Vous êtes sur la page 1sur 98

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

Cement en Beton 8

ISBN 978-94-6104-012-1

n
e
d
l
e
e
b
r
o
Rekenvo
Eurocode 2

Cement en Beton 8

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

Colofon
Rekenvoorbeelden Eurocode 2 is een onderdeel
van de Cement en Beton-reeks en is een uitgave
van neas, uitgeverij van vakinformatie bv in
samenwerking met het Cement&BetonCentrum.

neas, uitgeverij van vakinformatie bv


Postbus 101
5280 AC Boxtel
0411 65 00 85
info@aeneas.nl
www.aeneas.nl

Cement&BetonCentrum
Postbus 3532
5203 DM s-Hertogenbosch
073 640 12 31
info@cementenbeton.nl
www.cementenbeton.nl
Omslagontwerp en vormgeving: Twin Media bv

Eerste druk 2010


Cement&BetonCentrum
ISBN: 978-94-6104-012-1

Voorwoord
Met het verschijnen van de Eurocodes wordt de praktijk geconfronteerd met een uitgebreide set nieuwe documenten. Om de
overgang naar de nieuwe voorschriften sneller en eenvoudiger
te laten verlopen, wordt veel aandacht besteed aan kennisoverdracht. Daarom is door het Europese Betonplatform, waaraan
wordt deelgenomen door de Europese brancheverenigingen
CEMBUREAU (cement), BIBM (prefab beton) en ERMCO
(betonmortel), de aanzet gegeven tot het opstellen van documenten die de praktijk van dienst kunnen zijn.
In het document Eurocode 2 Worked Examples wordt aan
de hand van een aantal rekenvoorbeelden de toepassing van
diverse onderdelen van Eurocode 2 Beton (NEN-EN 1992-11) gellustreerd. In opdracht van het Cement&BetonCentrum
dat voor Nederland het publicatierecht heeft is het document vertaald, bewerkt, afgestemd op de Nederlandse situatie
en, waar nodig, uitgebreid en/of herzien door dr.ir.drs. Ren
Braam. Dit alles in afstemming met de Voorschriftencommissie
20. Het resultaat van deze werkzaamheden is eerder in artikelvorm in Cement gepubliceerd, in de periode december 2008 tot
juni 2010. Aanvullend op het oorsponkelijke document zijn in
Cement twee extra artikelen verschenen, die geheel zijn opgesteld door dr.ir.drs. Ren Braam en ook weer zijn afgestemd
met Voorschriftencommissie 20. Al deze artikelen zijn nu
gebundeld in deze uitgave, Rekenvoorbeelden Eurocode 2.
Deze bundel is als CB8 opgenomen in de Cement en Betonreeks.

De uitgever, september 2010

Aanwijzingen bij het gebruik


In alle rekenvoorbeelden wordt n enkele constante waarde
aangehouden voor het eigen gewicht en de blijvende belastingen (resp. Gk1 en Gk2), omdat de variatie in deze waarden wordt
verondersteld gering te zijn. Dit betekent dat geen onderscheid
wordt gemaakt tussen Gsup en Ginf.
De volgende afkortingen komen regelmatig terug:
EC0 = NEN-EN 1990
EC2 = NEN-EN 1992-1-1
NB = Nationale Bijlage

Inhoud
HOOFDSTUK 1

Grondslagen voor het ontwerp

HOOFDSTUK 2

Betondekking op de wapening

10

HOOFDSTUK 3

Stabiliteit

14

HOOFDSTUK 4

Buiging met normaalkracht

24

HOOFDSTUK 5

Dwarskracht

32

HOOFDSTUK 6

Wringing

38

HOOFDSTUK 7

Staafwerkmodellen (1)

44

HOOFDSTUK 8

Staafwerkmodellen (2)

52

HOOFDSTUK 9

Staafwerkmodellen (3)

58

HOOFDSTUK 10

Staafwerkmodellen (4)

66

HOOFDSTUK 11

Minimumwapening

74

HOOFDSTUK 12

Scheurwijdte (1)

78

HOOFDSTUK 13

Scheurwijdte (2)

84

HOOFDSTUK 14

Doorbuiging

90

HOOFDSTUK 1

Grondslagen
voor het ontwerp
In het eerste hoofdstuk worden de grondslagen voor het
ontwerp behandeld. Aan de hand van enkele voorbeelden
wordt toegelicht welke belastingen en welke belastingcombinaties in rekening moeten worden gebracht. In totaal drie voorBelastingscombinaties aan te houden in de bruikbaar-

beelden: een doorgaande ligger, een luifel en een raamwerk.

heidsgrenstoestanden (BGT) en uiterste grenstoestanden (UGT) worden gedefinieerd in EC0. De omschrijvingen zijn algemeen van aard, waardoor het aantal

Doorgaande ligger

mogelijke belastingscombinaties zeer groot is. Voor

Het eerste voorbeeld behandelt ULS belastingscombinaties


voor een over drie velden doorgaande ligger (EC2, par. 2.4).
Deze ligger met vier steunpunten wordt onderworpen aan de
volgende belastingen:
eigen gewicht
Gk1
blijvende belasting
Gk2
veranderlijke belasting
Qk1

gebouwen wordt dat aantal beperkt door EC1 deel 1-1:


door belastingsschikkingen te omschrijven voor
vloeren, liggers en daken (art. 6.2.1) en kolommen en
wanden (art. 6.2.2) hoeven niet alle mogelijke combinaties te worden getoetst. Voor eerstgenoemde categorie wordt het aantal combinaties weer verder
beperkt door EC2, art. 5.1.3.

H1 Grondslagen voor het ontwerp

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

1.1 Belastingscombinatie voor de verificatie van


bevestigingsmiddelen bij de eindopleggingen
1.2 Belastingsschikkingen voor de verificatie van
het veldmoment in veld BC;
a volgens EC0 Groep B vgl. (6.10a)
b volgens EC0 Groep B vgl. (6.10b)

1,5 0 Qk1

1.2

B
1,35 (G k1 + G k2)

1,35 (G k1 + G k2)

De factoren van Groep A moeten worden gebruikt bij het


toetsen van de bevestigingsmiddelen die moeten voorkomen
dat de eindopleggingen van de eindvelden loskomen (fig. 1.1).
De partile belastingsfactor voor de blijvende belastingen mag
variren per overspanning.

A
1,5 Qk1
B
0,9 (G k1 + G k2)

1,2 (G k1 + G k2)

1,2 (G k1 + G k2)

STR - buigend moment controle middenveld


(EC0: Groep B; vgl. (6.10a-b))

0,9 (G k1 + G k2)

Opmerking
In tabel 2 van NEN 6702, de tabel met belastingsfactoren in de
uiterste grenstoestand, is voor gunstig werkende permanente
(blijvende) belastingen ook de belastingsfactor 0,9 opgenomen.
In NEN 6702 art. 5.4 is vermeld dat dit onderscheid tussen het
gunstig en het ongunstig werkende deel van de permanente
belasting alleen moet worden gemaakt als:
het effect van de veranderlijke belastingen tegengesteld is aan
het effect van de permanente belasting;
het effect van op delen van de constructie aangrijpende
permanente belastingen tegengesteld gericht is in evenwichtsituaties en in gevallen van constructies met uitkragende
constructiedelen.
In de toelichting op het betreffende artikel wordt vermeld dat
het effect niet hoeft te worden meegenomen bij over meer
steunpunten doorgaande liggers en vloervelden zonder uitkragingen.
In figuur 1.1 is het toepassen van de factor G = 0,9 niet beperkt
tot de situaties zoals beschreven in NEN 6702.

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

1,1 (G k1 + G k2)

1,35 (G k1 + G k2)

1,5 Qk1

1,2 (G k1 + G k2)

EQU - statisch evenwicht (EC0: Groep A; vgl. (6.10))

1.1

H1 Grondslagen voor het ontwerp

In tegenstelling tot de situatie bij de verificatie van statisch


evenwicht, is de partile belastingsfactor voor de blijvende
belastingen bij, bijvoorbeeld, het berekenen van het buigend
moment in het middenveld, identiek voor alle overspanningen
(EC2; art. 5.1.3 & NB): G = 1,35 respectievelijk 1,2 voor EC0
vgl. (6.10a), respectievelijk EC0 vgl. (6.10b).
De Nationale Bijlage bij EC2 beperkt voor gebouwen het aantal
belastingscombinaties: alle velden hebben dezelfde blijvende
belasting (G Gk); de veranderlijke belasting (Q Qk) is als
schaakbordbelasting aanwezig of is alleen aanwezig op twee
opvolgende overspanningen (met alle andere overspanningen
niet belast door de veranderlijke belasting, fig. 1.2).

Luifel
Het tweede voorbeeld behandelt ULS belastingscombinaties
voor een luifel (EC2, par. 2.4). Deze wordt onderworpen aan de
volgende belastingen:
eigen gewicht
blijvende belasting
sneeuwbelasting

Gk1
Gk2
Qk1

1,5 0 Qk1
1.3 Belastingscombinatie voor de verificatie
van statisch evenwicht
1.4 Belastingsschikkingen voor de verificatie
van de normaalkracht-momentcombinaties in de kolom;
a en b volgens EC0 Groep B vgl. (6.10a)
c en d volgens EC0 Groep B vgl. (6.10b)

1,35 (G k1 + G k2)

1,5 0 Qk1

1,35 (G k1 + G k2)

0,9 (G k1 + G k2)

1,2 (G k1 + G k2)

0,9 (G k1 + G k2)

1.3

EQU - statisch evenwicht (EC0: Groep A; vgl. (6.10))


De belastingsfactoren zoals te hanteren bij de verificatie van het
kantelen volgens Groep A worden getoond in figuur 1.3.

STR - verificatie van de weerstand van de kolom


(EC0: Groep B; vgl. (6.10a-b))
De belastingsschikkingen met de grootste normaalkracht en
het grootste buigend moment in combinatie met de kleinste
normaalkracht moeten worden onderzocht.
Figuur 1.4a-b toont de belastingsschikkingen bij de belastingscombinatie EC0 Groep B vgl. (6.10a): Als de veranderlijke
belasting op de gehele luifel aanwezig is, wordt de grootste
normaalkracht gevonden (fig. 1.4a); met een veranderlijke
belasting aanwezig over een helft van de luifel en de blijvende
belasting met een partile belastingsfactor 0,9, wordt een
combinatie met een groot buigend moment en een kleine
normaalkracht gevonden (fig. 1.4b). In deze combinatie is G =
0,9 of 1,35 en Q = 1,5. De veranderlijke belasting moet wel als
combinatiewaarde (door middel van 0) worden meegenomen;
de blijvende belasting is overheersend.

1,5 Qk1

1,5 Qk1

1,5 Qk1

1,1 (G k1 + G k2)

0,9 ( G k1 + G k2)

1,2 (G k1 + G k2)

0,9 (G k1 + G k2)

0,9 (G k1 + G k2)

1.4

Figuur 1.4c-d geeft de belastingsschikkingen bij de belastingscombinatie EC0 Groep B vgl. (6.10b); een groot normaalkracht
(fig. 1.4c); een groot buigend moment bij een kleine normaal
kracht (fig. 1.4d). In deze combinatie is G = 0,9 of 1,2 en Q =
1,5. Nu is de veranderlijke belasting de overheersende belasting.

Kantoorgebouw met een raamwerk


Het derde voorbeeld behandelt ULS belastingscombinaties
voor een kantoorgebouw met een raamwerk (EC2, par. 2.4). De
blijvende belasting is Gk. De veranderlijke belastingen zijn
vermeld in tabel 1.1.

Tabel 1.1 Veranderlijke belastingen op raamwerk


veranderlijke belastingen
voorgeschreven

sneeuw op dak

wind

karakteristieke waarde Qk

Qk

Qk,n

Fk,w

combinatiewaarde 0 Qk

0,5 Qk

Opmerking: De 0-waarden zijn ontleend aan de NB bij EC0: 0 = 0 voor 'sneeuwbelasting' en 'wind
belasting' en 0 = 0,5 voor de 'voorgeschreven belasting op gebouwen, categorie B: kantoorruimtes'

H1 Grondslagen voor het ontwerp

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

1.5 Belastingsschikkingen voor de verificatie van de


bovenbouw;
a-d volgens EC0 Groep B vgl. (6.10b)
e volgens EC0 Groep B vgl. (6.10a)
a windbelasting overheersend; een verticaal
gerichte belasting werkt gunstig
b windbelasting overheersend; een verticaal
gerichte belasting werkt ongunstig
c sneeuwbelasting overheersend; een verticaal
gerichte belasting werkt ongunstig
d voorgeschreven veranderlijke belasting overheersend; een verticaal gerichte belasting werkt
ongunstig
e blijvende belasting overheersend; een verticaal
gerichte belasting werkt ongunstig

1,5 F k,w

1,5 F k,w

0,9 G k

1,5 F k,w

0,9 G k

1,5 0w F k,w = 0

1,5 0w F k,w = 0

1,5 Qk
1,2 G k

1,5 0w F k,w = 0

Overheersende belasting: wind (EC0: Groep B; vgl. (6.10b))


bij gunstig werkende verticale belastingen (fig. 1.5a):
0,9 . Gk + 1,5 . Fk,w
bij ongunstig werkende verticale belastingen (fig. 1.5b):
1,2 . Gk + 1,5 . Fk,w + 1,5 . 0,5 Qk
Overheersende belasting: sneeuw (EC0: Groep B; vgl. (6.10b))

1,5 0Q Qk
1,2 G k

1,5 0Q Qk = 0
1,5 0n Qk,n = 0
1,35 G k
1,5 0Q Qk
1,35 G k

1.5

STR - verificatie van de bovenbouw


(EC0: Groep B; vgl. (6.10a-b))

1,5 0Q Qk = 0
1,5 Qk,n
1,2 G k

1,5 Qk
1,5 0n Qk,n= 0
1,2 G k

Uit tabel 1.1 volgt:


veranderlijke belasting eersteverdiepingsvloer:
0Q . Qk = 0,5 Qk
veranderlijke belasting dak:
0Q . Qk = 0
sneeuwbelasting op dak:
0n . Qk,n = 0
windbelasting:
0w . Fk,w = 0

1,5 0w F k,w = 0
1,5 0w F k,w = 0

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

1,5 0Q Qk
1,2 G k

1,5 F k,w

1,5 0w F k,w = 0

1,5 0Q Qk = 0
1,5 0n Qk,n = 0
1,2 G k

bij ongunstig werkende verticale belastingen (fig. 1.5c):


1,2 . Gk + 1,5 . Qk,n + 1,5 . 0,5 . Qk
Overheersende belasting: voorgeschreven veranderlijke belasting (EC0: Groep B; vgl. (6.10b))
bij ongunstig werkende verticale belastingen (fig. 1.5d):
1,2 . Gk + 1,5 . Qk
Overheersende belasting: blijvende belasting (EC0: Groep B;
vgl. (6.10a))
bij ongunstig werkende verticale belastingen (fig. 1.5e):
1,35 . Gk + 1,5 . 0,5 . Qk
Bij voorgaande belastingsschikkingen is in rekening gebracht
dat op een dak opgelegde belastingen en sneeuw- of windbelastingen niet gelijktijdig behoren te zijn opgelegd (EC1 deel 1-1;
art. 3.3.2 (1)). Daarom is in figuren 5b t/m 5d steeds slechts een
van de drie mogelijke dakbelastingen (opgelegde belasting Qk,
sneeuwbelasting Qk,n, windbelasting Fk,w) aanwezig.

H1Grondslagen voor het ontwerp

HOOFDSTUK 2

Betondekking
op de wapening
In dit hoofdstuk wordt de duurzaamheid behandeld. Aan de hand
van enkele voorbeelden wordt toegelicht welke dekking op betonconstructies moet worden toegepast. In totaal drie voorbeelden:
twee betonliggers en een voorgespannen TT-ligger.

Rekenvoorbeeld 1 (EC2, par. 4.4)


Toets de betondekking voor een gewapende betonligger onderworpen aan milieuklasse XC1.

Uitgangspunten:
de betonsterkteklasse is C25/30;
de langswapening bestaat uit 5 staven 20, de beugeldiameter is 8, beugelafstand 100 mm (fig. 2.1);
de grootste korrelafmeting is dg = 20 mm;
de ontwerplevensduur van de constructie is 50 jaar;
er is geen gewaarborgde specifieke kwaliteitsbeheersing van
de betonproductie.
De grootte van de minimale betondekking wordt bepaald door
eisen volgend uit de aanhechting van het betonstaal en door
eisen ten aanzien van de duurzaamheid. Voor het bepalen van
de eisen ten aanzien van de duurzaamheid is de constructieklasse van belang. Dit is een variabele die kan worden verminderd of vermeerderd door randvoorwaarden zoals beton sterkteklasse, ontwerplevensduur en kwaliteitsbeheersing. De beginwaarde van de constructieklasse is volgens de NB gelijk aan S4.

Controle beugels
Eerst wordt de betondekking op de beugels gecontroleerd.
Op basis van aanhechting volgt:
cmin,b = diameter van de staaf = 8 mm (EC2; tabel 4.2)
Indien de toegepaste korrelafmeting groter is dan 35 mm moet
de waarde van cmin,b met 5 mm worden vergroot.

25

33

20

25

2.1

10

H2 Betondekking op de wapening

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

2.1 Gedeelte van de dwarsdoorsnede van de


ligger uit voorbeeld 1 en 2

Duurzaamheid betonstaal:
Bij milieuklasse XC1 mag de constructieklasse met 1 worden
verminderd als de betonsterkteklasse C28/35 is (EC2; tabel
4.3N & NB). Omdat sprake is van sterkteklasse C25/30, is deze
vermindering niet van toepassing.
Omdat sprake is van een ligger, dus niet van een element met
plaatgeometrie, mag de constructieklasse niet met 1 worden
verminderd (EC2; tabel 4.3N & NB).
Vanwege de niet gewaarborgde specifieke kwaliteitsbeheersing
van de betonproductie mag de constructieklasse niet met 1
worden verminderd (EC2; tabel 4.3N & NB).
Bij een ontwerplevensduur van 50 jaar hoeft de constructieklasse ook niet te worden verhoogd.
Met constructieklasse S4 en milieuklasse XC1 (EC2; tabel 4.4N):
cmin,dur = 15 mm
Tevens is (EC2; art. 4.4.1.2(2) & NB):
cdur, = 0 mm ; aanvullende veiligheidsmarge (EC2; art.
4.4.1.2.(6) & NB);
cdur,st = 0 mm ; geen roestvast staal wordt toegepast, noch
worden andere specifieke maatregelen getroffen (EC2;
art. 4.4.1.2.(7) & NB);
cdur,add = 0 mm; geen aanvullende bescherming van het beton
wordt toegepast (EC2; art. 4.4.1.2.(8) & NB).
Nu is (EC2; vgl. (4.2)):
cmin = m
 ax (cmin,b ; cmin,dur + cdur, cdur,st cdur,add ; 10 mm)

= max (8 ; 15 + 0 0 0 ; 10 mm) = 15 mm
De nominale dekking is gelijk aan de hiervoor bepaalde minimale dekking vermeerderd met een uitvoeringstolerantie.

Tevens is (EC2; art. 4.4.1.2(2) & NB):


cdur, = 0 mm (EC2; art. 4.4.1.2.(6) & NB)
cdur,st = 0 mm (EC2; art. 4.4.1.2.(7) & NB)
cdur,add = 0 mm (EC2; art. 4.4.1.2.(8) & NB)
Nu is (EC2; vgl. (4.2)):
cmin = max (cmin,b ; cmin,dur + cdur, cdur,st cdur,add ; 10 mm)

= max (20 ; 15 + 0 0 0 ; 10 mm) = 20 mm
Uitvoeringstolerantie (EC2; art. 4.4.1.3(1) & NB):
cdev = 5 mm
De nominale betondekking is (EC2; art. 4.4.1.2(1) vgl. (4.1)):
cnom = cmin + cdev = 20 + 5 = 25 mm
De betondekking op de langswapening is 25 + 8 = 33 mm
cnom, dus voldoet.

Rekenvoorbeeld 2 (EC2, par. 4.4)


Toets de betondekking voor een gewapende betonligger die
onderdeel is van een woongebouw nabij de kust en daardoor
onderworpen is aan milieuklasse XS1.
Uitgangspunten:
de betonsterkteklasse is C28/35;
de langswapening bestaat uit 5 staven 20, de beugeldiameter is 8, beugelafstand 100 mm (fig. 2.1);
de grootste korrelafmeting is dg = 20 mm;
de ontwerplevensduur van de constructie is 50 jaar;
er is geen gewaarborgde specifieke kwaliteitsbeheersing van
de betonproductie.

Uitvoeringstolerantie (EC2; art. 4.4.1.3(1) & NB):


cdev = 5 mm

Controle beugels

De nominale betondekking is (EC2; art. 4.4.1.2(1) vgl. (4.1)):


cnom = cmin + cdev = 15 + 5 = 20 mm

Aanhechting:
cmin,b = 8 mm (EC2; tabel 4.2)

De betondekking op de beugels is 25 mm, > cnom, dus voldoet.

Duurzaamheid betonstaal:
De basis constructieklasse is S4.
Bij milieuklasse XS1 mag de constructieklasse met 1 worden
verminderd mits de betonsterkteklasse C40/50 is (EC2; tabel
4.3N & NB). Omdat sprake is van sterkteklasse C25/30, is deze
vermindering niet van toepassing.
Omdat sprake is van een ligger, dus niet van een element
met plaatgeometrie, mag de constructieklasse niet met 1
worden verminderd (EC2; tabel 4.3N & NB).

Eerst wordt de betondekking op de beugels gecontroleerd.

Controle langswapening
Nu wordt de betondekking op de langswapening gecontroleerd.
Aanhechting:
cmin,b = 20 mm (EC2; tabel 4.2)
Met constructieklasse S4 en milieuklasse XC1 volgt (EC2; tabel
4.4N): cmin,dur = 15 mm

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

H2 Betondekking op de wapening

11

2.2 Gedeelte van de dwarsdoorsnede van de


ligger uit voorbeeld 2
2.3 Gedeelte van de dwarsdoorsnede van
een lijf van de TT-ligger uit voorbeeld 3

Vanwege de niet gewaarborgde specifieke kwaliteitsbeheersing


van de betonproductie mag de constructieklasse niet met 1
worden verminderd (EC2; tabel 4.3N & NB).

Er wordt voor gekozen de betondekking op de beugels te


verhogen tot 45 mm (fig. 2.2). Daarmee wordt voldaan aan de
eisen.

Met constructieklasse S4 en milieuklasse XS1 (EC2; tabel 4.4N):


cmin,dur = 35 mm

Controle:
dekking op de beugels is 45 mm cnom = 40 mm
dekking op de langswapening is 45 + 8 = 53 mm
cnom = 40 mm

Tevens is (EC2; art. 4.4.1.2(2) & NB):


cdur, = 0 mm (EC2; art. 4.4.1.2.(6) & NB)
cdur,st = 0 mm (EC2; art. 4.4.1.2.(7) & NB)
cdur,add = 0 mm (EC2; art. 4.4.1.2.(8) & NB)
Nu is (EC2; vgl. (4.2)):
cmin = max (cmin,b ; cmin,dur + cdur, cdur,st cdur,add ; 10 mm)

= max (8 ; 35 + 0 0 0 ; 10 mm) = 35 mm

45

20

53

Uitvoeringstolerantie (EC2; art. 4.4.1.3(1) & NB):


cdev = 5 mm

De betondekking op de beugels is 25 mm < cnom, dus voldoet niet.

Controle langswapening
Controleer nu de betondekking op de langswapening.
Aanhechting:
cmin,b = 20 mm (EC2; tabel 4.2)

Rekenvoorbeeld 3 (EC2, par. 4.4)


Toets de betondekking voor een geprefabriceerde voorgespannen beton TT-ligger die onderdeel is van een industrieel
gebouw nabij de kust en onderworpen is aan milieuklasse XS1.
Uitgangspunten:
de betonsterkteklasse is C45/55.
de langswapening in de twee lijven van het element bestaat
uit langswapening 12 mm, beugels (beugeldiameter 8 mm;
beugelafstand 100 mm) en voorspanstrengen 0,5 (fig. 2.3);
de grootste korrelafmeting is dg = 16 mm;
de ontwerplevensduur van de constructie is 50 jaar;
de fabricage is onderworpen aan een kwaliteitsbeheersingssysteem, waarin het monitoren ook het opmeten van de
betondekking inhoudt.

Met constructieklasse S4 en milieuklasse XS1 volgt


(EC2; tabel 4.4N):
cmin,dur = 35 mm
Tevens is (EC2; art. 4.4.1.2(2) & NB):
cdur, = 0 mm (EC2; art. 4.4.1.2.(6) & NB)
cdur,st = 0 mm (EC2; art. 4.4.1.2.(7) & NB)
cdur,add = 0 mm (EC2; art. 4.4.1.2.(8) & NB)
Nu is (EC2; vgl. (4.2)):
cmin = max (cmin,b ; cmin,dur + cdur, cdur,st cdur,add ; 10 mm)

= max (20 ; 35 + 0 0 0 ; 10 mm) = 35 mm

200
30

50

Uitvoeringstolerantie (EC2; art. 4.4.1.3(1) & NB):


cdev = 5 mm

50

2.3

12

H2 Betondekking op de wapening

30

De betondekking op de langswapening is 25 + 8 = 33 mm
< cnom, dus voldoet ook niet.

strengen 0,5

50

De nominale betondekking is (EC2; art. 4.4.1.2(1) vgl. (4.1)):


cnom = cmin + cdev = 35 + 5 = 40 mm

12

2.2

45

De nominale betondekking is (EC2; art. 4.4.1.2(1) vgl. (4.1)):


cnom = cmin + cdev = 35 + 5 = 40 mm

12

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

Controle beugels
Eerst wordt de betondekking op de beugels gecontroleerd.
Aanhechting:
cmin,b = 8 mm (EC2; tabel 4.2)
Duurzaamheid betonstaal:
De basis constructieklasse is S4.
Bij milieuklasse XS1 mag de constructieklasse met 1 worden
verminderd mits de betonsterkteklasse C40/50 is (EC2; tabel
4.3N & NB). Omdat sprake is van sterkteklasse C45/55, is deze
vermindering van toepassing.
Omdat sprake is van een ligger, dus niet van een element met
plaatgeometrie, mag de constructieklasse niet met 1 worden
verminderd (EC2; tabel 4.3N & NB).
Omdat sprake is van gewaarborgde specifieke kwaliteitsbeheersing van de betonproductie mag de constructieklasse met 1
worden verminderd (EC2; tabel 4.3N & NB).
Met constructieklasse S (4 - 1 - 1) = S2 en milieuklasse XS1
volgt (EC2; tabel 4.4N):
cmin,dur = 25 mm

Nu is (EC2; vgl. (4.2)):


cmin = max (cmin,b ; cmin,dur + cdur, cdur,st cdur,add ; 10 mm)

= max (12 ; 25 + 0 0 0 ; 10 mm) = 25 mm
Uitvoeringstolerantie (EC2; art. 4.4.1.3(1) & NB):
cdev = 5 mm
De nominale betondekking is (EC2; art. 4.4.1.2(1) vgl. (4.1)):
cnom = cmin + cdev = 25 + 5 = 30 mm
De betondekking op de langswapening is 30 + 8 = 38 mm
cnom, dus voldoet ook.

Controleer ook de betondekking op de voorspanwapening.

Nu is (EC2; vgl. (4.2)):


cmin = max (cmin,b ; cmin,dur + cdur, cdur,st cdur,add ; 10 mm)

= max (8 ; 25 + 0 0 0 ; 10 mm) = 25 mm
Uitvoeringstolerantie (EC2; art. 4.4.1.3(1) & NB):
cdev = 5 mm
Opmerking:
Als kan worden gegarandeerd dat het opmeten van de betondekking gebeurt met een zeer nauwkeurig meetinstrument en
indien elementen die niet voldoen worden verwijderd, mag de
ontwerpafwijking cdev worden verminderd met een waarde
tussen 0 en 5 mm.
De nominale betondekking is (EC2; art. 4.4.1.2(1) vgl. (4.1)):
cnom = cmin + cdev = 25 + 5 = 30 mm
De betondekking op de beugels is 30 mm cnom, dus voldoet.

Controle langswapening
Controleer nu de betondekking op de langswapening.

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

Tevens is (EC2; art. 4.4.1.2(2) & NB):


cdur, = 0 mm (EC2; art. 4.4.1.2.(6) & NB)
cdur,st = 0 mm (EC2; art. 4.4.1.2.(7) & NB)
cdur,add = 0 mm (EC2; art. 4.4.1.2.(8) & NB)

Controle voorspanwapening

Tevens is (EC2; art. 4.4.1.2(2) & NB):


cdur, = 0 mm (EC2; art. 4.4.1.2.(6) & NB)
cdur,st = 0 mm (EC2; art. 4.4.1.2.(7) & NB)
cdur,add = 0 mm (EC2; art. 4.4.1.2.(8) & NB)

Aanhechting:
cmin,b = 12 mm (EC2; tabel 4.2)

Met constructieklasse S2 en milieuklasse XS1 volgt


(EC2; tabel 4.4N):
cmin,dur = 25 mm

Aanhechting:
cmin,b = 1,512,5 = 18,8 mm (EC2; tabel 4.2 & NB voor voorgerekt staal)
Met constructieklasse S2 en milieuklasse XS1 volgt (EC2; tabel
4.5N & NB):
cmin,dur = 30 mm
Tevens is (EC2; art. 4.4.1.2(2) & NB):
cdur, = 0 mm (EC2; art. 4.4.1.2.(6) & NB)
cdur,st = 0 mm (EC2; art. 4.4.1.2.(7) & NB)
cdur,add = 0 mm (EC2; art. 4.4.1.2.(8) & NB)
Nu is (EC2; vgl. (4.2)):
cmin = max (cmin,b ; cmin,dur + cdur, cdur,st cdur,add ; 10 mm)

= max (18,8 ; 30 + 0 0 0 ; 10 mm) = 30 mm
Uitvoeringstolerantie (EC2; art. 4.4.1.3(1) & NB):
cdev = 5 mm
De nominale betondekking is (EC2; art. 4.4.1.2(1) vgl. (4.1)):
cnom = cmin + cdev = 30 + 5 = 35 mm
De betondekking op de onderste voorspanwapening is
50 mm 0,5/2 = 50 12,5/2 = 43,7 mm cnom, dus voldoet.

H2 Betondekking op de wapening

13

HOOFDSTUK 3

Stabiliteit
Art. 5.8 van Eurocode 2 bespreekt hoe tweede-orde-effecten bij
aanwezigheid van axiale belastingen in rekening moeten
worden gebracht. In dit hoofdstuk komen achtereenvolgens de
kniklengte van afzonderlijke elementen en rekenmethoden
voor het vaststellen van het tweede-ordemoment aan bod.

Slankheid en effectieve lengte van afzonderlijke


elementen (EC2 art. 5.8.3.2)
De slankheid van een element wordt gedefinieerd in EC2 vgl.
(5.14):

de stijfheid van de eventueel aanwezige rotatieveren aan de


uiteinden van het element?
Figuur 3.1 geeft enkele effectieve lengten voor standaardsituaties. Uitdrukkingen worden gegeven om de effectieve lengte in
algemene situaties te berekenen: EC2 vgl. (5.15) voor
geschoorde elementen; EC2 vgl. (5.16) voor ongeschoorde
elementen. In figuur 3.2 is een raamwerk gegeven waarmee de
EC2-uitdrukkingen worden toegelicht.
De uitdrukkingen die worden gehanteerd, zijn afkomstig uit de
staalbouw en zijn in de jaren 50 van de vorige eeuw afgeleid.
Een belangrijk aspect hierbij is de aangenomen uitbuigingsvorm van de stijlen en regels in het raamwerk:

Geschoord element

l0
= __

i
waarin l0 is de effectieve lengte en i is de traagheidsstraal van de
doorsnede:
__

I
i = __
A
Voor een rechthoekige doorsnede:
______

12bh= h
i =
1
___

EI
k = ___

Cl

______ ___
___

bh

Bij een geschoord element wordt de uitbuigingsvorm zoals


getoond in figuur 3.3 aangehouden (subscript s = stijl;
subscript r = regel). De invloed van de in een knoop aansluitende constructiedelen die bijdragen aan de rotatiestijfheid van
dat knooppunt, wordt gerepresenteerd door een rotatieveer. In
EC2 is voor het weergeven van de karakteristiek van de veer
gekozen voor een relatieve flexibiliteit: de buigstijfheid van de
kolom ten opzichte van de buigstijfheid van de regel(s):

12

Bij het berekenen van de effectieve lengte (kniklengte) zijn de


randvoorwaarden van het gedrukte element van invloed:
betreft het een geschoord of een ongeschoord element en wat is

waarin:
EI is de buigstijfheid van de kolom;
l is de lengte van de kolom;
C is de rotatiestijfheid van een aansluiting van de kolom.
Een benaderende uitdrukking voor de kniklengte (EC2 vgl.
(5.15)):

14

H3 Stabiliteit

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

Uitbuigingsvorm bij een


geschoord raamwerk
3.4 Het moment veroorzaakt aan de
voet van een kolom door een
eenheids-hoekverdraaiing ter
plaatse van de aansluiting op
een regel in een geschoord
raamwerk. Vanaf boven drie
schematiseringen voor de regel:
twee stijve hoeken; een stijve
hoek en een scharnierend uiteinde en een stijve hoek en een
oneindig stijf ingeklemd uiteinde

3.1 Knikvormen en kniklengte l0 van


afzonderlijke elementen, zowel
geschoord (a, c, d, f ) als ongeschoord (EC2 fig. 5.7)
3.2 De nader te beschouwen kolom
(2) in een geschoord of ongeschoord raamwerk. Geheel
rechts de schematisatie van de
kolom waarbij de invloed van
de buigstijfheid van de regels is
meegenomen door rotatieveren
3.3 Geschoord element (s) met
rotatieveren aan de uiteinden.

1
a) l0 = l

b) l0 = 2l

c) l0 = 0,7l

d) l0 = l / 2

e) l0 = l

f ) l / 2 < l0 < l

g) l0 > l

3.1

) (

________________________

k1
k2
l0 = 0,5l 1+________

1 + ________

0,45+k1
0,45 + k2

waarin (fig. 3.2):


l is de vrije lengte van het element tussen eindaansluitingen
k1 is de relatieve flexibiliteit aan uiteinde 1. In achtergronddocumenten wordt hiervoor vaak aangehouden:

( )

( )

EI
EI
__

+ __

l1 kolom 1
l2 kolom 2
_________________
k1=
als de bovengelegen kolom 1

EIal EIar
___
___

bijdraagt aan de rotatie bij knik
2 + 2
ll
lr
k2 is de relatieve flexibiliteit aan uiteinde 2:

( )

( )

EI
EI
__


+ __

l2 kolom 2
l3 kolom 3
als de ondergelegen kolom 3
k2= _________________

EIbl EIbr
___
___

bijdraagt aan de rotatie bij knik
2 + 2
ll
lr
De achtergrond van de factor 2 in de noemer voor de uitdrukkingen van de relatieve flexibiliteit is toegelicht in figuur 3.4.

2 (EI)regel
________

l
regel
Deze bijdrage volgt uit de verhouding tussen het moment op de
knoop en de rotatie van de knoop:
2(EI)regel
M
M
C = __
= ________________

= _______

M lregel

M lregel

l

regel
_______
+ _______

3(EI)regel 6(EI)regel
In deze situatie wordt de geringste rotatiestijfheid van de knoop
gevonden, omdat de beide momenten aan het uiteinde van de
regel een elkaar versterkende invloed op de rotatie van de
knoop kolom-regel hebben.
Als n van de twee verbindingen van de regel met de twee
kolommen scharnierend is, ontstaat de situatie van de statisch
bepaalde ligger aan n uiteinde belast, het andere uiteinde
scharnierend verbonden (fig. 3.4, midden). De rotatiestijfheid
is het grootst als het andere uiteinde van de regel oneindig stijf
is ingeklemd (fig. 3.4, onder).

Uit figuur 3.4 is af te lezen (bovenaan) dat bij stijve knooppunten in een geschoord raamwerk, de bijdrage van een regel aan
de knoopstijfheid evenredig is met:

k2

EIR

lR

l1

=1
2EIR
MR = -------lR

k1
EIal

EIar

k1

=1

EIbr

lkolom

l2

EI
EIbl

k2

EI

l3
Rekenvoorbeelden Eurocode 2

lr

3EIR
MR = -------lR

EIS

k2

ll

=1

lR

3.2

H3 Stabiliteit

=1

EIR

3.3

4EIR
MR = -------lR

3.4

15

lkolom

EIR

lR
EI

EIS
=1
EIR

Bij het invoeren van de buigstijfheid van de regel moet rekening worden gehouden met de invloed van scheurvorming op
de buigstijfheid. Dit is alleen dan niet vereist, als wordt aangetoond dat het betreffende element in de UGT ongescheurd is
(EC2 art. 5.8.3.2(5)). EC2 geeft geen rekenregels voor de buigstijfheid van een gescheurde regel. Hiertoe kan tabel 15 van de
VBC worden aangehouden.

Ongeschoord element
Een ongeschoord element vertoont een uitbuigingsvorm zoals
getoond in figuur 3.5.
De kniklengte is bij benadering (EC2 vgl. (5.16)):

___________

)(

)]

k1 k2
k1
k2
l0 = l max 1 + 10 ______
; 1 + _______


1 + _______


k1 + k 2
1,0 + k1
1,0 + k2

( )

( )

EI
EI
__

+ __

l1 kolom 1
l2 kolom 2
_________________
als de bovengelegen kolom

k1 =
EIal EIar
___
____

bijdraagt aan de rotatie bij knik
6 + 6
ll
lr
k2 is de relatieve flexibiliteit aan uiteinde 2:

( )

( )

EI
EI
__


+ __

l2 kolom 2
l3 kolom 3
als de ondergelegen kolom bijdraagt
k2= _________________

EIbr
EIbl
___
___

aan de rotatie bij knik
6 + 6
ll
lr
In figuur 3.6 is de achtergrond van de factor 6 in de noemer
van de uitdrukkingen voor de relatieve flexibiliteiten toegelicht.
Bij stijve knooppunten in een ongeschoord raamwerk is de
bijdrage van een regel aan de knoopstijfheid evenredig met:
6(EI)regel
_______

lregel
hetgeen volgt uit:
6(EI)regel
M
M

= _______

C = __= ________________

Mlregel
M lregel
lregel

_______
_______

3(EI)regel 6(EI)regel
16

EIR
MR = 6 -------lR

lR

3.5

=1

3.6

Bij het ongeschoorde raamwerk is de bijdrage van de stijfheid van


de regel dus relatief groot: de knoopmomenten die aan weerszijden op een regel werken, hebben een tegengestelde invloed op
een hoekverdraaiing aan een knoop-uiteinde van de regel.
Opmerking:
De theorie voor de kniklengte van een element in een ongeschoord raamwerk sluit aan op die van de uit de VBC bekende
kruisjesmethode:
1 - stijfheid van de regels:
In de VBC (fig. 43 & 44) worden de afmetingen van een kruisje
gebaseerd op de ligging van de momentennulpunten in regels
en stijlen. VBC fig. 42 toont het schema voor de verend ingeklemde staaf. De veerconstante van de inklemming is (VBC art.
7.7.2.2):
3(EI)da 3(EI)db
c = ______

+ ______

la
lb
In de VBC-uitdrukking moet voor de liggerlengte worden
aangehouden de afstand van de inklemming tot het aangenomen scharnier. Als wordt aangenomen dat dit nulpunt halverwege de liggerlengte aanwezig is, wordt dezelfde uitdrukking
verkregen als die wordt gevonden in de EC2-achtergronddocumenten. Eigenlijk biedt de VBC een nog breder toepasbare
uitdrukking, omdat de ligging van de momentennulpunten
variabel is.
2 - stijfheid van de stijlen
In EC2 moet de invloed van een aansluitend gedrukt element dat
in een knooppunt bijdraagt aan de rotatie bij knik van het
beschouwde element worden meegenomen (EC2 art. 5.8.3.2 (4)).
Dit verklaart waarom eerder in de uitdrukkingen voor de rotatieflexibiliteiten k1 en k2 de invloed van de boven respectievelijk
onder gelegen kolom is meegenomen (zie fig. 3.1). Het gevolg is
dat de rotatieflexibiliteit wordt vergroot en, als gevolg daarvan,
de kniklengte toeneemt. Eigenlijk wordt op deze wijze de stijfheid van de verbinding met de regels verdeeld over de twee in de
knoop aansluitende kolommen. Het verdelen vindt plaats op
basis van de verhouding tussen de kolomstijfheden EI/l.

