Académique Documents
Professionnel Documents
Culture Documents
Cement en Beton 8
ISBN 978-94-6104-012-1
n
e
d
l
e
e
b
r
o
Rekenvo
Eurocode 2
Cement en Beton 8
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
Colofon
Rekenvoorbeelden Eurocode 2 is een onderdeel
van de Cement en Beton-reeks en is een uitgave
van neas, uitgeverij van vakinformatie bv in
samenwerking met het Cement&BetonCentrum.
Cement&BetonCentrum
Postbus 3532
5203 DM s-Hertogenbosch
073 640 12 31
info@cementenbeton.nl
www.cementenbeton.nl
Omslagontwerp en vormgeving: Twin Media bv
Voorwoord
Met het verschijnen van de Eurocodes wordt de praktijk geconfronteerd met een uitgebreide set nieuwe documenten. Om de
overgang naar de nieuwe voorschriften sneller en eenvoudiger
te laten verlopen, wordt veel aandacht besteed aan kennisoverdracht. Daarom is door het Europese Betonplatform, waaraan
wordt deelgenomen door de Europese brancheverenigingen
CEMBUREAU (cement), BIBM (prefab beton) en ERMCO
(betonmortel), de aanzet gegeven tot het opstellen van documenten die de praktijk van dienst kunnen zijn.
In het document Eurocode 2 Worked Examples wordt aan
de hand van een aantal rekenvoorbeelden de toepassing van
diverse onderdelen van Eurocode 2 Beton (NEN-EN 1992-11) gellustreerd. In opdracht van het Cement&BetonCentrum
dat voor Nederland het publicatierecht heeft is het document vertaald, bewerkt, afgestemd op de Nederlandse situatie
en, waar nodig, uitgebreid en/of herzien door dr.ir.drs. Ren
Braam. Dit alles in afstemming met de Voorschriftencommissie
20. Het resultaat van deze werkzaamheden is eerder in artikelvorm in Cement gepubliceerd, in de periode december 2008 tot
juni 2010. Aanvullend op het oorsponkelijke document zijn in
Cement twee extra artikelen verschenen, die geheel zijn opgesteld door dr.ir.drs. Ren Braam en ook weer zijn afgestemd
met Voorschriftencommissie 20. Al deze artikelen zijn nu
gebundeld in deze uitgave, Rekenvoorbeelden Eurocode 2.
Deze bundel is als CB8 opgenomen in de Cement en Betonreeks.
Inhoud
HOOFDSTUK 1
HOOFDSTUK 2
Betondekking op de wapening
10
HOOFDSTUK 3
Stabiliteit
14
HOOFDSTUK 4
24
HOOFDSTUK 5
Dwarskracht
32
HOOFDSTUK 6
Wringing
38
HOOFDSTUK 7
Staafwerkmodellen (1)
44
HOOFDSTUK 8
Staafwerkmodellen (2)
52
HOOFDSTUK 9
Staafwerkmodellen (3)
58
HOOFDSTUK 10
Staafwerkmodellen (4)
66
HOOFDSTUK 11
Minimumwapening
74
HOOFDSTUK 12
Scheurwijdte (1)
78
HOOFDSTUK 13
Scheurwijdte (2)
84
HOOFDSTUK 14
Doorbuiging
90
HOOFDSTUK 1
Grondslagen
voor het ontwerp
In het eerste hoofdstuk worden de grondslagen voor het
ontwerp behandeld. Aan de hand van enkele voorbeelden
wordt toegelicht welke belastingen en welke belastingcombinaties in rekening moeten worden gebracht. In totaal drie voorBelastingscombinaties aan te houden in de bruikbaar-
heidsgrenstoestanden (BGT) en uiterste grenstoestanden (UGT) worden gedefinieerd in EC0. De omschrijvingen zijn algemeen van aard, waardoor het aantal
Doorgaande ligger
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
1,5 0 Qk1
1.2
B
1,35 (G k1 + G k2)
1,35 (G k1 + G k2)
A
1,5 Qk1
B
0,9 (G k1 + G k2)
1,2 (G k1 + G k2)
1,2 (G k1 + G k2)
0,9 (G k1 + G k2)
Opmerking
In tabel 2 van NEN 6702, de tabel met belastingsfactoren in de
uiterste grenstoestand, is voor gunstig werkende permanente
(blijvende) belastingen ook de belastingsfactor 0,9 opgenomen.
In NEN 6702 art. 5.4 is vermeld dat dit onderscheid tussen het
gunstig en het ongunstig werkende deel van de permanente
belasting alleen moet worden gemaakt als:
het effect van de veranderlijke belastingen tegengesteld is aan
het effect van de permanente belasting;
het effect van op delen van de constructie aangrijpende
permanente belastingen tegengesteld gericht is in evenwichtsituaties en in gevallen van constructies met uitkragende
constructiedelen.
In de toelichting op het betreffende artikel wordt vermeld dat
het effect niet hoeft te worden meegenomen bij over meer
steunpunten doorgaande liggers en vloervelden zonder uitkragingen.
In figuur 1.1 is het toepassen van de factor G = 0,9 niet beperkt
tot de situaties zoals beschreven in NEN 6702.
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
1,1 (G k1 + G k2)
1,35 (G k1 + G k2)
1,5 Qk1
1,2 (G k1 + G k2)
1.1
Luifel
Het tweede voorbeeld behandelt ULS belastingscombinaties
voor een luifel (EC2, par. 2.4). Deze wordt onderworpen aan de
volgende belastingen:
eigen gewicht
blijvende belasting
sneeuwbelasting
Gk1
Gk2
Qk1
1,5 0 Qk1
1.3 Belastingscombinatie voor de verificatie
van statisch evenwicht
1.4 Belastingsschikkingen voor de verificatie
van de normaalkracht-momentcombinaties in de kolom;
a en b volgens EC0 Groep B vgl. (6.10a)
c en d volgens EC0 Groep B vgl. (6.10b)
1,35 (G k1 + G k2)
1,5 0 Qk1
1,35 (G k1 + G k2)
0,9 (G k1 + G k2)
1,2 (G k1 + G k2)
0,9 (G k1 + G k2)
1.3
1,5 Qk1
1,5 Qk1
1,5 Qk1
1,1 (G k1 + G k2)
0,9 ( G k1 + G k2)
1,2 (G k1 + G k2)
0,9 (G k1 + G k2)
0,9 (G k1 + G k2)
1.4
Figuur 1.4c-d geeft de belastingsschikkingen bij de belastingscombinatie EC0 Groep B vgl. (6.10b); een groot normaalkracht
(fig. 1.4c); een groot buigend moment bij een kleine normaal
kracht (fig. 1.4d). In deze combinatie is G = 0,9 of 1,2 en Q =
1,5. Nu is de veranderlijke belasting de overheersende belasting.
sneeuw op dak
wind
karakteristieke waarde Qk
Qk
Qk,n
Fk,w
combinatiewaarde 0 Qk
0,5 Qk
Opmerking: De 0-waarden zijn ontleend aan de NB bij EC0: 0 = 0 voor 'sneeuwbelasting' en 'wind
belasting' en 0 = 0,5 voor de 'voorgeschreven belasting op gebouwen, categorie B: kantoorruimtes'
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
1,5 F k,w
1,5 F k,w
0,9 G k
1,5 F k,w
0,9 G k
1,5 0w F k,w = 0
1,5 0w F k,w = 0
1,5 Qk
1,2 G k
1,5 0w F k,w = 0
1,5 0Q Qk
1,2 G k
1,5 0Q Qk = 0
1,5 0n Qk,n = 0
1,35 G k
1,5 0Q Qk
1,35 G k
1.5
1,5 0Q Qk = 0
1,5 Qk,n
1,2 G k
1,5 Qk
1,5 0n Qk,n= 0
1,2 G k
1,5 0w F k,w = 0
1,5 0w F k,w = 0
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
1,5 0Q Qk
1,2 G k
1,5 F k,w
1,5 0w F k,w = 0
1,5 0Q Qk = 0
1,5 0n Qk,n = 0
1,2 G k
HOOFDSTUK 2
Betondekking
op de wapening
In dit hoofdstuk wordt de duurzaamheid behandeld. Aan de hand
van enkele voorbeelden wordt toegelicht welke dekking op betonconstructies moet worden toegepast. In totaal drie voorbeelden:
twee betonliggers en een voorgespannen TT-ligger.
Uitgangspunten:
de betonsterkteklasse is C25/30;
de langswapening bestaat uit 5 staven 20, de beugeldiameter is 8, beugelafstand 100 mm (fig. 2.1);
de grootste korrelafmeting is dg = 20 mm;
de ontwerplevensduur van de constructie is 50 jaar;
er is geen gewaarborgde specifieke kwaliteitsbeheersing van
de betonproductie.
De grootte van de minimale betondekking wordt bepaald door
eisen volgend uit de aanhechting van het betonstaal en door
eisen ten aanzien van de duurzaamheid. Voor het bepalen van
de eisen ten aanzien van de duurzaamheid is de constructieklasse van belang. Dit is een variabele die kan worden verminderd of vermeerderd door randvoorwaarden zoals beton sterkteklasse, ontwerplevensduur en kwaliteitsbeheersing. De beginwaarde van de constructieklasse is volgens de NB gelijk aan S4.
Controle beugels
Eerst wordt de betondekking op de beugels gecontroleerd.
Op basis van aanhechting volgt:
cmin,b = diameter van de staaf = 8 mm (EC2; tabel 4.2)
Indien de toegepaste korrelafmeting groter is dan 35 mm moet
de waarde van cmin,b met 5 mm worden vergroot.
25
33
20
25
2.1
10
H2 Betondekking op de wapening
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
Duurzaamheid betonstaal:
Bij milieuklasse XC1 mag de constructieklasse met 1 worden
verminderd als de betonsterkteklasse C28/35 is (EC2; tabel
4.3N & NB). Omdat sprake is van sterkteklasse C25/30, is deze
vermindering niet van toepassing.
Omdat sprake is van een ligger, dus niet van een element met
plaatgeometrie, mag de constructieklasse niet met 1 worden
verminderd (EC2; tabel 4.3N & NB).
Vanwege de niet gewaarborgde specifieke kwaliteitsbeheersing
van de betonproductie mag de constructieklasse niet met 1
worden verminderd (EC2; tabel 4.3N & NB).
Bij een ontwerplevensduur van 50 jaar hoeft de constructieklasse ook niet te worden verhoogd.
Met constructieklasse S4 en milieuklasse XC1 (EC2; tabel 4.4N):
cmin,dur = 15 mm
Tevens is (EC2; art. 4.4.1.2(2) & NB):
cdur, = 0 mm ; aanvullende veiligheidsmarge (EC2; art.
4.4.1.2.(6) & NB);
cdur,st = 0 mm ; geen roestvast staal wordt toegepast, noch
worden andere specifieke maatregelen getroffen (EC2;
art. 4.4.1.2.(7) & NB);
cdur,add = 0 mm; geen aanvullende bescherming van het beton
wordt toegepast (EC2; art. 4.4.1.2.(8) & NB).
Nu is (EC2; vgl. (4.2)):
cmin = m
ax (cmin,b ; cmin,dur + cdur, cdur,st cdur,add ; 10 mm)
= max (8 ; 15 + 0 0 0 ; 10 mm) = 15 mm
De nominale dekking is gelijk aan de hiervoor bepaalde minimale dekking vermeerderd met een uitvoeringstolerantie.
Controle beugels
Aanhechting:
cmin,b = 8 mm (EC2; tabel 4.2)
Duurzaamheid betonstaal:
De basis constructieklasse is S4.
Bij milieuklasse XS1 mag de constructieklasse met 1 worden
verminderd mits de betonsterkteklasse C40/50 is (EC2; tabel
4.3N & NB). Omdat sprake is van sterkteklasse C25/30, is deze
vermindering niet van toepassing.
Omdat sprake is van een ligger, dus niet van een element
met plaatgeometrie, mag de constructieklasse niet met 1
worden verminderd (EC2; tabel 4.3N & NB).
Controle langswapening
Nu wordt de betondekking op de langswapening gecontroleerd.
Aanhechting:
cmin,b = 20 mm (EC2; tabel 4.2)
Met constructieklasse S4 en milieuklasse XC1 volgt (EC2; tabel
4.4N): cmin,dur = 15 mm
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
H2 Betondekking op de wapening
11
Controle:
dekking op de beugels is 45 mm cnom = 40 mm
dekking op de langswapening is 45 + 8 = 53 mm
cnom = 40 mm
45
20
53
Controle langswapening
Controleer nu de betondekking op de langswapening.
Aanhechting:
cmin,b = 20 mm (EC2; tabel 4.2)
200
30
50
50
2.3
12
H2 Betondekking op de wapening
30
De betondekking op de langswapening is 25 + 8 = 33 mm
< cnom, dus voldoet ook niet.
strengen 0,5
50
12
2.2
45
12
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
Controle beugels
Eerst wordt de betondekking op de beugels gecontroleerd.
Aanhechting:
cmin,b = 8 mm (EC2; tabel 4.2)
Duurzaamheid betonstaal:
De basis constructieklasse is S4.
Bij milieuklasse XS1 mag de constructieklasse met 1 worden
verminderd mits de betonsterkteklasse C40/50 is (EC2; tabel
4.3N & NB). Omdat sprake is van sterkteklasse C45/55, is deze
vermindering van toepassing.
Omdat sprake is van een ligger, dus niet van een element met
plaatgeometrie, mag de constructieklasse niet met 1 worden
verminderd (EC2; tabel 4.3N & NB).
Omdat sprake is van gewaarborgde specifieke kwaliteitsbeheersing van de betonproductie mag de constructieklasse met 1
worden verminderd (EC2; tabel 4.3N & NB).
Met constructieklasse S (4 - 1 - 1) = S2 en milieuklasse XS1
volgt (EC2; tabel 4.4N):
cmin,dur = 25 mm
Controle langswapening
Controleer nu de betondekking op de langswapening.
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
Controle voorspanwapening
Aanhechting:
cmin,b = 12 mm (EC2; tabel 4.2)
Aanhechting:
cmin,b = 1,512,5 = 18,8 mm (EC2; tabel 4.2 & NB voor voorgerekt staal)
Met constructieklasse S2 en milieuklasse XS1 volgt (EC2; tabel
4.5N & NB):
cmin,dur = 30 mm
Tevens is (EC2; art. 4.4.1.2(2) & NB):
cdur, = 0 mm (EC2; art. 4.4.1.2.(6) & NB)
cdur,st = 0 mm (EC2; art. 4.4.1.2.(7) & NB)
cdur,add = 0 mm (EC2; art. 4.4.1.2.(8) & NB)
Nu is (EC2; vgl. (4.2)):
cmin = max (cmin,b ; cmin,dur + cdur, cdur,st cdur,add ; 10 mm)
= max (18,8 ; 30 + 0 0 0 ; 10 mm) = 30 mm
Uitvoeringstolerantie (EC2; art. 4.4.1.3(1) & NB):
cdev = 5 mm
De nominale betondekking is (EC2; art. 4.4.1.2(1) vgl. (4.1)):
cnom = cmin + cdev = 30 + 5 = 35 mm
De betondekking op de onderste voorspanwapening is
50 mm 0,5/2 = 50 12,5/2 = 43,7 mm cnom, dus voldoet.
H2 Betondekking op de wapening
13
HOOFDSTUK 3
Stabiliteit
Art. 5.8 van Eurocode 2 bespreekt hoe tweede-orde-effecten bij
aanwezigheid van axiale belastingen in rekening moeten
worden gebracht. In dit hoofdstuk komen achtereenvolgens de
kniklengte van afzonderlijke elementen en rekenmethoden
voor het vaststellen van het tweede-ordemoment aan bod.
Geschoord element
l0
= __
i
waarin l0 is de effectieve lengte en i is de traagheidsstraal van de
doorsnede:
__
I
i = __
A
Voor een rechthoekige doorsnede:
______
12bh= h
i =
1
___
EI
k = ___
Cl
______ ___
___
bh
12
waarin:
EI is de buigstijfheid van de kolom;
l is de lengte van de kolom;
C is de rotatiestijfheid van een aansluiting van de kolom.
Een benaderende uitdrukking voor de kniklengte (EC2 vgl.
(5.15)):
14
H3 Stabiliteit
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
1
a) l0 = l
b) l0 = 2l
c) l0 = 0,7l
d) l0 = l / 2
e) l0 = l
f ) l / 2 < l0 < l
g) l0 > l
3.1
) (
________________________
k1
k2
l0 = 0,5l 1+________
1 + ________
0,45+k1
0,45 + k2
( )
( )
EI
EI
__
+ __
l1 kolom 1
l2 kolom 2
_________________
k1=
als de bovengelegen kolom 1
EIal EIar
___
___
bijdraagt aan de rotatie bij knik
2 + 2
ll
lr
k2 is de relatieve flexibiliteit aan uiteinde 2:
( )
( )
EI
EI
__
+ __
l2 kolom 2
l3 kolom 3
als de ondergelegen kolom 3
k2= _________________
EIbl EIbr
___
___
bijdraagt aan de rotatie bij knik
2 + 2
ll
lr
De achtergrond van de factor 2 in de noemer voor de uitdrukkingen van de relatieve flexibiliteit is toegelicht in figuur 3.4.
2 (EI)regel
________
l
regel
Deze bijdrage volgt uit de verhouding tussen het moment op de
knoop en de rotatie van de knoop:
2(EI)regel
M
M
C = __
= ________________
= _______
M lregel
M lregel
l
regel
_______
+ _______
3(EI)regel 6(EI)regel
In deze situatie wordt de geringste rotatiestijfheid van de knoop
gevonden, omdat de beide momenten aan het uiteinde van de
regel een elkaar versterkende invloed op de rotatie van de
knoop kolom-regel hebben.
Als n van de twee verbindingen van de regel met de twee
kolommen scharnierend is, ontstaat de situatie van de statisch
bepaalde ligger aan n uiteinde belast, het andere uiteinde
scharnierend verbonden (fig. 3.4, midden). De rotatiestijfheid
is het grootst als het andere uiteinde van de regel oneindig stijf
is ingeklemd (fig. 3.4, onder).
Uit figuur 3.4 is af te lezen (bovenaan) dat bij stijve knooppunten in een geschoord raamwerk, de bijdrage van een regel aan
de knoopstijfheid evenredig is met:
k2
EIR
lR
l1
=1
2EIR
MR = -------lR
k1
EIal
EIar
k1
=1
EIbr
lkolom
l2
EI
EIbl
k2
EI
l3
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
lr
3EIR
MR = -------lR
EIS
k2
ll
=1
lR
3.2
H3 Stabiliteit
=1
EIR
3.3
4EIR
MR = -------lR
3.4
15
lkolom
EIR
lR
EI
EIS
=1
EIR
Bij het invoeren van de buigstijfheid van de regel moet rekening worden gehouden met de invloed van scheurvorming op
de buigstijfheid. Dit is alleen dan niet vereist, als wordt aangetoond dat het betreffende element in de UGT ongescheurd is
(EC2 art. 5.8.3.2(5)). EC2 geeft geen rekenregels voor de buigstijfheid van een gescheurde regel. Hiertoe kan tabel 15 van de
VBC worden aangehouden.
Ongeschoord element
Een ongeschoord element vertoont een uitbuigingsvorm zoals
getoond in figuur 3.5.
