the best scheme

different

way

of

of human association

from the many other understandings that have been produced

in

the

course of history (Kelly, 2004, p.1).

In lijn met de gedachte van Paul Kelly stelt de politicoloog Alan Ryan dat er
niet n liberalisme is maar dat er verschillende liberalisme-n zijn, die ten
aanzien van politieke kwesties verschillende opvattingen hebben. Anyone
trying to give a brief account of liberalism is immediately faced with an
embarrassing question: are we dealing with liberalism or liberalisms?
(Ryan, 1993, p.360). Het is gemakkelijk om verschillende belangrijke
liberalen

te

noemen,

John

Locke,

Adam

Smith,

John

Stuart

Mill,

Montesquieu, John Dewey, Isaiah Berlin, John Rawls, Leonard Trelawny


Hobhouse, Friedrich von Hayek e.a., maar moeilijker om te zeggen wat zij
precies gemeenschappelijk hebben. In praktijk zijn liberalen bijvoorbeeld
niet in overeenstemming met elkaar met betrekking tot de grenzen van
tolerantie, de legitimiteit van de welvaartsstaat en de deugdelijkheid van
democratie als (moderne) bestuursvorm. Dit betekent echter niet dat
liberalisme geen kernbeginselen heeft. Ondanks de vele variteiten is de
onderliggende basis van liberalisme gebaseerd op vrijheid en gelijkheid.
Vrijheid en gelijkheid, dat zijn kernbeginselen van liberalisme. Gelijke
vrijheid zou echter ook kunnen betekenen het recht een ander te
verwonden of te doden. Vanwege constante dreiging voor het eigen leven
heeft men maar weinig aan zo een vrijheid. De vrijheid van ieder individu
neemt toe onder de wederzijdse aanvaarding van gelijke grenzen aan die
vrijheid. De wet schrijft de formele grens voor aan de vrijheid van ieder
individu.
Liberalisme hecht zowel in theorie als praktijk veel waarde aan het
promoten van sociale uitkomsten die zoveel mogelijk het resultaat zijn van

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 12

vrije individuele keuzes. Economisch liberalisme handhaaft deze gedachte


in de economische sfeer: individuen hebben het recht to make any
choices they please in the exercise of their labour and the use of their
wealth and income so long as they respect the liberty, property and
contractual rights of others (Kelly, 2004, p.1). Sociaal liberalisme strekt de
gedachte van de vrije keuze uit over alle andere sferen van het leven,
uitgezonderd de politieke sfeer. Social liberalism (...) requires freedom of
thought and expression, of religion, of movement and association, of
sexual orientation and ways of life, all subject to the condition that the
exercise of any particular freedom is to be respected only insofar as it
does not violate the equal freedom of others (Kelly, 2004, p.1). De
politieke sfeer, politiek liberalisme, gaat niet uit van de vrije keuze van het
individu. Dat kan ook niet, omdat besluiten in de politieke sfeer collectief
en bindend moeten zijn voor alle partijen die binnen de grenzen van de
staat vallen. Het individu heeft wel de keuze volksvertegenwoordigers in
periodieke verkiezingen te verkiezen. De fundamenten en het respect voor
de

vrijheid

en

gelijkheid

blijven

echter

hetzelfde.

Hiernaast wordt er een onderscheid gemaakt tussen klassiek en


modern liberalisme. Een eerste verschil tussen de twee varianten is de
verhouding tussen overheid en economie. Klassiek liberalen verdedigen de
opvatting van een (vrije) markt economie, een laissez-faire economy
waarin geen of een minimale rol voor de overheid is weggelegd. Classical
liberalism upheld the laissez-faire economy and the night watchman state
(Kelly, 2004, p.6). Klassiek liberalen zijn tegen overheidsingrijpen in de
economie omdat dit volgens hun belemmerend werkt. De markt en
economie sturen zichzelf. Adam Smith verwoorde deze gedachte in The
Wealth of Nations (1776) als de onzichtbare hand, the hidden hand.
Klassiek liberalen zijn daarom ook voorstanders en beschermers van priveigendom en het vrije contract. Het zijn als het ware twee heilige huisjes.
In tegenstelling tot klassiek liberalen zijn modern liberalen van mening dat
overheidsingrijpen in de economie in gevallen wel toelaatbaar is en soms
zelfs noodzakelijk. De gedachte hierachter is dat niet ieder individu zijn
vrijheid op een effectieve manier en als gelijkwaardig lid van de

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 13

samenleving kan beleven. Chronische zieken, gehandicapten en mensen


met psychische stoornissen zijn voorbeelden van deze categorie. Moderne
liberalen bezigen een ruimere staatsopvatting die verder reikt dan klassiek
liberalen. The new liberalism became concerned with ensuring that
everyone enjoyed a sufficient level of social and economic rights to be
able to exercise their liberty as an equal member of society (Kelly, 2004,
p.6).
Een tweede verschil, dat samenhangt met het eerste, is het verschil
in opvatting ten aanzien van de welvaartsstaat. In Nederland komt de
welvaartsstaat tot expressie in de verzorgingsstaat waar de overheid een
primaire taak heeft in - en zorg draagt aan - het welzijn van haar burgers.
Klassiek liberalen staan negatief tegenover de ontwikkelingen van de
welvaartsstaat. Dit komt doordat het de overtuiging is van klassiek
liberalen dat individuen zelf moeten kijken naar hun eigen welzijn. Welfare
states violate the principle that each individual ought to look to their own
welfare

(Ryan,

1993,

p.363).

Klassiek

liberalen

leggen

de

verantwoordelijkheid voor het welzijn bij het individu. Ook, en misschien


nog wel belangrijker, betekent de welvaartsstaat een aanval op priveigendom en het vrije contract: Inasmuch as the ideals of the welfare
state cannot be achieved without a good deal of government control of the
economy, modern liberalism cannot treat property as sacrosanct, and
cannot limit government to the repression of force and fraud. (Ryan, 1993,
p.364).

Moderne

liberalen

hebben

de

opvatting

dat

de

overheid

verantwoordelijkheid draagt in het welzijn van de burgers en de


verwezenlijking van de idealen van de welvaartsstaat; emancipatie en
ontplooiing van het individu.
The assumption the new liberalism makes is that the adequate
development in each

person

of

standardly requires a central level of

their

capacity

educational

for

self-direction

opportunity

and

social welfare, so that access to such levels constitutes a crucial aspect of


their rights to be recognized as an equally valuable self-directing
being (Kelly, 2004, p.6).

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 14

Hoewel de twee varianten inhoudelijk van elkaar verschillen is de morele


basis van beide gebaseerd op individuele vrijheid en gelijkheid. Modern
liberalisme geeft een andere interpretatie aan individuele vrijheid dan
klassiek liberalisme.
Het derde verschil is een gevolg van deze andere opvatting met
betrekking

tot

individuele

vrijheid.

Moderne

liberalen

geloven

in

tegenstelling tot klassiek liberalen in vooruitgang. Modern liberalisme


wordt gellustreerd door J.S. Mill in On Liberty (1859) waarin hij een beeld
van de mens als progressief wezen schetst: modern liberalism is
exemplified by John Stuart Mill with its appeal to man as being a
progressive being and its romantic ideal to an individuality which should
be allowed to develop itself in all its manifold diversity (Ryan, 1993,
p.364). Moderne liberalen geloven in culturele en morele progressiviteit.
De uitgebreidere taakopvatting van de staat kan in dit licht worden
geplaatst. Het verschil in opvatting ten aanzien van de vooruitgangisdee is
een belangrijke derde distinctie. Klassiek liberalen staan skeptisch
tegenover

morele

en

culturele

vooruitgang:

Many classical liberals are skeptical about the average human


beings ability to make

useful advances in morality and culture, for

instance, even if they have been

optimistic about their ability to make

economic progress (...) Unlike modern liberals they do not display any
particular attachment to the ideal of moral and cultural

progress.

(Ryan, 1993, p.363).


Liberalisme kan dus niet vanzelfsprekend geassocieerd worden met een
progressieve vooruitstrevende doctrine.
Op basis van de verschillen tussen klassiek en moderne liberalen
stellen sommige klassiek liberalen dat modern liberalisme een bedreiging
is voor hun doctrine. Dit denkbeeld is gebaseerd op twee opvattingen. Ten
eerste zijn sommige klassiek liberalen van mening dat modern liberalisme
ideologisch en metafysisch over een t omvangrijke toewijding beschikt.

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 15

Het idee van Mill dat de mens als progressief wezen zijn opvattingen ten
aanzien van ieder onderwerp voortdurend in heroverweging neemt om zo
morele of culturele vooruitgang te boeken is een idee dat niet veel
mensen aan zal spreken. Ten tweede, beschikt modern liberalisme
economisch en politiek over een t omvangrijke toewijding. Modern
liberalisme doet een belofte die het niet waar kan maken: it makes
everyone an unrealizable promise of a degree of personal fulfillment that
the welfare state cannot deliver, and which its efforts to deliver will
inevitably frustrate (Ryan, 1993, p.364-365). Met andere woorden de
belofte van ontplooiing van ieder individu, zodat eenieder effectief gebruik
kan maken van zijn vrijheid, is iets dat de welvaartsstaat niet kan
garanderen. Maar modern liberalen wekken de suggestie dat dat wel kan.
The liberation the welfare state promises liberation from anxiety,
poverty and the cramped circumstances or working-class existence is
easily obtained by the educated middle class and is impossible to achieve
for most others (Ryan, 1993, p.365). Het gevaar van modern liberalisme is
dat het in haar streven naar vooruitgang en individuele ontplooiing zich
teveel en te ver uitstrekt, met alle gevolgen van dien.

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 16

3.1 Liberalisme en waardenpluriformiteit


Liberalisme hecht veel waarde aan het idee van gelijke vrijheid. De
originaliteit

en

het

onderscheidend

vermogen

van

liberalisme

in

vergelijking met andere politieke stromingen wordt gevat in het streven


naar een staatsopvatting waarin het idee van een maximale gelijke
vrijheid van ieder individu centraal staat. In lijn met deze alternatieve
staatsopvatting zijn liberalen van mening dat de macht van de overheid op
het levensdomein van het individu zo min mogelijk moet zijn. Naast
kernwaarden als vrijheid en gelijkheid, zijn liberalen pluriform ten aanzien
van andere waarden. Liberalen zijn geen aanhangers van een duidelijke
waardehirarchie. Ze zijn voorstanders van een vrije waardekeuze die
expressie vindt in het idee van gelijke vrijheid. Dit betekent dat het de
keuze van het individu is wat voor leven hij leidt. Liberalen hanteren geen
objectieve conceptie ten aanzien van het goede leven. There is no
unique ranking or combination of values that individuals must choose if
they are to live well. On the contrary, it is up to the individual to choose
which of the range of human goods to pursue or to what extent to pursue
them (Kelly, 2004, p.10). Toch zou geen liberaal het leven van een
crimineel aanmoedigen enkel vanwege de reden dat het de vrije keuze is
van de crimineel. Daarnaast zijn liberalen aanhangers van de scheiding
tussen kerk en staat. Religie schrijft volgens liberalen een hirarchie van
waarden voor aan het individu. Volgens liberalen is de waarheid in dat
soort zaken te onzeker om het overtuigen van andere individuen te
rechtvaardigen.
De

liberale

filosofie laat onenigheid toe

met betrekking tot

inhoudelijke waarden. Dit betekent niet dat liberalen subjectief zijn.


Liberalen zijn pluriform aangaande dit soort waarden. There are many
different human goods and ways of life and there is no objectively
determined hierarchy of values that subordinates some to others (Kelly,
2004, p.8). Liberalen schrijven geen combinatie van waarden voor aan het
individu. Individuen zijn vrij in de keuze welke doelen zij - en in welke mate
zij die - nastreven. Een lijst van dit soort doelen omvat normaliter; liefde,

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 17

rijkdom, gezondheid, plezier, spel, kennis, familie, vriendschap, kunst,


schoonheid etc. Maar de oplegging van dit soort doelen, of van bepaalde
morele, religieuze of politieke gezichtspunten, aan individuen door de
dwingende macht van de politieke gemeenschap is het ontkennen van de
gelijke vrijheid. Dit betekent dat een samenleving verbonden aan liberale
principes geen uiterlijke kenmerken heeft. Hoe die samenleving eruit ziet
is een vraag voor de samenleving in kwestie. Zij kan veel of geen kerken
hebben, een ontwikkelde publieke infrastructuur of geen, verschillende
typen schoolsystemen of eenzelfde systeem, een vierentwintig uur per
dag open mentaliteit of een zondag rustdag mentaliteit. Hoe een liberale
samenleving er ook uitziet; belangrijk is dat in het bereiken van die
resultaten de vrijheid en gelijkheid van de burgers is gerespecteerd.
3.2

Liberale antipathien: antiabsolutisme,

antitheocratie en

antikapitalisme
Omdat we geneigd zijn te erkennen dat er niet n liberalisme is maar dat
er verschillende liberalisme-n zijn, is het volgens Ryan eenvoudiger te
onderzoeken waar liberalisme in ieder geval niet voor staat. Ryan
onderscheidt drie liberale antipathien: antiabsolutisme, antitheocratie en
antikapitalisme. Een andere, meer algemene liberale antipathie is de
opvatting van liberalen tegen het sluiten van de gelederen rond een elk
stelsel van overtuigingen. Dit hangt nauw samen met de subjectieve
conceptie van waarden en het schema van gelijke vrijheid beschreven in
de vorige paragraaf.
De eerste twee antipathien die Ryan beschrijft hebben hun
oorsprong in de zeventiende eeuw. De politieke autoriteit moest volgens
de liberalen niet op absolute of willekeurige macht zijn gebaseerd.
Absolute macht was volgens hun in strijd met de vrijheden en rechten van
degene over wie de macht werd uitgeoefend. Een gedachte hierachter is
dat de politieke autoriteit een seculier uitgangspunt moet nemen en dat zij
een rationele en wetenschappelijke basis dient te hebben die ten bate is
van de samenleving. This means that liberals do not see authority as

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 18

conferred by the voice of God, as in theories of divine right or charismatic


authority, or by the dictates of history as in Marxist theory, or by racial
destiny as in Nazi theory (Ryan, 1993, p.367).
Het verzet van liberalen tegen absolute macht hangt samen met een
andere kwestie, het verzet tegen een politieke autoriteit gebaseerd op
(christelijke) religie. Het gaat hier om de tweede liberale antipathie,
antitheocratie. Liberalisme wordt geassocieerd met het idee een wig te
slaan tussen kerk en staat. De politieke autoriteit moest volgens liberalen
seculier zijn. Liberalen zijn van mening dat het opleggen van een bepaald
geloof of politieke realiteit de vrijheid en gelijkheid van het individu
ondermijnt: The imposition of certain moral, religious or political views on
individuals by the coercive power of the political community is to deny the
equal status of individuals; in that sense it is a denial of equality or
concern and respect, and it is that alone which makes it wrong (Kelly,
2004, p.12). In essentie is het een liberaal argument voor religieuze
tolerantie.
De derde antipathie, antikapitalisme, wordt vooral geassocieerd met
een stroming binnen de liberale filosofie die het kapitalisme als een
antagonist van de (individuele) vrijheid ziet. Het recht op priv-eigendom
en de vrijheid van contract (freedom of contract) zijn centrale elementen
in de liberale filosofie. Twee grondslagen, de individuele vrijheid en de
spontane orde zijn erop gebaseerd. Zonder priv-eigendom is er geen
uitruil van goederen mogelijk en kan er geen economische markt
ontstaan. Zonder eigendomsrechten dus geen spontane orde. Maar
eigendomsrechten kunnen onderdrukkend, onschuldig, of heilzaam werken
voor

het

individu.

onderdrukking

Met

pertinent.

het

kapitalisme

Volgens

een

wordt

van

de

de

kwestie

van

grondleggers

van

liberalisme, J.S. Mill, heeft de moderne loonarbeider een vergelijkbare


keuzevrijheid met die van een slaaf in de oudheid:
Throughout the nineteenth-century, the sentiment grew that if it has
once been necessary to liberate the entrepreneur from misguided or
oppressive government, it

was now necessary to liberate the worker

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 19

and consumer from the tyranny of the

capitalist.

John

observed that the modern wage laborer had as little real

Stuart
choice

Mill
of

occupation as a slave had in antiquity. (...) The working man needed to be


freed from the power of the capitalist (Ryan, 1993, p.371-372).

3.3 Drie liberale deelstromingen: verschillen in opvattingen


Vanwege het belang van priv-eigendom en de bescherming daarvan is
een overheid volgens liberalen altijd noodzakelijk geweest. De overheid
heeft de plicht priv-eigendom te beschermen tegen dieven. In relatie met
de overheid is de liberaal vaak evenwichtskunstenaar. Liberalen zijn over
het algemeen van mening dat overheidsmacht beperkt moet zijn. Het
optreden van de overheid moet gericht zijn op maximalisatie van de
vrijheid van het individu (Maas, Marlet & Zwart, 1997, p.7). Maximalisatie
van

de

individuele

vrijheid

speelt

binnen

verschillende

liberale

deelstromingen eenzelfde rol. Maar naar gelang de functie van de


overheid, kan er een onderscheid gemaakt worden in drie liberale
deelstromingen: klassiek liberalisme, conservatief liberalisme en sociaal of
progressief liberalisme.
Klassiek liberalisme is de oudste stroming van de drie, daterende uit
de zeventiende eeuw. Volgens deze stroming dient de overheid slechts op
te treden wanneer rechten van de burgers worden geschonden. In plaats
van een actieve overheid staat klassiek liberalisme een minimale overheid
toe, een zogenaamde nachtwakersstaat. De handhaving van de rechtsorde
en de bescherming van priv-eigendom is volgens klassiek liberalen de
voornaamste taak van de overheid. Verder staan klassiek liberalen open
voor

geleidelijke

maatschappelijke

verandering.

Tradities

zijn,

met

betrekking tot maatschappelijke vernieuwing, minder belangrijk. Klassiek


liberalen zijn onder andere voorstanders van een verbetering van de
legale erkenning van abortusrechten voor vrouwen en het homohuwelijk.
Dit komt mede doordat klassiek liberalen het idee hebben dat het individu
zelf de beste beoordelaar van zijn interesses is. De overheid moet zich niet

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 20

bemoeien met zaken die tot het vrijheidsdomein van het individu behoren.
Klassiek liberalen hechten dus veel waarde aan de bescherming van het
individuele

domein.

verantwoordelijkheid

Aan
een

de
even

andere

kant

onmiskenbaar

is

de

individuele

onderdeel

in

het

gedachtegoed. Dit houdt in dat zaken als de sociale zekerheid, de functie


van de overheid in- en voor de ontplooiing van het individu, en interventie
in de economie, minder aandacht genieten. Klassiek liberalen hebben niet
veel vertrouwen in de overheid als regelende instantie. Ze staan
overheidsbemoeienis alleen voor als de individuele vrijheid en rechten van
de burgers worden aangetast of geschonden.
In tegenstelling tot klassiek liberalen staan progressief of sociaal
liberalen meer overheidsinterventie in de economie en de maatschappij
voor. Regulering van de economie kan in tijden dat de markt faalt,
bijvoorbeeld tijdens een economische crisis, billik zijn. Social liberals want
to see the system of regulation address the problems of panics, crashes
and bubbles (Argy, 2009, p.18). Daarnaast heeft de overheid volgens
sociaalliberalen een belangrijke taak in de emancipatie en ontplooiing van
het individu. Sociaalliberalen hechten meer belang aan een overheid die
het scheppen van gelijke kansen voor ieder individu bevordert. De
overheid heeft een plicht in het verzekeren dat voldoende middelen
beschikbaar zijn voor de ontplooiing en emancipatie van het individu.
Indien een individu het benodigde vermogen ontbeert om zich die
middelen zelf te verschaffen is het volgens sociaal liberalen billik dat de
overheid deze middelen verschaft. Dit heeft niet enkel betrekking op de
financile dimensie. Het heeft voornamelijk betrekking op domeinen als
gezondheid, onderwijs, onderdak en transportinfrastructuur. Een actievere
overheid heeft volgens sociaalliberalen een positief effect op de sociale
mobiliteit in de maatschappij. Sociale mobiliteit is de (mogelijkheid) van
verandering in sociale positie binnen verschillende maatschappelijke lagen
door individuen. De sociale stratificatie, het indelen van de maatschappij
in

verschillende

maatschappelijke

lagen

tussen

welke

een

ongelijkheidsverhouding bestaat, is namelijk gevoelig voor de omvang en


samenstelling van beleidsinstrumenten die de overheid voorschrijft. Het

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 21

beoogde doel van een actievere overheid voor sociaalliberalen is een


verbetering van de sociale positie van ieder individu. De overheid heeft in
vergelijking met klassiek liberalen een andere en uitgebreidere functie.
Andere kenmerken van sociaalliberalisme zijn; een groter belang aan
sociale voorzieningen die individuele ontplooiing mogelijk maken zoals;
toegankelijk onderwijs, toegankelijke gezondheidszorg, aandacht voor
duurzaamheid

en

dierenwelzijn.

