Académique Documents
Professionnel Documents
Culture Documents
II
Inhoudsopgave
1.0 Introductie........................................................................................................ 1
2.0 Het Ancien Rgime en de Verlichting...............................................................4
2.1 Immanuel Kant en de Verlichting.....................................................................5
2.2 Een verwerping van het vooruitgangsgeloof: Rousseau...................................6
2.3 Het vooruitgangsgeloof en de wilsfilosofie van Schopenhauer en Nietzsche. . .7
3.0 Wat is liberalisme?........................................................................................... 9
3.1 Liberalisme en waardenpluriformiteit.............................................................13
3.2 Liberale antipathien: antiabsolutisme, antitheocratie en antikapitalisme. .14
3.3 Drie liberale deelstromingen: verschillen in opvattingen...............................15
3.4 De jaren tachtig en erna: neoliberalisme.......................................................18
4.0 De Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD)..........................................22
4.1 Invloed en bijdrage van de VVD aan Nederland.............................................25
4.2 De ontwikkeling van de VVD en de rol van de liberale ideologie....................28
5.0 Frits Bolkestein en de filosofische grondslagen van liberalisme.....................32
6.0 Frits Bolkestein: de politicus...........................................................................36
6.1 Frits Bolkestein over verantwoordelijkheid.....................................................37
6.2 Frits Bolkestein over economie en overheid...................................................43
6.3 Frits Bolkestein over multiculturalisme, minderheden en integratie..............50
6.4 Frits Bolkestein over Europa...........................................................................55
7.0 Conclusie........................................................................................................ 65
8.0 Referenties..................................................................................................... 70
1.0 Introductie
Frits Bolkestein startte zijn politieke carrire in 1978 als lid van de fractie
in de Tweede Kamer. Daarvoor had hij een goedbetaalde baan bij de
Koninklijke Shell. In die periode (1960 1976), werkte Bolkestein onder
andere in Oost Afrika, het Midden-Oosten, Azi, Australi en Europa. In
1976, toen hij directielid was van Shell Chemie in Parijs, besloot hij zijn
loopbaan bij Shell te beindigen. In ruil daarvoor koos Bolkestein voor een
onzekere toekomst in de Nederlandse politiek. Hij was toen 43 jaar oud. De
plotse carrireomslag van Bolkestein had alles te maken met het politieke
klimaat in Nederland: Ik besloot mij bezig te houden met de politiek uit
onvrede met het toen heersende opinieklimaat in Nederland in het
algemeen en over het beleid van het kabinet-Den Uyl in het bijzonder
(Maas, Marlet & Zwart, 1997, p.87). Bolkestein keerde zich tegen het
linkse gedachtegoed van de maakbaarheid van de samenleving.
Op
Koninginnedag
1990
werd
Bolkestein
verkozen
tot
fractievoorzitter van de VVD. De VVD bevond zich toen qua zeteltal in een
dieptepunt. Na het succes van Wiegel liet een electoraal hoogtepunt op
zich wachten. Met Bolkestein hoopte de partij opnieuw te schitteren.
Tijdens zijn eerste algemene beschouwingen was Ruud Lubbers hem
echter voortdurend de baas. Bolkestein kreeg echter in tegenstelling tot
zijn voorgangers de tijd om in zijn rol te groeien. Bolkestein stelde politiek
heilige huisjes als de multiculturele samenleving en de Europese integratie
ter discussie. Hij wist daar forse standpunten over te ventileren die
aansloegen onder de bevolking. Hij was de andere politici ermee een stap
voor. Bolkestein ontwikkelde zich als een overtuigende, maar niet
meeslepende, spreker. Door zijn heldere stijl en opvattingen werd hij een
spreekbuis voor de conservatief ingestelde gewone man. Bovendien
beperkte Bolkestein zich niet tot de coulissen van Den Haag. Hij maakte
veelvuldig gebruik van de media, ook de linkse pers. Met Bolkestein wist
de partij intellectueel indruk te maken. Door zijn opvattingen en manier
van debatteren gaf hij een aanzet tot verandering van het politieke debat
kan
worden
van
een
eigen
gedachtegoed.
volgende
materie
besproken. In paragraaf 2.0 tot en met 2.3 wordt het ontstaan van de
liberale politieke stroming in de zeventiende en achttiende eeuw
uitgelegd.
Opvattingen
van
een
aantal
filosofen,
zowel
voor-
als
bespreking
van
Liberalisme:
een
speurtocht
naar
de
filosofische
aristocracies
(McClelland,
1996,
p.449).
Liberalisme was
een
besloten.
van de nieuwe moraal. Het oude morele schema was mede door de
Verlichting in crisis geraakt. De verantwoording van de moraal kon niet
langer worden gebaseerd op een hogere goddelijke bestemming noch de
menselijke natuur. Kant koos voor een verantwoording van de moraal met
een beroep op de moraal zelf. Dit wordt ook wel de kantiaanse ethiek van
het categorisch imperatief genoemd. Kant plaatst de moraal bij het
individu. Het betreft een norm die het individu alleen kan verantwoorden
met een beroep op de vooraf gegeven wenselijkheid van deze norm. Ook
wel de a priori wenselijkheid. Kant had zoals gezegd geen illusies over de
menselijke natuur. Het eigenbelang zette de mens aan tot ungesellige
dingen. Dus, waarom zouden we ons zelf een morele wet voorschrijven?
Volgens Kant was er geen andere optie. Het vrije individu wil niet zomaar
iets. Een vrije wil die op het ene moment dit wil en op het andere moment
iets anders is een heteronome wil zonder basis of structuur. Volgens Kant
moet de vrije wil worden gekoppeld aan een bepaalde structuur van rede
en regels, normen en codes die we ons voorschrijven. Het ideaal is dat
iedereen vanuit zichzelf het goede kiest. Kant heeft een groot vertrouwen
in het oordeelsvermogen van het individu welke met gebruik van de rede
een betere samenleving kan verwezenlijken waarin iedereen het goede
wil, voor zichzelf en voor de ander. Met deze gedachte gaf Kant een
belangrijke impuls aan het vooruitgangsgeloof.
