Académique Documents
Professionnel Documents
Culture Documents
DE LESVOORBEREIDING
EEN GOEDE VOORBEREIDING
IS HET HALVE WERK
READER
1E Instituutsbrede versie
2015
INHOUD
VERANTWOORDING
STUDIETEKST 2: LESDOELEN
2.1 Inleiding 6
2.2 Het leerdoel 7
2.3 Richtlijnen voor het formuleren
van leerdoelen of eindgedrag 7
2.4 Leerdoelen en het gewenste beheersingsniveau 9
STUDIETEKST 4: LESFASEN
4.1 Inleiding 19
4.2 De introductie 19
4.3 De kern van de les 21
4.4 Het slot 21
4.5 Variaties in de fasenindeling 22
4.6 Notatie op het lesvoorbereidingsformulier 23
STUDIETEKST 6: LEERMIDDELEN
6.1 Inleiding 28
6.2 Kolom voor de leerkracht 28
6.3 Kolom voor de leerling 30
BRONNEN 32
BIJLAGEN
Bijlage 1: Format A Lesvoorbereiding
Bijlage 2: Format B Lesvoorbereiding
Bijlage 3: Format C Lesvoorbereiding
1 Begeleiders bij de verdiepingsstage kunnen zelf kiezen welk model ze willen gebruiken.
Gedrag
De gedragscomponent geeft aan welk gedrag/welke handelingen je van de
leerlingen verlangt, dus wat de leerling met de leerstof moeten doen.
Handelingen en gedragingen zijn waarneembare activiteiten en deze geef je ACTIEWERKWOORD
aan middels (actie) werkwoorden. De gedragscomponent wordt middels
twee werkwoorden aangeduid. Het eerste werkwoord is kunnen en wordt
vervolgd door een werkwoord dat betrekking heeft op het gedrag of de
handeling.
Enkele (actie) werkwoorden zijn: Aanwijzen, berekenen, demonstreren,
definieren, (ver)delen, formuleren, tekenen, uitleggen, vergelijken/een
vergelijking maken tussen, verklaren, toelichten, beargumenteren.
Inhoud
In het leerdoel moet duidelijk aangegeven worden op welke leerinhoud/ CONCRETE
leerstof de leerling de beschreven activiteiten moet kunnen toepassen. Het is INHOUD
raadzaam deze inhoud zo concreet mogelijk te maken.
Voorwaarden
In het leerdoel moet een voorwaardencomponent worden opgenomen.
Voorwaarden zijn condities waaronder de leerling het gedrag moet vertonen.
De voorwaarden kunnen van invloed zijn op de te verrichten leeractiviteiten CONDITIES
waarmee een leerling een leerdoel bereikt. Het gaat in deze om de
(onderwijs) hulpmiddelen die gebruikt worden om de beschreven
handelingen toe te passen.
Voorbeelden van voorwaarden: met behulp van een rekenmachine, met
gebruikmaking van een gradenboog ..........
Prestaties
Een leerdoel moet een omschrijving geven van de minimumprestatie die als
MINIMUM
succesvol kan worden aanvaard. Bijvoorbeeld een tijdslimiet of een aantal PRESTATIE
antwoorden dat minimaal goed moet zijn of hoe nauwkeurig iets moet
werken.
d. Geef een omschrijving van wat de leerling moet doen om zijn werk als
voldoende beoordeeld te zien (beoordelingsmaatstaf).
Voorbeeld
De leerling kan tenminste vijf hoofdplaatsen van de distrikten opnoemen en
aanwijzen op de kaart.
Ad 1. Kennis (onthouden)
Hierbij gaat het om wat de leerling zich herinnert van het geleerde. Het gaat
om een letterlijke reproductie uit het geheugen. Het gaat om:
- feiten (bijvoorbeeld: woorden termen, uitdrukkingen, namen, REPRODUCTIE
specifieke feiten, verschijnselen en tekens);
- middelen, methoden, afspraken, werkwijzen (bijvoorbeeld:
woordenboek raadplegen, leestekens, stromingen, stijlen,
(taalkundig) benoemen van woorden, zinsdelen, criteria t.a.v.
gesproken taal(snelheid, intonatie, uitspraak);
- systemen en structuren (bijvoorbeeld: wetmatigheden, principes,
regels (denk aan spelling).