Daarnaast

bezigen

sociaalliberalen

progressieve opvattingen ten aanzien van ethische kwesties zoals het


homohuwelijk,

euthanasie,

drugsbeleid,

obscure

literatuur,

stamcel

onderzoek, prostitutie en abortus. Met betrekking tot ethische kwesties


verschillen sociaal liberalen niet zoveel van klassiek liberalen. Wel hebben
sociaal liberalen meer aandacht voor themas als dierenwelzijn en
duurzaamheid.
Een derde deelstroming van liberalisme, conservatief liberalisme,
bevindt zich in een middenpositie tussen conservatisme en liberalisme.
Deze stroming dateert uit de negentiende eeuw. Conservatief liberalisme
is een minder radicaal liberalisme dan klassiek liberalisme. Conservatiefen klassiek liberalen delen eenzelfde houding met betrekking tot
overheidsinterventie in de economie. De nadruk ligt op een economisch
liberalisme dat gekenmerkt wordt door beperkte overheidsinterventie.
Maar conservatief liberalen combineren een liberaal economisch beleid
met een traditioneel beleid ten aanzien van sociale en ethische kwesties.
Zij hechten, in tegenstelling tot klassiek en sociaal liberalen, een grotere
waarde aan tradities voor de maatschappelijke orde. Het traditionele gezin
staat bijvoorbeeld hoger aangeschreven dan partners van hetzelfde
geslacht. Conservatief liberalen hebben minder progressieve opvattingen
ten aanzien van ethische en sociale kwesties. Ze zijn op deze terreinen
minder

permissief

dan

klassiek

en

sociaal

liberalen.

Ook

streven

conservatief liberalen meer dan andere liberalen naar het behouden van
de van eigen cultuur en ideniteit. In lijn met deze gedachte zijn
conservatief liberalen vaak voorstanders van strenge immigratieregels en
zijn ze sceptisch over multiculturalisme. Daarnaast zijn ze voorstanders
van strengere regels voor de bestrijding van criminaliteit. Ook zijn

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 22

conservatief
vernieuwing

liberalen
en

vaker

overdracht

terughoudend
van

soevereiniteit

over

democratische

aan

internationale

organisaties. Conservatief liberalen staan sceptisch tegenover de macht


van intergouvernementele organisaties als de Europese Unie.

3.4 De jaren tachtig en erna: neoliberalisme


Neoliberalisme is een economische filosofie gebaseerd op de liberale
politieke economie van de negentiende eeuw en wordt doorgaans
getypeerd als meer markt en minder overheid. In de jaren tachtig gaven
Margaret Thatcher en Ronald Reagan gestalte aan deze politieke visie die
leidde tot een wereldwijde liberalisering.
Neoliberalisme is een reactie op en vervanger van de
economische theorien van John Maynard Keynes die domineerden in de
periode 1945-1970. In die periode werd de welvaartsstaat uitgebouwd. De
welvaartsstaat was het resultaat van een stabiele arbeidsmarkt en
constante economische groei. In the three decades following World War II,
modern egalitarian liberalism delivered spectacular economic growth
rates, high wages, low inflation, and unprecedented levels of material
wellbeing and social security (Steger & Roy, 2010, p.9). Deze periode van
economische groei wordt ook wel the golden age of controlled capitalism
genoemd. In de jaren zeventig, als gevolg van de ineenstorting van het
Bretton Woods systeem (1971), de olie crisis (1973) en de beurskrach van
1973-1974, komt de groei tot stilstand en volgt er een economische
recessie.

Daarnaast

geraakte

de

welvaartsstaat

in

crisis

door

begrotingstekorten en een oplopende staatsschuld van de overheid.


In reactie op de calamiteiten rond en de mislukking van - de
Keynesiaanse welvaartsstaat ontwikkelde zich een nieuw ras liberalen, de
neoliberalen. What was seen as a mark of the abject failure of
Keynesianism was acclaimed as a positive virtue by neoliberals, who, amid
the recession of the early 1980s, reasserted the traditional liberal dogma
of the purgative powers of the market (Clarke, 2005, p.58). Neoliberalen

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 23

waren uit op het herstel van de klassieke liberale doctrine uit de


negentiende eeuw onder de nieuwe voorwaarden van de globalisering.
These neoliberals subscribed to a common set of ideological and political
principles dedicated to the worldwide spread of an economic model
emphasizing free markets and free trade (Steger & Roy, 2010, p.10).
Neoliberalen vertolken het traditionele liberale dogma van Adam Smith en
zijn

intellectuele

erfgenamen

van

de

negentiende

eeuw.

Volgens

neoliberalen biedt de markt de meest efficinte context voor het


optimaliseren van de individuele vrijheid: For neoliberalism, the market is
not only the most efficient way to allocate resources but also the optimum
context to achieve human freedom. It is government intervention in
economic life that threatens freedom, according to the neoliberal theorists
(Munck, 2005, p.65).
De terugtredende rol van de overheid werd in de jaren tachtig
vertaald

in

een

marktwerkings-,

privatiserings-

en

verzelfstandigingsbeleid. In de webpublicatie Dertig jaar privatisering,


verzelfstandiging en marktwerking (2012) door de Wetenschappelijke
Raad

voor

het

Regeringsbeleid

(WRR)

beschrijft

Stellinga

het

privatiserings- en verzelfstandigingsproces van Nederland:

Privatisering had in de jaren tachtig een ruime betekenis; het


omvatte zowel (1) het uitbesteden van productie of dienstverlening aan
private partijen; (2) het afstoten

van

staatseigendom;

en

(3)

het

verzelfstandigen van overheidsdiensten. In de loop van de jaren negentig


kreeg het een specifiekere betekenis: de verkoop van publiek

eigendom

aan private partijen (...) Voorbeelden van in het oog springende


privatiseringen zijn de PTT, DSM, Hoogovens, de Postbank, KLM, de
Nederlandse

Investeringsbank,

Staatsdrukkerij en Uitgeverij (SDU),

Nozema,

PinkRoccade,

de

Nuon en Essent. Voorbeelden van

verzelfstandigde organisaties zijn de Nederlandse

Spoorwegen

(NS),

Staatsbosbeheer, het Centraal Bureau Voor de Statistiek (CBS), het


Rijksinstituut
Uitvoeringsinstituut

voor

Volksgezondheid

en

Milieu

(RIVM)

en

het

Werknemersverzekeringen (UWV) (Stellinga, 2012,

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 24

p.11).
In een onderzoek naar de internationale diffusie van liberalisme
sinds de jaren tachtig door Simmons, Dobbin en Garrett uit 2006, worden
drie indicatoren van wereldwijde liberalisering besproken. Figuur 1 geeft
deze weer. De onderzoekers maken daarbij een onderscheid tussen
politieke en economische liberalisatie. Politieke liberalisatie houdt een
toename in van het aantal democratische landen wereldwijd. Het is niet
vreemd dat de neoliberale doctrine van de jaren tachtig haar oorsprong
kent in verschillende democratische landen als de Verenigde Staten,
Groot-Brittanni, Duitsland en Nederland. Economische liberalisatie wordt
in

de

figuur

aangeduid

als

de

financile

openheid

en

de

privatiseringsinkomsten (in procenten van het bruto nationaal product)


van landen. De drie lijnen in de figuur vertonen een stijgende S-curve. Dit
duidt op een diffusieproces van innovatie. Het liberaliseringsproces begint
met veranderingen in enkele landen, gevolgd door een snelle escalatie in
de trend (in de figuur rond 1988). Steeds meer landen worden
democratisch en voeren een economisch beleid georinteerd op de vrije
markt. Daarna volgt een afzwakking (in de figuur rond 1999). De
neoliberale ideologie is dan in steeds meer landen algemeen goed
geworden.

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 25

Figuur

1:

Wereldwijde

politieke

en

economische

liberalisatie

sinds

1980

(Simmons, Dobbin en Garrett, 2006, p.783).

In Neoliberalism: a critical reader (2005) wordt het neoliberale


project kritisch beschouwd. De markt is voor neoliberalen een afgesloten
domein waar invloeden van buitenaf niet wenselijk zijn. De vraag is of de
markt inderdaad als een afgesloten domein kan worden beschouwd los
van sociale relaties en de politieke orde, zonder het aankweken van
sociale disintegratie en politiek wanorde. Daarnaast, en misschien nog wel
belangrijker, is het neoliberale streven de werkelijkheid om te vormen naar
haar model: the point of neoliberalism is not to make a model that is more
adequate to the real world, but to make the real world more adequate to
its model (Clarke, 2005, p.58). Als gevolg van de neoliberale agenda
komen markt, overheid en samenleving in een andere verhouding met
elkaar te staan. Neoliberalisme brengt een transformatie in de politieke en
sociale rationaliteit teweeg. Het politieke en sociale domein raken steeds
meer verzadigd door, en georganiseerd op, de rationaliteit van de markt.
Neoliberal political rationality produces governance criteria along the
same lines, that is, criteria of productivity and profitability with the
consequence that governance talk increasingly becomes marketspeak
(Brown, 2006, p.694). Een voorbeeld van invloed op de sociale sfeer is de
veranderende kijk op de burger. In de neoliberale ideologie wordt de

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 26

burger omgedoopt tot consument: The complex and empowering vision of


citizenship in its classic democratic presentation was reduced, in the era of
neoliberalism, to the power of the credit card and the pleasures of the
shopping mall (Munck, 2005, p.65). De liberale gedachte, I think
therefore I am wordt daarmee verruild voor het denkbeeld I shop
therefore I am.
De neoliberale ideologie is, mede als gevolg van de economische
crisis in 2007, steeds meer onder druk komen te staan. De typische
deugden en kwaliteiten die het aankweekt veroorzaken een afkalving van
de morele onderbouw van de maatschappij. Neoconservatisme, een
andere politieke rationaliteit uit de jaren tachtig, tracht dit moreel verval
te bestrijden door het benadrukken van tradities en normen & waarden.
De vraag is hoe deze twee modellen, een markt-politieke rationaliteit en
een moreel-politieke rationaliteit, met elkaar te combineren zijn. How
does a project that empties the world of meaning, that cheapens and
deracinates life and openly exploits desire, intersect one centered on
fixing and enforcing meanings, conserving certain ways of life, and
repressing and regulating desire? (Brown, 2006, p.692).

4.0 De Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD)

De Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD) werd op 24 januari 1948


in een zaal in Amsterdam opgericht. De partij ontstond uit een fusie tussen
twee andere partijen, de Partij van de Vrijheid (PvdV) en het comit-Oud.
Drie jaar na de oorlog werd hiermee de eerste steen gelegd van een partij
die Nederland wilde behoeden voor uitsluitend christelijke politiek en het

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 27

communisme. Een andere primaire taak van de VVD was, al in de naam


vermeld, uit te groeien tot een volkspartij. Daarvoor moest de partij een
bepaald karakter hebben. De liberale ideologie, waarin de vrijheid en
gelijkheid van het individu centraal staan, voorzag de partij van een
duidelijk karakter. In het ontstaan van de VVD ligt volgens politiek
historicus Gerrit Voerman de politieke eenwording van liberalisme in
Nederland. De ontwikkeling tot een liberale volkspartij liet echter op zich
wachten. De Nederlandse politiek was tot de jaren zestig vooral christelijk
bezield. Ook werd de VVD in de periode 1948-1970 vooral geassocieerd
met een deftig liberalisme. Kiezers van de VVD kwamen uit de hogere
sociale milieus en de middenstand. Hierdoor liet de electorale doorbraak
op zich wachten. De gewenste doorbraak tot volkspartij kwam pas in de
jaren zeventig. Dit had (alles) te maken met de ontzuiling. In de jaren
zestig vallen de zuilen uit elkaar. Hierdoor stemden vele katholieke
arbeiders en middenstanders niet meer traditiegetrouw. Hans Wiegel,
politiek leider van de VVD in de jaren zeventig, wist deze mensen aan te
spreken en te binden door bepaalde accenten te leggen. Toen is de partij
enorm gaan groeien, zowel in leden- als zeteltal. In de periode 1948-1970
stemde

gemiddeld

tien

procent

van

de

kiezers,

ongeveer

zevenhonderdduizend, op de VVD. Onder het leiderschap van Wiegel


groeide het stemmingspercentage tijdens de verkiezingen in 1972 tot 14,4
procent en in 1977 tot 17,9 procent. Tabel 1 toont de verkiezingsuitslagen
voor de VVD in de periode 1946-2006.
Zowel binnen als buiten liberale kring wordt Hans Wiegel, gezien zijn
bijdrage aan de groei van de VVD en de opmars tot volkspartij, als
belangrijkste politiek leider gezien. Bolkestein, politiek leider van de VVD
in de jaren negentig, noemt hem de grootste en beste politiek redenaar
die Nederland gekend heeft.
Tegenwoordig is de VVD een partij die niet meer is weg te denken uit
het Nederlandse partijstelsel. Het aantal regeringsjaren (39) en het aantal
oppositiejaren (21), sinds haar oprichting tot 2008, zijn hier getuige van.
Onderzoek van de Britse politicoloog Robert Thompson naar het
sociaaleconomisch regeringsbeleid in de periode 1986-1998 laat zien dat

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 28

de VVD als regeringspartij meer dan de helft van haar program (vijftig tot
zeventig procent) (...) gerealiseerd zag (Lucardie, 2008, p.19). Geen kleine
verdiensten.

T
abel 1: Verkiezingsuitslagen van de VVD in de periode 1948-2006 (Daalder,
Dittrich en Gosman, 2003, p.2425. Aangevuld door Voerman e.a. met gegevens

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 29


van de Kiesraad).

De VVD positioneert zich op de rechterflank van het politiek


spectrum. Thans bekeken vanuit het perspectief van de kiezers die het
politiek

spectrum

indelen

als

een

lijn

van links naar rechts. Eerst SP en GroenLinks, dan PvdA, D66, CDA en ten
slotte de VVD. Alleen over de kleine christelijke partijen en over nieuwe
partijformaties bestaat minder overeenstemming (Lucardie, 2008, p.13).
Volgens politicologen als Lucardie kan op een drietal domeinen een
interpretatie worden gegeven aan het onderscheid tussen links en
rechts. Als eerste staat links vaak voor een actief ingrijpende overheid,
een sterk openbare sector, en een gelijke verdeling van macht, kennis en
inkomen. Rechts staat voor minder overheid, meer vrije markt en meer
vrijheid. Behalve deze primaire sociaaleconomische scheidslijn zou links
ten aanzien van sociaal-culturele kwesties staan voor culturele openheid
en erkenning van andere culturen als gelijkwaardig (cultureel relativisme),
terwijl rechts assimilatie aan de dominante cultuur nastreeft (Lucardie,
2008, p.14). Met andere woorden, links zou meer zijn voor een
multicultureel individualisme terwijl rechts meer is voor een unicultureel
communitarisme. Figuur 2 toont de posities van de verschillende partijen
met betrekking tot deze sociaal-culturele scheidslijn na de erfenis van Pim
Fortuyn.

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 30

Figu
ur 2:

Het Nederlandse partijstelsel in 2003 ten aanzien van de multiculturele

samenleving (Pellikaan, van der Meer & de Lange, 2003, p.42).

De ethisch-religieuze dimensie vormt een derde scheidslijn. Tot deze


dimensie

behoren

verschillen

ten

aanzien

van

vraagstukken

over

euthanasie, abortus, homohuwelijken, drugs en prostitutie. Moet de


overheid in deze gevallen bepaalde regels opstellen en bepaalde normen
en waarden handhaven of moet de overheid in deze opzichten neutraal
zijn en het individu de vrije keuze laten? Conservatieven staan in deze
optiek voor een traditionele moraal en een nationale cultuur terwijl
progressieven meer belang hechten aan multiculturele waarden. De
scheidslijnen zijn echter (sterk) vereenvoudigde weergaves van de
realiteit. In de volgende stukken zal de positie van de VVD in Nederland en
de bijdrage van de partij aan Nederland nader worden uitgewerkt.
4.1 Invloed en bijdrage van de VVD aan Nederland
In het boek Zestig jaar VVD (2008), geschreven door Gerrit Voerman e.a.,
naar aanleiding van het zestigjarig jubileum van de partij, wordt het
liberale zelfbeeld en de bijdrage van de partij aan Nederland onderzocht.

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 31

Dit wordt gedaan op basis van interviews met VVD-leiders, enkele andere
vooraanstaande VVDers en een paar partijleden van het eerste uur. Wij
toetsen hun beeld aan dat van een tweetal kopstukken van de partijen
waarmee de VVD heeft geregeerd (de Beaufort, van Schie en Voerman,
2008, p.166). De twee andere kopstukken zijn Ruud Lubbers, partijleider
van het CDA en Minister President van Nederland in de periode 1982-1994,
en Jacques Wallage, partijleider van de PvdA in 1994-1998. Centraal in de
interviews staat de vraag of regeringsdeelname van de VVD van betekenis
is geweest voor Nederland. Is de VVD erin geslaagd haar idealen te
verwezenlijken? Is Nederland liberaler geworden? Staat het individu en de
vrijheid van dat individu nu meer op de voorgrond dan voorheen? Heeft
het (kortom) eigenlijk uitgemaakt dat de VVD meeregeerde, of zou
Nederland als de VVD niet had bestaan of aan de regering had
deelgenomen er ongeveer net zo hebben uitgezien als nu? (de Beaufort,
van Schie en Voerman, 2008, p.166).
Volgens de genterviewden is de regeringsdeelname van de VVD van
(grote) betekenis geweest voor Nederland. Vanwege verschillende redenen
is Nederland, mede dankzij het optreden van de VVD, een liberaler land
geworden. De huidige fractievoorzitter van de VVD, Mark Rutte, ziet het
liberale gehalte van Nederland terug in het feit dat er nog oog is voor het
individu (1) en dat deze zichzelf kan en ook mag zijn. Wij zijn niet van dat
maaiveld of de grijstinten. Wij vinden het leuk als mensen er een beetje
uitspringen omdat wij vanuit het individu vertrekken. In lijn met deze
gedachte meent Ruud Lubbers dat Nederland een liberaal land is, in het
bijzonder omdat in Nederland meer dan gemiddeld de vrijheid vooropstaat
(2). Daarnaast vindt Lubbers de alertheid (3) een kenmerk van de partij.
Ook Bolkestein, fractievoorzitter van de VVD in 1990-1998, is dat met hem
eens. Ik vind dat wij goed tegenstand hebben geboden tegen de
flauwekul van andere partijen (de Beaufort, van Schie en Voerman, 2008,
p.168). Een praktisch voorbeeld vindt Bolkestein in de bijdrage van de VVD
aan de hervorming van de verzorgingsstaat (4). Dat betrof volgens hem
het terugbrengen van gezond verstand. Ook volgens anderen heeft de
inbreng van de VVD afslanking van de verzorgingsstaat teweeggebracht.

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 32

Dit was mede het gevolg van het internationale getij van de jaren tachtig
waar de VVD op meevoer. Volgens Jacques Wallage vertaalde de VVD het
neoliberale beleid (5) van Ronald Reagan en Margaret Thatcher in
Nederland. Het catchword was natuurlijk, zoals Reagan dat zei, de
overheid is niet de oplossing, de overheid is het probleem (de Beaufort,
van Schie en Voerman, 2008, p.167). Met betrekking hierop, relativeren en
verklaren Wiegel en Bolkestein hun electoraal succes met een beroep op
de tijdsgeest. De tijdsgeest maakte het volgens hun mogelijk bepaalde
accenten te accentueren die onder de burgers leefden. Wiegel die zich
zorgen

maakte

over

het

financieringstekort

(6)

richting

Den

Uyl:

Sinterklaas bestaat, daar zit ie, achter de tafel. Bolkestein legde


accenten

op

de

integratie-

en

migratieproblematiek

(7)

en

de

problematiek rond de multiculturele samenleving (8). Daarnaast herinnert


Bolkestein zich dat het financieringstekort in de jaren zeventig en tachtig
als een molensteen om onze nek hing. Dat de terreur van het tekort weg
is, is volgens Bolkestein mede een verdienste van de VVD. De VVD voerde
destijds een neoliberaal beleid dat de zelfredzaamheid van de mensen
moest bevorderen. Wallage zegt hierover dat de rol van de VVD in de
opbouw van de verzorgingsstaat heel beperkt was terwijl de VVD
dominant was in de herontdekking van de markt en de terugtredende
overheid.