2.2 Een verwerping van het vooruitgangsgeloof: Rousseau
is
gebaseerd
op
verschillen
in
leeftijd,
gezondheid,
voldaan,
nimmer
in
staat
voldoening
te
schenken,
altijd
Net
als
Schopenhauer
stelt
Nietzsche
stelt
de
destructieve kracht van de wil als beginpunt. In zijn werk was hij
voortdurend op zoek naar maatschappelijke of culturele tekenen van
verval in de maatschappij. Zo kwam hij tot het verschijnsel nihilisme.
Eenvoudig houdt dit een ontkenning van betekenis of zingeving en waarde
aan de wereld in. Met andere woorden, een besef van zinloosheid. Wat
volgens Nietzsche het nihilisme aandreef en tot onstuitbare kracht
maakte, was de menselijke wil tot waarheid, Wille zur Wahrheit. In de
kantiaanse ethiek vinden we een soortgelijke wil tot waarheid. Voor Kant is
het doel van het gebruik van de rede, een ethische vrije wil die (altijd) het
goede wil voor zichzelf en voor de ander. Hiervoor moet de wil een
bepaalde structuur, gedragsregels en normen hebben die het individu zelf
radically
different
way
of
of human association
in
the
In lijn met de gedachte van Paul Kelly stelt de politicoloog Alan Ryan dat er
niet n liberalisme is maar dat er verschillende liberalisme-n zijn, die ten
aanzien van politieke kwesties verschillende opvattingen hebben. Anyone
trying to give a brief account of liberalism is immediately faced with an
embarrassing question: are we dealing with liberalism or liberalisms?
(Ryan, 1993, p.360). Het is gemakkelijk om verschillende belangrijke
liberalen
te
noemen,
John
Locke,
Adam
Smith,
John
Stuart
Mill,
vrijheid
en
gelijkheid
blijven
echter
hetzelfde.
(Ryan,
1993,
p.363).
Klassiek
liberalen
leggen
de
Moderne
liberalen
hebben
de
opvatting
dat
de
overheid
person
of
their
capacity
educational
for
self-direction
opportunity
and
tot
individuele
vrijheid.
Moderne
liberalen
geloven
in
morele
en
culturele
vooruitgang:
economic progress (...) Unlike modern liberals they do not display any
particular attachment to the ideal of moral and cultural
progress.
Het idee van Mill dat de mens als progressief wezen zijn opvattingen ten
aanzien van ieder onderwerp voortdurend in heroverweging neemt om zo
morele of culturele vooruitgang te boeken is een idee dat niet veel
mensen aan zal spreken. Ten tweede, beschikt modern liberalisme
economisch en politiek over een t omvangrijke toewijding. Modern
liberalisme doet een belofte die het niet waar kan maken: it makes
everyone an unrealizable promise of a degree of personal fulfillment that
the welfare state cannot deliver, and which its efforts to deliver will
inevitably frustrate (Ryan, 1993, p.364-365). Met andere woorden de
belofte van ontplooiing van ieder individu, zodat eenieder effectief gebruik
kan maken van zijn vrijheid, is iets dat de welvaartsstaat niet kan
garanderen. Maar modern liberalen wekken de suggestie dat dat wel kan.
The liberation the welfare state promises liberation from anxiety,
poverty and the cramped circumstances or working-class existence is
easily obtained by the educated middle class and is impossible to achieve
for most others (Ryan, 1993, p.365). Het gevaar van modern liberalisme is
dat het in haar streven naar vooruitgang en individuele ontplooiing zich
teveel en te ver uitstrekt, met alle gevolgen van dien.
en
het
onderscheidend
vermogen
van
liberalisme
in
liberale
antitheocratie en
antikapitalisme
Omdat we geneigd zijn te erkennen dat er niet n liberalisme is maar dat
er verschillende liberalisme-n zijn, is het volgens Ryan eenvoudiger te
onderzoeken waar liberalisme in ieder geval niet voor staat. Ryan
onderscheidt drie liberale antipathien: antiabsolutisme, antitheocratie en
antikapitalisme. Een andere, meer algemene liberale antipathie is de
opvatting van liberalen tegen het sluiten van de gelederen rond een elk
stelsel van overtuigingen. Dit hangt nauw samen met de subjectieve
conceptie van waarden en het schema van gelijke vrijheid beschreven in
de vorige paragraaf.
De eerste twee antipathien die Ryan beschrijft hebben hun
oorsprong in de zeventiende eeuw. De politieke autoriteit moest volgens
de liberalen niet op absolute of willekeurige macht zijn gebaseerd.
Absolute macht was volgens hun in strijd met de vrijheden en rechten van
degene over wie de macht werd uitgeoefend. Een gedachte hierachter is
dat de politieke autoriteit een seculier uitgangspunt moet nemen en dat zij
een rationele en wetenschappelijke basis dient te hebben die ten bate is
van de samenleving. This means that liberals do not see authority as
het
individu.
onderdrukking
Met
pertinent.
het
kapitalisme
Volgens
een
wordt
van
de
de
kwestie
van
grondleggers
van
capitalist.
John
Stuart
choice
Mill
of
de
individuele
vrijheid
speelt
binnen
verschillende
liberale
geleidelijke
maatschappelijke
verandering.
Tradities
zijn,
met
bemoeien met zaken die tot het vrijheidsdomein van het individu behoren.
Klassiek liberalen hechten dus veel waarde aan de bescherming van het
individuele
domein.
verantwoordelijkheid
Aan
een
de
even
andere
kant
onmiskenbaar
is
de
individuele
onderdeel
in
het
verschillende
maatschappelijke
lagen
tussen
welke
een
en
dierenwelzijn.