Ad 2. Inzicht ( begrijpen)
Hierbij gaat het om inzicht op het laagste niveau: in een soortgelijke situatie
de kennis kunnen gebruiken. Het gaat om: IN EIGEN
WOORDEN
- omzetting (bijvoorbeeld: begrepen inhoud met eigen woorden
kunnen omschrijven, zelf een voorbeeld van een regel kunnen geven;
- interpretatie (bijvoorbeeld: hoofd en bijzaken kunnen
onderscheiden, relaties leggen, karakter van de hoofdpersoon van
een werk kunnen beschrijven;
- extrapolatie (bijvoorbeeld: proza, pozie verklaren, waarbij je iets
extras toevoegt, tussen de regels leest).
Ad 4. Analyseren
Het gaat hierbij om het logisch redeneren, zowel deductief als inductief. Het LOGICA
geheel wordt geanalyseerd/ontleed in zijn samenstellende elementen/delen.
Dit vereist dieper inzicht, niet alleen begrijpen en toepassen, maar ook
zichzelf vragen stellen over de inhoud, opsporen van hiaten onduidelijk-
heden, dieperliggende verklaringen of oorzaken opsporen, diagnos-
ticeren (bijvoorbeeld het nakijken van een verslag of opstel en ontdekken
waar fouten of gebrek aan logica in de opbouw zitten).
Ad 5. Evalueren
Het gaat hier om het geven van een beoordeling als het resultaat van een
BEOORDELEN
zorgvuldige afweging van feiten, begrippen en inzichten, kritisch denken, bijv.
een gefundeerd oordeel geven over de kwaliteit van een werkstuk van
studenten.
Ad 6. Creren
Creren houdt in het creatief denken: het probleem heeft verschillende CREATIVITEIT
mogelijke oplossingen. Je gaat op een originele en unieke wijze elementen
tot een nieuw geheel synthetiseren, creatief denken, tot een nieuwe
combinatie komen vanuit de verscheidenheid van gegevens.
Schema 3.1
INSTITUUT VOOR DE OPLEIDING VAN LERAREN Nr. 1
UITGEWERKT LESPLAN, VERSLAG Datum lesuitvoering :
NAGESPREK Lesperiode : van u tot u
Vak:
Student : School :
Leerlingengroep (klas) : aantal: j m
Groep : studiejaar :
Schoolpraktikum docenten :
LESONDERWERP:
INFORMATIEBRONNEN
1. LEERDOELEN
2. BEGINSITUATIE
2.1 kennis :
2.2 motivatie :
2.3 leercapaciteit :
3.2 De beginsituatie
De beginsituatie van de leerling (2.1, 2.2, 2.3 in schema 3.1) geeft het
vereiste, verwachte of geschatte beginniveau van de leerlingen aan. Het gaat
Voorkennis
Nieuwe informatie wordt verwerkt op basis van wat een leerling al weet. Hoe
meer leerlingen weten en hoe beter deze kennis in hun geheugen is
gestructureerd, hoe makkelijker de nieuwe informatie wordt opgenomen. Er
zijn dan meer aanknopingspunten voor de nieuwe kennis en de hoofd- en
bijzaken worden sneller en beter onderscheiden. Leerlingen hebben
verschillende soorten kennis opgeslagen:
- persoonlijke kennis
Voorbeeld
Mijn vader had chikungunya en heel veel pijn in zijn gewrichten.
Het bovenstaande hoeft nog niet te betekenen dat zij de kenmerken van
reggaemuziek kunnen opnoemen. Dus kenmerken van reggae-muziek is een
goed onderwerp voor een nieuwe les.
