Vous êtes sur la page 1sur 10

1

Open Vragen

1. (WB en IO)

Bijgaande figuur toont een


netwerk, opgebouwd uit 2
veren en een demper. De
veerconstanten en de visceuze
weerstands coefficient van de
demper staan in de figuur
K2 aangegeven. Het netwerk wordt
K1
op tijdstip 0 belast met een
constante kracht F (eveneens
aangegeven).
F

Vragen:

a). Als het netwerk bedoeld is om een materiaal te modelleren, wordt dit materiaal dan
beschouwd als een vaste stof of als een vloeistof?

Antw: Bevestiging en punt van belasting zijn direct verbonden door de veer K1 en
daarom zal het systeem na belasting/verplaatsing van het aangrijpingspunt in onbelaste
staat altijd weer terugkeren naar zijn uitgangspositie. Dat is het kenmerk van een vaste
stof, in dit geval een vaste stof met visco-elastisch karakter.

b). Schets (kwalitatief) in de onderstaande grafiek hoe het aangrijpingspunt van F met de
tijd zich verplaatst.

Antw: Op het moment van belasting met kracht F reageren beide veren; de demper heeft
tijd nodig om te verschuiven. Het systeem reageert dus op dat moment elastisch, beide
veren staan parallel en dat betekent dat ze samen een veerstijfheid van K1 + K2
vertegenwoordigen en de verplaatsing dus s = F/(K1 + K2) is.
Vervolgens begint de demper te schuiven. Hierdoor wordt de rechterpoot langer,
verplaatsing voor beide poten is dezelfde, dus de spanning in de linker poot neemt toe,
die in de rechter poot neemt af. Dit proces gaat door tot de kracht F geheel door de linker
poot wordt opgevangen en de verplaatsing s dan dus s = F/K1 is. De demper reageert het
sterkst wanneer de spanning in de rechter poot maximaal is, dat is dus direct na belasting.
Daarna neemt de schuifsnelheid van de demper geleidelijk aan af. De verplaatsing als
functie van de tijd zal er dus (ongeveer) zo uitzien (zoz):
2

c). Wat is de retardatietijd van het systeem? Geef een schatting in termen van K 1, K2 en ;
zonder berekening!

Antw: De retardatietijd is de tijd dat het retardatie (kruip) proces ongeveer voor de helft
verlopen is (preciezer: voor een fractie (1 1/e) ). Bij bijv. een Kelvin Voigt model is
deze retardatietijd = / K. Hier spelen naast de demper met constante - 2 veren
een rol die beide van invloed zouden kunnen zijn. Men kan dus denken aan diverse
uitdrukkingen die de juiste dimensie opleveren:
Bijv. = / K1 of = / K2
= / (K1 + K2)
= / (K1.K2) . om de eenvoudigste vormen te noemen.
Bepalend is slechts geweest of de uitdrukking in het antwoord wel of niet de juiste
dimensie heeft.

d). Bereken een uitdrukking voor de verplaatsing als functie van de tijd.

Antw:
Hiertoe verdelen we de kracht F in een deel in de linker poot F1, en een deel in de rechter
poot: F2.
Dan geldt:
F F1 F2 (1)
F1
s ( 2)
K1
F2 F
s 2 (3)
K2
Door F1 uit (1) uit te drukken in F en F2, te substitueren in (2), daaruit F2 op te lossen en
vervolgen F2 (en dF2/dt) in (3) in te vullen, ontstaat de constitutievergelijking van het
veer-demper systeem:

K 2 F F K 1 K 2 ( K 1 K 2 ) ( 4)
3

Voor F = F0 (is constant) leidt dit tot een DV in en /dt die op de gebruikelijke manier
kan worden opgelost:
F K2 t
(t ) 0 1 exp
K1 ( K1 K 2 )
1 1
waarin
K1 K 2
Hieruit blijkt ook de correcte waarde voor de retardatietijd (verg. c) !

2. (WB en IO)

In een product wordt een kunststof pal gebruikt in een klik-verbinding. Hierbij wordt de
pal bij het aanbrengen van de verbinding op een zekere deformatie gebracht en deze
deformatie blijft vervolgens constant aanwezig.
Het product wordt gebruikt bij temperaturen van 20, 40, 60 en 80 0C, in wekelijkse cycli
van 6 dagen op 20 0C, 12 uur op 40 0C, 11 uur op 60 0C en 1 uur op 80 0C.
Maak een schatting hoeveel procent van de aanvankelijke klemkracht de pal na 5 jaar nog
uitoefent.
Aangenomen mag worden dat het materiaal zich lineair visco-elastisch gedraagt, de
relaxatiemodulus van het materiaal bij 20 en 80 0C is bijgevoegd.