Daarnaast
bezigen
sociaalliberalen
euthanasie,
drugsbeleid,
obscure
literatuur,
stamcel
permissief
dan
klassiek
en
sociaal
liberalen.
Ook
streven
conservatief liberalen meer dan andere liberalen naar het behouden van
de van eigen cultuur en ideniteit. In lijn met deze gedachte zijn
conservatief liberalen vaak voorstanders van strenge immigratieregels en
zijn ze sceptisch over multiculturalisme. Daarnaast zijn ze voorstanders
van strengere regels voor de bestrijding van criminaliteit. Ook zijn
conservatief
vernieuwing
liberalen
en
vaker
overdracht
terughoudend
van
soevereiniteit
over
democratische
aan
internationale
Daarnaast
geraakte
de
welvaartsstaat
in
crisis
door
intellectuele
erfgenamen
van
de
negentiende
eeuw.
Volgens
in
een
marktwerkings-,
privatiserings-
en
voor
het
Regeringsbeleid
(WRR)
beschrijft
Stellinga
het
van
staatseigendom;
en
(3)
het
eigendom
Investeringsbank,
Nozema,
PinkRoccade,
de
Spoorwegen
(NS),
voor
Volksgezondheid
en
Milieu
(RIVM)
en
het
p.11).
In een onderzoek naar de internationale diffusie van liberalisme
sinds de jaren tachtig door Simmons, Dobbin en Garrett uit 2006, worden
drie indicatoren van wereldwijde liberalisering besproken. Figuur 1 geeft
deze weer. De onderzoekers maken daarbij een onderscheid tussen
politieke en economische liberalisatie. Politieke liberalisatie houdt een
toename in van het aantal democratische landen wereldwijd. Het is niet
vreemd dat de neoliberale doctrine van de jaren tachtig haar oorsprong
kent in verschillende democratische landen als de Verenigde Staten,
Groot-Brittanni, Duitsland en Nederland. Economische liberalisatie wordt
in
de
figuur
aangeduid
als
de
financile
openheid
en
de
Figuur
1:
Wereldwijde
politieke
en
economische
liberalisatie
sinds
1980
gemiddeld
tien
procent
van
de
kiezers,
ongeveer
de VVD als regeringspartij meer dan de helft van haar program (vijftig tot
zeventig procent) (...) gerealiseerd zag (Lucardie, 2008, p.19). Geen kleine
verdiensten.
T
abel 1: Verkiezingsuitslagen van de VVD in de periode 1948-2006 (Daalder,
Dittrich en Gosman, 2003, p.2425. Aangevuld door Voerman e.a. met gegevens
spectrum
indelen
als
een
lijn
van links naar rechts. Eerst SP en GroenLinks, dan PvdA, D66, CDA en ten
slotte de VVD. Alleen over de kleine christelijke partijen en over nieuwe
partijformaties bestaat minder overeenstemming (Lucardie, 2008, p.13).
Volgens politicologen als Lucardie kan op een drietal domeinen een
interpretatie worden gegeven aan het onderscheid tussen links en
rechts. Als eerste staat links vaak voor een actief ingrijpende overheid,
een sterk openbare sector, en een gelijke verdeling van macht, kennis en
inkomen. Rechts staat voor minder overheid, meer vrije markt en meer
vrijheid. Behalve deze primaire sociaaleconomische scheidslijn zou links
ten aanzien van sociaal-culturele kwesties staan voor culturele openheid
en erkenning van andere culturen als gelijkwaardig (cultureel relativisme),
terwijl rechts assimilatie aan de dominante cultuur nastreeft (Lucardie,
2008, p.14). Met andere woorden, links zou meer zijn voor een
multicultureel individualisme terwijl rechts meer is voor een unicultureel
communitarisme. Figuur 2 toont de posities van de verschillende partijen
met betrekking tot deze sociaal-culturele scheidslijn na de erfenis van Pim
Fortuyn.
Figu
ur 2:
behoren
verschillen
ten
aanzien
van
vraagstukken
over
Dit wordt gedaan op basis van interviews met VVD-leiders, enkele andere
vooraanstaande VVDers en een paar partijleden van het eerste uur. Wij
toetsen hun beeld aan dat van een tweetal kopstukken van de partijen
waarmee de VVD heeft geregeerd (de Beaufort, van Schie en Voerman,
2008, p.166). De twee andere kopstukken zijn Ruud Lubbers, partijleider
van het CDA en Minister President van Nederland in de periode 1982-1994,
en Jacques Wallage, partijleider van de PvdA in 1994-1998. Centraal in de
interviews staat de vraag of regeringsdeelname van de VVD van betekenis
is geweest voor Nederland. Is de VVD erin geslaagd haar idealen te
verwezenlijken? Is Nederland liberaler geworden? Staat het individu en de
vrijheid van dat individu nu meer op de voorgrond dan voorheen? Heeft
het (kortom) eigenlijk uitgemaakt dat de VVD meeregeerde, of zou
Nederland als de VVD niet had bestaan of aan de regering had
deelgenomen er ongeveer net zo hebben uitgezien als nu? (de Beaufort,
van Schie en Voerman, 2008, p.166).
Volgens de genterviewden is de regeringsdeelname van de VVD van
(grote) betekenis geweest voor Nederland. Vanwege verschillende redenen
is Nederland, mede dankzij het optreden van de VVD, een liberaler land
geworden. De huidige fractievoorzitter van de VVD, Mark Rutte, ziet het
liberale gehalte van Nederland terug in het feit dat er nog oog is voor het
individu (1) en dat deze zichzelf kan en ook mag zijn. Wij zijn niet van dat
maaiveld of de grijstinten. Wij vinden het leuk als mensen er een beetje
uitspringen omdat wij vanuit het individu vertrekken. In lijn met deze
gedachte meent Ruud Lubbers dat Nederland een liberaal land is, in het
bijzonder omdat in Nederland meer dan gemiddeld de vrijheid vooropstaat
(2). Daarnaast vindt Lubbers de alertheid (3) een kenmerk van de partij.