Studievaardigheid en leercapaciteit
Studievaardigheden zijn methoden die toegepast kunnen worden bij het
leren. Leerlingen die goede studievaardigheden beheersen, studeren vaak
gemakkelijker. Voorbeelden van studievaardigheden zijn samenvatten,
woordjes leren en mindmappen maar ook het plannen, organiseren en
structureren van het schoolwerk. Naast het aanleren van studievaardigheden
Voorbeeld
Het gemiddelde cijfer voor Spaans in het 1e kwartaal is 5,1. Op basis hiervan
kan ik vaststellen dat de leercapaciteit onvoldoende is. De leerlingen zijn na
15 minuten van het lesuur al niet meer geinteresseerd in de les. Soms
beginnen ze hun eigen ding te doen.
Metacognitie
Metacognitie heeft twee dimensies:
1. kennis van het eigen cognitief functioneren en
2. cognitief zelfmanagement.
De kennis van het eigen cognitief functioneren omvat declaratieve (weten
wat je weet en wat je niet weet), procedurele (weten welke vaardigheden je
beheerst) en situationele kennis (weten in welke situaties je het effectiefst
kunt leren).
Cognitief zelfmanagement betreft het plannen, in de gaten houden,
evalueren en bijstellen van de eigen cognitieve processen.
Het is dus zaak dat de leerkracht een zo goed mogelijke inschatting maakt
van hetgeen de leerlingen weten en of juist niet weten, welke vaardigheden
zij beheersen, onder welke omstandigheden zij het best leren en in welke
mate zij hun eigen leerprocessen kunnen managen.
Het zou ons te ver voeren om al deze informatie te verwerken in onze
lesvoorbereiding, maar het is goed dat de leerkracht deze ingeschatte
cognitieve kennis niet uit het oog verliest en waar dit van toepassing is
vermeldt op het formulier.
Bron: http://www.nuzorg.noordhoff.nl/2.3/docentendeel/
Er zijn ook kenmerken die de motivatie van leerlingen doen afnemen. Deze
kenmerken kunnen zijn:
- Leermoeilijkheden: het onvermogen zich bepaalde kennis binnen een
redelijke tijd eigen te maken.
- Faalangst: is de angst om te falen (mislukken).
Voorbeeld
De leerlingen zijn matig gemotiveerd. Dit heb ik door observatie kunnen
vaststellen. Ze doen alleen mee als de leerkracht iets vraagt.
Voorbeelden
Krijt en wisser moeten zelf gebracht worden.
Het bord bestaat uit drie delen, maar het derde deel is niet bruikbaar. Het
lokaal is vrij klein voor de 27 leerlingen die erin moeten zitten. Tot de pauze
kunnen de leerlingen aan de linkerkant moeilijk op het bord zien vanwege de
zoninval. Er is voldoende verlichting ook al regent het. Er zijn geen ramen,
alleen gaas, dus er is voldoende ventilatie.
Het lokaal bevindt zich aan de straatzijde, waardoor er veel lawaai is van het
verkeer. De tegels in het lokaal zijn ongelijk, waardoor er een lastige en
gevaarlijke situatie bij het rondlopen ontstaat.
4.2 De introductie
In de introductie wordt, zoals het woord al zegt, de les gentroduceerd. INTRODUCTIE
Daarbij zijn vier zaken belangrijk:
1. leerlingen in de sfeer van de les brengen;
2. belangstelling wekken;
3. aansluiting zoeken bij het bekende;
4. introduceren van het nieuwe.
Deze vier zaken moeten naadloos in elkaar overlopen. Ze kunnen vaak goed
gecombineerd worden.
Om invulling te geven aan de vier punten moet er onderzoek zijn verricht
naar de beginsituatie. (Zie studietekst 3)
De leerkracht heeft dus informatie over de leefwereld van de leerlingen en
over reeds behandelde leerstof, welke belangrijk is voor aansluiting op de
nieuwe leerstof.