De kniklengte is bij benadering (EC2 vgl. (5.16)):
___________
)(
)]
k1 k2
k1
k2
l0 = l max 1 + 10 ______
; 1 + _______
1 + _______
k1 + k 2
1,0 + k1
1,0 + k2
( )
( )
EI
EI
__
+ __
l1 kolom 1
l2 kolom 2
_________________
als de bovengelegen kolom
k1 =
EIal EIar
___
____
bijdraagt aan de rotatie bij knik
6 + 6
ll
lr
k2 is de relatieve flexibiliteit aan uiteinde 2:
( )
( )
EI
EI
__
+ __
l2 kolom 2
l3 kolom 3
als de ondergelegen kolom bijdraagt
k2= _________________
EIbr
EIbl
___
___
aan de rotatie bij knik
6 + 6
ll
lr
In figuur 3.6 is de achtergrond van de factor 6 in de noemer
van de uitdrukkingen voor de relatieve flexibiliteiten toegelicht.
Bij stijve knooppunten in een ongeschoord raamwerk is de
bijdrage van een regel aan de knoopstijfheid evenredig met:
6(EI)regel
_______
lregel
hetgeen volgt uit:
6(EI)regel
M
M
= _______
C = __= ________________
Mlregel
M lregel
lregel
_______
_______
3(EI)regel 6(EI)regel
16
EIR
MR = 6 -------lR
lR
3.5
=1
3.6
+ ______
la
lb
In de VBC-uitdrukking moet voor de liggerlengte worden
aangehouden de afstand van de inklemming tot het aangenomen scharnier. Als wordt aangenomen dat dit nulpunt halverwege de liggerlengte aanwezig is, wordt dezelfde uitdrukking
verkregen als die wordt gevonden in de EC2-achtergronddocumenten. Eigenlijk biedt de VBC een nog breder toepasbare
uitdrukking, omdat de ligging van de momentennulpunten
variabel is.
2 - stijfheid van de stijlen
In EC2 moet de invloed van een aansluitend gedrukt element dat
in een knooppunt bijdraagt aan de rotatie bij knik van het
beschouwde element worden meegenomen (EC2 art. 5.8.3.2 (4)).
Dit verklaart waarom eerder in de uitdrukkingen voor de rotatieflexibiliteiten k1 en k2 de invloed van de boven respectievelijk
onder gelegen kolom is meegenomen (zie fig. 3.1). Het gevolg is
dat de rotatieflexibiliteit wordt vergroot en, als gevolg daarvan,
de kniklengte toeneemt. Eigenlijk wordt op deze wijze de stijfheid van de verbinding met de regels verdeeld over de twee in de
knoop aansluitende kolommen. Het verdelen vindt plaats op
basis van de verhouding tussen de kolomstijfheden EI/l.
H3 Stabiliteit
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
204
M01
M02
3.7
In de VBC vindt dit ook plaats, zij het dat een volledig kruisje
(fig. 44) wordt gesplitst in twee halve kruisjes (fig. 42) waarbij
de veerconstante van de inklemming in de regels wordt
verdeeld op basis van de verhouding tussen de eerste-ordemomenten in de twee aansluitende kolommen ter plaatse van de
beschouwde knoop. Omdat de grootte en onderlinge verhouding van deze momenten evenredig zal zijn met de kolomstijfheden en hun onderlinge verhouding, is dus ook hier sprake
van een aansluiting tussen EC2 en de VBC.
Stijlen
n= __________
= 0,66
2
Accd
+ A
syd 450 0,6 45 + 0,02 4502 435
Opmerking: Omdat de uitdrukkingen in VBC tabel 15 zijn
afgeleid voor de rekenwaarde van de betondruksterkte volgens
de VBC, is die waarde aangehouden (0,645= 27,0N/mm2).
Het verschil met EC2 is beperkt omdat die voor deze sterkteklasse geeft: 45/1,5 = 30,0N/mm2.
Fictieve elasticiteitsmodulus van de kolom:
_
E,kolom
= (21300 + 4950) (1 n )
= (21300 + 4950 2) (1 0,66) = 17,5 103 N/mm2
Relatieve flexibiliteit aan een uiteinde van de kolom:
( )
( )
EI
EI
17,5 103 1/12 4504
__
+ __
2 __________________
l1 kolom 1
l2 kolom 2
4200
= ____________________
= 2,1
k1 = _________________
EIar
EIal
24,7 1012
________
___
___
2 + 2
7200
ll
lr
Omdat beide knopen aan de kolomeinden (aansluitingen met
de regels) identiek zijn, is ook k2 = 2,1.
De kniklengte van de kolom:
) (
________________________
k1
k2
1 + ________
=
l0 = 0,5l 1 + ________
0,45 + k 1
0,45 + k 2
______________
1
bh3 .
Omdat Iv = Is volgt dat I = ___
12
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
219
2
2,1
0,5l 1 + ________
= 0,91l
0,45 + 2,1
H3 Stabiliteit
17
M02
M02
eerste-ordemoment
totaal
moment
gelijkwaardig
totaal moment
gelijkwaardig
eerste-ordemoment
3.8
3.9
M01
M01
Uit dit resultaat is te zien dat de regels relatief buigslap zijn ten
opzichte van de kolom; de kniklengte is slechts 9% kleiner dan
de lengte van de kolom (de kniklengte als de aansluitingen met
de regels aan beide uiteinden van de kolom scharnierend
zouden zijn).
Opmerking:
Bij het berekenen van de kniklengte mag volgens EC2 worden
uitgegaan van de vrije lengte tussen de eindaansluitingen. In dit
rekenvoorbeeld is dat de verdiepinghoogte minus de dikte van
de regel (4,2 0,3 = 3,9 m). In dit rekenvoorbeeld wordt de
verdiepinghoogte aangehouden.
ef
l0 12
12
l0= ____
3,8 103 = 29,4
= __
= ___
450
i
h
As
C
lim
(EC2 art. 5.8.3.1 (1))
waarin:
l0
= __
(EC2 vgl. 5.14)
i
Ic
buigingsrichting; i = ___
Ac
Ic is het traagheidsmoment van de ongescheurd veronderstelde betondoorsnede om de beschouwde buigingsas
18
M0Eqp
M0Ed
(EC2 vgl. 5.19)
_________
1
= ________
1 + 0,2e
___
Asyd
= 1 + 2_____
= 1 + 2
Accd
______
H3 Stabiliteit
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
3.10
1
1
= __________
= 0,83
A = ________
1 + 0,2e
1 + 0,2 1,0
__________________
______
Asyd
0,02 4502 435
= 1,32
B = 1 + 2
= 1 + 2 _____________
= 1 + 2 _____
35
Accd
4502 ___
1,5
M01
204
C = 1,7 rm = 1,7 ____
= 2,6
= 1,7 _____
219
M02
= 1,09
n = _____= ________
35
Accd
4502 ___
1,5
= ____________________
l02
(0,91 4200)2
Verhouding tussen de knikweerstand en de rekenwaarde van
de normaalkracht:
NB 40,4 106
nB = ___
= ________
= 8,5
NEd
4766 103
219 kNm
1M
-2 2
1-- l
8
1M
-2 2
M2
3-- l
4
M2 = 14 kNm
M02
_________
0,91 l
M01
2 kNm
1-- l
8
204 kNm
2 kNm
( )
MEd= M
0Ed
1 + ______
NB
___
1
NEd
2
waarin: = __
(EC2 vgl. (5.29)
c0
De grootte van c0 is afhankelijk van de eerste-ordemomentenverdeling over de hoogte van het element: 8 bij een constant mo
ment; 9,8 bij een parabolisch verloop; 2 bij een sinusvormig verloop en 12 bij een driehoekig momentenverloop, zie figuur 3.9.
Voor de kolom in het rekenvoorbeeld is c0 = 8 omdat is uitgegaan van een gelijkwaardig eerste-ordemoment, dus een
constant moment over de hoogte van het element. Dit moment
neemt door het tweede-orde-effect toe tot:
__
8
MEd
= M
0e
1 + ______
= 1,16M0e
= 1,16 88 = 102 kNm
8,5 1
Het tweede-ordemoment is 102 88 = 14 kNm.
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
H3 Stabiliteit
19
M02
3.11 Schematische weergave van een
eerste-orde- (links) en benaderde
tweede-ordemomentenverloop
(midden) over de hoogte van de
kolom; rechts het totale moment
3.12 De kromming in de middendoorsnede van een gedrukt element bereke-
e1NEd
M0e + M2
M02
1 l
e2 = __
r c
20
3.11
M0e + M2
M01 = NEde2
M01
0,5 M2
De grootte van de cofficint c is afhankelijk van het momentenverloop. Anders dan bij de cofficint c0 bij de methode met
de nominale stijfheid, moet nu worden uitgegaan van het
verloop van het totaal-moment, dus het gecombineerde eersteen tweede-ordemomentenverloop. Gekozen wordt c = 12
omdat het eerste-ordemomentenverloop relatief gunstig is (de
momenten geven trek aan verschillende zijden van de kolom)
en het tweede-ordemoment (zoals is gebleken bij de methode
met de nominale stijfheid) relatief klein is, waardoor het eersteordemomentenverloop nauwelijks wordt benvloed.
De kromming halverwege de effectieve lengte wordt berekend
met als basiswaarde de kromming die optreedt bij de maximummomentweerstand van de doorsnede. Deze is bij benadering (EC2 art. 5.8.8.3(1)):
435
_____
yd
Es
1
2 105
__
_____
_____
____________
= = =
mm1
= 11,9 106
= ________
1,0
Nu Nbal
0,6 +
Mechanische wapeningsverhouding:
Asyd 0,02 (450)2 435
= 0,37
= ______________
= _____
35
Accd
(450)2 ___
1,5
H3 Stabiliteit
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
N
=0
l0
Nu
204 kNm
--12 M2 = 13 kNm
M01
l02
= -------
2
M2 = 27 kNm
yd
------------0,45 d
NbaL
3.12
M02
3.13
1M
-2 2
219 kNm
Relatieve normaalkracht:
= 1,09
n = _____
= _________
35
Accd
(450)2 ___
1,5
219 10
_____
= ____________
= 0,10
2
35
___
cd
bh 450 4502
Het effect van kruip wordt in rekening gebracht met EC2 vgl.
(5.37): K
= 1 + e
1,0
MEd
1,5
waarin:
ck
35 29,4
= 0,35 + ____
____
= 0,33
= 0,35 + ____ ____
200 150
200 150
1
__
= 0,29 1,33 11,9 106= 4,6 1 06mm1
= KrK__
r
r0
= 5,6 mm
__
e2 = __
r c
12
= 0,33
2
Accd+ A
syd 450 0,6 45 + 0,02 4502 435
Net als in figuren 3.10 en 3.11 getoond, wordt het tweede-ordemoment in de literatuur vaak volgens een vereenvoudigde
aanpak geschematiseerd (zie fig. 3.13). Evenals bij de methode
volgens de nominale stijfheid, wordt de maatgevende doorsnede weer gevonden aan de onderzijde van de kolom.
( )
( )
EI
EI
24,3 103 1/12 4504
__
+ __
2 __________________
l1 kolom 1
l2 kolom 2
4200
k1= _________________
= ____________________
= 1,0
EIar
EIal
24,7 1012
________
___
___
12
6 + 6
7200
ll
lr
Omdat de knopen identiek zijn, is ook k2 = 1,0.
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
H3 Stabiliteit
21
___________
De rekenwaarde van het totale moment (eerste- plus tweedeorde) volgt weer uit de momentvergrotingsfactor (EC2 vgl.
(5.28)):
)]
) (
k1k2
k1
k2
; 1 + _______
1+ _______
l0 = l max 1 + 10______
k1 + k2
1,0 + k1
1,0 + k2
_____________
) (
)]
1,0 1,0
1,0
1,0
= l max 1 + 10 ________
; 1 + ________
1+ ________
1,0 + 1,0
1,0 + 1,0
1,0 + 1,0
= 2,5 l
l0= 2,25 l = 2,25 4,2 103 = 9,5 103 mm
( )
MEd
= M
0Ed
1 + ______
NB
___
1
NEd
2
__
waarin: = (EC2 vgl. (5.29))
c0
Voor de kolom is c0 = 12 een conservatieve waarde (vergelijk
figuur 9). Dan is de vergrotingsfactor:
___
___
l0 12
12
l0 = ____
9,5 103 = 73,1
= __
= ___
450
i
h
12
MEd
= M
0Ed
1 + ______
= 1,29M0Ed
3,8 1
Omdat ten opzichte van de geschoorde kolom de kolomafmetingen en de geschatte wapeningsverhouding onveranderd zijn
gebleven, blijven, bij het berekenen van de limietwaarde voor
de slankheid, A en B uit EC2 vgl. (5.13) ook onveranderd; A =
0,83 en B = 1,32. Omdat nu sprake is van een ongeschoorde
kolom is C = 0,7. De relatieve normaalkracht:
NEd 2383 103
n = _____
= ________
= 0,50
35
Accd
4502 ___
1,5
= 0,20
2
35
cd
bh ___
450 4502
1,5
Bij deze combinatie is de minimaal vereiste wapeningsverhouding circa 1,8% (zie, bijvoorbeeld, tabellen overeenkomstig die
in de GTB 2006). De aanname (2%) is dus correct.
20ABC
lim
= ______
__
= 21,7
n
De slankheid van de geschoorde kolom is aanzienlijk groter
dan de limietwaarde voor de slankheid zodat een twee-orde
berekening moet worden uitgevoerd.
= 9,1 10 N
(9,5 103 )2
Verhouding tussen de knikweerstand en de rekenwaarde van
de normaalkracht:
NB 9,1 106
nB= ___
= ________
= 3,8
NEd
2383 103
22
H3 Stabiliteit
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
HOOFDSTUK 4
Buiging met
normaalkracht
In dit hoofdstuk wordt buiging met of zonder normaalkracht
behandeld. Eerst een toelichting op de verschillende grenssituaties en vervolgens drie voorbeelden. De momentweerstand
voor een rechthoekige doorsnede wordt berekend, eenmaal
met normaal beton en tweemaal met hogesterktebeton.
Bij buiging met normaalkracht mag de bi-lineaire spanningrekrelatie met de grenswaarde van de betonstuik cu3 worden
aangehouden mits de betondoorsnede niet geheel aan drukspanningen is onderworpen. In een grenssituatie (de beton
drukzonehoogte is juist gelijk aan de hoogte van de doorsnede)
is dan in de minst gedrukte vezel de rek juist gelijk aan nul; in
de meest gedrukte vezel is deze gelijk aan cu3 (EC2; fig. 6.1). Is
daarentegen over de gehele doorsnede sprake van drukspanningen, dan moet de grenswaarde van de betonstuik worden
cu3
3
cu3
yd
c3
cu3
c3
x2
x1
d2
As2
cu3
1
cu3
(1- c3 ) h
As
4.1
24
yd
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
cu3
cu3
x1
yd
Grenssituatie 1
Het beton in de drukzone bereikt de grenswaarde van de
betonstuik cu3 (fig. 4.2). Het op druk belaste betonstaal aan de
drukzijde (As2) bereikt juist de rekenwaarde van de vloeigrens;
de rek is fyd/Es = yd. De hoogte van de drukzone is:
cu3
d = k1d2
x1 = _______
cu3 yd 2
4.2
4.3
yd +
( )
( )
h
h
h
MRd
= A
sfyd
__
d2 + A
s2 s2 __
d2 + xbfcd
(__ x)
2
2
2
(6)
(1)
In tabel 4.1 zijn de volheidsgraad en de zwaartepuntsfactor
van de bi-lineaire spanning-rekrelatie van beton gegeven. Voor
sterkteklassen t.m. C50/60 zijn dit de bekende waarden = 3/4
en = 7/18.
c3
cu3
[N/mm2]
[]
[]
[-]
[-]
sterkteklasse
( )
d2
cu3
s2 = Es 1 __
x
(2)
(3)
C50/60
50
1,75
3,50
0,75
0,39
C53/65
53
1,79
3,26
0,72
0,38
C60/75
60
1,89
2,88
0,67
0,36
C70/85
70
2,03
2,66
0,62
0,35
C80/95
80
2,16
2,60
0,58
0,34
C90/105
90
2,30
2,60
0,56
0,34
Grenssituatie 2
De betondrukkracht is:
Nc= xbfcd
(4)
x2
Achtergronden
] [
Ed
N
+ A
sfyd
cu3
EsAs2
cu3
EsAs2d2
x2 __________________
= 0
x _________
bfcd
bfcd
(5)
cu3
x2= ________
+
d= k2d
cu3
yd
(7)
Voor x1 < x < x2 bereiken zowel As2 (op druk) als As (op trek) de
vloeigrens.
-b +b + 4ac
x = ____________
_______
2
2a
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
25
4.4 Grenssituatie 3
4.5 Grenssituatie 4
cu3
(8)
c3
bfcd
(1- c3 ) h
cu3
Nc = NEd
c3
(9)
4.4
4.5
De momentweerstand is:
h
MRd = As fyd(d d2) + xbfcd
(__ x)
2
(10)
[ ]
d
s = __
x 1 cu3
(11)
Grenssituatie 3
Nu is x = h en kunnen de uitdrukkingen behorende bij grenssituatie 2 worden gebruikt, zij het dat de drukzonehoogte dus
reeds bekend is. Het beton in de drukzone bereikt de grenswaarde van de betonstuik cu3. Het op druk belaste betonstaal
aan de drukzijde (As2) heeft de rekenwaarde van de vloeigrens
al eerder bereikt; het betonstaal aan de trekzijde (As) reageert
elastisch (fig. 4.4).
De rek in het betonstaal aan de trekzijde is:
[ ]
d
s = __
1 cu3
h
Het normaalkrachtenevenwicht in de doorsnede luidt:
(3)
c Ns= N
Ed
Ns2 + N
(3)
De betondrukkracht is:
De betondrukkracht is:
Nc = xbfcd
(4)
] [
NEd
A
s2 fyd
cu3
EsAs
cu3
EsAsd
x 2 __________________
x ________
= 0
bfcd
bfcd
(12)
_______
-b + b 2 + 4ac
x = ____________
2a
Als x bekend is, kan met uitdrukking (11) de spanning in het
staal aan de trekzijde worden berekend. De momentweerstand is:
26
h
h
h
s2 fyd
__
d2 + A
ss __
d2 + bhfcd
(__ h)
MRd
= A
2
2
2
Grenssituatie 4
h
h
h
MRd
= As2 fyd
2 + xbfcd
__
d2 + Ass __
d
(__ x)
2
2
2
Nc= bhfcd
(13)
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
hoekdiagram voor beton onder druk (EC2, fig. 3.3) dan moet
worden uitgegaan van de rek c2. Deze is iets groter dan c3
(EC2, tabel 3.1). De bijdrage van de wapening is dan dus iets
groter. Dit uiteraard zolang de vloeirek van de wapening niet
wordt overschreden.
Voor betonsterkteklassen tot en met C70/85 is de normaalkrachtweerstand:
NEd = bhfcd + (As + As2)Esc3
(14)
Grenssituatie 1
De uiterste betonvezel onder druk bereikt de rek cu3.
Voor x = x1 bereikt het betonstaal in de drukzone juist de rek
yd. Het betonstaal aan de trekzijde overschrijdt de vloeirek. De
hoogte van de drukzone is (vgl. (1)):
3,5 10-3
x1 = _____________________
50 = 132 mm
3,5 10-3 435 / 200 103
(15)
Opmerking
Er wordt op gewezen dat in voorgaande beschouwing is verondersteld dat x1 < x2. Bij een hoge betonsterkteklasse en/of relatief grote d2/d-verhouding, kan gelden x1 > x2. Is hiervan
sprake, dan eindigt grenssituatie 1 niet bij x = x1, maar bij
x = x2. De situatie waarin zowel het betonstaal aan de trek- als
aan de drukzijde de vloeigrens bereikt treedt nu niet op (vgl. 8
t.m. 10); beide reageren lineair-elastisch (voor x2 < x < x1). De
bijbehorende evenwichtsvergelijkingen zijn niet opgenomen.