Ook Bolkestein, fractievoorzitter van de VVD in 1990-1998, is dat met hem
eens. Ik vind dat wij goed tegenstand hebben geboden tegen de
flauwekul van andere partijen (de Beaufort, van Schie en Voerman, 2008,
p.168). Een praktisch voorbeeld vindt Bolkestein in de bijdrage van de VVD
aan de hervorming van de verzorgingsstaat (4). Dat betrof volgens hem
het terugbrengen van gezond verstand. Ook volgens anderen heeft de
inbreng van de VVD afslanking van de verzorgingsstaat teweeggebracht.
Dit was mede het gevolg van het internationale getij van de jaren tachtig
waar de VVD op meevoer. Volgens Jacques Wallage vertaalde de VVD het
neoliberale beleid (5) van Ronald Reagan en Margaret Thatcher in
Nederland. Het catchword was natuurlijk, zoals Reagan dat zei, de
overheid is niet de oplossing, de overheid is het probleem (de Beaufort,
van Schie en Voerman, 2008, p.167). Met betrekking hierop, relativeren en
verklaren Wiegel en Bolkestein hun electoraal succes met een beroep op
de tijdsgeest. De tijdsgeest maakte het volgens hun mogelijk bepaalde
accenten te accentueren die onder de burgers leefden. Wiegel die zich
zorgen
maakte
over
het
financieringstekort
(6)
richting
Den
Uyl:
op
de
integratie-
en
migratieproblematiek
(7)
en
de
In
dat
denken,
de
terugtredende
overheid,
de
kenmerkende
bijdragen
van
de
VVD
voor
Nederland
van de partij. Zowel Bolkestein als zijn voorganger Voorhoeve betogen dat
Nederland zonder de VVD iets minder NAVO-gezind zou zijn geweest. (...)
De VVD was toch altijd meer Atlantisch georinteerd in de spanning en
accentverschillen tussen Europese en Atlantische samenwerking (de
Beaufort, van Schie en Voerman, 2008, p.172). Met betrekking tot EUafdrachten stelt Zalm dat ook hier rekening werd gehouden met het
nationale belang.
Als laatste noemt een groot deel van de genterviewden de bijdrage
van de VVD aan immaterile themas (12). Zalm, Dijkstal en Rutte spreken
alle over de verwezenlijking van de liberale agenda ten aanzien van
morele vraagstukken als euthanasie, abortus en het homohuwelijk tijdens
de twee paarse kabinetten.
In het verleden, onder het bewind van Wiegel en voornamelijk
Bolkestein, werd de VVD door kiezers veelal geassocieerd met themas als
veiligheid (13), integratie en migratie. Maar volgens een onderzoek
gepubliceerd door de Volkskrant naar de aanloop van de verkiezingen in
mei 2002 bezat de partij volgens kiezers nog maar n specifiek
handelsmerk. De VVD was bovenal de partij van de financile degelijkheid
(14) (de Beaufort, van Schie en Voerman, 2008, p.169). Een van de
oorzaken van het verlies aan handelsmerken is dat de VVD vr de
opkomst van Fortuyn geen concurrentie had aan de rechterzijde in het
Nederlandse partijstelsel. Bolkestein had de rechterflank in de jaren
negentig veilig gesteld. Maar door de opkomst van Fortuyn, en (nu) Geert
Wilders, die meer dan de VVD eigenaar zijn van themas als integratie en
migratie, leverde de VVD met de verkiezingen in 2002 en 2006 een groot
aantal zetels in (zie tabel 1). In de VVD is hierdoor een (kleine)
richtingenstrijd ontstaan. Tijdens de Tweede Kamerverkiezingen van 2006
werd deze richtingenstrijd zichtbaar. Rutte werd boven Rita Verdonk
verkozen tot leider van de VVD. Met Verdonk als lijsttrekker zou de partij
waarschijnlijk een andere (meer rechtse) positie ten aanzien van zulke
themas als integratie en migratie hebben ingenomen. De verschillen zijn
echter niet zo groot dat men van vleugelvorming binnen de partij kan
spreken. Toch meent Voerman dat de VVD in een nieuwe fase is geraakt en
dat komt vooral doordat de partij nu sinds enige jaren rele concurrentie
van rechts heeft: Want de situatie waarin de VVD momenteel verkeerd is
toch wel nieuw in de ontwikkeling van de organisatie en cultuur van de
partij: grote verdeeldheid als gevolg van de verschillen in strategie, stijl en
inhoudelijke profilering (Voerman & van Dijk, 2008, p.134-135). Voerman
constateert een richtingenstrijd. Bolkestein is dat niet met hem eens. Over
de suggestie dat er sprake zou zijn vleugelvorming of verschillende
stromingen binnen de VVD zegt hij in een interview naar aanleiding van
het
zestigjarig
bestaan
van
de
partij
het
volgende:
een
van
de
antwoord.
fractievoorzitters
Zij
maken
tijdens
daarbij
een
de
interviews
onderscheid
een
tussen
wordt vertaald. Joris Voorhoeve gaat nog een stap verder. Volgens hem
domineert in de praktijk veelal de vraag hoeveel stemmen gaat dit ons
opleveren? De theorie is daarbij van ondergeschikt belang.
Het geringe belang van ideologie in de praktijk komt volgens de
fractievoorzitters mede door het feit dat er in het zestig jaar bestaan van
de VVD een duidelijk consistente lijn zichtbaar is in de liberale beginselen.
