Vous êtes sur la page 1sur 4

Leven aan de onderkant. Het systeem dat de onderklasse in stand houdt.

Schrijver: Theodore Dalrymple


Uitgeverij: het Spectrum
ISBN: 90 274 9917 9

Een introductie
door Chris Rutenfrans

THEODORE DALRYMPLE (1949) is een Engelse psychiater die werkt in een gevangenis en een
daar vlakbij gelegen ziekenhuis in een grote achterstandswijk van een grote stad in Engeland. In de
gevangenis behandelt hij gedetineerden die vastzitten wegens roof, zware mishandeling, moord en
doodslag. Op de psychiatrische afdeling van het ziekenhuis behandelt hij mannen en vrouwen die daar
vaak zijn terechtgekomen met een overdosis drugs of medicijnen, niet omdat ze dood willen, maar om
heel andere redenen: om hun familie of partner emotioneel te chanteren, om niet voor de rechter te
hoeven verschijnen, om niet naar hun werk te hoeven of om zichzelf voor te stellen als slachtoffer,
terwijl ze vlak voor hun overdosis hun vriendin nog in elkaar hebben geslagen.

In de loop van zijn tienjarige praktijkervaring heeft Dalrymple duizenden gesprekken gevoerd met
deze mensen en zo een vrij helder beeld gekregen van hun leven en manier van denken. Dalrymple
beschrijft een harde en uitzichtloze wereld van mannen, mishandelde vrouwen en aan zichzelf
overgelaten kinderen, maar hij doet dat zo helder, geestig en strijdlustig dat zijn boek een bijzonder
stimulerende uitwerking heeft op de lezer.
De methode die de psychiater Dalrymple toepast op zijn patiënten, past de schrijver Dalrymple
toe op zijn lezers: hij verruimt hun bewustzijn van de realiteit en wijst pijnlijk precies aan waar het mis
is gegaan. De patiënten hebben ten onrechte geen verantwoordelijkheid genomen voor hun eigen leven
en de lezers zullen merken dat ze lichtvaardig ideeën hebben aangehangen die, bedacht door een
intellectuele bovenlaag, de samenleving hebben door trokken en vooral aan de onderkant, bij de minst
ontwikkelden, een onvoorstelbare ravage hebben aangericht.
Neem het ideaal van de seksuele revolutie, dat beoogde om seksualiteit los te maken van
iedere persoonlijke en maatschappelijke verplichting. De intellectuele voorhoede die dit gepropageerd
heeft, nam het voor zichzelf niet al te serieus.
Ze nam bijvoorbeeld wel degelijk de verantwoordelijkheid voor de eigen kinderen. Maar de onderkant
van de samenleving nam de seksuele revolutie bloedserieus en het resultaat is dat huwelijk en gezin
daar praktisch zijn afgeschaft. Dalrymple heeft te maken met huishoudens van een vrouw met
kinderen van verschillende vaders die geen van allen nog ooit over de vloer komen. Het begrip ‘vader’
is gereduceerd tot zijn zuiver biologische betekenis.

Het meest funeste idee is dat mensen niet in staat zijn hun lot in eigen handen te nemen. Dit is een
directe consequentie van de sociale wetenschappen die, door het gedrag van mensen te verklaren uit
omstandigheden buiten hun wil, de menselijke vrijheid en verantwoordelijkheid hebben
weggeredeneerd. Mensen plegen geen misdrijven omdat ze daarvoor kiezen, maar omdat ze het
slachtoffer zijn van een onrechtvaardige maatschappij, omdat ze psychische of biologische gebreken
vertonen, verkeerde vrienden hebben, enzovoort.
Dit idee heeft ertoe geleid dat mensen zichzelf inderdaad gaan ervaren als onmachtig om hun
eigen gedrag te beïnvloeden. Zij beschouwen zichzelf als willoze slachtoffers die door anderen gered
moeten worden. Dalrymple laat zien dat criminelen die manier van denken letterlijk hebben
overgenomen en gebruiken als excuus voor wat ze hebben aangericht. Als ze iemand hebben
neergestoken, dan hebben ze dat niet zelf gedaan, nee, ‘het mes ging erin, dokter’. Een druggebruiker
zegt op de vraag waarom hij eraan begonnen is, dat ‘heroïne overal is’, alsof er net zomin aan te

1
ontkomen was als aan de lucht die hij inademt. ‘Onveranderlijk komen gedetineerden aanzetten met
hun moeilijke jeugd, hun gewelddadige of afwezige vaders, hun armoede en alle achterstanden die je
maar kunt bedenken’, schrijft Dalrymple. ‘Het beeld dat gedetineerden van zichzelf geven, vertoont
vaak een curieuze gelijkenis met het portret dat progressieven van hen schetsen. “Wil jij dat ik een
slachtoffer ben van de omstandigheden?” lijken ze te zeggen, “Uitstekend, dan zal ik voor jou een
slachtoffer zijn.