Voor x > x1 treedt nu, tot grenssituatie 3 is bereikt (x = h), een
toestand op met betonstaal aan de drukzijde dat de vloeigrens
bereikt en betonstaal aan de trekzijde dat lineair-elastisch
reageert (vgl. 11 en 12). Voor x2 < x < x1 worden nu geen resultaten verkregen. Dit gebied kan worden benaderd door met een
recht lijnstuk de resultaten verkregen voor x = x1 en x = x2 te
verbinden.
30
Nc = 0,75 132 500 ___
= 990 103 N
1,5
De drukkracht in het betonstaal in de drukzone en de trekkracht in het betonstaal in de trekzone zijn aan elkaar gelijk
(As = As2):
Ns = Ns2 = 5000 435 = 2175 103 N
De momentweerstand volgt met uitdrukking (6):
(
)
)
(
1000
1000
50 + 5000 435 _____
50 +
MRd = 5000 435 _____
2
2
30 1000 ___
7
0,75 132 500 ___
_____
132 = 2402 106 Nmm
1,5
2
18
Als NEd = 0 is sprake van zuivere buiging. In uitdrukking (5)
zijn de termen dan gelijk aan:
a=1
b = 177 mm
c = -23 333 mm2
Gevraagd
Bereken de rekken en spanningen in de maatgevende situaties
en bereken het N-M-interactiediagram.
1000
1000
50 + 5000 302 _____
50 +
MRd = 5000 435 _____
2
2
30 1000 ___
7
0,75 88 500 ___
_____
88 = 1966 106 Nmm
1,5
2
18
Berekening
Grenssituatie 2
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
27
3500
3000
3,5 10-3
x2 = _____________________
950 = 586 mm
3,5 10-3 + 435 / 200 103
De betondrukkracht is (vgl. (4)):
30
= 4395 103 N
Nc = 0,75 586 500 ___
1,5
2000
1500
1000
500
0
4.6
2500
30 1000 ___
7
0,75 586 500 ___
_____
586 = 3153 106 Nmm
1,5
2
18
2000
4000
6000
8000
10000
12000
14000
16000
1000
MRd = 5 000 435 _____
50 +
2
30 1000 ___
7
0,75 950 500 ___
_____
950 = 1909 106 Nmm
1,5
2
18
Grenssituatie 4
Over de gehele betondoorsnede is de rek gelijk aan c3.
De betondrukkracht is:
Grenssituatie 3
De buitenste vezel van het beton in de drukzone bereikt de
grenswaarde van de betonstuik cu3. De buitenste betonvezel
aan de trekzijde is juist spanningsloos. Hierdoor is de hoogte
van de drukzone x = h.
Het op druk belaste betonstaal aan de drukzijde (As2) heeft de
rekenwaarde van de vloeigrens al eerder bereikt; het betonstaal
aan de trekzijde (As) reageert elastisch.
De rek in het betonstaal aan de trekzijde is (vgl. (11)):
950
s = _____
1000
1000
50 + 5000 (-35) _____
50 +
MRd = 5000 435 _____
2
2
30 1000 ___
7
0,75 1000 500 ___
_____
28
De momentweerstand is:
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
4.6 Moment-normaalkracht-interactie
diagram van rechthoekige betondoorsnede C30/37 met symmetrische wapening As = As2 = 5000 mm2
a=1
b = 25,3 mm
c = -7738 mm2
Gevraagd
Berekening
Voor beton C90/105 (fcd = fck / 1,5 = 90 / 1,5 = 60 N/mm2) is de
grenswaarde van de betonstuik cu3 = 2,6 10-3 (EC2; tabel 3.1).
Voor staal B500 is yd = fyd / Es met fyd = fyk / 1,15
(fyk = 500 N/mm2; fyd = 435 N/mm2) en Es = 2,0 105 N/mm2.
Voor de bi-lineare spanning-rekrelatie van beton (EC2; fig. 3.4)
is voor C90/105 = 0,56 en = 0,34 (hetgeen volgt uit
c3 = 2,3 10-3 en cu3 = 2,6 10-3 (EC2; tabel 3.1) en tabel 4.1 van
dit hoofdstuk).
(
)
1000
1000
50 + 5000 178 _____
50 +
MRd = 5 000 435 _____
2
2
90 1000
0,56 76 500 ___
_____
Grenssituatie 1
De uiterste betonvezel onder druk bereikt de rek cu3. Verondersteld wordt dat het betonstaal in de drukzone de rek yd heeft
overschreden of bereikt. De hoogte van de drukzone is
(vgl. (1)):
2,6 10-3
x1 = _____________________
50 = 306 mm
2,6 10-3 435 / 200 103
306 50
s2 = _______
306
90
= 5141 103 N
Nc = 0,56 306 500 ___
1,5
De drukkracht in het betonstaal in de drukzone en de trekkracht in het betonstaal in de trekzone zijn aan elkaar gelijk
(As = As2):
(
)
1000
1000
MRd = 5000 435 _____
50 + 5000 435 _____
50 +
2
2
90 1000
0,56 306 500 ___
_____
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
90
= 8686 103 N
Nc = 0,56 517 500 ___
1,5
Grenssituatie 3
90 1000
0,56 517 500 ___ _____
0,34 517 = 4774 106 Nmm
1,5
2
950 = 517 mm
2,6 10-3 + 435 / 200 10-3
Grenssituatie 2
De buitenste vezel van de betondrukzone bereikt de grenswaarde van de betonstuik cu3; de buitenste betonvezel aan de
trekzijde is juist spanningsloos. De hoogte van de drukzone is
dus x = h.
Het op druk belaste betonstaal aan de drukzijde (As2) heeft de
rekenwaarde van de vloeigrens al eerder bereikt; het betonstaal
aan de trekzijde (As) bevindt zich in het elastische stadium.
29
950
s = _____
(
)
1000
1000
50 + 5000 (-26) _____
50 +
MRd = 5 000 435 _____
2
2
90 1000
0,56 1000 500 ___
_____
0,34 1000 = 3608106 Nmm
1,5
2
90
N = 5000 435 + 5000 26 + 0,56 1000 500 ___
=19 105 103 N
1,5
Als x = d = 950 mm is het betonstaal aan de trekzijde juist spanningsloos en is Nc = 15960 103 N. Met Ns2 = As2 fyd = 2175 103 N
(drukkracht) is NEd = 18135 103 N. De momentweerstand is.
1000
50 +
MRd = 5 000 435 _____
2
90 1000
0,56 950 500 ___
_____
0,34 950 = 3804 106 Nmm
1,5
2
Gevraagd
Berekening
De berekeningswijze zoals toegepast in rekenvoorbeelden 1 en 2
leent zich voor automatisering. Daarom worden de resultaten nu
getoond die zijn verkregen met een spreadsheetberekening.
Omdat de resultaten in belangrijke mate aansluiten bij die van
rekenvoorbeeld 2, worden deze slechts op hoofdlijnen besproken.
Grenssituatie 1
6000
2,6 10-3
x1 = _____________________
50 = 306 mm
2,6 10-3 435 / 200 103
5000
momentweerstand MRd (106 Nmm)
waarbij:
4000
306 50
s2 = _______
306
3000
2000
90
= 5141 103 N
Nc = 0,56 306 500 ___
1,5
1000
30
Grenssituatie 4
4.7
4.9 Moment-normaalkracht-interactiediagram
men van een rechthoekige betondoorsnede
(b = 500 mm; h = 100 mm) met beton
sterkteklasse C30/37 of C90/105 en met symmetrische wapening As = As2 = 5000 mm2 en
10 000 mm2
5000
10000
15000
20000
25000
30000
35000
40000
De drukkracht in het betonstaal in de drukzone en de trekkracht in het betonstaal in de trekzone zijn aan elkaar gelijk
(As = As2):
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
Literatuur
8000
7000
6000
5000
4000
3000
2000
1000
0
4.8
5000
10000
15000
20000 25000
30000
Grenssituatie 2
De drukzonehoogte is:
8000
2,6 10-3
950 = 517 mm
x2 = _____________________
2,6 10-3 + 435 / 200 103
7000
De betondrukkracht is:
6000
90
= 8686 103 N
Nc = 0,56 517 500 ___
1,5
Grenssituatie 3
De buitenste vezel van de betondrukzone bereikt de grenswaarde
van de betonstuik cu3; de buitenste betonvezel aan de trekzijde is
juist spanningsloos. De hoogte van de drukzone is x = h.
Het op druk belaste betonstaal aan de drukzijde (As2) heeft de
rekenwaarde van de vloeigrens al eerder bereikt; het betonstaal
aan de trekzijde (As) bevindt zich nog in het elastische stadium.
De rek in het betonstaal aan de trekzijde is (vgl. (11)):
950
s = _____
50006
4000
3000
2000
1000
4.9
5000
25000
30000 35000
40000 45000
Ook nu geldt weer dat voor beide lagen betonstaal de drukspanning volgend uit Es c3 = 460 N/mm2 groter is dan
fyd = 435 N/mm2. De bijdrage van het betonstaal aan de drukkracht is daarom beperkt tot:
De betondrukkracht is:
90
= 16 800 103 N
Nc = 0,56 1000 500 ___
1,5
Grenssituatie 4
Over de gehele betondoorsnede is de rek gelijk aan c3.
De betondrukkracht is:
Nc = Ac fcd = 30 000 103 N
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
Opmerking: EC2 art. 6.1 (4) geeft aan dat toetsen op centrische
druk niet is toegestaan; een minimum excentriciteit = max.
(h/30; 20 mm) moet worden aangehouden.
31
HOOFDSTUK 5
Dwarskracht
In dit hoofdstuk is dwarskracht aan de beurt. Aan de hand
van vier voorbeelden wordt toegelicht hoe de dwarskrachtweerstand en de benodigde dwarskrachtwapening
h = 200
d = 175
Ap
Uitgangspunten
De balk heeft een rechthoekige dwarsdoorsnede met
bw = 100 mm, h = 200 mm en d = 175 mm.
De betonsterkteklasse is C40/50.
Betondrukspanning ter hoogte van het zwaartepunt van de
doorsnede ten gevolge van de voorspanning: cp = 5,0 N/mm2
(druk).
De balk is niet voorzien van betonstaal, noch als langswapening, noch als dwarskrachtwapening.
Uitwerking
bw = 100
VRd,c
= [CRd,ck(100lfck
)1/3
+ k 1 cp]bw d
met als minimum (EC2; art. 6.2.1 vgl. (6.2b)):
+ k 1 cp)bw d
VRd,c= (min
waarin (EC2; art. 6.2.1 vgl. (6.3N) & NB):
min
= 0 ,035k3/2fck1/2
en
1 2,5
2
fctd= _______
= ______
= 1,66 N/mm
c
1,5
____
200
2,0
k = 1 + ____
d
Voor d = 175 mm is k = 2,0. Met fck = 40 N/mm2 is vmin = 0,626.
32
5.1
H5 Dwarskracht
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
h = 600
d = 550
Dan is:
+k1cp)bw d= (0,626 + 0,15 5) 100 175 = 24,08103N
VRd,c
= (min
In balkdelen die niet door buiging zijn gescheurd, is de dwarskrachtweerstand begrensd door de treksterkte van het beton.
Op basis van de toelaatbare hoofdtrekspanning volgt (EC2; art.
6.2.2(2) vgl. (6.4)):
As
bw = 150
5.2
Ibw ___________
VRd,c= ___
f2ctd +
lcpfctd
1
1
100 2003= 66,66 103mm4
I = ___
bh3 = ___
12
12
S = 100 100 50 = 500 103mm3
Als wordt uitgegaan van l = 1 (een ander type voorspanning
dan voorgerekt staal is aanwezig of, bij voorgerekt staal, de
afstand van de beschouwde doorsnede is meer dan de bovenste
grenswaarde van de overdrachtslengte verwijderd van het
beginpunt van de overdrachtslengte), volgt:
_________________
( 1,66)2+ 1 5,0
Uitgangspunten
Afmetingen balk:
bw = 150 mm
h = 600 mm
d = 550 mm
z = 500 mm
fck
30
1 = = 0,6 1 ____
= 0,6 1 ____
= 0,528
250
250
Kies de hoek tussen de drukdiagonaal en de as van de ligger
zodanig dat een optimum wordt gevonden; de dwarskrachtweerstand geleverd door de verticale dwarskrachtwapening is
gelijk aan de weerstand van de drukdiagonalen (EC2; art. 6.2.3
& NB; vgl. (6.8) en (6.9)):
Asw
Asw
cos
VRd,s
= ____
____
zfywdcot = ____
z fywd
s
s
sin
cw
bwz1 fcd
=
cw
bwz1 fcd
VRd,max= __________
sin cos
cot + tan
VRd,s = VRd,max voor een hellingshoek waarvoor geldt:
Aswfywd
s in2 = _______
bw s1 fcd
Verticale beugels:
staafdiameter 12 mm; dubbelsnedig (Asw = 226 mm2);
beugelafstand s = 150 mm;
betonstaal B500.
De berekening wordt uitgevoerd voor betonsterkteklassen
C30/37, C40/50 en C90/105.
226 435
sin2 = _________________
= 0,414
150 150 0,528 20
Uit sin = 0,643 volgt = 40 en cot = 1,19.
Dan is de dwarskrachtweerstand:
Asw
226
500 435 1,19 = 390,0 103N
zfywdcot = ____
VRd,s
= ____
s
150
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
H5 Dwarskracht
33
fck
60
= 0,6 1 ____
= 0,456
1= = 0,6 1 ____
250
250
Opmerking
In de berekeningen is uitgegaan van een spanning in de dwarskrachtwapening gelijk aan fyd / 1,15 = 435 N/mm2. Als voor deze
spanning een waarde kleiner dan 0,8fyk = 400N/mm2 wordt
aangehouden, dan mag voor 1 een gunstiger waarde worden
aangehouden (EC2; art. 6.2.3 & NB):
= 0,240
sin2 = _________________
150 150 0,456 40
Hieruit volgt = 29,3 en cot = 1,78.
De dwarskrachtweerstand is:
Asw
226
500 435 1,78 = 583,3 103N
zfywdcot = ____
VRd,s
= ____
s
150
fck
> 0,5
voor fck > 60 N/mm2: 1 = 0,9 ____
200
Opmerking
z
l= __
cot
2
Uitgangspunten
Uitwerking
Kies de hoek tussen de drukdiagonaal en de as van de ligger
zodanig dat een optimum wordt gevonden; de dwarskrachtweerstand te leveren door de verticale dwarskrachtwapening is gelijk
aan de weerstand van de drukdiagonalen (EC2; art. 6.2.3 & NB;
vgl. (6.8) en (6.9)):
VRd,s
= V
Ed
Afmetingen balk:
bw = 200 mm
h = 800 mm
d = 750 mm
z = 675 mm
cwbwz1 fcd
=
cw
bwz1 fcd
fck
90
= 0,6 1 ____
= 0,384
1 = = 0,6 1 ____
250
250
2VEd
1
= __
arcsin __________
2
cw
1fcd
bwz
226 435
= 0,190
sin2 = _________________
150 150 0,384 60
VRd,s
= ____
s
150
34
H5 Dwarskracht
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
d = 750
fck
60
= 0,6 1 ____
= 0,456
1 = = 0,6 1 ____
250
250
2 900 103
1
= 23,5
= __
arcsin ____________________
2
1 0,456 40 200 675
Dan is cot = 2,30.
5.3
A
s
900 10
sw
Ed
____
= _____________
m2/ mm
= ________
= 1,33 m
bw = 200
zfywd
cot
Ftd = 0,5 V
Ed
(cot cot)
f ck
30
1 = = 0,6 1 ____
= 0,6 1 ____
= 0,528
250
250
2 600 10
1
= 28,7
= __
arcsin ____________________
2
1 0,528 20 200 675
600 10
sw
Ed
____
= _____________
= ________
= 1,12 mm2/ mm
zfywd
cot
fck
90
= 0,6 1 ____
= 0,384
1 = = 0,6 1 ____
250
250
2 1200 10
1
= 25,2
= __
arcsin ____________________
2
1 0,384 60 200 675
Dan is cot = 2,12.
A
s
1200 10
sw
Ed
____
= _____________
m2/ mm
= ________
= 1,93 m
Ed
(cot cot)
Ftd = 0,5 V
Voor = 90 (verticale dwarskrachtwapening) is
zfywd
cot
l= z(cot cot)/2
Het is ook toegestaan te verschuiven over al = d, zie de eerder
gegeven toelichtingen bij de verschuivingsregel.
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
H5 Dwarskracht
35
In het vierde voorbeeld wordt de dwarskrachtweerstand berekend van een gewapende betonbalk met een T-vormige dwarsdoorsnede voorzien van hellende dwarskrachtwapening.
Uitgangspunten
VRd,s = VRd,max :
Afmetingen balk:
bw = 150 mm
h = 800 mm
d = 750 mm
z = 675 mm
A
s
(cot + cot)
sw
____
(cot + cot) sin = cw
bwz1 fcd
___________
z fywd
_____________
bw s1 fcd
cot = __________
1
sw
A
fywd
sin
Hellende beugels:
hoek tussen de dwarskrachtwapening en de as van de ligger
(EC2; fig. 6.5): = 45;
staafdiameter 10 mm; dubbelsnedig (Asw = 157 mm2);
beugelafstand s = 150 mm;
betonstaal B500.
_____________________
__ 1= 1,98
157 435 0,5 2
Bereken voor cot = 1,98 de dwarskrachtweerstand van de
hellende beugels:
Betonsterkteklasse C30/37.
157
1 __
VRd,s
= ____
675 435 (1,98 + 1) __
2= 648 1 03N
150
2
Uitwerking
fck = 30 N/mm2; fcd = fck / 1,5 = 20 N/mm2
(1 + c ot2)
Ftd= 0,5VRd,s
(cot cot) = 0,5 648 1 03 (1,98 1,0)
= 318 1 03N
fck
30
1 = = 0,6 1 ____
= 0,6 1 ____
= 0,528
250
250
Controleer of de drukdiagonalen bij de maximaal toegestane
helling (cot = 1,0) voldoen op sterkte (EC2; vgl. (6.15)).
Bij hellende dwarskrachtwapening is de weerstand van de
drukdiagonalen (EC2; vgl. (6.14)):
(cot + cot)
VRd,max
=
cw
bwz1 fcd
___________
(1 + cot2)
h = 800
d = 750
VRd,s
= ____
zfywd(cot + cot ) sin
s
Voor cot = 1,0 leidt VRd,s < VRd,max tot de voorwaarde (EC2; vgl.
(6.15):
A f
bw s
2sin
sw ywd
cw 1 cd
_______
________
1 0,528 20
157 435 ___________
_________
150 150
2 sin 45
5.4
36
H5 Dwarskracht
bw = 150
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
HOOFDSTUK 6
Wringing
150
1200
1500
1450
dwarskracht en wringing.
50
150
6.1
200
600
200
Uitgangspunten
Afmetingen balk (fig. 6.1):
h = 1500 mm;
b = 1000 mm;
d = 1450 mm;
breedte verticale lijven 200 mm;
breedte horizontale lijven 150 mm.
( ) ( )
fck
30
= 0,6 1 ____
= 0,6 1 ____
= 0,528
250
250
Materialen:
betonsterkteklasse C30/37;
betonstaal B500.
bh
1000 . 1500
A
tef,i = __
= ______________
= _______
= 300 mm
u 2(b + h) 2 . (1000 + 1500)
Betonsterkteklasse C30/37:
fck = 30 N/mm2; fcd = fck / 1,5 = 20 N/mm2.