Zalm is van mening dat de ideologie, minimale discussies daargelaten,
nog steeds staat als een huis. Bolkestein en Voorhoeve constateren
hetzelfde (de Beaufort & van Schie, 2008, p.138). Het is wel opvallend dat
politici uit andere politieke partijen, zoals Ruud Lubbers, het ideologische
gehalte van de partij hoger aanslaan. Volgens Lubbers is juist de ideologie,
met als kern de vrijheid en keuze van het individu, het belangrijkste
onderscheidende element van de VVD.
De rol van ideologie in de praktijk is ook afhankelijk van de
fractievoorzitter. Onder het bewind van Bolkestein bijvoorbeeld was er het
meest sprake van een ideologisering. Met als gevolg dat het hele
maatschappelijke klimaat in Nederland weer meer doordrongen raakte van
ideologien Toch sprak Bolkestein, net als de andere fractievoorzitters,
tijdens de algemene beschouwingen maar weinig over de liberale
ideologie. Bolkestein sprak negen keer bij de algemene beschouwingen
(1990-1998), waarbij hij volstond met enkele verwijzingen naar de liberale
ideologie. Dat is gezien zijn duidelijke ideologische profilering in woord en
geschrift op zn minst merkwaardig (de Beaufort & van Schie, 2008,
p.140).
Het volgens de fractievoorzitters ondergeschikt belang van de
liberale ideologie in de praktijk, komt doordat de liberale beginselen sinds
de beginselverklaring in 1980 fundamenteel ongewijzigd zijn. De huidige
VVD staat nog voor dezelfde vijf beginselen waarvan de laatste in 1980
werd opgenomen. De vrijheid (van het individu) vormt het eerste beginsel
en wordt door de voorlopers van de VVD sinds 1885 verkondigd. Het
tweede
beginsel
is
de
verantwoordelijkheid,
of
het
werd
in
januari
1966
tijdens
de
algemene
weinig
vergaderingen
aan
in
de
1980
andere
wordt
beginselen.
(het
tot
nog
Tijdens
de
toe)
laatste
algemene
beginsel
opgenomen, gelijkwaardigheid.
Naast de leidende beginselen hecht de liberale VVD vanuit haar
ideologie veel waarde aan de ontplooiing van het individu. In de
beginselverklaring van 1980 staat dat een zo groot mogelijke vrijheid van
de mens in geestelijk, staatkundig en materieel opzicht (...) een
onmisbare voorwaarde (is) voor zijn ontplooiing, een ontplooiing die moet
kunnen plaatsvinden naar eigen aard, aanleg en levensovertuiging (de
Beaufort & van Schie, 2008, p.145). De ontplooiingsgedachte van de VVD
komt echter niet voort uit het nationale getij van de jaren zestig en
zeventig. De ontplooiing en emancipatie van het individu ligt in de liberale
theorie besloten. De ontplooiingsgedachte is nog het meest zichtbaar op
het terrein van onderwijs. Volgens de VVD is onderwijs bij uitstek de
manier om het ontplooiingselement te verwezenlijken. Het onderwijs biedt
ieder
individu
een
zo
gelijk
mogelijke
aanvangspositie
(zie
In
het
rapport
Liberalisme:
een
speurtocht
naar
de
filosofische
de
eerste
plaats
wordt
liberalisme
omschreven
als
een
staat
een
en
individuele
voldoende
middelen
beschikt
om
zichzelf
te
verwerkelijken
zelfverwerkelijking
te
bereiken
(Bolkestein,
1995,
p.17).
De
Sociaal
Sociaalliberalen
liberalisme
staan
meer
legt
nadruk
op
de
overheidsbemoeienis
positieve
vrijheid.
toe
het
als
de
veronderstelling dat er volop kansen zijn voor iedereen die hard werkt.
Hiertegenover staat het Rijnlands model, waarin de overheid
en
de
op
consensus
en overleg en daardoor
op
stabiliteit.
Het
niet
naar
eigen
wens
de
wetten
kan
wijzigen.
Die
and
balances.
Daar
is
sprake
van
wanneer
van
elkaar
langetermijnvisie
voor
Nederland.
In
recentere
boeken
is
aan
verantwoordelijkheid
(verantwoordelijkheidsbesef)
heeft
een
bindend
element
in
de
samenleving,
waardoor
de
hedendaagse
moderne
maatschappij.
Zorgelijk
in
de
huidige
samenleving is het morele verval (Maas, Marlet & Zwart, 1997, p.79).
Wetten worden in toenemende mate overtreden, de criminaliteit neemt
volgens
Bolkestein
haar
verantwoordelijkheid
teveel
af.
toe
(Bolkestein,
2008,
p.181).
Veel
Nederlanders
vinden
soortgelijke
demonstraties
in
1969
plaats.
Het
andere
een
reactie
op
dit
schuldgevoel.
De
uitgaven
aan
gelijkwaardigheid
en
rechtvaardigheid
moet
garanderen
een
ethische
grondslag
van
dat)
de
bewoners
maatschappij
van
het
hebben
maatschappij
en
het
verdwijnen
van
de
persoonlijke
zodat
eenieder
de
vrijheden
maximalisatie
van
de
individuele
vrijheid
binnen
een
morele
tussen
de
burgers
overeenstemming
bestaat
over
een
aantal
Daarom
pleitte
Bolkestein
in
de
periode
van
zijn
verwijzing
naar
het
christendom
en
humanisme
weer
in
het
vindt
dat
politici
expliciet
mogen
verwijzen
naar
het
te
verwijzen
naar
het
christendom
voor
een
ethisch
van
de
goede
bedoelingen.
De
progressieve
van
de
samenleving
voerde
de
boventoon.