Antw:
Het probleem betreft een constante deformatie, dat is dus een relaxatie. Het is niet een
zuiver relaxatie experiment omdat gedurende de tijd de temperatuur variabel is. De
4

relaxatiecurven bij 20 en 80 0C zijn gegeven, en zijn gelijkvormig, alleen langs de


logarithmische tijdas verschoven. Dit betekent dat het Tijd Temperatuur Superpositie
principe van toepassing is. Dus kiezen we eerst een referentie temperatuur, bepalen de
shiftfactoren die we nodig hebben, en berekenen het gedrag alsof het plaats vindt bij de
referentie temperatuur op een effectieve tijdsas.

Referentie temperatuur: voor de hand ligt hier een keuze van 20 of van 80 0C, omdat bij
die temperaturen de relaxatiemodulus gegeven is. Verder is de keuze arbitrair; hier kiezen
we 20 0C.

Shiftfactoren: de relaxatie vindt plaats bij 20, 40, 60 en 80 0C. De shiftfactoren van 40,
60 en 80 0C tov 20 0C (resp. a(40-20), a(60-20) en a(80-20)) moeten dus gezocht worden.
Hiervan is a(80-20) af te lezen van de grafiek:
- kies een geschikt niveau van de modulus: bijv. E(t) = 1.5 GPa. Deze snijdt de
curven van 80 en 20 C bij (ongeveer) resp log t = 2 en log t = 5. Hieruit volgt:
log a(80-20) = log t = 5 2 = 3; dus a(80-20) = 1000.
(Noot: veel mensen hebben de plot zo nauwkeurig mogelijk proberen af te lezen en
kwamen tot log a(80-20) = 3.3; dus a(80-20) = 3000. Uitstekend natuurlijk!)
- We weten dat de relaxatiecurve op de logarithmische tijdas proportioneel met de
temperatuur verschuift. De intervallen van 20 - 40 en van 20 - 60 0C zijn resp
1/3 en 2/3 deel van het interval 20 - 80 0C, dus we verwachten dat de
verschuiving van de curven van 40 en 60 0C tov de curve van 20 0C ook 1/3, resp.
2/3 zijn van die van de verschuiving van de curve van 80 0C. Dan geldt voor de
shiftfactoren
log a(40-20) = 1/3 . log a(80-20) = 1; dus a(40-20) = 10
log a(60-20) = 2/3 . log a(80-20) = 2; dus a(60-20) = 100
(Noot: de shiftfactor gehoorzaamt beneden Tg of Tm aan de wet van Arrhenius. Uit de
afgelezen waarde van a(80-20) kan de activeringsenthalpie van het relaxatieproces
berekend worden, en vervolgens kan hiermee a(40-20) en a(60-20) berekend worden. Dit
levert iets andere waarden, maar is in principe correcter! 2 bonuspunten!)

Effectieve belastingsduur bij 20 0C: kunnen we nu berekenen:


Werkelijke belasting bij 20 0C: 5 x 52 x 6 x 24 = 37440 u --- eff. x1 37440 u
Bij 40 0C: 5 x 52 x 12 = 3120 u --- eff x10 31200 u
Bij 60 0C: 5 x 52 x 11 = 2860 u --- eff x100 286000 u
Bij 80 0C: 5 x 52 = 260 u --- eff x1000 260000 u +
Totaal: 614640 u

Dit is de effectieve belastingsduur bij 20 0C; aflezen van log t = log 614640 = 5.8 levert
de bijbehorende relaxatiemodulus op: E = 1.2 GPa. De beginwaarde is ca 2.6 GPa, de
spanning in het onderdeel is evenredig met de relaxatiemodulus, dus na 5 jaar (met de
betreffende temperatuursvariaties) is de nog aanwezige spanning in het onderdeel:
1.2/2.6 = ca 46 % van de startwaarde.
Degenen die log a(80-20) = 3.3 hebben afgelezen vinden uiteraard een wat lagere
restspanning.
5

3. WB en IO
Aan kunststof drukbuizen (voor waterleidingen, gasbuizen, persleidingen) worden hoge
mechanische eisen gesteld t.a.v. hun breukgedrag. Een fabrikant maakt drukbuizen van
HDPE (Hoge Dichtheid PolyEtheen). Om aan de eisen te kunnen voldoen let hij op de
MFI (Melt Flow Index; Ned: Smelt Index) van de grondstof. De MFI moet binnen een
nauw gebied liggen en mag niet te hoog en niet te laag zijn.