38
De meewerkende wanddikte mag niet kleiner zijn dan tweemaal de afstand tussen de rand en de as van de langswapening.
Voor een holle doorsnede is de werkelijke dikte de bovengrens.
Voor zowel de verticale lijven als de horizontale vlakken geldt
H6 Wringing
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
Bereken uitgaande van verticale beugels voor welke hellingshoek van de drukdiagonalen de weerstand van deze diagonalen
precies gelijk is aan de rekenwaarde van de equivalente schuifkracht.
VRd,s = VRd,max ofwel V *Ed = VRd,max voor een hellingshoek:
2V *Ed
1
= __arcsin _________
2
cwv1fcdbwz
waarin voor de hellingshoek geldt (EC2; art. 6.2.3 vgl. (6.7N)):
Verticale lijven
De grootste equivalente schuifkracht uit gecombineerde dwarskracht en wringing treedt op in n van de verticale lijven
(EC2; vgl. (6.26) en (6.27)):
VEd
VEd TEdzi 1300 . 103 700 . 106 . 1350
V *Ed = ___
= ________
+ T,itef,izi = ___
+ ____
+ _____________
2
2
2
2Ak
2 . 1080 . 103
2 . 1087 . 103
1
= __ arcsin ____________________
= 24,8
2
1 . 0,528 . 20 . 200 . 1350
Dan is cot = 2,16.
De in de verticale lijven benodigde schuifwapening is (EC2;
art. 6.2.3(3) vgl. (6.8)):
Asw
VEd
1087 . 103
zfywdcot
___
= _____________
= _______
= 0,86 mm2 / mm
= 1087 . 103 N
Opmerking:
De lengte zi van een wand i is gedefinieerd als de afstand tussen
de snijpunten met de aangrenzende wanden. Hierbij wordt
uitgegaan van de hartlijnen voor de wanden gebaseerd op de
meewerkende wanddikte tef,i, niet op de werkelijke wanddikte.
cwbwzv1fcd
VRd,max = __________
cot + tan
Met cw = 1, 1 = , = 45 en bw = t (de breedte van het verticale lijf) volgt:
1 __ 1 __
VRd,max = 1 . 200 . 1350 . 0,528 . 20 . __
2. __
2= 1426 . 103 N
2
2
TEdzi
VEd = T,itef,izi = ____
2Ak
De meewerkende wanddikte is gelijk aan de werkelijke dikte
van de horizontale delen.
De benodigde schuifwapening is (EC2; art. 6.2.3(3) vgl. (6.8)):
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
Asw
VEd
zfydcot
___
= _______
H6 Wringing
39
94
500
Dan volgt:
Asw
TEd
700 . 106
2Akfydcot
94
94
___
= ____________________
= _________
= 0,345 mm2 / mm
6.2
= _________________
Opmerking:
Een alternatief voor het rekenen met de bijkomende trekkracht Ftd is het in ongunstige zin verschuiven van de
momentenlijn. Deze verschuivingsregel wordt nader besproken
in EC2 art. 9.2.1.3(2). Bij verticale dwarskrachtwapening moet
worden verschoven over:
1
al = __
z cot
2
waarin is de hellingshoek van de betondrukdiagonalen.
= 3228 mm2
= _____________
2 . 435
2fyd
____
+ Ftd
______
Uitgangspunten
Afmetingen balk (fig. 6.2):
h = 500 mm;
b = 300 mm;
d = 455 mm.
Materialen:
betonsterkteklasse C30/37;
betonstaal B500.
Betonsterkteklasse C30/37:
fck = 30 N/mm2; fcd = fck / 1,5 = 20 N/mm2.
40
H6 Wringing
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
90
cot = 1
cot = 1,5
cot = 2
cot = 2,5
80
wringend-momentweerstand (kNm)
70
60
50
40
30
20
10
0
100
200
300
dwarskrachtweerstand (kN)
400
500
600
700
( ) ( )
fck
30
= 0,6 . 1 ____
= 0,528
= 0,6 1 ____
250
250
Betonstaal: fyd = 435 N/mm2.
6.3
= ______
= ____________
= 94 mm
tef = __
u 2(b+h) 2 . ( 300 + 500)
Voorwaarde:
De meewerkende wanddikte mag niet kleiner zijn dan tweemaal de afstand tussen de rand en de as van de langswapening.
Omdat h = 500 mm en d = 455 mm wordt laatstgenoemde
gelijk gesteld aan 45 mm. Dan is de eis: tef > 2 . 45 = 90 mm;
hieraan wordt voldaan.
De oppervlakte van de dwarsdoorsnede van het gebied omsloten door de hartlijnen van de wanden is:
Ak = ( h tef)( b tef)= ( 500 94). ( 300 94)= 83,6 . 103 mm2
Drukdiagonalen
Verondersteld wordt dat cot = 2,0 ( = 26,6).
Als alleen een dwarskracht optreedt, is de dwarskrachtweerstand volgend uit de weerstand van de betondrukdiagonalen
(EC2; art. 6.2.3((3) vgl. (6.9)):
cwbwz1 fcd
VRd,max = __________
cot + tan
Met cw = 1, 1 = , = 26,6 en bw = b (de breedte van de balk)
volgt:
1 . 300 . 400 . 0,528 . 20
VRd,max =___________________
= 507 . 103 N
2,0 + 0,5
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
VEd
TRd,c
VRd,c
____
+ ____
1,0
H6 Wringing
41
wringend-momentweerstand (kNm)
25
20
15
10
5
0
10
20
30
dwarskrachtweerstand
40
50
60
70
80
90
6.4
___
0,08 fck
w,min = _______
fyk
___
1/3
0,0830
= 0,88 . 10-3
w,min = _______
500
De benodigde dwarskrachtwapening is (EC2; vgl. (9.4)),
uitgaande van een hoek = 90 tussen de dwarskrachtwapening en de lengteas van de balk:
Asw
___
= bw w,min
____
200
k = 1 + ____
2,0
d
Asw
___
= 300 . 0,88 . 10-3 = 0,264 mm2 / mm
Hiermee volgt:
]. 300 . 450 = 83,6 . 103 N
VRd,c = [ 0,12 . 1,66 . ( 30)1/3
De minimumwaarde is (EC2; art. 6.2.1 vgl. (6.2b)):
VRd,c = minbwd
waarin (EC2; art. 6.2.1 vgl. (6.3N) & NB):
min = 0,035k3/2 fck1/2
42
H6 Wringing
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
HOOFDSTUK 7
Staafwerkmodellen (1)
In dit hoofdstuk is het de beurt aan staafwerkmodellen. Met
twee voorbeelden, een van een wandligger en een van een
console, wordt toegelicht hoe in de nieuwe norm met deze
methodiek moet worden omgegaan.
Uitwerking sterkte
Uitgangspunten
Geometrie:
lengte wand = 5400 mm;
hoogte wand = 3000 mm;
wanddikte = 250 mm.
De wand wordt ondersteund door kolommen 400 x 250 mm2.
De kolommen zijn voorzien van wapening 620.
f ck
25
1Rd,max
= k 1 fcd
= k 1 1 ____
fcd
= 1,0 1 ____
16,7 = 15,0 N/mm2
250
250
Betonsterkteklasse C25/30.
Betonstaal B500.
f ck
25
2Rd,max= k 2 fcd
= k 2 1 ____
fcd
= 0,85 1 ____
16,7 = 12,8 N/mm2
250
250
druk-trekknoop met meer dan n verankerde trekstaaf:
f ck
25
3Rd,max= k 3 fcd
= k 3 1 ____
fcd
= 0,75 1 ____
16,7 = 11,3 N/mm2
250
250
44
H7 Staafwerkmodellen (1)
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
468 103
As1 _______
435
Krachten
Voor trekstaaf T2 is:
De gelijkmatig verdeelde belasting is 150 kN/m over de bovenn de onderkant van de wand.
405 103
= 931 mm2
As2 _______
435
Omdat sprake is van een gelijkmatig verdeelde aan de onderzijde van de wandligger aangrijpende belasting, moet deze
wapening gelijkmatig worden verdeeld over de lengte van de
wand. De wapening moet bovenin de wand worden verankerd,
zodat de belasting omhoog wordt gebracht en aangrijpt op de
drukboog gevormd door de drukstaven C2 en C3.
Krachten in de staven
Verificatie knopen
2000
= 60 (fig. 7.1)
= arctan _________
1350 200
R
= 935 kN; met R = ql
C3 = ____
sin
R
3 cos = _____
= 468 kN
T1 = C
tan
Knoop 3
De geometrie van deze knoop (fig. 7.2) is ondubbelzinnig vastgelegd door:
de breedte van de kolom (400 mm);
de wanddikte (250 mm);
de afstand u waarover de horizontale wapening van trekstaaf
T1 is gespreid;
de breedte en helling van drukstaaf C3.
Knoop 3 is een druk-trekknoop met in n richting een verankerde trekstaaf. De betondrukspanning mag de waarde 2Rd,max
= 12,8 N/mm2 niet overschrijden.
Oplegdruk:
810 103
R
= ________
c1
= _________
bkolom
hkolom 400 250
Verificatie trekstaven
1350
_1
2 ql
_1
2 ql
1
C1
3000
2000
C2
T2
4
T2
ql
7.1
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
527
[mm]
C3
360 = 608
400 + tan
60
60
T1
T1
_1 ql
2
_1 ql
2
200
s 30
C3
Tc2
360
co
C1
C3
608
5000
5400
c1
400
ql
H7 Staafwerkmodellen (1)
7.2
ql
45
1200 kN
_
ac = 125
100
FEd
325
700 kN
3
1
150
hc = 400
250
56,6
400
50
50 150
7.4
7.5
400
50
400
1900 kN
400
250
7.3
= -56,6 mm
(1200 + 700) 103
Staafwerkmodel
935 103
C3
c2
= _________
= ________
Uitgangspunten
Geometrie:
lengte console = 250 mm;
hoogte console = 400 mm;
46
H7 Staafwerkmodellen (1)
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
7.3
7.4
7.5
7.6
700 = 652 kN
Ft= _______________
288
f ck
35
3Rd,max= k 3 fcd
= k 3 1 ____
fcd
= 0,75 1 ____
23,3 = 15,0 N/mm2
250
250
Krachten en knoopafmetingen
Afmetingen knoop 1
Opmerking:
Om de rekenmethodiek toe te lichten, wordt gekozen voor het
uitwerken van het volledige staafwerkmodel. Het is uiteraard
ook mogelijk een beperkte berekening te maken, waarbij de
inwendige hefboomsarm in de console wordt geschat door de
verticale afstand tussen enerzijds de knopen 1 en 2 en anderzijds knoop 3 te schatten. Uiteraard moet in zon toetsende
berekening wel achteraf worden gecontroleerd of de werkelijke
knoopafmetingen en de geschatte hefboomsarm met elkaar in
overeenstemming zijn. De hierbij aan te houden schematiseringswijze zal nog worden besproken (fig. 7.9; zijnde fig. J.5 uit
bijlage J van EC2).
1200 103
b = ________
= 176,5 mm
400 17,0
De drukkracht grijpt aan 100 mm uit het hart van de kolom;
dat is 100 mm uit de zijkant van de kolom. Deze staaf kan dus
tot ontwikkeling komen: 176,5 mm / 2 < 100 mm.
Afmetingen knoop 2
De verticale drukkracht van 1900 kN grijpt aan op een drukknoop (1Rd,max). De minimaal vereiste breedte van deze staaf is:
1900 103
= 236,3 mm
b = ________
400 20,1
Uitwerking sterkte
Rekenwaarde van de betondruksterkte (EC2; art. 3.1.6(1) vgl.
(3.15)):
Het zwaartepunt van deze staaf bevindt zich 56,6 mm uit het
zwaartepunt van de kolom. De staaf wordt gesplitst in twee
delen; een deel draagt de 1200 kN uit het bovenste kolomdeel,
het andere deel de 700 kN uit de console. Omdat sprake is van
een constante drukspanning in de drukstaaf, volgt de breedte
van een staafdeel eenvoudig uit het aandeel in de totale kracht
dat het staafdeel opneemt:
cc fck
1 35
fctd
= _____
= 23,3 N/mm2
= _____
c
1,5
Betonstaal (EC2; art. 3.2.7(2) en tabel 2.1N & NB):
fyk
500
= 435 N/mm2
= ____
fyd
= __
s 1,15
Rekenwaarde van de druksterkte van typen knopen (EC2; art.
6.5.4(4) & NB):
gedrukte knoop:
h2
f ck
35
1Rd,max= k 1 fcd
= k 1 1 ____
fcd
= 1,0 1 ____
23,3 = 20,1 N/mm2
250
250
1Rd,max
f ck
35
2Rd,max= k 2 fcd
= k 2 1 ____
fcd
= 0,85 1 ____
23,3 = 17,0 N/mm2
250
250
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
H7 Staafwerkmodellen (1)
b2 = 149,2
b1 = 87,1
b = 263,3
7.6
47
125
75
75
3
40
40
1200 103
b2= ________
236,3 = 149,2 mm
1900 103
Afmetingen knoop 3
De verticale kracht van 700 kN grijpt aan op een trek-drukknoop (2Rd,max). Gecontroleerd wordt of de afmetingen van het
oplegvlak voldoen:
FEd
700 103
= ________
= 17,0 N/mm2
150 300 150 300
De sterkte van de drukstaaf die knopen 2 en 3 verbindt, wordt
bepaald door de sterkte van knoop 3, een trek-drukknoop met
n verankerde trekstaaf.
Knoop 3 heeft een breedte gelijk aan de breedte van het oplegvlak, 150 mm. De hoogte van de knoop wordt bepaald door de
geometrie van de trekwapening: omdat wordt gekozen voor
wapening waarvan het zwaartepunt 40 mm onder het bovenvlak van de console is gelegen, is de hoogte van de knoop
80 mm.
2
_1
2b1
_1
2b1
250
25,3
7.7
b staaf,2
= b
12+ h 22ter plaatse van de aansluiting op knoop 2.
De hoek tussen dit vlak en de horizontaal is:
( )
h2
= arctan __
b1
Omdat de drukstaaf een hoek met de horizontaal maakt,
moet de berekende bstaaf,2 worden gecorrigeerd om de staafbreedte loodrecht op de staafas (bstaaf ) te vinden:
sin( + )
bstaaf
= b staaf,2
Knoop 3:
_________
400 40 h2
tan = ______________
b1 + 25,3 + 125
sin
De horizontale component van deze kracht moet in knoop 2
kunnen worden opgenomen. Eerder was gevonden dat de
opneembare kracht wordt begrensd door de hoogte h2 van de
knoop:
48
_1
2h2
De minimumhoogte van het knooppunt volgt uit de voorwaarde dat nergens in de knoop de toelaatbare spanning 1Rd,max
mag worden overschreden. De knoop wordt gesplitst in twee
driehoeken (fig. 7.6). De horizontaal gerichte spanning op het
verticale scheidingsvlak tussen beide driehoeken mag niet
groter zijn dan 1Rd,max. Omdat nog niet bekend is hoe groot de
horizontale kracht is die moet worden overgedragen, kan de
minimumhoogte nog niet worden berekend. Daarom wordt
deze gelijk gesteld aan h2. De bovengrens van de horizontale
kracht die kan worden overgedragen is:
FH,max
= 400h2 1Rd,max
_1
2h2
700 1 03
b1 = ________
236,3 = 87,1 mm
1900 103
( )
80
= 28,1
= arctan ____
150
Ook nu moet de berekende bstaaf,3 worden gecorrigeerd om de
staafbreedte loodrecht op de staafas (bstaaf ) te vinden:
sin( + )
bstaaf= b staaf,3
H7 Staafwerkmodellen (1)
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
Controle knoop 3
In deze knoop moet de horizontale trekkracht worden verankerd. Nu de helling van de drukstaaf in de console bekend is,
kan deze kracht eenvoudig worden berekend:
Dan is
100
400 40 ____
2
= 1,60
tan = _________________
437 103
= ________
= 13,7 N/mm2 2Rd,max
, dus voldoet.
80 400
Bij een staalspanning fyd = 435 N/mm2 is benodigd:
437 103
= 1005 mm2
As= _______
435
bstaaf,2
= b
= 133 mm
12+ h 22= 8 7,12+ 1002
Controle knoop 1
Aansluiting op knoop 2:
______
__________
( )
( )
h2
100
= arctan ____
= 48,9
= arctan ___
87,1
b1
Corrigeer de berekende bstaaf,2 om de staafbreedte loodrecht op
de staafas (bstaaf ) te vinden:
sin( + ) = b staaf,2
sin(48,9 + 58,0) = 0,96bstaaf,
2
bstaaf
= bstaaf,2
hartlijn kolom
100
100
176,5
1
7.8
80
Aansluiting op knoop 3:
bstaaf,3 = 170 mm;
De hoek tussen dit vlak en de horizontaal is eerder berekend:
= 28,1
Corrigeer de berekende bstaaf,3 om de staafbreedte loodrecht op
de staafas (bstaaf ) te vinden:
_1
2h2
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
H7 Staafwerkmodellen (1)
_1
2h2
sin( + ) = b staaf,3
sin(28,1 + 58,0) = 1,00bstaaf,
3
bstaaf
= bstaaf,3
_1
2b2
_1
2b2
49
( )
80
= 24,4
= arctan _____
176,5
Corrigeer bstaaf,1 om de staafbreedte loodrecht op de staafas
(bstaaf ) te vinden:
sin ( + ) = b staaf,1
sin (24,4 + 70,0) = 1,00bstaaf,1
bstaaf
= b staaf,1
400 40 h
310
2
= ____
= 2,74
tan = _______________________
= 70,0
Deze hoek moet ook kunnen worden berekend uit de hellingshoek van de resultante van de verticale drukkracht van
1200 kN en de horizontale trekkracht van 437 kN die in knoop
1 samenkomen:
( )
1200
= arctan _____
= arctan(2,75) = 70,0; correct.
473
De kracht in de drukstaaf is:
___________
= 1277 kN
F = 12002+ 4 732
De spanning in de schuine staaf mag de toelaatbare spanning
niet overschrijden:
Aansluiting op knoop 2:
bstaaf,2 = 180 mm
bstaaf= 0,97 b staaf,2
De spanning op het aansluitvlak met knoop 2 is:
F
= _______
400bstaaf
Bepaal de breedte van de staaf loodrecht op de lengteas van de
staaf weer uit de geometrie van de knopen.
Knoop 2:
___________
7.9
x1
FEd
a
( )
Ft
Fc1
Fc2
z
( )
ac
2
h
100
= arctan __
= arctan _____
= 33,8
149,2
b2
Fwd
sin ( + ) = b staaf,2
sin (33,8 + 70,0) = 0,97bstaaf,2
bstaaf
= b staaf,2
hc
______
b staaf,2
= b
= 180 mm ter plaatse van de
22+ h 22= 1 49,22+ 1002
aansluiting op knoop 2.
Fc3
1
Fc
y1
Knoop 1:
___________
_1
2a
_1
2a
FEd
50
H7 Staafwerkmodellen (1)
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
F'Ed
F't
F''t
1
F''c
_1
2a
Fc3
F'c
Fwd
Fc1
Fc2
(1 - ) Fdiag
F''Ed
_1
2a
Fdiag
F'Ed
_1
2a
_1
2a
F''Ed
Aansluiting op knoop 1:
bstaaf,1 = 194 mm
bstaaf= 1,00 bstaaf,1
Fc
FEd
3 + ___
Fc
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
7.10
H7 Staafwerkmodellen (1)
700
____
3 +
437
Voor fyd = 435 N/mm2 is As = 483 mm2. Pas bijvoorbeeld toe 5
dubbelsnedige beugels 8mm (As = 503 mm2).