De
verantwoordelijkheid
voor
de
schijnbare
verliezers
in
de
samenleving op zich (Maas, Marlet & Zwart, 1997, p.11). Zo was niet
alleen de samenleving, maar ook de mens maakbaar. De mens zou zich
ten goede ontwikkelen als hem daartoe de kans en benodigde middelen
werd gegeven. Het verwerkelijken van die kans legde in feite een
onrealistische taak bij de overheid. Want de overheid moest de middelen
verschaffen die het individu nodig had voor zijn ontplooiing. Helaas is
verre van duidelijk welke mogelijkheden het individu moeten worden
geboden om het stadium van de zelfverwerkelijking te bereiken. Is Frans in
Er werd van uitgegaan dat iedereen uit zichzelf graag zou blijven
werken. Indien ook maar ergens reden bleek te zijn tot twijfel, kreeg
de betrokkene het voordeel daarvan. Verzekeringsdeskundigen
kozen
daarbij
voor
de
weg
conformeerden
zich
aan
de
van
de
wensen
minste
en
weerstand
mogelijkheden
en
van
gedijen
(Bolkestein,
1995,
p.58).
Sinds Kant wisten we echter al dat we ons over die goedheid geen zorgen
hoefden te maken. De mens stelde vooral het eigenbelang voorop. Net
zoals water naar het laagste punt stroomt, zoekt immers bijna ieder mens
zijn eigen voordeel (Bolkestein, 1995, p.58). De zorggedachte is in dat
licht
een
slechte
zaak.
Mensen
kunnen
zich
erdoor
aan
hun
van
hogere
uitkeringen.
Waar
aanhangers
van
de
van
de
sociale
zekerheid
een
massale
van
haar
uitvoeringsorganisaties
eigen
hing
productie.
Het
belang
samen
met
het
van
de
aantal
En
een
overdaad
aan
bescherming
verzwakt.
De
geweest (Maas, Marlet & Zwart, 1997, p.12). Volgens Bolkestein moet de
overheid de economische vrijheid scheppen die in de Gouden Eeuw zo
doorslaggevend is geweest voor het economisch succes.
De functie van de staat is niet de verzorging van haar burgers. Het is
het aanspreken van de burgers op hun eigen verantwoordelijkheid.
Bolkestein streeft daarom naar de omvorming van de verzorgingsstaat in
een waarborgstaat. In die staat overschat de overheid zich niet en stelt zij
zich terughoudend op. De overheid doet niet alsof zij weet wat goed is
voor haar burgers. Zij richt zich op haar klassieke kerntaken en gooit de
ontplooiingsideologie overboord (Maas, Marlet & Zwart, 1997, p.22). Op
sociaal terrein stelt de overheid zich een bescheiden en reel doel. In de
waarborgstaat heeft ook de werkloze bestaanszekerheid, hij ontvangt een
minimale uitkering. Deze bestaat uit zestig procent van het minimumloon
voor
alleenstaanden
die
niet
kunnen
werken.
Deze
algemene
burger
wordt
vooral
op
zijn
eigen
verantwoordelijkheid
doen
op
de
samenleving.
Het
basisinkomen
is
een
aan
de
loonontwikkeling.
Elke
1%-stijging
van
het
kans
op
werk
geboden
worden.
Het
Nederlands
wettelijk
wettelijk
minimumloon
(Bolkestein,
1992,
p.159).
ten
opzichte
van
de
werkloze.
Daarnaast
leidt
partners;
de
sociale
partners
volgden
de
uitkeringsbureaucratie
bevorderen
dat
sociale
problemen
als
werkloosheid,
zelf
de
verantwoordelijkheid
kunnen
en
willen
dragen
gaat.
Aan
de
sociaaleconomische
structuur
van
de
verzorgingsstaat
zelf
wordt
namelijk
weinig
veranderd
terwijl
randvoorwaarden
belangrijk.
Als
eerste
een
bestuurlijke
verricht
die
de
burger
niet
aansprak
op
zijn
een
dergelijke
omgeving
betekent
dat
de
overheid
op
vijf
beleidsterreinen actief moet zijn. Als eerste, draagt de overheid zorg voor
een goede functionering van de arbeidsmarkt. Ten tweede is een goede
fysieke
infrastructuur
belangrijk
voor
de
concurrentiekracht
van
nieuwe
vormen
kennisinfrastructuur
van
vervoer.
noodzakelijk.
Dit
Ten
derde,
betekent
is
een
een
goede
adequaat
is
onontkoombaar
willen
wij
een
welvarend
land
behouden
twee werkenden zijn. Dat heeft enorme gevolgen voor de ontvolking van
landelijke
gebieden,
de
dynamiek
van
de
arbeidsmarkt
en
de
De
oorzaken
en
het
ontstaan
van
de
multiculturele
op
het
eerder
beschreven
christelijk
schuldbesef,
de
maar
ook
van
de
Turkse
en
Marokkaanse
scheiding
van
kerk
en
staat,
vrijheid
van
meningsuiting,
van
de
multiculturele
samenleving
worden
getrokken.