Ad 1.
Leerlingen in de sfeer brengen van de les en belangstelling wekken voor het
IN DE SFEER VAN
onderwerp zijn activiteiten die we kunnen plaatsen in de 1 e dimensie van DE LES BRENGEN
leren.6 Deze dimensie schept het kader om goed en prettig onderwijs te
kunnen volgen en verzorgen. We kunnen hierbij denken aan:
- Kennismaken. Dit gebeurt in een nieuwe klas of als er nieuwe
leerlingen zijn.
- Afspraken maken. Dit is belangrijk zolang de leerlingen zich
nog nog niet automatisch houden aan de regels van de
leerkracht/school.
- De leerlingen tot rust laten komen. Dit is belangrijk als de klas
druk is. Ook als er iets is dat acuut in de belangstelling staat
van de leerlingen, kan het nodig zijn om hier aandacht aan te
besteden.
- Praten over een onderwerp dat leeft bij de leerlingen en
relevant is voor het lesonderwerp.
6 W. Miedema en R. Marzano.
Ad 3.
Op school wordt elk vak verzorgd volgens een bepaald curriculum. De AANSLUITING ZOEKEN
leerkracht volgt in de loop van het schooljaar het curriculum. Elke les is dus BIJ HET BEKENDE
ingebed in een lessenreeks. De leerkracht moet weten welke lessen leerstof
in de voorafgaande lessen is behandeld en welke kennis daarvan essentieel is
om de nieuwe leerstof op voort te bouwen. In de inleidende fase vindt dus
een herhaling van essentile begrippen plaats.
De herhaling is ook leerpsychologisch van belang. Het verwerven van kennis
is een structureel proces.7 Kennis wordt in het geheugen opgeslagen in een
netwerk van samenhangende gehelen. Als de leerling de nieuwe kennis goed
kan linken aan een reeds bestaand kennisgebied in zijn geheugen, leidt dit tot
meer inzicht en makkelijker oproepen van de kennis wanneer deze toegepast
moet worden.
Als daarentegen nieuwe kennis niet wordt gelinkt aan reeds bestaande
kennis, raakt het makkelijk verloren tussen allerlei losse kennisdeeltjes in het
geheugen. De leerling heeft geen inzicht, kan de kennis moeilijk oproepen
wanneer nodig en dus ook niet toepassen.
Punt 3 (aansluiting bij het bekende) kan goed gecombineerd worden met
punt 2 (belangstelling wekken). We zagen bij punt 2 dat de leerkracht een
relatie moet leggen tussen de leefwereld van de leerling en de leerstof.
Ad 4.
De introductie van het nieuwe onderwerp sluit naadloos aan op het vorige
INTRODUCEREN VAN
onderdeel. De leerkracht maakt na de herhaling het nieuwe onderwerp HET NIEUWE
bekend. Daarbij geeft hij ook de leerdoelen waar de leerlingen in de les naar
toe moeten werken. Het bekendmaken van de leerdoelen is ook een
belangrijke strategie bij het richten van de aandacht (punt 1). De doelen
geven de leerlingen aan wat de belangrijke punten zijn in de les en wat van
hen verwacht wordt aan het eind van de les.
8 De module Orientatie op het beroep is een propedeusemodule van BV. De reader is tentamenstof.
Schema 4.1.
Volledige fasenindelingen in n leseenheid
Basisschema Variatie 1 Variatie 2 Variatie 3
Introductie Introductie Introductie Introductie
Instructie Instructie/Verwerking Instructie Verwerking
Verwerking Evaluatie Verwerking/Evaluatie Instructie
Evaluatie Evaluatie
In het schema 4.1 en 4.2 zijn alle fasen in een leseenheid verwerkt. In schema
4.3 zijn enkele variaties gegeven waarbij de fasen over meerdere
leseenheden zijn verdeeld.
Schema 4.3.