H3 Stabiliteit

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

3.5 Uitbuigingsvorm van een ongeschoord element met rotatieveren


aan de uiteinden

3.6 Momenten veroorzaakt door een


eenheids-hoekverdraaiing in de
aansluitingen kolom-regel van een
ongeschoord raamwerk

3.7 Eerste-ordemomentenverloop over


de hoogte van de kolom (in kNm)

204
M01

M02
3.7

In de VBC vindt dit ook plaats, zij het dat een volledig kruisje
(fig. 44) wordt gesplitst in twee halve kruisjes (fig. 42) waarbij
de veerconstante van de inklemming in de regels wordt
verdeeld op basis van de verhouding tussen de eerste-ordemomenten in de twee aansluitende kolommen ter plaatse van de
beschouwde knoop. Omdat de grootte en onderlinge verhouding van deze momenten evenredig zal zijn met de kolomstijfheden en hun onderlinge verhouding, is dus ook hier sprake
van een aansluiting tussen EC2 en de VBC.

Rekenvoorbeeld: kolom in geschoord raamwerk


Gegevens

De gemiddelde wapeningsverhouding over de lengte van de


regel (VBC art. 7.2.3):
_

omdat steunpunt= 2veldis = 1,5veld


De fictieve elasticiteitsmodulus van de regel (VBC tabel 15):
_
Ef,regel= 3100 +6700= 3100 + 6700 (1,5 0,6) = 9130 N/mm2
Buigstijfheid van de regel:
1
EIf,regel= 9130 ___
1200 3003= 24,7 1012
N/mm2
12
Bereken de kolomstijfheid op basis van een geschatte wapeningsverhouding van 2%.

Stijlen

kolommen 450 mm x 450 mm


ligging van de tweezijdig symmetrische wapening in de doorsnede: a / h = 0,1
hoogte 4200 mm (verdiepinghoogte; hart-op-hartafstand van
de vloeren)
rekenwaarden:
kolommomenten (zie fig. 3.7) (inclusief de momenten t.g.v.
geometrische imperfecties (EC2 art. 5.2)):
bovenin: M01 = 204 kNm
onderin: M02 = 219 kNm
normaalkracht: NEd = 4766 kN
Regels

rechthoekige balken, 1200 mm breed en 300 mm hoog.


lengte (hart-op-hartafstand van de kolommen): 7,2 m
wapening: 0,6% in velddoorsnede (onderin); 1,2% in de steunpuntsdoorsnede (bovenin), beiden ten opzichte van de volledige betondoorsnede.
Betonsterkteklasse C35/45
effectieve kruipcofficint: ef = 1,0
Buigstijfheid van de regels:
Met de VBC art. 7.2.3 met n = 2 (doorgaande ligger) is het
kwadratisch oppervlaktemoment van de regels:
I = Iv+ I s

Met VBC tabel 15:


NEd
4766 103
= __________________________

n= __________

= 0,66
2
Accd
+ A
syd 450 0,6 45 + 0,02 4502 435
Opmerking: Omdat de uitdrukkingen in VBC tabel 15 zijn
afgeleid voor de rekenwaarde van de betondruksterkte volgens
de VBC, is die waarde aangehouden (0,645= 27,0N/mm2).
Het verschil met EC2 is beperkt omdat die voor deze sterkteklasse geeft: 45/1,5 = 30,0N/mm2.
Fictieve elasticiteitsmodulus van de kolom:
_
E,kolom

= (21300 + 4950) (1 n )
= (21300 + 4950 2) (1 0,66) = 17,5 103 N/mm2
Relatieve flexibiliteit aan een uiteinde van de kolom:

( )

( )

EI
EI
17,5 103 1/12 4504
__

+ __

2 __________________


l1 kolom 1
l2 kolom 2
4200
= ____________________

= 2,1
k1 = _________________

EIar
EIal
24,7 1012

________
___
___

2 + 2
7200
ll
lr
Omdat beide knopen aan de kolomeinden (aansluitingen met
de regels) identiek zijn, is ook k2 = 2,1.
De kniklengte van de kolom:

) (

________________________

k1
k2


1 + ________


=
l0 = 0,5l 1 + ________
0,45 + k 1
0,45 + k 2
______________

1
bh3 .
Omdat Iv = Is volgt dat I = ___
12

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

219

2
2,1
0,5l 1 + ________


= 0,91l
0,45 + 2,1

H3 Stabiliteit

17

M02

M02

eerste-ordemoment

totaal
moment

gelijkwaardig
totaal moment
gelijkwaardig
eerste-ordemoment

3.8

3.9

M01

M01

Uit dit resultaat is te zien dat de regels relatief buigslap zijn ten
opzichte van de kolom; de kniklengte is slechts 9% kleiner dan
de lengte van de kolom (de kniklengte als de aansluitingen met
de regels aan beide uiteinden van de kolom scharnierend
zouden zijn).

Ac is de oppervlakte van de ongescheurd veronderstelde


betondoorsnede
20ABC
lim= ______
__
(EC2 vgl. 5.13)
n
waarin (EC2 art. 5.8.3.1 (2)):

Opmerking:
Bij het berekenen van de kniklengte mag volgens EC2 worden
uitgegaan van de vrije lengte tussen de eindaansluitingen. In dit
rekenvoorbeeld is dat de verdiepinghoogte minus de dikte van
de regel (4,2 0,3 = 3,9 m). In dit rekenvoorbeeld wordt de
verdiepinghoogte aangehouden.

ef

De slankheid van de kolom:


___

l0 12
12
l0= ____
3,8 103 = 29,4
= __
= ___
450
i
h

Op druk belaste gewapende, niet-voorgespannen geschoorde


en ongeschoorde elementen behoeven niet op tweede-ordemomenten te worden berekend, indien wordt voldaan aan:

As
C

lim
(EC2 art. 5.8.3.1 (1))

waarin:
l0
= __
(EC2 vgl. 5.14)
i

l0 is de effectieve lengte of kniklengte (EC2 art. 5.8.3.2)

Ic
buigingsrichting; i = ___
Ac
Ic is het traagheidsmoment van de ongescheurd veronderstelde betondoorsnede om de beschouwde buigingsas

18

is de traagheidsstraal van de doorsnede in de beschouwde


___

M0Eqp

is de effectieve kruipcofficint; e= ( ,t0 )_____

M0Ed

(EC2 vgl. 5.19)

_________

Controleer of een tweede-ordeberekening moet


worden uitgevoerd

1

= ________

1 + 0,2e

(,t0) is de eindwaarde van de kruipcofficint (EC2 art.


3.1.4)
M0Eqp is het eerste-orde buigend moment in de quasi-blijvende belastingscombinatie (G + 2Q)
M0Ed is het eerste-orde buigend moment in de uiterste grenstoestand (UGT; GG + QQ)

l0 = 0,91l = 0,91 4,2 1 03= 3,8 103mm

___

Asyd

= 1 + 2_____
= 1 + 2
Accd
______

is de totale oppervlakte van de doorsnede van de langswapening


M01

= 1,7 rm = 1,7 ____


voor een geschoord element
M02

M01, M02 zijn de eerste-orde-eindmomenten (dus


incl. het moment door imperfecties) waarbij
| M02
| | M
01
|
Als de eindmomenten M01 en M02 aan dezelfde zijde
trek geven, moet rm positief worden genomen (zodat C
1,7), anders negatief (zodat C > 1,7)
= 0,7 voor een ongeschoord element
NEd
= _____, de relatieve normaalkracht
Accd

Als aan de voorwaarde met betrekking tot de limietwaarde


voor de slankheid wordt voldaan, mag worden aangenomen dat
het tweede-orde-effect kleiner is dan 10% van het eerste-ordeeffect. Tweede-orde-effecten kleiner dan 10% kunnen volgens
EC2 art. 5.8.2(6) worden verwaarloosd.

H3 Stabiliteit

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

3.10

1
1
= __________

= 0,83


A = ________

1 + 0,2e
1 + 0,2 1,0

__________________

______
Asyd
0,02 4502 435

= 1,32
B = 1 + 2

= 1 + 2 _____________
= 1 + 2 _____

35
Accd
4502 ___

1,5
M01

204
C = 1,7 rm = 1,7 ____

= 2,6
= 1,7 _____
219
M02

NEd 4766 103

= 1,09

n = _____= ________
35
Accd
4502 ___

1,5

De limietwaarde voor de slankheid van een geschoorde kolom:


20ABC
lim
= ______
__
= 55,3
n
De slankheid van de geschoorde kolom (29,4) is kleiner dan de
limietwaarde voor de slankheid (55,3) zodat het niet nodig is
een twee-orde berekening uit te voeren. Om de rekenmethodiek te illustreren, wordt deze berekening echter wel uitgevoerd.

Methode nominale stijfheid (EC2 art. 5.8.7)


Bij een geschoorde kolom is het volgens de NB bij EC2 toegestaan deze methode toe te passen; bij de ongeschoorde kolom is
deze methode de enig toegestane methode.
Knikweerstand volgens Euler:
2 EIkolom 2 17,5 103 1/12 4504
NB = _______
= 40,4 106 N

= ____________________

l02
(0,91 4200)2
Verhouding tussen de knikweerstand en de rekenwaarde van
de normaalkracht:
NB 40,4 106
nB = ___

= ________

= 8,5
NEd
4766 103

219 kNm

1M
-2 2

1-- l
8

1M
-2 2

M2

3-- l
4

M2 = 14 kNm

M02

Voor de kolom geldt:

_________

0,91 l

M01

3.8 Eerste-orde en totaal momentverloop (midden)


over de hoogte van een kolom met verschillende
eerste-orde-eindmomenten (links). Rechts de
benadering met gelijkwaardige momenten.
3.9 Onderscheiden eerste-ordemomentenverdelingen over de hoogte van een element.
Bijbehorende waarde van c0 (van links naar rechts):
8; 9,8 ; 2 en 12.
3.10 Eerste-orde- (links) en tweede-ordemomentenverloop (midden) over de hoogte van de kolom.
Rechts een benadering van het tweede-ordemoment (figuur niet op schaal)

2 kNm

1-- l
8

204 kNm

2 kNm

Gelijkwaardig eerste-ordemoment (EC2 art. 5.8.8.2 (2)) voor


een element zonder belastingen tussen de einden:
M0e
= 0,6M02
+ 0,4M01
0,4M02

In figuur 3.8 is de situatie getoond voor de beschouwde kolom


met verschillende eerste-ordemomenten.
Het in absolute zin grootste moment: M02 = 219 kNm.
Dan is M01 = -204 kNm.
Het gelijkwaardige eerste-ordemoment:
M0e= 0,6 219 + 0,4 ( 204) 0,4 219 kNm
Resultaat: M0e = 88 kNm.
De rekenwaarde van het totale moment (eerste- plus tweedeorde) wordt berekend met de momentvergrotingsfactor (EC2
vgl. (5.28)):

( )

MEd= M
0Ed
1 + ______

NB
___
1
NEd

2
waarin: = __
(EC2 vgl. (5.29)
c0
De grootte van c0 is afhankelijk van de eerste-ordemomentenverdeling over de hoogte van het element: 8 bij een constant mo
ment; 9,8 bij een parabolisch verloop; 2 bij een sinusvormig verloop en 12 bij een driehoekig momentenverloop, zie figuur 3.9.
Voor de kolom in het rekenvoorbeeld is c0 = 8 omdat is uitgegaan van een gelijkwaardig eerste-ordemoment, dus een
constant moment over de hoogte van het element. Dit moment
neemt door het tweede-orde-effect toe tot:


__

8
MEd
= M
0e
1 + ______

= 1,16M0e
= 1,16 88 = 102 kNm
8,5 1
Het tweede-ordemoment is 102 88 = 14 kNm.

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

H3 Stabiliteit

19

M02
3.11 Schematische weergave van een
eerste-orde- (links) en benaderde
tweede-ordemomentenverloop
(midden) over de hoogte van de
kolom; rechts het totale moment
3.12 De kromming in de middendoorsnede van een gedrukt element bereke-

nen door te interpoleren in een


geschematiseerd lineair normaalkracht-moment interactiediagram
3.13 Eerste-orde (links) en benaderd
tweede-orde momentenverloop
(rechts) over de hoogte van de
kolom

e1NEd

M0e + M2

M02

Het verloop van het tweede-ordemoment over de kolomhoogte


wordt gevonden omdat ervan mag worden uitgegaan dat het
parabolisch of sinusvorming is over de effectieve lengte (EC2;
art. 5.8.8.2 (1)). In figuur 3.10 is het verloop van de eerste- en
tweede-ordemomenten gegeven. Omdat in dit rekenvoorbeeld
de rotatieveren aan de kolomeinden dezelfde stijfheid hebben,
kan de effectieve lengte eenvoudig worden aangegeven en
kunnen de tweede-ordemomenten aan de kolomeinden
worden berekend. In een meer algemene situatie is de exacte
ligging van de momentennulpunten van de twee-orde momentenlijn niet bekend. In de literatuur wordt dan vaak een benaderende, meestal veilige aanpak gevolgd (zie figuur 3.11): de
eindmomenten worden elk gelijk gesteld aan 50% van het
grootste tweede-ordemoment. Uitgaande van een sinusvormig
verloop van het tweede-ordemoment, liggen de momentennulpunten dan op een afstand l/8 van de kolomeinden en is dus
uitgegaan van een effectieve lengte l0 = 0,75l.
De maatgevende doorsnede kan worden gevonden aan beide
kolomeinden of ongeveer halverwege de kolomhoogte. Op
basis van de benaderende schematisatie van de tweede-ordemomentenlijn volgt (zie figuur 3.11):
MEd
= max. ( M01
+ M2 ; M
0e
+ M2 ; M02
)
Hierbij wordt opgemerkt dat het tweede-ordemoment gunstig
werkt aan het kolomeinde waar M02 aanwezig is en daarom in
deze doorsnede buiten beschouwing gelaten wordt.
MEd= max. ( 204 + 7 ; 102 ; 219)= 219 kNm
Geconcludeerd wordt dat de doorsnede aan de onderzijde van
de kolom (met het grootste eerste-ordemoment) maatgevend
is. In deze doorsnede wordt de grootte van het moment niet
bepaald door het tweede-orde-effect.

Methode nominale kromming (EC2 art. 5.8.8)


Als in de praktijk sprake is van een geschoorde kolom, mag
deze methode worden toegepast. Voor een ongeschoorde
kolom mag deze methode niet worden toegepast (NB bij EC2).
De toename van de uitbuiging van de kolom door het tweedeorde-effect wordt berekend uit een kromtestraal (of: kromming), de effectieve lengte van de kolom en het momentenverloop over de kolomhoogte. De uitdrukking voor deze toename
van de uitbuiging (EC2 art. 5.8.8.2(3)):
2
0
__

1 l
e2 = __

r c
20

3.11

M0e + M2

M01 = NEde2

M01

0,5 M2

M01 + 0,5 M01

De grootte van de cofficint c is afhankelijk van het momentenverloop. Anders dan bij de cofficint c0 bij de methode met
de nominale stijfheid, moet nu worden uitgegaan van het
verloop van het totaal-moment, dus het gecombineerde eersteen tweede-ordemomentenverloop. Gekozen wordt c = 12
omdat het eerste-ordemomentenverloop relatief gunstig is (de
momenten geven trek aan verschillende zijden van de kolom)
en het tweede-ordemoment (zoals is gebleken bij de methode
met de nominale stijfheid) relatief klein is, waardoor het eersteordemomentenverloop nauwelijks wordt benvloed.
De kromming halverwege de effectieve lengte wordt berekend
met als basiswaarde de kromming die optreedt bij de maximummomentweerstand van de doorsnede. Deze is bij benadering (EC2 art. 5.8.8.3(1)):

435
_____

yd

Es
1
2 105
__
_____
_____
____________
= = =
mm1

= 11,9 106

r0 0,45d 0,45d 0,45 0,9 450


yd
___

Bij deze maximummomentweerstand behoort een zekere


normaalkracht in de kolom. De rekenwaarde van de normaalkracht kan een andere grootte hebben. Daarom wordt de kromming gecorrigeerd:
De werkelijk optredende kromming wordt gevonden uit, enerzijds, de rekenwaarde van de normaalkracht en, anderzijds, door
de aanname te doen dat sprake is van een rechtlijnig verloop van
het M-N-interactiediagram tussen het punt met maximum
momentweerstand (Mmax; bij een normaalkracht Nbal) en het punt
met centrische druk (normaalkracht Nu) (zie figuur 3.12). In de
eerste situatie is de kromming 1/r0 ; in de tweede situatie is die
gelijk aan nul (EC2 vgl. (5.36)). Het interpoleren levert een reductiefactor waarmee de werkelijke kromming wordt berekend:
Nu N 1 + n
Kr= _______

= ________
1,0
Nu Nbal
0,6 +
Mechanische wapeningsverhouding:
Asyd 0,02 (450)2 435
= 0,37
= ______________

= _____

35
Accd
(450)2 ___

1,5
H3 Stabiliteit

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

N
=0
l0

Nu

204 kNm

--12 M2 = 13 kNm

M01

l02
= -------
2

M2 = 27 kNm

yd
------------0,45 d

NbaL
3.12

M02
3.13

1M
-2 2

219 kNm

Relatieve normaalkracht:

De relatieve excentriciteit van de normaalkracht:

NEd 4766 103

= 1,09

n = _____
= _________
35
Accd
(450)2 ___

1,5

219 10
_____

= ____________

= 0,10

2
35
___
cd
bh 450 4502

Het effect van kruip wordt in rekening gebracht met EC2 vgl.
(5.37): K
= 1 + e
1,0

Uit moment-normaalkracht interactiediagrammen (zie


bijvoorbeeld de figuren uit de GTB 2006, onderdeel 10, maar
dan met EC2-invoerparameters) volgt bij deze combinatie een
wapeningsverhouding van circa 1,7%. De aanname (2%) is dus
correct geweest.

MEd

1,5

waarin:
ck

35 29,4
= 0,35 + ____
____
= 0,33
= 0,35 + ____ ____
200 150
200 150

Rekenvoorbeeld kolom in ongeschoord raamwerk

K = 1 + 0,33 1,0 = 1,33


De optredende kromming:
1

1
__
= 0,29 1,33 11,9 106= 4,6 1 06mm1

= KrK__
r

r0

De extra uitbuiging van de kolom:


2
(0,91 4200)2
1 l0
= 4,6 106 ___________

= 5,6 mm
__

e2 = __
r c
12

Het tweede-ordemoment (EC2 vgl. (5.33)):

Dezelfde kolom wordt nu getoetst op knik als deze onderdeel is


van een ongeschoord raamwerk.
Het grootste moment aan de kolomeinden is nu:
M02 = 329kNm. De rekenwaarde van de normaalkracht is
NEd = 2383 kN.
De afmetingen van en de wapening in de balk veranderen niet.
De buigstijfheid van de regel is dan: EI,regel= 24,7 1012
N/mm2
De wapeningsverhouding wordt weer geschat op 2%. De relatieve normaalkracht volgens VBC tabel 15:
NEd
2383 103
n = __________
= __________________________

= 0,33
2
Accd+ A
syd 450 0,6 45 + 0,02 4502 435

e2= 4766 103 5,6 = 26,7 106 Nmm


M2 = NEd

Fictieve elasticiteitsmodulus van de kolom:

Net als in figuren 3.10 en 3.11 getoond, wordt het tweede-ordemoment in de literatuur vaak volgens een vereenvoudigde
aanpak geschematiseerd (zie fig. 3.13). Evenals bij de methode
volgens de nominale stijfheid, wordt de maatgevende doorsnede weer gevonden aan de onderzijde van de kolom.

E,kolom= (21300 + 4950) (1 n )


= (21300 + 4950 2) (1 0,33) = 24,3 103 N/mm2

Relatieve flexibiliteit aan een uiteinde van de kolom:


Bij een normaalkracht van 4766 kN en een buigend moment
van 219 kNm is de relatieve normaalkracht
NEd
n = _____
= 1,01.
Accd

( )

( )

EI
EI
24,3 103 1/12 4504
__
+ __

2 __________________


l1 kolom 1
l2 kolom 2
4200
k1= _________________
= ____________________

= 1,0

EIar
EIal
24,7 1012

________
___
___

12

6 + 6
7200
ll
lr
Omdat de knopen identiek zijn, is ook k2 = 1,0.

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

H3 Stabiliteit

21

De kniklengte van de kolom:

___________

De rekenwaarde van het totale moment (eerste- plus tweedeorde) volgt weer uit de momentvergrotingsfactor (EC2 vgl.
(5.28)):

)]

) (

k1k2
k1
k2
; 1 + _______


1+ _______



l0 = l max 1 + 10______
k1 + k2
1,0 + k1
1,0 + k2

_____________

) (

)]

1,0 1,0
1,0
1,0
= l max 1 + 10 ________

; 1 + ________


1+ ________



1,0 + 1,0
1,0 + 1,0
1,0 + 1,0
= 2,5 l
l0= 2,25 l = 2,25 4,2 103 = 9,5 103 mm

( )

MEd
= M
0Ed
1 + ______


NB
___
1
NEd

2
__

waarin: = (EC2 vgl. (5.29))
c0
Voor de kolom is c0 = 12 een conservatieve waarde (vergelijk
figuur 9). Dan is de vergrotingsfactor:

De slankheid van de kolom:


___

___


___

l0 12
12
l0 = ____
9,5 103 = 73,1
= __
= ___
450
i
h

12
MEd
= M
0Ed
1 + ______

= 1,29M0Ed

3,8 1

Controleer of een tweede-ordeberekening moet


worden uitgevoerd

De vergrotingsfactor wordt toegepast op de momenten aan de


kolomeinden. Het in absolute zin grootste eindmoment (M02)
geeft nu het voor de kolom maatgevende moment:
MEd
= 1,29MEd
= 1,29 329 = 424 kNm

Omdat ten opzichte van de geschoorde kolom de kolomafmetingen en de geschatte wapeningsverhouding onveranderd zijn
gebleven, blijven, bij het berekenen van de limietwaarde voor
de slankheid, A en B uit EC2 vgl. (5.13) ook onveranderd; A =
0,83 en B = 1,32. Omdat nu sprake is van een ongeschoorde
kolom is C = 0,7. De relatieve normaalkracht:
NEd 2383 103
n = _____
= ________

= 0,50

35
Accd
4502 ___

1,5

Met moment-normaalkracht interactiediagrammen wordt de


wapeningsverhouding getoetst:
Bij een normaalkracht van 2383 kN is de relatieve normaalkracht n = 0,50. Bij een buigend moment van 480 kNm is de
relatieve excentriciteit van de normaalkracht:
MEd
424 106
_____= ____________

= 0,20

2
35
cd
bh ___
450 4502
1,5

De limietwaarde voor de slankheid van de ongeschoorde


kolom:

Bij deze combinatie is de minimaal vereiste wapeningsverhouding circa 1,8% (zie, bijvoorbeeld, tabellen overeenkomstig die
in de GTB 2006). De aanname (2%) is dus correct.

20ABC
lim
= ______
__
= 21,7
n
De slankheid van de geschoorde kolom is aanzienlijk groter
dan de limietwaarde voor de slankheid zodat een twee-orde
berekening moet worden uitgevoerd.

Methode nominale stijfheid (EC2 art. 5.8.7)


Omdat de kolom ongeschoord is, is het volgens de NB bij EC2
alleen toegestaan deze methode toe te passen.
Knikweerstand volgens Euler:
2 24,3 103 1/12 4504
6
NB =
2 EIkolom
/l02 = _____________________

= 9,1 10 N

(9,5 103 )2
Verhouding tussen de knikweerstand en de rekenwaarde van
de normaalkracht:
NB 9,1 106
nB= ___

= ________

= 3,8
NEd
2383 103
22

H3 Stabiliteit

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

HOOFDSTUK 4

Buiging met
normaalkracht
In dit hoofdstuk wordt buiging met of zonder normaalkracht

gereduceerd: in de meest gedrukte vezel is bij bezwijken van


het beton op stuik < cu3. De rekverdeling wordt nu zodanig,
dat de rek gelijk is aan c3 op een afstand (1 c3/cu3)h vanaf de
meest gedrukte kant van de doorsnede. Vervolgens zijn voor de
volledig onder druk staande doorsnede rekverdelingen van
toepassing die zijn gebaseerd op het roteren van de rekverdeling om dit punt met de rek c3. Dit is in EC2 fig. 6.1 gellustreerd. Een volgende grenstoestand doet zich voor als de doorsnede is onderworpen aan centrische druk; dan treedt bezwijken op stuik van het beton op voor = c3.
Opmerking: Voor betonsterkteklassen C50/60 is (1 c3/cu3)h
= (1 1,75/3,5)h = 0,5h. Naarmate de sterkteklasse vervolgens
toeneemt, neemt (1 c3/cu3)h af.

behandeld. Eerst een toelichting op de verschillende grenssituaties en vervolgens drie voorbeelden. De momentweerstand
voor een rechthoekige doorsnede wordt berekend, eenmaal
met normaal beton en tweemaal met hogesterktebeton.

Bij buiging met normaalkracht mag de bi-lineaire spanningrekrelatie met de grenswaarde van de betonstuik cu3 worden
aangehouden mits de betondoorsnede niet geheel aan drukspanningen is onderworpen. In een grenssituatie (de beton
drukzonehoogte is juist gelijk aan de hoogte van de doorsnede)
is dan in de minst gedrukte vezel de rek juist gelijk aan nul; in
de meest gedrukte vezel is deze gelijk aan cu3 (EC2; fig. 6.1). Is
daarentegen over de gehele doorsnede sprake van drukspanningen, dan moet de grenswaarde van de betonstuik worden

cu3

3
cu3

yd

c3

cu3

c3

x2

x1

d2

As2

cu3

1
cu3

(1- c3 ) h

Het vaststellen van de normaalkracht-moment-combinaties die


leiden tot bezwijken van de doorsnede, wordt toegelicht aan de
hand van een rechthoekige doorsnede met symmetrische
wapening (fig. 4.1). Een aantal grenssituaties wordt onderscheiden; de drukzonehoogte neemt daarbij toe.

As
4.1

24

yd

H4 Buiging met normaalkracht

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

4.1 Dwarsdoorsnede rechthoekige betondoorsnede


met symmetrische wapening en de onderscheiden
grenssituaties 1 t.m. 4
4.2 Grenssituatie 1
4.3 Grenssituatie 2

cu3

cu3
x1

yd

Eerst worden de achtergronden van de rekenmethodiek toegelicht [1].


De beschouwing start met zuivere buiging, gevolgd door het
introduceren en geleidelijk toenemen van de normaaldrukkracht. Verondersteld wordt dat in deze situaties het betonstaal
aan de trekzijde de vloeigrens bereikt; het betonstaal aan de
drukzijde reageert lineair-elastisch. Deze toestand eindigt
zodra de normaaldrukkracht zodanig is toegenomen, dat het
betonstaal aan de drukzijde ook de vloeigrens bereikt. Op dat
moment is sprake van het bereiken van grenssituatie 1 en
moeten de uitgangspunten worden herzien.

Grenssituatie 1
Het beton in de drukzone bereikt de grenswaarde van de
betonstuik cu3 (fig. 4.2). Het op druk belaste betonstaal aan de
drukzijde (As2) bereikt juist de rekenwaarde van de vloeigrens;
de rek is fyd/Es = yd. De hoogte van de drukzone is:

cu3


d = k1d2 
x1 = _______
cu3 yd 2

4.2

4.3

yd +

Als x bekend is, kan met uitdrukking (2) de spanning in het


staal aan de drukzijde worden berekend. De momentweerstand
is (beschouw het evenwicht om het punt halverwege de hoogte
van de doorsnede):

( )

( )

h
h
h
MRd
= A
sfyd
__
d2 + A
s2 s2 __
d2 + xbfcd
(__ x)
2
2
2

(6)

Zodra x x1 wordt verondersteld dat beide lagen betonstaal de


vloeigrens bereiken. Dit blijft het geval totdat de rekgradint zo
klein wordt, dat het betonstaal aan de trekzijde de vloeirek niet
meer bereikt. Nu treedt een nieuwe toestand in, die eindigt
zodra de volgende grenssituatie wordt bereikt.

(1)
In tabel 4.1 zijn de volheidsgraad en de zwaartepuntsfactor
van de bi-lineaire spanning-rekrelatie van beton gegeven. Voor
sterkteklassen t.m. C50/60 zijn dit de bekende waarden = 3/4
en = 7/18.

Verondersteld wordt dat het betonstaal aan de trekzijde (As)


nog steeds de rek yd overschrijdt.
Voor x < x1 bereikt As2 de vloeigrens niet en is nog elastisch
onder druk; As bereikt de vloeigrens.
Voor x x1 bereikt ook As2 (onder druk) de vloeigrens; As
(onder trek) heeft deze al eerder bereikt.

Tabel 4.1 Volheidsgraad en zwaartepuntsfactor van de bi-lineaire spanningrekrelatie van beton


fck

c3

cu3

[N/mm2]

[]

[]

[-]

[-]

sterkteklasse

Als x < x1 is de drukspanning in het betonstaal As2:

( )

d2
cu3 
s2 = Es 1 __
x

(2)

Het normaalkrachtenevenwicht in de doorsnede luidt:


Ed
Ns2+ Nc Ns= N

(3)

C50/60

50

1,75

3,50

0,75

0,39

C53/65

53

1,79

3,26

0,72

0,38

C60/75

60

1,89

2,88

0,67

0,36

C70/85

70

2,03

2,66

0,62

0,35

C80/95

80

2,16

2,60

0,58

0,34

C90/105

90

2,30

2,60

0,56

0,34

Grenssituatie 2

De betondrukkracht is:

Nc= xbfcd

(4)

Het staal aan de trekzijde heeft de vloeirek overschreden en de


vloeispanning bereikt, dus Ns = As fyd. Deze uitdrukking alsmede
uitdrukkingen (4) en (2) substitueren in uitdrukking (3) levert
een vierkantsvergelijking waarmee x kan worden berekend:

x2

Achtergronden

] [

Ed
N
+ A
sfyd
cu3
EsAs2
cu3
EsAs2d2
x2 __________________

= 0 


x _________

bfcd

bfcd

(5)

Voor het beton in de uiterste vezel van de drukzone is de rek


gelijk aan cu3 (fig. 4.3). Het op trek belaste betonstaal aan de
trekzijde (As) bereikt nog juist de rekenwaarde van de vloeigrens; de rek is fyd/Es = yd. Het staal aan de drukzijde heeft de
rekenwaarde van de vloeigrens dan al bereikt. De hoogte van
de drukzone is:


cu3
x2= ________
+
d= k2d

cu3

yd

(7)

Van de twee oplossingen moet worden gekozen:

Voor x1 < x < x2 bereiken zowel As2 (op druk) als As (op trek) de
vloeigrens.

-b +b + 4ac


x = ____________

Voor As2 = As geeft het normaalkrachtenevenwicht:

_______
2

2a

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

H4 Buiging met normaalkracht

25

4.4 Grenssituatie 3
4.5 Grenssituatie 4

cu3

(8)

c3

De betondrukkracht wordt gevonden met uitdrukking (4).


De drukzonehoogte is:
NEd
x = ____


bfcd

(1- c3 ) h
cu3

Nc = NEd 

c3

(9)

4.4

4.5

De momentweerstand is:
h
MRd = As fyd(d d2) + xbfcd
(__ x) 
2

(10)

Als x > x2 bereikt As (onder trek) de vloeigrens niet meer.


Verondersteld wordt dat het betonstaal aan de drukzijde nog
wel de vloeirek overschrijdt. Nu is een volgende toestand ingetreden. Deze eindigt zodra de gehele doorsnede juist onder
druk staat: x = h.
Voor x2 < x < h wordt weer verondersteld dat het beton in de
drukzone de grenswaarde van de betonstuik cu3 bereikt. Het op
druk belaste betonstaal aan de drukzijde (As2) heeft de rekenwaarde van de vloeigrens al eerder bereikt; het betonstaal aan
de trekzijde (As) reageert elastisch.
De rek in het betonstaal aan de trekzijde is:

[ ]

d
s = __
x 1 cu3

(11)

Een volgende grenssituatie wordt bereikt als


x = h.

Grenssituatie 3
Nu is x = h en kunnen de uitdrukkingen behorende bij grenssituatie 2 worden gebruikt, zij het dat de drukzonehoogte dus
reeds bekend is. Het beton in de drukzone bereikt de grenswaarde van de betonstuik cu3. Het op druk belaste betonstaal
aan de drukzijde (As2) heeft de rekenwaarde van de vloeigrens
al eerder bereikt; het betonstaal aan de trekzijde (As) reageert
elastisch (fig. 4.4).
De rek in het betonstaal aan de trekzijde is:

[ ]

d
s = __
1 cu3
h
Het normaalkrachtenevenwicht in de doorsnede luidt:

Het normaalkrachtenevenwicht in de doorsnede luidt:


Ns2 + Nc Ns = NEd

(3)

c Ns= N
Ed

Ns2 + N

(3)

De betondrukkracht is:

De betondrukkracht is:

Nc = xbfcd

(4)

Het staal aan de trekzijde reageert elastisch, dus Ns = As s; het


staal aan de drukzijde heeft de rekenwaarde van de vloeigrens
al bereikt, dus Ns2 = As2 fyd (drukkracht). Deze twee uitdrukkingen en uitdrukking (4) substitueren in uitdrukking (3) levert
een vierkantsvergelijking waarmee x kan worden berekend:

] [

NEd
A
s2 fyd
cu3
EsAs
cu3
EsAsd
x 2 __________________


x ________

= 0 
bfcd

bfcd

(12)

_______

-b + b 2 + 4ac


x = ____________
2a
Als x bekend is, kan met uitdrukking (11) de spanning in het
staal aan de trekzijde worden berekend. De momentweerstand is:

26

Het staal aan de trekzijde reageert elastisch (onder druk), dus


Ns = As s (waarbij s reeds bekend is); het staal aan de drukzijde heeft de rekenwaarde van de vloeigrens al bereikt, dus
Ns2 = As2 fyd (drukkracht).
De momentweerstand is (vergelijk uitdrukking (13) met x = h):

h
h
h
s2 fyd
__
d2 + A
ss __
d2 + bhfcd
(__ h)
MRd
= A
2
2
2

Grenssituatie 4

Van de twee oplossingen moet weer worden gekozen:

h
h
h
MRd
= As2 fyd
2 + xbfcd
__
d2 + Ass __
d
(__ x) 
2
2
2

Nc= bhfcd

(13)

H4 Buiging met normaalkracht

De betondoorsnede is over de gehele hoogte onderworpen aan


dezelfde rek c3 (fig. 4.5). Voor betonsterkteklassen tot en met
C70/85 is c3 < yd en heeft het betonstaal de rekenwaarde van
de vloeigrens nog niet bereikt. Dit betekent dat de doorsnede in
theorie nog enige normaalkrachtweerstand heeft. Omdat echter
wordt verondersteld dat het beton op stuik bezwijkt bij de rek
c3, kan deze additionele capaciteit niet worden geactiveerd.
Wordt echter uitgegaan van, bijvoorbeeld, het parabool-recht-

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

hoekdiagram voor beton onder druk (EC2, fig. 3.3) dan moet
worden uitgegaan van de rek c2. Deze is iets groter dan c3
(EC2, tabel 3.1). De bijdrage van de wapening is dan dus iets
groter. Dit uiteraard zolang de vloeirek van de wapening niet
wordt overschreden.
Voor betonsterkteklassen tot en met C70/85 is de normaalkrachtweerstand:
NEd = bhfcd + (As + As2)Esc3

(14)

Voor staal B500 is yd = fyd / Es met fyd = fyk / 1,15


(fyk = 500 N/mm2; fyd = 435 N/mm2) en Es = 2,0 105 N/mm2.

Grenssituatie 1
De uiterste betonvezel onder druk bereikt de rek cu3.
Voor x = x1 bereikt het betonstaal in de drukzone juist de rek
yd. Het betonstaal aan de trekzijde overschrijdt de vloeirek. De
hoogte van de drukzone is (vgl. (1)):

3,5 10-3
x1 = _____________________

50 = 132 mm
3,5 10-3 435 / 200 103

Voor hogere sterkteklassen geldt:


De betondrukkracht is dan (vgl. (4)):
NEd = bhfcd + (As + As2)fyd

(15)

Opmerking
Er wordt op gewezen dat in voorgaande beschouwing is verondersteld dat x1 < x2. Bij een hoge betonsterkteklasse en/of relatief grote d2/d-verhouding, kan gelden x1 > x2. Is hiervan
sprake, dan eindigt grenssituatie 1 niet bij x = x1, maar bij
x = x2. De situatie waarin zowel het betonstaal aan de trek- als
aan de drukzijde de vloeigrens bereikt treedt nu niet op (vgl. 8
t.m. 10); beide reageren lineair-elastisch (voor x2 < x < x1). De
bijbehorende evenwichtsvergelijkingen zijn niet opgenomen.
Voor x > x1 treedt nu, tot grenssituatie 3 is bereikt (x = h), een
toestand op met betonstaal aan de drukzijde dat de vloeigrens
bereikt en betonstaal aan de trekzijde dat lineair-elastisch
reageert (vgl. 11 en 12). Voor x2 < x < x1 worden nu geen resultaten verkregen. Dit gebied kan worden benaderd door met een
recht lijnstuk de resultaten verkregen voor x = x1 en x = x2 te
verbinden.

30
Nc = 0,75 132 500 ___
= 990 103 N
1,5
De drukkracht in het betonstaal in de drukzone en de trekkracht in het betonstaal in de trekzone zijn aan elkaar gelijk
(As = As2):
Ns = Ns2 = 5000 435 = 2175 103 N
De momentweerstand volgt met uitdrukking (6):

(
)

)
(

1000
1000

50 + 5000 435 _____

50 +
MRd = 5000 435 _____
2
2
30 1000 ___
7
0,75 132 500 ___
_____

132 = 2402 106 Nmm
1,5
2
18
Als NEd = 0 is sprake van zuivere buiging. In uitdrukking (5)
zijn de termen dan gelijk aan:

Rekenvoorbeeld 1 (EC2, par.6.1)

a=1
b = 177 mm
c = -23 333 mm2

In het eerste voorbeeld wordt de buigend momentweerstand


MRd berekend van een rechthoekige tweezijdig symmetrisch
gewapende kolom met breedte b = 500 mm en hoogte
h = 1000 mm.

Uitdrukking (5) levert x = 88 mm. De drukspanning in het


betonstaal aan de drukzijde is (uitdrukking (2))
s2 = 302 N/mm2.

Nuttige hoogte d = 950 mm; d2 = 50 mm


Betonsterkteklasse C30/37, staalsoort B500
Betonstaal: As = As2 = 5000 mm2

De momentweerstand volgt weer uit uitdrukking (6), nu met


s2 = 302 N/mm2 (drukspanning) in plaats van de eerder gehanteerde drukspanning s2 = fyd zoals gehanteerd bij x = 132 mm:

Gevraagd
Bereken de rekken en spanningen in de maatgevende situaties
en bereken het N-M-interactiediagram.

1000
1000

50 + 5000 302 _____

50 +
MRd = 5000 435 _____
2
2
30 1000 ___
7
0,75 88 500 ___
_____

88 = 1966 106 Nmm
1,5
2
18

Berekening

Grenssituatie 2

Voor beton C30/37 is de rekenwaarde van de druksterkte


fcd = fck / 1,5 = 30 / 1,5 = 20 N/mm2. De grenswaarde van de
betonstuik cu3 = 3,5 10-3.

De buitenste betonvezel onder druk bereikt de rek cu3; het


betonstaal in de drukzone heeft de rek yd al op druk overschreden. Het betonstaal aan de trekzijde bereikt juist de vloeigrens.