Met
betrekking tot de islam wordt deze grens op de proef gesteld. Een van de
oorzaken hiervan is volgens Bolkestein dat de islamitische wereld niet
eenzelfde ontwikkeling heeft doorstaan als de westerse wereld. De islam is
volgens Bolkestein een cultuur die achterloopt. Hoewel het islamitische rijk
een tijd van grote culturele en politieke bloei heeft gekend is het daarna
ineengestort. In Westerse maatschappijen werd bijvoorbeeld, als zijnde
een resultaat van de Verlichting, de scheiding tussen kerk en staat
teweeggebracht. Islamitische maatschappijen hebben deze verlichting
niet meegemaakt. De achterstand van de islam is volgens Bolkestein het
gevolg van drie euvels: Een gebrek aan vrijheid, een gebrek aan kennis en
een gebrek aan vrouwkracht. Bedenk bijvoorbeeld dat het algemeen
stemrecht in Nederland pas sinds 1917 bestaat. Daar heeft het vrouwelijke
geslacht destijds, onder aanvoering van Aletta Jacobs, een harde strijd
voor moeten leveren. Bolkestein acht de westerse cultuur superieur aan
de islamitische cultuur. Als men de islamitische beschaving naar de
maatstaf van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens
beoordeelt, moet toch duidelijk zijn dat de westerse beschaving superieur
is (Bolkestein, 2008, p.153). Toch vindt Bolkestein de islam als godsdienst
acceptabel. Ieder individu heeft volgens de liberale filosofie vrijheid van
godsdienst. Het probleem is echter dat de islam veel meer kan en doet
regelen dan alleen het geloof in God. In dit licht ziet Bolkestein ook een
gevaar in de fundamentele islam waar geloofsopvattingen verregaand zijn
uitgekristalliseerd en het dagelijks leven van de moslim bepalen. Het
fundamentalisme,
dat
een
reactie
is
op
de
frustraties
van
de
is
de
zelfbeschikking
van
de
vrouw
bij
de
islam
(Bolkestein,
1995,
p.83).
Volgens
Bolkestein
zijn
deze
lidstaten.
(...)
Vervolgens
het
aanpakken
van
die
op
Europees
niveau
kunnen
worden
Bolkestein
is
het
in
deze
gevallen
aanvaardbaar
dat
politici
moeten
voorzichtig
zijn
met
het
overdragen
van
sterke
Europese
munt
gunstig
is
voor
het
slechten
van
bruto nationaal product. Dit staat in het Groei- en Stabiliteitspact. Voor het
openbare vertrouwen in de EMU is het belangrijk dat deze regels worden
nageleefd. Maar het is de Europese Unie zelf die volgens Bolkestein
marchandeert met de spelregels. Zo is in Griekenland economisch
wanbeleid beloond met ruime Gemeenschapsmiddelen. Het kan niet zo
zijn dat de ene lidstaat in de toekomst braaf zijn EMU-verplichtingen
nakomt, terwijl feestvierende lidstaten met EG-kredieten worden beloond
(Bolkestein, 1992, p.91).
Een tweede doelstelling van het Verdrag van Maastricht is een
Europees
sociaal
beleid.
Brussel
heeft
dan
zeggenschap
over
sociaal
beleid
tussen
de
lidstaten.
Daarnaast
zijn
er
geen
is
voor
de
armere
EG-landen
financieel
en
qua
Bolkestein gaat dit argument niet op. Hij is een uitgesproken tegenstander
van de interne ontwikkelingshulp. Ontwikkelingshulp creert voornamelijk
hulpverslaving.
Daarnaast
gaat
het
cohesiefonds,
dat
vooral
ter
onverbrekelijk
verbonden
met
de
nationale
soevereiniteit
de
toekomst
verschoven.
Voorlopig
zijn
de
veiligheid-
en
justitie
en
grensoverschrijdende
politie.
Samenwerking
problemen
als
met
criminaliteit,
betrekking
tot
drugshandel
en
voorstellen kan doen maar niet kan beslissen. Dat die veranderd is
onwaarschijnlijk. Dus zal Europa nooit een federatie worden (Bolkestein,
2008, p.85). De verandering is onwaarschijnlijk volgens Bolkestein omdat
de individuele lidstaten geen volledige politieke integratie nastreven. De
redenen waarom staten lid zijn geworden van de Europese Unie is niet
omdat zij bereid zijn hun soevereiniteit aan Europa over te dragen.
Bolkestein is van mening, dat het tegenovergestelde waar is. Alle landen
hebben hun eigen idealen opgehangen aan de Gemeenschap.
In het een geworden Duitsland was Europa d manier om zich weer
als natie te
sanering
van
de
nationale
haar
nationale
was
een
federaal
Europa
een
wereld
zonder
1992, p.98).
Daarnaast zien nieuwere lidstaten Europa vooral als een snelle weg naar
welvaart. Ze willen bij Europa horen maar er niet in op gaan. Ze willen de
culturele eigenheid bewaren en zien Europa vooral als een speelveld om
nationale belangen te behartigen.
Bolkestein is zeker geen Europessimist. Maar hij is ook zeker geen
voorstander van de Europese ideologie. Bolkestein ziet namelijk niets in
een Europese federatie. Een volledige politieke integratie van de
individuele lidstaten is volgens Bolkestein niet mogelijk en ook niet
wenselijk. Het is niet mogelijk omdat de problemen voor een Europese
democratie formidabel zijn. Er is geen Europese taal, geen Europese pers,
en bovenal geen Europees volk. De Gemeenschap is volgens Bolkestein
vooral een gemeenschap van naties. Europese integratie is volgens
Bolkestein vooral economische integratie. Het einddoel is een Europese
vrijhandelszone. Het gaat in zijn ogen dan in eerste instantie om het
Brussel
overschat
bij
deze
vorm
van
integratie
zijn
integratie,
of
niet-marktconforme
en
marktconforme
integratie.
De
interne
markt
kan
dan
optimaal
zij
instabiliteit.
Volgens
Bolkestein
is
het
daarom
niet
Unie
en
de
Donaumonarchie
van
1867
1918.
De
exporteren
en
voorkomen
dat
slechts
instabiliteit
wordt
gediend
wanneer
de
veelvolkerengemeenschap
een bepaalde
legitimiteit bij de burgers bezit. Dit betekent dat niet het doorzetten van
een centraal belang maar het afwegen van verschillende deelbelangen
centraal moet staan. In de praktijk betekent de erkenning dus een
beperking van de politieke integratie.
Ten tweede, uitbreiding dwingt tot herijking. De uitbreiding van de
staan.