In

dat

denken,

de

terugtredende

overheid,

de

privatiseringsdiscussie, daarin heeft de VVD een hele belangrijke rol


gespeeld (de Beaufort, van Schie en Voerman, 2008, p.171). Een
voorbeeld van een terrein waar recentelijk marktmechanismen zijn
gentroduceerd is de gezondheidszorg. Volgens Rutte, Hans Dijkstal en
Gerrit Zalm is het nieuwe zorgstelsel (9) een liberale verworvenheid.
Daarnaast wijst Zalm op de verrichtingen tijdens de onafgebroken
regeringsperiode 1994-2006 waarin de belastingen zijn hervormd, de
omvang van de publieke sector is teruggebracht en de sociale zekerheid
bijna volledig (met uitzondering van de werkloosheid) is hervormd (de
Beaufort, van Schie en Voerman, 2008, p.170).
Andere

kenmerkende

bijdragen

van

de

VVD

voor

Nederland

betreffen het buitenlands beleid (10) en het internationale karakter (11)

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 33

van de partij. Zowel Bolkestein als zijn voorganger Voorhoeve betogen dat
Nederland zonder de VVD iets minder NAVO-gezind zou zijn geweest. (...)
De VVD was toch altijd meer Atlantisch georinteerd in de spanning en
accentverschillen tussen Europese en Atlantische samenwerking (de
Beaufort, van Schie en Voerman, 2008, p.172). Met betrekking tot EUafdrachten stelt Zalm dat ook hier rekening werd gehouden met het
nationale belang.
Als laatste noemt een groot deel van de genterviewden de bijdrage
van de VVD aan immaterile themas (12). Zalm, Dijkstal en Rutte spreken
alle over de verwezenlijking van de liberale agenda ten aanzien van
morele vraagstukken als euthanasie, abortus en het homohuwelijk tijdens
de twee paarse kabinetten.
In het verleden, onder het bewind van Wiegel en voornamelijk
Bolkestein, werd de VVD door kiezers veelal geassocieerd met themas als
veiligheid (13), integratie en migratie. Maar volgens een onderzoek
gepubliceerd door de Volkskrant naar de aanloop van de verkiezingen in
mei 2002 bezat de partij volgens kiezers nog maar n specifiek
handelsmerk. De VVD was bovenal de partij van de financile degelijkheid
(14) (de Beaufort, van Schie en Voerman, 2008, p.169). Een van de
oorzaken van het verlies aan handelsmerken is dat de VVD vr de
opkomst van Fortuyn geen concurrentie had aan de rechterzijde in het
Nederlandse partijstelsel. Bolkestein had de rechterflank in de jaren
negentig veilig gesteld. Maar door de opkomst van Fortuyn, en (nu) Geert
Wilders, die meer dan de VVD eigenaar zijn van themas als integratie en
migratie, leverde de VVD met de verkiezingen in 2002 en 2006 een groot
aantal zetels in (zie tabel 1). In de VVD is hierdoor een (kleine)
richtingenstrijd ontstaan. Tijdens de Tweede Kamerverkiezingen van 2006
werd deze richtingenstrijd zichtbaar. Rutte werd boven Rita Verdonk
verkozen tot leider van de VVD. Met Verdonk als lijsttrekker zou de partij
waarschijnlijk een andere (meer rechtse) positie ten aanzien van zulke
themas als integratie en migratie hebben ingenomen. De verschillen zijn
echter niet zo groot dat men van vleugelvorming binnen de partij kan
spreken. Toch meent Voerman dat de VVD in een nieuwe fase is geraakt en

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 34

dat komt vooral doordat de partij nu sinds enige jaren rele concurrentie
van rechts heeft: Want de situatie waarin de VVD momenteel verkeerd is
toch wel nieuw in de ontwikkeling van de organisatie en cultuur van de
partij: grote verdeeldheid als gevolg van de verschillen in strategie, stijl en
inhoudelijke profilering (Voerman & van Dijk, 2008, p.134-135). Voerman
constateert een richtingenstrijd. Bolkestein is dat niet met hem eens. Over
de suggestie dat er sprake zou zijn vleugelvorming of verschillende
stromingen binnen de VVD zegt hij in een interview naar aanleiding van
het

zestigjarig

bestaan

van

de

partij

het

volgende:

een

volksvertegenwoordiger moet tot op zeker hoogte populist zijn. Dus kom


nu niet aanzetten met twee stromingen binnen de VVD want die bestaan
niet.
Een ding is wel zeker. De partij geniet een minder zekere positie in
het politiek spectrum dan voorheen. Dit betekent dat de partij zich
inhoudelijk minder eigenaar kan noemen van bepaalde themas. Doch kan
de bijdrage van de VVD aan maatschappelijke probleemstukken in
Nederland niet worden onderschat. Alle genterviewden zijn het eens dat
de VVD een belangrijke invloed heeft gehad en van grote bijdrage is
geweest voor Nederland. Toch zal de VVD zich in de toekomst opnieuw
moeten profileren om haar succes te waarborgen.

4.2 De ontwikkeling van de VVD en de rol van de liberale ideologie


Gezien het succes van de VVD in het verleden kan men zich afvragen wat
de bijdrage van de liberale ideologie hierin is geweest. Op de vraag of de
liberale ideologie van betekenis is geweest voor het succes geeft de
meerderheid
ontkennend

van

de

antwoord.

fractievoorzitters
Zij

maken

tijdens

daarbij

een

de

interviews

onderscheid

een

tussen

ideologische theorie en praktijk. De Teldersstichting (het wetenschappelijk


bureau van de VVD), de liberale manifesten en de beginselprogrammas
van de VVD zijn voorbeelden waaruit blijkt dat binnen de VVD de theorie
wel degelijk een belangrijke rol speelt. Uiteindelijk is het zaak, zoals Rutte
zegt, dat de theorie naar de politieke realiteit en concrete beleidsstukken

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 35

wordt vertaald. Joris Voorhoeve gaat nog een stap verder. Volgens hem
domineert in de praktijk veelal de vraag hoeveel stemmen gaat dit ons
opleveren? De theorie is daarbij van ondergeschikt belang.
Het geringe belang van ideologie in de praktijk komt volgens de
fractievoorzitters mede door het feit dat er in het zestig jaar bestaan van
de VVD een duidelijk consistente lijn zichtbaar is in de liberale beginselen.
Zalm is van mening dat de ideologie, minimale discussies daargelaten,
nog steeds staat als een huis. Bolkestein en Voorhoeve constateren
hetzelfde (de Beaufort & van Schie, 2008, p.138). Het is wel opvallend dat
politici uit andere politieke partijen, zoals Ruud Lubbers, het ideologische
gehalte van de partij hoger aanslaan. Volgens Lubbers is juist de ideologie,
met als kern de vrijheid en keuze van het individu, het belangrijkste
onderscheidende element van de VVD.
De rol van ideologie in de praktijk is ook afhankelijk van de
fractievoorzitter. Onder het bewind van Bolkestein bijvoorbeeld was er het
meest sprake van een ideologisering. Met als gevolg dat het hele
maatschappelijke klimaat in Nederland weer meer doordrongen raakte van
ideologien Toch sprak Bolkestein, net als de andere fractievoorzitters,
tijdens de algemene beschouwingen maar weinig over de liberale
ideologie. Bolkestein sprak negen keer bij de algemene beschouwingen
(1990-1998), waarbij hij volstond met enkele verwijzingen naar de liberale
ideologie. Dat is gezien zijn duidelijke ideologische profilering in woord en
geschrift op zn minst merkwaardig (de Beaufort & van Schie, 2008,
p.140).
Het volgens de fractievoorzitters ondergeschikt belang van de
liberale ideologie in de praktijk, komt doordat de liberale beginselen sinds
de beginselverklaring in 1980 fundamenteel ongewijzigd zijn. De huidige
VVD staat nog voor dezelfde vijf beginselen waarvan de laatste in 1980
werd opgenomen. De vrijheid (van het individu) vormt het eerste beginsel
en wordt door de voorlopers van de VVD sinds 1885 verkondigd. Het
tweede

beginsel

is

de

verantwoordelijkheid,

of

het

verantwoordelijkheidsbesef. De vrijheid moet ook beteugeld worden ten


behoeve van de gemeenschap. De Partij van de Vrijheid (1946) maakte de

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 36

voorwaardelijkheid van de vrijheid expliciet door naast de vrijheid de


beginselen van verantwoordelijkheid en sociale rechtvaardigheid te
zetten (de Beaufort & van Schie, 2008, p.142). Het vierde beginsel,
verdraagzaamheid,

werd

in

januari

1966

tijdens

de

algemene

vergaderingen aanvaard. Het opnemen van nieuwe beginselen ging echter


niet van een leien dak. Een aantal van de beginselen werd pas na de
nodige interne discussies binnen de partij aanvaard. Men was bang dat de
liberale beginselen teveel zouden uitdijen. Van alle beginselen moest
vrijheid toch wel de belangrijkste van de genoemde beginselen (zijn) (de
Beaufort & van Schie, 2008, p.143). Zonder vrijheid had men namelijk
maar

weinig

vergaderingen

aan
in

de
1980

andere
wordt

beginselen.
(het

tot

nog

Tijdens

de

toe)

laatste

algemene
beginsel

opgenomen, gelijkwaardigheid.
Naast de leidende beginselen hecht de liberale VVD vanuit haar
ideologie veel waarde aan de ontplooiing van het individu. In de
beginselverklaring van 1980 staat dat een zo groot mogelijke vrijheid van
de mens in geestelijk, staatkundig en materieel opzicht (...) een
onmisbare voorwaarde (is) voor zijn ontplooiing, een ontplooiing die moet
kunnen plaatsvinden naar eigen aard, aanleg en levensovertuiging (de
Beaufort & van Schie, 2008, p.145). De ontplooiingsgedachte van de VVD
komt echter niet voort uit het nationale getij van de jaren zestig en
zeventig. De ontplooiing en emancipatie van het individu ligt in de liberale
theorie besloten. De ontplooiingsgedachte is nog het meest zichtbaar op
het terrein van onderwijs. Volgens de VVD is onderwijs bij uitstek de
manier om het ontplooiingselement te verwezenlijken. Het onderwijs biedt
ieder

individu

een

zo

gelijk

mogelijke

aanvangspositie

(zie

beginselverklaring VVD 1980, artikel 6).


De VVD legt nu meer dan vroeger de nadruk op het individu. Bij de
VVD zien we een gelijke verschuiving van nadruk op de gemeenschap, die
er toch mede profijt uit moest kunnen trekken, naar de individuele mens,
wiens ontwikkeling in later jaren vooropstond. Het is een uiting van een
algemeen individualiseringsproces van de VVD zelf (de Beaufort & van
Schie, 2008, p.149). In de verschillende beginselprogrammas door de

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 37

jaren heen is een duidelijke lijn zichtbaar in de toenemende waarde voor


het individu in relatie tot de gemeenschap. Zo staat in artikel 10 van het
beginselprogramma uit 1948 nog dat niet de individuele mens maar het
gezin de kern vormde van de maatschappij. In 1955 was de mens een
gemeenschapswezen. Samenleving en individu waren nauw met elkaar
verbonden en de n kon niet zonder de ander. In het beginselprogramma
van 1966 werd de mens nog altijd geacht als vrij individu in een
gemeenschap te leven. Het gezin vormde nog altijd de kern van de
samenleving. Pas in de beginselverklaring van 1980 werd de nadruk
duidelijk gelegd op elk mens als unieke persoonlijkheid. Niet langer werd
nog een bepaald leefverband als kern aangewezen. Slechts werd
opgemerkt dat de mens leefde in een gemeenschap van gelijkwaardige
medeburgers. In het bijbehorende liberaal manifest uit 1981 stond
liberalen komen op voor het individu.
Vanaf 1980 en de jaren daarna werd het individu steeds meer naar
de voorgrond geschoven en de gemeenschap naar de achtergrond.
Daarnaast werd de taakopvatting van de staat in de jaren tachtig ook
beperkt in het voordeel van de economie. Deze verschuiving werd ook in
de beginselverklaring van 1980 zichtbaar:
Eerste plicht van de overheid was ervoor te zorgen dat een ieder
een zo groot mogelijke vrijheid geniet. Alleen taken die als belangrijk
door de samenleving werden onderkend maar niet door individuen of
groepen konden worden vervuld, mocht de staat stimuleren of op
zich nemen. (...) In lijn met die beperktere taakopvatting voor de
staat werd een sociale markteconomie aanbevolen, gegrond op vrije,
gedecentraliseerde ondernemingsgewijze productie en onderlinge
mededinging (de Beaufort & van Schie, 2008, p.157-158).
De overheid moest zich, in tegenstelling tot het verleden, zo weinig
mogelijk met het leven van de burgers bemoeien. Hiermee zette de VVD
zich af tegen de verzorgingsstaat. De verzorgingsstaat was volgens haar
te ver doorgeschoten. Bij de VVD treedt de overheid terug, maar niet zo
ver dat zwakken die niet voor zichzelf kunnen zorgen, aan hun lot worden

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 38

overgelaten. (...) Ten aanzien van de zwakkeren had de overheid namens


de maatschappij een verzorgende en stimulerende taak. (...) De liberale
waarborgstaat is een staat die doet wat nodig is, die een beperkt aantal
taken met kracht uitoefent (de Beaufort & van Schie, 2008, p.158). De
VVD kiest in plaats van een verzorgingsstaat voor een waarborgstaat. In
de bespreking van de politicus Bolkestein zal ik hier verder op in gaan.

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 39

5.0 Frits Bolkestein en de filosofische grondslagen van liberalisme

In

het

rapport

Liberalisme:

een

speurtocht

naar

de

filosofische

grondslagen (1998) gepubliceerd door het academisch bureau van de


VVD, de Teldersstichting, en waar Bolkestein aan meewerkte, worden drie
uitgangspunten van liberalisme genoemd:
In

de

eerste

plaats

wordt

liberalisme

omschreven

als

een

maatschappijvisie die uitgaat van het beginsel dat de individuele mens


van ultieme waarde is. In de tweede plaats zijn liberalen van mening dat
de maatschappelijke orde grotendeels

het resultaat van zelfregulerende,

spontane processen moet zijn. Ten derde dient de

staat

een

democratische rechtsstaat te zijn (Bolkestein, 1995, p.15-16).


Als het individu van ultieme waarde is dan moet naar een maximalisatie
van de individuele vrijheid worden gestreefd. Liberalisme is een politieke
beweging die deze gedachte onderstreept. Liberalisme streeft naar
onafhankelijkheid en zelfstandige kracht, die de mens weerbaar maken en
hem in staat stellen zich een betere plaats te verwerven in de
samenleving (Bolkestein, 1992, p.153). Daarom staan onderwerpen als
vrijheid, emancipatie, ontplooiing en individualisering hoog op de liberale
agenda. Vrijheid is een voorwaarde voor de emancipatie en ontplooiing
van het individu. In het essay Two Concepts of Liberty (1958) maakt de
filosoof Isaiah Berlin een onderscheid tussen twee soorten vrijheden;
positieve en negatieve vrijheid.
Negatieve vrijheid verwijst naar een gebied waarbinnen het individu
zijn gang kan

gaan, ongehinderd door tussenkomst van anderen. Van

negatieve vrijheid is sprake wanneer de burger bij zijn handelen niet


gehinderd wordt. Negatieve vrijheid

betekent dat de overheid iets

nalaat. Positieve vrijheid verwijst naar zelfbeschikking

en

individuele

ontplooiing. Van positieve vrijheid is sprake als het individu over

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 40

voldoende

middelen

beschikt

om

zichzelf

te

verwerkelijken

(Bolkestein, 1995, p.16).


Bij positieve vrijheid reikt de taak van de overheid verder. De overheid
heeft de taak het individu de middelen te verschaffen voor zijn
ontplooiing. Het ene individu wordt in een gunstigere positie geboren dan
het andere. De overheid moet dan voorwaarden scheppen zodat iedereen
gelijke kansen heeft. Voor liberalen staat voorop dat zij gelijke kansen
voor iedereen moet scheppen (Bolkestein, 1992, p.153). Over de mate
waarin de overheid voorwaarden moet scheppen ter bevordering van de
ontplooiing van het individu bestaat binnen liberale kring veel verschil van
mening. Dit komt mede doordat het verre van duidelijk (is) welke
mogelijkheden het individu moeten worden geboden om het stadium van
de

zelfverwerkelijking

te

bereiken

(Bolkestein,

1995,

p.17).

De

bevrijdende functie die de overheid kan hebben voor de ontplooiing van


het individu wordt bemoeilijkt door de vraag: wat is goed voor ontplooiing
en wat niet? Bovendien is de emancipatie van het individu niet iets wat de
overheid per decreet kan afkondigen. Werkelijke emancipatie dient door
de mens zelf te worden bevochten. Soms schept de overheid voorwaarden
die emanciperend lijken, maar dat in wezen niet zijn (Bolkestein, 1992,
p.154).
Aan de hand van de twee vrijheidsbegrippen kan men grofweg twee
richtingen binnen liberalisme onderscheiden: klassiek liberalisme en
sociaal liberalisme. Klassiek liberalisme legt nadruk op de negatieve
vrijheid.

Sociaal

Sociaalliberalen

liberalisme
staan

meer

legt

nadruk

op

de

overheidsbemoeienis

positieve

vrijheid.

toe

het

als

de

ontplooiing en emancipatie van het individu ten goede komt.


Een tweede gedachte kenmerkend voor liberalisme is de spontane
orde. De maatschappelijke orde is volgens liberalen niet het resultaat van
een blauwdruk die van bovenaf opgelegd wordt maar het resultaat van
een spontane ordening. Het liberale voorbeeld van spontane orde is een
economische orde waar cordinatie plaatsheeft via het marktmechanisme.
Maar een en ander betekent niet dat (...) zelfregulering het enige
ordeningsbeginsel behoort te zijn. Wil de spontane ordening mogelijk zijn,

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 41

dan is het noodzakelijk dat de maatschappelijke processen worden


ingekaderd door beperkte regelgeving (Bolkestein, 1995, p.23).
Gebaseerd op de verschillen in mate van regelgeving kan men twee
verschillende kapitalistische-(markt) ordes onderscheiden. Het Rijnlands
model en het Angelsaksisch model. Het Rijnlands model is een model dat
meer regulatie en interventie in de markt toestaat. Europese landen
hebben doorgaans een Rijnlands model. Het Angelsaksisch model schrijft
bijna geen regulatie of interventie voor. De Verenigde Staten zijn een
voorbeeld van een staat met een Angelsaksisch model.

Het (Angelsaksisch model) is een economisch liberaal model dat


wordt gekenmerkt

door weinig overheidsingrijpen en veel vrije markt.

De nadruk ligt op individueel

succes en snel geld verdienen, in de

veronderstelling dat er volop kansen zijn voor iedereen die hard werkt.
Hiertegenover staat het Rijnlands model, waarin de overheid

en

de

sociale partners een grote rol spelen en de nadruk ligt op sociale


zekerheid, gemeenschapsgevoel en een grote spaarzin. De Duitse en de
Nederlandse

overlegeconomien maar ook de Japanse economie

worden tot dit model gerekend

(Bolkestein, 1995, p.34).

Beide modellen hebben interne uitdagingen. Kenmerkend voor het


Rijnlandse model is dat het over-verzorgend is terwijl het Angelsaksisch
model eerder onder-verzorgend is. Dit komt doordat de modellen nadruk
leggen op andere factoren in de economie. Het Rijnlands model legt meer
nadruk

op

consensus

en overleg en daardoor

op

stabiliteit.