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

H4 Buiging met normaalkracht

27

3500

momentweerstand MRd (106 Nmm)

3000

De hoogte van de drukzone is (vgl. (7)):

3,5 10-3
x2 = _____________________

950 = 586 mm
3,5 10-3 + 435 / 200 103
De betondrukkracht is (vgl. (4)):
30
= 4395 103 N
Nc = 0,75 586 500 ___
1,5

2000
1500
1000
500
0

4.6

Omdat het betonstaal aan de drukzijde vloeit op druk en het


betonstaal aan de trekzijde vloeit op trek, is, vanwege As = As2,
de betondrukkracht gelijk aan de rekenwaarde van de normaalkracht: NEd = 4395 103 N (vgl. (8)).
De momentweerstand is (vgl. (10)):
MRd = 5000 435 (950 50) +

2500

30 1000 ___
7
0,75 586 500 ___
_____

586 = 3153 106 Nmm
1,5
2
18

2000

4000

6000

8000

10000

12000

14000

16000

rekenwaarde normaalkracht NEd (103 N)

1000
MRd = 5 000 435 _____

50 +
2
30 1000 ___
7
0,75 950 500 ___
_____

950 = 1909 106 Nmm
1,5
2
18

Grenssituatie 4
Over de gehele betondoorsnede is de rek gelijk aan c3.
De betondrukkracht is:

Grenssituatie 3
De buitenste vezel van het beton in de drukzone bereikt de
grenswaarde van de betonstuik cu3. De buitenste betonvezel
aan de trekzijde is juist spanningsloos. Hierdoor is de hoogte
van de drukzone x = h.
Het op druk belaste betonstaal aan de drukzijde (As2) heeft de
rekenwaarde van de vloeigrens al eerder bereikt; het betonstaal
aan de trekzijde (As) reageert elastisch.
De rek in het betonstaal aan de trekzijde is (vgl. (11)):

950

s = _____

1 3,5 10-3 = -0,175 10-3, dus s = -35 N/mm2.


1000

De betondrukkracht is (vgl. (4)):


30
= 7500 103 N
Nc = 0,75 1000 500 ___
1,5

1000
1000

50 + 5000 (-35) _____

50 +
MRd = 5000 435 _____
2
2
30 1000 ___
7
0,75 1000 500 ___
_____

1000 = 1733 106 Nmm


1,5
2
18

De normaaldrukkracht op de doorsnede is:


30
N = 5000 435 + 5000 35 + 0,75 1000 500 ___= 9850 103 N
1,5
Als x = d = 950 mm is het betonstaal aan de trekzijde juist
spanningsloos.
Dan is Nc = 7125 103 N. Omdat Ns2 = As2 fyd = 2175 103 N
(drukkracht; deze wapening bereikt de vloeigrens) is dan
NEd = 9300 103 N. De momentweerstand is:

28

In beide lagen betonstaal wordt de drukspanning


s = Es c3 = -350 N/mm2 bereikt. Het betonstaal levert
daarmee een bijdrage aan de drukkracht groot:
Ns = (As + As2) s = 3500 103 N
De rekenwaarde van de normaalkracht is dus NEd = 13500 103
N. De momentweerstand is nul; de normaalkrachten leveren
geen koppel ten opzichte van het zwaartepunt van de betondoorsnede.
In figuur 4.6 is het resultaat van de berekeningen weergegeven.

De momentweerstand is:

Nc = Ac fcd = 10000 103 N

De opgaande tak links in figuur 4.6 loopt vanaf grenssituatie 1


(N = 0; snijpunt met de verticale M-as) tot aan grenssituatie 2
(het beton aan de trekzijde bereikt juist de rekenwaarde van de
vloeispanning). De grootste momentweerstand wordt nu
bereikt. De dalende tak is ook opgebouwd uit twee gedeelten:
Als de hoogte van de drukzone gelijk is geworden aan x = h
(grenssituatie 3 wordt bereikt) volgt verder een verondersteld
rechtlijnige relatie tot de toestand met centrische druk is
bereikt (grenssituatie 4; snijpunt met de horizontale N-as).

Rekenvoorbeeld 2 (EC2, par.6.1)


In het tweede voorbeeld wordt de buigend momentweerstand
MRd berekend van een rechthoekige tweezijdig symmetrisch
gewapende kolom met met breedte b = 500 mm en hoogte
h = 1000 mm, uitgevoerd in hogesterktebeton.

H4 Buiging met normaalkracht

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

4.6 Moment-normaalkracht-interactie
diagram van rechthoekige betondoorsnede C30/37 met symmetrische wapening As = As2 = 5000 mm2

Nuttige hoogte d = 950 mm; d2 = 50 mm


Betonsterkteklasse C90/105, staalsoort B500
Betonstaal: As = As2 = 5000 mm2

a=1
b = 25,3 mm
c = -7738 mm2

Gevraagd

Uitdrukking (5) geeft x = 76 mm. De drukspanning in het


betonstaal aan de drukzijde is (uitdrukking (2))
s2 = 178 N/mm2.

Bereken de rekken en spanningen in de maatgevende situaties


en bereken het N-M-interactiediagram.

Berekening
Voor beton C90/105 (fcd = fck / 1,5 = 90 / 1,5 = 60 N/mm2) is de
grenswaarde van de betonstuik cu3 = 2,6 10-3 (EC2; tabel 3.1).
Voor staal B500 is yd = fyd / Es met fyd = fyk / 1,15
(fyk = 500 N/mm2; fyd = 435 N/mm2) en Es = 2,0 105 N/mm2.
Voor de bi-lineare spanning-rekrelatie van beton (EC2; fig. 3.4)
is voor C90/105 = 0,56 en = 0,34 (hetgeen volgt uit
c3 = 2,3 10-3 en cu3 = 2,6 10-3 (EC2; tabel 3.1) en tabel 4.1 van
dit hoofdstuk).

De momentweerstand volgt weer uit uitdrukking (6) met


s2 = 178 N/mm2 (drukspanning) (eerder was de drukspanning
s2 gelijk aan fyd als x = 132 mm):

(
)

1000
1000

50 + 5000 178 _____

50 +
MRd = 5 000 435 _____
2
2
90 1000
0,56 76 500 ___
_____

0,34 76 = 1985 106 Nmm


1,5
2

Voor x < x1 reageert het betonstaal aan de drukzijde lineairelastisch.

Grenssituatie 1
De uiterste betonvezel onder druk bereikt de rek cu3. Verondersteld wordt dat het betonstaal in de drukzone de rek yd heeft
overschreden of bereikt. De hoogte van de drukzone is
(vgl. (1)):

2,6 10-3
x1 = _____________________

50 = 306 mm
2,6 10-3 435 / 200 103

306 50

2,6 10-3 = 2,175 10-3 yd

s2 = _______
306

90
= 5141 103 N
Nc = 0,56 306 500 ___
1,5
De drukkracht in het betonstaal in de drukzone en de trekkracht in het betonstaal in de trekzone zijn aan elkaar gelijk
(As = As2):

(
)

1000
1000
MRd = 5000 435 _____

50 + 5000 435 _____

50 +
2
2
90 1000
0,56 306 500 ___
_____

0,34 306 = 3993 106 Nmm


1,5
2
Als NEd = 0 is sprake van zuivere buiging. In uitdrukking (5)
zijn de termen dan gelijk aan:

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

90
= 8686 103 N
Nc = 0,56 517 500 ___
1,5

De momentweerstand is (vgl. (10)):


MRd = 5 000 435 (950 50)+

Grenssituatie 3

De momentweerstand is (zie uitdrukking (6)):

De betondrukkracht is (vgl. (4)):

90 1000
0,56 517 500 ___ _____

0,34 517 = 4774 106 Nmm
1,5
2

Ns = Ns2 = 5000 435 = 2175 103 N

Het betonstaal aan de drukzijde vloeit op druk; het betonstaal


aan de trekzijde vloeit op trek. Omdat As = As2 is de betondrukkracht gelijk aan de rekenwaarde van de normaalkracht: NEd =
8686 103 N (vgl. (8)).

De betondrukkracht is (vgl. (4)):

De buitenste betonvezel onder druk bereikt de rek cu3; het


betonstaal in de drukzone heeft de rek yd al op druk overschreden en het betonstaal aan de trekzijde bereikt juist de vloeigrens. De drukzonehoogte is (vgl. (7)):
2,6 10-3
x2 = _____________________

950 = 517 mm
2,6 10-3 + 435 / 200 10-3

Controleer of de rek in het op druk belaste betonstaal de


waarde yd bereikt:

Grenssituatie 2

De buitenste vezel van de betondrukzone bereikt de grenswaarde van de betonstuik cu3; de buitenste betonvezel aan de
trekzijde is juist spanningsloos. De hoogte van de drukzone is
dus x = h.
Het op druk belaste betonstaal aan de drukzijde (As2) heeft de
rekenwaarde van de vloeigrens al eerder bereikt; het betonstaal
aan de trekzijde (As) bevindt zich in het elastische stadium.

H4 Buiging met normaalkracht

29

4.7 Moment-normaalkracht-interactiediagram van


rechthoekige beton-doorsnede C90/105 met
symmetrische wapening As = As2 = 5000 mm2
4.8 Moment-normaalkracht-interactiediagram van
rechthoekige beton-doorsnede C90/105 met
symmetrische wapening As = As2 = 10 000 mm2

Es c3 = 460 N/mm2 groter dan fyd = 435 N/mm2 zodat de


bijdrage van het betonstaal aan de drukkracht beperkt wordt
door laatstgenoemde:

De rek in het betonstaal aan de trekzijde is (vgl. (11)):

950
s = _____

1 2,6 10-3 = -0,13 10-3, dus s = -26 N/mm2


1000

Ns = (As + As2) fyd = 4350 103 N

De betondrukkracht is (vgl. (4)):


90
Nc = 0,56 1000 500 ___
= 16800 103 N
1,5
De momentweerstand is:

(
)

1000
1000

50 + 5000 (-26) _____

50 +
MRd = 5 000 435 _____
2
2
90 1000
0,56 1000 500 ___
_____

0,34 1000 = 3608106 Nmm
1,5
2

90
N = 5000 435 + 5000 26 + 0,56 1000 500 ___
=19 105 103 N
1,5
Als x = d = 950 mm is het betonstaal aan de trekzijde juist spanningsloos en is Nc = 15960 103 N. Met Ns2 = As2 fyd = 2175 103 N
(drukkracht) is NEd = 18135 103 N. De momentweerstand is.

1000

50 +
MRd = 5 000 435 _____
2
90 1000
0,56 950 500 ___
_____

0,34 950 = 3804 106 Nmm
1,5
2

Gegevens als in rekenvoorbeeld 2, echter:


Betonstaal: As = As2 = 10 000 mm2

Gevraagd

Over de gehele betondoorsnede is de rek gelijk aan


c3 = 2,3 10-3. De betondrukkracht is:

Berekening
De berekeningswijze zoals toegepast in rekenvoorbeelden 1 en 2
leent zich voor automatisering. Daarom worden de resultaten nu
getoond die zijn verkregen met een spreadsheetberekening.
Omdat de resultaten in belangrijke mate aansluiten bij die van
rekenvoorbeeld 2, worden deze slechts op hoofdlijnen besproken.

Grenssituatie 1

6000

2,6 10-3
x1 = _____________________

50 = 306 mm
2,6 10-3 435 / 200 103

5000
momentweerstand MRd (106 Nmm)

In het derde voorbeeld wordt de buigend momentweerstand


MRd berekend van een rechthoekige tweezijdig symmetrisch
gewapende kolom met breedte b = 500 mm en hoogte
h = 1000 mm, wederom uitgevoerd in hogesterktebeton, nu
echter met twee keer zoveel betonstaal.

Bereken de rekken en spanningen in de maatgevende situaties


en bereken het N-M-interactiediagram.

In beide lagen betonstaal is de drukspanning volgend uit

waarbij:

4000

306 50

2,6 10-3 = 2,175 10-3 yd

s2 = _______
306

3000

De betondrukkracht is (vgl. (4)):

2000

90
= 5141 103 N
Nc = 0,56 306 500 ___
1,5

1000

30

Figuur 4.7 toont het resultaat van de berekeningen.

Grenssituatie 4

Nc = Ac fcd = 30 000 103 N

4.7

De rekenwaarde van de normaalkracht is dan


NEd = 34350 103 N. Er is geen momentweerstand omdat de
normaalkrachten geen koppel ten opzichte van het zwaartepunt
van de betondoorsnede leveren.

Rekenvoorbeeld 3 (EC2, par.6.1)

De bijbehorende normaaldrukkracht is:

4.9 Moment-normaalkracht-interactiediagram
men van een rechthoekige betondoorsnede
(b = 500 mm; h = 100 mm) met beton
sterkteklasse C30/37 of C90/105 en met symmetrische wapening As = As2 = 5000 mm2 en
10 000 mm2

5000

10000

15000

20000

25000

30000

35000

40000

rekenwaarde normaalkracht NEd (103 N)

H4 Buiging met normaalkracht

De drukkracht in het betonstaal in de drukzone en de trekkracht in het betonstaal in de trekzone zijn aan elkaar gelijk
(As = As2):

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

Literatuur

8000

1 Commentary Eurocode 2. European

7000

Concrete Platform ASBL, June 2008.

Ns = Ns2 = 10 000 435 = 4350 103 N


De momentweerstand MRd = 5950 106 Nmm.
Voor NEd = 0 (zuivere buiging) is x = 102 mm. De drukspanning in het betonstaal aan de drukzijde s2 = 264 N/mm2. De
momentweerstand MRd = 3941 106 Nmm.

momentweerstand MRd (106 Nmm)

6000
5000
4000
3000
2000
1000
0

4.8

5000

10000

15000

20000 25000

30000

35000 40000 45000

rekenwaarde normaalkracht NEd (103 N)

Grenssituatie 2
De drukzonehoogte is:

8000

2,6 10-3

950 = 517 mm
x2 = _____________________
2,6 10-3 + 435 / 200 103

7000

De betondrukkracht is:

6000

90
= 8686 103 N
Nc = 0,56 517 500 ___
1,5

De momentweerstand is MRd = 6732 106 Nmm.

Grenssituatie 3
De buitenste vezel van de betondrukzone bereikt de grenswaarde
van de betonstuik cu3; de buitenste betonvezel aan de trekzijde is
juist spanningsloos. De hoogte van de drukzone is x = h.
Het op druk belaste betonstaal aan de drukzijde (As2) heeft de
rekenwaarde van de vloeigrens al eerder bereikt; het betonstaal
aan de trekzijde (As) bevindt zich nog in het elastische stadium.
De rek in het betonstaal aan de trekzijde is (vgl. (11)):

950
s = _____

1 2,6 10-3 = -0,13 10-3, dus s = -26 N/mm2


1000

momentweerstand MRd (106 Nmm)

50006

Het betonstaal aan de drukzijde vloeit op druk; het betonstaal


aan de trekzijde vloeit op trek. Omdat As = As2 is de betondrukkracht gelijk aan de rekenwaarde van de normaalkracht:
NEd = 8686 103 N (vgl. (8)).

C90/105 - As = As2 = 10000 mm2


C90/105 - As = As2 = 5000 mm2
C30/37 - As = As2 = 5000 mm2

4000

3000

2000

1000

4.9

5000

10000 15000 20000

25000

30000 35000

40000 45000

rekenwaarde normaalkracht NEd (103 N)

Ook nu geldt weer dat voor beide lagen betonstaal de drukspanning volgend uit Es c3 = 460 N/mm2 groter is dan
fyd = 435 N/mm2. De bijdrage van het betonstaal aan de drukkracht is daarom beperkt tot:

De betondrukkracht is:
90

= 16 800 103 N
Nc = 0,56 1000 500 ___
1,5

De momentweerstand is MRd = 4529 10 Nmm.


De bijbehorende normaaldrukkracht N = 21 410 103 N.
6

Als x = d = 950 mm is het betonstaal aan de trekzijde juist


spanningsloos en is NEd = 20 310 103 N. De momentweerstand
is MRd = 4782 106 Nmm.

Ns = (As + As2) fyd = 8700 103 N


De rekenwaarde van de normaalkracht is NEd = 38700 103 N. Er
is geen momentweerstand omdat de normaalkrachten geen
koppel ten opzichte van het zwaartepunt van de betondoorsnede
leveren.
In figuur 4.8 zijn de resultaten van deze berekeningen grafisch
weergegeven; figuur 4.9 toont de resultaten van alle drie de
doorsnedeberekeningen.

Grenssituatie 4
Over de gehele betondoorsnede is de rek gelijk aan c3.
De betondrukkracht is:
Nc = Ac fcd = 30 000 103 N

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

Opmerking: EC2 art. 6.1 (4) geeft aan dat toetsen op centrische
druk niet is toegestaan; een minimum excentriciteit = max.
(h/30; 20 mm) moet worden aangehouden.

H4 Buiging met normaalkracht

31

HOOFDSTUK 5

Dwarskracht
In dit hoofdstuk is dwarskracht aan de beurt. Aan de hand
van vier voorbeelden wordt toegelicht hoe de dwarskrachtweerstand en de benodigde dwarskrachtwapening
h = 200

d = 175

moet worden berekend volgens de Eurocode 2.

Ap

Rekenvoorbeeld 1 (EC2, par.6.2)


In het eerste voorbeeld wordt de dwarskrachtweerstand VRd,c
berekend van een voorgespannen balk zonder dwarskrachtwapening.

Uitgangspunten
De balk heeft een rechthoekige dwarsdoorsnede met
bw = 100 mm, h = 200 mm en d = 175 mm.
De betonsterkteklasse is C40/50.
Betondrukspanning ter hoogte van het zwaartepunt van de
doorsnede ten gevolge van de voorspanning: cp = 5,0 N/mm2
(druk).
De balk is niet voorzien van betonstaal, noch als langswapening, noch als dwarskrachtwapening.

Uitwerking

bw = 100

VRd,c
= [CRd,ck(100lfck
)1/3
+ k 1 cp]bw d
met als minimum (EC2; art. 6.2.1 vgl. (6.2b)):
+ k 1 cp)bw d
VRd,c= (min
waarin (EC2; art. 6.2.1 vgl. (6.3N) & NB):

min
= 0 ,035k3/2fck1/2
en

Rekenwaarde van de betontreksterkte (EC2; art. 3.1.6(2) vgl.


(3.16) en tabel 3.1):
ct fctk,0,05

1 2,5
2
fctd= _______

= ______
= 1,66 N/mm

c
1,5

____

200
2,0
k = 1 + ____
d
Voor d = 175 mm is k = 2,0. Met fck = 40 N/mm2 is vmin = 0,626.

Als de doorsnede gescheurd is door buiging (EC2; art. 6.2.2 en


vgl. (6.2a)):

32

5.1

H5 Dwarskracht

In de uitdrukkingen is CRd,c = 0,18/c = 0,18/1,5 = 0,12 en k1 =


0,15 (EC2; art. 6.2.1 & NB). Echter, omdat voor de langswapeningsverhouding geldt l = Asl / (bw d) is deze l = 0 omdat Asl =
0 (geen langswapening in de vorm van betonstaal aanwezig).
Dit betekent dat de berekende vmin mag worden aangehouden.

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

h = 600

d = 550

5.1 Dwarsdoorsnede rechthoekige voor


gespannen balk uit rekenvoorbeeld 1
(dimensies mm)
5.2 Dwarsdoorsnede van gewapende T-balk
uit rekenvoorbeeld 2 (dimensies mm)

Dan is:
+k1cp)bw d= (0,626 + 0,15 5) 100 175 = 24,08103N
VRd,c
= (min
In balkdelen die niet door buiging zijn gescheurd, is de dwarskrachtweerstand begrensd door de treksterkte van het beton.
Op basis van de toelaatbare hoofdtrekspanning volgt (EC2; art.
6.2.2(2) vgl. (6.4)):

As
bw = 150

5.2

Ibw ___________
VRd,c= ___
f2ctd +
lcpfctd

1
1
100 2003= 66,66 103mm4
I = ___
bh3 = ___
12
12
S = 100 100 50 = 500 103mm3
Als wordt uitgegaan van l = 1 (een ander type voorspanning
dan voorgerekt staal is aanwezig of, bij voorgerekt staal, de
afstand van de beschouwde doorsnede is meer dan de bovenste
grenswaarde van de overdrachtslengte verwijderd van het
beginpunt van de overdrachtslengte), volgt:
_________________

66,66 106 100


VRd,c
= ______________

( 1,66)2+ 1 5,0

1,66= 44,33 103N


500 1 03

Rekenvoorbeeld 2 (EC2, par.6.2)


In het tweede voorbeeld wordt de dwarskrachtweerstand berekend van een gewapende betonbalk met een T-vormige dwarsdoorsnede, voorzien van dwarskrachtwapening. Verondersteld
is dat een berekening heeft aangetoond dat de dwarskrachtweerstand van alleen het beton (VRd,c) ontoereikend is. Berekend
wordt de dwarskrachtweerstand van de dwarskrachtwapening,
rekening houdend met de voorwaarde dat de weerstand van de
betondrukdiagonalen niet mag worden overschreden.

Uitgangspunten
Afmetingen balk:
bw = 150 mm
h = 600 mm
d = 550 mm
z = 500 mm

Sterktereductiefactor voor beton gescheurd door dwarskracht


(EC2; art. 6.2.3 & NB; vgl. (6.6N)):

fck

30
1 = = 0,6 1 ____
= 0,6 1 ____
= 0,528
250
250
Kies de hoek tussen de drukdiagonaal en de as van de ligger
zodanig dat een optimum wordt gevonden; de dwarskrachtweerstand geleverd door de verticale dwarskrachtwapening is
gelijk aan de weerstand van de drukdiagonalen (EC2; art. 6.2.3
& NB; vgl. (6.8) en (6.9)):
Asw

Asw

cos
VRd,s
= ____

____
zfywdcot = ____
z fywd

s
s
sin
cw
bwz1 fcd

=
cw
bwz1 fcd
VRd,max= __________

sin cos
cot + tan
VRd,s = VRd,max voor een hellingshoek waarvoor geldt:
Aswfywd

s in2 = _______
bw s1 fcd

cw = 1 voor niet-voorgespannen constructies (NB)


Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarde met
betrekking tot de hellingshoek (EC2; art. 6.2.3 vgl. (6.7N))
1 < cot < 2,5 dus is > 21,8 en < 45

Verticale beugels:
staafdiameter 12 mm; dubbelsnedig (Asw = 226 mm2);
beugelafstand s = 150 mm;
betonstaal B500.
De berekening wordt uitgevoerd voor betonsterkteklassen
C30/37, C40/50 en C90/105.

226 435
sin2 = _________________

= 0,414
150 150 0,528 20
Uit sin = 0,643 volgt = 40 en cot = 1,19.
Dan is de dwarskrachtweerstand:
Asw
226
500 435 1,19 = 390,0 103N
zfywdcot = ____

VRd,s
= ____
s
150

Uitwerking betonsterkteklasse C60/75


Uitwerking betonsterkteklasse C30/37
fck = 30 N/mm ; fcd = fck / 1,5 = 20 N/mm
2

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

fck = 60 N/mm2; fcd = fck / 1,5 = 40 N/mm2

Sterktereductiefactor (EC2; art. 6.2.3 & NB; vgl. (6.6N)):

H5 Dwarskracht

33

fck

60
= 0,6 1 ____
= 0,456
1= = 0,6 1 ____
250
250

Opmerking

In de berekeningen is uitgegaan van een spanning in de dwarskrachtwapening gelijk aan fyd / 1,15 = 435 N/mm2. Als voor deze
spanning een waarde kleiner dan 0,8fyk = 400N/mm2 wordt
aangehouden, dan mag voor 1 een gunstiger waarde worden
aangehouden (EC2; art. 6.2.3 & NB):

VRd,s = VRd,max voor een hellingshoek waarvoor geldt:


226 435

= 0,240
sin2 = _________________
150 150 0,456 40
Hieruit volgt = 29,3 en cot = 1,78.

voor fck < 60 N/mm2: 1 = 0,6

De dwarskrachtweerstand is:
Asw
226
500 435 1,78 = 583,3 103N
zfywdcot = ____

VRd,s
= ____
s
150

fck

> 0,5
voor fck > 60 N/mm2: 1 = 0,9 ____
200

Opmerking

Rekenvoorbeeld 3 (EC2, par.6.2)

Het kiezen van een kleine waarde voor de hellingshoek van


de betondrukdiagonalen leidt ertoe dat de momentenlijn over
een relatief grote afstand moet worden verschoven. Voor verticale beugels ( = 90) is deze afstand (EC2 art. 9.2.1.3(2)):

In het derde voorbeeld wordt dwarskrachtwapening berekend die


benodigd is in een gewapende betonbalk met rechthoekige
dwarsdoorsnede om een gegeven rekenwaarde van de dwarskracht VEd op te kunnen nemen.

z
l= __
cot
2

Uitgangspunten

Opgemerkt wordt dat de uitdrukking voor de afstand waarover


moet worden verschoven is afgeleid met een staafwerkmodel
met volledige schuifdekking omdat EC2 geen beton-aandeel in
rekening brengt als dwarskrachtwapening vereist is (zie voor het
begrip volledige schuifdekking ook de toelichting bij NEN 6720
art. 8.1.1 en VARCE vraag 32 in vakblad Cement 1992/11).
EC2 staat toe de verschuivingsregel te baseren op al = d, onafhankelijk van de grootte van de hoek . Dit is een meestal conservatieve waarde. Immers, de grootste verschuiving treedt op voor
cot = 2,5. Dan is volgens de theorie al = 1,25z. Met z = 0,9d volgt
al = 1,13d, hetgeen slechts beperkt groter is dan al = d.

Verticale beugels; betonstaal B500.

Uitwerking betonsterkteklasse C90/105


fck = 90 N/mm2; fcd = fck / 1,5 = 60 N/mm2

Uitwerking
Kies de hoek tussen de drukdiagonaal en de as van de ligger
zodanig dat een optimum wordt gevonden; de dwarskrachtweerstand te leveren door de verticale dwarskrachtwapening is gelijk
aan de weerstand van de drukdiagonalen (EC2; art. 6.2.3 & NB;
vgl. (6.8) en (6.9)):
VRd,s
= V
Ed

Sterktereductiefactor (EC2; art. 6.2.3 & NB; vgl. (6.6N)):

Afmetingen balk:
bw = 200 mm
h = 800 mm
d = 750 mm
z = 675 mm

cwbwz1 fcd

=
cw
bwz1 fcd

sin cos = 0,5cwbwz1 fcd


sin2
VRd,max= __________
cot + tan

fck

90
= 0,6 1 ____
= 0,384
1 = = 0,6 1 ____
250
250

VRd,s = VRd,max ofwel VEd = VRd,max voor een hellingshoek:

VRd,s = VRd,max voor een hellingshoek waarvoor geldt:

2VEd

1


= __
arcsin __________
2
cw
1fcd
bwz

226 435

= 0,190
sin2 = _________________
150 150 0,384 60

waarin voor de hellingshoek geldt (EC2; art. 6.2.3 vgl. (6.7N)):

Hieruit volgt = 25,8 en cot = 2,07.


1 < cot < 2,5 dus > 21,8 en < 45
De dwarskrachtweerstand is:
Asw
226
500 435 2,07 = 678,3 103N
zfywdcot = ____

VRd,s
= ____
s
150

34

cw = 1 voor niet-voorgespannen constructies (NB)

H5 Dwarskracht

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

5.3 Dwarsdoorsnede gewapende recht


hoekige betonbalk uit rekenvoorbeeld 3
(dimensies mm)

Betonsterkteklasse C60/75 en VEd = 900 kN


h = 800

d = 750

fck = 60 N/mm2; fcd = fck / 1,5 = 40 N/mm2

Sterktereductiefactor (EC2; art. 6.2.3 & NB; vgl. (6.6N)):

fck

60
= 0,6 1 ____
= 0,456
1 = = 0,6 1 ____
250
250
2 900 103
1

= 23,5
= __
arcsin ____________________
2
1 0,456 40 200 675
Dan is cot = 2,30.
5.3

A
s

900 10
sw
Ed
____
= _____________

m2/ mm

= ________

= 1,33 m

bw = 200

zfywd
cot

675 435 2,30

Pas bijvoorbeeld toe dubbelsnedige beugels 12-170 mm


(1,33 mm2/mm)

Betonsterkteklasse C30/37 en VEd = 600 kN

De bijkomende trekkracht in de langswapening ten gevolge van


de dwarskracht is (EC2; art. 6.2.3(7)):

Sterktereductiefactor voor beton gescheurd door dwarskracht


(EC2; art. 6.2.3 & NB; vgl. (6.6N)):

Ftd = 0,5 V
Ed
(cot cot)

fck = 30 N/mm2; fcd = fck / 1,5 = 20 N/mm2

Voor = 90 (verticale dwarskrachtwapening) is:

f ck

30
1 = = 0,6 1 ____
= 0,6 1 ____
= 0,528
250
250

Ftd= 0,5 900 1 03 2,30 = 1035 103N

2 600 10
1

= 28,7
= __
arcsin ____________________
2
1 0,528 20 200 675

Betonsterkteklasse C90/105 en VEd = 1200 kN


fck = 90 N/mm2; fcd = fck / 1,5 = 60 N/mm2

Dan is cot = 1,83.


A
s

600 10
sw
Ed
____
= _____________

= ________

= 1,12 mm2/ mm
zfywd
cot

Sterktereductiefactor (EC2; art. 6.2.3 & NB; vgl. (6.6N)):

675 435 1,83

fck

90
= 0,6 1 ____
= 0,384
1 = = 0,6 1 ____
250
250

Pas bijvoorbeeld toe dubbelsnedige beugels 12-200 mm


(1,13 mm2/mm)

De bijkomende trekkracht in de langswapening ten gevolge van


de dwarskracht is (EC2; art. 6.2.3(7)):

2 1200 10
1

= 25,2
= __
arcsin ____________________
2
1 0,384 60 200 675
Dan is cot = 2,12.
A
s

1200 10
sw
Ed
____
= _____________
m2/ mm

= ________

= 1,93 m

Ed
(cot cot)
Ftd = 0,5 V
Voor = 90 (verticale dwarskrachtwapening) is

zfywd
cot

675 435 2,12

Pas bijvoorbeeld toe dubbelsnedige beugels 12-110 mm


(2,06 mm2/mm)

Ftd= 0,5 600 1 03 1,83 = 549 103N


Deze bijkomende trekkracht mag ook worden bepaald met de
verschuivingsregel voor de momentenlijn. Voor elementen
met dwarskrachtwapening vindt het verschuiven plaats over
een afstand (EC2; art. 9.2.1.3(2)):

De bijkomende trekkracht in de langswapening ten gevolge van


de dwarskracht is (EC2; art. 6.2.3(7)):
Ftd = 0,5 V
Ed
(cot cot)
Voor = 90 (verticale dwarskrachtwapening) is

l= z(cot cot)/2
Het is ook toegestaan te verschuiven over al = d, zie de eerder
gegeven toelichtingen bij de verschuivingsregel.

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

H5 Dwarskracht

Ftd= 0,5 1200 103 2,12 = 1272 103N

35

5.4 Dwarsdoorsnede recht


hoekige gewapende
balk uit rekenvoorbeeld
4 (dimensies mm)

Rekenvoorbeeld 4 (EC2, par.6.2)

Kies de hoek tussen de drukdiagonaal en de as van de ligger


zodanig dat een optimum wordt gevonden; de dwarskrachtweerstand geleverd door de hellende dwarskrachtwapening is
gelijk aan de weerstand van de drukdiagonalen (EC2; art. 6.2.3
& NB; vgl. (6.13) en (6.14)):

In het vierde voorbeeld wordt de dwarskrachtweerstand berekend van een gewapende betonbalk met een T-vormige dwarsdoorsnede voorzien van hellende dwarskrachtwapening.

Uitgangspunten
VRd,s = VRd,max :

Afmetingen balk:
bw = 150 mm
h = 800 mm
d = 750 mm
z = 675 mm

A
s

(cot + cot)
sw
____
(cot + cot) sin = cw

bwz1 fcd
___________

z fywd

_____________

bw s1 fcd

cot = __________
1

sw
A
fywd
sin

Hellende beugels:
hoek tussen de dwarskrachtwapening en de as van de ligger
(EC2; fig. 6.5): = 45;
staafdiameter 10 mm; dubbelsnedig (Asw = 157 mm2);
beugelafstand s = 150 mm;
betonstaal B500.

_____________________

150 150 0,528 20


cot = __________________

__ 1= 1,98
157 435 0,5 2
Bereken voor cot = 1,98 de dwarskrachtweerstand van de
hellende beugels:

Betonsterkteklasse C30/37.

157
1 __
VRd,s
= ____
675 435 (1,98 + 1) __
2= 648 1 03N

150
2

Uitwerking
fck = 30 N/mm2; fcd = fck / 1,5 = 20 N/mm2

De bijkomende trekkracht in de langswapening ten gevolge van


de dwarskracht is (EC2; art. 6.2.3(7)):

Sterktereductiefactor voor beton gescheurd door dwarskracht


(EC2; art. 6.2.3 & NB; vgl. (6.6N)):

(1 + c ot2)

Ftd= 0,5VRd,s
(cot cot) = 0,5 648 1 03 (1,98 1,0)
= 318 1 03N

fck

30
1 = = 0,6 1 ____
= 0,6 1 ____
= 0,528
250
250
Controleer of de drukdiagonalen bij de maximaal toegestane
helling (cot = 1,0) voldoen op sterkte (EC2; vgl. (6.15)).
Bij hellende dwarskrachtwapening is de weerstand van de
drukdiagonalen (EC2; vgl. (6.14)):
(cot + cot)
VRd,max

=
cw
bwz1 fcd
___________

(1 + cot2)

h = 800

d = 750

De dwarskrachtweerstand van de dwarskrachtwapening is


(EC2; vgl. (6.13)):
Asw

VRd,s
= ____
zfywd(cot + cot ) sin
s
Voor cot = 1,0 leidt VRd,s < VRd,max tot de voorwaarde (EC2; vgl.
(6.15):
A f

bw s

2sin

sw ywd
cw 1 cd
_______

________

1 0,528 20
157 435 ___________
_________

150 150

2 sin 45

5.4

3,04 N/mm2 < 7,47 N/mm2; voldoet.

36

H5 Dwarskracht

bw = 150

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

HOOFDSTUK 6

Wringing
150

In dit hoofdstuk worden twee voorbeelden van wringing behandeld.


Het ene voorbeeld gaat over wapenen op wringing, het andere over
het uitnutten van betondrukdiagionalen bij de combinatie van

1200
1500

1450

dwarskracht en wringing.

50

In het eerste voorbeeld worden de benodigde hoeveelheden


schuif- en langswapening in een op wringing belaste balk met
een holle, rechthoekige dwarsdoorsnede berekend.

150

Rekenvoorbeeld 1 (EC2, par.6.2)

6.1

200

600

200

Uitgangspunten
Afmetingen balk (fig. 6.1):
h = 1500 mm;
b = 1000 mm;
d = 1450 mm;
breedte verticale lijven 200 mm;
breedte horizontale lijven 150 mm.

Sterktereductiefactor voor beton gescheurd door dwarskracht


(EC2; art. 6.3.2(4) en 6.2.2(6) & NB; vgl. (6.6N)):

( ) ( )

fck

30
= 0,6 1 ____
= 0,6 1 ____
= 0,528
250
250

Materialen:
betonsterkteklasse C30/37;
betonstaal B500.

Betonstaal: fyd = 435 N/mm2.

Grootheden volgend uit de geometrie van de doorsnede


Rekenwaarden van de belastingen:
dwarskracht VEd = 1300 kN (werkingsrichting evenwijdig met
de as van de verticale lijven);
wringend moment TEd = 700 kNm.

bh
1000 . 1500
A
tef,i = __
= ______________

= _______

= 300 mm
u 2(b + h) 2 . (1000 + 1500)

Betonsterkteklasse C30/37:
fck = 30 N/mm2; fcd = fck / 1,5 = 20 N/mm2.

38

De meewerkende wanddikte (EC2; art. 6.3.2(1) en fig. 6.11) is


het quotint van de totale oppervlakte van de dwarsdoorsnede
binnen de buitenomtrek, inclusief de ingesloten holle delen (A)
en de buitenomtrek van de doorsnede (u):

De meewerkende wanddikte mag niet kleiner zijn dan tweemaal de afstand tussen de rand en de as van de langswapening.
Voor een holle doorsnede is de werkelijke dikte de bovengrens.
Voor zowel de verticale lijven als de horizontale vlakken geldt

H6 Wringing

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

6.1 Dwarsdoorsnede van de holle rechthoekige balk uit rekenvoorbeeld 1, belast


door een combinatie van dwarskracht en
wringing (afmetingen in mm)

dat de werkelijke dikte (200 mm respectievelijk 150 mm)


kleiner is dan de meewerkende wanddikte. Als wordt verondersteld dat de as van de langswapening in het hart van de verticale lijven en horizontale vlakken valt, mag voor de meewerkende wanddikte de werkelijke dikte van lijven en vlakken
worden aangehouden.
Oppervlakte van het gebied omsloten door de hartlijnen van de
verbonden wanden, inclusief de ingesloten holle delen:

Bereken uitgaande van verticale beugels voor welke hellingshoek van de drukdiagonalen de weerstand van deze diagonalen
precies gelijk is aan de rekenwaarde van de equivalente schuifkracht.
VRd,s = VRd,max ofwel V *Ed = VRd,max voor een hellingshoek:

2V *Ed
1

= __arcsin _________
2
cwv1fcdbwz
waarin voor de hellingshoek geldt (EC2; art. 6.2.3 vgl. (6.7N)):

Ak = 1350 800 = 1080 103 mm

2,5 > cot > 1,0 dus 21,8 < < 45

De omtrek van het gebied Ak:

(Opmerking: cw = 1 voor niet-voorgespannen constructies


(NB))

uk = 2 (1500 150) + 2 (1000 200) = 4300 mm

Verticale lijven
De grootste equivalente schuifkracht uit gecombineerde dwarskracht en wringing treedt op in n van de verticale lijven
(EC2; vgl. (6.26) en (6.27)):
VEd
VEd TEdzi 1300 . 103 700 . 106 . 1350
V *Ed = ___
= ________

+ T,itef,izi = ___
+ ____

+ _____________

2
2
2
2Ak
2 . 1080 . 103

2 . 1087 . 103
1
= __ arcsin ____________________
= 24,8

2
1 . 0,528 . 20 . 200 . 1350
Dan is cot = 2,16.
De in de verticale lijven benodigde schuifwapening is (EC2;
art. 6.2.3(3) vgl. (6.8)):
Asw

VEd

1087 . 103

zfywdcot

1350 . 435 . 2,16

___
= _____________

= _______

= 0,86 mm2 / mm

= 1087 . 103 N

Opmerking:
De lengte zi van een wand i is gedefinieerd als de afstand tussen
de snijpunten met de aangrenzende wanden. Hierbij wordt
uitgegaan van de hartlijnen voor de wanden gebaseerd op de
meewerkende wanddikte tef,i, niet op de werkelijke wanddikte.

De vereiste wapening kan worden aangebracht in de vorm van


dubbelsnedige beugels 12 mm per verticaal lijf, beugelafstand 200 mm. De hart-op-hartafstand van deze beugels
voldoet aan de detailleringseisen (s < u/8 en s < 0,75d; EC2; art.
9.2.3(3)).

Controleer de weerstand van de betondrukdiagonalen voor de


grootste (dus uit oogpunt van de drukspanning in de betondiagonalen meest gunstige) hoek van de drukdiagonalen, cot = 1
(EC2; art. 6.2.3((3) vgl. (6.9)):

Horizontale delen van de doorsnede

cwbwzv1fcd
VRd,max = __________

= cwbwzv1 fcd sin cos

cot + tan
Met cw = 1, 1 = , = 45 en bw = t (de breedte van het verticale lijf) volgt:
1 __ 1 __
VRd,max = 1 . 200 . 1350 . 0,528 . 20 . __
2. __
2= 1426 . 103 N
2
2

TEdzi
VEd = T,itef,izi = ____

2Ak
De meewerkende wanddikte is gelijk aan de werkelijke dikte
van de horizontale delen.
De benodigde schuifwapening is (EC2; art. 6.2.3(3) vgl. (6.8)):

VRd,max > V *Ed, dus de drukdiagonalen zijn in staat de schuifkracht op te nemen.