Opmerking:
In voorgaande berekeningen zijn de uitdrukkingen voor de
hellingshoeken van de drukstaven in de console en de kolom
ter illustratie geheel uitgeschreven als functies van de hoogte
h2 van de drukknoop onderin de kolom. Het is uiteraard ook
mogelijk de afmetingen van de knopen te schatten, de helling
van de staven vast te stellen en de spanningen in staven en
knopen te controleren. Zon controle verloopt nog eenvoudiger als het mogelijk is loodrechte hoeken te kiezen tussen de
lengteas van een staaf en het knoopvlak waarop deze
aangrijpt. Dan is namelijk de breedte van de staaf gemeten
loodrecht op de lengteas van de staaf gelijk aan de lengte van
het knoopvlak. In de praktijk is het meestal niet mogelijk
voor alle staven hieraan te voldoen. Het rekenvoorbeeld toont
dat dit niet loodrecht aansluiten van een staaf op een knoopvlak meestal geen grote consequenties heeft bij de spanningscontrole; het corrigeren van de breedte van de staaf leidt tot
slechts geringe aanpassingen.
51
HOOFDSTUK 8
Staafwerkmodellen (2)
In dit hoofdstuk worden net als in hoofdstuk 7 staafwerkmodellen behandeld.
Nu gaat het om een uitgewerkt voorbeeld van een lange console.
52
H8 Staafwerkmodellen (2)
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
en is ac > z0. Het gevolg hiervan is, dat niet wordt voldaan aan
de eis met betrekking tot de korte console. Daarom zal een
ander staafwerkmodel dan getoond in figuur 8.3 moeten
worden gekozen.
Staafwerkmodel
= -47 mm
(1200 + 500) 103
De drukstaaf in de kolom heeft boven de console een excentriciteit van 100 mm naar links ten opzichte van het hart van de
kolom; onder de console is de excentriciteit -47 mm, dus naar
rechts gericht.
8.1a
ac = 200
FEd
av = 125
Opmerking:
In figuur 8.5 zijn ook de afmetingen van knopen 4 en 5 opgenomen. Het controleren van spanningen op de aansluitingen
met staven vindt meestal alleen plaats voor die knopen waar
geconcentreerde uitwendige belastingen aangrijpen of oplegre-
hc = 300
150
325
400
1200 kN
150
100
50
500 kN
200
8.1b
100
400
100
125
400
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
325
H8 Staafwerkmodellen (2)
53
ac
FEd
aH
HEd
Fd
hc
z0
Fwd
Rd,max
FEd
8.2
8.3
35
hier sprake is van een staafwerkmodel met een relatief beperkt 2Rd,max= k 2 fcd
= k 2 1 ____
fcd
= 0,85 1 ____
23,3 = 17,0 N/mm2
250
250
aantal staven en knopen, worden hier wel alle knopen en staven
geanalyseerd; ten opzichte van het model voor de korte console
Opmerking (EC2; art. 6.5.3(4b) & NB):
zijn alleen knopen 4 en 5 toegevoegd.
fck
35
= k 3 fcd
= k 3 1 ____
fcd
= 0,75 1 ____
23,3 = 15,0 N/mm2
3Rd,max
250
250
Materiaaleigenschappen
Betonsterkteklasse C35/45.
Betonstaal B500.
Uitwerking sterkte
Krachten en knoopafmetingen
cc fck
1 35
fctd
= _____
= 23,2 N/mm2
= _____
c
1,5
Knoop 1
1200 103
b = ________
= 176 mm
400 17,0
Knoop 2
gedrukte knoop:
druk-trekknoop met n verankerde trekstaaf:
fck
35
1Rd,max= k1 fcd
= k1 1 ____
fcd
= 1,0 1 ____
23,3 = 20,1 N/mm2
250
250
54
De verticale drukkracht van 1700 kN grijpt aan op een drukknoop (1Rd,max). De minimaal vereiste breedte van deze drukstaaf is:
1700 103
b = ________
= 211 mm
400 20,1
H8 Staafwerkmodellen (2)
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
1200 103
b2 = ________
211 = 149 mm
1700 103
De minimumhoogte van het knooppunt volgt weer uit de voorwaarde dat in de knoop de toelaatbare spanning 1Rd,max niet
mag worden overschreden. Voor het verticale scheidingsvlak
tussen beide knoopdelen (toelaatbare spanning 1Rd,max) geldt
ook nu:
Knoop 3
Knoop 3
De verticale kracht van 500 kN grijpt aan op een trek-drukknoop (2Rd,max). De oplegdruk is:
Het kunnen opnemen van de verticale kracht is eerder gecontroleerd. De kracht in de horizontale trekstaaf is 0,68F. Knoop
3 heeft een hoogte van 80 mm. De optredende spanning:
500 103
b1 = ________
211 = 62 mm
1700 103
FEd
500 103
= ________
= 17,0 N/mm2
= ________
150 200 150 200
= 17,0 N/mm2
80 400
De breedte van knoop 3 is gelijk aan de breedte van het oplegvlak, 150 mm. Het zwaartepunt van de wapening is weer
40 mm onder het bovenvlak van de console geplaatst. De
hoogte van knopen 1 en 3 is dan 80 mm.
= 170 mm
1502+ 8 02
De optredende spanning is:
100
400
= 17,0 N/mm2
= ____________
170 400
1200 kN
500 kN
5
3
8.4
Opmerking:
In figuur 8.7 is te zien dat de twee schuine drukdiagonalen in
de console over een kleine zone elkaar overlappen. Dit kan
worden voorkomen door de breedte van de drukstaaf tussen
knopen 3 en 4 ter plaatse van knoop 3 bij de spanningscontrole
te reduceren. Dit heeft geen gevolgen voor de draagkracht; de
optredende spanning in de drukstaaf is maar ongeveer de helft
van de toelaatbare spanning.
Knoop 4
47
1700 kN
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
H8 Staafwerkmodellen (2)
55
_________
= 128 mm
1002+ 8 02
De spanning op dit vlak is:
1,21 500 1 03
= 17,0 N/mm2
= ____________
128 400
Op het vlak waar de verticale trekstaaf (kracht F) aangrijpt is:
3
500 1 0
= 12,5 N/mm2
= ________
= 17,0 N/mm
2Rd,max
100 400
Opmerking:
De horizontale trekstaaf tussen knopen 3 en 5 wordt niet
verankerd in knoop 5; het verankeren vindt pas plaats in knoop
1. Daarom behoeft deze kracht (0,68F) niet te worden
beschouwd bij het controleren van de hoogte van knoop 5.
Knoop 1
Knoop 5
= 15,0 N/mm2
128 400
De te verankeren kracht uit de horizontale trekstaaf is 1,60F
0,68F = 0,92F:
0,92 500 103
= ____________
= 15,0 N/mm2
80 400
h1 400
Het resultaat is dat knoop 1 minimaal 117 mm hoog moet
worden gekozen om nog te voldoen aan de drukspanningseis.
Uitgegaan wordt van een hoogte van 120 mm.
De kracht in de schuine drukdiagonaal is:
_____________
___________
2
2
= 1200 + 8
002
= 1442 kN
1 2002+ ( 1,6F)
Bij een hoogte van de knoop van 120 mm en een breedte van
176 mm is de breedte van het oplegvlak van de schuine drukdiagonaal:
__________
= 213 mm
1202+ 1 762
De spanning is:
1442 103
= 17,0 N/mm2
= ________
213 400
8.5
1
+
Als aan deze spanningseis niet zou zijn voldaan, is het een optie
de hoogte van knoop 1 groter te kiezen waardoor de dwarsdoorsnede van de schuine drukstaaf toeneemt.
Knoop 2
56
H8 Staafwerkmodellen (2)
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
h2
h3
= 100 mm
h2 _________
4001Rd,max
400 20,1
Aan deze eis zal zeker worden voldaan. Immers, alleen al de
horizontale drukstaaf tussen knopen 2 en 4 heeft een hoogte
van 80 mm. Tevens moet de drukstaaf tussen knopen 2 en 5
(kracht -1,36F) nog voldoende dwarsdoorsnede hebben. De
geprojecteerde horizontale breedte van het aangrijpingsvlak
van deze drukstaaf is b1 = 62 mm (fig. 8.6). De geprojecteerde
hoogte h3 (fig. 8.6) moet voldoen aan de volgende eis om de
drukspanning in het aansluitvlak niet te groot te laten zijn:
1Rd,max
b2 = 149
b1 = 62
8.6
211
1,36 500 1 03
= ____________
_______
= 20,1 N/mm2
1Rd,max
6 2+ h 400
2
3
1200 kN
Aan de eis wordt voldaan als h3 > 58 mm. De totale hoogte van
knoop 2 is dan h2 = 80 + h3 > 138 mm, wat voldoende is om
aan de eis met betrekking tot de horizontale spanning (totale
knoophoogte > 100 mm) te voldoen.
F = 500 kN
Wapening
- 1,36 F
1,6 500 1 03
As= ___________
= 1839 mm2
435
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
+F
- 1,21 F
Opmerking:
In de korte console zorgt een drukdiagonaal met een relatief
grote hellingshoek voor een directe belastingafdracht tussen
lastvlak en kolom. Vanwege trekkrachten (splijtwerking)
loodrecht op de lengteas van deze diagonaal moet horizontale wapening in de console worden aangebracht. Vanwege
de relatief grote hellingshoek van de drukdiagonaal is horizontale wapening hier effectiever dan verticale wapening. In
de lange console wordt de hellingshoek van de drukdiagonaal
te klein als wordt gekozen voor directe belastingsafdracht.
Door het toevoegen van een verticale trekstaaf tussen het
lastvlak en de kolom, wordt de belasting indirect naar de
kolom afgedragen. Hiertoe moet verticale beugelwapening
+ 0,68 F
3
Horizontale trekstaven:
Bij een staalspanning fyd = 435 N/mm2 is benodigd bovenin de
console:
Verticale trekstaaf:
De kracht in deze trekstaaf tussen knopen 4 en 5 is gelijk aan F.
Voor fyd = 435N/mm2 is As = 1149 mm2. Maak bijvoorbeeld, in
verband met de beperkte afstand tussen de zijkant van de
kolom en het lastvlak) gebruik van vier viersnedige beugels
10mm (As = 1257mm2).
+ 1,60 F
1
220
- 0,68 F
1700 kN
8.7
147
203
150
H8 Staafwerkmodellen (2)
57
HOOFDSTUK 9
Staafwerkmodellen (3)
In de hoofdstukken 7 en 8 is onder andere aandacht besteed aan
de console. Zowel een korte als een lange console zijn besproken
en met staafwerkmodellen ontworpen. In de uitwerkingen is het
volledige staafwerkmodel opgezet en gedimensioneerd. Dat is een
bewerkelijke exercitie. EC2 geeft aan dat het volstaat knopen bij
krachtsinleidingen (bijv. oplegreacties en uitwendige belasting) te
toetsen. In dit hoofdstuk wordt een verkorte, benaderende berekeningswijze voor de console besproken.
58
H9 Staafwerkmodellen (3)
z = 0,2 l + 0,4 h
z 0,8 l
Voor een console moet worden aangehouden l=2a. Dit betekent voor de console uit figuur9.1:
z = 0,2 . 2a + 0,4 h
c= 0,4a + 0,4 h
c
z 0,8 . 2a = 1,6a
Opgemerkt wordt dat in de VBC sprake is van een gedrongen
ligger als leff2h. Dat is dus een andere definitie dan degene
gehanteerd door EC2.
De benodigde trekwapening boven in de console volgt uit het
momentenevenwicht:
MEd
(1/2 ab + a v + 1/2 ab ) Fd + (z + h
c d) Hd
s= ____
A
= _________________________________
fyd
z
fyd
z
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
1
a >|
2 b
1
h
4 c
1
L en >|
4
L
_
1
a
av
ab
Fd
+
_
Hd
Ns
hc
9.2
Nc
voorgeschreven
drukboog
9.1
Staafwerkmodel
In de hoofdstukken 7 en 8 zijn de volledige staafwerkmodellen
voor de console besproken, inclusief de gedeelten van de staafwerkmodellen die in de kolom aanwezig zijn (fig. 9.2).
In de console wordt een geconcentreerde kracht ingeleid. Dat
vraagt aldaar om een staafwerkmodel. Tevens is op de overgang
tussen de kolom en de console sprake van een verandering in
de geometrie van de constructie. Daarom is ook daar sprake
van een verstoring van het spanningsbeeld, waardoor een staafwerkmodel moet worden toegepast. Een staafwerkmodel zal
zich daarom uitstrekken over de gehele console en dat gedeelte
van de kolom waarin de invloed van de console merkbaar is
(globaal tot twee horizontale doorsneden in de kolom, gelegen
op een afstand gelijk aan de kolombreedte onder, respectievelijk boven de onder- respectievelijk bovenzijde van de console).
Het staafwerkmodel uit figuur 9.2, links, beperken tot het
gedeelte aanwezig in de console, leidt tot de schematisatie
volgens figuur9.3: in de console worden een schuine drukdiagonaal en een horizontale trekstaaf geplaatst. Verondersteld
wordt dat in de kolom, juist ter hoogte van de onderkant van
de console, de betondrukdiagonaal wordt doorsneden. Uit
krachtenevenwicht volgt dat de verticale ontbondene van de
diagonaalkracht gelijk moet zijn aan de verticale belasting op
de console.
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
fck
Rd,max
= 0,6 f cd
= 0,6 1 ____
fcd
250
H9 Staafwerkmodellen (3)
59
1
1
1
z (FH + Hd) = (__ lh + a v + __
ab ) Fd + (hc __
lv ) Hd
2
2
2
waarin:
1
z = d __lv ;
2
en d is de nuttige hoogte van de kolom.
b Rd,max
lv = _______
b Rd,max
De uitwerking volgt nu verder geheel volgens een staafwerkmodel, waarbij de krachten in de staven worden gevonden uit
het krachtenevenwicht of uit het momentenevenwicht.
Uit het momentenevenwicht om het punt waar de twee reacties
onder in de kolom elkaar snijden, volgt voor de hoogte van het
reactievlak lv in de kolom:
1
1
1
1
(d __ lv) (FH + Hd) = (__ lh + a v + __
ab ) Fd + (hc __
lv ) Hd
2
2
2
2
FH
FH
1
1
(FH + H
d _______
d )= __
lh + a v + __
ab Fd + hc _______
Hd
2
2
b Rd,max
b Rd,max
______________
av
ab
FH= (b d Rd,max
) (b d Rd,max
)2 C
Fd
waarin:
[(
1
1
lh + a v + __
ab Fd + (hc d) Hd
C = 2 b Rd,max __
2
2
Hd
FH + Hd
lv
FH
Fd
Ih
60
hc
FH + H
d MEd ( lh+ a v + a b ) Fd + (hc lv ) Hd
= ____= _____________________________
As= _______
fyd
fyd
z
fydz
Rd,max
a + a
hc
hc
c
v
b
___
= ________
< 0,5
9.3
H9 Staafwerkmodellen (3)
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
F1
F2
Rd,max
Gegevens
F2
9.4
Als hieraan niet wordt voldaan, dan is sprake van een zogenoemde lange console (EC2 bijlage J art.J.3 (3)). Dan moeten,
indien tevens Fd>VRd,c, gesloten verticale beugels worden
aangebracht met een totale oppervlakte van de dwarsdoorsnede
minimaal gelijk aan:
0,5 F
d
As,link
= _____
fyd
Betonsterkteklasse C35/45:
Als de console wordt gedimensioneerd met een staafwerkmodel, is het bij een korte console niet nodig te controleren op
dwarskracht. Bij de lange console kan echter verticale beugelwapening vereist zijn. Dit is het geval als het betonaandeel in
de dwarskrachtweerstand onvoldoende is om de verticale
kracht op de console op te nemen (Fd>VRd,c).
fck
35 35
Rd,max
= 0,6 f cd
= 0,6 1 ____
fcd
= 0,6
1 ____
. ___
250
250 1,5
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
Fd = 700 kN
Hd = 0
hc = 400 mm
d = 400 - 40 = 360 mm (geschat)
av = 50 mm
ab = 150 mm
ac = 125 mm
b = 400 mm
= 12,0 N/mm2
Uitwerking
Breedte van het horizontale reactievlak in de kolom:
Fd
700 . 103
= ________
= 146 mm
lh= _______
b Rd,max
400 . 12,0
Horizontale reactie in de kolom:
______________
FH = (b d Rd,max
) (b d Rd,max
)2 C
waarin:
[(
1
1
lh + a v + __
ab Fd + (hc d) Hd
C = 2 b Rd,max __
2
2
Als wordt geschat dat d=360mm, dan volgt voor de grootte
van de horizontale reactiekracht in de kolom:
[(
1
1
C = 2 . 400 . 12,0 . __
. 150 . 700 . 103
. 146 + 50 + __
2
2
= 1,33 . 1012N2
H9 Staafwerkmodellen (3)
61
________________________
2
FH= (400 . 360 . 12,0) ( 400 . 360 . 12,0)
1,33 . 1012
fck
35
= 0,86 voor C35/45
= 1 ____
= 1 ____
250
250
= 92 mm
b Rd,max
400 . 12,0
Benodigde trekwapening in de console:
Het staafwerkmodel leidt tot een rekenwaarde van de trekkracht
van 442kN. De op basis van sterkte benodigde hoofdtrekwapening is dan:
35
2Ed,max
= 1,1 k 2 fcd
= 1,1 . 0,85 . 0,86 . ___
= 18,8 N/mm2
1,5
De horizontale trekkracht op de knoop:
FH + H
d
442 . 103+ 0
As= _______
= 1016 mm2
= __________
435
fyd
d = 442 + 0 = 442 kN
FH+ H
Bij een breedte van de knoop van 400mm (de breedte van de
console) is de benodigde hoogte:
442 . 103
F
h = _______
= ________
= 59 mm
1
1
. 92 = 314 mm
z = d __
lv = 360 __
2
2
Hellingshoek van de betondrukdiagonaal:
z
314
= __________________
= 1,59
tan = ____________
lh + a v + ab . 146 + 50 + . 150
Waaruit volgt dat = 58 zodat de hellingshoek voldoet aan de
eis dat deze tussen de 45 en 68,2 moet liggen.
Omdat ac=125mm en hc=400mm is ac<0,5 hc en is de
benodigde horizontale flankwapening As,flank=0,251016=
254mm2.
Gecontroleerd wordt of de knoop in de console voldoende
hoog is verondersteld om de horizontale trekkracht uit de
wapening op te nemen. Daarmee wordt onder andere getoetst
of de afstand van de wapening tot het bovenvlak van de console
voldoende groot is gekozen.