Het

Angelsaksisch model legt de nadruk op concurrentie en conflict en is


daardoor dynamischer.
Het derde liberale uitgangspunt in het rapport is de democratische
rechtsstaat. De individuele vrijheid staat hoog in het vaandel van de
liberalen en de bescherming daarvan is dan ook een primaire staatstaak.
Liberalen zijn ervan overtuigd dat het idee van de democratische
rechtsstaat een adequaat antwoord op deze vraag. De democratische

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 42

rechtsstaat wordt immers gekenmerkt door: ten eerste, representatieve


democratie; ten tweede, de rule of law, en ten derde door het bestaan van
countervailing powers (Bolkestein, 1995, p.24). Liberalen zijn van mening
dat de maatschappelijke orde het best gegarandeerd wordt door een
representatieve democratie. Het algemeen belang en de rechten van het
individu zijn beter gewaarborgd omdat de vertegenwoordigers van de
meerderheid beter afstand kunnen nemen van het eigenbelang van die
meerderheid dan de meerderheid zelf (Bolkestein, 1995, p.26).
Het tweede beginsel van de democratische rechtsstaat is de wet. De
wet bewaart de maatschappelijke orde en legt daarom beperkingen op aan
het gedrag en handelen van het individu. Wetten beperken de negatieve
vrijheid van het individu omdat het individu iets niet meer mag of juist
moet. Een auto stelen mag niet. En een autogordel dragen moet. Daarbij
is een algemene gedachte bij het stellen van regels door de overheid dat;
(de) regels zoveel mogelijk generiek van aard zijn en zo weinig mogelijk
specifiek (Bolkestein, 1995, p.26). Generiek betekent dat de wet van
toepassing is op alle individuen. Specifiek betekent dat de wet slechts
betrekking heeft op bepaalde individuen. Een voorbeeld van een generieke
wet is de plicht van het dragen van een autogordel. Hoewel dit misschien
tegen de vrijheid van het individu in gaat is het beter voor zijn veiligheid
en komt het indirect de maatschappelijke orde ten goede. Een voorbeeld
van specifieke wetgeving is de Rassenwet van Neurenberg uit 1935. In
deze wet werden de burgerrechten van Duitse Joden ontnomen en werd
het onder andere verboden voor Duitsers om met Joden te trouwen.
Wetten die specifiek van aard zijn, zoals de Rassenwet van Neurenberg,
ondermijnen de maatschappelijke orde. Het gelijkheidsprincipe van de
liberale filosofie wordt dan geschaad.

Het derde en laatste beginsel van

de democratische rechtsstaat is de scheiding der machten. Het beperkt de


macht van de staat over het individu. Machtenscheiding betekent dat de
beslissingsbevoegdheden over gescheiden groepen binnen de staat
worden verdeeld. De ene groep heeft beslissingsbevoegdheid op het ene
terrein, een andere groep op een ander terrein (...) Machtenscheiding is
nodig om te zorgen dat de macht niet in n hand komt te liggen

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 43

(Bolkestein, 1995, p.29). In de praktijk betekent dit dat de uitvoerende


macht

niet

naar

eigen

wens

de

wetten

kan

wijzigen.

Die

beslissingsbevoegdheid komt toe aan de wetgevende macht. Daarnaast is


er in de moderne Westerse maatschappij sprake van een systeem van
checks

and

balances.

Daar

is

sprake

van

wanneer

van

elkaar

onafhankelijke groepen binnen de staat gezamenlijk de beslissingen


moeten nemen op een bepaald terrein (Bolkestein, 1995, p.29). Het is
noodzakelijk dat de combinatie machtenscheiding en checks and balances
evenwichtig is. Op die manier wordt de macht van de staat over het
individu gecontroleerd.

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 44

6.0 Frits Bolkestein: de politicus


De voorgaande paragrafen fungeren ten geleide voor de bespreking van
de politicus Bolkestein. Om vast te kunnen stellen tot welke stroming van
het liberalisme Bolkestein behoort bespreek ik hier zijn opvattingen ten
aanzien van vier politieke vraagstukken. Bolkestein heeft over veel
politieke onderwerpen een uitgesproken eigen liberale opvatting. Hij was
de eerste die, nog voor Pim Fortuyn, het integratie- en immigratietaboe
durfde te doorbreken. Daarnaast laat hij zich al jaren kritisch uit over de
Europese missie. In zijn boeken en artikelen ontwikkelt Bolkestein een
liberale

langetermijnvisie

voor

Nederland.

In

recentere

boeken

is

Bolkestein ten aanzien van verschillende beleidsterreinen inhoudelijk


kritischer. Zo neemt hij een kritischere houding aan tegenover de Islam,
Europa en het moreel verval in Nederland. Verder schrijft hij veel over de
verzorgingsstaat, de Nederlandse identiteit en uiteraard de economie.
Soms valt hij dan in herhaling. Delen van geschreven artikelen uit 1992 en
1995 zijn bijvoorbeeld terug te vinden, in aangepaste vorm of in een
andere context, in latere boeken uit 2006, 2008, en 2011.
In de volgende paragrafen zullen de inzichten en opvattingen van
Bolkestein ten aanzien van de volgende vier themas worden uitgewerkt;
(1) verantwoordelijkheid en de maatschappij; (2), de overheid en de
economie; (3), multiculturalisme en integratie; en (4) Europa. Hierbij is
veel gebruik gemaakt van de volgende boeken van Bolkestein: woorden
hebben hun betekenis (1992), het heft in handen (1995), de twee lampen
van de staatsman (2006) en overmoed en onverstand (2008). De themas
kunnen niet los gezien worden van elkaar. Ze benvloeden elkaar. Samen
geven zij een voorstelling van het liberale gedachtegoed van Bolkestein.

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 45

6.1 Frits Bolkestein over verantwoordelijkheid


Verantwoordelijkheid is een van de vijf kernbeginselen van de VVD. Een
gebrek

aan

verantwoordelijkheid

(verantwoordelijkheidsbesef)

heeft

volgens Bolkestein gevolgen voor de orde in de samenleving. Het individu


moet naast zijn vrijheid ook zijn verantwoordelijkheid kennen. In een
interview met Marcel ten Hooven zegt Bolkestein hierover: De VVD wil
zowel de vrijheid van het individu bevorderen als de verantwoordelijkheid
die dat individu moet nemen voor de maatschappelijke orde. Ik hecht zeer
aan dat laatste. Die verantwoordelijkheid vergt een zelfdiscipline die de
vrijheid weer beperkt (Bolkestein, 2006, p.184). Bolkestein hecht als
liberaal veel waarde aan de markt voor de spontane orde. Maar hij is ook
van mening dat een maatschappij niet kan functioneren zonder algemeen
aanvaarde principes. Deze normen en waarden vormen de kern van het
verantwoordelijkheidsbesef in de samenleving. Normen en waarden
vormen

een

bindend

element

in

de

samenleving,

waardoor

de

maatschappelijke processen goed kunnen verlopen (Maas, Marlet &


Zwart, 1997, p.79). Als individuen dezelfde normen en waarden delen, die
aan de basis liggen van het gedrag en handelen, dan is er een
maatschappelijke basis die het verstaan of begrijpen van individuen
onder elkaar ten goede komt. Dat heeft positieve gevolgen voor de
maatschappelijke orde.
In het boek Woorden hebben hun Betekenis (1992) noemt Bolkestein
vier normen; in de eerste plaats vrijheid van meningsuiting; ten tweede
verdraagzaamheid; in de derde plaats non-discriminatie; en ten slotte de
scheiding van kerk en staat. Dat zijn fundamentele normen die het product
zijn van het humanisme, van de Franse Revolutie en van de Verlichting
(Bolkestein, 1992, p.192). Andere normen die Bolkestein in zijn geschriften
noemt zijn solidariteit, rechtvaardigheid en tolerantie.
Volgens Bolkestein is er een tekort aan verantwoordelijkheidsbesef in
de

hedendaagse

moderne

maatschappij.

Zorgelijk

in

de

huidige

samenleving is het morele verval (Maas, Marlet & Zwart, 1997, p.79).
Wetten worden in toenemende mate overtreden, de criminaliteit neemt

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 46

zorgelijke vormen aan, het geweld in de samenleving wordt steeds


agressiever, de omgangsvormen verruwen, het gezag van autoriteiten als
politie, leraren en ambulancepersoneel wordt in toenemende mate
ondermijnd. Verantwoordelijkheid ontbreekt. Niet alleen op sociaal en
cultureel vlak maar ook op economisch en politiek gebied. De politiek
schuift

volgens

Bolkestein

haar

verantwoordelijkheid

teveel

af.

Bijvoorbeeld door openbare taken over te hevelen naar organisaties in het


maatschappelijk middenveld, wat noch het democratisch gehalte noch de
duidelijkheid noch het aanzien van de politiek ten goede komt (Bolkestein,
1992, p.39). Daarnaast heeft het pleidooi voor normen en waarden ook
een economisch pendant: Zonder een deugdelijke moraal gaat niet alleen
de culturele samenhang in de samenleving verloren, maar komt ook de
economie in de problemen. Voor een goed functionerende economie zijn
deugden onmisbaar (Maas, Marlet & Zwart, 1997, p.80). In een artikel uit
2007, Een samenleving zonder waarden, verwijst Bolkestein naar Adam
Smith, de vader van het economisch liberalisme. Smith argumenteert in
zijn Theory of Moral Sentiments (1759) dat de mens van nature betrokken
is bij het lot van zijn naasten. Uiteindelijk kan medeleven bestaan zonder
eigenbelang. Empathie, meer dan koele berekening, vormt de basis van de
manier waarop mensen normaal gesproken met elkaar communiceren en
de manier waarop zij met elkaar omgaan (Bolkestein, 2007, p.2).
Bolkestein is bezorgd om het afnemende belang van normen en waarden
en betreurt de uitholling van de ethische moraal in verschillende lagen van
de maatschappij. Bolkestein merkt op dat dit niet alleen in Nederland het
geval is maar over de gehele Westerse wereld gelijke vormen aanneemt.
Volgens Bolkestein zijn hier verschillende oorzaken voor. Een combinatie
van factoren die veroorzaken het tegenwoordige morele verval in de
samenleving.
De ontzuiling in de jaren zestig en zeventig binnen Nederland geeft
er een eerste aanleiding toe. In verzuilde tijden zaten mensen vaak in een
patroon vast waar ze zich niet aan konden ontworstelen. Men werd
gedwongen voorgeschreven normen en regels aan te nemen. (Maar) dan
komt de loongolf van 64. De mensen krijgen meer geld, de televisie

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 47

brengt de wereld in huis, de auto wordt gemeengoed, de pil doet zijn


intrede. In samenhang met die ontwikkeling slaan de ontzuiling en de
individualisering

toe

(Bolkestein,

2008,

p.181).

Veel

Nederlanders

verlieten hun kerk en omarmden nieuwe waarden als authenticiteit,


vrijheid en dialoog. Het gevolg van de ontzuiling was dat mensen zich
ontworstelden uit deze voorgeschreven gedrags- en handelingspatronen.
Traditionele normen en waarden werden minder belangrijk. De vrijheid
nam toe en de ruimte voor de eigen verantwoordelijkheid werd groter. Een
expressie hiervan is de hippiecultuur van de jaren zestig en zeventig.
Daarnaast is de studentenrevolutie van mei 1968 in Parijs een voorbeeld
van een open protest tegen de oude maatschappelijke moraliteit. In
Nederland

vinden

soortgelijke

demonstraties

in

1969

plaats.

Het

schoonvegen van de Dam op 25 augustus 1970 is een ander, Nederlands


voorbeeld. Bij deze actie werden honderden hippies hardhandig door het
Korps Mariniers van de Dam verwijderd.
De heersende sociale cultuur van de jaren zeventig was er een van
Im OK, youre OK. Met dat gevoel vat Bolkestein het cultuurrelativisme
van de jaren zeventig alle leefwijzen en culturen zijn gelijkwaardig
samen (Maas, Marlet & Zwart, 1997, p.37). Het cultuurrelativisme van die
tijd hing samen met de internationale solidariteit die relativering van de
eigen cultuur onafwendbaar maakte. Volgens de aanhangers van het
cultuurrelativisme was de westerse mens verdorven door het kapitalisme.
De samenlevingen die nog niet besmet waren met het kapitalisme waren
beter dan de onze. Andere culturen waren per definitie beter. Andere
culturen worden minder snel veroordeeld dan de eigen cultuur. Het andere
is per definitie beter dan het eigene, zelfs als de realiteit dat tegenspreekt
(Maas, Marlet & Zwart, 1997, p.38). Het was in de jaren zeventig haast een
taboe om de Nederlandse cultuur te verheerlijken.
Dat Nederlanders geen hoge pet op hebben van hun eigen cultuur is
volgens Bolkestein het gevolg van het cultuurrelativisme uit de jaren
zeventig en het schuldgevoel van het Westen ten opzichte van de rest van
de wereld. De prestaties van het Westen zouden een negatief effect
hebben op de minderbedeelden in de wereld. Volgens Bolkestein is de

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 48

negatieve discriminatie van het eigene en de positieve discriminatie van


het

andere

een

reactie

op

dit

schuldgevoel.

De

uitgaven

aan

ontwikkelingssamenwerking door de politiek in die tijd getuige volgens


Bolkestein van dit schuldgevoel tegenover de Derde Wereld.
Naast het cultuurrelativisme en het schuldgevoel zijn er volgens
Bolkestein andere gebeurtenissen die het huidige morele verval en de
onderwaardering van de eigen cultuur verklaren. Het gebrek aan
zelfvertrouwen in de eigen cultuur gaat volgens Bolkestein terug op de
Eerste Wereldoorlog, de verwarring van het Interbellum, de Tweede
Wereldoorlog en de moord op de joden (Bolkestein, 2008, p.74). De
culturele revolutie van 1968 heeft dit proces volgens hem alleen maar
versterkt.
Bolkestein is geen voorstander van het cultuurrelativisme van de
jaren zeventig en de decennia erna. Cultuurrelativisme bevordert volgens
hem cultureel masochisme, het bewust ondergeschikt maken van de eigen
cultuur aan andere culturen, en werkt moreel verval in de hand. Moreel
verval betekent een verdwijning of afkalving van de ethische grondslagen
in de maatschappij. Uiteindelijk kan dit leiden tot moreel nihilisme wat we
eerder al bij de filosoof Nietzsche in zijn metafoor van de laatste mens
zagen. Nietzsche stelde dat iedere poging het morele nihilisme te stoppen
gedoemd is te mislukken. Toch doet Bolkestein een poging met zijn
pleidooi voor de culturele bewustwording. Volgens Bolkestein is het voor
een goede functionering van de samenleving noodzakelijk dat de cultuur
in de samenleving verankerd is. Het gaat niet alleen om vrijheid,
gelijkwaardigheid en rechtvaardigheid, maar ook, om eens een ouderwets
woord te gebruiken, om de deugdzaamheid die het voortbestaan van die
vrijheid,

gelijkwaardigheid

en

rechtvaardigheid

moet

garanderen

(Bolkestein, 1995, p.131). Daarom pleit Bolkestein voor een stimulering


van de (culturele) bewustwording van de Nederlandse identiteit. Volgens
Bolkestein moeten de fouten van de jaren zeventig worden hersteld. De
Nederlander moet zich meer bewust worden gemaakt van zijn culturele
identiteit. De culturele bewustwording is volgens Bolkestein vanwege een
aantal redenen belangrijk. Ten eerste, is een eigen culturele identiteit

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 49

belangrijk voor de voortschrijdende integratie in de Europese Unie. Ten


tweede, is het belangrijk een eigen culturele identiteit te hebben met
betrekking tot de integratie van minderheden. Op beide punten zal ik later
nog terugkomen. Ten derde, vormt een duidelijke culturele identiteit een
barrire tegen het morele verval in de huidige samenleving. Het
algemeen gedeeld waardenpatroon dreigt te verdwijnen, mede door de
komst van immigranten, die vaak andere normen en waarden hebben
(Maas, Marlet & Zwart, 1997, p.80).
In tegenstelling tot veel Westerse maatschappijen vertonen Oosterse
maatschappijen geen uitgesproken tekenen van moreel verval. Met
betrekking tot het morele verval in het Westen stelt de minister-president
van Singapore, Lee Kuan Yew, in een interview met Fareed Zakaria uit
1994, het volgende vast:

De Oosterse maatschappijen zijn van mening dat het individu


binnen de context van de familie bestaat die de hoeksteen van de
maatschappij vormt (Hij voegde eraan toe
Westen

een

ethische

grondslag

van

dat)
de

bewoners

maatschappij

van

het

hebben

opgegeven. (Hij betreurde) de uitholling van de morele onderbouw


van de

maatschappij

en

het

verdwijnen

van

de

persoonlijke

verantwoordelijkheid. In het Oosten, is het hoofddoel erin gelegen een


goed geordende maatschappij te krijgen,

zodat

eenieder

mogelijkheid heeft om optimaal te kunnen genieten van zijn

de

vrijheden

(Bolkestein, 2008, p.129).

In het Aziatische model bestaat het individu in de context van de familie.


Dit betekent respect voor ouders en autoriteit, loyaliteit, respect voor
wetenschap, geleerdheid en hard werken. In het Aziatisch model bestaat
de

maximalisatie

van

de

individuele

vrijheid

binnen

een

morele

onderbouw die als ethische grondslag dient voor een persoonlijke


verantwoordelijkheid. Dit komt zowel de economie als de maatschappelijke
orde ten goede. Een samenleving kan alleen goed functioneren als er

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 50

tussen

de

burgers

overeenstemming

bestaat

over

een

aantal

fundamentele normen en waarden. Doordat deze spelregels algemeen


aanvaard zijn, voelen individuen zich thuis in een samenleving en kunnen
zij er prettig leven (Maas, Marlet & Zwart, 1997, p.74).
Critici beweren dat liberalisme de maatschappelijke orde en
solidariteit in de samenleving ondermijnt. Het individu wordt in de liberale
filosofie tot ultieme waarde verheven. De individualisering die gepaard
gaat met de emancipatie van het individu leidt volgens hen tot egosme.
Critics have always maintained that, as the first political and social theory
actively to celebrate the freedom of individual choice, liberalism can only
encourage the already anti-social behavior of human beings. Liberalism
seems to its political enemies to celebrate the fact of human selfishness
(McClelland, 1996, p.425). Dit leidt tot vragen als: kan liberalisme de
samenleving bijeenhouden? Schiet het door zijn ideaal van het autonome
individu niet tekort in het antwoord op de maatschappelijke desintegratie?
Is de traditie, niet het slachtoffer van het liberale vooruitgangsdenken?
(Bolkestein, 2008, p.185). Volgens het vooruitgangsgeloof is blijvende
verandering de normale toestand van de maatschappij. Iets wat al langer
bestaat is vanuit dat perspectief verdacht. Het vooruitgangsgeloof en de
traditie zijn elkaars antithese. De traditie met al haar normen en waarden
is het slachtoffer van het liberale vooruitgangsdenken. We danken onze
enorme vooruitgang aan deugden die de traditie ons heeft meegegeven,
zoals zelfbeheersing en zelfoverstijging (...) Dankzij die deugden hebben
we het deze eeuwen zoveel beter gekregen. Maar door zijn afkeer van
traditie brengt datzelfde vooruitgangsgeloof die deugden in gevaar. Het
kapitalisme heeft iets destructiefs (Bolkestein, 2008, p.185). Volgens
Bolkestein is het de kunst om een evenwicht te scheppen tussen tradities
aan de ene kant en veranderingsgezindheid aan de andere kant.

Bolkestein grenst met zijn gedachten aan het conservatisme. Dit


geeft hij zelf ook aan in een interview met Marcel ten Hooven over de
liberale filosofie: (...) Aan de andere kant grenst liberalisme aan het
conservatisme, met zijn hang naar traditie. Ik zit meer aan die kant. In een

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 51

ander tijdperk zou ik misschien aan de andere kant hebben gezeten


(Bolkestein, 2008, p.185). Bolkestein kent tradities een belangrijke waarde
toe in de stimulering van de culturele bewustwording. Tradities kunnen
een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van een duidelijke Nederlandse
(culturele) identiteit en het bestrijden van het moreel verval in de
samenleving.