Een ‘progressieve’ gedachte die altijd weer opduikt, is dat criminaliteit voorkomt uit armoede. Dit is
een dwaling die berust op het verwarren van een statistisch verband ( de meeste criminelen zijn arm )
met een oorzakelijk verband ( criminaliteit is het gevolg van armoede ). Dat oorzakelijk verband is
allang weerlegd. De afgelopen veertig jaar is de armoede in Engeland en Nederland immers sterk
afgenomen, terwijl de criminaliteit zeer sterk is toegenomen. Armoede kan het dus niet zijn.
Maar die conclusie werd niet getrokken. In de criminologie kwam de theorie op dat het niet
ging om absolute, maar om relatieve armoede. Criminelen zijn crimineel omdat ze armer zijn dan
anderen, ook al zijn ze veel rijker dan vroeger. Ook deze opvatting is niet houdbaar. Bijna iedereen is
immers relatief arm – er zijn altijd wel mensen te vinden die rijker zijn – maar lang niet iedereen
wordt crimineel. Dalrymple merkt op dat in een en hetzelfde relatief arme Indiase gezin in Engeland
het ene kind chirurg wordt en het andere crimineel.

‘Naarmate er meer criminologen kwamen’, schrijft Dalrymple, ‘nam de criminaliteit toe.’ Terwijl de
crimineel in de ouderwetse strafrechtelijke opvatting de schuldige dader van een misdrijf was, werd hij
in de moderne criminologische opvatting het slachtoffer van de omstandigheden. De criminologie
heeft criminaliteit moreel geneutraliseerd en zodoende bevorderd. Dat begon al met de vaststelling dat
criminaliteit normaal is. Daarmee werd bedoeld dat in elke samenleving een zekere criminaliteit
voorkomt. Dat statistische normaliteitsbegrip werd merkbaar en vaak onbewust omgebouwd tot een
moreel normaliteitsbegrip: crimineel gedrag was gewoon neutraal gedrag. Zo schreef de zeer
invloedrijke Nederlandse hoogleraar strafrecht Hulsman in 1979 ‘dat de kwaliteit “crimineel” niet
begrepen kan worden als een eigenschap van gedragingen of gebeurtenissen zoals die in de
samenleving tussen direct betrokkenen plaatsvinden, maar uitsluitend als een eigenschap van de
reactie op die gebeurtenissen’. Anders gezegd: een moord is van zichzelf niet crimineel, maar wordt
pas crimineel doordat de nabestaanden, de politie en de rechter hem als zodanig benoemen. Je kunt de
uitspraak van Hulsman ook zo lezen: een moord is niet crimineel, maar de veroordeling van een
moord wel.
Hulsman trok hier de logische consequenties uit en wilde het hele strafrecht afschaffen, omdat
het de criminaliteit toch alleen maar vermeerdert. Getooid met de fraaie naam ‘abolitionisme’ werd
deze visie populair in binnen- en buitenland, hoewel de afschaffing van het strafrecht natuurlijk nooit
serieus overwogen is. Eén van de hooggeleerde abolitionisten had trouwens bijzonder goed door waar
dat toe zou leiden. Als je bij hem aanbelde, duurde het wel een kwartier voor hij alle sloten van de
deur had gedaan. En hij had gelijk. Als je alle criminelen vrij wilt laten rondlopen, moet je je als
wetstrouwe burger zelf opsluiten. De straf wordt niet afgestraft, maar verschoven van degenen die
kwaad willen naar degenen die kwaad te vrezen hebben. Dit is een terugkeer naar de jungle, naar het
recht van de sterkste.

Zover is het dus niet gekomen, maar we zijn er wel een heel eind die richting opgegaan. De wereld die
Dalrymple beschrijft, is in feite zo’n jungle. Het recht laat bijna volledig verstek gaan. Fatsoenlijke
mensen worden mishandeld en gemolesteerd, maar de politie komt alleen als het echt niet anders kan
en grijpt ook dan vaak niet in. De dader wordt niet gearresteerd, omdat hij psychisch gestoord is, dus
niet verantwoordelijk voor wat hij doet. Of het gaat om huiselijk geweld en dat behoort tot de privacy
waar de politie zich niet bevoegd acht. Slachtoffers van ander geweld wordt geadviseerd een
waakhond te nemen of te verhuizen.
Je vraagt je bij het lezen al of niet in Nederland wel net zo erg is als in Engeland. Als het om
criminaliteit gaat, is het antwoord ja. Uit internationale slachtofferenquêtes blijkt dat Engeland en
Nederland de hoogste criminaliteit kennen van de westerse wereld. Net zoals in Engeland is de
criminaliteit in Nederland de afgelopen veertig jaar gigantisch toegenomen en bovendien ernstiger
geworden. Tussen 1960 en 2003 is het aantal delicten met 1000 procent toegenomen ( de bevolking