Zaken
waar
beslissingsbevoegdheden
worden
Europa
moet
het
volgens
Bolkestein
vooral
hebben
van
de
instabiliteit
zal
wel
worden
gesmoord
in
de
eindeloze
7.0 Conclusie
Bolkestein is een van de weinige naoorlogse politici met een uitgesproken
eigen gedachtegoed. Zijn gedachtegoed is gebaseerd op de liberale
filosofie. In wat volgt zal ik de opvattingen van Bolkestein ten aanzien van
de beschreven politieke themas toelichten om een antwoord te kunnen
geven op de onderzoeksvraag; wat is de politieke filosofie van Frits
Bolkestein? Anders geformuleerd, tot welke liberale stroming behoort
Bolkestein? Verder zal ik ingaan op de ontwikkelingen in zijn denken.
Inconsistenties en spanningen in zijn politieke filosofie, tussen de denker
en de politicus zal ik bespreken.
Bolkestein
is
een
voorstander
van
economisch
progressief
afschaffing
onverbindend
of
vermindering
verklaren
van
van
het
collectieve
minimumloon
en
het
arbeidsovereenkomsten.
Bolkestein pleit voor een synthese met het Angelsaksisch model dat
minder regulatie en meer concurrentie voorstaat. Bolkestein streeft naar
een samenleving die economisch volop ondernemend en dynamisch is.
Wat de Europese Unie betreft is Bolkestein van mening dat Europa vooral
een middel is om de markten te openen en de concurrentie aan te gaan.
Wat Europeanen bindt zijn de munt en de vrije markt. Het doel van Europa
is volgens Bolkestein een volledige economische integratie om een
toestand
in
Nederland.
Volgens
hem
vergt
een
Nederlandse overheid neemt hij van meet af aan het standpunt in dat
economische liberalisering de te betreden weg is. Met betrekking tot zijn
cultureel conservatieve positie heeft Bolkestein altijd gesteld dat de
ethische grondslag in de maatschappij aan het verdwijnen is. Daarom
pleitte hij in de jaren negentig voor een bezielend verband. Daarnaast is
hij altijd kritisch geweest over de multiculturele samenleving en de
immigratie en integratie van allochtonen. Bolkestein vindt dat de overheid
een taak heeft in het vergroten van het bewustzijn in de eigen cultuur. In
recentere artikelen en boeken besteedt hij meer aandacht aan en legt
meer nadruk op het belang van normen en waarden, deugden en
verantwoordelijkheidsbesef
voor
een
ethische
grondslag
in
de
maatschappij.
De rode draad van Bolkestein is een continue lijn maar vertoont naar
mijn beschouwing (filosofische) inconsistenties en inherente spanningen.
Zijn
economisch
liberalisme
en
cultureel
conservatisme
staan
in
gespannen verhouding met elkaar. Wie zijn politieke filosofie ontleedt treft
Bolkestein in een spagaat.
Het
economisch
liberalisme
van
Bolkestein
leidt
tot
een
liberalisering,
deugden
en
opvattingen
aan
die
een
die
steeds
meer
invloed
krijgt
op
verschillende
snelle, efficinte en
beslissingen
gemaakt
worden
vanuit
een
economische
aan
de
gelijkheidsprincipe
Islamitische
cultuur.
van
liberalisme
het
Daarmee
met
treedt
hij
voeten.
het
Het
op
het
christendom
voor
een
ethische
grondslag
in
de
dimensie,
de
economie.
De
invloed
van
de
8.0 Referenties
Argy, F. (2009). Choosing between Classical Liberalism and Social
Liberalism. Policy, 25(2), p. 14 20.
de Beaufort, F., van Schie, P. & Voerman, G. (2008). De bijdrage van de
VVD aan de
F.
(1992).
Woorden
hebben
hun
betekenis.
Prometheus,
Uitgeverij
Amsterdam.
Bolkestein, F. (1995).
Het
Heft
in
Handen.
Uitgeverij
Prometheus,
Amsterdam.
Bolkestein, F. (2006). De Twee Lampen van de Staatsman: beschouwingen
over politiek.
Verkregen van
http://www.fritsbolkestein.com/docs/2007_11_17_Een_samenleving_zonder
_waard
http://www.fritsbolkestein.com/docs/Een_positief-
http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/A1B765EE-5130-481A-
A826-
Neoliberalism:
Critical
Reader.
Pluto
Press,
Londen, p. 50 59.
Kelly, P. (2005). Liberalism. Polity Press, Cambridge, p. 1 16.
Lucardie, P. (2008). De positive van de VVD in het Nederlandse
partijstelsel: Invloedrijk maar
excentrisch?
In
van
Schie,
P.
&
Amsterdam,
p.
13 26.
Maas, A., Marlet, G. & Zwart, R. (1997). Het Brein van Bolkestein.
Uitgeverij
SUN,
Nijmegen.
R.
(2005).
Neoliberalism
and
Politics,
and
the
Politics
of
69.
Publishing,
Oxford.
p.
360
382.
B.,
International
Dobbin,
F.
Diffusion of
&
Garrett,
G.
(2006).
Introduction:
The
60(fall), p. 783.
Steger, M. & Roy, R. (2010). Neoliberalism: A Very Short Introduction.
University Press, Oxford.
Stellinga, B. (2012). Dertig jaar privatisering, verzelfstandiging en
marktwerking. University
G.
Amsterdam, p. 93 136.
(red.),
Zestig
jaar
VVD.
Uitgeverij
Boom,
Figuren:
Figuur 1: Overgenomen uit, Simmons, B., Dobbin, F. & Garrett, G. (2006).
Introduction: The
International
International
Organization,
Diffusion
60(fall),
of
Liberalism.
p.
783.
Figuur 2: Overgenomen uit, Pellikaan, H., van der Meer, T. & de Lange, S.
(2003). The Road
samenleving in Nederland.
25; aangevuld door Voerman e.a. (2008) met gegevens van de Kiesraad.