Daarom

pleitte

Bolkestein

in

de

periode

van

zijn

fractievoorzitterschap voor het herstel van een bezielend verband, door


de

verwijzing

naar

het

christendom

en

humanisme

weer

in

het

beginselprogramma van de VVD op te nemen. We leven nu in een


maatschappij die op drift is geraakt, met een miljoen allochtonen in het
jaar tweeduizend. Die verwijzing naar het christendom moet daarom
misschien weer eens terug in ons program (de Beaufort & van Schie,
2008, p.153). Bolkestein wilde dat de VVD zich bezon op de vraag welke
grenzen de publieke moraal stelt aan de individuele vrijheid. De liberalen
maakten op hun partijberaad echter een resoluut einde aan de discussie.
Bolkestein

vindt

dat

politici

expliciet

mogen

verwijzen

naar

het

christendom als inspiratiebron voor de culturele identiteit. De culturele


identiteit dient ten slotte gebaseerd te zijn op de westerse traditie. Religie
kan, door het benadrukken van bepaalde normen en waarden, een zekere
basis vormen voor goed burgerschap.
Door

te

verwijzen

naar

het

christendom

voor

een

ethisch

maatschappelijke grondslag, beweegt Bolkestein zich als liberaal in


moeilijk vaarwater. Het is namelijk de vraag wat een liberaal politicus als
Bolkestein met kardinale deugden uit de christelijke traditie moet
aanvangen. Liberalisme werd immers geformuleerd in een tijd waarin de
moraal het monopolie van de kerk was. Een aanspraak op religie zou die
neutrale basis van de staat ondermijnen. De scheiding van kerk en staat is
niet voor niets een belangrijke liberale norm. Door religie in te laten met
de staat wordt deze scheiding op de proef gesteld. In de praktijk zou het
immers neer kunnen komen op een financiering van organisaties op
religieuze grondslag. Daarbij zou het benadrukken van de waarde van de
christelijke religie, boven andere religies, de liberale pluriformiteit ten
aanzien van waarden kunnen ondermijnen.

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 52

6.2 Frits Bolkestein over economie en overheid


In de betrekkingen tussen overheid en economie is Bolkestein voorstander
van een progressief economisch liberalisme. Volgens Bolkestein was de
balans tussen overheid en markt in de jaren zestig en zeventig
scheefgegroeid. Dat was het gevolg van een ideologie die zich in hoge
mate had losgezongen van de werkelijkheid. Aan de basis van die
ideologie lag de vermaledijde ontplooiingsideologie. Volgens deze
ideologie moet de overheid ervoor zorgen dat de burger zichzelf kan
verwerkelijken. De overheid neemt dus een zware last op zich: het mag
de individuele mens aan niets ontbreken. Deze ideologie is gebaseerd op
de overtuiging dat de mens van nature goed is (Maas, Marlet & Zwart,
1997, p.11). Bolkestein kwalificeert de politiek van de jaren zeventig als de
politiek

van

de

goede

bedoelingen.

De

progressieve

ontwikkelingsideologie van de jaren zeventig berustte op een combinatie


van hoogmoed en schuldbesef. Hoogmoed, omdat menige intellectueel
leek te denken dat alle goeds en kwaads in de wereld uit het Westen
kwam. Schuldbesef, omdat onze christelijke cultuur daarvan doordrongen
is (Bolkestein, 2006, p.41). Het beleid van de jaren zestig en zeventig was
te zeer gebaseerd op een optimistisch mensbeeld en hoge verwachtingen
betreffende het sturende vermogen van de overheid. Het geloof in de
maakbaarheid

van

de

samenleving

voerde

de

boventoon.

De

verzorgingsstaat werd haastig uitgebouwd, want ook mensen zonder


betaalde arbeid moesten zich kunnen ontplooien. De overheid nam de
volledige

verantwoordelijkheid

voor

de

schijnbare

verliezers

in

de

samenleving op zich (Maas, Marlet & Zwart, 1997, p.11). Zo was niet
alleen de samenleving, maar ook de mens maakbaar. De mens zou zich
ten goede ontwikkelen als hem daartoe de kans en benodigde middelen
werd gegeven. Het verwerkelijken van die kans legde in feite een
onrealistische taak bij de overheid. Want de overheid moest de middelen
verschaffen die het individu nodig had voor zijn ontplooiing. Helaas is
verre van duidelijk welke mogelijkheden het individu moeten worden
geboden om het stadium van de zelfverwerkelijking te bereiken. Is Frans in

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 53

de brugklas nu slecht omdat het zo moeilijk is, of om dezelfde reden juist


goed? (Bolkestein, 1995, p.17). Ook bezon niemand zich op de vraag wie
de uitbouw van de verzorgingsstaat moest betalen. Eind jaren zeventig
werd de rekening gepresenteerd in de vorm van een fikse economische
teruggang. De hoge collectieve lastendruk en de recessie hadden
gevolgen voor het bedrijfsleven en het welzijnsdenken. De dominante
ideologie op het gebied van de sociale zekerheid van de jaren vijftig en
zestig was er een van zorg en bescherming van het individu. De
onderliggende filosofie was die van de goede mens:

Er werd van uitgegaan dat iedereen uit zichzelf graag zou blijven
werken. Indien ook maar ergens reden bleek te zijn tot twijfel, kreeg
de betrokkene het voordeel daarvan. Verzekeringsdeskundigen
kozen

daarbij

voor

de

weg

conformeerden

zich

aan

de

van

de

wensen

minste
en

weerstand

mogelijkheden

en
van

verzekerden. Het resultaat was een systeem waarin individuele


rechtvaardigheid ver was doorgeschoten, zodat een weggeefcultuur
kon

gedijen

(Bolkestein,

1995,

p.58).

Sinds Kant wisten we echter al dat we ons over die goedheid geen zorgen
hoefden te maken. De mens stelde vooral het eigenbelang voorop. Net
zoals water naar het laagste punt stroomt, zoekt immers bijna ieder mens
zijn eigen voordeel (Bolkestein, 1995, p.58). De zorggedachte is in dat
licht

een

slechte

zaak.

Mensen

kunnen

zich

erdoor

aan

hun

verantwoordelijkheid onttrekken. Bovendien is de zorggedachte op termijn


rampzalig voor de staatsfinancin. Daarnaast zorgt het hogere beroep op
de sociale zekerheid voor een verslechtering in de verhouding tussen
actieven en niet-actieven. Steeds minder premiebetalers verzorgen steeds
meer behoeftigen. De les die wij uit het verleden van de jaren zestig en
zeventig aldus Bolkestein moeten trekken is dat wij de sociale zekerheid
niet moeten baseren op een optimistisch maar een realistisch mensbeeld.
De luxe van de verzorgingsstaat heeft ons traag gemaakt. Bij de

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 54

bestrijding van armoede heeft de verzorgingsstaat teveel nadruk gelegd


op inkomen. De overheid trachtte de armoede te beperken door het
verschaffen

van

hogere

uitkeringen.

Waar

aanhangers

van

de

verzorgingsstaat voor de bestrijding van armoede de oplossing zoeken in


een hogere uitkering zoekt Bolkestein die in werk. Want, teveel
bescherming maakt zwak. Er werden in de jaren zeventig en tachtig
onrechtmatig veel uitkeringen verstrekt, ook wel bekend als het WAO
debacle. Jarenlang maakten werkgevers en werknemers willens en
wetens misbruik van de WAO om overbodige werknemers op een zachte
manier af te laten vloeien (Maas, Marlet & Zwart, 1997, p.26). Er (werd)
langzaam een omgeving geschapen waarin het leven van een uitkering tot
norm (was) geworden (Bolkestein, 1992, p.158). In die jaren vormden de
uitvoeringsorganisaties

van

de

sociale

zekerheid

een

massale

bureaucratie. Iedere bureaucratie streeft vanwege eigenbehoud naar


maximalisatie

van

haar

uitvoeringsorganisaties

eigen
hing

productie.

Het

belang

samen

met

het

van

de

aantal

uitkeringsgerechtigden. De betekenis van de organisatie groeide immers


met het aantal clinten. Bedrijfsverenigingen voerden niet op een op reintegratie gericht beleid. Voor hen was er in wezen ook geen enkel belang
in het geding om een WAO-er te laten uitstromen (Bolkestein, 1995, p.59).
Het WAO-debacle staat voor Bolkestein niet op zich zelf. Het is een
duidelijke waarschuwing voor de overheid om de verantwoordelijkheid niet
af te schuiven en gemeenschappelijk bezit niet in handen van derden te
laten vallen, in dit geval de sociale partners en de uitvoeringsorganisaties.
De sociale partners moeten bovendien op grotere afstand van de
uitvoering van de sociale verzekeringen komen te staan.
Pas na de ontdekking van de zogenaamde calculerende burger werd
de ideologische ontplooiingstaak van de overheid tot de orde geroepen en
werd er gepleit voor een terugtredende overheid. Bolkestein is van
mening dat de overheid (...) de burger teveel bescherming (heeft)
geboden.

En

een

overdaad

aan

bescherming

verzwakt.

De

ondernemingszin in de maatschappij is aangetast. Het misbruik van


sociale voorzieningen toont aan hoe naef de ontplooiingsideologie is

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 55

geweest (Maas, Marlet & Zwart, 1997, p.12). Volgens Bolkestein moet de
overheid de economische vrijheid scheppen die in de Gouden Eeuw zo
doorslaggevend is geweest voor het economisch succes.
De functie van de staat is niet de verzorging van haar burgers. Het is
het aanspreken van de burgers op hun eigen verantwoordelijkheid.
Bolkestein streeft daarom naar de omvorming van de verzorgingsstaat in
een waarborgstaat. In die staat overschat de overheid zich niet en stelt zij
zich terughoudend op. De overheid doet niet alsof zij weet wat goed is
voor haar burgers. Zij richt zich op haar klassieke kerntaken en gooit de
ontplooiingsideologie overboord (Maas, Marlet & Zwart, 1997, p.22). Op
sociaal terrein stelt de overheid zich een bescheiden en reel doel. In de
waarborgstaat heeft ook de werkloze bestaanszekerheid, hij ontvangt een
minimale uitkering. Deze bestaat uit zestig procent van het minimumloon
voor

alleenstaanden

die

niet

kunnen

werken.

Deze

algemene

volksverzekering noemt Bolkestein het basisinkomen. Hierin schuilt


volgens Bolkestein het verschil met de nachtwakersstaat in de klassiek
liberale ideologie. In de liberale heilstaat van Bolkestein werkt of studeert
iedereen. Het is een samenleving die economisch volop ondernemend en
dynamisch is. Volgens Bolkestein is deze waarborgstaat gebaseerd op een
realistisch mensbeeld.
De

burger

wordt

vooral

op

zijn

eigen

verantwoordelijkheid

aangesproken. Alle uitkeringen die boven het basisinkomen liggen,


zoals de werknemersverzekeringen, worden geprivatiseerd (...) Als
mensen zich tegen loonderving willen indekken, kunnen zij zich
daarvoor bijverzekeren. Zij hebben zelf de keus tussen meer geld of
meer bestaanszekerheid. Werklozen, zieken, arbeidsongeschikten en
pensioengerechtigden kunnen alleen voor het basisinkomen een
beroep

doen

op

de

samenleving.

Het

basisinkomen

is

een

noodverband voor de echt incapabele. Verder regelt iedereen zijn


eigen zekerheid (Maas, Marlet & Zwart, 1997, p.22).

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 56

In de transformatie van een verzorgingsstaat naar een waarborgstaat


wordt een andere verdeling van verantwoordelijkheden tussen overheid en
burgers nagestreefd.
Behalve het benadrukken van de waarborgstaat pleit Bolkestein voor
de hervorming van de arbeidsmarkt in een activerend arbeidsmarktbeleid.
De hervorming van de arbeidsmarkt bestaat uit een viertal maatregelen.
Ten eerste moeten er meer financile prikkels komen om de vraag naar en
het aanbod van laaggeschoolde arbeid te verhogen. Deze prikkel bestaat
volgens Bolkestein onder andere uit het loslaten van de koppeling van het
minimumloon

aan

de

loonontwikkeling.

Elke

1%-stijging

van

het

minimumloon kost namelijk op den duur tienduizend banen voor


laaggeschoolden. Zo lang die koppeling bestaat, is de sociale vernieuwing
niet meer dan dweilen met de kraan open (Bolkestein, 1992, p.159).
Dweilen met de kraan open want niet iedereen kan n loonsverbetering n
meer

kans

op

werk

geboden

worden.

Het

Nederlands

wettelijk

minimumloon is bovendien een van de hoogste ter wereld. Landen als


Denemarken, Finland, Zweden en Duitsland kennen geeneens een
wettelijk minimumloon. Volgens Bolkestein is het handhaven van het
minimumloon asociaal omdat het de kans op werk voor laaggeschoolden
aanzienlijk verkleint. De productiviteit van laaggeschoolden is volgens
hem vaak geringer dan het minimumloon. Dit verklaart ook waarom de
onderkant van de arbeidsmarkt vier keer zo groot is als daarboven.
Afschaffing of verlaging van het minimumloon maakt eenvoudige arbeid
betaalbaar en schept dus een vraag naar laaggeschoold werk (Bolkestein,
1995, p.44-45). Daarnaast is

scholing belangrijk voor een betere

positieverwerving op de arbeidsmarkt. Daarom moet ook de prikkel tot


scholing niet worden verlaagd maar eerder worden verhoogd. Het belang
van onderwijs voor de individuele ontplooiing zien we al bij Adam Smith:
The most important case Smith sees for governmental intervention on
grounds of externalities is education. (...) Failure to educate children can
produce public ills: less labor mobility, greater poverty, and less economic
growth (Satz, 2007, p.128).
Ten tweede is Bolkestein voorstander de laagste loonschaal in

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 57

Collectieve Arbeidsovereenkomsten niet langer voor hele bedrijfstakken


algemeen bindend te verklaren. Een CAO die algemeen verbindend is
verklaard geldt voor een gehele bedrijfssector. Het belemmert de
concurrentie en de economische groei doordat werkgevers ervan verzekert
zijn dat er geen concurrenten in hun sector zijn die een lager loon
hanteren. Dit is vooral desastreus voor laaggeschoolde arbeid. Bolkestein
is daarom voorstander van meer differentiatie in de lonen. Daarbij liggen
volgens Bolkestein de laagste loonschalen in Caos vaak aanzienlijk boven
het

wettelijk

minimumloon

(Bolkestein,

1992,

p.159).

Ten derde is Bolkestein voorstander van een maatregel ter verhoging


van de fiscale aftrek van arbeidskosten voor werkenden. De hoge
belasting- en premiedruk in ons land kost arbeidsplaatsen. De enorme wig
tussen het bruto- en het nettoloon verkleint de prikkel tot werk en
verhoogt de loonkosten voor de werkgever (Bolkestein, 1992, p.168). Het
verkleint voornamelijk de prikkel tot werk voor mensen die van een
uitkering genieten. Daarnaast verhoogt het de loonkosten voor de
werkgever omdat het verschil tussen de brutoloonkosten en het netto
inkomen van de werknemer bestaat uit belastingen en premies. Door deze
lasten te verlichten dalen de arbeidskosten. De werkgever krijgt zo een
concurrentievoordeel dat leidt tot omzetvergroting en de vraag naar meer
personeel. Verlaging van belastingen en premies is dus het beste
banenplan (Bolkestein, 1995, p.46).

Ten vierde moet het ontslagrecht

in ons land verder worden geliberaliseerd. Het ontslagrecht beschermt de


individuele werknemer maar maakt de werkgever huiverig voor het
aantrekken van personeel. Volgens Bolkestein is de ontslagrechtwetgeving
asociaal

ten

opzichte

van

de

werkloze.

Daarnaast

leidt

ontslagbescherming tot misbruik van de sociale zekerheid; waar het


werkgevers in het verleden door regelgeving vaak te moeilijk werd
gemaakt werknemers te ontslaan, was het eenvoudiger werknemers in de
arbeidsongeschiktheidsregeling te stoppen. Dit is mede het gevolg van het
feit dat de uitvoering en de controle van de sociale zekerheid in n hand
waren. Ten aanzien van de sociale zekerheid was het beeld in de jaren
tachtig en negentig vereenvoudigd; het kabinet volgde de sociale

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 58

partners;

de

sociale

partners

volgden

de

uitkeringsbureaucratie

(Bolkestein, 1995, p.61). Gebrek aan daadkracht en verantwoordelijkheid


van de overheid stelde de sociale partners in staat de uitvoering van de
sociale zekerheid te beheersen. Bolkestein wijst het argument dat de
uitvoering van werknemersverzekeringen (als WAO en ziektewet) een zaak
is van werkgevers en werknemers daarom resoluut af. Het uit de hand
lopen van de kosten van de sociale zekerheid trekt een wissel op de
gehele maatschappij: de collectieve lasten stijgen, met alle nadelige
gevolgen van dien (Maas, Marlet & Zwart, 1997, p.27). Behalve het
noodzakelijke accent op hervormingen rond de arbeidsmarkt hecht
Bolkestein veel belang aan een herziening van de sociale zekerheid.
Kenmerkend voor Nederland zijn de hoge collectieve uitgaven aan
ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid

in vergelijking met andere

Europese landen. Volgens Bolkestein is een activerend arbeidsmarktbeleid


dan ook het kernstuk van de sociale vernieuwing. Zijn stelling is dat arbeid
nog steeds het beste preventieve medicijn tegen armoede en een
gebrekkige maatschappelijke integratie is. Werklozen zijn (...) niet
armoedig omdat ze weinig geld hebben, maar omdat ze zich in een sociaal
isolement bevinden. Werklozen hebben een ongestructureerd leven,
missen sociale contacten en een gevoel van eigenwaarde; ze raken
vervreemd van de maatschappij. Werken daarentegen brengt een
gedisciplineerde levenswijze, sociale contacten en een positief zelfbeeld
met zich mee (Maas, Marlet & Zwart, 1997, p.21). De sociale vernieuwing
moet

bevorderen

dat

sociale

problemen

als

werkloosheid,

arbeidsongeschiktheid en ziekteverzuim verminderen door inspanningen


van de individuele mens zelf! De inhoudelijke invulling van de sociale
vernieuwing is in wezen een vraagstuk van emancipatie. Emancipatie in
de zin van: voor jezelf op kunnen komen, eigen keuzen kunnen maken en
daarvoor

zelf

de

verantwoordelijkheid

kunnen

en

willen

dragen

(Bolkestein, 1992, p.168). Bij elke sociale vernieuwing moet daarom de


eigen verantwoordelijkheid van de mens voorop staan. Bolkestein is van
mening dat het huidige concept van de sociale vernieuwing niet ver
genoeg

gaat.

Aan

de

sociaaleconomische

structuur

van

de

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 59

verzorgingsstaat

zelf

wordt

namelijk

weinig

veranderd

terwijl

hervormingen noodzakelijk zijn.


Met betrekking tot de sociale vernieuwing zijn volgens Bolkestein
twee

randvoorwaarden

belangrijk.

Als

eerste

een

bestuurlijke

randvoorwaarde. De overheid staat vaak te ver weg van de echte


problemen. Doorgaan op dezelfde weg van centrale sturing en regulering
zal leiden tot meer bestuurlijke onmacht, meer misbruik en een grotere
kloof tussen het Haagse beleidscentrum en uitvoering op lokaal niveau
(Bolkestein, 1992, p.165). Daarom is Bolkestein voor geografische
decentralisatie. Dit houdt in dat beleid wordt afgestemd en beslist op
lokaal niveau en niet vanuit een centraal beleidscentrum. Ten tweede is er
ook een belangrijke financieel-economische randvoorwaarde. De sociale
vernieuwing kan namelijk alleen slagen als Nederland een stevige
financile en economische basis heeft. Daarom zullen verkleining van het
overheidstekort, vermindering van de staatsschuld en verlaging van de
collectieve lasten prioriteit moeten houden (Bolkestein, 1992, p.167). De
sociale vernieuwing moet er toe leiden dat sociale problemen als
werkloosheid, arbeidsongeschiktheid en ziekteverzuim worden verbeterd
door het individu zelf. Volgens Bolkestein heeft de overheid te lang een
zorgfunctie

verricht

die

de

burger

niet

aansprak

op

zijn

verantwoordelijkheid. De verzorgingsstaat moet zijn grenzen duidelijker


stellen. Dan kan de individuele mens de zijne verleggen (Bolkestein,
1992, p.170).
Volgens Bolkestein is het een taak van de overheid een omgeving te
scheppen waarin de economie kan floreren. Waarin alle industrien
kunnen gedijen als ze maar innovatief en productief zijn. Het scheppen
van

een

dergelijke

omgeving

betekent

dat

de

overheid

op

vijf

beleidsterreinen actief moet zijn. Als eerste, draagt de overheid zorg voor
een goede functionering van de arbeidsmarkt. Ten tweede is een goede
fysieke

infrastructuur

belangrijk

voor

de

concurrentiekracht

van

Nederland. Daarbij gaat het hoofdzakelijk om telecommunicatie, logistiek


en

nieuwe

vormen

kennisinfrastructuur

van

vervoer.

noodzakelijk.