De horizontale trekstaaf wordt in de console verankerd in een
C-C-T-knoop (twee drukstaven en een trekstaaf). De toelaatbare spanning (EC2 vgl.(6.61)):
2Ed,max
= k 2 f cd
waarin:
k2=0,85
62
Onder voorwaarden mag een 10% verhoging van de knoopsterkte in rekening worden gebracht (EC2 art. 6.5.4 (5)); aan
ten minste n van vijf genoemde voorwaarden moet zijn
voldaan. De console voldoet aan de voorwaarde dat de hoeken
tussen druk- en trekstaven 55 zijn. Tevens wordt, afhankelijk
van de wapeningsdetaillering, mogelijk voldaan aan de voorwaarde dat de knoop is omsloten door beugels. De toelaatbare
spanning in de knoop is dan:
H9 Staafwerkmodellen (3)
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
bef
a
h = H/2
z = H/2
verankeren
verankeren
F
9.5
9.6
________________________
2
H = (400 . 260 . 12,0) ( 400 . 260 . 12,0)
F
1,21 . 1012
= 658 . 103N
Gegevens
Fd = 500 kN
Hd = 0
hc = 300 mm
d = 300 - 40 = 260 mm (geschat)
av = 125 mm
ab = 150 mm
ac = 200 mm
b = 400 mm
= 137 mm
lv = _______
b Rd,max
400 . 12,0
Benodigde trekwapening in de console:
FH + H
d
658 . 103+ 0
= 1513 m
m2
= __________
As= _______
435
fyd
Betonsterkteklasse C35/45:
fck
35 35
Rd,max
= 0,6 f cd
= 0,6 1 ____
fcd
= 0,6 . 1 ____
. ___
250
250 1,5
= 12,0 N/mm2
= 104 mm
lh = _______
b Rd,max
400 . 12,0
Horizontale reactie in de kolom:
Met de geschatte waarde d=260mm volgt:
1
1
. 150 . 500 . 103
. 104 + 125 + __
C = 2 . 400 . 12,0 . __
2
2
= 1,21 . 1 012N2
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
= __________________
= 0,76
tan = ____________
Uitwerking
[(
1
1
. 137 = 191 mm
z = d __
lv = 260 __
2
2
H9 Staafwerkmodellen (3)
63
500 . 10
d
= 1149 mm2
= ___
= _______
As,beugels
fyd
435
Gecontroleerd moet worden of de detaillering van de benodigde wapening het mogelijk maakt uit te blijven gaan van een
nuttige hoogte van de console d = 260 mm. Omdat de verticale
wapening de horizontale wapening moet omsluiten, is het zeer
wel mogelijk dat de inwendige hefboomsarm moet worden
gereduceerd. Ook de toe te passen hoeveelheid horizontale
wapening kan hiertoe aanleiding geven.
Net als bij de korte console is de berekening ook uitgevoerd
voor Hd = 0,3Fd = 150kN (oplegvilt): FH = 710 kN; lv = 148 mm;
z = 186 mm en As = 1976mm2; een toename van de wapening
met 30% ten opzichte van de situatie waarin geen horizontale
kracht op de console is beschouwd (As = 1513 mm2).
Aanvullende opmerkingen
In de beschouwing is eerder gewezen op het toetsen van de
spanning in een drukstaaf of een knoop. Bovenin de console is
een CCT-knoop aanwezig, met een sterkte:
35
2Ed,max
= 1,1 k 2 fcd
= 1,1 . 0,85 . 0,86 . ___
= 18,8 N/mm2
1,5
64
fck
35 35
= 0,6 1 ____
fcd
= 0,6 1 ____
. ___
Rd,max= 0,6 f cd
250
250 1,5
= 12,0 N/mm2
___
Ac1
Rdu
= ___fcd
3,0 f cd
Ac0
___
Ac1
Rd,max
= 0,6 f cd
___
Ac0
H9 Staafwerkmodellen (3)
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
HOOFDSTUK 10
Staafwerkmodellen (4)
In dit hoofstuk worden net als in de voorgaande hoofdstukken
staafwerkmodellen behandeld. Nu gaat het om een wandligger
met variabele hoogte en een poer.
fyk
500
= _____
= 435 N/mm2
fyd
= ___
s 1,15
Materiaaleigenschappen
Betonsterkteklasse C30/37.
Betonstaal B500.
gedrukte knoop:
fck
30
1Rd,max= k 1 fcd
= k 1 1 ____
fcd
= 1,0 1 ____
20,0 = 17,6 N/mm2
250
250
druk-trekknoop met n verankerde trekstaaf:
cc fck
1 30
fctd
= _____
= 20,0 N/mm2
= _____
c
1,5
66
De constructie gaat worden gewapend op basis van een staafwerkmodel. De sterkte van de knopen in zon model is afhankelijk van
het type knoop. Van al deze typen wordt nu eerst de sterkte berekend.
fck
30
= k 2 1 ____
fcd
= 0,85 1 ____
20,0 = 15,0 N/mm2
2Rd,max= k 2 fcd
250
250
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
3000
F
1500
3500
A
10.1
750
6250
8500
22500
fck
30
= k 3 1 ____
fcd
= 0,75 1 ____
20,0 = 13,2 N/mm2
3Rd,max= k 3 fcd
250
250
Opmerking (EC2; art. 6.5.3(4b) & NB):
k2 = 0,85 mits haarspelden ten behoeve van omsluiting in de
richting loodrecht op het vlak van het staafwerk aanwezig zijn.
6250
D1
300
A
750
D2
D3
D3
D2
D1
10.2
Staafwerkmodel
De wandligger wordt opgedeeld in B- (bekend) en D- (denken)
gebieden [1]. D-gebieden treden onder andere op bij een verandering van de dwarsdoorsnede en bij het inleiden van geconcentreerde krachten. In de wandligger is sprake van twee sprongsgewijze veranderingen in de hoogte en van vier geconcentreerd
aangrijpende krachten; twee als belasting en twee als oplegreactie. De breedte en hoogte van de D-gebieden wordt gelijk gesteld
aan de afstand tot de snede waarin bij benadering weer sprake is
van een lineaire rekverdeling (de Saint-Venantse storingszones).
Vanaf het einde van een D-gebied geldt weer de regel vlakke
doorsneden blijven vlak en is sprake van een B-gebied.
Bij het vaststellen van de omvang van de storingszones door te
spreiden onder 45, blijkt dat slechts het middelste deel van de
ligger een B-gebied is; de andere zones zijn D-gebieden (fig.
10.2).
Spanningen en krachten in het B-gebied
Figuur 10.4 toont hoe een D-gebied wordt belast door deze
twee krachten afkomstig uit een B-gebied.
Belastingafdracht in D-gebied
In deze spanningrek-relatie is voor beton tot en met sterkteklasse C50/60 de oppervlaktefactor = 0,75; de zwaartepuntsfactor = 0,39 (7/18).
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
De om het midden van de overspanning van de ligger symmetrische figuur 10.6 geeft aan hoe de lus voortkomend uit de trekstaaf in het B-gebied wordt geschematiseerd in het D-gebied. De
trekkracht wordt opgenomen door twee schuine drukstaven C4 en
C5. De verticale trekstaaf T2 zorgt ervoor dat de lus in verticale
zin gesloten is; deze staaf neemt de spatkracht op. De drukstaven
C4 en C5 en de trekstaaf T2 dragen de trekkracht uit staaf T1 dus
67
3000
15000
3000
2087 kN
2087 kN
1500
1200 kN
VEd
175
1200 kN
100
3000
2000
MEd
10.3
10.4
1200 kN
750
6250
2000
3600 kNm
over naar de boven- en onderkant van het D-gebied. Aan de bovenkant wordt de trekkracht opgenomen in drukstaaf C3; aan de onderkant vormt zich een trekstaaf T3. Verondersteld wordt dat deze trekstaaf zich 135 mm uit de onderkant van de ligger bevindt.
Staafkrachten
Knopen
= 46,8
= arctan ______________
3000
Verondersteld wordt dat drukstaaf C5 een hellingshoek van 45
heeft. Dan kan de ligging van knooppunt E worden berekend,
waarna de hellingshoek van drukstaaf C4 kan worden berekend:
= 49,7
1 = arctan ______________
1465
Dimensioneren trekstaven
In het staafwerkmodel zijn drie trekstaven aanwezig. In tabel 10.2 is
vermeld hoeveel betonstaal moet worden aangebracht om,
uitgaande van fyd = 435 N/mm2, deze krachten op te kunnen nemen.
kracht
2087 kN
2087 kN
1646 kN
T2
C3
C5
1593 kN
C4
1478 kN
T3
1127 kN
1127 kN
1127 kN
betonstaal benodigd
betonstaal gekozen
T1
15 20 = 5027 mm2
T2
24 12 = 2714 mm2
T3
9 20 = 2827 mm2
68
Bij het controleren van de knopen wordt aandacht besteed aan die
lokaties waar geconcentreerde uitwendige belastingen / oplegreacties aangrijpen. In dit staafwerkmodel (fig. 10.6) is dat het geval bij
knoop A (oplegreactie), knoop B (uitwendige belasting) en op de
overgang tussen het D- en het B-gebied.
1200 103
= ________
= 80 103mm2
A ______
2Rd,max
15,0
Met het oog op de breedte van de wand (300 mm) wordt gekozen
voor een oplegvlak met een breedte van 200 mm; de lengte ervan is
400 mm.
De wapening in trekstaaf T3 wordt aangebracht in drie lagen (elk 3
20 mm; fig. 10.8), zodanig dat u = 2s0 + 3s = 2 60 + 2 75 = 270 mm.
Opmerking:
De afstand s0 is als volgt geschat: Bij een betondekking op de orthogonale wapening in de wand (stel: = 12 mm) van 35 mm, is de
afstand van het hart van de hoofdwapening tot het zijvlak van de
wand 35 + 12 + 20/2 = 57 mm. Gerekend wordt met, afgerond,
60mm. Deze afstand wordt ook aangehouden voor de maat s0 in
figuren 10.7 en 10.8.
Voor de verticale hart-op-hartafstand van de 3 lagen 20 mm
wordt 75 mm aangehouden.
Controle van de aanname dat het hart van de trekstaaf T3 zich
bevindt 135mm boven de onderkant van de wand: Deze blijkt
overeen te stemmen met de in werkelijkheid aanwezige 60 + 75 =
135mm.
Met a1 = 400 mm is de breedte van de drukstaaf (fig. 10.7 en 10.8):
a2 = 400 sin(46,8) + 270 cos(46,8) = 476 mm
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
10.3 Dwarskrachten- en
momentenlijn
10.4 Belastingen en (opleg)
reacties op het D-gebied
(dimensies mm)
= 17,6 N/mm2
300 350
leren van de drukspanningen die op de grensvlakken staaf knoop optreden, is aangetoond dat de toelaatbare spanningen
niet worden overschreden. Het tussen de knopen uitwaaieren
van de drukstaven leidt tot een toename van de staafbreedte en
dus tot een afname van de optredende drukspanningen. Het
spreiden leidt er echter ook toe dat trekkrachten loodrecht op de
lengteas van de drukstaaf ontstaan (zie EC2; fig. 6.25). Deze
krachten moeten door wapening worden opgenomen. In een
volledig discontinue gebied (dat wil zeggen: de spreiding wordt
niet beperkt door de afmetingen van de constructie loodrecht op
de lengteas van de drukstaaf) is T = 0,25C een bovengrenswaarde voor deze trekkracht (EC2; vgl. (6.59)).
Afgezien van staaf C1 is drukstaaf C2 de zwaarst belaste staaf.
De bovengrenswaarde van de in dwarsrichting optredende
trekkracht is:
T = 0,25 1646 103= 412 103N
1200 103
a* = ________
= 227 mm
300 17,6
412 103
= 947 mm2
As= ________
435
Orthogonale wapening
Als het geanalyseerde D-gebied wordt beschouwd als zijnde een
gedrongen ligger (EC2; art. 5.3.1(3)) dan moet aan iedere zijde
een orthogonaal wapeningsnet worden aangebracht (EC2; art.
9.7(1) & NB). De minimumwapening per zijde is As,dbmin = 0,1%
aan elke zijde en in elke richting, met een minimum van
150mm2/m.
De afstand tussen twee aangrenzende staven in het net mag niet
groter zijn dan tweemaal de dikte van de gedrongen ligger of
300 mm (EC2; art. 9.7(2)). In dit voorbeeld is 300mm maatgevend. De minimumwapening is 0,1 10-2 300 1000
= 300 mm2/m > 150 mm2/m.
lus
trekstaaf
10.5
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
175
1200 kN
B
D
C3
T2
C2
E 1
45
T3
1465 C 750
C1
T1
C4
100
135
Drukstaven
C5
10.6
69
a2
C2
Fc2
c2
46,8
s0 = 60
s = 75
a1 = 400
2s0
c1
lbd
Fc1
2s0
10.8
1200 kN
a*
Fd
a1
lbd
[ mm ]
10.7
c1
as= 2 (314 sin 46,8 + 314 cos 46,8) = 2 314 1,41 = 886 mm2/m
c3
Fc3
a3
s0
s0 = 60
Ft
s0
T3
s = 75
c2
_____________________________
Oplegging A verankeringslengte
De benodigde verankeringslengte van de staven van trekstaaf T3
wordt benvloed door de oplegdruk; EC2 tabel 8.2 geeft aan hoe
deze wordt verwerkt:
a2
Fc2
cd
45 20
2= 1 0,15 ______
= 1 0,15 ______
= 0,81
20
fyd
As,required
lbd= 0,7 lb,rqd
__
= 0,7 __
_______
4 As,applied
fbd
5= 1 0,04 p 0,7
waarin: p is de dwarsdruk in N/mm2.
Drukstaaf C2 heeft een verticale krachtcomponent van
1200 kN. Op basis van de afmetingen vermeld in figuur 10.8
heeft deze staaf een horizontale breedte:
400 + 270 cos 46,8 = 585 mm
fyd
As,required
20 2591 ____
435
= 465 mm
__
_______
lbd
= 0,7
4 As,applied
4 2827 3,0
fbd
Met de wanddikte van 300 mm volgt dan de gelijkmatige verticale druk op de wapeningsstaven:
1200 103
verticaal
= 6,8 N/mm2
= p = _________
585 300
70
lbd
= 135 cos 46,8 + 400 + 120 = 612 mm
Opmerking:
Uit oogpunt van scheurwijdtebeheersing verdient het aanbeveling in de keel van de doorsnede schuine staven aan te brengen
die de scheur die daar zal ontspringen, bij benadering loodrecht zullen kruisen. Deze wapening zal een bijdrage leveren
aan de draagkracht van de ligger. In het hiervoor besproken
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
10.10
800
4500
2200
1
800
350
2000
1250
350 800
1250
350
4500
2200
800
350
10.11
0 0
+
staafwerkmodel komt die biidrage niet tot uitdrukking. Daarom
is in figuur 10.10 een voorbeeld getoond van een staafwerkmodel
dat hiertoe kan worden gebruikt. Door een gedeelte van de belasting te laten afdragen door dit model, wordt een combinatie
gemaakt van de modellen uit figuur 10.6 en 10.10, bijvoorbeeld
2/3 deel van de belasting volgens het model in figuur 10.6; het
resterende 1/3 deel volgens het model in figuur 10.10.
00
3000
3
1900 700
1900
Materiaaleigenschappen
Betonsterkteklasse C25/30.
Betonstaal B500.
3000
De krachten die de kolom uitoefent op de poer worden berekend uit het inwendig evenwicht in de kolom. Gerekend wordt
met de rekenwaarde van de vloeikracht van het aanwezige
betonstaal.
cc fck
1 25
fctd
= _____
= 16,7 N/mm2
= _____
c
1,5
Betonstaal (EC2; art. 3.2.7(2) en tabel 2.1N & NB):
fyk
500
= _____
= 435 N/mm2
fyd
= ___
s 1,15
fck
25
1Rd,max= k 1 f cd
= k 1 1 ____
fcd
= 1,0 1 ____
20,0 = 18,0 N/mm2
250
250
druk-trekknoop met n verankerde trekstaaf:
fck
25
= k 2 1 ____
fcd
= 0,85 1 ____
16,7 = 12,8 N/mm2
2Rd,max= k 2 f cd
250
250
druk-trekknoop met meer dan n verankerde trekstaaf:
fck
25
= k 3 1 ____
fcd
= 0,75 1 ____
16,7 = 11,3 N/mm2
3Rd,max= k 3 f cd
250
250
xu = 447 mm
De betondrukkracht grijpt aan xu = 0,389 447 = 174 mm
vanaf het zijvlak van de kolom. Het inwendig moment in de
kolom is: (2000 100 174) 2922 103 = 5043 106 Nmm
5000 kNm, dus akkoord. Net als bij het vorige voorbeeld van de
ligger wordt de normaaldrukkracht geconcentreerd gedacht in
een drukstaaf zonder rekgradint over de breedte. Dan is de
breedte van deze drukstaaf 0,75 447 = 335 mm. De resultante
bevindt zich dan 335/2 = 168 mm uit de zijkant van de kolom.
Staafwerkmodel
De krachten door de kolom uitgeoefend op de poer worden
berekend uit het moment en de normaalkracht in de kolom.
Gegeven is dat de kolom aan de trekzijde is gewapend met 9
staven 25 mm (As = 4418 mm2). Het zwaartepunt van deze
staven bevindt zich 100mm uit het zijvlak van de kolom.
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
De krachten door de kolom op de poer uitgeoefend zijn weergegeven in figuur 10.12: een (staal)trekkracht groot 1922 kN
aangrijpend 100 mm vanuit het zijvlak van de kolom en een
(beton)drukkracht van 3922 kN aangrijpend 168 mm uit het
tegenover liggende zijvlak.
71
10.12 A
angrijpingspunten van krachten uit de kolom
op de poer uitgeoefend (afmetingen [mm])
10.13 Ruimtelijke weergave staafwerkmodel
Fs
T52
D32
Fc
T3
T42
literatuur
T1
RB2
D12
D2
T62
RA2
De reacties ter plaatse van de vier palen worden gevonden uit
het momenten- en verticale krachtenevenwicht van de poer als
geheel (fig. 10.12):
D11
T51
D31
T61
T41
RB1
T2
RA1
10.13
Fc
168
Fs
1732
100
T41
= T
42
= R
B1
= R
B2
RB
RA
10.12
72
350
800
2200
800
350
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
Fc
Fs
Fc
Fs
T3
T5
D12
D11
h
D3
h
D2
T6
RA
RB
685
1715
600
10.14
RA2
RA1
1500
( )
1300
= 40,9
3 = arctan _____
1500
1500
T1
T42
D31
D32
1500
1500
RB1
RB2
10.15
( )
1300
)= 65,2
= arctan (
600
1300
= 36,9
1 = arctan _____
1732
2
_____
RA
T6 = _____
tan1
Uit verticaal evenwicht in de knoop die het aangrijpingspunt
van Fc weergeeft volgt dat de verticale component van drukkracht D2 gelijk is aan Fc RA.
Horizontaal evenwicht in de knoop bij palen B1 en B2:
RB
T5 = _____
tan2
omdat verticaal evenwicht hier geeft:
RB
D6 = _____
sin2
Verticaal evenwicht in de knoop waar trekstaaf T1 = Fs aangrijpt
geeft aan dat de verticale component van drukkracht D2 gelijk
is aan FS RB.
Uit het evenwicht van de knoop waar betondrukkracht Fc was
gevonden dat deze verticale component gelijk is aan Fc RA.
Beide uitdrukkingen leiden tot hetzelfde resultaat. Immers, uit
het verticale evenwicht van het gehele staafwerkmodel volgt:
Fc F
s= R
A R
B
Tabel 10.3 Krachten in trekstaven
staaf
T1
kracht
T2
T2 = RA1 / tan3
1525 kN
T3
T3 = RB1 / tan3
371 kN
T41
T41 = RB1
321 kN
T42
T42 = RB2
321 kN
T5
T5 = RB / tan2
297 kN
T6
T6 = RA / tan1
3519 kN
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
T41
1922 kN
Het betonstaal benodigd voor trekstaven T2 en T3 wordt geconcentreerd aangebracht in wapeningsbanen die twee palen verbinden (T2: palen A1 en A2; T3: palen B1 en B2). De wapening voor
trekstaaf T6 moet worden gesplitst over twee wapeningsbanen
omdat deze staaf twee afzonderlijke trekstaven weergeeft. Deze
wapeningsbanen verbinden in theorie geen palen, maar het
aangrijpingspunt van de staalkracht Fs helemaal onderin de poer
met palen A1 en A2. Het plaatsen van twee scheve wapeningsbanen is onpraktisch. Het wordt dan ook aanbevolen deze wapening
als wapeningsnet onderin de poer aan te brengen. Omdat wel
voldoende wapening lokaal aanwezig moet zijn, vraagt dit wapeningsnet extra wapening, maar is het plaatsen ervan wel eenvoudiger. Een gedeelte van deze wapening zal toch al vereist zijn als
minimumwapening of praktische wapening omdat anders gedeelten onderin de poer ongewapend zouden blijven.