Fasenindelingen verspreid over meerdere leseenheden
Variatie 5 Variatie 6 Variatie 7
Les 1 Les 1 Les 1
Introductie Introductie Introductie
Instructie Instructie Instructie
Verwerking Verwerking Les 2
Les 2 Les 2 Introductie
Introductie/ Evaluatie van les 1 wordt Evaluatie Verwerking
verwerkt in de inleiding van les 2 (Repetitie)
Instructie Les 3
Verwerking Introductie
Evaluatie Evaluatie
Schema 5.1.
Lesfasering Leerstof Leermiddelen9 Werkvormen/Leeractiviteiten
Tijd Fase / Leraar Leerling Leraar Leerling
subdoel
5.2 Leerstof
De leerstofkeuze is afhankelijk van de voorkennis van de leerlingen en de LEERSTOFKEUZE
doelstellingen van de les. De voorkennis wordt geactiveerd in de
introductiefase van de les. De nieuwe leerstof wordt gekozen aan de hand
van de lesdoelen en komt aan bod na de introductiefase.
Bij het invullen van de kolom leerstof gelden de volgende richtlijnen: RICHTLIJNEN
- De leerstof moet logisch zijn opgebouwd volgens vakdidactische
principes.
- De theoretische leerstof wordt overzichtelijk weergegeven op
schematische wijze.
- Voorbeelden worden ook opgenomen.
- Opdrachten met bijbehorende instructies worden ook opgenomen.
- Vragen met betrekking tot de leerstof worden volledig opgeschreven.
Het goede antwoord komt er tussen haakjes achter.
Voorbeeld
De leerkracht demonstreert een scheikundeproef. De werkvorm hier is dus
demonsteren. De leerlingen luisteren en kijken met aandacht. Luisteren en
kijken zijn de leeractiviteiten. Tijdens het luisteren en kijken slaan de
leerlingen informatie op in hun geheugen. Er vindt leren plaats. In dit geval
gaat het om kennisverwerving.
Voorbeeld
De leerkracht geeft opdracht de proef tijdens een practicum uit te voeren. De
werkvorm is opdracht geven (meer specifiek: practicumopdracht). De
leerlingen voeren de practicumopdracht uit. Al doende nemen zij informatie
op over de proef en krijgen zij vaardigheid in het doen van proeven. Er vindt
leren plaats. In dit geval gaat het om kennisverwerving en een vaardigheid.
Tijdens een les wordt een variatie aan werkvormen gebruikt. Soms lopen de
verschillende werkvormen vloeiend in elkaar over.
Voorbeeld
De leerkracht gaat over van doceren naar een onderwijsleergesprek.
5.5 De klasse-opstelling
Bij het kiezen van een werkvorm, moet men er rekening mee houden dat elke
werkvorm een bepaalde klasse-opstelling vraagt. In de praktijk van het
onderwijs komen we de volgende klasse-opstellingen14 tegen:
kiezen v C
Opstelling Opstelling D
= leerling L= leerkracht
14 Zie meer opstellingen in: T. Geerlings en T. van der Veen, Lesgeven en zelfstandig leren . pagina 264.
15 Evalua- Benoem de genummerde delen van het hart. Duo- Opdracht Flap Werkblad
min
tie/ opdracht uitvoeren met met
LL-en genum Genum-
kunnen merde merde
delen delen delen hart
van het hart
hart
benoe
men
Controle van de antwoorden met behulp van OLG Meedoen met Biolo- Biologie
het boek. OLG en gie- Boek
corrigeren. boek
Bord.
Antwoorden: bord werkblad
1: Rechterboezem 2:Linkerboezem
3: Bovenste holle ader 4:Aorta
5: Longslagader 6: Longader
7:Mitralisklep 8: Aortaklep
9: Linkerkamer
10: Rechterkamer
11: Onderste holle ader
12:Trucispidalisklep
13:Pulmonalisklep
Ad 1 Het bord15
Het gebruik van het bord wordt in de kolom leermiddel/leerkracht
aangegeven en in een uitgewerkte vorm op het bordschema van het Bord
lesvoorbereidingsformulier.