Dit

Ten

derde,
betekent

is
een

een

goede

adequaat

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 60

technologiebeleid en goed onderwijs. Het belang van onderzoek &


ontwikkeling voor de concurrentiekracht van bedrijven wordt alleen maar
groter. Stimulering hiervan kan niet alleen aan het bedrijfsleven worden
overgelaten. Ten vierde, heeft het bedrijfsleven en de economie belang bij
een soepele politieke besluitvorming. Ten vijfde, dient de overheid een
gezond macro-economisch beleid te voeren dat de staatsschuld en de
collectieve uitgaven in balans houd. Buiten deze vijf beleidsterreinen dient
de overheid zich vooral te beperken in haar regelzucht. De starheid van de
sociale zekerheid en de Nederlandse arbeidsmarkt heeft ondernemend
Nederland in slaap gewiegd en is slecht voor de economie. De
economische groei kan versnellen door lastenverlichting en deregulering
(...) Meer flexibiliteit, meer eigen risico en een grotere soberheid
betekenen minder Rijnland en meer scherpte in regelgeving en toezicht.
Het

is

onontkoombaar

willen

wij

een

welvarend

land

behouden

(Bolkestein, 2006, p.63).


Volgens Bolkestein moeten we daarom toe naar een synthese van
het Angelsaksisch en het Rijnlands model. Het Rijnlands model schiet
tekort op een aantal punten zoals de hoge werkloosheid en het misbruik
van de sociale zekerheid. Maar de sterke punten van het Rijnlands model
in vergelijking met het Angelsaksisch model zoals de spaarzin, de sociale
zekerheid en het monetaire beleid moeten in essentie behouden blijven.
Hervormingen op deze terreinen zijn echter noodzakelijk.
Behalve deze maatschappelijke uitdagingen staan Nederland nog
een aantal andere problemen te wachten. De demografische crisis is er
een van. De demografische crisis houdt een verandering van de
bevolkingssamenstelling in. De bevolking in Nederland wordt ouder en
krimpt. De vruchtbaarheidspercentages bij vrouwen zijn lager dan het
vervangingsniveau van 2,1 kind per vrouw. Dit leidt tot bevolkingsafname.
Aan de andere kant leidt de vergrijzing tot een veroudering van de
bevolking. Het aantal burgers dat ouder is dan zestig bedraagt nu 20
procent. In 2030 zal dat 34 procent zijn (Bolkestein, 2006, p.65). Deze
ontwikkelingen hebben grote economische gevolgen. Nu zijn er drie
werkenden voor elke burger ouder dan zestig. In 2018 zullen er nog maar

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 61

twee werkenden zijn. Dat heeft enorme gevolgen voor de ontvolking van
landelijke

gebieden,

de

dynamiek

van

de

arbeidsmarkt

en

de

betaalbaarheid van de pensioenen (Bolkestein, 2006, p.66). Naast de


demografische crisis is er sprake van een uitholling van het vertrouwen in
de oude instituties. De oude publieke ordeningsmodellen van de
verzorgingsstaat zoals de gezondheidszorg, het openbaar vervoer en ook
de sociale zekerheid zijn niet aangepast aan de huidige tijd. Genoeg zaken
waar we ons volgens Bolkestein druk om kunnen maken.

6.3 Frits Bolkestein over multiculturalisme, minderheden en


integratie
Multiculturalisme is een ander vraagstuk dat Nederland al enige tijd
bezighoudt.

De

oorzaken

en

het

ontstaan

van

de

multiculturele

samenleving in Nederland zijn meervoudig. In de jaren zestig en zeventig


was er een immigratiegolf van Turkse, Marokkaanse en Zuid-Europese
arbeiders omdat er in Nederland een tekort was aan arbeidspersoneel. In
1975, toen Suriname onafhankelijk werd, emigreerde een derde van de
bevolking van Suriname naar Nederland. In de jaren negentig was er een
toestroom van grote groepen asielzoekers waarvan het merendeel
uiteindelijk in Nederland is gebleven. Een ander (huidig) voorbeeld
waarover Bolkestein zich (nog) niet heeft uitgelaten, is de immigratie van
burgers uit andere EU-landen naar Nederland. Denk bijvoorbeeld aan Polen
die hier (tijdelijk) werk verrichten en wonen. Dit is mogelijk door het
Verdrag van Schengen (1985) en de daaropvolgende overeenkomsten in
1990. De verdragen garanderen het vrije verkeer van personen voor alle
burgers van de Europese Unie. Het Jaarrapport van het Centraal Bureau
voor de Statistiek stelt vast dat de immigratie in 2011 een recordhoogte
van 163.000 mensen bereikte. De groei zat vooral in de immigratie vanuit
de EU-lidstaten, onder wie veel arbeidsmigranten uit Polen. De emigratie
onder immigranten uit deze lidstaten is ook relatief hoog (CBS Jaarrapport
Integratie, 2012, p.64). Dit betekent dat de Nederlandse samenleving
meer etnische- en culturele diversiteit zal gaan vertonen. Niet alle culturen

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 62

zullen bereid zijn hun eigen identiteit op te geven.


Volgens Bolkestein is het idee van de multiculturele samenleving in
Nederland te ver doorgeschoten. Bolkestein was een van de eerste politici,
nog voor Pim Fortuyn, die de problematiek rond de multiculturele
samenleving en het taboe dat daar in de jaren negentig rond heerste
durfde te doorbreken. In de jaren negentig was de politiek volgens
Bolkestein bevangen door een hoge mate van politieke correctheid die niet
voldeed aan de maatschappelijke realiteit. Die politieke correctheid was
gebaseerd

op

het

eerder

beschreven

christelijk

schuldbesef,

de

ontplooiingsideologie en het cultuurrelativisme. Volgens Bolkestein hadden


Nederlandse politici en bestuurders daardoor te lang een t romantisch
beeld van de immigratie. Ze meenden dat andere culturen zonder
problemen naast de Nederlandse konden bestaan (Bolkestein, 2006,
p.31). Ze geloofden in integratie met behoud van eigen identiteit.
Bolkestein gelooft daar niet in. Daarom nam Bolkestein tijdens zijn
fractievoorzitterschap bij de VVD in de periode 1990 1998 de stelling
beperk de immigratie, bestrijd de discriminatie, en bevorder de integratie
(Bolkestein, 2006, p.68) aan.

De vraag waar het volgens Bolkestein

om gaat is hoe de nieuwe kleinere minderheden en de grote meerderheid


zich tot elkaar moeten verhouden. Deze vraag wordt in het geval van
Nederland steeds drukkender: het aantal mensen van niet-westerse
allochtone afkomst was in 1990 in Nederland 866.000, of 5,8 procent van
de bevolking. In 2006 was dat aantal 1,7 miljoen, of 10,5 procent. In 2012
was dat aantal 1,9 miljoen, of 11,4 procent van de bevolking. In de vier
grote steden Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, en Utrecht is 33 procent,
een op de drie inwoners, van niet-westerse allochtone afkomst. Het
percentage niet-westerse allochtonen kan alleen maar stijgen. Zowel door
de hogere nataliteit in vergelijking met de autochtonen, als wegens
immigratie (door gezinshereniging). Dit heeft grote maatschappelijke
gevolgen, mede doordat de maatschappelijke achterstand van allochtonen
vaak hardnekkig is. Uit de Integratiekaart van 2005 haalt Bolkestein
enkele feiten:

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 63

(1); de werkloosheid onder niet-westers allochtonen nam toe van 9


procent in 2001 tot 16 procent in 2004. Onder autochtonen lag de
werkloosheid in 2004 rond 5 procent, (2); Turken, Marokkanen en
Somalirs hebben in hun vrije tijd weinig contact met autochtonen.
Iranirs zijn daarentegen sterk op hen gericht, (3); Van de
Marokkaanse mannen in de leeftijd 18 24 jaar wordt 18 procent
door de politie van criminaliteit verdacht. Bij de autochtone
leeftijdsgroepen is dit percentage bijna 4 procent, (4); Ongeveer 40
procent van de Turken en 45 procent van de Marokkanen hebben
geen onderwijs of alleen basisonderwijs gevolgd, (5); de helft van de
autochtone

maar

ook

van

de

Turkse

en

Marokkaanse

bevolkingsgroepen vindt dat de westerse leefwijze niet samengaat


met die van moslims (Bolkestein, 2006, p.74).
Volgens Bolkestein is de integratie met betrekking tot de islam
bijzonder problematisch. Dit komt doordat zij de grootste groep nietwesterse allochtonen zijn en doordat islamitische waarden vaak haaks
staan op fundamentele politieke beginselen van de liberale democratie als
de

scheiding

van

kerk

en

staat,

vrijheid

van

meningsuiting,

verdraagzaamheid, tolerantie en non-discriminatie. Daar waar deze


politieke beginselen in het geding komen moet volgens Bolkestein de
grens

van

de

multiculturele

samenleving

worden

getrokken.

Met

betrekking tot de islam wordt deze grens op de proef gesteld. Een van de
oorzaken hiervan is volgens Bolkestein dat de islamitische wereld niet
eenzelfde ontwikkeling heeft doorstaan als de westerse wereld. De islam is
volgens Bolkestein een cultuur die achterloopt. Hoewel het islamitische rijk
een tijd van grote culturele en politieke bloei heeft gekend is het daarna
ineengestort. In Westerse maatschappijen werd bijvoorbeeld, als zijnde
een resultaat van de Verlichting, de scheiding tussen kerk en staat
teweeggebracht. Islamitische maatschappijen hebben deze verlichting
niet meegemaakt. De achterstand van de islam is volgens Bolkestein het
gevolg van drie euvels: Een gebrek aan vrijheid, een gebrek aan kennis en
een gebrek aan vrouwkracht. Bedenk bijvoorbeeld dat het algemeen

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 64

stemrecht in Nederland pas sinds 1917 bestaat. Daar heeft het vrouwelijke
geslacht destijds, onder aanvoering van Aletta Jacobs, een harde strijd
voor moeten leveren. Bolkestein acht de westerse cultuur superieur aan
de islamitische cultuur. Als men de islamitische beschaving naar de
maatstaf van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens
beoordeelt, moet toch duidelijk zijn dat de westerse beschaving superieur
is (Bolkestein, 2008, p.153). Toch vindt Bolkestein de islam als godsdienst
acceptabel. Ieder individu heeft volgens de liberale filosofie vrijheid van
godsdienst. Het probleem is echter dat de islam veel meer kan en doet
regelen dan alleen het geloof in God. In dit licht ziet Bolkestein ook een
gevaar in de fundamentele islam waar geloofsopvattingen verregaand zijn
uitgekristalliseerd en het dagelijks leven van de moslim bepalen. Het
fundamentalisme,

dat

een

reactie

is

op

de

frustraties

van

de

modernisering en dat de antithese van liberalisme is, wil de verwevenheid


van kerk en staat vergroten (Bolkestein, 1992, p.182).
De (fundamentalistische) islam heeft moeite met het aanvaarden
van de liberale politieke beginselen. Daarom is de politieke islam volgens
Bolkestein niet aanvaardbaar. In veel islamitische landen zijn kerk en staat
nog met elkaar verweven. Daarnaast kunnen de schrijver Salman Rushdie,
de Deense cartoonist Kurt Westergaard en talloze anderen meepraten over
het gebrek aan vrijheid van meningsuiting in de islamitische wereld.
Daarenboven

is

de

zelfbeschikking

van

de

vrouw

bij

de

islam

onderontwikkelt. Verder is de verdraagzaamheid en tolerantie van de islam


tegenover andere culturen en godsdiensten ondergeschikt. Tolerantie
tegenover homoseksuelen schiet bijvoorbeeld tekort. Dit zijn een aantal
voorbeelden van punten waarop de islam strijdig is met liberale politieke
beginselen. Hoewel sommigen beweren dat dit exces- en randgevallen zijn
neemt Bolkestein de positie in dat het een feit blijft dat de wereld van de
islam op gespannen voet leeft met zijn westerse omgeving.
Op sommige punten kunnen verschillen in cultuuropvattingen
worden opgelost en compromissen worden gesloten. Een voorbeeld
hiervan is het aangepaste recht op ritueel slachten. Het Nederlands recht
is gewijzigd zodat ritueel slachten nu mogelijk is binnen de grenzen van de

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 65

wet. Maar volgens Bolkestein moeten we hier niet te ver in gaan. Op


sommige punten is er een compromis mogelijk. Maar op andere niet
(Bolkestein, 1992, p.200). Hoewel tolerantie en verdraagzaamheid (van
andere culturen en religies) belangrijke liberale beginselen zijn, zijn er ook
grenzen aan verbonden. Volgens Bolkestein zijn we in Nederland t
tolerant en t verdraagzaam geweest. Jarenlang hebben we deze
waardeconflicten niet onder ogen willen zien. We waren bang om voor
intolerant, xenofoob of zelfs racist te worden versleten (Bolkestein, 2006,
p.201). De tolerantie dreigt zichzelf dan op te blazen. De keerzijde van de
tolerantie en de verdraagzaamheid is laksheid. Laksheid in de zin van laat
de ander maar zijn gang gaan zolang ik er maar geen last van heb.
Volgens Bolkestein kunnen we ons die laksheid niet langer veroorloven.
Daarvoor is het te laat. Daarom moet de grens van de multiculturele
samenleving duidelijker worden gesteld. Er is nu een schroom de eigen
identiteit te tonen omdat dit andere culturen zou kwetsen. Men schaamt
zich als het ware voor zichzelf en de Nederlandse samenleving (en) geeft
daarmee de allochtoon een vrijbrief zelf de grenzen te stellen (Bolkestein,
2006, p.32). Ook met betrekking tot de vrijheid van onderwijs vindt
Bolkestein dat er grenzen moeten worden gesteld. Artikel 23 van de
Grondwet stelt dat godsdiensten het recht hebben op eigen scholing. Het
artikel is destijds door katholieken en protestanten afgedwongen in ruil
voor het vrouwenkiesrecht. Het artikel schept volgens Bolkestein in de
huidige maatschappelijke context problemen en moet daarom worden
geschrapt. Behalve de vrijheid van onderwijs op godsdienstige basis
voorziet de Nederlandse onderwijswetgeving van onderwijs namelijk ook in
de eigen taal en cultuur. Moslimscholen versterken door het recht op eigen
onderwijs in taal en cultuur de eigen culturele identiteit. In praktijk leidt
het tot gescheiden scholen waarin onderwezen wordt in de eigen cultuur.
Dit werkt volgens Bolkestein de segregatie in de hand. Gescheiden
scholen zijn een voorbode voor een gescheiden samenleving (Bolkestein,
2006, p.68). Daarom is Bolkestein voorstander van een regeringsbeleid dat
gemengde scholen stimuleert zodat christenen n moslims kunnen leren
van elkaars cultuur en geschiedenis.

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 66

Bolkestein vindt dat we de laksheid van ons af moeten schudden en


onze eigen culturele identiteit meer op de voorgrond plaatsen. Dat is nodig
want de autochtone bevolking wordt ouder en krimpt. Aan de andere kant
neemt de immigratie uit andere Europese landen en Afrika in de toekomst
alleen maar toe. Volgens Bolkestein is de huidige immigratie kinderspel
vergeleken met wat komen gaat (Bolkestein, 2008, p.109). En toch hebben
we aan de huidige immigratie onze handen vol. Wij hebben een katholieke
volkspartij gehad. Wij zullen een islamitische volkspartij krijgen, misschien
wel twee (Bolkestein, 2006, p.75).

6.4 Frits Bolkestein over Europa

Naast de multiculturele samenleving is de Europese Unie een ander


vraagstuk dat Nederland de komende jaren volgens Bolkestein zal
bezighouden. De Europese integratie is nu meer dan zestig jaar oud. De
oorspronkelijke doelstellingen van de samenwerking waren; (1), een
zodanige gemeenschap van belangen tussen de staten van Europa dat
onderlinge oorlog ondenkbaar wordt; (2), de democratische rechtsstaat als
Europese politieke orde; (3), economische integratie als basis voor
welvaart

(Bolkestein,

1995,

p.83).

Volgens

Bolkestein

zijn

deze

doelstellingen grotendeels verwerkelijkt. De Nobelprijs voor de Vrede van


2012, toegekend aan de Europese Unie, is een erkenning van het behoud
van de vrede. Ook zijn alle lidstaten democratische rechtsstaten.
Daarnaast bereikte de interne markt haar voltooiing in 1992. Hier bleef het
echter niet bij. Het succes van economische eenwording versterkte
volgens Bolkestein de roep om politieke integratie. In het Verdrag van
Maastricht (1992) werden nieuwe doelstellingen geformuleerd voor een
verdere economische en politieke integratie waarbij Brussel steeds meer
taken naar zich toe trok. Bolkestein is van mening dat de politiek leiders te
hoge verwachtingen hadden van het Verdrag van Maastricht. Het Verdrag

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 67

treedt volgens Bolkestein buiten de kerntaken van de Europese Unie.


Onder deze kerntaken verstaat Bolkestein:

Ten eerste het wegnemen van economische belemmeringen tussen


de

lidstaten.

(...)

Vervolgens

het

aanpakken

van

grensoverschrijdende problemen, die op het niveau van de lidstaat


niet adequaat kunnen worden bestreden. Ten slotte het benutten van
schaalvoordelen

die

op

Europees

niveau

kunnen

worden

gerealiseerd. (...) Daarnaast zie ik nog een algemene, politieke


randvoorwaarde waaraan overheveling van taken naar het Europees
niveau moet voldoen: er moet sprake zijn van effectief democratisch
toezicht (Bolkestein, 1992, p.88-89).
Volgens

Bolkestein

is

het

in

deze

gevallen

aanvaardbaar

dat

beslissingsbevoegdheden worden overgedragen naar Europees niveau.


Maar

politici

moeten

voorzichtig

zijn

met

het

overdragen

van

soevereiniteit. Want nergens is de politieke afstand zo groot als tussen


Brussel en de burger. Men moet uitkijken dat de kloof niet te groot wordt
en er een onoverbrugbare afstand ontstaat. Bolkestein toetst daarom vier
onderdelen van het Verdrag van Maastricht aan de kerntaken die hij heeft
opgesteld.
Een eerste doelstelling van het verdrag betreft de ontwikkeling van
de Europese en Monetaire Unie (EMU). De gedachte achter de EMU is dat
een

sterke

Europese

munt

gunstig

is

voor

het

slechten

van

handelsbelemmeringen en tevens beter zou kunnen concurreren met de


dollar en de yen dan de individuele munteenheden van de verschillende
lidstaten. Waar de marktintegratie is gericht op het slechten van
handelsbelemmeringen, heeft de EMU tot doel wisselkoersrisicos weg te
nemen en transactiekosten te verlagen (Bolkestein, 1992, p.90). Vanuit
economisch oogpunt is de EMU volgens Bolkestein te rechtvaardigen. Het
bevordert de economische integratie. Het democratisch toezicht schiet
echter tekort. De budgettaire normen van de EMU zijn streng. Zo mag het
financieringstekort van landen niet groter zijn dan drie procent van het

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 68

bruto nationaal product. Dit staat in het Groei- en Stabiliteitspact. Voor het
openbare vertrouwen in de EMU is het belangrijk dat deze regels worden
nageleefd. Maar het is de Europese Unie zelf die volgens Bolkestein
marchandeert met de spelregels. Zo is in Griekenland economisch
wanbeleid beloond met ruime Gemeenschapsmiddelen. Het kan niet zo
zijn dat de ene lidstaat in de toekomst braaf zijn EMU-verplichtingen
nakomt, terwijl feestvierende lidstaten met EG-kredieten worden beloond
(Bolkestein, 1992, p.91).
Een tweede doelstelling van het Verdrag van Maastricht is een
Europees

sociaal

beleid.

Brussel

heeft

dan

zeggenschap

over

arbeidsvoorwaarden en de sociale zekerheid in lidstaten. Bolkestein is hier


geen voorstander van. Een Europees sociaal beleid is volgens hem
politieke luchtfietserij en heeft weinig te maken met politieke noodzaak
maar eerder met Europese bemoeizucht. Waarom zou Brussel zich moeten
bemoeien met de pensioenregelingen en de arbeidsvoorwaarden in
Nederland? Sociaal beleid is in de eerste plaats een zaak die dicht bij de
burger moet worden geregeld. Ook verschillen de arbeidsvoorwaarden en
het

sociaal

beleid

tussen

de

lidstaten.