De wapening voor trekstaven T1 en T4 is geconcentreerd in de
poer aanwezig; voor T1 verticaal op n plaats in de doorsnede
(in het verlengde van de wapening uit de kolom); voor T4
geconcentreerd boven palen B1 en B2.
Voor trekkracht T5 geldt hetzelfde als voor trekstaaf T6: De
trekstaaf geeft twee afzonderlijke trekstaven weer. De twee
wapeningsbanen verbinden het aangrijpingspunt van de betondrukkracht Fc helemaal bovenin de poer met knooppunten
eveneens bovenin de poer, direct boven palen B1 en B2. Het
plaatsen van twee scheve wapeningsbanen is ook hier onpraktisch. Deze wapening als wapeningsnet bovenin de poer
aanbrengen is een mogelijkheid temeer daar (net als bij T5) een
gedeelte van deze wapening toch al vereist zal zijn als minimumwapening of praktische wapening omdat anders ook
gedeelten bovenin de poer ongewapend zouden blijven.
73
HOOFDSTUK 11
Minimumwapening
Om scheurwijdte te beperken en brosse breuk te voorkomen is
een minimale hoeveelheid wapening nodig. Dit hoofdstuk gaat in
op de eisen voor deze minimumwapening volgens Eurocode 2.
74
H11 Minimumwapening
Uitgangspunten
Geometrie:
totale hoogte doorsnede: h = 1800 mm
oppervlakte van de betondoorsnede: Ac = 1,825 106 mm2
afstand van het zwaartepunt van de doorsnede tot de bovenste
vezel: yG = 809 mm
afstand van het zwaartepunt van de doorsnede tot de bovenste
vezel van de onderflens:
a = 1500 yG = 691 mm
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
2500
2500
OO
250
250
xx
yGy
eNe
900
900
1500
1500
300
300
250
250
300
300
yy
2500
2500
OO
250
250
xx
--
yGy
Betonsterkteklasse C45/55.
Maximaal toelaatbare spanning in de wapening onmiddellijk
na het ontstaan van een scheur: s = 200 N/mm2.
(De maximaal toelaatbare spanning in de wapening onmiddel
lijk na het ontstaan van een scheur wordt in dit rekenvoorbeeld
beperkt tot 200 N/mm2. Deze waarde is ontleend aan EC2 tabel
7.2N uitgaande van een maximale scheurwijdte wmax = 0,2 mm
en een verwachte staafdiameter = 16 mm.)
Bereken de minimumwapening voor twee situaties:
1 De doorsnede wordt alleen belast door het scheurmoment
Mcr (trek aan de onderkant van de doorsnede)
2 De doorsnede wordt belast door een normaaldrukkracht N =
-6000 kN aangrijpend in het punt P (gelegen 250 mm boven
de onderkant van de doorsnede; excentriciteit eN (fig. 11.1)) in
combinatie met een moment dat scheurvorming veroorzaakt.
PP
300
300
11.1 1
1
aa
1800
1800
1250
1250
GG
lijflijf
300
300
11.2 2
2
aa
1800
1800
1250
1250
GG
++
300
300
900
900
1500
1500
300
300
fct,eff
fct,eff
yy
onderkant lijf:
onder
= fct,eff
bovenkant lijf:
1500 a
f
boven= _______
a + 300 ct,eff
De spanning c is:
Situatie 1
Als alleen het scheurmoment op de doorsnede wordt aange
bracht, wordt het gedeelte van de doorsnede gelegen onder
punt G aan trekspanningen onderworpen. In de berekening
wordt de minimumwapening voor de diverse onderdelen apart
berekend; eerst voor de lijven, daarna voor de onderflens.
Lijf
c
kc= 0,4 1 ________
1
h
k1 __
fct,eff
h*
Omdat onder > |boven| is het beschouwde lijf onderworpen aan
een resulterende trekkracht. Dan geldt voor de cofficint die
de effecten van normaalkrachten op de spanningsverdeling in
rekening brengt:
Afmetingen:
hoogte lijf = 1800 mm
breedte lijf = 300 mm
Bereken eerst de gemiddelde spanning in het beschouwde deel
van de doorsnede, c (EC2; vgl. (7.4)). Gebruik wordt gemaakt
van figuur 11.2 die het verloop van de betonspanningen over
de hoogte van de doorsnede weergeeft. In de uiterste trekvezel
wordt de treksterkte op het tijdstip waarop scheuren worden
verwacht, bereikt: fct,eff. Als uitgangspunt wordt gekozen:
fct,eff = fctm met fctm = 3,8 N/mm2 voor C45/55 (EC2; tabel 3.1)).
Omdat het spanningsverloop lineair is en het lijf een constante
breedte heeft, volgt c eenvoudig uit de spanningen aan de
onder- en bovenkant van het lijf:
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
1
+ boven
(onder
)
c = __
2
2h*
k1 = ___
3h
Dan is:
[ ]
c
1
kc= 0,4 1 _____
2
__
fct,eff
3
In deze uitdrukking voor kc is c positief als sprake is van een
drukkracht. Omdat in dit rekenvoorbeeld sprake is van een
resulterende trekkracht wordt een min-teken toegevoegd.
H11 Minimumwapening
75
66 16
16
20
20 16
16
11.4
lijf
lijf
PP
300
300
1800
1800
1250
1250
G
G
eeNN
2500
2500
O
O
300
300
900
900
1500
1500
300
300
250
250
xx
yyGG
(5+5)
(5+5) 16
16
aa
(5+5)
(5+5) 16
16
11.3
233
233
691
691
500
500
(onder
+ boven
)
1
4
__
fct,eff
3
(2a
1200)
3
kc= 0,4 1 + __
__________
1
4 (a + 300)
250
250
Aldus is:
a
a + 150
1
+ _______
f )b h = _______
f A
(fct,eff
Fct = __
2
a + 300 ct,eff flens flens a + 300 ct,eff ct
Dan is:
a + 150
= 0,76
= _____________________
= 3899 mm2
As,min = ________
s
200
Deze hoeveelheid betonstaal moet gelijkmatig worden verdeeld over
de flensbreedte, bijvoorbeeld 2016 = 4021 mm2 (fig. 11.3).
Onderflens
Situatie 2
Fct
kc= 0,9 ______
0,5
Acr fct,eff
De trekkracht Fct binnen de flens onmiddellijk voor het scheu
ren ten gevolge van het scheurmoment wordt berekend met de
gemiddelde trekspanning in de flens (fig. 11.2):
a
boven
= _______
f
a + 300 ct,eff
onderkant flens:
boven
= f ct,eff
ffct,eff
ct,eff
yy
kckfct,eff
Act 0,46 1,0 3,8 300 991
= ____________________
= 2598 mm2
As,min
= ________
s
200
bovenkant flens:
+
+
) ]
[ (
(
) ]
[
Ac
N
1 + e N ______
+ f ct,eff
Mcr= ___
Wc,onder
Ac
1,825 106
6000 103
1 + 741 _________
Mcr = _________
7,25 108
1,825 106
= 9585 106 Nmm
De combinatie van de uitwendige normaalkracht N en het scheur
moment Mcr komt overeen met het belasten van de doorsnede door
een normaalkracht N die aangrijpt op een afstand e boven de zwaar
telijn van de doorsnede gelegen:
Mcr
9585 106
e = ___
eN = ________
76
H11 Minimumwapening
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
231
11.5
5 16
5 16
18 16
6000 10 __________________
N
cr
N
___
+
+ ___________
= _________
= 0
Ic
Ac
0,69 3,8
= 0,30 1
1,5 1,8 3,8
1,825 106
71,82 1010
y = 458 mm
Dit betekent dat de lijven over een hoogte a + 300 y = 691 +
300 458 = 533 mm aan trekspanningen zijn onderworpen.
Het lineaire spanningsverloop over de hoogte van de door
snede is weergegeven in figuur 11.4.
Ook nu wordt de minimumwapening voor de diverse onderdelen
apart berekend; eerst voor de lijven, daarna voor de onderflens.
kckfct,eff
Act 0,30 1,0 3,8 300 533
= ____________________
= 911 mm2
As,min
= ________
s
200
Een mogelijke wapening is 516 = 1005 mm2 (fig. 11.5).
In het gescheurde stadium is x = 745 mm. Bij h x = 1800 745
= 1055 mm volgt met CEB-bulletin 158-E bij wk = 0,2 mm dat
wapening vereist is tot 300 mm vanaf de ondervezel. Dat is over
een afstand die gelijk is aan de flensdikte.
Onderflens
Lijf
De totale hoogte van de doorsnede is h = 1800 mm. Omdat h >
1,0 m is dan h* = 1,0 m en is h / h* = 1,8.
De gemiddelde spanning in het beschouwde deel van de door
snede, c (EC2; vgl. (7.4)) volgt uit figuur 11.4:
Act fct,eff
onderkant lijf:
onder
= f ct,eff
bovenkant flens:
bovenkant lijf:
233
boven
= _________
f
233 + 300 ct,eff
1800 533
boven= _________
533
onderkant flens:
De spanning c is:
boven
= f ct,eff
1
+ boven
(onder
) = 0,69 fct,eff
c = __
2
Dan is:
kc= 0,9 0,72 = 0,65
c
kc= 0,4 1 ________
1
h
__
k1 fct,eff
h*
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
233
1
+ _________
f )b h = 0,72 f ct,eff
(fct,eff
Act
Fct = __
2
233 + 300 ct,eff flens flens
kckfct,eff
Act 0,65 1,0 3,8 900 300
= _____________________
= 3335 m
m2
As,min = ________
s
200
Deze wapening, bijvoorbeeld 1816 = 3619 mm2 (fig. 11.5), moet
gelijkmatig verdeeld over de flensbreedte worden aangebracht.
H11 Minimumwapening
77
HOOFDSTUK 12
Scheurwijdte (1)
Het scheurgedrag van betonconstructies is reeds decennia het onderwerp van experimenteel en theoretisch onderzoek. Functionaliteit, esthetica en duurzaamheid zijn de
voornaamste aspecten gekoppeld aan het scheurgedrag. Deze aspecten maken dat het
beschrijven van het scheurgedrag onderdeel uitmaakt van de betonvoorschriften. Eurocode 2 Beton geeft rekenregels en detailleringstabellen. De achtergronden hiervan
worden in dit hoofdstuk besproken.
Ac
Trekstaafmodel
Het scheurgedrag wordt beschreven uitgaande van het gedrag
van een gewapende trekstaaf (fig. 12.1). Verondersteld wordt
dat het betonstaal zodanig over de doorsnede is verdeeld dat
over de omtrek sprake is van een uniform scheurenpatroon.
12.1
N
As
Ac
As
sr1
(1)
waarin:
is de wapeningsverhouding
fct,eff is de gemiddelde betontreksterkte op het moment dat de
eerste scheurvorming wordt verwacht op te treden
Ac
is de oppervlakte van de betondoorsnede
Na het ontstaan van een scheur wordt de staalkracht door
constant veronderstelde aanhechtspanningen aan het beton
overgedragen over de overdrachtslengte lt (fig. 12.2).
fct, eff
c
sr2
sr1
s
t
12.2
fct, eff
78
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
juist niet overlappen; de scheurafstand is sr,max = 2lt. De karakteristieke scheurwijdte is de integraal van het verschil tussen de
staal- en de betonrek over de maximale scheurafstand. Een
weergave met gemiddelde rekken geeft:
wk = s r,max
(sm
cm
)
(2)
De factor is een maat voor de vullingsgraad van de rekfiguren (fig. 12.3, waarin subscript r1 = ongescheurd en subscript
r2 = direct na scheuren):
cm= sr1
sm
= sr2
(sr2
sr1
)
(3a)
(3b)
Scheurtheorie
Als het scheurenpatroon voltooid is, worden bij het verhogen van
de uitwendige belasting of het vergroten van de opgelegde vervorming geen nieuwe scheuren meer gevormd; de maximale scheurafstand blijft gelijk aan 2lt. Figuur 12.4 toont het verloop van de
staal- en betonrek. De staalrek in de scheur is nu toegenomen tot
s2 (subscript 2 = na scheuren, bij kracht > scheurkracht).
(sm
cm
) = 2lt(s2 sr2
)
wk= s r,max
(4)
Ligger
Hiervoor is uitgegaan van een staaf belast op zuivere trek. Ook
de scheurwijdte in een op buiging belast element moet getoetst
kunnen worden. De besproken theorie kan nagenoeg ongewijzigd worden gevolgd, zij het dat rekening moet worden gehouden met een paar aspecten die specifiek zijn voor de ligger.
fct,eff
Ncr
sr2
= ____
= _____
(1 + es,eff
)
EsAs Ess,eff
(5)
(6)
waarin:
kt = 0,6 bij kortdurende belasting
= 0,4 bij langdurende belasting
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
79
As
Sr, max = 2t
sr2
s2
sr2 - sr1
s
s
sr1
12.3
sr1
sr1
s
sm
cm
0,6 __
Es
sr2
s
wk= (3,4c + 0,425k1 k2____
(1 kt___
) __
)
s,eff
E
s
(7)
(sr2
sr1
)
__
sr,max
= 2lt= 2 _________
bs,k
4
(8)
(9)
1 ct
sr,max
= k 3 c + k 1 k2k4____
s,eff
(11)
= _______
eff
As
(12)
In uitdrukking (12) is de betontrekkracht direct vr het optreden van scheurvorming gelijk gesteld aan de staaltrekkracht
direct n het optreden van scheurvorming. In de betreffende
uitdrukking mag naar eigen inzicht een staalspanning worden
ingevuld; zelfs sr2 = fyk is toegestaan. In de toelichting bij de
uitdrukking stelt Eurocode 2 echter wel dat het mogelijk is dat
een lagere waarde van de staalspanning nodig kan zijn om te
voldoen aan de grens voor de scheurwijdte.
Opmerking
(10)
80
12.4
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
s,eff
eff= ___________
hcr
(13)
s,eff
Es
1
= wk __
3,4c ________
___________________________
(14)
s
0,425k1 k2
f ct,eff
kck
hcr
1
________
__________
__
)
1 k t(
s,eff
2,5k(h d) s
= _______
eff= ___
sr2
Act
s,eff
hcr
(13)
(15)
= __________
2,5k(h d) s
(16)
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
] [
fct,eff
kck
hcr
Es 1
1
3,4c _______
(17)
= wk__
______
__________
________
s (1 k)
s 2,5k(h d) 0,425k k
t
1 2
] [ ]
13,65
2 105 ___
1
= wk_____
85 _____
s 0,6
s
(18)
Tabel 12.1 toont voor wk = 0,2 mm; 0,3 mm en 0,4 mm de resultaten voor s = 160 400N/mm2. De tabel geeft tevens aan hoe, in
Eurocode 2, deze waarden, uiteraard meestal naar beneden, zijn
afgerond op gangbare staafdiameters (zie tabel 7.2N in EC2). De
resultaten zijn grafisch weergegeven in figuur 12.5.
Als moet worden getoetst op een scheurwijdte die niet in tabel
12.1 is vermeld, kan de toelaatbare staafdiameter worden berekend door de maximale staafdiameter voor een in de tabel
vermelde scheurwijdte te vermenigvuldigen met de verhouding:
wk,eis
=
tabel______
wk,tabel
Hieruit volgt:
fct,eff
kck
hcr
hcr
_______
eff
= __________
s,eff
= __________
2,5k(h d)
2,5k(h d) sr2
12.3 Het verloop van de rekken ten gevolge van de scheurtrekkracht in het gebied tussen twee scheuren op een onderlinge
afstand 2lt
12.4 Het verloop van de rekken van staal (boven) en beton (onder)
ten gevolge van een kracht groter dan de scheurtrekkracht in
het gebied tussen twee scheuren op een onderlinge afstand 2lt
waarin:
wk,eis > wk,tabel
Tabel 12.1 Maximale staafdiameter (mm) voor scheurbeperking: modelresultaten en afgeronde waarden. EC2-resultaat: zie tabel 7.2N
staalspanning
wk = 0,4 mm
wk = 0,3 mm
wk = 0,2 mm
[N/mm2]
model
EC2
model
EC2
model
EC2
160
200
240
280
320
360
400
64
40
27
19
14
11
8
40
32
20
16
12
10
8
46
28
19
13
10
7
6
32
25
16
12
10
8
6
28
17
11
7
5
4
3
25
16
12
8
6
5
4
81
Staafafstand
Als sprake blijft van buiging, maar deze wel eventueel in combinatie met een normaaldrukkracht optreedt, blijft k ongewijzigd
(k = 1). De variabele k2 daarentegen wordt afhankelijk van de
rekken aan de randen van de gescheurd veronderstelde doorsnede
(NEN-EN 1992-1-1 vgl. (7.13)). Als de grootte van deze en andere
factoren wijzigt, wordt de uitdrukking voor de staafdiameter:
fct,eff
kc hcr 1 0,1h 0,5
fct,eff
kchcr 0,5
= tabel ____
______
tabel
____
__
_______
___
=
_______
___
2,9 0,4 0,5h k (h d) k2
2,9 2(h d) k2
Als sprake is van centrische trek treedt een geheel andere situatie
op. Verondersteld wordt dat de wapening aan beide kanten van
de doorsnede wordt meegeteld in de berekening van de wapeningsverhouding van het effectieve trekspanningsgebied. Dat
betekent echter wel dat ook de beide effectieve randzones
moeten worden beschouwd. Het gevolg hiervan is dat k = 2
zodat hc,eff = 5(h d). Tevens is k2 = 1. Het resultaat is:
fct,eff
kc hcr 1 0,1h 0,5
fct,eff
kchcr
__
______
___=
tabel
____
_______
_______
(20)
= tabel
____
2,9 0,4 0,5h 2 (h d) 1
2,9 8(h d)
82
2
______
s2,5
f
(1
+
ct,eff
e
s
sr2
s
s2,5
sm
cm
1 kt____________________
= ___
(1 kt___
) = __
(23)
s Es
Es
2 s
(22)
hcr
0,5
= C fct,eff
kc_______
____
k(h d) k2
(21)
s
sr
1 kt__
0,6 __
s
Es
(19)
(24)
)__0,6
2 Es
De volgende waarden worden nu aangehouden:
k1
= 0,8 (geribd betonstaal; goede aanhechting)
k2
= 0,5 (buiging)
h d = = 3
3,4c = 85 mm
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
70
wk = 0,4 mm
wk = 0,3 mm
wk = 0,2 mm
60
50
40
staafdiameter (mm)
30
20
10
12.5
0
150
200
250
staalspanning (N/mm2)
300
350
400
450
Dan volgt:
E
0,6
s k
s ___________
1,62
s
____
w 85
(25)
wk,eis
s = s tabel
_____
wk,tabel
waarin:
wk,eis > wk,tabel
en
s < 300 mm
De eerste voorwaarde is toegevoegd omdat de toelaatbare staafafstanden voor wk<0,20 mm al snel zeer klein worden. Zo geeft
wk = 0,1 mm alleen een bruikbaar resultaat voor s = 160 N/mm2:
s < 76 mm. Voor wk = 0,15 mm leveren slechts s = 160N/mm2
(s < 140 mm); s = 200 N/mm2 (s < 102 mm) en s = 240 N/mm2
(s<52mm) bruikbare resultaten. Het verdient in die situaties
dan ook aanbeveling de scheurwijdte direct te berekenen.