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

De horizontale delen worden alleen belast door het wringend


moment. De benodigde schuifwapening volgt uit de schuifkracht die door een constructiedeel moet worden opgenomen
(EC2; art. 6.3.2(1) vgl. (6.27) en (6.26)):

Asw

VEd

zfydcot

___

= _______

H6 Wringing

39

94

500

Dan volgt:
Asw

TEd

700 . 106

2Akfydcot

2 . 1080 . 103 . 435 . 2,16

94
94

___
= ____________________

= _________

= 0,345 mm2 / mm

Hier volstaan dubbelsnedige beugels 8 mm per horizontaal


deel, beugelafstand 200 mm.
300

6.2

De vereiste langswapening voor wringing (EC2; art. 6.3.2(3)


vgl. (6.28)):
TEduk cot 700 . 106 . 4300 . 2,16
Asl = _________
= 6920 mm2

= _________________

2 . 1080 . 103 . 435


2Akfyd
Deze langswapening moet worden verdeeld over de doorsnede
met speciale aandacht voor de hoekstaven.
Vanwege de dwarskracht moet een additionele hoeveelheid
langswapening worden aangebracht (EC2; art. 6.2.3(7) vgl.
(6.18)):

Opmerking:
Een alternatief voor het rekenen met de bijkomende trekkracht Ftd is het in ongunstige zin verschuiven van de
momentenlijn. Deze verschuivingsregel wordt nader besproken
in EC2 art. 9.2.1.3(2). Bij verticale dwarskrachtwapening moet
worden verschoven over:
1
al = __
z cot
2
waarin is de hellingshoek van de betondrukdiagonalen.

De bijkomende trekkracht in de langswapening ten gevolge van


de dwarskracht is (EC2; art. 6.2.3(7)):
Ftd = 0,5VEd ( cot cot)
Met Asl = Ftd / fyd en = 90 volgt:
VEd cot 1300 . 103 . 2,16
Asl = _______

= 3228 mm2

= _____________

2 . 435
2fyd

De verschuivingsregel is gebaseerd op volledige schuifdekking


(zie, bijvoorbeeld, VBC art. 8.1.1). Het is toegestaan uit te gaan
van al = d; een benadering die ook kan worden gevonden in EC2
art. 6.2.2(5) waar het verschuiven van de momentenlijn in het
door buiging gescheurde deel van een ligger wordt besproken.

Rekenvoorbeeld 2 (EC2, par.6.3)

Deze langswapening moet aan de zijde waar het buigend


moment in de doorsnede trekwapening vraagt, worden aangebracht.

Het tweede voorbeeld gaat in op de combinatie van wringing


en dwarskracht, met een focus op de betondrukdiagonalen;
hoeveel en hoe kunnen dwarskracht en wringing worden
gecombineerd om de drukdiagonalen geheel uit te nutten? De
rekenmethodiek wordt toegelicht aan de hand van een balk met
een rechthoekige dwarsdoorsnede.

De totale trekkracht waarop wordt gewapend is dan:


MEd

____
+ Ftd

Deze kracht mag niet groter worden genomen dan


MEd,max

______

waarin MEd,max het maximale moment in de ligger is.

Uitgangspunten
Afmetingen balk (fig. 6.2):
h = 500 mm;
b = 300 mm;
d = 455 mm.
Materialen:
betonsterkteklasse C30/37;
betonstaal B500.
Betonsterkteklasse C30/37:
fck = 30 N/mm2; fcd = fck / 1,5 = 20 N/mm2.

40

H6 Wringing

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

90

cot = 1
cot = 1,5
cot = 2
cot = 2,5

80
wringend-momentweerstand (kNm)

6.2 Dwarsdoorsnede van de massieve rechthoekige balk uit rekenvoorbeeld 2, met


gemarkeerd de meewerkende doorsnede
(afmetingen in mm)
6.3 Interactie dwarskracht wringing voor
balk met massieve rechthoekige dwarsdoorsnede. Weerstand van de betondrukdiagonalen is maatgevend verondersteld;
beugel- en langswapening zijn overeenkomstig aanwezig verondersteld

70
60
50
40
30
20
10
0

100
200
300
dwarskrachtweerstand (kN)

400

500

600

700

Sterktereductiefactor voor beton gescheurd door dwarskracht


(EC2; art. 6.3.2(4) en 6.2.2(6) & NB; vgl. (6.6N)):

( ) ( )

fck
30
= 0,6 . 1 ____
= 0,528
= 0,6 1 ____
250
250
Betonstaal: fyd = 435 N/mm2.

Grootheden volgend uit de geometrie van de doorsnede

6.3

Uiteraard moet de balk worden voorzien van beugelwapening; de


benodigde hoeveelheid volgt uit EC2 vgl. (6.8) met VRd,s = VRd,max.
De hoeveelheid wapening (zowel beugelwapening als langswapening), wordt hier niet berekend; de berekening betreft het draagvermogen van de betondrukdiagonalen.
Als alleen sprake is van wringing, is de weerstand van de drukdiagonalen (EC2; art. 6.3.2(4) vgl. (6.30)):

De meewerkende wanddikte (EC2; art. 6.3.2(1)) is:


bh
300 . 500
A

= ______
= ____________

= 94 mm
tef = __
u 2(b+h) 2 . ( 300 + 500)
Voorwaarde:
De meewerkende wanddikte mag niet kleiner zijn dan tweemaal de afstand tussen de rand en de as van de langswapening.
Omdat h = 500 mm en d = 455 mm wordt laatstgenoemde
gelijk gesteld aan 45 mm. Dan is de eis: tef > 2 . 45 = 90 mm;
hieraan wordt voldaan.
De oppervlakte van de dwarsdoorsnede van het gebied omsloten door de hartlijnen van de wanden is:
Ak = ( h tef)( b tef)= ( 500 94). ( 300 94)= 83,6 . 103 mm2

Drukdiagonalen
Verondersteld wordt dat cot = 2,0 ( = 26,6).
Als alleen een dwarskracht optreedt, is de dwarskrachtweerstand volgend uit de weerstand van de betondrukdiagonalen
(EC2; art. 6.2.3((3) vgl. (6.9)):
cwbwz1 fcd
VRd,max = __________

cot + tan
Met cw = 1, 1 = , = 26,6 en bw = b (de breedte van de balk)
volgt:
1 . 300 . 400 . 0,528 . 20
VRd,max =___________________

= 507 . 103 N
2,0 + 0,5

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

TRd,max = 2cw fcdAktef,i sin cos


Met cw = 1, 1 = , = 26,6 , Ak = 83,6 103 mm2 en
tef = 94 mm (de meewerkende wanddikte) volgt:
TRd,max = 2 . 0,528 . 1 . 20 . 83,6 . 103 . 94 . 0,448 . 0,894 = 66,5 . 106 Nmm
In figuur 6.3 zijn de resultaten getoond. Punten gelegen onder de
rechte lijn voldoen aan de dwarskracht-wringingweerstand. Uit de
figuur kan worden afgelezen dat bij een rekenwaarde van de dwarskracht van, bijvoorbeeld, VEd = 350 kN nog een rekenwaarde van
een wringend moment TEd = 20 kNm mag optreden.
In de figuur zijn ook de resultaten weergegeven die worden verkregen voor cot = 1,0 1,5 2,5. Er wordt nogmaals op gewezen dat
de figuur is gebaseerd op de weerstand van de drukdiagonalen;
schuif- en langswapening zijn niet beschouwd.

Wringing en dwarskracht met minimale wapening


Een bij benadering rechthoekige massieve doorsnede behoeft
slechts te worden voorzien van een minimale wapening (conform
EC2 art. 9.2.1.1) als deze onderworpen is aan een relatief geringe
belasting (EC2; art. 6.3.2(5)). Hiervan is sprake als wordt voldaan
aan de voorwaarde (EC2; art. 6.3.2(5) vgl. (6.31)):
TEd

VEd

TRd,c

VRd,c

____
+ ____
1,0

waarin TRd,c is het scheurmoment door wringing, te bepalen door te


stellen T = fctd.

H6 Wringing

41

6.4 Interactie dwarskracht wringing voor


balk met massieve rechthoekige dwarsdoorsnede; combinaties waarvoor slechts
een minimale wapening nodig is

wringend-momentweerstand (kNm)

25
20
15
10
5
0

10
20
30
dwarskrachtweerstand

40

50

60

70

80

90

6.4

Het resultaat is:


VRd,c,min = [ 0,035 . ( 1,66)3/2 . ( 30)1/2]. 300 . 455 = 56,0 . 103 N
De dwarskracht wringend moment combinaties die
voldoen aan het criterium (EC2; vgl. (6.31)) zijn weergegeven
in figuur 6.4.

T = fctd = fctk / c = 2,0 / 1,5 = 1,3 N/mm2


(voor fctk zie EC2 Tabel 3.1)
Het scheurmoment door wringing (EC2; vgl. (6.26)):

De minimale wapening moet in overeenstemming zijn met


EC2 art. 9.2.2(5) en art. 9.2.2(6). De minimum dwarskrachtwapeningsverhouding is (EC2; vgl. (9.5N) & NB):

TRd,c = Ttef 2Ak

___

TRd,c = 1,3 . 94 . 2 . 83,6 . 103 = 20,4 . 106 Nmm

0,08 fck
w,min = _______

fyk

De rekenwaarde van de dwarskrachtweerstand VRd,c is (EC2;


art. 6.2.2(1) vgl. (6.2.a)):

Voor fck = 30 N/mm2 en fyk = 500 N/mm2 is:

VRd,c = [ CRd,c ( 100lfck) ]bwd

___

1/3

Verondersteld wordt dat de trekwapeningsverhouding l = 0,01.


In de uitdrukking is CRd,c = 0,18/c = 0,18/1,5 = 0,12 (EC2; art.
6.2.1 & NB).

0,0830

= 0,88 . 10-3

w,min = _______
500
De benodigde dwarskrachtwapening is (EC2; vgl. (9.4)),
uitgaande van een hoek = 90 tussen de dwarskrachtwapening en de lengteas van de balk:
Asw

___
= bw w,min

____

200
k = 1 + ____
2,0
d

Met bw = 300 mm is minimaal vereist:

Voor d = 455 mm is k = 1,66.


Met fck = 30 N/mm2 is (100 l fck)1/3 = (100 0,01 30)1/3 = (30)1/3.

Asw

___
= 300 . 0,88 . 10-3 = 0,264 mm2 / mm

Hiermee volgt:
]. 300 . 450 = 83,6 . 103 N
VRd,c = [ 0,12 . 1,66 . ( 30)1/3
De minimumwaarde is (EC2; art. 6.2.1 vgl. (6.2b)):
VRd,c = minbwd
waarin (EC2; art. 6.2.1 vgl. (6.3N) & NB):
min = 0,035k3/2 fck1/2

42

Omdat sprake is van wringing, moeten de beugels gesloten zijn


(EC2; art. 9.2.3(1)). De maximale hart-op-hartafstand van de
beugels is de kleinste waarde van:
sl,max = 0,75d voor = 90 (EC2; art. 9.2.2(6); dwarskracht);
sl,max = u/8 (EC2; art. 9.2.3(3) wringing);
de kleinste afmeting van de balkdwarsdoorsnede (EC2; art.
9.2.3(3) wringing).
Met d = 455 mm en u = 2(b + h) = 2 (300 + 500) = 1600 mm
(de buitenomtrek van de doorsnede; EC2; art. 6.3.2) is sl,max =
200 mm. Toegepast kunnen worden dubbelsnedige beugels met
een staafdiameter = 6 mm en s = 200 mm
(Asw / s = 2 28/200 = 0,28 mm2 / mm).

H6 Wringing

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

HOOFDSTUK 7

Staafwerkmodellen (1)
In dit hoofdstuk is het de beurt aan staafwerkmodellen. Met
twee voorbeelden, een van een wandligger en een van een
console, wordt toegelicht hoe in de nieuwe norm met deze
methodiek moet worden omgegaan.

ning voor een wand waarvoor geldt l/h = 2: inwendige


hefboomsarm = 0,67h.
Opmerking:
Met VBC art. 8.1.4 voor een statisch bepaalde wandligger volgt
uit z = 0,2l + 0,4h < 0,6 l voor l = 2h een inwendige hefboomsarm z = 0,8h.

Uitwerking sterkte

Rekenvoorbeeld 1 (EC2, par.6.2) - Wandligger


Gegeven is de in figuur 7.1 getoonde statisch bepaalde wandligger. Zowel aan de boven- als aan de onderzijde grijpt een
gelijkmatig verdeelde belasting aan.

Uitgangspunten
Geometrie:
lengte wand = 5400 mm;
hoogte wand = 3000 mm;
wanddikte = 250 mm.
De wand wordt ondersteund door kolommen 400 x 250 mm2.
De kolommen zijn voorzien van wapening 620.

Rekenwaarde van de betondruksterkte (EC2; art. 3.1.6(1) vgl.


(3.15)):
cc fck
1 25
fctd
= _____
= 16,7 N/mm2

= _____
c
1,5
Betonstaal (EC2; art. 3.2.7(2) en tabel 2.1N & NB):
fyk
500
fyd
= __
= 435 N/mm2
= ____
s 1,15
Rekenwaarde van de druksterkte van typen knopen (EC2; art.
6.5.4(4) & NB):
gedrukte knoop:

f ck
25
1Rd,max

= k 1 fcd
= k 1 1 ____
fcd
= 1,0 1 ____
16,7 = 15,0 N/mm2
250
250

Betonsterkteklasse C25/30.
Betonstaal B500.

druk-trekknoop met n verankerde trekstaaf:


Het gekozen staafwerkmodel is ook weergegeven in figuur 7.1.
Drukstaaf C2 bevindt zich 2,0 m boven het zwaartepunt van de
onderwapening. Hierdoor is de inwendige hefboomsarm gelijk
aan degene zoals die wordt gevonden uit een elastische bereke-

f ck
25
2Rd,max= k 2 fcd
= k 2 1 ____
fcd
= 0,85 1 ____
16,7 = 12,8 N/mm2
250
250
druk-trekknoop met meer dan n verankerde trekstaaf:

f ck
25
3Rd,max= k 3 fcd
= k 3 1 ____
fcd
= 0,75 1 ____
16,7 = 11,3 N/mm2
250
250

44

H7 Staafwerkmodellen (1)

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

7.1 Vooraanzicht wandligger


7.2 Detail van trekstaaf T1 verankerd in
knoop 3 (linker oplegging)

468 103
As1 _______

= 1076 mm2 (bijvoorbeeld 616 = 1206 mm2)

435

Opmerking (EC2; art. 6.5.3(4b) & NB):


k2 = 0,85 mits haarspelden ten behoeve van omsluiting in de
richting loodrecht op het vlak van het staafwerk aanwezig zijn.

Verondersteld wordt dat deze wapening wordt aangebracht in


drie lagen, zodanig dat u = 360 mm (fig. 7.2 en EC2; fig. 6.27).

Krachten
Voor trekstaaf T2 is:

De gelijkmatig verdeelde belasting is 150 kN/m over de bovenn de onderkant van de wand.

405 103

= 931 mm2

As2 _______
435

Kolomkrachten: R = (150 + 150) 5,4/2 = 810 kN

Omdat sprake is van een gelijkmatig verdeelde aan de onderzijde van de wandligger aangrijpende belasting, moet deze
wapening gelijkmatig worden verdeeld over de lengte van de
wand. De wapening moet bovenin de wand worden verankerd,
zodat de belasting omhoog wordt gebracht en aangrijpt op de
drukboog gevormd door de drukstaven C2 en C3.

Krachten in de staven

evenwicht voor knoop 1:


ql
= 405 kN
C1 = __
2
evenwicht voor knoop 3:

Verificatie knopen

2000
= 60 (fig. 7.1)


= arctan _________
1350 200
R
= 935 kN; met R = ql
C3 = ____
sin
R
3 cos = _____
= 468 kN
T1 = C
tan

Knoop 3
De geometrie van deze knoop (fig. 7.2) is ondubbelzinnig vastgelegd door:
de breedte van de kolom (400 mm);
de wanddikte (250 mm);
de afstand u waarover de horizontale wapening van trekstaaf
T1 is gespreid;
de breedte en helling van drukstaaf C3.
Knoop 3 is een druk-trekknoop met in n richting een verankerde trekstaaf. De betondrukspanning mag de waarde 2Rd,max
= 12,8 N/mm2 niet overschrijden.

evenwicht voor knoop 2:


3 cos = T
1 = 468 kN
C2 = C
evenwicht voor knoop 4:
ql
= 405 kN
T2 = __
2

Oplegdruk:
810 103
R
= ________

= 8,1 N/mm2 2Rd,max

c1
= _________
bkolom
hkolom 400 250

Verificatie trekstaven

In trekstaaf T1 is een hoeveelheid betonstaal benodigd die


minimaal gelijk is aan:

1350

_1
2 ql

_1
2 ql

1
C1
3000
2000

C2

T2
4

T2

ql
7.1

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

527

[mm]

C3

360 = 608
400 + tan
60

60

T1
T1

_1 ql
2

_1 ql
2

200

s 30

C3

Tc2

360

co

C1

C3

608

5000
5400

c1
400

ql

H7 Staafwerkmodellen (1)

7.2

ql

45

1200 kN

_
ac = 125

100

FEd

325
700 kN

3
1

150
hc = 400

250
56,6
400

50

50 150
7.4

7.5

400
50

400

1900 kN

400

250

7.3

breedte console = 400 mm;


doosnede kolom = 400 x 400 mm2.
Betonsterkteklasse C35/45.
Betonstaal B500.
Opmerking:
Aan de voorwaarde met betrekking tot de oplegdruk wordt al
voldaan als de kolomwapening niet wordt beschouwd.

400 + 360 / tan60 = 400 + 208 = 608 mm

De kolom wordt belast door een normaalkracht NEd = 1200 kN,


boven de console aangrijpend met een excentriciteit van
100 mm (in fig. 7.3: links van het hart van de kolom aangrijpend). De rekenwaarde van de kracht op de console is FEd =
700 kN, aangrijpend in het zwaartepunt van het oplegvlak
groot 150 x 300 mm2.
Onder de console is de drukkracht in de kolom 1200 + 700 =
1900 kN. De excentriciteit van deze kracht ten opzichte van het
hart van de kolom is:

De breedte van de drukstaaf loodrecht op de lengte-as is


608 cos30 = 527 mm.

1200 103 100 700 103 (200 + 125)


e = ________________________________

= -56,6 mm
(1200 + 700) 103

De drukspanning in de drukstaaf is:

Staafwerkmodel

Spanning in drukstaaf C3:


Op het niveau u boven het oplegvlak van de kolom heeft de
drukstaaf een breedte in horizontale richting gelijk aan

935 103
C3
c2
= _________
= ________

= 7,1 N/mm2 2Rd,max


bkolomhkolom 527 250

Rekenvoorbeeld 6.2 (EC2, par.6.5) - Korte console


Gegeven de in figuur 7.3 getoonde kolom met korte console.

Uitgangspunten
Geometrie:
lengte console = 250 mm;
hoogte console = 400 mm;

46

H7 Staafwerkmodellen (1)

Figuur 7.4 toont het basismodel dat wordt gebruikt als


uitgangspunt voor het opstellen van het staafwerkmodel. In
deze figuur is de normaalkracht in de kolom gemodelleerd met
een drukstaaf die excentrisch ten opzichte van het zwaartepunt
van de kolom aangrijpt; boven de console met een excentriciteit
van 100 mm; onder de console met een excentriciteit van
-56,6 mm.
De console is 400 mm hoog. Verondersteld wordt dat het hart
van de trekwapening zich 40 mm onder het oplegvlak bevindt.
De nuttige hoogte van de kolom is dan d = 360 mm. Uitgegaan
wordt van een inwendige hefboomsarm z = 0,8d = 288 mm. De
kracht in de trekstaaf bovenin de console is:

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

7.3
7.4
7.5
7.6

Aanzicht en dwarsdoorsnede kolom met console (dimensies mm)


Aanzicht en dwarsdoorsnede kolom met console (dimensies mm)
Staafwerkmodel voor kolom met korte console
Detail van knoop 2 (dimensies mm)

druk-trekknoop met meer dan n verankerde trekstaaf:

(200 56,6 + 125)

700 = 652 kN
Ft= _______________


288

f ck
35
3Rd,max= k 3 fcd
= k 3 1 ____
fcd
= 0,75 1 ____
23,3 = 15,0 N/mm2
250
250

In figuur 7.5 is het staafwerkmodel voor de korte console weergegeven.


De hellingshoek van de drukdiagonaal in de console (de hoek
in fig. 7.4) wordt begrensd tot 1,0 < tan < 2,5 (EC2; art.
J.3(1)), waaruit volgt: 45,0 < < 68,2.
Omdat de hoogte van de console hc = 400 mm en de afstand van
de dag van de kolom tot het aangrijpingspunt van de puntlast ac
= 125 mm (dus 2,5 ac = 313 mm) mag worden verwacht dat de
hellingshoek binnen deze grenzen zal liggen. Dit zal achteraf
worden gecontroleerd. (Voor de notaties zie EC2 fig. J.5.)

Opmerking (EC2; art. 6.5.3(4b) & NB):


k2 = 0,85 mits haarspelden ten behoeve van omsluiting in de
richting loodrecht op het vlak van het staafwerk aanwezig zijn.

Krachten en knoopafmetingen
Afmetingen knoop 1

De verticale drukkracht van 1200 kN uit de kolom maakt


onderdeel uit van een druk-trekknoop met n verankerde
trekstaaf. Met 2Rd,max volgt voor de vereiste breedte van de
drukstaaf:

Opmerking:
Om de rekenmethodiek toe te lichten, wordt gekozen voor het
uitwerken van het volledige staafwerkmodel. Het is uiteraard
ook mogelijk een beperkte berekening te maken, waarbij de
inwendige hefboomsarm in de console wordt geschat door de
verticale afstand tussen enerzijds de knopen 1 en 2 en anderzijds knoop 3 te schatten. Uiteraard moet in zon toetsende
berekening wel achteraf worden gecontroleerd of de werkelijke
knoopafmetingen en de geschatte hefboomsarm met elkaar in
overeenstemming zijn. De hierbij aan te houden schematiseringswijze zal nog worden besproken (fig. 7.9; zijnde fig. J.5 uit
bijlage J van EC2).

1200 103
b = ________
= 176,5 mm
400 17,0
De drukkracht grijpt aan 100 mm uit het hart van de kolom;
dat is 100 mm uit de zijkant van de kolom. Deze staaf kan dus
tot ontwikkeling komen: 176,5 mm / 2 < 100 mm.
Afmetingen knoop 2

De verticale drukkracht van 1900 kN grijpt aan op een drukknoop (1Rd,max). De minimaal vereiste breedte van deze staaf is:
1900 103
= 236,3 mm
b = ________
400 20,1

Uitwerking sterkte
Rekenwaarde van de betondruksterkte (EC2; art. 3.1.6(1) vgl.
(3.15)):

Het zwaartepunt van deze staaf bevindt zich 56,6 mm uit het
zwaartepunt van de kolom. De staaf wordt gesplitst in twee
delen; een deel draagt de 1200 kN uit het bovenste kolomdeel,
het andere deel de 700 kN uit de console. Omdat sprake is van
een constante drukspanning in de drukstaaf, volgt de breedte
van een staafdeel eenvoudig uit het aandeel in de totale kracht
dat het staafdeel opneemt:

cc fck
1 35
fctd
= _____
= 23,3 N/mm2

= _____
c
1,5
Betonstaal (EC2; art. 3.2.7(2) en tabel 2.1N & NB):
fyk
500
= 435 N/mm2
= ____
fyd
= __
s 1,15
Rekenwaarde van de druksterkte van typen knopen (EC2; art.
6.5.4(4) & NB):
gedrukte knoop:

h2

f ck
35
1Rd,max= k 1 fcd
= k 1 1 ____
fcd
= 1,0 1 ____
23,3 = 20,1 N/mm2
250
250

druk-trekknoop met n verankerde trekstaaf:

1Rd,max

f ck
35
2Rd,max= k 2 fcd
= k 2 1 ____
fcd
= 0,85 1 ____
23,3 = 17,0 N/mm2
250
250

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

H7 Staafwerkmodellen (1)

b2 = 149,2

b1 = 87,1
b = 263,3

7.6

47

125
75

75
3

40

40

1200 103
b2= ________

236,3 = 149,2 mm
1900 103

Afmetingen knoop 3

De verticale kracht van 700 kN grijpt aan op een trek-drukknoop (2Rd,max). Gecontroleerd wordt of de afmetingen van het
oplegvlak voldoen:
FEd
700 103
= ________

= 15,6 N/mm2 2Rd,max


= ________

= 17,0 N/mm2
150 300 150 300
De sterkte van de drukstaaf die knopen 2 en 3 verbindt, wordt
bepaald door de sterkte van knoop 3, een trek-drukknoop met
n verankerde trekstaaf.
Knoop 3 heeft een breedte gelijk aan de breedte van het oplegvlak, 150 mm. De hoogte van de knoop wordt bepaald door de
geometrie van de trekwapening: omdat wordt gekozen voor
wapening waarvan het zwaartepunt 40 mm onder het bovenvlak van de console is gelegen, is de hoogte van de knoop
80 mm.

2
_1
2b1

_1
2b1

250
25,3

7.7

FH,max= 400h2 1Rd,max


Uiteraard mag ook de spanning in de schuine staaf zelf de
toelaatbare spanning niet overschrijden:
F
= _______

400bstaaf

De breedte van de staaf loodrecht op de lengteas van de staaf
volgt uit de geometrie van het geheel.
Knoop 2:
______

b staaf,2
= b
12+ h 22ter plaatse van de aansluiting op knoop 2.
De hoek tussen dit vlak en de horizontaal is:

( )

h2
= arctan __

b1
Omdat de drukstaaf een hoek met de horizontaal maakt,
moet de berekende bstaaf,2 worden gecorrigeerd om de staafbreedte loodrecht op de staafas (bstaaf ) te vinden:
sin( + )
bstaaf
= b staaf,2

Drukstaaf tussen knopen 2 en 3


Uit geometrie-overwegingen (fig. 7.7) volgt nu de hellingshoek
van de drukstaaf tussen knopen 2 en 3:

Knoop 3:
_________

= 170 mm ter plaatse van knoop 3.


bstaaf,3= 1502+ 8 02

400 40 h2
tan = ______________

b1 + 25,3 + 125

De hoek tussen dit vlak en de horizontaal is:

Uit verticaal krachtenevenwicht in knoop 3 volgt de grootte


van de kracht in deze drukstaaf:
700 1 03
F = _______

sin
De horizontale component van deze kracht moet in knoop 2
kunnen worden opgenomen. Eerder was gevonden dat de
opneembare kracht wordt begrensd door de hoogte h2 van de
knoop:

48

_1
2h2

De minimumhoogte van het knooppunt volgt uit de voorwaarde dat nergens in de knoop de toelaatbare spanning 1Rd,max
mag worden overschreden. De knoop wordt gesplitst in twee
driehoeken (fig. 7.6). De horizontaal gerichte spanning op het
verticale scheidingsvlak tussen beide driehoeken mag niet
groter zijn dan 1Rd,max. Omdat nog niet bekend is hoe groot de
horizontale kracht is die moet worden overgedragen, kan de
minimumhoogte nog niet worden berekend. Daarom wordt
deze gelijk gesteld aan h2. De bovengrens van de horizontale
kracht die kan worden overgedragen is:
FH,max
= 400h2 1Rd,max

_1
2h2

700 1 03
b1 = ________

236,3 = 87,1 mm
1900 103

( )

80
= 28,1
= arctan ____
150
Ook nu moet de berekende bstaaf,3 worden gecorrigeerd om de
staafbreedte loodrecht op de staafas (bstaaf ) te vinden:
sin( + )
bstaaf= b staaf,3

H7 Staafwerkmodellen (1)

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

7.7 Afmetingen van knopen 2


en 3 en de daaruit af te leiden helling van de drukstaaf tussen beide knopen
(dimensies mm)

De toelaatbare spanningen zijn verschillend omdat sprake is van


twee verschillende typen knopen; 1Rd,max respectievelijk 2Rd,max
voor knoop 2, respectievelijk knoop 3.

De hellingshoek van de drukstaaf is 58 en voldoet daarmee


aan de eerder vermelde eis dat moet gelden: 1,0 < tan < 2,5
(EC2; art. J.3(1)) oftewel: 45,0 < < 68,2.

Gekozen wordt h2 = 100 mm.

Controle knoop 3
In deze knoop moet de horizontale trekkracht worden verankerd. Nu de helling van de drukstaaf in de console bekend is,
kan deze kracht eenvoudig worden berekend:

Dan is

100
400 40 ____

2

= 1,60
tan = _________________

87,1 + 25,3 + 125

FH = F cos = 825 103 cos 58 = 437 103N

waaruit volgt: = 58,0.

Deze kracht moet over de hoogte van knoop 3 (80 mm)


kunnen worden verankerd:

De kracht in de schuine drukstaaf is F = 700 kN / sin58 = 825 kN.


De horizontale component van deze kracht (F cos58 = 437 kN)
moet kunnen worden opgenomen in knoop 2:
H,max
F
= 400h2 1Rd,max= 400 100 20,1 = 804 103N,
dus voldoet.

437 103
= ________

= 13,7 N/mm2 2Rd,max

, dus voldoet.
80 400
Bij een staalspanning fyd = 435 N/mm2 is benodigd:
437 103

= 1005 mm2

As= _______
435

bstaaf,2
= b
= 133 mm
12+ h 22= 8 7,12+ 1002

Toegepast kunnen worden drie staven 16 mm die buiten het


oplegvlak van de console worden omgebogen, zodanig dat zij
het opilegvlak omsluiten en in de console dubbelsnedig aanwezig zijn (As = 1206mm2).

De hoek tussen dit vlak en de horizontaal is:

Controle knoop 1

Aansluiting op knoop 2:
______

__________

( )

7.8 Afmetingen van knopen 1


en 2 en de daaruit af te leiden helling van de drukstaaf tussen beide knopen
(dimensies mm)

( )

h2
100
= arctan ____
= 48,9
= arctan ___
87,1
b1
Corrigeer de berekende bstaaf,2 om de staafbreedte loodrecht op
de staafas (bstaaf ) te vinden:
sin( + ) = b staaf,2
sin(48,9 + 58,0) = 0,96bstaaf,
2
bstaaf
= bstaaf,2

In knoop 1 komen de verticale kolomkracht (1200 kN) en de


horizontale trekkracht (437kN) samen. Eerder is gebleken dat
voor de verticale kracht een horizontale staafbreedte van
176,5 mm volstaat om 2Rd,max niet te overschrijden. De breedte
van de knoop wordt hiermee vastgelegd op 176,5 mm. De
hoogte van de knoop wordt gelijkgesteld aan 80mm; bij het
analyseren van knoop 3 was vastgesteld dat deze hoogte

De spanning in de drukdiagonaal ter plaatse van het aansluitvlak


met knoop 2 is:

hartlijn kolom
100

= 825103 / (400 0,96133) = 16,2 N/mm2 < 1Rd,max

100
176,5

1
7.8

80

Aansluiting op knoop 3:
bstaaf,3 = 170 mm;
De hoek tussen dit vlak en de horizontaal is eerder berekend:
= 28,1
Corrigeer de berekende bstaaf,3 om de staafbreedte loodrecht op
de staafas (bstaaf ) te vinden:

_1
2h2

= 825 10 / (400 1,00 170) = 12,1 N/mm < 2Rd,max


3

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

H7 Staafwerkmodellen (1)

_1
2h2

sin( + ) = b staaf,3
sin(28,1 + 58,0) = 1,00bstaaf,
3
bstaaf
= bstaaf,3

_1
2b2

_1
2b2

49

volstaat om de horizontale trekstaaf te laten voldoen aan het


spanningscriterium (2Rd,max). In figuur 7.8 is nu aangegeven
hoe de afmetingen van knopen 1 en 2 de hellingshoek en
breedte van de drukstaaf tussen beide knopen bepalen.

De hoek tussen dit vlak en de horizontaal is:

( )

80
= 24,4
= arctan _____
176,5
Corrigeer bstaaf,1 om de staafbreedte loodrecht op de staafas
(bstaaf ) te vinden:

Drukstaaf tussen knopen 1 en 2


Voor de hellingshoek van de drukstaaf geldt:

sin ( + ) = b staaf,1
sin (24,4 + 70,0) = 1,00bstaaf,1

bstaaf
= b staaf,1

400 40 h

310
2
= ____
= 2,74

tan = _______________________

400 100 25,3 b1 b 2 113

= 70,0
Deze hoek moet ook kunnen worden berekend uit de hellingshoek van de resultante van de verticale drukkracht van
1200 kN en de horizontale trekkracht van 437 kN die in knoop
1 samenkomen:

Ook voor deze drukstaaf zijn de toelaatbare spanningen


verschillend omdat sprake is van twee verschillende typen
knopen; 1Rd,max respectievelijk 2Rd,max voor knoop 2, respectievelijk knoop 1.
De kracht in de schuine drukstaaf is F = 1277 kN.
Bij het controleren van de schuine drukstaaf in de console is
reeds aangetoond dat de horizontale component van deze
kracht (F cos70 = 437 kN) kan worden opgenomen in knoop 2
als h2 = 100 mm.

( )

1200
= arctan _____
= arctan(2,75) = 70,0; correct.
473
De kracht in de drukstaaf is:
___________

= 1277 kN
F = 12002+ 4 732
De spanning in de schuine staaf mag de toelaatbare spanning
niet overschrijden:

Aansluiting op knoop 2:
bstaaf,2 = 180 mm
bstaaf= 0,97 b staaf,2

De spanning op het aansluitvlak met knoop 2 is:

F
= _______


400bstaaf

Bepaal de breedte van de staaf loodrecht op de lengteas van de
staaf weer uit de geometrie van de knopen.

= 1277 103 / (400 0,97 180) = 18,3 N/mm2 < 1Rd,max

Knoop 2:
___________

7.9

x1

FEd
a

De hoek tussen dit vlak en de horizontaal is:

( )

Ft

Corrigeer bstaaf,2 om de staafbreedte loodrecht op de staafas


(bstaaf ) te vinden:

Fc1
Fc2
z

( )

ac

2
h
100
= arctan __
= arctan _____

= 33,8
149,2
b2

Fwd

sin ( + ) = b staaf,2
sin (33,8 + 70,0) = 0,97bstaaf,2

bstaaf
= b staaf,2

hc

______

b staaf,2
= b
= 180 mm ter plaatse van de
22+ h 22= 1 49,22+ 1002
aansluiting op knoop 2.

Fc3

1
Fc
y1

Knoop 1:
___________

_1
2a

194 ter plaatse van knoop 1.


bstaaf,1
= 1 76,52+ 802=

_1
2a

FEd

50

H7 Staafwerkmodellen (1)

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

F'Ed

F't

F''t

1
F''c

_1
2a

Fc3

F'c

Fwd

Fc1
Fc2

(1 - ) Fdiag

F''Ed

7.9 Staafwerkmodel voor kolom met korte


console (EC2; fig. J.5)
7.10 Twee statisch bepaalde staafwerkmodellen voor de kolom met korte console
waaruit het staafwerkmodel uit figuur 9
(EC2; fig. J.5) is opgebouwd

_1
2a
Fdiag

F'Ed

_1
2a

_1
2a

F''Ed

Aansluiting op knoop 1:
bstaaf,1 = 194 mm
bstaaf= 1,00 bstaaf,1

In voorgaande berekening is gevonden:


Ft = Fc = 437 kN.

De spanning op het aansluitvlak met knoop 1:


= 1277 103 / (400 1,00 194) = 16,5 N/mm2 < 2Rd,max
In figuur 7.9 is aangegeven hoe de korte console moet worden
gewapend (EC2; art. J.3(2)): Aanvullend op de hoofdtrekwapening (Ft in figuur) moeten gesloten horizontale of schuine
beugels worden aangebracht (Fwd in figuur). De oppervlakte
van de dwarsdoorsnede van deze wapening moet minimaal
25% van de hoofdwapening bedragen (NB).
In dit voorbeeld met As,main = 1005 mm2 is de aanvullende
wapening dan As,lnk > 251 mm2 (bijvoorbeeld 3 dubbelsnedige
beugels 8 = 302 mm2).
Het in figuur 7.9 getoonde staafwerkmodel is statisch onbepaald; de staafkrachten zijn niet direct uit knoopevenwicht af te
leiden. Het model is een combinatie van twee statisch bepaalde
staafwerkmodellen (fig. 7.10). Door te bepalen welk aandeel
beide modellen hebben in de opname van de kracht op de
console, kunnen alle staafkrachten worden berekend. Om deze
rekenintensieve excercitie te vermijden, is een uitdrukking
afgeleid waarmee deze aandelen zijn te bepalen.
In plaats van te wapenen op basis van een vaste waarde Fwd =
0,25Ft moet dan worden gewapend op basis van de verhouding
tussen deze beide krachten. De volgende uitdrukking wordt
voorgesteld:
z
2 __ 1
a
Fwd= _______

Fc

FEd

3 + ___

Fc

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

7.10

H7 Staafwerkmodellen (1)

Met z = 400 40 0,5h2 = 400 40 0,5 100 = 310mm en


a = ac + 25,3 + 0,5b1 = 125 + 25,3 + 43,6 = 194mm is dan:
310
2 ____
1
194
Fwd= _________

437 = 0,48 437 = 210 kN

700
____
3 +
437
Voor fyd = 435 N/mm2 is As = 483 mm2. Pas bijvoorbeeld toe 5
dubbelsnedige beugels 8mm (As = 503 mm2).
Opmerking:
In voorgaande berekeningen zijn de uitdrukkingen voor de
hellingshoeken van de drukstaven in de console en de kolom
ter illustratie geheel uitgeschreven als functies van de hoogte
h2 van de drukknoop onderin de kolom. Het is uiteraard ook
mogelijk de afmetingen van de knopen te schatten, de helling
van de staven vast te stellen en de spanningen in staven en
knopen te controleren. Zon controle verloopt nog eenvoudiger als het mogelijk is loodrechte hoeken te kiezen tussen de
lengteas van een staaf en het knoopvlak waarop deze
aangrijpt. Dan is namelijk de breedte van de staaf gemeten
loodrecht op de lengteas van de staaf gelijk aan de lengte van
het knoopvlak. In de praktijk is het meestal niet mogelijk
voor alle staven hieraan te voldoen. Het rekenvoorbeeld toont
dat dit niet loodrecht aansluiten van een staaf op een knoopvlak meestal geen grote consequenties heeft bij de spanningscontrole; het corrigeren van de breedte van de staaf leidt tot
slechts geringe aanpassingen.

51

Foto: Peter de Koning, PDKfoto

HOOFDSTUK 8

Staafwerkmodellen (2)
In dit hoofdstuk worden net als in hoofdstuk 7 staafwerkmodellen behandeld.
Nu gaat het om een uitgewerkt voorbeeld van een lange console.

Rekenvoorbeeld lange console (EC2, par.6.5)


De console uit rekenvoorbeeld 2 uit hoofdstuk 7 wordt
verlengd; de belasting grijpt nu aan ac = 200mm uit de dag
van de kolom. Tevens wordt de hoogte gereduceerd: hc=
300mm. Omdat ac > 0,5hc (EC2; art. J.3(3)) is sprake van een
lange console. Deze lange console (lengte 325 mm, hoogte 300
mm, breedte 400 mm) maakt onderdeel uit van dezelfde kolom
als die uit het vorige rekenvoorbeeld (kolomdoorsnede 400 x
400 mm2) (fig. 8.1a).
De kolom wordt in de doorsnede direct boven de console belast
door dezelfde normaalkracht NEd = 1200kN als in het vorige
rekenvoorbeeld van de korte console (fig. 8.1b). De kracht
grijpt in die doorsnede aan met een excentriciteit van 100 mm,
naar links gericht. De rekenwaarde van de kracht op de console
is FEd = 500 kN, aangrijpend in het zwaartepunt van het oplegvlak (150 x 200 mm2).
In EC2 art. J.3(1) is vermeld dat het staafwerkmodel uit EC2
figuur J.5 (fig. 8.2) mag worden gehanteerd zolang ac < z0. Dit

52

H8 Staafwerkmodellen (2)

betekent dat de helling van de betondrukdiagonaal minimaal


45 moet zijn wil sprake zijn van een zogenaamde korte
console. Het is zeer de vraag of in dit rekenvoorbeeld aan deze
eis wordt voldaan. Immers, de verticale afstand tussen de horizontale trekstaaf bovenin de console en het zwaartepunt van
het aangrijpingspunt van de horizontale drukkracht in de
kolom is slechts circa 300 40 40 = 220 mm. Voor deze
schatting is gebruikgemaakt van de resultaten uit de berekening
van de korte console. In deze berekening bevindt de horizontale trekstaaf in de console zich 40 mm onder het bovenvlak
van de console. Deze afstand is ook gevonden voor de horizontale drukkracht die aangrijpt in de keel van de console.
Opmerking:
De horizontale drukkracht onderin de console is de horizontale
ontbondene van de kracht in de drukdiagonaal. De drukdiagonaal wordt daar dus doorsneden om het evenwicht te beschouwen. De drukdiagonaal zelf kan echter verder doorlopen dan tot
de onderkant van de console. Uit de werkingslijn van de kolom-

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

8.1 Aanzicht en dwarsdoorsnede van kolom


met console (links) en belastingen
(rechts) (dimensies mm)

en is ac > z0. Het gevolg hiervan is, dat niet wordt voldaan aan
de eis met betrekking tot de korte console. Daarom zal een
ander staafwerkmodel dan getoond in figuur 8.3 moeten
worden gekozen.

kracht in de doorsnede onder de console volgt de horizontale


positie van de knoop van de drukdiagonaal in de kolom. Figuur
8.2 illustreert dit. Door ook de spanningstoestand ter hoogte
van de onderkant van de console te onderzoeken, wordt gecontroleerd of daar, waar de drukdiagonaal in breedte wordt
beperkt, ook wordt voldaan aan de spanningseisen.