a). Welke problemen kan de fabrikant verwachten indien de MFI te laag is? (max. 10
regels)

Antw: Een lage MFI betekent een hoge viscositeit, en een hoog MW lange ketens.
Het probleem dat hierdoor kan ontstaan is dat hoe hoger de viscositeit is, hoe groter de
krachten en drukken worden in de extruder, en hoe hoger de energiedissipatie wordt.
De krachten en drukken die een extrusielijn kan weerstaan kennen uiteraard een
maximum, en een te lage MFI betekent dus dat het materiaal niet of zeer moeilijk te
extruderen is.
Dit zou kunnen worden opgelost door de temperatuur te verhogen, maar ook dit is slechts
beperkt mogelijk. Bovendien veroorzaakt de hogere energie dissipatie al een
temperatuurstoename, ook is de temperatuur dan steeds moeilijker onder controle te
houden.

b). En welke problemen kan hij verwachten indien de MFI te hoog is? (max. 10 regels)

Antw: Een hoge MFI betekent een lage viscositeit, en een laag MW korte ketens. Voor
de verwerking is dit geen probleem: een erg lage viscositeit kan altijd gecorrigeerd
worden door de temperatuur te verlagen.
De eigenschappen van de buis zijn echter ook afhankelijk van het MW: een laag MW
betekent dat de buis eerder brosse breuk zal vertonen bij barstdrukexperimenten; ook dat
de slagvastheid van de buis minder zal zijn.
Een te hoge MFI betekent dus dat de buis van mindere kwaliteit zal zijn en mogelijk niet
aan de specificaties voldoet.

4. Alleen WB.
Van een lineair visco-elastisch materiaal wordt de relaxatiemodulus gegeven door:

E ( ) E 0 exp

waarin de tijd is en een constante: de relaxatietijd.

Aan een rekstrookje van dit materiaal wordt een hysterese experiment uitgevoerd waarbij
vanaf tijdstip 0 tot t het materiaal gerekt wordt met een constante deformatiesnelheid 0 ,
en vervolgens, vanaf tijdstip t tot 2t, de bewegingsrichting van de trekbank wordt
omgekeerd zodat de deformatiesnelheid 0 is, en de totale deformatie op het tijdstip 2t
dus weer 0 is. In een grafiek (zie vlgnd pag):
6

Vragen:
a) Wat is de spanning in het materiaal op tijdstip t?
Hoe is deze uitdrukking te vereenvoudigen voor t << ?

Antw:
Regelrecht toepassen van het Boltzmann superpositie principe:
u t
d
(t ) E (t u ) du
u
du
Van u = - tot u = 0 is d /du gelijk aan 0 en dit deel van de integraal levert dus geen
bijdrage. Van u = 0 tot u = t is d /du constant en kan dus voor de integraal geplaatst
worden. Invullen van de uitdrukking voor E levert dan:

t u
(t ) E 0 exp du

t u u t
E 0 0 exp exp

u 0

t
E 0 0 1 exp

Voor t << kunnen we de exponent benaderen met: exp t/ ~ 1 t/ , en invullen
levert:
(t ) t E 0 0 E 0 lim
Zoals te verwachten: het visco-elastisch karakter van het materiaal doet zich nog niet
gelden in dit bereik en dus is de uitkomst (nagenoeg) elastisch.
Interessant is in de benadering de tweede term in de Taylorreeks mee te nemen:
2
t t 1 t
exp 1
2

En dit levert dan:


t
(t ) E 0 lim 1
2
7

b) Wat is de spanning in het materiaal op tijdstip 2t?


Hoe is deze uitdrukking te vereenvoudigen voor t << ?

Antw:
Zelfde procedure, alleen wordt de gehele Boltzmann integraal nu in 3 stukken gehakt:
voor u = - tot u = 0 is de integraal weer 0; voor u = 0 tot u = t geldt dat d/du = 0 ;en
voor u = t tot u = 2t geldt: d/du = - 0 . Ook veranderen uiteraard de begrenzingen van
de integraal:
u t u 2t
2t u 2t u
( 2t ) E 0 0
u 0
exp

du E 0 0


u t
exp

du

2t u t
u
u 2t
u
E 0 0 exp




u 0
exp

du
u t
exp

du

2t 2t t
E 0 0 exp exp 2 exp 1

2
t
E 0 0 1 exp

De benadering voor t << met medenemen van alleen de eerste term in de Taylorreeks
ontwikkeling levert:
2
t t
(2t ) E 0 0 E 0 lim

Kennelijk is de spanning na de hysterese loop negatief.
Noot: voor de echte rekenaars onder ons: Wat is de gedissipeerde energie in de loop?

c) Schets het verloop van de spanning gedurende deze hystereseloop in een grafiek van
vs .