Daarnaast

zijn

er

geen

schaalvoordelen te behalen bij een Europees sociaal beleid. Eerder


schaalnadelen want het optrekken naar een hoog niveau van sociale
zekerheid

is

voor

de

armere

EG-landen

financieel

en

qua

concurrentiepositie niet op te brengen (Bolkestein, 1995, p.85). Het is


daarom zorgwekkend dat de Europese Unie meer bevoegdheden krijgt
toebedeeld. De gemeenschap mag bijvoorbeeld ter ondersteuning van het
nationale beleid optreden binnen onderwijs, milieu en gezondheidszorg.
De argumenten vr een Europees sociaal beleid zijn niet overtuigend en
de Europese Unie schiet op dit punt volgens Bolkestein duidelijk zijn doel
voorbij.
Een derde doelstelling is het cohesiebeleid. In Maastricht is besloten
dat er een cohesiefonds opgericht moest worden ter financiering van
projecten op het gebied van milieu en infrastructuur voor de armere
lidstaten. Het argument hiervoor is dat de vrije Europese interne markt
ten nadele van armere regios zou werken (Bolkestein, 1992, p.94). Voor

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 69

Bolkestein gaat dit argument niet op. Hij is een uitgesproken tegenstander
van de interne ontwikkelingshulp. Ontwikkelingshulp creert voornamelijk
hulpverslaving.

Daarnaast

gaat

het

cohesiefonds,

dat

vooral

ter

beschikking staat van de Zuid-Europese landen, ten koste van de


solidariteit met de armere Oost-Europese landen want voor hen is de koek
praktisch op. Terwijl het juist de Oost-Europese landen zijn die meer hulp
nodig hebben. Volgens Bolkestein moet het cohesiefonds daarom niet
worden uitgebreid maar worden ingeperkt. In plaats van een cohesiefonds
dat bestaat op basis van kapitaalverschaffing moet hulpverlening bestaan
uit kennisoverdracht en technische middelen. In het Oosten moet het
kapitalisme van de grond af worden opgebouwd. Het Westen kan helpen
door een infrastructuur aan te reiken. Van groot belang is de overdracht
van kennis. (...) Pas als die infrastructuur goed in de steigers staat, kunnen
gerichte leningen en giften effect hebben (Maas, Marlet & Zwart, 1997,
p.65).
Een vierde doelstelling van het verdrag is een gemeenschappelijk
buitenlands beleid. De gedachte hierachter is dat het schaalvoordelen kan
opleveren. Hoewel dit waar kan zijn is een Europees buitenlands beleid
volgens Bolkestein onrealistisch. De crisis in Joegoslavi, de Golfoorlog en
de oorlog in Irak toonden weinig van een gemeenschappelijk Europees
buitenlands beleid. De realiteit is dat de meeste lidstaten de zeggenschap
over hun buitenlands beleid willen behouden. Voor hen is het buitenlands
beleid

onverbrekelijk

verbonden

met

de

nationale

soevereiniteit

(Bolkestein, 1992, p.96). Met betrekking tot de vierde doelstelling is een


vijfde doelstelling van Maastricht, een gemeenschappelijk defensiebeleid,
naar

de

toekomst

verschoven.

Voorlopig

zijn

de

veiligheid-

en

defensievraagstukken bij de West-Europese Unie (WEU) gestald. De WEU


moet de Europese pijler binnen de NAVO versterken. Bolkestein vindt dit
een goede zaak. Getuige het ontbreken van een Europees buitenlands
beleid is een Europees leger niet wenselijk. Voor de Europese veiligheid in
militaire zin blijft de NAVO volgens Bolkestein essentieel. Ongewenst is
een situatie waarbij eerst de Europese partners het na veel vijven en
zessen eens moet worden over een gemeenschappelijke benadering

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 70

alvorens die in het Atlantisch overleg in te brengen (Bolkestein, 1992,


p.97). Dit zou de flexibiliteit van de NAVO aanzienlijk verzwakken. Nog een
andere doelstelling van Maastricht is meer samenwerking op het punt
van

justitie

en

grensoverschrijdende

politie.

Samenwerking

problemen

als

met

criminaliteit,

betrekking

tot

drugshandel

en

mensenhandel is een goede zaak volgens Bolkestein. Daarbij is een


verhoogde samenwerkingsgraad gunstig voor de bestrijding van de
nadelige gevolgen van het Verdrag van Schengen.
Alles overwegend neemt Bolkestein het standpunt in dat het Verdrag
van Maastricht teveel hooi op de vork neemt en teveel aan positieve
integratie doet. Bolkestein is voorstander van de EMU omdat dit de
economische integratie van de lidstaten bevordert. Het is een aanvulling
op de interne markt. Ook kan een sterke Europese munt een geduchte
concurrent worden van andere sleutelvalutas als de dollar en de yen.
Daarnaast maakt de euro concurrerende devaluaties onmogelijk. Hierdoor
is het een sterke verdediging tegen speculatieve aanvallen. Aan de andere
kant veroorzaakt de euro ook politieke problemen. Neem een land als Itali
bijvoorbeeld dat in tijden van laagconjunctuur de lire devalueerde. De
inflatie liep hierdoor op maar dit was uiteindelijk positief voor de
economie. In Europa kan Itali de euro niet devalueren met alle
binnenlandse problemen van dien. Over het sociaal beleid, de cohesie en
het buitenlands beleid van het verdrag is Bolkestein minder te spreken.
Het opent de weg naar een politieke integratie waar Bolkestein geen
voorstander van is. De les die wij uit Maastricht moeten trekken is dat de
Europese regeringsleiders niet mr moeten voorspiegelen dan zij kunnen
waarmaken. Dus niet over federalisme praten als men niet van plan is de
nationale soevereiniteit in het buitenlands beleid op te geven (Bolkestein,
1992, p.99). De Europese Unie bezit wel federale kenmerken; de Europese
Commissie, het Europees Hof van Justitie, het Europees Parlement en de
Europese Rekenkamer. Maar een Europese democratische regering is er
niet. Het federale kenmerk dat nog het dichtst bij een Europese regering
komt is de Europese Commissie. Maar deze is geen democratische
regering. De Europese Commissie is geen regering omdat het alleen

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 71

voorstellen kan doen maar niet kan beslissen. Dat die veranderd is
onwaarschijnlijk. Dus zal Europa nooit een federatie worden (Bolkestein,
2008, p.85). De verandering is onwaarschijnlijk volgens Bolkestein omdat
de individuele lidstaten geen volledige politieke integratie nastreven. De
redenen waarom staten lid zijn geworden van de Europese Unie is niet
omdat zij bereid zijn hun soevereiniteit aan Europa over te dragen.
Bolkestein is van mening, dat het tegenovergestelde waar is. Alle landen
hebben hun eigen idealen opgehangen aan de Gemeenschap.
In het een geworden Duitsland was Europa d manier om zich weer
als natie te

ontplooien (en respectabel te worden). De Fransen

verwachtte van Europa een renaissance van de nationale grandeur. Itali


hoopte dat Brussel zou dwingen tot

sanering

van

financin en dus ook van de nationale politiek. Belgi is

de

nationale

haar

nationale

identiteit al kwijt en hoopte op een Europa van de regios. En voor


Nederland

was

een

federaal

machtspolitiek, (een geloof in

Europa

een

wereld

zonder

een wereld zonder macht) (Bolkestein,

1992, p.98).
Daarnaast zien nieuwere lidstaten Europa vooral als een snelle weg naar
welvaart. Ze willen bij Europa horen maar er niet in op gaan. Ze willen de
culturele eigenheid bewaren en zien Europa vooral als een speelveld om
nationale belangen te behartigen.
Bolkestein is zeker geen Europessimist. Maar hij is ook zeker geen
voorstander van de Europese ideologie. Bolkestein ziet namelijk niets in
een Europese federatie. Een volledige politieke integratie van de
individuele lidstaten is volgens Bolkestein niet mogelijk en ook niet
wenselijk. Het is niet mogelijk omdat de problemen voor een Europese
democratie formidabel zijn. Er is geen Europese taal, geen Europese pers,
en bovenal geen Europees volk. De Gemeenschap is volgens Bolkestein
vooral een gemeenschap van naties. Europese integratie is volgens
Bolkestein vooral economische integratie. Het einddoel is een Europese
vrijhandelszone. Het gaat in zijn ogen dan in eerste instantie om het

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 72

creren van ruimte voor de onzichtbare hand om zijn werk in Europa te


verrichten (Maas, Marlet & Zwart, 1997, p.66).
Bolkestein onderscheidt twee vormen van Europese integratie,
positieve en negatieve integratie. Positieve integratie is het bevorderen
van de Europese eenwording door het invoeren van nieuwe regels en
bepalingen. Omdat de regels voor alle lidstaten gelijk zijn zou de eenheid
in Europa moeten groeien. Bolkestein is het hier niet mee eens. Positieve
integratie is volgens hem een paardenmiddel. Het is vragen om
problemen.

Brussel

overschat

bij

deze

vorm

van

integratie

zijn

mogelijkheden. De samenhang is niet maakbaar, ook niet in Europees


verband (Maas, Marlet & Zwart, 1997, p.61). De beste weg naar Europese
integratie is volgens Bolkestein vooral negatieve integratie waarbij de
Europese overheid steeds minder doet. In plaats van het opstellen van
nieuwe verdragsregels en subsidies moet de Europese overheid juist
proberen subsidies en belemmerende regels voor de economische
integratie te schrappen. Het verschil tussen positieve en negatieve
integratie wordt ook wel geduid als een onderscheid tussen actieve en
passieve

integratie,

of

niet-marktconforme

en

marktconforme

integratie. Bolkestein vindt dat Europa moet kiezen voor passieve,


marktconforme

integratie.

De

interne

markt

kan

dan

optimaal

functioneren en de onzichtbare hand zijn werk laten doen (Maas, Marlet


& Zwart, 1997, p.61). De kern van Europa moet zijn: zo gebonden als
nodig, zo vrij als mogelijk.
Een probleem voor het huidige Europa is dat regeringsleiders in de
aanloop naar Maastricht niet duidelijk hebben gemaakt op wat voor
Europa zij aankoersen. Volgens Bolkestein hadden de politiek leiders er
destijds niet voor moeten kiezen over hun graf heen te regeren. Het
gevolg is dat burgers in veel landen niet wat hen te wachten staat. Dat de
regeringsleiders hier geen duidelijkheid beeld over hebben kunnen
scheppen komt door het dilemma van verbreding of verdieping in de
Europese Unie. Hoe meer de Europese Unie zich verdiept, des te
moeilijker het wordt haar uit te breiden (Bolkestein, 1995, p.92). Het
tegenovergestelde is ook waar. Hoe meer de Europese Unie zich uitbreidt,

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 73

des te moeilijker de verdieping. Een voorbeeld hiervan is de toetreding van


landen als Zweden en Finland die een neutrale koers nastreven en niet
aangesloten zijn bij de NAVO. Hierdoor wordt het creren van een
gemeenschappelijk buitenlands beleid bemoeilijkt. Daarnaast doet de
constante uitbreiding van de Europese Unie de vraag rijzen waar de grens
van de Europese Unie ligt. De Europese Unie is sinds haar ontstaan als de
Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal in 1951 al zeven keer
uitgebreid. In 2004 traden Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Cyprus,
Malta, Polen, Sloveni, Slowakije en Tsjechi toe tot de Europese Unie. In
2007 werden Bulgarije en Roemeni lid. In 2013 trad de tot nog toe laatste
nieuwe lidstaat, Kroati, toe.
Een Europese cultuur, waar aanhangers van de Europese ideologie
naar streven, wordt bemoeilijkt door de uitbreiding. Volgens Bolkestein zijn
we het station van een Europese federatie allang gepasseerd. Ook vormt
de uitbreiding een bedreiging voor de Europese Unie zelf. Het is immers al
moeilijk genoeg om consensus te bereiken tussen vijftien of vijfentwintig
lidstaten, laat staan tussen veertig lidstaten.
Verder wil de Europese Unie te veel dingen doen en let te weinig op
het subsidiariteitsbeginsel op grond waarvan het beslissingen zo dicht
mogelijk bij de burger moet laten. (...) Het gevolg zal zijn dat de EU nog
bureaucratischer wordt en dat zij haar eigen regelgeving in een Unie van
veertig lidstaten niet meer kan handhaven (Bolkestein, 2006, p.35). Met
de uitbreiding exporteert de Europese Unie voornamelijk stabiliteit en
importeert

zij

instabiliteit.

Volgens

Bolkestein

is

het

daarom

niet

ondenkbaar dat we nu het toppunt van de Europese integratie beleven.


Brussel zal daarom alle energie in het behoud van het bestaande moeten
steken.
Wat betreft de ontwikkeling en integratie van de Europese Unie
vallen twee opvattingen te onderscheiden. De corporatistische en de
liberale opvatting. De twee verschillen niet alleen naar ambitieniveau
maar ook naar inhoud. Het corporatisme ziet de Unie als een vestiging
tegen toenemende concurrentie en globalisering (...) Liberalisme ziet de
Unie als een middel om markten te openen en concurrentie aan te gaan

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 74

(Bolkestein, 2006, p.91). Wat Europeanen volgens liberalen bindt zijn de


munt en de markt. Europa wordt door wedijver sterker. Het corporatisme
pleit voor minder concurrentie. In hun visie is concurrentie Europas vijand.
De verschillen zijn belangrijk voor de koers van Europa in de toekomst.
Met betrekking tot de Europese industriepolitiek is het corporatisme
voorstander van nationale industrile kampioenen: Europa moet zorgen
dat grote, prestigieuze ondernemingen in eigen handen blijven (...)
Ondernemingen zijn in die visie vestingwerken die bescherming bieden
tegen buitenstaanders (...) Een dergelijke (Europese) politiek baseert zich
op dirigisme en economisch nationalisme (Bolkestein, 2006, p.88). Europa
heeft op het punt van de Europese industriepolitiek geen duidelijke koers
gekozen. Ook verschillen de corporatistische en liberale visie op het punt
van de Europese belastingpolitiek. De uitgebreide Unie kent behoorlijk wat
verschillen in de tarieven voor de vennootschapsbelasting. In landen als
Hongarije, Litouwen en Ierland ligt het tarief rond vijftien procent. In
landen als Nederland en Duitsland ligt het tarief rond dertig vijfendertig
procent. In de visie van het corporatisme is er voor deze verschillen in
tarieven geen plaats. Ondernemingen en kapitaal verhuizen naar de
landen met de laagste tarieven. En de lidstaten zouden zich dus in een
race-to-the-bottom storten (Bolkestein, 2006, p.89). Daarom moeten de
tarieven geharmoniseerd worden. De liberale visie pleit juist voor het
tegenovergestelde. Volgens Bolkestein is het een goed recht van de
armere lidstaten dat zij hun economisch zwakke punten benutten. Het
prikkelt de rijkere landen om concurrerender en inventiever te worden.
Daar wordt Europa uiteindelijk sterker van. Ook verschillen de opvattingen
ten aanzien van de Europese sociale politiek. Het corporatisme vreest een
uitholling van de arbeidsvoorwaarden en de verzorgingsstaat. Voorkomen
moet worden dat er op deze twee terreinen geconcurreerd gaat worden.
Men is vooral bang dat nieuwe lidstaten, waar arbeidskosten minder hoog
zijn, economische activiteit aanzuigen, waardoor hier werkgelegenheid
wegvloeit (Bolkestein, 2006, p.89). In praktijk betekent dit dat er meer
Europese regelgeving moet komen om de eventuele concurrentie tegen te
gaan. In de liberale visie wordt juist voor meer concurrentie en dynamiek

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 75

gepleit. Net als de belastingpolitiek geldt dat de nieuwe en armere


lidstaten volledig in hun recht staan wanneer zij hun economische zwakke
punten benutten. Ook hier is de uitbreiding een noodzakelijke prikkel voor
veel oude lidstaten. Het dwingt ons de arbeidskosten te verlagen, wat hard
nodig is (Bolkestein, 2006, p.90).
Bolkestein ziet veel gelijkenissen in het integratieproces van de
Europese

Unie

en

de

Donaumonarchie

van

1867

1918.

De

Donaumonarchie, of de Oostenrijks-Hongaarse monarchie, verenigde


verschillende volkeren waaronder Oostenrijkers, Duitsers, Hongaren,
Slowaken, Polen, Roemenen, Kroaten en Italianen. In 1918, na de Eerste
Wereldoorlog, ging het rijk ten onder. Hoewel de Donaumonarchie bestond
in een ander tijdbestek zijn er een aantal overeenkomsten met de
Europese Unie. De Donaumonarchie benaderde het dichtst de Europese
ambitie van nu om verschillende Europese volkeren onder n dak te
brengen (Bolkestein, 2006, p.269). Bolkestein onderscheidt drie gelijke
aspecten: Het Vielvlkeraspect, de gemeenschappelijke markt en de
grenzen van de uitbreiding. De Europese Unie kampt volgens Bolkestein
met dezelfde uitdagingen als de Donaumonarchie destijds. Namelijk: Hoe
kan men een veelvolkerengemeenschap bijeenhouden? Hoe kan men
stabiliteit

exporteren

en

voorkomen

dat

slechts

instabiliteit

wordt

gemporteerd? (Bolkestein, 2006, p.271).


Bolkestein trekt vier belangrijke lessen uit de ervaringen van de
Donaumonarchie voor de Europese Unie. Als eerste moet de Europese
Unie erkennen dat het een Vielvlkerunie is. Deze erkenning brengt enkele
beperkingen met zich mee. In een multi-etnische gemeenschap is de
integratie beperkt. Men moet niet vanuit centralisme regeren want dit zet
de gemeenschap onder druk. Uiteindelijk is de gemeenschap er het best
mee

gediend

wanneer

de

veelvolkerengemeenschap

een bepaalde

legitimiteit bij de burgers bezit. Dit betekent dat niet het doorzetten van
een centraal belang maar het afwegen van verschillende deelbelangen
centraal moet staan. In de praktijk betekent de erkenning dus een
beperking van de politieke integratie.
Ten tweede, uitbreiding dwingt tot herijking. De uitbreiding van de

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 76

Europese Unie staat de verdieping of de herijking ervan in de weg. De


Europese Unie kan alleen slagen door stapje voor stapje te nemen. Bij de
uitbreiding en het besluit over nieuwe toetreders zal telkens opnieuw in
kaart moeten worden gebracht of er binnen Europa voldoende draagvlak
en solidariteit bestaat om de toegenomen instabiliteit op te kunnen
vangen (Bolkestein, 2006, p.275). Breidt de Europese Unie zich te snel uit
dan zal de aandacht uit gaan naar het stabiliseren van de huidige
instabiliteit. Dit kan ten koste gaan van de effectiviteit van de Unie.
Huidige problemen die ment aantreft in de sociale zekerheid, in het
buitenlands beleid, in de economie raken door steeds verdere uitbreiding
ondergeschikt. Herijkt of verdiept men zich te laat dan zal volgens
Bolkestein de Europese Unie net als de Donaumonarchie ten onder gaan.
Ten derde, economische welvaart is noodzakelijk voor sociale vrede
en ontwikkeling maar is geen garantie voor politieke cohesie. Welvaart in
een overkoepelende constructie van volkeren is niet vanzelfsprekend de
verzoener tussen Einheit en Freiheit (Bolkestein, 2006, p.275). De
gedachte hierachter is dat wanneer een volk voor de keuze komt te staan
tussen Einheit en Freiheit, zij voor de Freiheit zal kiezen.
Ten vierde, een Vielvlkerbond is per definitie zwakker dan een
homogene mogendheid. Sommige zaken kunnen samen worden gedaan
en andere niet. De nationale soevereiniteit van de natiestaat moet
centraal

staan.

Zaken

waar

beslissingsbevoegdheden

worden

overgedragen naar Europees niveau moeten van tevoren gelegitimeerd


zijn. Zij moeten niet gebaseerd zijn op een ethisch-goede-bedoelingenpolitiek maar op meerwaarde. Aanbevelingen van de Europese Unie met
betrekking tot vaderschapsverlof zijn dingen waar de EU zich volgens
Bolkestein niet mee moet bemoeien. Samenwerking op het gebied van
politie en justitie ter bestrijding van de grensoverschrijdende criminaliteit
is daarentegen noodzakelijk en dus gelegitimeerd.
De conclusie van Bolkestein is dat de Europese Unie niet net als de
Donaumonarchie alles tegelijk moet willen doen. De EU zal met veertig
lidstaten niet in staat zijn een krachtig buitenlands- en defensiebeleid te
voeren.