Staafwerkmodel

1200 103 100 500 103 (200 + 200)


e = ________________________________

= -47 mm
(1200 + 500) 103

Figuur 8.4 toont het basismodel dat het uitgangspunt is voor


het opstellen van het staafwerkmodel. Dit model komt in de
kolom zelf overeen met het in figuur 7.4 getoonde model.
In de console zelf is echter niet gekozen voor alleen een horizontale trekband en een schuine drukstaaf die de belasting
opnemen, maar zijn onder andere een verticale trekstaaf en een
schuine drukstaaf toegevoegd. Dit is gedaan omdat anders de
hellingshoek van de enkele drukdiagonaal te klein wordt; de
hellingshoek van de drukdiagonaal in de console wordt immers
begrensd door de voorwaarde 1,0 < tan < 2,5 (EC2; art.
J.3(1)), dus 45,0 < < 68,2.

Dit aangrijpingspunt bevindt zich 200 47 = 153 mm uit het


rechter zijvlak van de kolom. Het is te verwachten dat de
schuine drukdiagonaal die deze knoop verbindt met het oplegvlak met de puntlast, het grensvlak kolom-console meer dan
20 mm boven de knoop zal doorsnijden. Dan is z0 < 200 mm

De drukstaaf in de kolom heeft boven de console een excentriciteit van 100 mm naar links ten opzichte van het hart van de
kolom; onder de console is de excentriciteit -47 mm, dus naar
rechts gericht.

Voor het berekenen van de positie van het snijpunt van de


schuine drukdiagonaal in de console met het zijvlak van de
kolom wordt berekend waar de resultante van de krachten in
de kolom aangrijpt.
Onder de console is de drukkracht in de kolom 1200 + 500 =
1700 kN. De excentriciteit van deze kracht ten opzichte van het
hart van de kolom is:

8.1a

Figuur 8.5 toont het staafwerkmodel voor de lange console. In


dit model zijn zoals eerder vermeld, ten opzichte van het model
voor de korte console, in de console een schuine drukstaaf en
een verticale trekstaaf toegevoegd. Hierdoor wordt bereikt dat
de hellingshoek van de drukstaven voldoet aan de voorwaarde
1,0 < tan < 2,5 (EC2; art. J.3(1)).
In knoop 2 is nu een extra horizontale drukstaaf aanwezig.

ac = 200
FEd

av = 125

Opmerking:
In figuur 8.5 zijn ook de afmetingen van knopen 4 en 5 opgenomen. Het controleren van spanningen op de aansluitingen
met staven vindt meestal alleen plaats voor die knopen waar
geconcentreerde uitwendige belastingen aangrijpen of oplegre-

hc = 300

150

325

400

1200 kN
150

100

50

500 kN

200

8.1b

100

400

100

125

400

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

325

H8 Staafwerkmodellen (2)

53

ac
FEd

aH

HEd
Fd

hc

z0

Fwd

Rd,max
FEd
8.2

8.3

druk-trekknoop met meer dan n verankerde trekstaaf:


acties optreden, alsmede op de overgangen met de niet in het
staafwerkmodel beschouwde delen van de constructie. Omdat
fck

35
hier sprake is van een staafwerkmodel met een relatief beperkt 2Rd,max= k 2 fcd
= k 2 1 ____
fcd
= 0,85 1 ____
23,3 = 17,0 N/mm2
250
250
aantal staven en knopen, worden hier wel alle knopen en staven
geanalyseerd; ten opzichte van het model voor de korte console
Opmerking (EC2; art. 6.5.3(4b) & NB):
zijn alleen knopen 4 en 5 toegevoegd.
fck

35
= k 3 fcd
= k 3 1 ____
fcd
= 0,75 1 ____
23,3 = 15,0 N/mm2
3Rd,max

250
250

Materiaaleigenschappen
Betonsterkteklasse C35/45.
Betonstaal B500.

Uitwerking sterkte

Opmerking (EC2; art. 6.5.3(4b) & NB):


k2 = 0,85 mits haarspelden ten behoeve van omsluiting in de
richting loodrecht op het vlak van het staafwerk aanwezig zijn.

Rekenwaarde van de betondruksterkte (EC2; art. 3.1.6(1) vgl.


(3.15)):

Krachten en knoopafmetingen

cc fck
1 35
fctd
= _____
= 23,2 N/mm2

= _____
c
1,5

Knoop 1

Omdat ten opzichte van de berekening van de korte console


de verticale drukkracht (1200 kN) uit de kolom ongewijzigd is
gebleven en het type knoop niet is veranderd, blijft de vereiste
breedte van de drukstaaf:

Betonstaal (EC2; art. 3.2.7(2) en tabel 2.1N & NB):


fyk
500
= ____= 435 N/mm2
fyd= ___
s 1,15
Rekenwaarde van de druksterkte van typen knopen (EC2; art.
6.5.4(4) & NB):

1200 103
b = ________

= 176 mm
400 17,0
Knoop 2

gedrukte knoop:
druk-trekknoop met n verankerde trekstaaf:

fck

35
1Rd,max= k1 fcd
= k1 1 ____
fcd
= 1,0 1 ____
23,3 = 20,1 N/mm2
250
250

54

De verticale drukkracht van 1700 kN grijpt aan op een drukknoop (1Rd,max). De minimaal vereiste breedte van deze drukstaaf is:
1700 103
b = ________
= 211 mm
400 20,1

H8 Staafwerkmodellen (2)

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

8.2 De drukdiagonaal kan verder doorlopen dan


tot de onderkant van de console
8.3 Staafwerkmodel van een console (EC2; fig. J.5)
8.4 Basis voor staafwerkmodel (dimensies mm)

Het zwaartepunt van deze staaf moet zich 47 mm uit het


zwaartepunt van de kolom bevinden. De staaf wordt weer
gesplitst in twee delen; een deel draagt de 1200 kN uit het
bovenste deel van de kolom, het andere deel de 500 kN uit de
console. De breedtes van beide staafdelen volgen uit hun
aandelen in de totale kracht (fig. 8.6):

In figuur 8.7 is het staafwerkmodel schematisch weergegeven.


Bij het opstellen is verondersteld dat de hartlijn van de drukstaaf tussen knopen 2 en 4, evenals de hartlijnen van de trekstaven tussen knopen 3 en 5 en 1 en 5, zich 40 mm uit de buitenzijde van het beton bevinden. De hoogte van het vakwerk is
dan 300 40 40 = 220mm.

1200 103
b2 = ________

211 = 149 mm
1700 103

De minimumhoogte van het knooppunt volgt weer uit de voorwaarde dat in de knoop de toelaatbare spanning 1Rd,max niet
mag worden overschreden. Voor het verticale scheidingsvlak
tussen beide knoopdelen (toelaatbare spanning 1Rd,max) geldt
ook nu:

Verondersteld wordt dat knopen 4 en 5 zich in horizontale


richting 50 mm uit de zijkant van de kolom bevinden. Knoop 2
bevindt zich 47 mm rechts van het hart van de kolom. Dat
komt overeen met 153 mm uit de rechter zijkant van de kolom.
Figuur 8.7 geeft ook de in de staven optredende krachten. Er
wordt op gewezen dat de spanningen in de knopen moeten
worden gecontroleerd gebruikmakend van de doorsnedeafmetingen en orintatie van de op de knopen aansluitende staven.
Pas als de afmetingen van de knopen bekend zijn, kunnen deze
spanningen worden berekend.

FH,max= 400h2 1Rd,max

Gecontroleerd wordt of het gekozen staafwerk kan voldoen.

Knoop 3

Knoop 3

De verticale kracht van 500 kN grijpt aan op een trek-drukknoop (2Rd,max). De oplegdruk is:

Het kunnen opnemen van de verticale kracht is eerder gecontroleerd. De kracht in de horizontale trekstaaf is 0,68F. Knoop
3 heeft een hoogte van 80 mm. De optredende spanning:

500 103
b1 = ________

211 = 62 mm
1700 103

FEd
500 103
= ________

= 16,7 N/mm2 2Rd,max


= 17,0 N/mm2
= ________
150 200 150 200

0,68 500 103


= ____________

= 10,6 N/mm2 2Rd,max

= 17,0 N/mm2
80 400

De breedte van knoop 3 is gelijk aan de breedte van het oplegvlak, 150 mm. Het zwaartepunt van de wapening is weer
40 mm onder het bovenvlak van de console geplaatst. De
hoogte van knopen 1 en 3 is dan 80 mm.

De kracht in de schuine drukstaaf is -1,21F. In knoop 3 is de


breedte van deze diagonaal:
_________

= 170 mm
1502+ 8 02
De optredende spanning is:
100

400

1,21 500 103

= 8,9 N/mm2 2Rd,max

= 17,0 N/mm2
= ____________

170 400

1200 kN
500 kN

5
3

8.4

Opmerking:
In figuur 8.7 is te zien dat de twee schuine drukdiagonalen in
de console over een kleine zone elkaar overlappen. Dit kan
worden voorkomen door de breedte van de drukstaaf tussen
knopen 3 en 4 ter plaatse van knoop 3 bij de spanningscontrole
te reduceren. Dit heeft geen gevolgen voor de draagkracht; de
optredende spanning in de drukstaaf is maar ongeveer de helft
van de toelaatbare spanning.
Knoop 4

Verondersteld wordt dat deze knoop een breedte heeft van


100 mm. De hoogte is gelijk aan die van knoop 3 (80 mm). De
kracht in de schuine drukdiagonaal (-1,21F) wordt dan opgenomen op een knoopvlak met een lengte groot

47
1700 kN

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

H8 Staafwerkmodellen (2)

55

8.5 Staafwerkmodel voor kolom met lange console


8.6 Detail van knoop 2 (dimensies mm)
8.7 Schematische weergave van het staafwerkmodel
en de staafkrachten (dimensies mm)

_________

= 128 mm
1002+ 8 02
De spanning op dit vlak is:
1,21 500 1 03

= 11,8 N/mm2 2Rd,max

= 17,0 N/mm2
= ____________

128 400
Op het vlak waar de verticale trekstaaf (kracht F) aangrijpt is:
3

500 1 0

= 12,5 N/mm2

= ________

= 17,0 N/mm

2Rd,max

100 400

De kracht in de horizontale drukstaaf (-0,68F) tussen knopen 2


en 4 is gelijk aan de kracht in de horizontale trekstaaf die
aangrijpt in knoop 3 en dus zal ook de door deze drukstaaf
veroorzaakte spanning voldoen.

Opmerking:
De horizontale trekstaaf tussen knopen 3 en 5 wordt niet
verankerd in knoop 5; het verankeren vindt pas plaats in knoop
1. Daarom behoeft deze kracht (0,68F) niet te worden
beschouwd bij het controleren van de hoogte van knoop 5.
Knoop 1

Bij het berekenen van de horizontale breedte van de knoop


(211 mm) is, met betrekking tot het kunnen opnemen van de
verticale kracht uit de kolom, al rekening gehouden met het
voldoen aan de toelaatbare spanning voor een druk-trekknoop.
De totale horizontale trekkracht (0,68F + 0,92F = 1,60F) moet
worden verankerd:
De minimum hoogte volgt uit:

Knoop 5

Deze knoop, met dezelfde breedte en hoogte als knoop 4,


voldoet met betrekking tot de spanning in de aansluiting met
de verticale trekstaaf. De kracht in de schuine drukdiagonaal is
-1,36F:
1,36 500 1 03
= ____________

= 13,3 N/mm2 3Rd,max

= 15,0 N/mm2
128 400
De te verankeren kracht uit de horizontale trekstaaf is 1,60F
0,68F = 0,92F:
0,92 500 103
= ____________

= 14,4 N/mm2 3Rd,max

= 15,0 N/mm2
80 400

1,60 500 103


= ____________

= 2Rd,max= 17,0 N/mm2

h1 400
Het resultaat is dat knoop 1 minimaal 117 mm hoog moet
worden gekozen om nog te voldoen aan de drukspanningseis.
Uitgegaan wordt van een hoogte van 120 mm.
De kracht in de schuine drukdiagonaal is:
_____________

___________

2
2
= 1200 + 8
002
= 1442 kN
1 2002+ ( 1,6F)

Bij een hoogte van de knoop van 120 mm en een breedte van
176 mm is de breedte van het oplegvlak van de schuine drukdiagonaal:
__________

= 213 mm
1202+ 1 762
De spanning is:
1442 103

= 16,9 N/mm2 2Rd,max

= 17,0 N/mm2
= ________

213 400

8.5

1
+

Als aan deze spanningseis niet zou zijn voldaan, is het een optie
de hoogte van knoop 1 groter te kiezen waardoor de dwarsdoorsnede van de schuine drukstaaf toeneemt.

Knoop 2

In knoop 2 komen twee drukdiagonalen en een horizontale


drukstaaf samen. De breedte van de knoop (211 mm) is
zodanig gekozen, dat wordt voldaan aan de voor deze drukknoop toelaatbare spanning 1Rd,max.
De hoogte van de knoop moet zodanig zijn, dat de resulterende
horizontale krachten kunnen worden opgenomen. Deze krachten zijn gelijk aan 1,60F, uitgeoefend door de schuine drukstaaf
links aangrijpend en de combinatie van de schuine en de horizontale drukstaaf rechts van de knoop aanwezig.

56

H8 Staafwerkmodellen (2)

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

h2

h3

Dan moet gelden:


1,60 500 1 03
1,60F
= ____________

= 100 mm

h2 _________
4001Rd,max

400 20,1
Aan deze eis zal zeker worden voldaan. Immers, alleen al de
horizontale drukstaaf tussen knopen 2 en 4 heeft een hoogte
van 80 mm. Tevens moet de drukstaaf tussen knopen 2 en 5
(kracht -1,36F) nog voldoende dwarsdoorsnede hebben. De
geprojecteerde horizontale breedte van het aangrijpingsvlak
van deze drukstaaf is b1 = 62 mm (fig. 8.6). De geprojecteerde
hoogte h3 (fig. 8.6) moet voldoen aan de volgende eis om de
drukspanning in het aansluitvlak niet te groot te laten zijn:

1Rd,max
b2 = 149

b1 = 62

8.6

211

1,36 500 1 03
= ____________
_______

= 20,1 N/mm2
1Rd,max

6 2+ h 400
2
3

1200 kN

Aan de eis wordt voldaan als h3 > 58 mm. De totale hoogte van
knoop 2 is dan h2 = 80 + h3 > 138 mm, wat voldoende is om
aan de eis met betrekking tot de horizontale spanning (totale
knoophoogte > 100 mm) te voldoen.

F = 500 kN

Wapening

- 1,36 F

1,6 500 1 03
As= ___________

= 1839 mm2

435

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

+F

- 1,21 F

Gekozen worden vijf staven 16 mm, dubbelsnedig aanwezig


(As = 2010mm2).

Opmerking:
In de korte console zorgt een drukdiagonaal met een relatief
grote hellingshoek voor een directe belastingafdracht tussen
lastvlak en kolom. Vanwege trekkrachten (splijtwerking)
loodrecht op de lengteas van deze diagonaal moet horizontale wapening in de console worden aangebracht. Vanwege
de relatief grote hellingshoek van de drukdiagonaal is horizontale wapening hier effectiever dan verticale wapening. In
de lange console wordt de hellingshoek van de drukdiagonaal
te klein als wordt gekozen voor directe belastingsafdracht.
Door het toevoegen van een verticale trekstaaf tussen het
lastvlak en de kolom, wordt de belasting indirect naar de
kolom afgedragen. Hiertoe moet verticale beugelwapening

+ 0,68 F
3

Horizontale trekstaven:
Bij een staalspanning fyd = 435 N/mm2 is benodigd bovenin de
console:

Verticale trekstaaf:
De kracht in deze trekstaaf tussen knopen 4 en 5 is gelijk aan F.
Voor fyd = 435N/mm2 is As = 1149 mm2. Maak bijvoorbeeld, in
verband met de beperkte afstand tussen de zijkant van de
kolom en het lastvlak) gebruik van vier viersnedige beugels
10mm (As = 1257mm2).

+ 1,60 F
1

220

- 0,68 F

1700 kN
8.7

147

203

150

tussen het lastvlak en de kolom worden aangebracht.


De beide schuine drukstaven aanwezig in de console zullen, net
als de enkele drukstaaf in de korte console, door een zekere
mate van uitwaaieren van krachten, leiden tot het ontstaan van
trekkrachten loodrecht op de lengteas van de staaf. Het is aan
te bevelen, net als bij de korte console (EC2; art. J.3(2)), aanvullend op de hoofdtrekwapening gesloten horizontale beugels aan
te brengen. Voor de korte console moet de oppervlakte van de
dwarsdoorsnede van deze wapening minimaal 25% van de
hoofdwapening bedragen (NB).
Dit ook toepassen bij de lange console geeft in dit voorbeeld
met As,main = 1839mm2 dan As,lnk > 460 mm2 (bijvoorbeeld 5
horizontale dubbelsnedige beugels 8 = 503 mm2).

H8 Staafwerkmodellen (2)

57

HOOFDSTUK 9

Staafwerkmodellen (3)
In de hoofdstukken 7 en 8 is onder andere aandacht besteed aan
de console. Zowel een korte als een lange console zijn besproken
en met staafwerkmodellen ontworpen. In de uitwerkingen is het
volledige staafwerkmodel opgezet en gedimensioneerd. Dat is een
bewerkelijke exercitie. EC2 geeft aan dat het volstaat knopen bij
krachtsinleidingen (bijv. oplegreacties en uitwendige belasting) te
toetsen. In dit hoofdstuk wordt een verkorte, benaderende berekeningswijze voor de console besproken.

Deze kracht is mede afhankelijk van de grootte van krimp- en/


of temperatuurveranderingen, de aard van het oplegmateriaal
en de grootte van de verticale kracht. De VBC beveelt aan uit te
gaan van een wrijvingscofficint van 0,3 bij oplegvilt, 0,2 bij
oplegrubber en 0,1 bij glijdfolie.
De afstand van de verticale oplegreactie in de kolom tot de
rand van de kolom is geen vaste waarde. Volgens de VBC mag
hiervoor als benadering worden aangehouden:
1
__
a
2

maar niet meer dan 1/4 L en 1/4 hcbinnen de rand van de


oplegging (fig.9.1).
De inwendige hefboomsarm volgt uit de theorie voor de
gedrongen ligger. De VBC geeft als benadering:
Een console is meestal te beschouwen als een gedrongen ligger.
EC2 verstaat onder een gedrongen ligger: een ligger waarvoor
geldt leff3h. Dit geldt ook voor consoles, waarbij leff=2a en
h=hc (fig.9.1).
De console is dus als gedrongen ligger te beschouwen als
2a3hc, dus als a1,5hc.
Voor een console geldt het in figuur9.1 gegeven schema, waarin:
L is de totale lengte van de console;
hc is de maximale hoogte van de console;
ab is de breedte van het lastvlak;
a is de afstand tussen het aangrijpingspunt van de belasting
Fd en het punt waar de verticale oplegreactie in de kolom
aangrijpt.
In figuur9.1 is aangegeven dat naast een verticale kracht op de
console, ook een horizontale wrijvingskracht kan optreden.

58

H9 Staafwerkmodellen (3)

z = 0,2 l + 0,4 h
z 0,8 l
Voor een console moet worden aangehouden l=2a. Dit betekent voor de console uit figuur9.1:
z = 0,2 . 2a + 0,4 h
c= 0,4a + 0,4 h
c
z 0,8 . 2a = 1,6a
Opgemerkt wordt dat in de VBC sprake is van een gedrongen
ligger als leff2h. Dat is dus een andere definitie dan degene
gehanteerd door EC2.
De benodigde trekwapening boven in de console volgt uit het
momentenevenwicht:
MEd
(1/2 ab + a v + 1/2 ab ) Fd + (z + h
c d) Hd
s= ____
A
= _________________________________

fyd
z
fyd
z

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

9.1 Schema console volgens de


theorie van de gedrongen ligger

1
a >|
2 b

1
h
4 c

1
L en >|
4
L

_
1

a
av

9.2 Complete staafwerkmodellen


voor de korte (links) en de lange
console (rechts)

ab
Fd

+
_

Hd
Ns

hc

9.2

Nc

voorgeschreven
drukboog
9.1

Staafwerkmodel
In de hoofdstukken 7 en 8 zijn de volledige staafwerkmodellen
voor de console besproken, inclusief de gedeelten van de staafwerkmodellen die in de kolom aanwezig zijn (fig. 9.2).
In de console wordt een geconcentreerde kracht ingeleid. Dat
vraagt aldaar om een staafwerkmodel. Tevens is op de overgang
tussen de kolom en de console sprake van een verandering in
de geometrie van de constructie. Daarom is ook daar sprake
van een verstoring van het spanningsbeeld, waardoor een staafwerkmodel moet worden toegepast. Een staafwerkmodel zal
zich daarom uitstrekken over de gehele console en dat gedeelte
van de kolom waarin de invloed van de console merkbaar is
(globaal tot twee horizontale doorsneden in de kolom, gelegen
op een afstand gelijk aan de kolombreedte onder, respectievelijk boven de onder- respectievelijk bovenzijde van de console).
Het staafwerkmodel uit figuur 9.2, links, beperken tot het
gedeelte aanwezig in de console, leidt tot de schematisatie
volgens figuur9.3: in de console worden een schuine drukdiagonaal en een horizontale trekstaaf geplaatst. Verondersteld
wordt dat in de kolom, juist ter hoogte van de onderkant van
de console, de betondrukdiagonaal wordt doorsneden. Uit
krachtenevenwicht volgt dat de verticale ontbondene van de
diagonaalkracht gelijk moet zijn aan de verticale belasting op
de console.

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

In de uitwerkingen volgens figuur 9.2 is ter hoogte van de


onderzijde van de console n knoop aanwezig waarin de
totale verticale kracht (vanaf boven uit de kolom n uit de
console) wordt opgenomen. In figuur 9.3 wordt alleen het
rechter gedeelte van het staafwerkmodel beschouwd. Tevens
wordt de drukdiagonaal in de benaderende rekenwijze
zodanig geplaatst, dat deze precies aansluit op de keel van de
doorsnede. In het staafwerkmodel volgens figuur 9.2, links,
zijn de positie en de breedte van knoop 2 afhankelijk van de
grootte van de kracht in de kolom en de toelaatbare spanning
in de knoop. De helling van de drukdiagonaal in de console
wordt dan bepaald door de positie van knoop 2. Door te schematiseren volgens figuur 9.3 krijgt de drukdiagonaal in de
console een andere ligging. Dit zal ertoe leiden dat de knoop
in de kolom, waar de totale verticale drukkracht wordt opgenomen, naar beneden zal verplaatsen. Voor het verkijgen van
eenvoudige evenwichtsvergelijkingen wordt dus de drukdiagonaal nog vr die knoop doorsneden (fig. 9.4). De vraag
kan worden gesteld of dit gevolgen heeft voor de aan te
houden betondruksterkte. De sterkte van knopen wordt
getoetst volgens EC2 art. 6.5.4, Omdat nu sprake is van het
toetsen van een snede in een drukdiagonaal, wordt de toelaatbare spanning aan EC2 art. 6.5.2 Drukstaven ontleend, Dit
heeft gevolgen voor de toelaatbare betondrukspanning omdat
voor een drukstaaf in een gescheurde zone geldt (EC2 vgl.
(6.56)):

fck
Rd,max

= 0,6 f cd
= 0,6 1 ____
fcd

250

H9 Staafwerkmodellen (3)

59

In EC2 art.J.3 (1) is vermeld dat het in figuur9.3 getoonde


staafwerkmodel voor de console, mag worden toegepast voor
een hellingshoek van de drukdiagonaal ten opzichte van de
horizontaal:
45 68

1
1
1
z (FH + Hd) = (__ lh + a v + __
ab ) Fd + (hc __
lv ) Hd
2
2
2
waarin:
1
z = d __lv ;
2
en d is de nuttige hoogte van de kolom.

De berekening volgens EC2 verloopt als volgt.


Uit het verticale krachtenevenwicht volgt de breedte van het
horizontale reactievlak in de kolom:
Fd
lh= _______


b Rd,max

waarin b de breedte is van de kolom, of de breedte van de


console indien deze kleiner is (loodrecht op het vlak van de
figuur).

Uit het horizontale krachtenevenwicht volgt dan voor de


hoogte van het reactievlak:
FH

lv = _______

b Rd,max

waarin ook hier b de breedte is van de kolom, of de breedte van


de console indien deze kleiner is (loodrecht op het vlak van de
figuur).
De vergelijkingen in elkaar invullen levert:

De uitwerking volgt nu verder geheel volgens een staafwerkmodel, waarbij de krachten in de staven worden gevonden uit
het krachtenevenwicht of uit het momentenevenwicht.
Uit het momentenevenwicht om het punt waar de twee reacties
onder in de kolom elkaar snijden, volgt voor de hoogte van het
reactievlak lv in de kolom:

1
1
1
1
(d __ lv) (FH + Hd) = (__ lh + a v + __
ab ) Fd + (hc __
lv ) Hd
2
2
2
2

FH
FH
1
1
(FH + H
d _______

d )= __
lh + a v + __
ab Fd + hc _______

Hd
2
2
b Rd,max

b Rd,max

Oplossen van deze vierkantsvergelijking geeft:


a

______________

av

ab

FH= (b d Rd,max

) (b d Rd,max

)2 C

Fd

waarin:

[(

1
1
lh + a v + __
ab Fd + (hc d) Hd
C = 2 b Rd,max __
2
2

Hd
FH + Hd

De vereiste buigtrekwapening voor de console:

lv

FH

Fd
Ih

60

hc

FH + H
d MEd ( lh+ a v + a b ) Fd + (hc lv ) Hd

= ____= _____________________________

As= _______
fyd

fyd
z
fydz

Rd,max

Om scheurvorming in het lijf van de console voldoende te


beheersen, moet per zijvlak een gelijkmatig over de hoogte
verdeelde horizontale flankwapening worden aangebracht. De
totale doorsnede van deze wapening moet ten minste 25% van
de voor de sterkte benodigde hoofdtrekwapening bedragen als
sprake is van een korte console. Dat is het geval als (EC2 bijlage
J art.J.3 (2)):
a

a + a

hc

hc

c
v
b
___
= ________

< 0,5
9.3

H9 Staafwerkmodellen (3)

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

9.3 Geometrie van en krachten op de korte


console (EC2 fig. J.5)
9.4 Staafwerkmodel in de console als wordt
verondersteld dat de drukdiagonaal door
de keel van de doorsnede gaat. De verticale positie van de knoop in de kolom
wordt hierop opgestemd

F1

F2

Als de console echter als een gedrongen ligger wordt


beschouwd, moet de dwarskrachtweerstand worden getoetst.
Hierbij mag worden gerekend met een gereduceerde dwarskracht, omdat een gedeelte van de verticale belasting op de
console direct via een drukdiagonaal wordt afgedragen naar de
kolom.

Rd,max

Rekenvoorbeeld korte console


F1

Gegevens

F2
9.4

Als hieraan niet wordt voldaan, dan is sprake van een zogenoemde lange console (EC2 bijlage J art.J.3 (3)). Dan moeten,
indien tevens Fd>VRd,c, gesloten verticale beugels worden
aangebracht met een totale oppervlakte van de dwarsdoorsnede
minimaal gelijk aan:
0,5 F
d
As,link
= _____

fyd

Betonsterkteklasse C35/45:

Als de console wordt gedimensioneerd met een staafwerkmodel, is het bij een korte console niet nodig te controleren op
dwarskracht. Bij de lange console kan echter verticale beugelwapening vereist zijn. Dit is het geval als het betonaandeel in
de dwarskrachtweerstand onvoldoende is om de verticale
kracht op de console op te nemen (Fd>VRd,c).

fck
35 35
Rd,max

= 0,6 f cd
= 0,6 1 ____
fcd
= 0,6
1 ____
. ___

250
250 1,5

De hoofdtrekwapening moet worden verankerd aan beide zijden.


De verankering in het dragende element (bijv. kolom, wand)
wordt gerekend vanaf de plaats van de verticale wapening aan de
meest dichtbijgelegen zijde (fig.9.5). De hoofdtrekwapening
moet ook worden verankerd in de console waarbij wordt
gemeten vanaf de binnenzijde van de oplegstrook (EC2 bijlage J
art.J.3 (4)) (fig.9.4). Bijzondere aandacht moet worden besteed
aan de krommingsdrukken in een ombuiging. Het heeft de voorkeur, anders dan in figuur 9.5 getoond, de wapening bovenin de
console in het horizontale vlak aan te brengen en daarbij het lastvlak te omsluiten. Zo ontstaat de best gedetailleerde knoop. Het
op deze wijze aanbrengen van de hoofdtrekwapening in de
console kan echter wel meer hoogte vragen, waardoor de inwendige hefboomsarm van de console afneemt.

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

Fd = 700 kN
Hd = 0
hc = 400 mm
d = 400 - 40 = 360 mm (geschat)
av = 50 mm
ab = 150 mm
ac = 125 mm
b = 400 mm

= 12,0 N/mm2

Uitwerking
Breedte van het horizontale reactievlak in de kolom:
Fd
700 . 103
= ________

= 146 mm

lh= _______
b Rd,max

400 . 12,0
Horizontale reactie in de kolom:
______________

FH = (b d Rd,max

) (b d Rd,max

)2 C
waarin:

[(

1
1
lh + a v + __
ab Fd + (hc d) Hd
C = 2 b Rd,max __
2
2
Als wordt geschat dat d=360mm, dan volgt voor de grootte
van de horizontale reactiekracht in de kolom:

[(

1
1
C = 2 . 400 . 12,0 . __
. 150 . 700 . 103
. 146 + 50 + __
2
2
= 1,33 . 1012N2

H9 Staafwerkmodellen (3)

61

9.5 Verankering van de hoofdwapening


in de console en de kolom
9.6 Spreiding van betondrukspanningen
en het ontstaan van trekspanningen
in dwarsrichting in een drukveld
(EC2 fig. 6.25b)

________________________

2
FH= (400 . 360 . 12,0) ( 400 . 360 . 12,0)

1,33 . 1012

fck

35
= 0,86 voor C35/45
= 1 ____
= 1 ____
250
250

FH= 1728 . 1 03 1286 . 103= 442 . 103N


De bij deze kracht benodigde hoogte van het reactievlak in de
kolom:
FH
442 . 103
lv= _______
= _________

= 92 mm

b Rd,max

400 . 12,0
Benodigde trekwapening in de console:
Het staafwerkmodel leidt tot een rekenwaarde van de trekkracht
van 442kN. De op basis van sterkte benodigde hoofdtrekwapening is dan:

35
2Ed,max

= 1,1 k 2 fcd
= 1,1 . 0,85 . 0,86 . ___
= 18,8 N/mm2
1,5
De horizontale trekkracht op de knoop:

FH + H
d
442 . 103+ 0
As= _______

= 1016 mm2

= __________

435
fyd

d = 442 + 0 = 442 kN
FH+ H

Met het resultaat volgens het staafwerkmodel als uitgangspunt


wordt gekozen voor 516 (As=1005mm2).

Bij een breedte van de knoop van 400mm (de breedte van de
console) is de benodigde hoogte:

Inwendige hefboomsarm in de console:

442 . 103
F
h = _______

= ________

= 59 mm

Ed,maxd 18,8 . 400

1
1
. 92 = 314 mm
z = d __
lv = 360 __
2
2
Hellingshoek van de betondrukdiagonaal:
z
314

= __________________

= 1,59
tan = ____________

lh + a v + ab . 146 + 50 + . 150
Waaruit volgt dat = 58 zodat de hellingshoek voldoet aan de
eis dat deze tussen de 45 en 68,2 moet liggen.
Omdat ac=125mm en hc=400mm is ac<0,5 hc en is de
benodigde horizontale flankwapening As,flank=0,251016=
254mm2.
Gecontroleerd wordt of de knoop in de console voldoende
hoog is verondersteld om de horizontale trekkracht uit de
wapening op te nemen. Daarmee wordt onder andere getoetst
of de afstand van de wapening tot het bovenvlak van de console
voldoende groot is gekozen.
De horizontale trekstaaf wordt in de console verankerd in een
C-C-T-knoop (twee drukstaven en een trekstaaf). De toelaatbare spanning (EC2 vgl.(6.61)):
2Ed,max

= k 2 f cd

waarin:
k2=0,85

62

Onder voorwaarden mag een 10% verhoging van de knoopsterkte in rekening worden gebracht (EC2 art. 6.5.4 (5)); aan
ten minste n van vijf genoemde voorwaarden moet zijn
voldaan. De console voldoet aan de voorwaarde dat de hoeken
tussen druk- en trekstaven 55 zijn. Tevens wordt, afhankelijk
van de wapeningsdetaillering, mogelijk voldaan aan de voorwaarde dat de knoop is omsloten door beugels. De toelaatbare
spanning in de knoop is dan:

De afstand van het hart van de trekwapening tot de bovenzijde


van de console is gelijkgesteld aan 40mm. Dan is de maximale
hoogte van de knoop 240=80mm, dus deze voldoet.
De verankering van de wapening in de console moet worden
gecontroleerd. De beste verankering wordt, zoals eerder
vermeld, verkregen als de wapening wordt voorzien van een
horizontale lus (en deze daarbij om het oplegvlak heen is
gebogen en weer is teruggevoerd tot in de kolom). Een andere
methode is het in het verticale vlak ombuigen van de wapening.
Er moet dan wel op worden gelet worden dat de ombuiging niet
mag beginnen voor de eindrand van het oplegvlak. Dit om te
voorkomen dat een stuk van de bovenzijde van de console
schuin afschuift direct over de omgebogen wapening heen. Het
is aan te bevelen hierbij nog enige marge aan te houden,
bijvoorbeeld ombuigen pas vanaf een punt dat minimaal een
afstand gelijk aan de staafdiameter of de betondekking verwijderd is van de uiterste rand van het oplegvlak. De doorndiameter moet voldoende groot zijn om splijtscheuren in de ombuiging te voorkomen. Als de doorndiameter groot wordt, moet
het gedeelte van de console voorbij het lastvlak mogelijk worden
verlengd om voldoende ruimte te verkrijgen voor de ombuiging.
Als Hd = 0,3Fd = 210 kN (oplegvilt) volgt: FH = 473 kN;
lv = 99 mm; z = 311 mm en As = 1569mm2. Ten opzichte van
de situatie waarin geen horizontale kracht op de console is
beschouwd (As = 1016 mm2), is de benodigde hoeveelheid
wapening dus met ruim 50% toegenomen.

H9 Staafwerkmodellen (3)

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

bef
a

h = H/2

z = H/2

verankeren

verankeren

F
9.5

9.6

Rekenvoorbeeld lange console

________________________

2
H = (400 . 260 . 12,0) ( 400 . 260 . 12,0)
F

1,21 . 1012
= 658 . 103N

Gegevens
Fd = 500 kN
Hd = 0
hc = 300 mm
d = 300 - 40 = 260 mm (geschat)
av = 125 mm
ab = 150 mm
ac = 200 mm
b = 400 mm

Benodigde hoogte van het reactievlak in de kolom:


FH
658 . 103
= _________

= 137 mm

lv = _______
b Rd,max

400 . 12,0
Benodigde trekwapening in de console:
FH + H
d
658 . 103+ 0

= 1513 m
m2

= __________

As= _______
435
fyd

Inwendige hefboomsarm in de console:

Betonsterkteklasse C35/45:

fck

35 35
Rd,max

= 0,6 f cd
= 0,6 1 ____
fcd
= 0,6 . 1 ____
. ___

250
250 1,5

= 12,0 N/mm2

Breedte van het horizontale reactievlak in de kolom:


Fd
500 . 103
= ________

= 104 mm

lh = _______
b Rd,max

400 . 12,0
Horizontale reactie in de kolom:
Met de geschatte waarde d=260mm volgt:

1
1
. 150 . 500 . 103
. 104 + 125 + __
C = 2 . 400 . 12,0 . __
2
2
= 1,21 . 1 012N2

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

Hellingshoek van de betondrukdiagonaal:


z
191

= __________________

= 0,76
tan = ____________

lh + a v + ab . 104 + 125 + . 150

Uitwerking

[(

1
1
. 137 = 191 mm
z = d __
lv = 260 __
2
2

Hieruit volgt dat = 37 zodat de hellingshoek niet voldoet aan


de eis dat deze tussen de 45 en 68,2 moet liggen. Dit betekent
dat het gekozen staafwerkmodel met de directe lastafdracht
naar de kolom moet worden aangepast. De drukdiagonaal heeft
dan een aangrijpingspunt onder in de console. Evenwicht
wordt daar verzorgd door het aanbrengen van verticale wapening die de verticale krachtcomponent overdraagt naar de
bovenzijde van de console. Daarna kan een tweede drukdiagonaal de kracht afdragen tot in de kolom. De uitgebreide rekenmethodiek is beschreven in hoofdstuk 8. Ook nu kan worden
volstaan met slechts het toetsen van de console. Voor deze
lange console kan voor het bepalen van de hoeveelheid benodigde trekwapening boven in de console de rekentechniek van

H9 Staafwerkmodellen (3)

63

de korte console worden toegepast. Daarom kan de eerder


berekende horizontale trekwapening As = 1513 mm2 worden
toegepast. Dat is minder dan de As = 1839 mm2 die met het
staafwerkmodel in hoofdstuk 8 is gevonden. Het verschil komt
onder andere voort uit de wijze van schematiseren: in hoofdstuk 8 zijn in de console twee drukdiagonalen aanwezig die de
kolom belasten. De helling van de drukdiagonalen is zodanig
gekozen, dat zij precies boven elkaar aangrijpen op de knoop in
de kolom (in hoofdstuk 8: knoop 2 in figuur 8.5). De onderzijde van die knoop 2 bevindt zich ter hoogte van de onderzijde
van de console. Daarvoor is gekozen om evenwicht te kunnen
maken met de horizontale drukkracht uit knoop 4. In figuur
9.4 is aangegeven dat de aanname dat de betondrukdiagonaal
precies door de keel van de doorsnede gaat, er toe leidt dat de
druk-druk-druk (CCC-)knoop in de kolom iets lager dan de
onderzijde van de console, in de kolomdoorsnede komt te
liggen. Dit heeft gevolgen voor de inwendige hefboomsarm van
het stelsel; de hefboomsarm neemt toe. In de hier getoonde
benaderende aanpak is ervoor gekozen, ook bij de lange
console, uit te gaan van slechts n drukdiagonaal. Daarom is
het mogelijk de verticale positie van knoop 2 aan te passen.
Tevens is in hoofdstuk 8 getoetst op basis van de sterkte van
knopen; in de benaderende aanpak is de sterkte van de betondrukdiagonaal getoetst.
Verticale wapening moet worden aangebracht tussen de
dagzijde van de kolom en de binnenzijde van de oplegstrook:
F

500 . 10
d

= 1149 mm2
= ___
= _______

As,beugels

fyd

435

Gecontroleerd moet worden of de detaillering van de benodigde wapening het mogelijk maakt uit te blijven gaan van een
nuttige hoogte van de console d = 260 mm. Omdat de verticale
wapening de horizontale wapening moet omsluiten, is het zeer
wel mogelijk dat de inwendige hefboomsarm moet worden
gereduceerd. Ook de toe te passen hoeveelheid horizontale
wapening kan hiertoe aanleiding geven.
Net als bij de korte console is de berekening ook uitgevoerd
voor Hd = 0,3Fd = 150kN (oplegvilt): FH = 710 kN; lv = 148 mm;
z = 186 mm en As = 1976mm2; een toename van de wapening
met 30% ten opzichte van de situatie waarin geen horizontale
kracht op de console is beschouwd (As = 1513 mm2).