Het is zinvol op voorhand na te denken over je bordgebruik, zoniet eindigt
het vaak in kriskras door elkaar geschreven lesflarden. Let op het volgende:
Wees beknopt. Een bordschema geeft een overzicht van de structuur
van je les en zeker niet de hele lesinhoud.
Gebruik kleur, maar met mate.
Kies een lay-out die de inhoud ondersteunt.
Vermijd taalfouten. (zie ook Tip 1 en 2)
Geef elk bordvlak een eigen functie. Dit vergroot de
overzichtelijkheid.
Middenbord: lesopbouw, lesinhoud
Linkerzijbord: structuur van het hoofdstuk, situering
van de les in groter geheel
Rechterzijbord: kladblok-functie
Het is gangbaar dat het bord van links naar rechts wordt gebruikt. Op de
linkerhelft plaatst men meestal de lesdoelen en daaronder zaken de
beginsituatie rakende (z.a. tekst, formules, schemas).
Het middenbord wordt voornamelijk gebruikt om de nieuwe leerstof te
visualiseren. Het rechterbord is voor de evaluatiefase van de les (opdrachten
corrigeren, huiswerk geven). Deze indeling is gebaseerd op een driedeling
(volledig te gebruiken) bord. Indien dit niet het geval is, moet de student zich
15 J. Johns-Christopher (2013).
Voorbeeld:
TIP1: Je kan je bordteksten van te voren maken. Bedek dan het deel wat je
niet gebruikt met papier. TIPS
TIP2: Flappen zijn erg handig, omdat je de tekst (en tekeningen) van tevoren
kan maken. En je kan de flap bewaren voor een andere les.
Ad 2. Aanschouwelijk materiaal
Het aanschouwelijk materiaal moet aan de volgende voorwaarden voldoen: VOORWAARDEN
- Het moet de leerstof ondersteunen AANSCHOUWELIJK
- Het moet goed zichtbaar zijn voor alle leerlingen MATERIAAL
- Het mag vak(didactisch) geen fouten bevatten (ook geen taalfouten)
Bijna alle vakken hebben klassikaal vakspecifiek materiaal. Het is belangrijk
om na te gaan of dit materiaal op school aanwezig is. Indien niet, zal de
leerkracht moeten nagaan of dit materiaal op een andere manier verkrijgbaar
is en/of zijn creativiteit moeten gebruiken om zelf materiaal te ontwikkelen.
Bij opdrachten worden ook vaak werkmaterialen gebruikt, die nodig zijn om
VOORWAARDEN
de uitdracht uit te voeren. Soms zijn de vakspecifieke materialen al aanwezig, WERKMATERIAAL
meestal moet de leerkracht zelf op zoek gaan naar materialen. Er zijn ook
veel creatieve leerkachten die zelf materiaal maken.
Werkmateriaal moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:
- Het moet relevant zijn voor de opdracht;
- Het moet veilig zijn;
- Het moet makkelijk hanteerbaar zijn voor de leerlingen;
- Het moet makkelijk uit te delen en daarna op te ruimen (of op te
bergen) zijn.
Internetbronnen
van Gelder, Model didactische Analyse:
http://ogpjn.weebly.com/de-klas/kritische-analyse
Maslov, behoeftepyramide
http://www.nuzorg.noordhoff.nl/2.3/docentendeel/
Didactiche werkvormen
http://wij-leren.nl/didactische-werkvorm.php
http://www.slo.nl/downloads/archief/activerende-werkvormen.pdf
BIJLAGE 1 wordt veel gebruikt op het Instituut voor de Opleiding van Leraren.
BIJLAGE 2 wordt gebruikt bij de opleiding Biologie op het Instituut voor de Opleiding
van Leraren.
BIJLAGE 3 is afkomstig van Guust de Schutter van de Opleiding Economie van het het
Instituut voor de Opleiding van Leraren.