Antw:

4. Alleen IO.

De figuur is een product dat gemaakt moet


worden door middel van spuitgieten. De
8

praktijkregel dat de wanddikte zoveel mogelijk overal hetzelfde moet zijn, is hier om
functionele redenen niet gevolgd: de zijwanden hebben een dikte van 2t, terwijl het
verbindingsdeel een dikte t heeft. De verdere afmetingen staan aangegeven; l = 20 t ; h =
w = 10 t.
Alle in het product voorkomende hoeken zijn 900

1). Hoe zou u de aanspuiting van dit product kiezen? Schets het product en geef in de
schets dmv een pijl aan waar u de aanspuiting (en) kiest. Geef aan wat uw overwegingen
zijn om de betreffende positie (s) te kiezen.

2). Geef in de schets ook aan waar het deelvlak van de matrijs zal moeten liggen, en wat
de bewegende, en wat de vaste matrijshelft is.

Antw:
Vragen 1) en 2) zijn niet los van elkaar te zien, en worden hier samen beantwoord.
De keuze van de positie van de aanspuiting(en) wordt bepaald door de volgende
overwegingen:
1) het product moet gevuld kunnen worden
2) luchtinsluiting moet worden voorkomen, lasnaden mogen niet op onacceptabele
posities terecht komen,
3) afdoende nadrukken moet mogelijk zijn.
Hier telt vooral de derde eis: om nadrukken in de dikke delen mogelijk te maken, zal het
product op de dikke delen moeten worden aangespoten: het dunne deel is slechts de helft
in dikte, en de koeltijd ervan is dus slechts een kwart van de koeltijd van de dikke delen.
Dit betekent dat er ten minste 2 aanspuitingen moeten zijn: op elk van de dikke delen een.
Waar de aanspuitingen moeten komen hangt mede af van de keuze van het deelvlak.
Het meest voor de hand liggende positie van het deelvlak is aan de onderzijde van het
product, dit voorkomt luchtinsluiting in de dikke delen. De aanspuiting zal dan boven op
de dikke delen moeten worden geplaatst.
Er blijft een risico op luchtinsluiting in het dunne deel omdat in dit deel de snelheid van
het vloeifront veel lager zal zijn dan in de dikke delen, dit probleem is niet te voorkomen
en moet evt. worden opgelost door plaatsen van enkele uitstootpennen die ontsnappen
van lucht mogelijk maken.
De lucht in de dikke delen kan ontsnappen langs het deelvlak. Hierbij zal de bewegende
matrijshelft de onderste helft zijn omdat dit de kern in het product vormt en dus het
product bij openen van de matrijs zal meenemen; bovendien moet de aanspuiting
geplaatst zijn in de vaste matrijshelft.
De aanspuitingen zijn diagonaal tov elkaar geplaatst om eventuele luchtinsluiting in het
dunne deel te localiseren in het midden: hier zal een (extra) uitstootpen moeten worden
geplaatst. Uitstoten vindt overigens plaats op de veel stijvere en sterkere dikke delen.
Het toepassen van 2 aanspuitingen betekent wel dan er een runnersysteem toegepast moet
worden. Dit ligt in de vaste matrijshelft en verwijderen hiervan betekent dat het een 3-
platen matrijs zal moeten worden. Alternatief is toepassing van een (duur) hot-runner
systeem.
9

3). Indien de productholte in de matrijs precies de aangegeven vorm en afmetingen heeft,


verwacht u dat het product dan ook de gewenste vorm heeft? Zo niet, in welke zin
verwacht u dat de productvorm zal afwijken van de bedoelde vorm? Licht het antwoord
toe.

Hoofdzaak is hier dat de dikke delen 4 x meer koeltijd nodig hebben dan het dunne deel. Als
het dunne deel al lang afgekoeld en vormvast is, zullen de dikke delen nog koelen en dus
krimpen. Omdat de stijfheid van het dunne deel gering is tov de dikke delen betekent dit
(zeer waarschijnlijk) niet dat het gehele product krom gaat staan, maar dat het dunne deel
niet strak blijft en een golving of rimpeling zal vertonen.
Een tweede (geringer) probleem is dat de warmte afvoer in de kern moeizamer zal zijn dan
naar de buitenkant van het product, met name in de inwendige hoeken. Hierdoor zullen de
dikke delen enigszins naar elkaar toe gaan staan. (zie fig).
10

Vous aimerez peut-être aussi