Aanvullende opmerkingen
In de beschouwing is eerder gewezen op het toetsen van de
spanning in een drukstaaf of een knoop. Bovenin de console is
een CCT-knoop aanwezig, met een sterkte:
35
2Ed,max

= 1,1 k 2 fcd
= 1,1 . 0,85 . 0,86 . ___
= 18,8 N/mm2
1,5
64

Op deze knoop sluit een drukstaaf aan met een sterkte:

fck
35 35
= 0,6 1 ____
fcd
= 0,6 1 ____
. ___

Rd,max= 0,6 f cd
250
250 1,5

= 12,0 N/mm2

De vraag kan nu worden gesteld of bij de aansluiting van de


drukstaaf op de knoop, de sterkte van de drukstaaf maatgevend
is voor de grootte van de spanning die op de grensvlakken van
de knoop mag worden uitgeoefend.
De drukstaaf waaiert uit binnen de console, in het gebied
tussen de aansluiting met de kolom en het oplegvlak (fig. 9.6 =
EC2 fig. 6.25). De spreidingsbreedte:
bef = 0,5 H + 0,65 a met a h
Voor de console is H de diagonaal gemeten afstand tussen de
overgang tussen de kolom en de console en de knoop bovenin
de console, de knoop met het oplegvlak.
De spanning in de betondrukstaaf neemt toe naar de lastinleidingsvlakken toe. Hierdoor zouden deze vlakken altijd maatgevend zijn voor de in de drukstaaf toelaatbare kracht. Door het
lokaal concentreren van de drukkracht ontstaat echter ook een
gunstig effect, dat in rekening is te brengen met de theorie van
de lokaal belaste gebieden (EC2 art. 6.7; vgl. (6.63)):

___

Ac1

Rdu
= ___fcd
3,0 f cd

Ac0

Voor de drukdiagonaal in de console zou dan van toepassing


zijn:

___

Ac1

Rd,max

= 0,6 f cd
___
Ac0

Een schatting geeft voor de korte console H = 325 mm. Dan is


bef = 0,5325 + 0,65150 = 260 mm; Ac1 = bkolombef = 400260
= 104103 mm2; Ac0 = 300150 = 45103 mm2.
De vergrotingsfactor voor de sterkte van de drukdiagonaal is
dan (104/45)0,5 = 1,5. De sterkte van de drukdiagonaal wordt
dan circa 18 N/mm2 ter plaatse van het aansluitvlak met de
CCT-knoop bovenin de console, en heeft daarmee dan nagenoeg dezelfde sterkte als de knoop (18,8 N/mm2).
Het spreiden van de betondrukkracht in de diagonaal leidt tot
twee trekkrachten in dwarsrichting (fig. 9.6). De bovengrenswaarde voor elk van deze krachten is T = 0,25F (EC2, vgl.
(6.59)). De krachten geven de additionele wapening die in de
console benodigd is. Het is toegestaan deze te ontbinden in
horizontale en verticale richting. Bij een steile drukdiagonaal
(korte console) is dan vooral horizontale wapening nodig (EC2
fig. J.6a).

H9 Staafwerkmodellen (3)

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

HOOFDSTUK 10

Staafwerkmodellen (4)
In dit hoofstuk worden net als in de voorgaande hoofdstukken
staafwerkmodellen behandeld. Nu gaat het om een wandligger
met variabele hoogte en een poer.

Rekenvoorbeeld 1 (EC2, par.6.5)

Betonstaal (EC2; art. 3.2.7(2) en tabel 2.1N & NB):

In het eerste voorbeeld wordt een statisch bepaalde wandligger


behandeld met een lengte van 22,5 m en een constante breedte
van 300 mm (fig. 10.1). De wandligger heeft een sprongsgewijs
veranderende hoogte; 3,5m over een lengte van 7 m nabij elk
van de opleggingen; 2m in het midden van de overspanning.
De ligger wordt belast door twee puntlasten (F = 1200 kN), 3 m
uit de opleggingen. Het eigen gewicht van de wandligger wordt
verwaarloosd.

fyk
500

= _____
= 435 N/mm2
fyd
= ___
s 1,15

Materiaaleigenschappen

Rekenwaarde van de druksterkte van een knoop


(EC2; art. 6.5.4(4) & NB):

Betonsterkteklasse C30/37.
Betonstaal B500.

gedrukte knoop:

Rekenwaarde van de betondruksterkte (EC2; art. 3.1.6(1) vgl.


(3.15)):

fck

30
1Rd,max= k 1 fcd
= k 1 1 ____
fcd
= 1,0 1 ____
20,0 = 17,6 N/mm2
250
250
druk-trekknoop met n verankerde trekstaaf:

cc fck
1 30
fctd
= _____
= 20,0 N/mm2

= _____
c
1,5

66

De constructie gaat worden gewapend op basis van een staafwerkmodel. De sterkte van de knopen in zon model is afhankelijk van
het type knoop. Van al deze typen wordt nu eerst de sterkte berekend.

fck

30
= k 2 1 ____
fcd
= 0,85 1 ____
20,0 = 15,0 N/mm2
2Rd,max= k 2 fcd
250
250

H10 Staafwerkmodellen (4)

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

10.1 Zijaanzicht en afmetingen


(in mm) van de wandligger
10.2 Het onderscheiden van
B- en D-gebieden
3000
2000

3000
F

1500

3500

A
10.1

750

6250

8500
22500

druk-trekknoop met meer dan n verankerde trekstaaf:

fck

30
= k 3 1 ____
fcd
= 0,75 1 ____
20,0 = 13,2 N/mm2
3Rd,max= k 3 fcd
250
250
Opmerking (EC2; art. 6.5.3(4b) & NB):
k2 = 0,85 mits haarspelden ten behoeve van omsluiting in de
richting loodrecht op het vlak van het staafwerk aanwezig zijn.

6250

D1

300

A
750

D2

D3

D3

D2

D1

10.2

Staafwerkmodel
De wandligger wordt opgedeeld in B- (bekend) en D- (denken)
gebieden [1]. D-gebieden treden onder andere op bij een verandering van de dwarsdoorsnede en bij het inleiden van geconcentreerde krachten. In de wandligger is sprake van twee sprongsgewijze veranderingen in de hoogte en van vier geconcentreerd
aangrijpende krachten; twee als belasting en twee als oplegreactie. De breedte en hoogte van de D-gebieden wordt gelijk gesteld
aan de afstand tot de snede waarin bij benadering weer sprake is
van een lineaire rekverdeling (de Saint-Venantse storingszones).
Vanaf het einde van een D-gebied geldt weer de regel vlakke
doorsneden blijven vlak en is sprake van een B-gebied.
Bij het vaststellen van de omvang van de storingszones door te
spreiden onder 45, blijkt dat slechts het middelste deel van de
ligger een B-gebied is; de andere zones zijn D-gebieden (fig.
10.2).
Spanningen en krachten in het B-gebied

Figuur 10.3 geeft de dwarskrachten- en momentenlijn van de


gehele ligger. In het B-gebied, waar alleen een moment moet
worden opgenomen, wordt de grootte van het koppel krachten
berekend dat door dit moment wordt veroorzaakt.

Ncu = Nsy = fcd b xu = 2093 103 N


In het D-gebied wordt gewerkt met drukstaven waarin de
krachten geconcentreerd zijn en geen spanningsgradinten
over de staafhoogte optreden. In het B-gebied is wel sprake van
een drukzone met een spanningsgradint over de staafhoogte.
De druknormaalkracht uit het B-gebied laten aansluiten op het
D-gebied kan plaatsvinden door de berekende drukzonehoogte
in het B-gebied te vermenigvuldigen met , de volheidsgraad
van de spanning-rekrelatie. Het resultaat is een staafhoogte in
het D-gebied van 0,75 465 mm, hetgeen circa 350 mm is.
De betondrukkracht grijpt dan in het D-gebied 350/2 = 175 mm
onder de bovenkant van de ligger aan; de staaltrekkracht 100 mm
boven de onderkant. Bij de dan aanwezige inwendige hefboomsarm van 2000 175 100 = 1725 mm volgt bij een moment
MEd = 3600 kNm een normaalkracht groot 2087 kN. Deze druken trekkrachten worden aangebracht op het D-gebied.
Krachten op het D-gebied

Met de bi-lineaire spanning-rekrelatie voor beton volgt voor


MRd = MEd :

Figuur 10.4 toont hoe een D-gebied wordt belast door deze
twee krachten afkomstig uit een B-gebied.

fcd 0,75 xu b ( d xu ) = MEd

Belastingafdracht in D-gebied

In deze spanningrek-relatie is voor beton tot en met sterkteklasse C50/60 de oppervlaktefactor = 0,75; de zwaartepuntsfactor = 0,39 (7/18).

Figuur 10.5 geeft schematisch aan hoe de belastingsafdracht


plaatsvindt. Voor het afdragen van de trekkracht uit het
B-gebied wordt in het D-gebied een lus gebruikt. Dit principe
is ontleend aan een staafwerkmodel voor de ligger met sparing
[1]. De lus wordt gesloten door een verticale trekkracht.

Aangenomen wordt dat d = h 100 mm = 1900 mm:


20 0,75 xu 300 (1900 7xu/18 ) = 3,6 109
xu = 465 mm
De betondruk- en staaltrekkracht zijn:

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

De om het midden van de overspanning van de ligger symmetrische figuur 10.6 geeft aan hoe de lus voortkomend uit de trekstaaf in het B-gebied wordt geschematiseerd in het D-gebied. De
trekkracht wordt opgenomen door twee schuine drukstaven C4 en
C5. De verticale trekstaaf T2 zorgt ervoor dat de lus in verticale
zin gesloten is; deze staaf neemt de spatkracht op. De drukstaven
C4 en C5 en de trekstaaf T2 dragen de trekkracht uit staaf T1 dus

H10 Staafwerkmodellen (4)

67

3000

15000

3000

2087 kN

2087 kN
1500

1200 kN

VEd

175

1200 kN

100

3000

2000

MEd
10.3

10.4

1200 kN
750

6250

2000

3600 kNm

over naar de boven- en onderkant van het D-gebied. Aan de bovenkant wordt de trekkracht opgenomen in drukstaaf C3; aan de onderkant vormt zich een trekstaaf T3. Verondersteld wordt dat deze trekstaaf zich 135 mm uit de onderkant van de ligger bevindt.

Trekstaaf T2 heeft in het staafwerkmodel een breedte van 1,5 m (fig.


10.6). De benodigde wapening wordt aangebracht in de vorm van
dubbelsnedige beugels met een staafdiameter van 12 mm. Deze 12
beugels worden gelijkmatig verdeeld over de staafbreedte aangebracht, bijvoorbeeld met een hart-op-hartafstand van 125 mm.

Staafkrachten
Knopen

De hellingshoek van drukstaaf C2 is:

3500 135 175

= 46,8


= arctan ______________
3000
Verondersteld wordt dat drukstaaf C5 een hellingshoek van 45
heeft. Dan kan de ligging van knooppunt E worden berekend,
waarna de hellingshoek van drukstaaf C4 kan worden berekend:

Knoop A (linker oplegging)

2000 100 175


= 49,7
1 = arctan ______________
1465

Tabel 10.1 geeft een overzicht van de krachten in de staven.


controle:
T1 = C4 cos1 + C5 cos45 = 956 + 1126 = 2082 kN; akkoord.

Dimensioneren trekstaven
In het staafwerkmodel zijn drie trekstaven aanwezig. In tabel 10.2 is
vermeld hoeveel betonstaal moet worden aangebracht om,
uitgaande van fyd = 435 N/mm2, deze krachten op te kunnen nemen.

Tabel 10.1 Krachten in staven


staaf relatie voor berekenen staafkracht
C1
zie: berekening krachten in B-gebied
T1 = C1 (zie: berekeningen krachten in B-gebied)
T1
C2

C2 = F / sin = 1200 / sin(46,8) (verticaal evenwicht


knoop A)

kracht
2087 kN
2087 kN
1646 kN

T2

T3 = C2 cos = 1652 cos(46,8) (horizontaal evenwicht


knoop A)
T2 = T3 omdat C5 een hellingshoek van 45 heeft

C3

C3 = C2 cos = T3 (horizontaal evenwicht knoop B)

C5

C5 = T2 2 (verticaal evenwicht knoop C)

1593 kN

C4

C4 = C5 sin45 / sin1 = T2 / cos(90 1)

1478 kN

T3

1127 kN
1127 kN
1127 kN

Tabel 10.2 Trekstaven: benodigde en gekozen hoeveelheden betonstaal.


staaf

betonstaal benodigd

betonstaal gekozen

T1

As = 2087 103 / 435 = 4798 mm2

15 20 = 5027 mm2

T2

As = 1127 103 / 435 = 2591 mm2

24 12 = 2714 mm2

T3

As = 1127 103 / 435 = 2591 mm2

9 20 = 2827 mm2

68

Bij het controleren van de knopen wordt aandacht besteed aan die
lokaties waar geconcentreerde uitwendige belastingen / oplegreacties aangrijpen. In dit staafwerkmodel (fig. 10.6) is dat het geval bij
knoop A (oplegreactie), knoop B (uitwendige belasting) en op de
overgang tussen het D- en het B-gebied.

Het betreft een druk-trekknoop met n verankerde trekstaaf, zie


figuur 10.7 voor een principeschets. De toelaatbare spanning is dan
2Rd,max = 15,0 N/mm2.
De minimumoppervlakte van het lastvlak is:
Fc1

1200 103
= ________

= 80 103mm2

A ______

2Rd,max
15,0
Met het oog op de breedte van de wand (300 mm) wordt gekozen
voor een oplegvlak met een breedte van 200 mm; de lengte ervan is
400 mm.
De wapening in trekstaaf T3 wordt aangebracht in drie lagen (elk 3
20 mm; fig. 10.8), zodanig dat u = 2s0 + 3s = 2 60 + 2 75 = 270 mm.
Opmerking:
De afstand s0 is als volgt geschat: Bij een betondekking op de orthogonale wapening in de wand (stel: = 12 mm) van 35 mm, is de
afstand van het hart van de hoofdwapening tot het zijvlak van de
wand 35 + 12 + 20/2 = 57 mm. Gerekend wordt met, afgerond,
60mm. Deze afstand wordt ook aangehouden voor de maat s0 in
figuren 10.7 en 10.8.
Voor de verticale hart-op-hartafstand van de 3 lagen 20 mm
wordt 75 mm aangehouden.
Controle van de aanname dat het hart van de trekstaaf T3 zich
bevindt 135mm boven de onderkant van de wand: Deze blijkt
overeen te stemmen met de in werkelijkheid aanwezige 60 + 75 =
135mm.
Met a1 = 400 mm is de breedte van de drukstaaf (fig. 10.7 en 10.8):
a2 = 400 sin(46,8) + 270 cos(46,8) = 476 mm

H10 Staafwerkmodellen (4)

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

10.3 Dwarskrachten- en
momentenlijn
10.4 Belastingen en (opleg)
reacties op het D-gebied
(dimensies mm)

De spanning op het aansluitvlak van drukstaaf C2 is:


1646 103
= 11,5 N/mm2 15,0 N/mm2
c2
= ________
300 476
Knoop B

Hier is sprake van een drukknoop; een knoop waarop alleen


drukstaven aangrijpen (fig. 10.9). De toelaatbare spanning is
1Rd,max = 17,6 N/mm2.
Opgemerkt wordt dat de in deze figuur vermelde drukstaafhoogte a2 niet overeenstemt met die in figuur 10.7; het zijn op
zichzelf staande figuren.
De hoogte van de knoop is eerder gelijk gesteld aan 350 mm.
De spanning op het aansluitingsvlak met drukstaaf C3 die hier
aangrijpt is:
1127 103
c2= ________
= 10,7 N/mm2 1Rd,max

= 17,6 N/mm2
300 350

10.5 Schematische belastingafdracht in het D-gebied


10.6 Staafwerkmodel voor het
D-gebied (dimensies mm)

leren van de drukspanningen die op de grensvlakken staaf knoop optreden, is aangetoond dat de toelaatbare spanningen
niet worden overschreden. Het tussen de knopen uitwaaieren
van de drukstaven leidt tot een toename van de staafbreedte en
dus tot een afname van de optredende drukspanningen. Het
spreiden leidt er echter ook toe dat trekkrachten loodrecht op de
lengteas van de drukstaaf ontstaan (zie EC2; fig. 6.25). Deze
krachten moeten door wapening worden opgenomen. In een
volledig discontinue gebied (dat wil zeggen: de spreiding wordt
niet beperkt door de afmetingen van de constructie loodrecht op
de lengteas van de drukstaaf) is T = 0,25C een bovengrenswaarde voor deze trekkracht (EC2; vgl. (6.59)).
Afgezien van staaf C1 is drukstaaf C2 de zwaarst belaste staaf.
De bovengrenswaarde van de in dwarsrichting optredende
trekkracht is:
T = 0,25 1646 103= 412 103N

De lengte van het oplegvlak van de puntlast moet minimaal


gelijk zijn aan:

Om deze kracht op te kunnen nemen is benodigd:

1200 103
a* = ________
= 227 mm
300 17,6

412 103

= 947 mm2

As= ________
435

Een lastvlak met lengte en breedte 300 mm wordt gekozen.

Deze hoeveelheid wapening is benodigd zowel bij de oplegging


(knoop A) als daar waar de belasting aangrijpt (knoop B).
Beide wapeningshoeveelheden mogen worden gespreid over
een afstand H/2 waarin H is de afstand tussen de beide knopen
(zie EC2 fig. 6.25b).
Gekozen is voor een net 10-250 per zijde (As = 314 mm2/m).
De wapening ontbinden in een component evenwijdig aan en
een component loodrecht op de lengte-as van de drukstaaf
geeft wapeningshoeveelheden:

Orthogonale wapening
Als het geanalyseerde D-gebied wordt beschouwd als zijnde een
gedrongen ligger (EC2; art. 5.3.1(3)) dan moet aan iedere zijde
een orthogonaal wapeningsnet worden aangebracht (EC2; art.
9.7(1) & NB). De minimumwapening per zijde is As,dbmin = 0,1%
aan elke zijde en in elke richting, met een minimum van
150mm2/m.
De afstand tussen twee aangrenzende staven in het net mag niet
groter zijn dan tweemaal de dikte van de gedrongen ligger of
300 mm (EC2; art. 9.7(2)). In dit voorbeeld is 300mm maatgevend. De minimumwapening is 0,1 10-2 300 1000
= 300 mm2/m > 150 mm2/m.

lus

Gekozen wordt voor een net 10 met staafafstand 250 mm


(As = 314 mm2/m).
Bij het bespreken van de drukstaven wordt nog nader op deze
wapening ingegaan.

trekstaaf
10.5

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

H10 Staafwerkmodellen (4)

175

1200 kN
B
D
C3
T2
C2
E 1
45

T3
1465 C 750

C1
T1

C4
100

De druktrajectorin van de drukstaven kunnen spreiden tussen


de beide knopen waartussen de betreffende drukstaven zich
bevinden. Dit is alleen voor drukstaaf C1 niet mogelijk. De spanningen in deze staaf zijn gecontroleerd bij het analyseren van
gebied B. Voor de andere staven heeft dit spreiden tot gevolg dat
de grootste drukspanningen in de staven ter plaatse van de
aansluitingen met de knopen zullen optreden. Door het contro-

135

Drukstaven

C5

10.6

69

a2

C2

Fc2

c2

46,8
s0 = 60
s = 75

a1 = 400

2s0

c1

lbd

Fc1
2s0

10.8

1200 kN

a*
Fd

a1
lbd

[ mm ]

10.7

c1

as= 2 (314 sin 46,8 + 314 cos 46,8) = 2 314 1,41 = 886 mm2/m

c3

Fc3

a3

s0

s0 = 60
Ft

s0

T3

s = 75

c2

De afstand tussen knopen A en B is (fig. 10.4):


10.9

_____________________________

+ (3000 750)2= 3904 mm


H = ( 3500 135 175)

Omdat H/2 ongeveer gelijk is aan 2 m, is achter een knoop aan


wapening in dwarsrichting op de drukstaaf circa 2 m 886 mm2/m
1700 mm2 aanwezig. Deze wapening is ruimschoots in staat de
trekkracht in dwarsrichting op te nemen (benodigd is:
As > 947 mm2).

Oplegging A verankeringslengte
De benodigde verankeringslengte van de staven van trekstaaf T3
wordt benvloed door de oplegdruk; EC2 tabel 8.2 geeft aan hoe
deze wordt verwerkt:

a2

Fc2

cd
45 20

2= 1 0,15 ______

= 1 0,15 ______
= 0,81
20

Met (EC2 tabel 8.2) 1 = 3 = 4 = 1,0 is 235 = 0,81 1,0 0,73 =


0,59. Maatgevend is nu de voorwaarde 235 > 0,7 (EC2 vgl.
(8.5)). Daarmee is de rekenwaarde van de verankeringslengte
(EC2 vgl. 8.4):

fyd
As,required
lbd= 0,7 lb,rqd

__
= 0,7 __
_______
4 As,applied

fbd

5= 1 0,04 p 0,7
waarin: p is de dwarsdruk in N/mm2.
Drukstaaf C2 heeft een verticale krachtcomponent van
1200 kN. Op basis van de afmetingen vermeld in figuur 10.8
heeft deze staaf een horizontale breedte:
400 + 270 cos 46,8 = 585 mm

De rekenwaarde van de aanhechtspanning is voor staven met


goede aanhechting (EC2 fig. 8.2), een staafdiameter < 32 mm
en betonsterkteklasse C30/37 gelijk aan 2,25fctd = 2,25 2,0/1,5
= 3,0 N/mm2. Dan is:

fyd
As,required
20 2591 ____
435

__= 0,7 ___


_____

= 465 mm
__
_______

lbd
= 0,7
4 As,applied
4 2827 3,0

fbd

Beschikbaar aan verankeringslengte (fig. 10.8):

Met de wanddikte van 300 mm volgt dan de gelijkmatige verticale druk op de wapeningsstaven:
1200 103
verticaal

= 6,8 N/mm2
= p = _________
585 300

Conclusie: In de knoop is voldoende verankeringslengte beschikbaar.

Dan is 5 = 1 0,27 = 0,73.


Bij een betondekking op de orthogonale wapening (10 mm)
van 35 mm is de betondekking op de buitenste trekstaafwapening cd = 35 + 10 = 45 mm. Als wordt verondersteld dat de staaf
recht is, dan is (EC2 tabel 8.2):

70

lbd
= 135 cos 46,8 + 400 + 120 = 612 mm

H10 Staafwerkmodellen (4)

Opmerking:
Uit oogpunt van scheurwijdtebeheersing verdient het aanbeveling in de keel van de doorsnede schuine staven aan te brengen
die de scheur die daar zal ontspringen, bij benadering loodrecht zullen kruisen. Deze wapening zal een bijdrage leveren
aan de draagkracht van de ligger. In het hiervoor besproken

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

10.10 Alternatief staafwerkmodel waarin een trekstaat in de keel van de


betondoorsnede de daar te vormen scheur loodrecht kruist
10.11 Bovenaanzicht en dwarsdoor
sneden poer (dimensies mm)

10.10

800

4500
2200
1

800

Het tweede voorbeeld is een vier-paals poer (grondvlak


4500 mm bij 4500 mm; hoogte 1500 mm), gefundeerd op palen
800 mm (fig. 10.11). De poer wordt belast door een kolom
(2000 mm lang; 700 mm breed) met een normaalkracht NEd =
2000 kN en een moment MEd = 5000kNm.

350

2000
1250

350 800

Rekenvoorbeeld 2 (EC2, par.6.5)

1250

350

4500
2200

800

350

10.11

0 0

+
staafwerkmodel komt die biidrage niet tot uitdrukking. Daarom
is in figuur 10.10 een voorbeeld getoond van een staafwerkmodel
dat hiertoe kan worden gebruikt. Door een gedeelte van de belasting te laten afdragen door dit model, wordt een combinatie
gemaakt van de modellen uit figuur 10.6 en 10.10, bijvoorbeeld
2/3 deel van de belasting volgens het model in figuur 10.6; het
resterende 1/3 deel volgens het model in figuur 10.10.

00

3000

10.7 Principeschets van knoop A (EC2;


fig. 6.27)
10.8 Afmetingen van knoop A (EC2;
fig. 6.27)
10.9 Detaillering van knoop B

3
1900 700

1900

Materiaaleigenschappen
Betonsterkteklasse C25/30.
Betonstaal B500.

3000

Rekenwaarde van de betondruksterkte (EC2; art. 3.1.6(1) vgl.


(3.15)):

De krachten die de kolom uitoefent op de poer worden berekend uit het inwendig evenwicht in de kolom. Gerekend wordt
met de rekenwaarde van de vloeikracht van het aanwezige
betonstaal.

cc fck
1 25
fctd
= _____
= 16,7 N/mm2

= _____
c
1,5
Betonstaal (EC2; art. 3.2.7(2) en tabel 2.1N & NB):

Rekenwaarde trekkracht betonstaal:

fyk
500

= _____
= 435 N/mm2
fyd
= ___
s 1,15

Fs = fyd As = 435 4418 = 1922 103 N

Rekenwaarde van de druksterkte van een knoop (EC2; art.


6.5.4(4) & NB):
gedrukte knoop:

De kracht in de betondrukzone is de som van de uitwendige


drukkracht en de trekkracht in het betonstaal:
bxufcd= 0,75 700xu 16,7 = 2000 103+ 1922 103

fck

25
1Rd,max= k 1 f cd
= k 1 1 ____
fcd
= 1,0 1 ____
20,0 = 18,0 N/mm2
250
250
druk-trekknoop met n verankerde trekstaaf:

fck

25
= k 2 1 ____
fcd
= 0,85 1 ____
16,7 = 12,8 N/mm2
2Rd,max= k 2 f cd
250
250
druk-trekknoop met meer dan n verankerde trekstaaf:

fck

25
= k 3 1 ____
fcd
= 0,75 1 ____
16,7 = 11,3 N/mm2
3Rd,max= k 3 f cd
250
250

xu = 447 mm
De betondrukkracht grijpt aan xu = 0,389 447 = 174 mm
vanaf het zijvlak van de kolom. Het inwendig moment in de
kolom is: (2000 100 174) 2922 103 = 5043 106 Nmm
5000 kNm, dus akkoord. Net als bij het vorige voorbeeld van de
ligger wordt de normaaldrukkracht geconcentreerd gedacht in
een drukstaaf zonder rekgradint over de breedte. Dan is de
breedte van deze drukstaaf 0,75 447 = 335 mm. De resultante
bevindt zich dan 335/2 = 168 mm uit de zijkant van de kolom.

Staafwerkmodel
De krachten door de kolom uitgeoefend op de poer worden
berekend uit het moment en de normaalkracht in de kolom.
Gegeven is dat de kolom aan de trekzijde is gewapend met 9
staven 25 mm (As = 4418 mm2). Het zwaartepunt van deze
staven bevindt zich 100mm uit het zijvlak van de kolom.

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

De krachten door de kolom op de poer uitgeoefend zijn weergegeven in figuur 10.12: een (staal)trekkracht groot 1922 kN
aangrijpend 100 mm vanuit het zijvlak van de kolom en een
(beton)drukkracht van 3922 kN aangrijpend 168 mm uit het
tegenover liggende zijvlak.

H10 Staafwerkmodellen (4)

71

10.12 A
 angrijpingspunten van krachten uit de kolom
op de poer uitgeoefend (afmetingen [mm])
10.13 Ruimtelijke weergave staafwerkmodel

10.14 Zijaanzicht staafwerkmodel (afmetingen [mm])


10.15 Aanzichten vanaf de kop van de poer; vlakken
2 (links) en 3 (rechts) uit figuur 10.11

Fs
T52

D32

Fc

T3

T42
literatuur

T1

RB2

1 Schlaich, J., K. Schfer en M. Jennewein. Toward a


consistent design of structural concrete. PCI Journal,
vol. 32, no. 3, mei/juni 1987, p. 74-150.

D12

D2
T62

RA2
De reacties ter plaatse van de vier palen worden gevonden uit
het momenten- en verticale krachtenevenwicht van de poer als
geheel (fig. 10.12):

D11

T51

D31

T61

T41

RB1

T2

RA1

RA = -2642 kN (druk; voor 2 palen)


RB = 642 kN (trek; voor 2 palen)

10.13

In figuur 10.13 is schematisch aangegeven hoe deze krachten in


de poer worden gespreid.
Een gedeelte van de drukkracht Fc wordt door twee schuine
drukstaven D11 en D12 direct afgeleid naar de twee palen links (A1
en A2). De verticale componenten van de krachten uit deze
schuine drukstaven nemen bij het knooppunt met kracht Fc niet
deze gehele verticale kracht op. Daarom wordt een drukstaaf D2
toegevoegd. Deze schuine drukstaaf heeft een aanzienlijke horizontale krachtcomponent. Om horizontaal evenwicht in de
knoop te realiseren wordt een horizontale trekstaaf T5 toevoegd.
Bij palen A1 en A2 hebben de twee schuine drukstaven D11 en
D12 een horizontale component tussen de palen in (trekstaaf
T2). De horizontale trekstaven T61 en T62 verzorgen het
krachtenevenwicht in de richting hier loodrecht op.
De trekkracht Fs wordt door trekstaaf T1 naar de onderzijde van
de poer geleid. Hier kan de verticale kracht onder andere door
de twee schuine drukstaven D31 en D32 naar bovenin de poer
wordt geleid naar knopen recht boven de twee palen rechts (B1
en B2). Net als bij het knooppunt met kracht Fc nemen de beide
schuine drukstaven niet de volledige kracht Fs op. Drukstaaf D2
verzorgt hier het verticale evenwicht.
2000

Fc
168

Door de trekkracht Fs naar de onderzijde van de poer te leiden, is


een staafwerkmodel ontstaan dat voor beide helften van de poer
in principe hetzelfde is, maar gespiegeld om een horizontaal vlak
ongeveer halverwege de hoogte van de poer is gelegen.
In figuur 10.14 is een zijaanzicht van het staafwerkmodel
gegeven. De vermelde hoeken zijn de hoeken tussen de op dit
vlak (zie vlak 1 in fig. 10.11) geprojecteerde staven.
Figuur 10.15 geeft de kopaanzichten met de oplegreacties uit de
palen (projecties op vlakken 2 en 3 uit figuur 10.11). Ook hier is
sprake van hoeken op basis van een projectie van de staven. De
trekkrachten in een aantal staven kunnen direct worden afgeleid uit
het evenwicht van de knopen die deze opleggingen weergeven:
RA1
T2 = _____

tan3
RB1
T3= _____

tan3

Fs
1732

Boven palen B1 en B2 hebben de twee schuine drukstaven D31 en


D32 een horizontale component tussen de palen in (trekstaaf T3).
De horizontale trekstaven T51 en T52 zorgen voor het krachtenevenwicht in de richting hier loodrecht op (deze werking is overeenkomstig die van trekstaven T61 en T62).

100

T41
= T
42
= R
B1
= R
B2

In deze berekening is het eigen gewicht van de poer verwaarloosd.

RB

RA
10.12

72

350

800

2200

800

350

Als ervan wordt uitgegaan dat, over de hoogte van de poer


gezien, de afstand van het hart van zowel trek- als drukstaven tot
de buitenzijde van het beton gelijk is aan 100 mm, dan is de
hoogte van het staafwerkmodel h = 1300 mm.
Dan is:

H10 Staafwerkmodellen (4)

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

Fc

Fs

Fc

Fs

T3

T5
D12

D11
h

D3
h

D2

T6

RA

RB
685

1715

600

10.14

RA2

RA1
1500

( )

1300
= 40,9
3 = arctan _____

1500

1500

T1

T42

D31

D32

1500

1500

RB1

RB2

10.15

Voor de hoeken in het staafwerkmodel geldt:

De krachten in de overige staven kunnen worden afgeleid uit


het krachtenevenwicht in het staafwerkmodel uit figuur 10.14
met h = 1300 mm.
Horizontaal evenwicht in de knoop bij palen A1 en A2:

( )
1300
)= 65,2
= arctan (
600

1300
= 36,9

1 = arctan _____
1732
2

_____

Tabel 10.3 bevat de krachten die in de trekstaven optreden.

RA

T6 = _____
tan1
Uit verticaal evenwicht in de knoop die het aangrijpingspunt
van Fc weergeeft volgt dat de verticale component van drukkracht D2 gelijk is aan Fc RA.
Horizontaal evenwicht in de knoop bij palen B1 en B2:
RB

T5 = _____
tan2
omdat verticaal evenwicht hier geeft:
RB

D6 = _____
sin2
Verticaal evenwicht in de knoop waar trekstaaf T1 = Fs aangrijpt
geeft aan dat de verticale component van drukkracht D2 gelijk
is aan FS RB.
Uit het evenwicht van de knoop waar betondrukkracht Fc was
gevonden dat deze verticale component gelijk is aan Fc RA.
Beide uitdrukkingen leiden tot hetzelfde resultaat. Immers, uit
het verticale evenwicht van het gehele staafwerkmodel volgt:
Fc F
s= R
A R
B
Tabel 10.3 Krachten in trekstaven
staaf
T1

relatie voor berekenen staafkracht


T1 = Fs

kracht

T2

T2 = RA1 / tan3

1525 kN

T3

T3 = RB1 / tan3

371 kN

T41

T41 = RB1

321 kN

T42

T42 = RB2

321 kN

T5

T5 = RB / tan2

297 kN

T6

T6 = RA / tan1

3519 kN

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

T41

1922 kN

Het betonstaal benodigd voor trekstaven T2 en T3 wordt geconcentreerd aangebracht in wapeningsbanen die twee palen verbinden (T2: palen A1 en A2; T3: palen B1 en B2). De wapening voor
trekstaaf T6 moet worden gesplitst over twee wapeningsbanen
omdat deze staaf twee afzonderlijke trekstaven weergeeft. Deze
wapeningsbanen verbinden in theorie geen palen, maar het
aangrijpingspunt van de staalkracht Fs helemaal onderin de poer
met palen A1 en A2. Het plaatsen van twee scheve wapeningsbanen is onpraktisch. Het wordt dan ook aanbevolen deze wapening
als wapeningsnet onderin de poer aan te brengen. Omdat wel
voldoende wapening lokaal aanwezig moet zijn, vraagt dit wapeningsnet extra wapening, maar is het plaatsen ervan wel eenvoudiger. Een gedeelte van deze wapening zal toch al vereist zijn als
minimumwapening of praktische wapening omdat anders gedeelten onderin de poer ongewapend zouden blijven.
De wapening voor trekstaven T1 en T4 is geconcentreerd in de
poer aanwezig; voor T1 verticaal op n plaats in de doorsnede
(in het verlengde van de wapening uit de kolom); voor T4
geconcentreerd boven palen B1 en B2.
Voor trekkracht T5 geldt hetzelfde als voor trekstaaf T6: De
trekstaaf geeft twee afzonderlijke trekstaven weer. De twee
wapeningsbanen verbinden het aangrijpingspunt van de betondrukkracht Fc helemaal bovenin de poer met knooppunten
eveneens bovenin de poer, direct boven palen B1 en B2. Het
plaatsen van twee scheve wapeningsbanen is ook hier onpraktisch. Deze wapening als wapeningsnet bovenin de poer
aanbrengen is een mogelijkheid temeer daar (net als bij T5) een
gedeelte van deze wapening toch al vereist zal zijn als minimumwapening of praktische wapening omdat anders ook
gedeelten bovenin de poer ongewapend zouden blijven.

H10 Staafwerkmodellen (4)

73

HOOFDSTUK 11

Minimumwapening
Om scheurwijdte te beperken en brosse breuk te voorkomen is
een minimale hoeveelheid wapening nodig. Dit hoofdstuk gaat in
op de eisen voor deze minimumwapening volgens Eurocode 2.

In NEN-EN 1992-1-1 wordt in 7.3.2 vermeld dat een minimale


hoeveelheid hechtende wapening vereist is om de scheurwijdte
te beheersen in gebieden waar trekspanningen te verwachten
zijn. De bijbehorende toetsingsregel (vgl. (7.1)) is anders dan
die opgenomen in 9.2.1.1 (vgl. (9.1N)) waar de minimum
wapeningsdoorsnede voor balken is gegeven.
Toepassingsregel 9.2.1.1 geeft de minimumwapening benodigd
om, bij een opgelegde belasting die leidt tot zuivere buiging, bros
bezwijken van de doorsnede te voorkomen. Toepassingsregel
7.3.2 heeft een verder strekkende toepassing en geeft aan hoeveel
wapening benodigd is om te kunnen spreken van scheurwijdte
beheersing. De toepassingsregel heeft betrekking op alle gebieden
waar trekspanningen te verwachten zijn. Deze kunnen ook zijn
veroorzaakt door (gedeeltelijk) verhinderde opgelegde vervor
mingen. In de toepassingsregel wordt een maximaal toelaatbare
staalspanning gentroduceerd. Voor het vaststellen van de grootte
ervan wordt verwezen naar 7.3.3 (2), waarin door middel van

74

H11 Minimumwapening

tabellen voor de toelaatbare staafdiameter (tabel 7.2N) en staaf


afstand (tabel 7.3N) een scheurwijdtetoets kan worden uitge
voerd. Bij scheurvorming in hoofdzaak veroorzaakt door belem
merde vervorming moet tabel 7.2N worden toegepast. Het is dus
mogelijk uit deze tabel (op basis van een toegestane maximale
scheurwijdte en een verwachte staafdiameter) een toelaatbare
staalspanning af te leiden.

Rekenvoorbeeld (EC2, par. 7.3.2)


Een voorbeeld wordt behandeld waarin de minimumwapening
wordt berekend van een kokerligger belast op zuivere buiging
of op buiging en normaaldruk.
Bereken de minimumwapening vereist in de ligger met koker
vormige dwarsdoorsnede (fig. 11.1).

Uitgangspunten
Geometrie:
totale hoogte doorsnede: h = 1800 mm
oppervlakte van de betondoorsnede: Ac = 1,825 106 mm2
afstand van het zwaartepunt van de doorsnede tot de bovenste
vezel: yG = 809 mm
afstand van het zwaartepunt van de doorsnede tot de bovenste
vezel van de onderflens:
a = 1500 yG = 691 mm

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

2500
2500
OO

250
250

xx

yGy

11.1 Dwarsdoorsnede van de kokerligger.


11.2 Betonspanningen over de hoogte
van de ligger (zuivere buiging).

De diktes van lijven (0,30 m) en flenzen (0,25 m en 0,30 m) zijn


kleiner dan of gelijk aan 0,30 m. Niet-gelijkmatige eigenspan
ningen die zorgen voor een reductie van de krachten veroor
zaakt door verhinderde vervormingen, zijn dus niet van
toepassing: k = 1,0 (EC2; 7.3.2(2)).

eNe
900
900
1500
1500

300
300

250
250

300
300

yy

2500
2500
OO

250
250

xx

--

yGy

Betonsterkteklasse C45/55.
Maximaal toelaatbare spanning in de wapening onmiddellijk
na het ontstaan van een scheur: s = 200 N/mm2.
(De maximaal toelaatbare spanning in de wapening onmiddel
lijk na het ontstaan van een scheur wordt in dit rekenvoorbeeld
beperkt tot 200 N/mm2. Deze waarde is ontleend aan EC2 tabel
7.2N uitgaande van een maximale scheurwijdte wmax = 0,2 mm
en een verwachte staafdiameter = 16 mm.)
Bereken de minimumwapening voor twee situaties:
1 De doorsnede wordt alleen belast door het scheurmoment
Mcr (trek aan de onderkant van de doorsnede)
2 De doorsnede wordt belast door een normaaldrukkracht N =
-6000 kN aangrijpend in het punt P (gelegen 250 mm boven
de onderkant van de doorsnede; excentriciteit eN (fig. 11.1)) in
combinatie met een moment dat scheurvorming veroorzaakt.