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
Tot besluit
Eurocode 2 Beton geeft tabellen voor staafdiameter en staafafstand waarmee relatief snel kan worden vastgesteld of aan een
scheurwijdtecriterium wordt voldaan. Om deze tabellen te
kunen opstellen moesten echter de nodige aannames worden
gedaan. De in de tabellen opgenomen resultaten kunnen dus
zowel een onder- als overschatting opleveren. Het kan dus
raadzaam zijn een detailberekening uit te voeren.
wk = 0,4 mm
wk = 0,3 mm
wk = 0,2 mm
[N/mm2]
model
EC2
model
EC2
model
EC2
160
200
240
280
320
360
462
359
290
241
205
143 A
300
300
250
200
150
100
333
256
205
168
113 A
76 B
300
250
200
150
100
50
205
153
119
74 A
44 B
24 C
200
150
100
50
Factor 0,6 t.b.v. gemiddelde rek, behalve bij: A : factor 0,7; B : factor 0,8; C : factor 0,9
83
HOOFDSTUK 13
Scheurwijdte (2)
In dit hoofdstuk staat de berekening van scheurwijdtes
centraal. Eurocode 2 biedt de mogelijkheid scheurwijdte te
toetsen zonder en met een directe berekening. Dit wordt aan
de hand van een rekenvoorbeeld toegelicht.
0,6 __
= __________________
Es
Es
De maximale scheurafstand (EC2; vgl. (7.11)):
sr,max
= k 3 c + k1 k2k4____
p,eff
Opmerking:
De scheurwijdte wordt berekend door in een element een
verborgen trekband te onderscheiden. Dit is een met betrekking
tot het scheurgedrag effectieve trekband rond het wapenings- en/
of voorspanstaal. Hiernaar wordt verwezen met het subscript eff.
De uitdrukkingen voor staal- en betonrekken en voor de
scheurafstand zijn afgeleid voor een trekstaaf belast op centrische trek. Ook de belastinggevallen zuivere buiging en
buiging met normaalkracht kunnen met de betreffende
uitdrukkingen worden beschreven. Hiertoe wordt in de buigligger een effectief trekspanningsgebied (de verborgen trekband) gedefinieerd. De factor k2 maakt het mogelijk te interpoleren tussen de uiterste toestanden centrische trek en zuivere
buiging (zie EC2 vgl. (7.13)).
De wapeningsverhouding p,eff wordt berekend uit de hoeveelheden betonstaal en voorspanstaal die in de verborgen trekband aanwezig zijn. Vanwege een verschil in staafdiameter en/
of aanhechteigenschappen van het voorspanstaal ten opzichte
van het betonstaal, hebben beide materialen een verschillende
invloed bij de scheurwijdtebeheersing. Deze verschillen
worden in rekening gebracht met de factor 1 (EC2 vgl. 7.10 &
wk = sr,max
(sm
cm
)
84
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
) (
s ktsr
wk= _______
k3 c + k1 k2k4____
p,eff
Es
heff
als = ___
h
hc,eff
= 2,5(h d)
en de wapeningsverhouding s die, anders dan veelal gebruikelijk, wordt betrokken op de totale hoogte van de doorsnede (h)
en niet op de nuttige hoogte (d): s = As / (bh).
hc,eff
0,5 h
s
sr
1 kt__
k3 c + k1 k2k4__
wk = ___
s
Es
hx
hc,eff
_____
3
De uitdrukking voor de maximale scheurafstand kan vereenvoudigd worden weergegeven door het introduceren van sr, de
staalspanning in een scheur onmiddellijk na het optreden van
scheurvorming. Deze staalspanning is ontleend aan de scheurkracht van een verborgen trekstaaf . Dit is in de uitdrukking te
zien aan het gebruik van p,eff, de wapeningsverhouding van de
verborgen trekband. De scheurkracht die in deze trekstaaf
aanwezig is juist voor het ontstaan van een scheur moet na het
optreden van scheurvorming worden opgenomen door het in
de scheur aanwezige beton- en voorspanstaal:
fct,eff(1 +
ep,eff
) = sr p,eff
De staalspanning direct na scheuren:
fct,eff
ep,eff
(1 +
)
sr = ____
p,eff
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
) (
As0,9h
Deze uitdrukking kan ook worden gebruikt voor het berekenen
van de staalspanning direct na scheuren. Hiertoe wordt gebruik
gemaakt van een hulpvariabele v = M/Mcr.
85
en is:
b
13.1
__
) __
= (1 __
s
* kt
De uitdrukking voor de scheurwijdte wk wordt nu verder uitgewerkt zodanig dat een vergelijking met p als enige onbekende
resteert:
1
Mcr= f ctm
__
bh2
6
pfctm
e
wk = ____
__
k t__
3,4c + 0,17 (1 __
)p
p
Es *
*
Met de hulpvariabelen:
fctm
1
M
_______
= _____
s= __
s 0,9bh2 5,4
c
u1= __
en
wk Es
u2 = ____
fctm
s= _____
5,4p
is:
) (
p k te 3,4u1 + 0,17(1 __
)p
u2 = __
*
*
In deze uitdrukking is p de enige onbekende. Immers, reeds
eerder waren gedefinieerd:
fct,eff
sr= ____
es,eff
(1 +
)
s,eff
Met fct,eff = fctm ; = s / s,eff en p = fctm / s kan deze uitdrukking
worden omgeschreven tot:
sr
es
__= ___
(1 + ____
)
s ps
) (
)(
es
s
) 3,4c + 0,17__
1 k t___
(1 + ____
wk= ___
Es
s
s
M
= ___
Mcr
* = __________
5,4
_____
1 kt
waarin:
d
= __
h
hc,eff
= ____
Stel:
* = _________
5,4
1 k t_____
Dan is:
1 k t___
= __
ps *
86
Gegevens:
totale hoogte betondoorsnede h = 500 mm
breedte betondoorsnede b = 1000 mm
betondekking op de langswapening c = 50 mm
staafdiameter = 25 mm
afstand van onderzijde doorsnede tot hart langswapening (bij
n laag wapening) h d = 50 + /2 = 63 mm
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
betonsterkteklasse C35/45:
karakteristieke betondruksterkte fck = 35 N/mm2
wk Es wk . 2 . 105
u2= ____
= _________
= 1953 wk
3,2 . 32
fctm
De andere variabelen die veranderen zijn:
hc,eff
2,5 . (50 + 32/2)
= 0,33
= ____
= _____________
500
h
hc,eff
2,5 . 63
= 0,32
= ____
= ______
500
h
d 500 63
= 0,87
= __
= ________
500
h
d 500 66
= 0,87
= __
= ________
500
h
4,5
4,5
= ___________________
= 5,7
* = __________
= _______
5,4
.
0,87
.
0,33
1
0,21
5,4
____________
_____
1 kt
1 0,6 .
4,5
= ___________________
= 5,6
= _______
* = __________
5,4
.
0,87
.
0,32
1
0,20
5,4
____________
_____
0,6
.
1 k t
4,5
c 50
u1 = __
= 2
= ___
25
wk Es wk . 2 . 1 05
u2 = ____
= _________
= 2500 wk
3,2 . 25
fctm
Verhouding tussen de elasticiteitsmoduli van betonstaal en beton:
e = Es/Ec = 2,0 105 / 34 103 = 5,9 (EC2; Tabel 3.1)
De uitdrukking met p als onbekende gaat nu over in:
) (
4,5
4,5
p 0,6 . 5,9 3,4 . 2 + 0,17 . (1 ___
) p
2500 wk = ___
5,7
5,7
4,5
,9 . 10-3
= _____________
= 9
= _____
s
5,4p
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
wk
As
[mm]
[-]
[N/mm2]
[10-2]
[mm2]
0,3
97,5
312
0,98
4912
0,2
72,0
230
1,33
6633
0,1
42,3
135
2,25
11 269
87
x = -e + ( e)2+ 2
e d
In deze uitdrukking is de wapeningsverhouding betrokken op
de nuttige hoogte d van de doorsnede.
De spanning in het betonstaal in een gescheurde doorsnede volgt
uit het momentenevenwicht in de gescheurde doorsnede:
M
s= __________
As(d x/3)
=
= 105 mm
3
3
Voor hc,eff = 105 mm is:
=
= 122 mm
3
3
As
11269
= 21,5 . 1 0-2
= ________
s,eff
= _____
bhc,eff 500 . 105
fct,eff
3,2
(1 + es,eff
) = ________
. (1 + 5,9 . 21,5 . 10-2) = 34 N/mm2
sr= ____
s,eff
21,5 . 10-2
De staalspanning direct na scheuren is:
Bij een moment M = 600 106 Nmm is de staalspanning in het
gebruiksstadium s = 142N/mm2.
De optredende scheurwijdte is:
= 8,05 . 1 0-2
= ________
s,eff
= _____
bhc,eff 500 . 122
) (
s
sr
1 kt__
3,4c + 0,17 ____
wk = __
s,eff
s
Es
) (
142
34
25
3,4 . 50 + 0,17 . ________
. 1 0,6 . ____
= 0,10 mm
wk = _______
142
2,0 . 105
21,5 . 10-2
. (1 + 5,9 . 8,05 . 1 0-2) = 59 N/mm2
sr = ____
s,eff
8,05 . 1 0-2
Het is ook mogelijk deze staalspanning te berekenen uit het
scheurmoment Mcr = 133 106 Nmm. Dan is:
Mcr
133 . 106
2
= __________________________
= 60 N/mm
sr= __________
4912 . (500 50 25/2 133/3)
As(d x/3)
Ten gevolge van een moment in het gebruiksstadium
M = 600 106 Nmm is de staalspanning s = 311 N/mm2.
De optredende scheurwijdte is:
) (
s
sr
1 k t__
3,4c + 0,17 ____
wk = __
Es
s,eff
s
) (
311
60
25
3,4 . 50 + 0,17 . ________
. 1 0,6 . ____
= 0,31 mm
wk = _______
5
311
2,0 . 10
8,05 . 10-2
88
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
HOOFDSTUK 14
Doorbuiging
In dit hoofdstuk is de beurt aan doorbuiging. In het rekenvoor-
Opmerking
De balk is in het ongescheurde stadium zolang het scheurmoment niet is bereikt. Om het gedrag te beschrijven wordt voor
de treksterkte van het beton de waarde fctm aangehouden (EC2;
art. 7.1 (2) & tabel 3.1). Voor sterkteklasse C30/37 is
fctm = 2,9 N/mm2.
Uitgangspunten
overspanning: l = 10 m
totale hoogte doorsnede: h = 700 mm
nuttige hoogte doorsnede: d = 650 mm
quasi-blijvend aanwezige belasting (de blijvende belasting plus
het quasi-blijvende deel van de veranderlijke belasting):
qEqp = qG,k + 2qQ,k = 40 kN/m
betonsterkteklasse: C30/37
betonstaal: As = 2945 mm2
kruipcofficint (,t0) = 2,0
vrije krimpvervorming cs = 415 10-6
Opmerking
Uitwerking
Het scheurmoment is:
500 . 7002
90
H14 Doorbuiging
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
g+q
g+q
___________
700
700
650
650
As
14.1
500
As
500
x = e + (
d
e )2 + 2e
waarin:
waarin:
( EI) = E
___
bx3 + ( bx) __
x + eAs ( d x)2
II
c,eff
Es
e = __
Ec
De verhouding tussen de elasticiteitsmoduli van staal en beton
(e) wordt berekend uitgaande van de effectieve elasticiteitsmodulus van beton (EC2; vgl. (7.20)):
Ecm
Ec,eff = __________
1+ ( ,t0)
Met Ecm = 33 000 N/mm2 (EC2; tabel 3.1) en (,t0) = 2,0 is Ec,eff = 11 000 N/mm2
en e = 200/11 = 18,2.
(121
(21 )
Deze uitdrukking volgt uit het traagheidsmoment van de betondrukzone en het betonstaal ten opzichte van de neutrale lijn in het
gescheurde stadium (fig. 14.2). Voor het betonstaal is alleen de
bijdrage volgens de regel van Steiner toegepast; het traagheidsmoment van de wapening om het eigen zwaartepunt is verwaarloosd.
2
= ________
x
0,165= 0,433
__= 0,165 + 0 ,1652+ 2 .
d
MEqp
500 . 106
= ________
De verdelingsfactor die rekening houdt met de tension stiffening in een doorsnede (EC2; vgl. (7.19))
______________
x = 281 mm
De werkelijk optredende kromming wordt gevonden door te
interpoleren tussen de krommingen die worden gevonden voor
het ongescheurde en het gescheurde stadium (EC2; art. 7.4.3(2)
& vgl. (7.18)).
In het ongescheurde stadium (subcript I) is de kromming:
MEqp 12MEqp
I = ____
= ______
( EI) E bh3
I
c,eff
In deze uitdrukking is de invloed van het betonstaal op het
traagheidsmoment verwaarloosd. Net als bij het berekenen van
het scheurmoment mag deze invloed uiteraard wel worden
meegenomen.
In het gescheurde stadium (subscript II) wordt uiteraard de
invloed van het betonstaal wel meegenomen:
M
II = _____
( EI)
II
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
( )
sr 2
= 1 ____
s,qp
mag voor zuivere buiging worden geschreven als:
( )
Mcr 2
= 1 ____
MEqp
Bij aanhoudende belastingen is = 0,5.
Voor Mcr = 118 106 Nmm en MEqp = 500 106 Nmm is
( )
118 2
= 0,97
= 1 0,5 . _____
500
Opmerking
H14 Doorbuiging
91
betondrukzone
neutrale lijn
d-x
As
14.2
( )
S
1
cs = __
= cse __
rcs
I
1
1 2
III = ___
bx3 + ( bx) __
x + e As ( d x)2
12
2
Opmerking
Ongescheurd stadium
Als de invloed van het betonstaal niet in rekening wordt
gebracht, bevindt de zwaartelijn zich in het zwaartepunt van de
betondoorsnede:
1
SI = As d __
h
2
1
bh3
II = ___
12
Gescheurd stadium
Nu bevindt de zwaartelijn van de doorsnede zich ter hoogte
van de neutrale lijn (onderkant van de betondrukzone; zie ook
figuur 14.2):
SII = As ( d x)
92
= ______
= maxl2
48
384 EI 384 EI
waarin:
EI = EIII + ( 1 )EII
H14 Doorbuiging
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
Mcr
Mmax
(EI )I
(EI )I
Mmax
Mcr
Mcr
(EI)I
(EI )I
M
14.3
(EI)I
K
M
(EI )I
(EI)I
(EI)I
Opmerking
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
Mmax
K=
H14 Doorbuiging
93
14.4 Doorbuigingsverloop,
orintatie x-as en
momentenlijn ten
behoeve van de analytische oplossing
x=0
x
x = - 12 l
x = + 12 l
M (x)
Mmax
14.4
x=x1 x=x1
gedeelten van de ligger ongescheurd zullen zijn en (2) alle andere gescheurde
doorsneden onderworpen zijn aan een moment kleiner dan het moment in
de middendoorsnede waardoor zij een relatief grotere tension stiffening
ondervinden en dus een grotere gewogen buigstijfheid bezitten.
Voor de hier besproken ligger kan de doorbuiging nog relatief eenvoudig
analytisch worden beschreven. Uitgegaan wordt van het assenstelsel weergegeven in figuur 14.4. De positie van de oorsprong van het assenstelsel is met
opzet zodanig gekozen dat het gelegen is in een punt waar geen hoekverdraaiing optreedt.
( ( ) )
M
x=0 x=0
M(x)
x=1/2l x=1/2l
x=1/2l x=1/2l
x=0
x=0
x=0
EIII
x=0 x=o
( )
M
M(x)
EII
M(x)
_____
xx
EI
x=x1 x=x1
( 1 42)
=1 =1
EI )
M2
max
cr
1
1
2
u = ___________
l
___ ___ ___________
l2 +
EIII
=1/2l =1/2l
EIII
Mmax ( 1 42 )
M(x)
___________
l
EI
EI(x)
waarin:
u = (x)xx= _____
xx
x=0
x=1/2l
x=1/2l
=0 =0
x=x1x=x1
M(x)
M(x)
cr
cr
u = 1 _____
_____
xx+ _____
_____
xx+
=1
=1
=0 =0
Mmax ( 1 42)
waarin:
1 = x1/l
2x
1 ___
M x = Mmax
( )
])
waarin:
EI x = x EIII + ( 1 ( x))EII
( )
[ (
2
6
48 1 2 __
5 Mmaxl
1
1 + (c 1) ___
__
1 14 ___(c 1)
u = _________
5 2
48 EII
3
52
( )
met:
( )
M
cr
(x) = 1 _____
M(x)
Dus geldt:
De doorbuiging is:
1 1
_____
1 = __
_____
x=x1 x=x1
x=1/2l x=1/2l
M(x)
M(x)
u = _____
xx+ _____
xx
EII
x=0 x=0 EI(x)
x=x
x=x
94
H14 Doorbuiging
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
1,4
1,2
u/ul
1
0,8
Tabel 14.1 Doorbuiging van de middendoorsnede u in verhouding
tot de doorbuiging bij een geheel ongescheurd veronderstelde ligger (met een rechthoekige doorsnede met = 0,91%) uI; verschil tussen exacte oplossing en bovengrensbenadering voor = MEqp/Mcr =
2 voor diverse waarden voor de tension stiffening parameter
bovengrensbenadering
0,5
u/u, en 1=1
0,6
1,3
1,25
1,21
analytische oplossing
1,165
1,158
1,15
verschil
12%
8%
5%
14.5
0,4
0,2
0
0
______
= _____
48 EII
48 EII
_____
48 EII
( )
Mcr 2
= 1 ____
= 0,875
MEqp
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
1
= Mmax / Mcr
= _______
= ___
____________
= ___
48 EI
48 1,04EIII 48 1,04 EII/1,30 48
EII
= 1,25uI
De analytische oplossing (fig. 14.5) geeft u = 1,158 uI. Het
verschil tussen de bovengrensbenadering en deze oplossing
komt voort uit twee eerder genoemde invloeden:
ongescheurde liggerdelen;
het onderschatten van de tension stiffening door de middendoorsnede als bepalend voor de invloed van de tension stiffening te veronderstellen.
Voor = 0 is de invloed van de tension stiffening uitgeschakeld
en is gevonden u = 1,165uI. Een bovengrensberekening voor
de middendoorsnede levert dan u* = 1,30uI. Het verschil tussen
deze resultaten komt voort uit de invloed van de ongescheurde
liggerdelen.
Als = 1 is de invloed van de tension stiffening maximaal en is
= 0,75. Dan is de gewogen buigstijfheid EI = 1,075EIII en is
u* = 1,21uI.
Tabel 14.1 geeft een overzicht van de resultaten verkregen voor
= 2.
Opmerking
De voorgaande uitwerkingen maken het mogelijk een verandering in de variabelen eenvoudig door te voeren. Er wordt
nadrukkelijk op gewezen dat de resultaten van de berekeningen
sterk afhankelijk kunnen zijn van de gekozen invoergegevens.
De vermelde resultaten zijn dus zeker niet algemeen geldig; zij
zijn alleen opgenomen om de rekenmethodiek te illustreren.
H14 Doorbuiging
95
Rekenvoorbeelden Eurocode 2
Cement en Beton 8
ISBN 978-94-6104-012-1
n
e
d
l
e
e
b
r
o
Rekenvo
Eurocode 2
Cement en Beton 8