Europa

moet

het

volgens

Bolkestein

vooral

hebben

van

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 77

economische ontwikkeling en integratie. Daarbij moet innovatie en


investering in onderzoek en ontwikkeling net als handelsbeleid meer
centraal staan. De EU is een gemeenschap van natiestaten die besloten
hebben sommige taken op federale wijze uit te voeren, niet een federale
staat in wording die zich met alle beleidsterreinen bemoeit. Uitbreiding
moet een omzichtig proces zijn, niet een panacee met grote beloften
(Bolkestein, 2006, p.278).
De opvattingen van Bolkestein over de toekomst van de EU zijn
allerminst positief. Volgens Bolkestein is de Europese Unie totaal de weg
kwijt. De Europese Unie exporteert stabiliteit en importeert instabiliteit.
Maar

de

instabiliteit

zal

wel

worden

gesmoord

in

de

eindeloze

onderhandelingen die in Brussel dagelijkse praktijk zijn (Bolkestein, 2006,


p.279). Volgens Bolkestein heeft Europa dringend behoefte aan duidelijke
taal en kerntaken. Eurorealisme is nodig, geen Europese droom. In zijn
meest recente kritiek op de Europese Unie stelt Bolkestein dat de
Monetaire Unie is mislukt. De euro is een slaappil gebleken die de
tekortlanden heeft laten dromen in plaats van zich zorgen te maken over
de eigen concurrentiekracht. (...) Nederland is in een fuik gezwommen en
weet de weg terug niet te vinden (Bolkestein, 2013, p.4). De toekomst zal
uitwijzen of Bolkestein gelijk heeft.

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 78

7.0 Conclusie
Bolkestein is een van de weinige naoorlogse politici met een uitgesproken
eigen gedachtegoed. Zijn gedachtegoed is gebaseerd op de liberale
filosofie. In wat volgt zal ik de opvattingen van Bolkestein ten aanzien van
de beschreven politieke themas toelichten om een antwoord te kunnen
geven op de onderzoeksvraag; wat is de politieke filosofie van Frits
Bolkestein? Anders geformuleerd, tot welke liberale stroming behoort
Bolkestein? Verder zal ik ingaan op de ontwikkelingen in zijn denken.
Inconsistenties en spanningen in zijn politieke filosofie, tussen de denker
en de politicus zal ik bespreken.
Bolkestein

is

een

voorstander

van

economisch

progressief

liberalisme. De nadruk ligt op de spontane orde door de markteconomie.


Hij behoort tot de neoliberale traditie van de jaren tachtig waar het idee
van economische vooruitgang tot uiting komt in wereldwijde liberalisering.
In zijn opvattingen aangaande de overheid en de Europese Unie komt dit
het duidelijkst naar voren. De overheid heeft volgens Bolkestein in het
verleden teveel gedaan. De overheid heeft de rol van ondernemer op zich
genomen en dit heeft desastreuze gevolgen voor de concurrentie en
ondernemingszin in Nederland. De economie is star en door regels
overbelast. Dit is mede een gevolg van het Rijnlands model waar de
nadruk ligt op regulatie en interventie in de markteconomie. De
verzorgingsstaat heeft ons volgens Bolkestein passief gemaakt. Om de
concurrentie in de economie te bevorderen pleit Bolkestein onder andere
voor

afschaffing

onverbindend

of

vermindering

verklaren

van

van

het

collectieve

minimumloon

en

het

arbeidsovereenkomsten.

Bolkestein pleit voor een synthese met het Angelsaksisch model dat
minder regulatie en meer concurrentie voorstaat. Bolkestein streeft naar
een samenleving die economisch volop ondernemend en dynamisch is.
Wat de Europese Unie betreft is Bolkestein van mening dat Europa vooral
een middel is om de markten te openen en de concurrentie aan te gaan.
Wat Europeanen bindt zijn de munt en de vrije markt. Het doel van Europa
is volgens Bolkestein een volledige economische integratie om een

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 79

geducht concurrent te worden van de dollar en de yen. Bolkestein verschilt


van klassiek liberalen over de (zorg)functie van de overheid. De overheid
is bij Bolkestein geen nachtwakersstaat maar een waarborgstaat. In zijn
heilstaat heeft ook de werkloze recht op een minimale uitkering. Die
bestaat uit zestig procent van het minimumloon van alleenstaanden die
niet kunnen werken. Daarnaast moet de overheid over een vangnet
beschikken voor individuen die het aan de capabiliteit ontbreekt om
volledig deel te kunnen nemen in de maatschappij.
De opvattingen van Bolkestein over de multiculturele samenleving
en het moreel verval in Nederland laten een andere liberaal zien.
Bolkestein is van mening dat tradities en normen en waarden van belang
zijn voor de maatschappelijke orde. Hiermee onderscheidt hij zich van
klassiek- en sociaalliberalen die ten aanzien van sociale en ethische
kwesties voorstander zijn van de liberale waardenpluriformiteit. Bolkestein
is bezorgd over het toenemend moreel verval en de verdwijning van een
ethische grondslag in de maatschappij. Dit heeft op termijn negatieve
gevolgen voor de maatschappelijke orde. Met betrekking tot de integratie
van minderheden en de toenemende immigratie pleit Bolkestein daarom
voor een bewustwording van de Nederlandse culturele identiteit. Hij is van
mening dat daarvoor een beroep op de christelijke moraal mag worden
gedaan, als bezielend verband. Bolkestein behoort tot de conservatieve
liberale stroming waar aan tradities (op sociaal en ethisch gebied) een
belangrijke waarde wordt toegekend.

Het pleidooi van Bolkestein voor

tradities en normen en waarden is een gevolg van het cultuurrelativisme


en het Westers schuldbesef van de jaren zestig en zeventig. Volgens
Bolkestein is de Nederlander te laks omgegaan met zijn eigen culturele
identiteit en heeft daarmee de allochtoon een vrijbrief verleend.
Bolkestein gaat in zijn visie op politiek en samenleving uit van de
maatschappelijke

toestand

in

Nederland.

Volgens

hem

vergt

een

verbetering van de maatschappelijke toestand een combinatie van


economisch liberalisme en cultureel conservatisme. De ontwikkelingen in
zijn denken laten een continu beeld zien van zijn politieke visie ten
aanzien van verschillende themas. Betreffende de Europese Unie en de

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 80

Nederlandse overheid neemt hij van meet af aan het standpunt in dat
economische liberalisering de te betreden weg is. Met betrekking tot zijn
cultureel conservatieve positie heeft Bolkestein altijd gesteld dat de
ethische grondslag in de maatschappij aan het verdwijnen is. Daarom
pleitte hij in de jaren negentig voor een bezielend verband. Daarnaast is
hij altijd kritisch geweest over de multiculturele samenleving en de
immigratie en integratie van allochtonen. Bolkestein vindt dat de overheid
een taak heeft in het vergroten van het bewustzijn in de eigen cultuur. In
recentere artikelen en boeken besteedt hij meer aandacht aan en legt
meer nadruk op het belang van normen en waarden, deugden en
verantwoordelijkheidsbesef

voor

een

ethische

grondslag

in

de

maatschappij.

De rode draad van Bolkestein is een continue lijn maar vertoont naar
mijn beschouwing (filosofische) inconsistenties en inherente spanningen.
Zijn

economisch

liberalisme

en

cultureel

conservatisme

staan

in

gespannen verhouding met elkaar. Wie zijn politieke filosofie ontleedt treft
Bolkestein in een spagaat.
Het

economisch

liberalisme

van

Bolkestein

leidt

tot

een

ondermijning van de ethische grondslag in de maatschappij. Het


kapitalisme en het vooruitgangsgeloof brengen de maatschappij in een
stroomversnelling. Daarnaast kweekt zijn politieke visie, gebaseerd op
economische

liberalisering,

deugden

en

opvattingen

aan

die

een

economische rationaliteit hebben waar het sociale ondergeschikt aan is.


De ethische moraal raakt dan ondergeschikt aan de economische
rationaliteit

die

steeds

meer

invloed

krijgt

op

verschillende

maatschappelijke domeinen, zoals het sociale en politieke domein. Het


vrije marktdenken streeft naast concurrentie naar

snelle, efficinte en

winstgevende resultaten. Het promoot het kortetermijndenken in plaats


van een langetermijnvisie. De vrije markt dwingt tot het zoeken naar
snelle oplossingen waarin vooral oog is voor de winst maar niet voor de
mens. Tijd is geld. Een vrijemarkteconomie werkt eerder in het nadeel van
de werknemer dan van de werkgever. Het zet aan tot concurrentie en

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 81

winstgevendheid waardoor de kosten van arbeiders, en het aantal


arbeiders, afnemen (of arbeiders moeten langer en harder werken)
doordat

beslissingen

gemaakt

worden

vanuit

een

economische

rationaliteit. Ook is een economische rationaliteit desastreus voor mens en


milieu. Duurzaamheid en spaarzaam zijn spelen een ondergeschikte rol.
Een voorbeeld is het energieprobleem. Een vrijemarkteconomie dwingt de
energiesector tot het vinden van snelle en goedkope oplossingen. Het zet
aan tot (snelle) verwachtingen en vermindert geduld. In de praktijk
betekent dit niet straks boren naar gas, maar nu. Negatieve effecten van
vrije concurrentie in sectoren als de gezondheidszorg en het waterbeheer
moeten hierbij niet worden onderschat.
Op economisch terrein verkondigt Bolkestein de superioriteit van
liberalisme. Hij gelooft niet in de maakbaarheid van buitenaf, bijvoorbeeld
door het toelaten van overheidsingrijpen. Op sociaaleconomisch terrein is
Bolkestein heel zeker van de liberale filosofie en een sterke voorstander
van de negatieve vrijheid. Maar op cultureel terrein is hij minder zeker van
de liberale superioriteit. Sterker nog, ten aanzien van de maatschappelijke
cultuur hecht Bolkestein meer waarde aan positieve vrijheid. Op sociaalcultureel terrein moet de overheid wl ingrijpen, bijvoorbeeld door het
stimuleren van een culturele identiteit. Want de ethische grondslag in de
maatschappij is aan het verdwijnen. Op economisch terrein gelooft
Bolkestein niet in maakbaarheid, maar op sociaal-cultureel terrein wel.
Bolkestein vergroot op sociaal-cultureel terrein de functie en taak van de
staat bij ethische keuzes. Bolkestein past de negatieve vrijheid eenzijdig
toe op sociaaleconomisch gebied. Op sociaal-cultureel terrein treedt hij het
negatieve vrijheidsprincipe met voeten. Dit is merkwaardig voor iemand
die de (linkse) politiek van de jaren zestig en zeventig een geloof in de
maakbaarheid van de samenleving verweet. Op sociaal-cultureel gebied
onderschrijft hij het belang van de christelijke moraal voor een ethische
grondslag in de maatschappij. Daarbij acht hij de Westerse cultuur
superieur

aan

de

gelijkheidsprincipe

Islamitische

cultuur.

van

liberalisme

het

Daarmee
met

treedt

hij

voeten.

het
Het

maakbaarheidgeloof van Bolkestein richt zich op het benadrukken van

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 82

normen, waarden en deugden die de traditie ons heeft meegegeven, en op


het corrigeren van levensstijlen, culturele gebruiken en privwaarden van
vooral (islamitische) allochtonen met andere normen en waarden. De
tradities komen door het vooruitgangsgeloof in het geding. Bolkestein
verwijst hier wel naar als hij de destructieve kracht van het kapitalisme
noemt. Maar zijn filosofie doet weinig tegen die destructieve kracht. Zijn
economisch liberalisme promoot het eerder. Het vooruitgangsgeloof van
Bolkestein is een eenzijdig geloof in economische vooruitgang. Ook is het
vanwege een tweetal redenen merkwaardig te noemen dat Bolkestein zich
beroept

op

het

christendom

voor

een

ethische

grondslag

in

de

maatschappij. Ten eerste is de liberale filosofie ontstaan in een tijd waar


de scheiding van kerk en staat werd bevochten. Ten tweede voert
Bolkestein de christelijke grondslag van Europese landen aan als een
argument tegen de toetreding van het islamitische Turkije maar niet als
een positief element ter bevordering van verdere Europese integratie. Met
betrekking tot verdere politieke integratie ziet Bolkestein vooral verschillen
en geen overeenkomsten. Ik betoog niet dat het streven naar politieke
integratie op Europees niveau een goede zaak is maar ik wil hiermee
zeggen dat Bolkestein argumenten aanhaalt en gebruikt die hem het beste
uitkomen en zijn politieke visie ondersteunen. Zijn verrichtingen als
Eurocommissaris zijn hier een praktisch voorbeeld van. Bolkestein is geen
voorstander van het Europa dat ondertekend is in het Verdrag van
Maastricht. In 1999 werd hij toch Eurocommissaris voor Interne Markt,
Douane Unie, en Belastingen. Door zijn functiebekleding kon hij praktisch
uiting geven aan zijn liberale filosofie. De Bolkesteinmaatregel, welke het
betalingsverkeer binnen Europa makkelijker maakt, is een voorbeeld
waarmee Bolkestein zijn stempel drukt op economische integratie in de
Europese Unie.
Het economisch model dat Bolkestein voorstaat veroorzaakt veel
menselijke schade waar hij zich zeker van bewust is. Het is voor mij
daarom een vraag waarom hij de wanhopige zoektocht naar een ethisch
fundament voor de vrije markt aangaat wanneer vele maatschappelijke
kwalen direct zijn te herleiden tot zijn progressief economisch model. Naar

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 83

mijn mening moet er voor de bestrijding van de maatschappelijke


verharding en het morele verval niet enkel gekeken worden naar
immigratie, integratie en cultureel relativisme, maar vooral naar de
sociaaleconomische

dimensie,

de

economie.

De

invloed

van

de

economische rationaliteit moet niet worden uitgebreid maar worden


ingeperkt. Een langetermijnvisie waarin duurzaamheid voor milieu en een
menselijk verantwoordelijkheidsbesef centraal staan gaat mijn inziens niet
samen met het vrije marktdenken. Dit omdat de radicale vrijmaking van
de economie waar Bolkestein voor pleit eerder de verbrokkeling en
instabiliteit in de maatschappij vergroot.
Een goede lezer ontwaart de ideologische hutspot van Bolkestein.
Een economisch liberalisme, een christelijk moraaldiscours, een ethisch
sturende overheid en een anti-islam vertoog. Bolkestein zoekt oplossingen
voor de malaise van zijn economisch progressieve gedachtegoed in de
sociaal-culturele dimensie van de maatschappij zonder de destructieve
kracht van het kapitalisme in te perken. Vanuit deze optiek is het pleidooi
voor normen en waarden mijns inziens jammerlijk.

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 84

8.0 Referenties
Argy, F. (2009). Choosing between Classical Liberalism and Social
Liberalism. Policy, 25(2), p. 14 20.
de Beaufort, F., van Schie, P. & Voerman, G. (2008). De bijdrage van de
VVD aan de

vormgeving van Nederland. In van Schie, P. & Voerman,

G. (red.), Zestig jaar VVD.

Uitgeverij Boom, Amsterdam, p. 165 176.

de Beaufort, F. & van Schie, P. (2008). Vrijheid, en vervolgens: De


ideologische

ontwikkeling van de VVD. In van Schie, P. & Voerman, G.

(red.), Zestig jaar VVD.


Bolkestein,

F.

Uitgeverij Boom, Amsterdam, p. 137 164.

(1992).

Woorden

hebben

hun

betekenis.

Prometheus,

Uitgeverij

Amsterdam.

Bolkestein, F. (1995).

Het

Heft

in

Handen.

Uitgeverij

Prometheus,

Amsterdam.
Bolkestein, F. (2006). De Twee Lampen van de Staatsman: beschouwingen
over politiek.

Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam.

Bolkestein, F. (2007). Een samenleving zonder waarden is geen liberale


samenleving.

Verkregen van

http://www.fritsbolkestein.com/docs/2007_11_17_Een_samenleving_zonder
_waard

en.doc op 5 Augustus 2013.

Bolkestein, F. (2008). Overmoed en Onverstand. Uitgeverij Bert Bakker,


Amsterdam.
Bolkestein, F. (2011). De Intellectuele Verleiding: gevaarlijke ideen in de
politiek. Uitgeverij

Bert Bakker, Amsterdam.

Bolkestein, F. (2013). Een positief-kritische visie op de Europese Unie.


Verkregen van

http://www.fritsbolkestein.com/docs/Een_positief-

kritische_visie_op_de_Europese_Unie_.docx op 5 Augustus 2013.


Brown, W. (2006). American Nightmare: Neoliberalism, Neoconservatism
and De-

democratization. Political Theory, 34(6), p. 690 714.

Centraal Bureau voor de Statistiek. (2012). Jaarrapport Integratie 2012.


Verkregen van

http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/A1B765EE-5130-481A-

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 85

A826-

2DCCD89F81C9/0/2012b61pub.pdf op 5 Augustus 2013.

Clarke, S. (2005). The Neoliberal Theory of Society. In Saad-Filho, A. &


Johnston, D. (red.),

Neoliberalism:

Critical

Reader.

Pluto

Press,

Londen, p. 50 59.
Kelly, P. (2005). Liberalism. Polity Press, Cambridge, p. 1 16.
Lucardie, P. (2008). De positive van de VVD in het Nederlandse
partijstelsel: Invloedrijk maar

excentrisch?

In

van

Voerman, G. (red.), Zestig jaar VVD. Uitgeverij Boom,

Schie,

P.

&

Amsterdam,

p.

13 26.
Maas, A., Marlet, G. & Zwart, R. (1997). Het Brein van Bolkestein.
Uitgeverij

SUN,

Nijmegen.

McClelland, J. S. (1996). A history of western political thought. Routledge,


New York.
Munck,

R.

(2005).

Neoliberalism

and

Politics,

and

the

Politics

of

Neoliberalism. In Saad-Filho, A. & Johnston, D. (red.), Neoliberalism: A


Critical Reader. Pluto Press, Londen, p. 60

69.

Rousseau, J-J. (2003). Vertoog over de ongelijkheid. Uitgeverij Boom,


Amsterdam.
Ryan, A. (2007). Liberalism. In Goodin, R., Pettit, P. & Pogge, T. (red.), A
Companion to

Contemporary Political Philosophy (2e ed.). Blackwell

Publishing,

Oxford.

p.

360

382.

Satz, D. (2007). Liberalism, economic freedom, and the limits of markets.


Social Philosophy &
Simmons,

B.,

International

Policy Foundation, 24(1), p. 120 140.

Dobbin,

F.

Diffusion of

&

Garrett,

G.

(2006).

Introduction:

The

Liberalism. International Organization,

60(fall), p. 783.
Steger, M. & Roy, R. (2010). Neoliberalism: A Very Short Introduction.
University Press, Oxford.
Stellinga, B. (2012). Dertig jaar privatisering, verzelfstandiging en
marktwerking. University

Press, Amsterdam, p. 1 14.

te Velde, H. (2008). De partij van Oud en Wiegel. In van Schie, P. &


Voerman, G. (red.), Zestig
52.

jaar VVD. Uitgeverij Boom, Amsterdam, p. 27

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 86

Voerman, G. & Dijk, E. (2008). Van kiesvereniging tot moderne politieke


partij: De ontwikkeling van de organisatie en cultuur van de VVD. In van
Schie, P. & Voerman,

G.

Amsterdam, p. 93 136.

(red.),

Zestig

jaar

VVD.

Uitgeverij

Boom,

De politieke filosofie van Frits Bolkestein 87

Figuren:
Figuur 1: Overgenomen uit, Simmons, B., Dobbin, F. & Garrett, G. (2006).
Introduction: The
International

International
Organization,

Diffusion
60(fall),

of

Liberalism.
p.

783.

Figuur 2: Overgenomen uit, Pellikaan, H., van der Meer, T. & de Lange, S.
(2003). The Road

from a Depoliticized to a Centrifugal Democracy.

Acta Politica, 38(1), p. 23 50, p. 24.


Tabellen:
Tabel 1: Overgenomen uit, Daalder, H., Dittrich, K. & Gosman, J. (2003).
Verkiezingsuitslagen.

In Daalder e.a. (red.), Compendium voor politiek en

samenleving in Nederland.

Samson uitgeverij, Alphen aan den Rijn, p. 24

25; aangevuld door Voerman e.a. (2008) met gegevens van de Kiesraad.

Vous aimerez peut-être aussi