PP

300
300

11.1 1
1

traagheidsmoment doorsnede: Ic = 71,81010 mm4


weerstandsmoment onderkant doorsnede: Wc, onder = 7,25108 mm3
kernstraal: i = (Ic/Ac)0,5 = 627 mm

aa

1800
1800
1250
1250

GG

lijflijf

300
300

11.2 2
2

aa

1800
1800
1250
1250

GG

++
300
300

900
900
1500
1500

300
300

fct,eff
fct,eff

yy

onderkant lijf:
onder
= fct,eff
bovenkant lijf:

1500 a

f
boven= _______
a + 300 ct,eff
De spanning c is:

Situatie 1
Als alleen het scheurmoment op de doorsnede wordt aange
bracht, wordt het gedeelte van de doorsnede gelegen onder
punt G aan trekspanningen onderworpen. In de berekening
wordt de minimumwapening voor de diverse onderdelen apart
berekend; eerst voor de lijven, daarna voor de onderflens.

Lijf

Bij zuivere buiging is voor lijven van kokervormige doorsneden


(EC2; vgl. (7.2)):

c
kc= 0,4 1 ________

1
h

k1 __
fct,eff
h*
Omdat onder > |boven| is het beschouwde lijf onderworpen aan
een resulterende trekkracht. Dan geldt voor de cofficint die
de effecten van normaalkrachten op de spanningsverdeling in
rekening brengt:

Afmetingen:
hoogte lijf = 1800 mm
breedte lijf = 300 mm
Bereken eerst de gemiddelde spanning in het beschouwde deel
van de doorsnede, c (EC2; vgl. (7.4)). Gebruik wordt gemaakt
van figuur 11.2 die het verloop van de betonspanningen over
de hoogte van de doorsnede weergeeft. In de uiterste trekvezel
wordt de treksterkte op het tijdstip waarop scheuren worden
verwacht, bereikt: fct,eff. Als uitgangspunt wordt gekozen:
fct,eff = fctm met fctm = 3,8 N/mm2 voor C45/55 (EC2; tabel 3.1)).
Omdat het spanningsverloop lineair is en het lijf een constante
breedte heeft, volgt c eenvoudig uit de spanningen aan de
onder- en bovenkant van het lijf:

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

1
+ boven
(onder
)
c = __
2

2h*
k1 = ___

3h
Dan is:

[ ]

c
1
kc= 0,4 1 _____
2
__

fct,eff
3
In deze uitdrukking voor kc is c positief als sprake is van een
drukkracht. Omdat in dit rekenvoorbeeld sprake is van een
resulterende trekkracht wordt een min-teken toegevoegd.

H11 Minimumwapening

75

66 16
16

20
20 16
16

11.4

Act = 300 (a + 300)

lijf
lijf

PP

300
300

1800
1800
1250
1250

De oppervlakte van het beton binnen de trekzone, ofwel het


deel van het lijf dat juist vr het ontstaan van de eerste scheur
onder trek staat, is:

G
G
eeNN

Voor a = 691 mm is kc = 0,46.

2500
2500
O
O

300
300

900
900
1500
1500

De minimumwapening is (EC2; vgl. (7.1)):

300
300

250
250

xx

yyGG

(5+5)
(5+5) 16
16

aa

(5+5)
(5+5) 16
16

11.3

233
233

691
691

500
500

(onder
+ boven
)

kc= 0,4 1 _____________

1
4
__

fct,eff
3
(2a
1200)
3
kc= 0,4 1 + __

__________
1
4 (a + 300)

250
250

Aldus is:

Deze hoeveelheid wapening moet worden aangebracht in het


gedeelte van het lijf waarin scheurvorming optreedt. De wape
ning moet voornamelijk worden aangebracht nabij de meest
getrokken vezel. Echter, voldoende wapening moet in de rest
van het lijf aanwezig zijn om daar de scheurwijdte te beheersen.
In het gescheurde stadium is de drukzonehoogte x = 346 mm.
Dan is h x = 1800 346 = 1454 mm. Volgens CEB-bulletin
158-E moet bij een vereiste wk = 0,2 mm wapening worden
aangebracht over een hoogte van 800 mm, gemeten vanaf de
ondervezel. Gekozen kan worden voor 616 in de onderste
300 mm van het lijf (de onderflensdikte); 516 h.o.h. 100 mm
ter weerszijden van het lijf over 500 mm boven de bovenvezel
van de onderflens.

De trekkracht binnen de flens is:

a
a + 150
1
+ _______
f )b h = _______
f A
(fct,eff

Fct = __
2
a + 300 ct,eff flens flens a + 300 ct,eff ct
Dan is:

a + 150
= 0,76

kc= 0,9 _______


a + 300
De minimumwapening is (EC2; vgl. (7.1)):
kckfct,eff
Act 0,76 1,0 3,8 900 300

= _____________________

= 3899 mm2

As,min = ________
s
200
Deze hoeveelheid betonstaal moet gelijkmatig worden verdeeld over
de flensbreedte, bijvoorbeeld 2016 = 4021 mm2 (fig. 11.3).

Onderflens

Situatie 2

Voor de onderflens (breedte 900 mm, hoogte 300 mm) is


(EC2; vgl. (7.3)):

Een uitwendige normaaldrukkracht N = -6000 kN grijpt aan in punt


P, gelegen 250mm boven de onderkant van de onderflens (fig. 11.1).
De excentriciteit ten opzichte van de zwaartelijn van de doorsnede is
eN = 1800 yG 250 = 741 mm. Het scheurmoment is:

Fct
kc= 0,9 ______
0,5


Acr fct,eff

De trekkracht Fct binnen de flens onmiddellijk voor het scheu
ren ten gevolge van het scheurmoment wordt berekend met de
gemiddelde trekspanning in de flens (fig. 11.2):

a
boven
= _______
f


a + 300 ct,eff
onderkant flens:

boven
= f ct,eff

ffct,eff
ct,eff

yy

kckfct,eff
Act 0,46 1,0 3,8 300 991

= ____________________

= 2598 mm2

As,min
= ________
s
200

bovenkant flens:

+
+

) ]
[ (
(
) ]
[

Ac
N
1 + e N ______

+ f ct,eff

Mcr= ___
Wc,onder

Ac

1,825 106
6000 103

1 + 741 _________
Mcr = _________

+ 3,8 7,25 106

7,25 108
1,825 106
= 9585 106 Nmm
De combinatie van de uitwendige normaalkracht N en het scheur
moment Mcr komt overeen met het belasten van de doorsnede door
een normaalkracht N die aangrijpt op een afstand e boven de zwaar
telijn van de doorsnede gelegen:
Mcr
9585 106
e = ___
eN = ________

741 = 1598 741 = 857 mm


N
6000 103

76

H11 Minimumwapening

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

231

11.3 Situatie 1 (alleen buigend moment):


Minimumwapening in lijven en onderflens
11.4 Betonspanningen over de hoogte van de
ligger (normaaldrukkracht en buiging)
11.5 Situatie 2 (normaaldrukkracht en buigend
moment): Minimumwapening in lijven en
onderflens

11.5

5 16
5 16

18 16

De doorsnede is spanningsloos op een afstand y van de zwaarte


lijn:
(M + Ne )y

(9585 6 741) 106 y

6000 10 __________________
N
cr
N
___
+
+ ___________

= _________

= 0
Ic

Ac

0,69 3,8

kc= 0,4 1 ___________

= 0,30 1
1,5 1,8 3,8

1,825 106

71,82 1010

De oppervlakte van het beton binnen de trekzone juist vr het


ontstaan van de eerste scheur is:
Act = 300 (233 + 300) mm2
De minimumwapening is (EC2; vgl. (7.1)):

y = 458 mm
Dit betekent dat de lijven over een hoogte a + 300 y = 691 +
300 458 = 533 mm aan trekspanningen zijn onderworpen.
Het lineaire spanningsverloop over de hoogte van de door
snede is weergegeven in figuur 11.4.
Ook nu wordt de minimumwapening voor de diverse onderdelen
apart berekend; eerst voor de lijven, daarna voor de onderflens.

kckfct,eff
Act 0,30 1,0 3,8 300 533

= ____________________

= 911 mm2

As,min
= ________
s
200
Een mogelijke wapening is 516 = 1005 mm2 (fig. 11.5).
In het gescheurde stadium is x = 745 mm. Bij h x = 1800 745
= 1055 mm volgt met CEB-bulletin 158-E bij wk = 0,2 mm dat
wapening vereist is tot 300 mm vanaf de ondervezel. Dat is over
een afstand die gelijk is aan de flensdikte.

Onderflens
Lijf
De totale hoogte van de doorsnede is h = 1800 mm. Omdat h >
1,0 m is dan h* = 1,0 m en is h / h* = 1,8.
De gemiddelde spanning in het beschouwde deel van de door
snede, c (EC2; vgl. (7.4)) volgt uit figuur 11.4:

Voor de onderflens (breedte 900 mm, hoogte 300 mm) is


(EC2; vgl. (7.3)):
Fct
kc= 0,9 ______
0,5


Act fct,eff

onderkant lijf:

De trekkracht Fct wordt berekend met de gemiddelde trekspan


ning in de flens (fig. 11.4):


onder
= f ct,eff

bovenkant flens:

bovenkant lijf:

233
boven
= _________
f


233 + 300 ct,eff

1800 533

fct,eff= 2,38 fct,eff

boven= _________
533

onderkant flens:

De spanning c is:


boven
= f ct,eff

1
+ boven
(onder
) = 0,69 fct,eff

c = __
2

De trekkracht binnen de flens is:

Bij buiging gecombineerd met normaalkracht is voor lijven van


kokervormige doorsneden (EC2; vgl. (7.2)):

Dan is:
kc= 0,9 0,72 = 0,65

c
kc= 0,4 1 ________

1
h
__

k1 fct,eff
h*

De minimumwapening is (EC2; vgl. (7.1)):

Omdat c < 0 is het lijf onderworpen aan een resulterende


drukkracht. Dan is de cofficint die de effecten van normaal
krachten op de spanningsverdeling in rekening brengt k1 = 1,5.
De spanning c is positief als sprake is van een drukkracht. In
de hier beschouwde situatie 2 is hiervan sprake. Dan is:

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

233
1
+ _________
f )b h = 0,72 f ct,eff
(fct,eff


Act
Fct = __
2
233 + 300 ct,eff flens flens

kckfct,eff
Act 0,65 1,0 3,8 900 300

= _____________________

= 3335 m
m2

As,min = ________
s
200
Deze wapening, bijvoorbeeld 1816 = 3619 mm2 (fig. 11.5), moet
gelijkmatig verdeeld over de flensbreedte worden aangebracht.

H11 Minimumwapening

77

HOOFDSTUK 12

Scheurwijdte (1)
Het scheurgedrag van betonconstructies is reeds decennia het onderwerp van experimenteel en theoretisch onderzoek. Functionaliteit, esthetica en duurzaamheid zijn de
voornaamste aspecten gekoppeld aan het scheurgedrag. Deze aspecten maken dat het
beschrijven van het scheurgedrag onderdeel uitmaakt van de betonvoorschriften. Eurocode 2 Beton geeft rekenregels en detailleringstabellen. De achtergronden hiervan
worden in dit hoofdstuk besproken.

Ac

Trekstaafmodel
Het scheurgedrag wordt beschreven uitgaande van het gedrag
van een gewapende trekstaaf (fig. 12.1). Verondersteld wordt
dat het betonstaal zodanig over de doorsnede is verdeeld dat
over de omtrek sprake is van een uniform scheurenpatroon.

12.1

N
As

De trekstaaf scheurt als de betontrekspanning gelijk is aan de


betontreksterkte fct,eff. Direct voor het ontstaan van de scheur is
de rek in het betonstaal nog gelijk aan de rek van het beton. De
totale kracht direct voor het ontstaan van de scheur is:
Es
Ncr = Acfct,eff+ As__
= Acfct,eff
fct,eff
(1+e)
Ec

Ac

As
sr1

(1)

waarin:

is de wapeningsverhouding
fct,eff is de gemiddelde betontreksterkte op het moment dat de
eerste scheurvorming wordt verwacht op te treden
Ac
is de oppervlakte van de betondoorsnede
Na het ontstaan van een scheur wordt de staalkracht door
constant veronderstelde aanhechtspanningen aan het beton
overgedragen over de overdrachtslengte lt (fig. 12.2).

fct, eff
c
sr2
sr1
s
t
12.2

fct, eff

De grootste (karakteristieke) scheurwijdte wordt gevonden als


de overdrachtslengten van naast elkaar gelegen scheuren elkaar

78

H12 Scheurwijdte (1)

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

12.1 Het scheurgedrag van een gewapende trekstaaf


12.2 Een gedeelte van de trekstaaf met, van boven naar
beneden, het verloop van de spanningen juist voor
scheuren en direct nadat de scheur is ontstaan

juist niet overlappen; de scheurafstand is sr,max = 2lt. De karakteristieke scheurwijdte is de integraal van het verschil tussen de
staal- en de betonrek over de maximale scheurafstand. Een
weergave met gemiddelde rekken geeft:
wk = s r,max
(sm
cm
)

(2)

De factor is een maat voor de vullingsgraad van de rekfiguren (fig. 12.3, waarin subscript r1 = ongescheurd en subscript
r2 = direct na scheuren):
cm= sr1

sm
= sr2
(sr2
sr1
)

(3a)
(3b)

In deze twee uitdrukkingen wordt dezelfde waarde voor


gehanteerd omdat de staal- en betonrekken complementair
zijn: voor iedere doorsnede moet de som van de staal- en
betontrekkracht gelijk zijn aan de scheurkracht.

houding van een trekstaaf, moet deze worden berekend op


basis van de betondoorsnede waarover het betonstaal effectief
scheurwijdten beheerst. Experimenteel onderzoek heeft aangetoond dat de hoogte van deze zone gelijk is aan hc,eff = 2,5(h d).
De wapeningsverhouding die hiermee wordt berekend is s,eff.

Tijdsafhankelijke effecten en herhaald belasten


Langdurig en/of herhaald/wisselend belasten heeft invloed op
de grootte van de aanhechtspanningen: bij langdurig belasten
treedt aanhechtkruip op, waardoor bij dezelfde aanhechtspanning een grotere slip optreedt. Of, anders gesteld, bij dezelfde
slip is de aanhechtspanning lager. Bij herhaald/wisselend belasten treedt een vergelijkbaar effect op: door voortgaande inwendige beschadigingen in de zone direct rond de wapeningsstaaf
neemt de slip toe bij gelijkblijvende aanhechtspanning.

Scheurtheorie

Als het scheurenpatroon voltooid is, worden bij het verhogen van
de uitwendige belasting of het vergroten van de opgelegde vervorming geen nieuwe scheuren meer gevormd; de maximale scheurafstand blijft gelijk aan 2lt. Figuur 12.4 toont het verloop van de
staal- en betonrek. De staalrek in de scheur is nu toegenomen tot
s2 (subscript 2 = na scheuren, bij kracht > scheurkracht).

De in voorgaande paragrafen gepresenteerde theorie is in EC2


niet alleen gebruikt om tabellen ten behoeve van scheurbeheersing op te stellen, maar is ook gebruikt om scheurwijdten te
berekenen; respectievelijk aangeduid met scheurbeheersing
zonder directe berekening (EC2 art. 7.3.3) en directe berekening (EC2 art. 7.3.4).

De maximale (karakteristieke) scheurwijdte is nu:

De karakteristieke scheurwijdte wordt, overeenkomstig


uitdrukking (4), berekend uit de maximale scheurafstand en
twee staalrekken, s2 en sr2.
Voor sr2
, de staalrek in de scheur optredend onder de scheurkracht van de doorsnede, kan, uitgaande van een trekstaaf,
worden geschreven (zie ook uitdrukking (1)):

(sm
cm
) = 2lt(s2 sr2
)
wk= s r,max

(4)

Ligger
Hiervoor is uitgegaan van een staaf belast op zuivere trek. Ook
de scheurwijdte in een op buiging belast element moet getoetst
kunnen worden. De besproken theorie kan nagenoeg ongewijzigd worden gevolgd, zij het dat rekening moet worden gehouden met een paar aspecten die specifiek zijn voor de ligger.

Spanningsverloop over de liggerhoogte


De trekstaaf wordt over de gehele doorsnede belast tot een
uniforme spanning. In de ligger belast op buiging (eventueel in
combinatie met een normaalkracht) kan slechts een gedeelte
van de doorsnede onderworpen zijn aan trekspanningen en is
sprake van een spanningsgradint over de hoogte van de doorsnede.

fct,eff

Ncr
sr2
= ____

= _____
(1 + es,eff
)
EsAs Ess,eff

(5)

De eerder gentroduceerde factor , gebruikt om de over de


overdrachtslengte gemiddelde staalrek te berekenen uit de
staakrek in de scheur, wordt nu ktgenoemd. Aldus volgt (zie
ook uitdrukking (4)):
fct,eff

s kt____
(1 + e s,eff)
s,eff

s2 ktsr2= __________________


Es

(6)

waarin:
kt = 0,6 bij kortdurende belasting

= 0,4 bij langdurende belasting

Effectieve werkingszone betonstaal


Betonstaal heeft een zekere werkingszone voor het beheersen
van de scheurwijdte; buiten deze zone is niet langer sprake van
een scheurwijdte-beperkende invloed. Daar waar in scheurwijdte-uitdrukkingen wordt gesproken over de wapeningsver-

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

H12 Scheurwijdte (1)

De tweede component in de teller is de zogenoemoemde


tension stiffening, de samenwerking tussen het betonstaal en
het beton tussen de scheuren voortkomend uit krachtsoverdracht door aanhechting (constante aanhechtspanning: bs).

79

As
Sr, max = 2t

sr2

s2
sr2 - sr1

s
s

sr1

12.3

sr1

sr1

Bij lage wapeningsverhoudingen is deze tweede component


relatief groot. Daarom wordt een ondergrens voor de gemiddelde rek gehanteerd:

ingevuld in uitdrukking (4) (karakteristieke scheurwijdte).


De parameters k3 = 3,4 en k4 = 0,425 (EC2 art. 7.3.4(3) & NB)
worden reeds ingevuld. Het resultaat is:

s
sm
cm
0,6 __

Es

sr2

s
wk= (3,4c + 0,425k1 k2____
(1 kt___
) __
)
s,eff
E
s

(7)

(sr2
sr1
)
__
sr,max
= 2lt= 2 _________

bs,k
4

(8)

Bij een niet-constante betontrekspanning over de doorsnede


wordt hiervoor gecorrigeerd met de cofficint k2. Deze is de
verhouding tussen de gemiddelde en de grootste betontrekspanning en is 1,0 bij zuivere trek en 0,5 bij buiging. De aanhechtspanning tussen het beton en het betonstaal wordt gekoppeld
aan de betontreksterkte en wordt geschreven als bs,k= k
1*fct .
De beide cofficinten opnemen in de uitdrukking voor de
maximale scheurafstand levert:
k2 fct 1
sr,max= 2 ____
__
____

s,eff
k*f 4

(9)

1 ct

Deze uitdrukking herschrijven en twee cofficinten k3 en k4


toevoegen om theoretische resultaten te kunnen afstemmen op
experimenteel verkregen resultaten geeft:

sr,max
= k 3 c + k 1 k2k4____

s,eff

(11)

De maximale scheurafstand, sr,max, wordt berekend uit de overdrachtslengte (fig. 12.2):

De staalspanning direct na scheurvorming (sr2) volgt uit de


scheurkracht van de verborgen trekstaaf , zie de uitdrukking (5).
Echter, in Eurocode 2 is nog een minimumwapeningseis met
betrekking tot scheurbeheersing opgenomen, zie EC2 art.
7.3.2.(1) & vgl. (7.1). Ook uit deze eis volgt een staalspanning
direct na het optreden van scheurvorming:
fct,eff
Act kck fct,eff kck
sr2= _________

= _______


eff

As

(12)

In uitdrukking (12) is de betontrekkracht direct vr het optreden van scheurvorming gelijk gesteld aan de staaltrekkracht
direct n het optreden van scheurvorming. In de betreffende
uitdrukking mag naar eigen inzicht een staalspanning worden
ingevuld; zelfs sr2 = fyk is toegestaan. In de toelichting bij de
uitdrukking stelt Eurocode 2 echter wel dat het mogelijk is dat
een lagere waarde van de staalspanning nodig kan zijn om te
voldoen aan de grens voor de scheurwijdte.

Opmerking
(10)

De cofficint k3 is toegevoegd omdat uitdrukking (9) bij hoge


wapeningsverhoudingen leidt tot te kleine scheurafstanden. In
EC2 is ervoor gekozen de ondergrens uit te drukken in de
betondekking c op de langswapening.

Scheurbeheersing met tabellen


Staafdiameter
In Eurocode 2 is de theorie gebruikt om tabellen af te leiden
waarmee de wapening zo kan worden gedimensioneerd dat
wordt voldaan aan een scheurwijdte-eis. Hiertoe zijn uitdrukkingen (6) (gemiddelde rek) en (10) (maximale scheurafstand)

80

12.4

Het is belangrijk duidelijk onderscheid te maken tussen de hier


gentroduceerde wapeningsverhoudingen eff en de reeds
bekende s,eff van de verborgen trekstaaf :
eff heeft betrekking op het gedeelte van de doorsnede dat in het
ongescheurde stadium onder trek staat; het is een variabele die
wordt gebruikt bij het berekenen van de minimumwapening
benodigd uit oogpunt van scheurbeheersing.
s,eff heeft betrekking op de doorsnede waarbinnen in het
gescheurde stadium het betonstaal de scheurwijdten beheerst;
het is een variabele die wordt gebruikt bij het beschrijven van
het scheurgedrag van de verborgen trekstaaf .
Om te voorkomen dat twee verschillende wapeningsverhoudingen (s,eff en eff ) in een uitdrukking worden gebruikt, wordt
de wapeningsverhouding van de ongescheurde trekzone uitgedrukt in de wapeningsverhouding van het effectieve trekspan-

H12 Scheurwijdte (1)

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

ningsgebied. Dit kan relatief eenvoudig omdat in beide dezelfde


hoeveelheid betonstaal aanwezig is; alleen de hoogte van de
trekzone is anders: hcr, respectievelijk hc,eff:
2,5k(h d)

s,eff

eff= ___________
hcr

(13)

In deze uitdrukking is de variabele k toegevoegd omdat bij een


trekstaaf met grote dikte en met randzonewapening zich aan
zowel de onder- als de bovenkant van de doorsnede een effectief trekspanningsgebied bevindt. Als wordt uitgegaan van heff =
2,5 (h d) en als As de oppervlakte is van de totale doorsnede
van het betonstaal dat in de betondoorsnede aanwezig is, dan is
k = 2; bij buiging is slechts n zijde op trek gewapend en is,
eveneens uitgaande van heff = 2,5(h d), k = 1.
In EC2 vgl. (7.9) is de uitdrukking voor de staalspanning direct
na het optreden van scheurvorming, sr2, zie ook uitdrukking
(5), duidelijk te herkennen. In plaats van deze uitdrukking
wordt in vgl. (11) nu voor het beschrijven van sr2 gebruikgemaakt van vgl. (12).
Uitdrukkingen (11)-(13) uitwerken levert de volgende uitdrukking voor de staafdiameter:

s,eff
Es
1
= wk __
3,4c ________
___________________________

(14)
s
0,425k1 k2
f ct,eff
kck
hcr
1
________
__________
__

)
1 k t(


s,eff
2,5k(h d) s

Om te kunnen vereenvoudigen wordt een conservatieve waarde


voor de wapeningsverhouding van het effectieve trekspanningsgebied, s,eff , aangehouden. Deze wordt s,eff,min genoemd.
Voor eff geldt (zie ook vgl. (12) en EC2 vgl. (7.1)):
kck
As fct,eff

= _______

eff= ___
sr2
Act

Eerder was afgeleid:


2,5k(h d)
eff
= __________

s,eff

hcr

(13)

(15)

Door in deze uitdrukking uit te gaan van sr2 = s wordt een


ondergrenswaarde voor s,eff gevonden, s,eff,min. Immers, altijd
zal gelden dat sr2 , de staalspanning in de scheur op het
moment dat scheurvorming optreedt, kleiner zal zijn dan s ,
de staalspanning in de bruikbaarheidsgrenstoestand (BGT).
Dus is:
f ct,eff
kck
hcr
_______
s,eff,min


= __________

2,5k(h d) s

(16)

Uitdrukking (16) substitueren voor de s,eff in uitdrukking (14)


levert:

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

] [

fct,eff
kck
hcr
Es 1
1
3,4c _______

(17)
= wk__
______

__________

________


s (1 k)
s 2,5k(h d) 0,425k k
t

1 2

De volgende waarden worden nu aangehouden:


Es
= 2 105 N/mm2
kt
= 0,4 (langdurende belasting)
fct,eff = 2,9 N/mm2
kc
= 0 ,4 (zuivere buiging; de invloed verwerkend van de
spanningsverdeling over de ongescheurde trekzone
(factor 0,5) en een toename van de inwendige
hefboomsarm na het optreden van scheurvorming
(factor circa 0,67h/0,8h = 0,83))
k
= 1,0 (geen invloed eigenspanningen; h < 300 mm)
k1
= 0,8 (geribd betonstaal; goede aanhechting)
k2
= 0,5 (buiging)
k
= 1 (buiging)
h d = 0,1 h
hcr
= 0 ,5 h (hoogte trekzone in ongescheurd stadium bij
buiging)
3,4c = 85 mm
Invullen levert:

] [ ]

13,65
2 105 ___
1
= wk_____

85 _____


s 0,6
s

(18)

Tabel 12.1 toont voor wk = 0,2 mm; 0,3 mm en 0,4 mm de resultaten voor s = 160 400N/mm2. De tabel geeft tevens aan hoe, in
Eurocode 2, deze waarden, uiteraard meestal naar beneden, zijn
afgerond op gangbare staafdiameters (zie tabel 7.2N in EC2). De
resultaten zijn grafisch weergegeven in figuur 12.5.
Als moet worden getoetst op een scheurwijdte die niet in tabel
12.1 is vermeld, kan de toelaatbare staafdiameter worden berekend door de maximale staafdiameter voor een in de tabel
vermelde scheurwijdte te vermenigvuldigen met de verhouding:
wk,eis
=
tabel______

wk,tabel

Hieruit volgt:
fct,eff
kck
hcr
hcr
_______
eff
= __________

s,eff
= __________
2,5k(h d)
2,5k(h d) sr2

12.3 Het verloop van de rekken ten gevolge van de scheurtrekkracht in het gebied tussen twee scheuren op een onderlinge
afstand 2lt
12.4 Het verloop van de rekken van staal (boven) en beton (onder)
ten gevolge van een kracht groter dan de scheurtrekkracht in
het gebied tussen twee scheuren op een onderlinge afstand 2lt

waarin:
wk,eis > wk,tabel

Tabel 12.1 Maximale staafdiameter (mm) voor scheurbeperking: modelresultaten en afgeronde waarden. EC2-resultaat: zie tabel 7.2N
staalspanning

wk = 0,4 mm

wk = 0,3 mm

wk = 0,2 mm

[N/mm2]

model

EC2

model

EC2

model

EC2

160
200
240
280
320
360
400

64
40
27
19
14
11
8

40
32
20
16
12
10
8

46
28
19
13
10
7
6

32
25
16
12
10
8
6

28
17
11
7
5
4
3

25
16
12
8
6
5
4

H12 Scheurwijdte (1)

81

Deze voorwaarde is toegevoegd omdat het resultaat van de


uitdrukking dan aan de conservatieve kant is. Uiteraard maakt
uitdrukking (18) het mogelijk op eenvoudige wijze tabellen op te
stellen voor andere toelaatbare scheurwijdten.

Staafafstand

Om de tabelresultaten te kunnen verkrijgen, moest een groot


aantal variabelen en parameters bekend worden verondersteld.
Een aantal hiervan zal niet of nauwelijks worden benvloed als
een andere constructie en/of belastingssituatie wordt beschouwd.
Dat geldt voor:
Es = 2 105 N/mm2
kt
= 0,4
k
= 1,0
k1
= 0,8
3,4c = 85 mm

Het is ook mogelijk de uitdrukkingen zoals gebruikt bij het


beschrijven van de staafdiameter zodanig te bewerken dat kan
worden berekend bij welke staafafstand altijd wordt voldaan
aan de scheurwijdte-eis, ongeacht de staafdiameter.
Om uitdrukkingen in de gewenste vorm te verkrijgen, wordt de
term (hd) in de uitdrukking voor de hoogte van de effectieve
doorsnede nu niet uitgedrukt in de hoogte van de doorsnede h,
maar wordt deze uitgedrukt in de staafdiameter:
h d =

Andere variabelen en parameters kunnen daarentegen aanzienlijk in grootte wijzigen:


fct,eff = 2,9 N/mm2
kc
= 0,4
k2
= 0,5
k
=1
h d = 0,1 h
hcr = 0,5 h

Beschreven wordt het scheurgedrag van n staaf betonstaal,


staafdiameter , onderdeel zijnde van n laag betonstaal met
staafafstand s, gelegen aan de onder- of bovenrand van een
doorsnede.
De maximale scheurafstand is dan (vgl. (10) en (11) & EC2 vgl.
(7.11)):
s2,5
sr,max
= (3,4c + 0,425k1 k2_______

Met uitdrukking (17) kan relatief eenvoudig worden nagegaan


wat de invloed is van een verandering in de grootte van een variabele. Uit deze uitdrukking worden de betreffende variabelen en
parameters geselecteerd; de anderen worden vervangen door een
constante C.

Met als voorwaarde (zie ook uitdrukking (7)):

Als sprake blijft van buiging, maar deze wel eventueel in combinatie met een normaaldrukkracht optreedt, blijft k ongewijzigd
(k = 1). De variabele k2 daarentegen wordt afhankelijk van de
rekken aan de randen van de gescheurd veronderstelde doorsnede
(NEN-EN 1992-1-1 vgl. (7.13)). Als de grootte van deze en andere
factoren wijzigt, wordt de uitdrukking voor de staafdiameter:

fct,eff
kc hcr 1 0,1h 0,5
fct,eff
kchcr 0,5
= tabel ____
______

tabel
____
__
_______
___
=
_______

___

2,9 0,4 0,5h k (h d) k2
2,9 2(h d) k2
Als sprake is van centrische trek treedt een geheel andere situatie
op. Verondersteld wordt dat de wapening aan beide kanten van
de doorsnede wordt meegeteld in de berekening van de wapeningsverhouding van het effectieve trekspanningsgebied. Dat
betekent echter wel dat ook de beide effectieve randzones
moeten worden beschouwd. Het gevolg hiervan is dat k = 2
zodat hc,eff = 5(h d). Tevens is k2 = 1. Het resultaat is:

fct,eff
kc hcr 1 0,1h 0,5
fct,eff
kchcr
__
______
___=
tabel
____
_______

_______
(20)
= tabel
____
2,9 0,4 0,5h 2 (h d) 1
2,9 8(h d)

82

2
______
s2,5
f

(1
+

ct,eff
e
s
sr2
s
s2,5
sm
cm
1 kt____________________
= ___
(1 kt___
) = __

(23)
s Es
Es
2 s

(22)

Voor het verschil tussen de gemiddelde staal- en betonrek volgt


(zie uitdrukkingen (6) en (11)):

hcr
0,5
= C fct,eff
kc_______


____

k(h d) k2

(21)

s
sr

1 kt__
0,6 __

s
Es

(19)

(24)

Het product van uitdrukkingen (22) en (23) is de berekende


scheurwijdte. Het resultaat is een complexe uitdrukking waarin
tevens rekening moet worden gehouden met uitdrukking (24).
Een parameterstudie wijst uit dat uitdrukking (24) meestal
bepalend is voor de te hanteren gemiddelde rek. De uitdrukkingen kunnen dan aanzienlijk vereenvoudigd worden:
s2,5 s
wk= (3,4c + 0,425k1 k2_______

)__0,6

2 Es
De volgende waarden worden nu aangehouden:
k1
= 0,8 (geribd betonstaal; goede aanhechting)
k2
= 0,5 (buiging)
h d = = 3
3,4c = 85 mm

H12 Scheurwijdte (1)

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

70

12.5 De maximale staafdiameter toegestaan


om bij een gegeven staalspanning nog
te voldoen aan een scheurwijdte-eis

wk = 0,4 mm
wk = 0,3 mm
wk = 0,2 mm

60
50
40

De andere parameters, afgezien van k1, hebben nauwelijks


invloed op de toelaatbare staafafstand; hun invloed beperkt zich
tot de uitdrukking voor de gemiddelde rek. Zoals reeds aangetoond moet hiervoor meestal de factor 0,6 worden gehanteerd;
alleen rechts onderin de tabel is de invloed enigszins merkbaar.

staafdiameter (mm)

30
20
10
12.5

0
150
200
250
staalspanning (N/mm2)

300

350

400

De limietwaarde van de scheurwijdte daarentegen heeft een


grote invloed op het resultaat. Dit blijkt al uit tabel 12.2 voor
bijvoorbeeld wk = 0,4 mm en wk = 0,2 mm: Bij s = 240N/mm2
is meer dan een verdubbeling van de staafafstand mogelijk.
Naarmate de staalspanning hoger is, neemt deze factor nog toe.
Bij het toetsen op een scheurwijdte die niet in tabel 12.2 is
vermeld, kan de toelaatbare staafafstand worden berekend door
de maximale staafafstand voor een in de tabel vermelde scheurwijdte te vermenigvuldigen met de verhouding:

450

Dan volgt:
E
0,6
s k
s ___________

1,62
s
____
w 85

(25)

wk,eis

s = s tabel
_____

wk,tabel

Uitdrukking (25) is eenvoudig aan te passen als het verschil


tussen de gemiddelde staal- en betonrekken (uitdrukking (23))
groter is dan 60% van de staalrek in de scheur: de factor 0,6
moet dan worden vergroot. Met uitdrukking (23) kan snel een
indruk worden verkregen van de grootte van deze factor.
Daartoe wordt gerekend met:
kt
= 0,4 (langeduur belasting)
fct,eff = 2,9 N/mm2
e
= 20

waarin:
wk,eis > wk,tabel
en
s < 300 mm
De eerste voorwaarde is toegevoegd omdat de toelaatbare staafafstanden voor wk<0,20 mm al snel zeer klein worden. Zo geeft
wk = 0,1 mm alleen een bruikbaar resultaat voor s = 160 N/mm2:
s < 76 mm. Voor wk = 0,15 mm leveren slechts s = 160N/mm2
(s < 140 mm); s = 200 N/mm2 (s < 102 mm) en s = 240 N/mm2
(s<52mm) bruikbare resultaten. Het verdient in die situaties
dan ook aanbeveling de scheurwijdte direct te berekenen.

In tabel 12.2 is het resultaat van de berekeningen weergegeven.


Alle berekeningen zijn uitgevoerd met = 32 mm omdat de
grootste staafdiameter tot de kleinste toelaatbare staafafstand
blijkt te leiden. Ondanks dat de staafdiameter niet aanwezig is
in uitdrukking (25) blijkt deze wel degelijk van invloed te zijn:
De factor 0,6 uit uitdrukking (25) blijkt sneller waarden groter
dan 0,6 aan te nemen, naarmate de staafdiameter groter is. Dit
hangt samen met de wapeningsverhouding in de effectieve
betondoorsnede Ac,eff. Bij een toename van de wapeningsverhouding is de verhouding tussen de staalspanning in het
gebruiksstadium (s) en de staalspanning in de scheur direct na
scheurvorming (sr2) groter. Hierdoor wordt de linker term in
uitdrukking (24) eerder maatgevend; de factor 0,6 blijkt dan
een onderschatting te zijn. In tabel 12.2 is aangegeven welke
waarden zijn gehanteerd.
Uit tabel 12.2 wordt duidelijk dat Eurocode 2 een maximale
staafafstand van 300 mm hanteert. Bij hoge staalspanningen en
kleine limietwaarden van de scheurwijdte worden geen praktisch toepasbare staafafstanden gevonden; tabel 7.3N is daar
leeg.
In de afleiding is uitgegaan van zuivere buiging (k2 = 0,5). Als
sprake is van centrische trek is k2 = 1,0. Het resultaat is bij
benadering een halvering van de toelaatbare staafafstand.

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

Tot besluit
Eurocode 2 Beton geeft tabellen voor staafdiameter en staafafstand waarmee relatief snel kan worden vastgesteld of aan een
scheurwijdtecriterium wordt voldaan. Om deze tabellen te
kunen opstellen moesten echter de nodige aannames worden
gedaan. De in de tabellen opgenomen resultaten kunnen dus
zowel een onder- als overschatting opleveren. Het kan dus
raadzaam zijn een detailberekening uit te voeren.

Tabel 12.2 Maximale staafafstand (mm) voor scheurbeperking: modelresultaten en afgeronde


waarden. EC2-resultaat: zie tabel 7.3N
staalspanning

wk = 0,4 mm

wk = 0,3 mm

wk = 0,2 mm

[N/mm2]

model

EC2

model

EC2

model

EC2

160
200
240
280
320
360

462
359
290
241
205
143 A

300
300
250
200
150
100

333
256
205
168
113 A
76 B

300
250
200
150
100
50

205
153
119
74 A
44 B
24 C

200
150
100
50

Factor 0,6 t.b.v. gemiddelde rek, behalve bij: A : factor 0,7; B : factor 0,8; C : factor 0,9

H12 Scheurwijdte (1)

83

HOOFDSTUK 13

foto: PDK Foto

Scheurwijdte (2)
In dit hoofdstuk staat de berekening van scheurwijdtes
centraal. Eurocode 2 biedt de mogelijkheid scheurwijdte te
toetsen zonder en met een directe berekening. Dit wordt aan
de hand van een rekenvoorbeeld toegelicht.

Het verschil tussen de gemiddelde staal- en betonrekken mag


worden berekend uit (EC2; vgl. (7.9)):
fct,eff

s kt____
(1 + ep,eff)
p,eff

s
sm
cm

0,6 __

= __________________


Es
Es
De maximale scheurafstand (EC2; vgl. (7.11)):


sr,max
= k 3 c + k1 k2k4____
p,eff

De toetsing zonder directe berekening (EC2 art. 7.3.3) heeft


betrekking op het toetsen van de staafafstand en/of de staafdiameter. Minstens n van beide moet voldoen aan een grenswaarde. De te hanteren grenswaarden worden ontleend aan
tabellen (EC2 tabel 7.2N staafdiameter; tabel 7.3N staafafstand). De in de tabellen vermelde grenswaarden zijn afhankelijk van de limietwaarde voor de scheurwijdte (EC2 tabel 7.1N)
en de staalspanning in de bruikbaarheidsgrenstoestand. Om de
tabelwaarden te kunnen berekenen zijn aannames gedaan met
betrekking tot de betondekking op de langswapening, de
betontreksterkte op het moment van scheuren, de aanhechteigenschappen van het betonstaal, de belastingsituatie en de
verhouding tussen de nuttige en de totale hoogte van de betondoorsnede. Als praktijkwaarden afwijken van deze aangenomen waarden moet de staafdiameter afgelezen uit tabel 7.2N
worden gecorrigeerd. Hiertoe geeft EC2 uitdrukkingen voor de
belastingsituaties zuivere buiging (vgl. (7.6N)) en centrische
trek (vgl. (7.7N)).
Afgezien van de indirecte toetsing met de twee tabellen, is het
ook mogelijk de scheurwijdte te berekenen (EC2 art. 7.3.4). De
scheurwijdte wk (een bovengrenswaarde) wordt dan berekend
uit de maximale scheurafstand sr,max en het verschil tussen de
gemiddelde staalrek en de gemiddelde betonrek tussen de
scheuren (EC2; art. 7.3.4.(1); vgl. (7.8)):

Opmerking:
De scheurwijdte wordt berekend door in een element een
verborgen trekband te onderscheiden. Dit is een met betrekking
tot het scheurgedrag effectieve trekband rond het wapenings- en/
of voorspanstaal. Hiernaar wordt verwezen met het subscript eff.
De uitdrukkingen voor staal- en betonrekken en voor de
scheurafstand zijn afgeleid voor een trekstaaf belast op centrische trek. Ook de belastinggevallen zuivere buiging en
buiging met normaalkracht kunnen met de betreffende
uitdrukkingen worden beschreven. Hiertoe wordt in de buigligger een effectief trekspanningsgebied (de verborgen trekband) gedefinieerd. De factor k2 maakt het mogelijk te interpoleren tussen de uiterste toestanden centrische trek en zuivere
buiging (zie EC2 vgl. (7.13)).
De wapeningsverhouding p,eff wordt berekend uit de hoeveelheden betonstaal en voorspanstaal die in de verborgen trekband aanwezig zijn. Vanwege een verschil in staafdiameter en/
of aanhechteigenschappen van het voorspanstaal ten opzichte
van het betonstaal, hebben beide materialen een verschillende
invloed bij de scheurwijdtebeheersing. Deze verschillen
worden in rekening gebracht met de factor 1 (EC2 vgl. 7.10 &

wk = sr,max
(sm
cm
)

84

H13 Scheurwijdte (2)

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

7.5). EC2 tabel 6.2 geeft de verhouding van de aanhechtsterkte


tussen voorspanelementen en betonstaal; EC2 art. 6.8.2 (2)
geeft aan hoe voor bundels of strengen voorspanstaal een
gelijkwaardige diameter wordt berekend.
Als sprake is van een gewapend element is geen voorspanstaal
aanwezig en is dus Ap = 0. Dan is de wapeningsverhouding
betrokken op het effectieve trekspanningsgebied (EC2; fig. 7.1)):
As
As
p,eff= s,eff

= ____
= _____
Ac,eff
bhc,eff

De uitdrukking voor de scheurwijdte kan nu worden geschreven als:

) (

s ktsr

wk= _______

k3 c + k1 k2k4____

p,eff

Es

Voor een rechthoekige gewapend-betondoorsnede kan de


wapeningsverhouding betrokken op het effectieve trekspanningsgebied worden geschreven als:
s
s,eff
= __

De hoogte van het effectieve trekspanningsgebied (EC2;


7.3.2(3)):

heff

als = ___

h

hc,eff
= 2,5(h d)

gehele doorsnede onder trek:

en de wapeningsverhouding s die, anders dan veelal gebruikelijk, wordt betrokken op de totale hoogte van de doorsnede (h)
en niet op de nuttige hoogte (d): s = As / (bh).

hc,eff
0,5 h

De uitdrukking voor de scheurwijdte is dan:

doorsnede gedeeltelijk onder druk:

s
sr

1 kt__
k3 c + k1 k2k4__

wk = ___
s
Es

met als grenswaarden:

hx

hc,eff
_____
3
De uitdrukking voor de maximale scheurafstand kan vereenvoudigd worden weergegeven door het introduceren van sr, de
staalspanning in een scheur onmiddellijk na het optreden van
scheurvorming. Deze staalspanning is ontleend aan de scheurkracht van een verborgen trekstaaf . Dit is in de uitdrukking te
zien aan het gebruik van p,eff, de wapeningsverhouding van de
verborgen trekband. De scheurkracht die in deze trekstaaf
aanwezig is juist voor het ontstaan van een scheur moet na het
optreden van scheurvorming worden opgenomen door het in
de scheur aanwezige beton- en voorspanstaal:
fct,eff(1 +
ep,eff
) = sr p,eff

De staalspanning direct na scheuren:
fct,eff

ep,eff
(1 +
)
sr = ____
p,eff

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

) (

Deze uitdrukking zal verder vereenvoudigd worden voor de


rechthoekige betondoorsnede, zodanig dat in enkele stappen
kan worden berekend hoeveel betonstaal bij benadering benodigd is om aan een zekere grenswaarde van de scheurwijdte te
voldoen.
Verondersteld wordt dat de inwendige hefboomsarm z = 0,9d.
De nuttige hoogte wordt uitgedrukt in de totale hoogte:
d = h
De staalspanning in het gebruiksstadium ten gevolge van een
buigend moment M:
M
s= _______


As0,9h
Deze uitdrukking kan ook worden gebruikt voor het berekenen
van de staalspanning direct na scheuren. Hiertoe wordt gebruik
gemaakt van een hulpvariabele v = M/Mcr.

H13 Scheurwijdte (2)

85

13.1 Dwarsdoorsnede van de ligger

en is:
b

13.1

__
) __

= (1 __
s

* kt

Bij zuivere buiging is:

De uitdrukking voor de scheurwijdte wk wordt nu verder uitgewerkt zodanig dat een vergelijking met p als enige onbekende
resteert:

1
Mcr= f ctm
__
bh2
6

pfctm

e

wk = ____
__
k t__
3,4c + 0,17 (1 __
)p
p
Es *
*

Met s = As / (bh) is:

Met de hulpvariabelen:

fctm

1
M

_______

= _____

s= __
s 0,9bh2 5,4

c

u1= __

Opnieuw wordt een hulpvariabele ingevoerd, namelijk:


p = fctm / s. Dan is:

en

wk Es

u2 = ____
fctm


s= _____
5,4p

is:

Eerder was besproken de staalspanning direct na scheuren, die


voor een doorsnede waarin alleen betonstaal aanwezig is, kan
worden geschreven als:

) (

p k te 3,4u1 + 0,17(1 __
)p
u2 = __
*
*
In deze uitdrukking is p de enige onbekende. Immers, reeds
eerder waren gedefinieerd:

fct,eff

sr= ____
es,eff
(1 +
)
s,eff

Met fct,eff = fctm ; = s / s,eff en p = fctm / s kan deze uitdrukking
worden omgeschreven tot:
sr
es
__= ___
(1 + ____
)
s ps

Deze verhouding tussen de staalspanning direct na scheuren en


de staalspanning in het gebruiksstadium kan worden ingevuld
in de uitdrukking voor de scheurwijdte wk. Ook wordt aangenomen dat wordt gerekend met:
k1 = 0,8 (EC2; art. 7.3.4(3); staven met hoge aanhechting);
k2 = 0,5 (EC2; art. 7.3.4(3); zuivere buiging);
k3 = 3,4 en k4 = 0,425 (EC2; art. 7.3.4(3) & NB)
Uitwerken levert voor de scheurwijdte:

) (

)(

es
s

) 3,4c + 0,17__
1 k t___
(1 + ____
wk= ___

Es

s
s

M
= ___
Mcr

* = __________

5,4
_____

1 kt

waarin:
d
= __

h
hc,eff

= ____

Rekenvoorbeeld (EC2, par.7.3.4)


In een rekenvoorbeeld wordt de scheurwijdte berekend ten
gevolge van een kortdurende belasting in een ligger met rechthoekige dwarsdoorsnede belast op zuivere buiging. Onderzocht
wordt de doorsnede zoals weergegeven in figuur 13.1.

Stel:


* = _________
5,4

1 k t_____

Dan is:

1 k t___

= __
ps *
86

Gegevens:
totale hoogte betondoorsnede h = 500 mm
breedte betondoorsnede b = 1000 mm
betondekking op de langswapening c = 50 mm
staafdiameter = 25 mm
afstand van onderzijde doorsnede tot hart langswapening (bij
n laag wapening) h d = 50 + /2 = 63 mm

H13 Scheurwijdte (2)

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

betonsterkteklasse C35/45:
karakteristieke betondruksterkte fck = 35 N/mm2

zigd. In tabel 13.1 zijn de resultaten samengevat zoals die voor


de drie scheurwijdten worden gevonden.

In het gebruiksstadium is M = 600 106 Nmm.


Berekend wordt de hoeveelheid betonstaal As benodigd om de
scheurwijdte wk te beperken tot, respectievelijk, wk = 0,30 mm;
0,20 mm en 0,10 mm.

Bij wk = 0,1 mm is de vereiste hoeveelheid betonstaal niet meer


in n laag in de doorsnede aan te brengen als de staafdiameter
gelijk is aan 25 mm. Overwogen kan worden de staafdiameter
te vergroten tot 32 mm. Dan nemen u1 en u2 af:
c 50
= 1,56
= ___
u1= __
32

De gemiddelde betontreksterkte (EC2; Tabel 3.1):


fctm= 0,3 f ck2/3
= 0,3 . (35)2/3= 3,2 N/mm2

Scheurmoment van de doorsnede:


Mcr = 1/6 f ctm
bh2= 1/6 . 3,2 . 1000 . 5 002= 133 . 106 Nmm

wk Es wk . 2 . 105
u2= ____
= _________

= 1953 wk

3,2 . 32
fctm

De andere variabelen die veranderen zijn:

v = M/Mcr = 600 106 / (133 106 ) = 4,5

hc,eff
2,5 . (50 + 32/2)

= 0,33

= ____
= _____________
500
h

hc,eff
2,5 . 63

= 0,32
= ____
= ______
500
h
d 500 63

= 0,87
= __
= ________

500
h

d 500 66

= 0,87
= __
= ________

500
h
4,5
4,5

= ___________________

= 5,7
* = __________

= _______

5,4
.
0,87
.
0,33
1

0,21
5,4
____________
_____


1 kt
1 0,6 .

4,5

Bij een kortdurende belasting is kt = 0,6. Dan is:


4,5
4,5

= ___________________

= 5,6

= _______

* = __________
5,4
.
0,87
.
0,32
1

0,20
5,4
____________
_____

0,6
.

1 k t

4,5
c 50
u1 = __
= 2
= ___
25
wk Es wk . 2 . 1 05
u2 = ____
= _________

= 2500 wk

3,2 . 25
fctm

Verhouding tussen de elasticiteitsmoduli van betonstaal en beton:
e = Es/Ec = 2,0 105 / 34 103 = 5,9 (EC2; Tabel 3.1)
De uitdrukking met p als onbekende gaat nu over in:

) (

Uiteraard heeft het kiezen van een grotere staafdiameter een


ongunstige invloed op het scheurgedrag; de maximale scheurafstand neemt toe. Dit blijkt ook als de vierkantsvergelijking weer
wordt opgelost: p = 41,2. De toelaatbare spanning in het beton
staal is dus afgenomen tot s = 41,2fctm = 41,23,2 = 132 N/mm2.
Het gevolg hiervan is dat s = 2,32 10-2 en As = 11 624 mm2.
Bij het opstellen en uitwerken van de vierkantsvergelijking met
p is ervan uitgegaan dat de hoogte van het effectieve trekspanningsgebied niet wordt begrensd door de voorwaarde die is
ontleend aan de drukzonehoogte (EC2; art. 7.3.2(3) & fig. 7.1):
hx
hc,eff _____

4,5
4,5
p 0,6 . 5,9 3,4 . 2 + 0,17 . (1 ___
) p
2500 wk = ___
5,7
5,7

In de hiervoor besproken ligger was sprake van een relatief


hoge wapeningsverhouding; de drukzonehoogte in het
gebruiksstadium is dan relatief groot. Het is dus goed mogelijk
dat hc,eff = 2,5(h-d) een te ongunstige benadering was omdat
voorgaande beperking aan de hoogte van de verborgen trek-

Voor wk = 0,3 mm is p = 97,2.


De staalspanning in het gebruiksstadium:
s = pfctm = 97,33,2 = 311 N/mm2.
De wapeningsverhouding:

Tabel 13.1 Tussenresultaten in de berekeningen en hoeveelheid betonstaal


benodigd voor het beperken van de berekende scheurwijdte wk bij
een kortdurende belasting

4,5

,9 . 10-3
= _____________

= 9
= _____
s

5,4p

5,4 . 97,2 . 0,87

De oppervlakte van de dwarsdoorsnede van het betonstaal:


As = sbh = 9,9 10-3 1000 500 = 4950 mm2
Voor wk = 0,2 mm en wk = 0,1 mm verandert relatief weinig in
de uitdrukkingen; alleen de variabele u2 moet worden gewij-

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

wk

As

[mm]

[-]

[N/mm2]

[10-2]

[mm2]

0,3

97,5

312

0,98

4912

0,2

72,0

230

1,33

6633

0,1

42,3

135

2,25

11 269

H13 Scheurwijdte (2)

87

band mogelijk beperkend is voor deze hoogte. Daarom wordt de


scheurwijdteberekening nu geheel volgens EC2 uitgevoerd.
Als het scheurmoment is overschreden, volgt de drukzonehoogte
x uit de vierkantsvergelijking:
____________

x = -e + ( e)2+ 2

e d
In deze uitdrukking is de wapeningsverhouding betrokken op
de nuttige hoogte d van de doorsnede.
De spanning in het betonstaal in een gescheurde doorsnede volgt
uit het momentenevenwicht in de gescheurde doorsnede:
M
s= __________


As(d x/3)

Het resultaat is nagenoeg exact gelijk aan hetgeen verkregen met


de benaderende methode.
Voor wk = 0,10 mm geeft de benaderingsformule
As = 11 269 mm2. Als ervan wordt uitgegaan dat deze wapening
door staven met een diameter = 25 mm kan worden aangebracht, is de wapeningsverhouding = 11 269 / (1000 437) =
2,58 10-2. Met e = 5,9 is de drukzonehoogte x = 0,42d = 184 mm.
De hoogte van het effectieve trekspanningsgebied is hc,eff =
2,5(hd) = 2,5 (50+25/2) = 156 mm. De beperking aan deze
hoogte geeft:
500 184
h x ________
hc,eff _____


=
= 105 mm
3
3
Voor hc,eff = 105 mm is:

Voor wk = 0,30 mm is met de benaderingsformule gevonden As =


4912 mm2. Dan is = 4912/(1000437) = 1,12 10-2. Bij deze
wapeningsverhouding is met de verhouding tussen de elasticiteitsmoduli e = 5,9 de drukzonehoogte x = 0,30d = 133 mm.
De hoogte van het effectieve trekspanningsgebied (de verborgen
trekband) is hc,eff = 2,5(hd) = 2,5 (50+25/2) = 156 mm als
geen rekening wordt gehouden met de beperkende voorwaarde
die een bovengrens geeft. Deze voorwaarde blijkt maatgevend te
zijn:
500 133
h x ________
hc,eff
_____


=
= 122 mm
3
3

As
11269

= 21,5 . 1 0-2
= ________

s,eff
= _____
bhc,eff 500 . 105
fct,eff

3,2
(1 + es,eff
) = ________


. (1 + 5,9 . 21,5 . 10-2) = 34 N/mm2
sr= ____
s,eff

21,5 . 10-2
De staalspanning direct na scheuren is:
Bij een moment M = 600 106 Nmm is de staalspanning in het
gebruiksstadium s = 142N/mm2.
De optredende scheurwijdte is:

Deze waarde wordt nu aangehouden: hc,eff = 122 mm. Dan is:


As
4912

= 8,05 . 1 0-2
= ________

s,eff
= _____
bhc,eff 500 . 122

) (

s
sr

1 kt__
3,4c + 0,17 ____

wk = __
s,eff

s
Es

) (

142
34
25


3,4 . 50 + 0,17 . ________


. 1 0,6 . ____
= 0,10 mm
wk = _______
142
2,0 . 105
21,5 . 10-2

De staalspanning direct na scheuren is:


fct,eff

3,2
es,eff
(1 +
) = ________


. (1 + 5,9 . 8,05 . 1 0-2) = 59 N/mm2
sr = ____
s,eff

8,05 . 1 0-2
Het is ook mogelijk deze staalspanning te berekenen uit het
scheurmoment Mcr = 133 106 Nmm. Dan is:
Mcr
133 . 106
2
= __________________________

= 60 N/mm
sr= __________
4912 . (500 50 25/2 133/3)
As(d x/3)
Ten gevolge van een moment in het gebruiksstadium
M = 600 106 Nmm is de staalspanning s = 311 N/mm2.
De optredende scheurwijdte is:

) (

s
sr

1 k t__
3,4c + 0,17 ____

wk = __

Es
s,eff
s

) (

311
60
25


3,4 . 50 + 0,17 . ________


. 1 0,6 . ____
= 0,31 mm
wk = _______
5
311
2,0 . 10
8,05 . 10-2

88

Het resultaat is ook nu weer nagenoeg gelijk aan degene verkregen


met de benaderende methode.
Ondanks dat met een kleiner effectief trekspanningsgebied, en dus
met een hogere wapeningsverhouding in de verborgen trekband,
wordt gerekend, is de berekende scheurwijdte gelijk aan de streefwaarde van de scheurwijdte van 0,10 mm. Dit lijkt strijdig. Echter,
in de benaderende uitwerking die leidde tot As = 11 269 mm2 was
ervan uitgegaan dat de inwendige hefboomsarm
z = 0,9d. Bij de hier gevonden relatief hoge langswapeningsverhouding is echter z = d x/3 = (500 - 50 25/2) 184/3 = 376 mm =
0,86d; een iets ongunstiger verhouding. Ook moet worden bedacht
dat een hogere langswapeningsverhouding enerzijds een gunstige
invloed heeft op de maximale scheurafstand sr,max (immers: s,eff
neemt toe) maar anderzijds een ongunstige uitwerking heeft op de
gemiddelde rek (immers: sr neemt af, waardoor de verstijvende
werking van het beton tussen de scheuren (de tension stiffening)
naar verhouding afneemt).

H13 Scheurwijdte (2)

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

HOOFDSTUK 14

Doorbuiging
In dit hoofdstuk is de beurt aan doorbuiging. In het rekenvoor-

Opmerking

beeld wordt een statisch bepaalde ligger behandeld.

De kruipcofficint is afgeleid met behulp van EC2 figuur 3.1:


voor een binnenmilieu met RV = 50%, h0 = 2Ac/u = 292 mm,
t0 = 30 d, cementsoort N en betonsterkteklasse C30/37 kan
(,t0) worden afgelezen.
De vrije krimpvervorming is opgebouwd uit uitdrogingskrimp
en autogene krimp. Voor de uitdrogingskrimp is uit EC2 tabel
3.2 af te lezen dat bij een RV = 50% en betonsterkteklasse
C30/37 de nominale onbelemmerde uitdrogingskrimpverkorting cd,0 = 480 10-6. Voor t = is ds(t,ts) = 1 (EC2; vgl. (3.10)).
EC2 tabel 3.3 geeft kh = 0,76 voor h0 = 292 mm. De uitdrogingskrimp is dan cd(t) = 365 10-6.
De autogene krimpverkorting voor fck = 30 N/mm2 en t =
(waardoor as(t) = 1; zie EC2 vgl. (3.13)) is dan ca(t) = ca() =
2,5 (30 - 10) 10-6 = 50 10-6 (EC2; vgl. (3.11) en (3.12)).

Rekenvoorbeeld (EC2, par.7.4.3)


Een voorbeeld wordt behandeld waarin de langeduur doorbuiging wordt berekend van een statisch bepaalde ligger belast op
zuivere buiging.
Bereken de langeduur doorbuiging van een gelijkmatig
verdeeld belaste, statisch bepaalde ligger met rechthoekige
dwarsdoorsnede (fig. 14.1).

De balk is in het ongescheurde stadium zolang het scheurmoment niet is bereikt. Om het gedrag te beschrijven wordt voor
de treksterkte van het beton de waarde fctm aangehouden (EC2;
art. 7.1 (2) & tabel 3.1). Voor sterkteklasse C30/37 is
fctm = 2,9 N/mm2.

Uitgangspunten
overspanning: l = 10 m
totale hoogte doorsnede: h = 700 mm
nuttige hoogte doorsnede: d = 650 mm
quasi-blijvend aanwezige belasting (de blijvende belasting plus
het quasi-blijvende deel van de veranderlijke belasting):
qEqp = qG,k + 2qQ,k = 40 kN/m
betonsterkteklasse: C30/37
betonstaal: As = 2945 mm2
kruipcofficint (,t0) = 2,0
vrije krimpvervorming cs = 415 10-6

Opmerking

Het is toegestaan de buigtreksterkte (EC2 art. 3.1.8) in plaats


van de centrische treksterkte aan te houden (EC2 art. 7.4.3 (4)).
Dan moet echter wel worden aangetoond dat geen normaaltrekspanningen optreden. In dit rekenvoorbeeld wordt afgezien
van het rekenen met de buigtreksterkte.

Uitwerking
Het scheurmoment is:
500 . 7002

2,9 = 118 . 106 Nmm


Mcr = Wfctm = ________
6

90

H14 Doorbuiging

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

g+q

g+q

14.1 Zijaanzicht en dwarsdoorsnede van de


ligger

___________

700
700

650

Als het scheurmoment is overschreden, wordt het moment


opgenomen door de combinatie van een staaltrekkracht en een
betondrukzone. De drukzonehoogte volgt uit:

650

Opgemerkt wordt dat in deze uitwerking de invloed van het


aanwezige betonstaal niet is meegenomen bij het berekenen
van het weerstandsmoment. Uiteraard is dat wel toegestaan.

As

14.1

500
As
500

x = e + (
d
e )2 + 2e

waarin:

waarin:

( EI) = E
___
bx3 + ( bx) __
x + eAs ( d x)2
II
c,eff

Es

e = __
Ec
De verhouding tussen de elasticiteitsmoduli van staal en beton
(e) wordt berekend uitgaande van de effectieve elasticiteitsmodulus van beton (EC2; vgl. (7.20)):
Ecm
Ec,eff = __________


1+ ( ,t0)
Met Ecm = 33 000 N/mm2 (EC2; tabel 3.1) en (,t0) = 2,0 is Ec,eff = 11 000 N/mm2
en e = 200/11 = 18,2.

Met = As/(bd) = 0,0091 is e = 0,165.

(121

(21 )

Deze uitdrukking volgt uit het traagheidsmoment van de betondrukzone en het betonstaal ten opzichte van de neutrale lijn in het
gescheurde stadium (fig. 14.2). Voor het betonstaal is alleen de
bijdrage volgens de regel van Steiner toegepast; het traagheidsmoment van de wapening om het eigen zwaartepunt is verwaarloosd.
2

Met MEqp = qEqpl2/8 = 40 (10 103) /8 = 500 106 Nmm,


Ec,eff = 11 000 N/mm2, b = 500 mm en h = 700 mm is:
MEqp
500 . 106

= ________

= 3,18 . 106 mm1


I = ____
( EI)
1,57 . 1014
I
Met e = 18,2, As = 2945 mm2 en x = 281 mm is:

x
0,165= 0,433
__= 0,165 + 0 ,1652+ 2 .
d

MEqp
500 . 106

= ________

= 4,13 . 106 mm1


II = _____
( EI)
1,21 . 1014
II

De drukzonehoogte in het gescheurde stadium:

De verdelingsfactor die rekening houdt met de tension stiffening in een doorsnede (EC2; vgl. (7.19))

______________

x = 281 mm
De werkelijk optredende kromming wordt gevonden door te
interpoleren tussen de krommingen die worden gevonden voor
het ongescheurde en het gescheurde stadium (EC2; art. 7.4.3(2)
& vgl. (7.18)).
In het ongescheurde stadium (subcript I) is de kromming:
MEqp 12MEqp
I = ____

= ______

( EI) E bh3
I
c,eff
In deze uitdrukking is de invloed van het betonstaal op het
traagheidsmoment verwaarloosd. Net als bij het berekenen van
het scheurmoment mag deze invloed uiteraard wel worden
meegenomen.
In het gescheurde stadium (subscript II) wordt uiteraard de
invloed van het betonstaal wel meegenomen:
M
II = _____

( EI)
II

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

( )

sr 2
= 1 ____

s,qp
mag voor zuivere buiging worden geschreven als:

( )

Mcr 2

= 1 ____
MEqp
Bij aanhoudende belastingen is = 0,5.
Voor Mcr = 118 106 Nmm en MEqp = 500 106 Nmm is

( )

118 2
= 0,97
= 1 0,5 . _____
500
Opmerking

De invloed van de tension stiffening is in dit rekenvoorbeeld dus


relatief gering; een berekening op basis van een gescheurde doorsnede levert bijna hetzelfde resultaat als een berekening waarin
wordt genterpoleerd tussen de ongescheurde en de volledig
gescheurde toestand. Dit komt voort uit het feit dat het
beschouwde moment MEqp veel groter is dan het scheurmoment
Mcr.

H14 Doorbuiging

91

14.3 Statisch bepaalde ligger: Schematische


weergave van de momentenlijn, het verloop van de buigstijfheid en de kromming
voor enkele verhoudingen Mmax / Mcr

betondrukzone
neutrale lijn

d-x

14.2 Schematisatie gescheurde


rechthoekige doorsnede ten
behoeve van het berekenen
van het traagheidsmoment

De kromming ten gevolge van de uitwendige belasting MEqp is:

As

14.2

qp = II + ( 1 )I = ( 0,97 . 4,13 + ( 1 0,97). 3,18). 106


= 8,25 . 106 mm1
De bijdrage aan de kromming door krimp wordt afzonderlijk
in rekening gebracht (EC2; vgl. (7.21)):

( )

S
1
cs = __
= cse __

rcs
I

1
1 2
III = ___
bx3 + ( bx) __
x + e As ( d x)2
12
2

Opmerking

Met As = 2945 mm2, d = 650 mm, h = 700 mm, b = 500 mm en


x = 281 mm:

In deze berekening wordt verondersteld dat het betonstaal de


krimpvervorming van het beton geheel meemaakt. Bij een
verkorting van het betonstaal wordt dan in het betonstaal een
drukkracht opgebouwd. Deze kracht wordt vervolgens losgelaten op de doorsnede. Uit de ligging van het betonstaal in de
doorsnede volgt uit kracht maal arm (bij een excentrische
ligging) een buigend moment. Dit buigend moment wordt op
de ongescheurd en op de gescheurd veronderstelde gewapendbetondoorsnede aangebracht. Met de uitdrukking worden de
hierdoor veroorzaakte krommingen berekend. Uit een interpolatie tussen het ongescheurde en het gescheurde stadium volgt
een gemiddelde kromming.
De vrije krimpvervorming cs = 415 10-6; e = Es/Ec,eff =18,2.
S is het lineaire oppervlaktemoment van de wapening ten
opzichte van de zwaartelijn van de doorsnede; I is het kwadratische oppervlaktemoment van de gehele doorsnede, dus van het
beton en het staal.

Ongescheurd stadium
Als de invloed van het betonstaal niet in rekening wordt
gebracht, bevindt de zwaartelijn zich in het zwaartepunt van de
betondoorsnede:

1
SI = As d __
h
2
1
bh3
II = ___
12

Waarin in II de invloed van het betonstaal weer buiten


beschouwing is gelaten.

Gescheurd stadium
Nu bevindt de zwaartelijn van de doorsnede zich ter hoogte
van de neutrale lijn (onderkant van de betondrukzone; zie ook
figuur 14.2):
SII = As ( d x)

92

SI = 884 103 mm3


SII = 1090 103 mm3
II = 14,3 109 mm4
III = 11,0 109 mm4
SI
1
= cse __
= 1,13 103cs
cs,I = ___
rcs,I
II
SII
1
cs,II = ___
= cse __
= 1,80 103cs
rcs,II
I
II

De kromming ten gevolge van de krimp wordt gevonden door


interpolatie tussen de uiterste toestanden ongescheurd en
geheel gescheurd (EC2; vgl. (7.18)):
cs = cs,II + ( 1 )cs,I
= ( 0,97 1,80 + ( 1 0,97) 1,13) 103cs = 1,78 103cs
Met een vrije krimpvervorming cs = 415 10-6 volgt een
bijdrage aan de kromming cs = 0,74 10-6 mm-1.
De totale kromming is de som van de kromming uit uitwendige belasting (qp) en de kromming uit krimp (cs):
tot = qp + cs = 4,10 106 + 0,74 106 = 4,84 106 mm1
Bij een gelijkmatig verdeelde belasting is de doorbuiging in het
midden van de overspanning van de gescheurde ligger bij
benadering gelijk aan:
2
4
5 ql ____
5 8Mmaxl ___
5
u* = ____
___

= ______

= maxl2
48
384 EI 384 EI

waarin:
EI = EIII + ( 1 )EII

H14 Doorbuiging

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

Mcr

Mmax

Mmax < Mcr

(EI )I

(EI )I

Mmax

Mcr

Mmax = 1,3 Mcr

Mcr

Mmax >> Mcr

(EI)I

(EI )I

M
14.3

(EI)I

K
M

(EI )I

(EI)I

(EI)I

Opmerking

Voorgaande uitdrukking voor de optredende doorbuiging in


het midden van de overspanning geeft een bovengrens voor de
doorbuiging die zal optreden. Immers, de middendoorsnede
van de ligger heeft de grootste verhouding = M/Mcr en dus de
geringste tension stiffening en, als gevolg daarvan, de kleinste
gewogen buigstijfheid. Tevens zullen delen van de ligger ongescheurd zijn, waardoor hier gerekend zou mogen worden met
de ongescheurde buigstijfheid. Het integreren van de krommingen over de ligger geeft dan de doorbuiging. Echter, omdat
de doorsneden in het midden van de overspanning veruit de
grootste bijdrage leveren aan de doorbuiging, wordt de werkelijke doorbuiging meestal voldoende nauwkeurig benaderd met
deze eenvoudige uitdrukking voor u*. Een analytische oplossing of een nauwkeurige berekening waarin de ligger wordt
opgedeeld in mootjes met elk een eigen moment en kromming, kan uiteraard ook worden uitgevoerd. Het is mogelijk
dat deze extra rekeninspanning in bepaalde situaties lonend is.
Met name als het grootste moment beperkt groter is dan het
scheurmoment kan deze extra rekeninspanning lonend zijn. In
figuur 14.3 zijn ter illustratie enkele voorbeelden getoond van
het schematische verloop van de buigstijfheid en de kromming
over de lengte-as van de ligger. Dit is gedaan voor enkele
verhoudingen Mmax / Mcr.
Als eenvoudig wordt gerekend op basis van de grootste kromming, de kromming in het midden van de overspanning, volgt:
max = tot = 4,84 10-6 mm-1
Met de overspanning l = 10 103 mm volgt voor de langeduur
doorbuiging van de ligger u* = 50,4 mm = l/198.

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

Mmax

K=

De gehele berekening opnieuw uitvoeren voor MEqp =


250 106 Nmm bij een ongewijzigde Mcr = 118 106 Nmm geeft
max = 2,73 10-6 mm-1. De langeduur doorbuiging van de ligger
u* = 28,4 mm = l/352.
De invloed van de tension stiffening komt duidelijker naar
voren als het moment MEqp beperkt groter is dan Mcr. Dit zal
met name optreden bij een relatief lage wapeningsverhouding:
De verhouding tussen het moment in het gebruiksstadium en
het scheurmoment neemt dan af, hetgeen een grote invloed
heeft op de variabele die, in combinatie met , bepaalt waar
de gemiddelde toestand tussen de ongescheurde en de
gescheurde toestand is gelegen.
Zo is bijvoorbeeld voor As = 1500 mm2 ( = 0,0046) en
MEqp = 200 106 Nmm bij een onveranderde
Mcr = 118 106 Nmm = 0,83. Met (EI)I = 157 1012 Nmm2 en
(EI)II = 75 1012 Nmm2 volgt via I = 1,27 10-6 mm-1 en
II = 2,67 10-6 mm-1 een qp = 2,42 10-6 mm-1 voor de
kromming door het moment in het gebruiksstadium.
Voor de krimpvervorming is cs,I = 0,24 10-6 mm-1 en
cs,II = 0,72 10-6 mm-1 en is cs = 0,63 10-6 mm-1.
De totale kromming is dan max = 2,42 10-6 + 0,63 10-6 =
3,05 10-6 mm-1 en de langeduur doorbuiging van de ligger
u* = 31,8 mm = l/314.
In voorgaande berekeningen is de doorbuiging berekend door
ervan uit te gaan dat de ligger een over de gehele lengte
constante buigstijfheid heeft, gelijk aan de gewogen buigstijfheid van de middendoorsnede. Voor het bepalen van deze
buigstijfheid is uitgegaan van het grootste moment (het
moment in de middendoorsnede van de overspanning). Dit is,
zoals eerder vermeld, een conservatieve aanname aangezien (1)

H14 Doorbuiging

93

14.4 Doorbuigingsverloop,
orintatie x-as en
momentenlijn ten
behoeve van de analytische oplossing

14.5 Rechthoekige doorsnede uit het rekenvoorbeeld met een wapeningsverhouding =


0,91%. Geschaalde doorbuiging (u / uI) en
relatieve lengte van de gescheurde ligger
delen (1 = x1 /l ) als functie van het
belastingsniveau ( = Mmax/Mcr = MEqp/Mcr )

x=0

x
x = - 12 l

x = + 12 l

M (x)
Mmax

14.4

x=x1 x=x1

gedeelten van de ligger ongescheurd zullen zijn en (2) alle andere gescheurde
doorsneden onderworpen zijn aan een moment kleiner dan het moment in
de middendoorsnede waardoor zij een relatief grotere tension stiffening
ondervinden en dus een grotere gewogen buigstijfheid bezitten.
Voor de hier besproken ligger kan de doorbuiging nog relatief eenvoudig
analytisch worden beschreven. Uitgegaan wordt van het assenstelsel weergegeven in figuur 14.4. De positie van de oorsprong van het assenstelsel is met
opzet zodanig gekozen dat het gelegen is in een punt waar geen hoekverdraaiing optreedt.

( ( ) )
M

x=0 x=0

M(x)

x=1/2l x=1/2l

x=1/2l x=1/2l

x=0

x=0

x=0

EIII

x=0 x=o

( )
M

M(x)

EII

M(x)
_____
xx
EI

x=x1 x=x1

Parameteriseren via = x/l en de uitdrukking voor M(x) substitueren levert:


=1 =1

( 1 42)

=1 =1


EI )

M2

max
cr
1
1
2
u = ___________

l
___ ___ ___________

l2 +

EIII

=1/2l =1/2l

EIII

Mmax ( 1 42 )

M(x)

___________


l
EI

EI(x)

waarin:

u = (x)xx= _____
xx

x=0

x=1/2l
x=1/2l

=0 =0

De doorbuiging in het midden van de overspanning is:

x=x1x=x1

M(x)
M(x)
cr
cr
u = 1 _____

_____

xx+ _____

_____
xx+

=1

=1

=0 =0

Mmax ( 1 42)

waarin:

1 = x1/l

2x
1 ___

M x = Mmax
( )

Verder uitwerken levert als eindresultaat:

voor M(x) < Mcr:


EI x = EII
( )

voor M(x) > Mcr:

])

{(1 21) ln (1 21) + (1 + 21) ln (1 + 21)}

waarin:

EI x = x EIII + ( 1 ( x))EII
( )

[ (

2
6
48 1 2 __
5 Mmaxl
1

1 + (c 1) ___
__
1 14 ___(c 1)
u = _________
5 2
48 EII
3
52

( )

met:

c = EII / EIII en = Mmax/Mcr

( )
M

De ligging van de doorsnede waarin het scheurmoment wordt bereikt, wordt


gevonden uit:

cr


(x) = 1 _____

M(x)

Mmax (1 412) = Mcr

In deze berekening wordt in feite afgeleid hoeveel de rechter oplegging hoger


is gelegen dan de middendoorsnede van de ligger. Dit is hetzelfde als het
berekenen van de doorbuiging ten opzichte van de opleggingen.

Dus geldt:

De doorbuiging is:

1 1

_____

1 = __

_____

x=x1 x=x1

x=1/2l x=1/2l

M(x)
M(x)
u = _____
xx+ _____

xx

EII
x=0 x=0 EI(x)
x=x
x=x

94

Met de uitdrukking voor de doorbuiging in het midden van de overspanning


kan voor een specifieke wapeningsverhouding worden onderzocht hoe groot
het verschil is tussen de bovengrensbenadering (u*) en de exacte oplossing (u).

H14 Doorbuiging

Rekenvoorbeelden Eurocode 2

1,4
1,2
u/ul
1

0,8
Tabel 14.1 Doorbuiging van de middendoorsnede u in verhouding
tot de doorbuiging bij een geheel ongescheurd veronderstelde ligger (met een rechthoekige doorsnede met = 0,91%) uI; verschil tussen exacte oplossing en bovengrensbenadering voor = MEqp/Mcr =
2 voor diverse waarden voor de tension stiffening parameter

bovengrensbenadering

0,5

u/u, en 1=1

tension stiffening parameter

0,6

1,3

1,25

1,21

analytische oplossing

1,165

1,158

1,15

verschil

12%

8%

5%

14.5

0,4

0,2
0
0

In figuur 14.5 is voor de ligger uit het rekenvoorbeeld met As =


2945 mm2 (wapeningsverhouding 0,91%) de doorbuiging in
het midden van de overspanning u /uI uitgezet als functie van
. Hierin is:
2
2
5 Mmaxl ___
5 MEqpl
uI = ___

______

= _____

48 EII
48 EII

Uitgegaan is van = 0,5 voor het beschrijven van de tension


stiffening.
Voor de betreffende ligger zijn de buigstijfheden reeds bekend
en kan worden berekend dat de verhouding van de buigstijfheden c = EII / EIII = 1,57/1,21 = 1,30. Dit betekent dat de verhouding tussen de doorbuigingen in het midden van de overspanning u en uI maximaal gelijk zal zijn aan 1,30 (horizontale
asymptoot u/uI = 1,30 in fig. 14.5). Immers, een bovengrens
voor de doorbuiging wordt gevonden door uit te gaan van de
gescheurde buigstijfheid, dus zonder rekening te houden met
tension stiffening. Een toename van betekent een toename
van MEqp/Mcr, hetgeen een relatieve afname van de invloed van
tension stiffening tot gevolg heeft.
Als = MEqp/Mcr nadert tot 1, nadert 1 tot 0,5 (horizontale
asymptoot in fig. 14.5) en wordt de doorbuiging u gelijk aan de
doorbuiging die optreedt bij een geheel ongescheurde ligger:
2
5 MEqpl
u = uI = ___

_____

48 EII

De invloed van de tension stiffening wordt nu nader bekeken


voor = 2.
Voor = 0,5 (fig. 14.5) is u = 1,158 uI. Als = 0 is de invloed van
de tension stiffening uitgeschakeld en is u = 1,165 uI. Een andere
uiterste situatie wordt bereikt voor = 1. Dan is de invloed van
de tension stiffening zo groot als mogelijk en is u = 1,150 uI.
De invloed van de tension stiffening is in dit voorbeeld relatief
gering. Immers, voor = MEqp/Mcr = 2 voor de middendoorsnede en = 0,5 is in de middendoorsnede:

( )

Mcr 2
= 1 ____
= 0,875
MEqp
Rekenvoorbeelden Eurocode 2

1
= Mmax / Mcr

Dan is voor c = EII / EIII = 1,30 de gewogen stijfheid in de


middendoorsnede:
EI = EIII + (1 ) EII = (0,875 + 0,125 1,30) EIII = 1,04EIII
Voor de middendoorsnede is het verschil tussen gewogen
buigstijfheid en de gescheurde buigstijfheid dus slechts 4%. De
bovengrensbenadering van de doorbuiging levert dan:
2
2
2
MEqpl2
5 MEqpl ___
5 1,25MEqpl
5 MEqpl
5
u* = ___
_____
_________

= _______

= ___
____________

= ___

48 EI
48 1,04EIII 48 1,04 EII/1,30 48
EII

= 1,25uI
De analytische oplossing (fig. 14.5) geeft u = 1,158 uI. Het
verschil tussen de bovengrensbenadering en deze oplossing
komt voort uit twee eerder genoemde invloeden:
ongescheurde liggerdelen;
het onderschatten van de tension stiffening door de middendoorsnede als bepalend voor de invloed van de tension stiffening te veronderstellen.
Voor = 0 is de invloed van de tension stiffening uitgeschakeld
en is gevonden u = 1,165uI. Een bovengrensberekening voor
de middendoorsnede levert dan u* = 1,30uI. Het verschil tussen
deze resultaten komt voort uit de invloed van de ongescheurde
liggerdelen.
Als = 1 is de invloed van de tension stiffening maximaal en is
= 0,75. Dan is de gewogen buigstijfheid EI = 1,075EIII en is
u* = 1,21uI.
Tabel 14.1 geeft een overzicht van de resultaten verkregen voor
= 2.
Opmerking

De voorgaande uitwerkingen maken het mogelijk een verandering in de variabelen eenvoudig door te voeren. Er wordt
nadrukkelijk op gewezen dat de resultaten van de berekeningen
sterk afhankelijk kunnen zijn van de gekozen invoergegevens.
De vermelde resultaten zijn dus zeker niet algemeen geldig; zij
zijn alleen opgenomen om de rekenmethodiek te illustreren.

H14 Doorbuiging

95

Rekenvoorbeelden Eurocode 2
Cement en Beton 8

ISBN 978-94-6104-012-1

n
e
d
l
e
e
b
r
o
Rekenvo
Eurocode 2

Cement en Beton 8

Vous aimerez peut-être aussi