2
maar met 43 procent ), van 131.800 in 1960 tot1.383.900 in 2003. Dat zijn alleen delicten die bij de
politie bekend zijn.; het werkelijke aantal delicten ligt natuurlijk veel hoger. De laatste twintig jaar
worden gekenmerkt door een sterke stijging van de geweldcriminaliteit, een onrustbarende
ontwikkeling waarvan het eind nog niet in zicht is. Tussen 1995 en 2000 is de geweldscriminaliteit in
bijna alle EU-landen toegenomen, maar Nederland staat in de topdrie van de snelste stijgers. En als we
bij Dalrymple lezen over de gruwelijke moord op een jong kind door zijn biologische vader en diens
vriendin, dan moeten we de recente cijfers in het achterhoofd houden van de Advies- en meldpunten
kindermishandeling (AMK’S), waaruit bleek dat tussen 2001 en 2003 het aantal kindermishandelde
baby’s bijna verdubbelde, van 3100 tot 5700. De woordvoerder van de AMK’S schreef die toenamen
onder meer toe aan de toename van het aantal probleemgezinnen in Nederland en de toename van het
alcoholmisbruik onder ouders.
Berichten over de stijgende misdaad worden door de weldenkenden bijna reflexmatig
gerelativeerd. Ten eerste door te zeggen dat niet de misdaad zelf is gestegen, maar de bereidheid om
aangifte te doen van misdrijven. Dat argument veegt Dalrymple van tafel: ‘Een ziekenhuis als het
mijne heeft de afgelopen twintig jaar een enorme toename meegemaakt in het aantal verwondingen bij
vrouwen, die zo ernstig zijn dat ze altijd onder de medische aandacht zouden zijn gekomen.
Daarom is de toename reëel en komt ze niet voort uit een verandering in het aangiftegedrag. De
afgelopen vijf jaar heb ik als psychiater ten minste tweeduizend mannen op mijn spreekuur gehad, die
geweld hadden gebruikt tegen hun vrouwen of vriendinnen. Mij dunkt dat geweld op zo’n grote schaal
in het verleden niet gemakkelijk over het hoofd kan zijn gezien – zeker niet door mij.
De enorme stijging van de misdaad, wordt, ten tweede, gerelativeerd door wat Dalrymple de
‘tendentieuze historische vergelijking’ noemt: in vroeger tijden, de Middeleeuwen bijvoorbeeld, was
het veel onveiliger dan nu, dus waar klagen we over? Waar we over klagen, is dat het vijftig jaar
geleden veel en veel veiliger was dan bij zo’n forse toename van de misdaad in zo’n korte periode. Het
argument dat het vroeger nog veel slechter was, wordt nooit gebruikt om een berustenden houding aan
te kweken tegenover armoede en ziekte. Niemand vindt dat de gezondheidszorg het wel wat rustiger
aan kan doen, omdat ziekte nu eenmaal een normaal verschijnsel is en de levensverwachting in de
Middeleeuwen nog veel lager lag dan tegenwoordig.

Dalrymple maakt glashelder dat de onderklasse de gevangene is geworden van het morele en culturele
relativisme van de afgelopen veertig jaar. Door de bewoners van de achterbuurten voor te houden dat
hun wereld even goed is als elke andere wereld – dat hun gedrag niet slechter is dan het gedrag van
anderen, dat lage cultuur niet minder maar alleen maar anders is dan hoge cultuur, dat het niet echt
nodig is om goed te leren lezen en schrijven – worden zij definitief opgesloten in de wereld van de
achterbuurt. Een klasse is tot kaste gemaakt. Door te spreken van een ‘vicieuze cirkel van armoede’
doet men het voorkomen alsof het onmogelijk is om je te bevrijden van die armoede. Dalrymple weet
dat dat niet waar kan zijn, want zijn eigen vader is geboren in de achterbuurt en is daar met succes aan
ontsnapt.
In zijn gesprekken met criminelen en patiënten probeert hij hen bewust te maken van hun
eigen rol in hun ellende. Hij maakt hun duidelijk dat zij de auteur zijn van hun eigen lot.
‘Wat moet ik doen?’ vraagt een meisje dat een overdreven jaloers vriendje heeft. ‘Je vriend zal je
gevangenhouden’, zegt Dalrymple. ‘Hij zal je leven volledig overnemen en als je met hem gaat
samenwonen, wordt hij gewelddadig. Je zult een jaar of wat mishandeld worden en uiteindelijk zul je
bij hem weggaan. Maar dan ben je niet het slachtoffer geweest. Integendeel, dan ben je medeplichtig
geweest aan je eigen ellende, want ik heb je nu verteld wat je kunt verwachten, net zoals je ouders en
je vrienden gedaan hebben.
Een inbreker eist van Dalrymple dat die hem vertelt waarom hij telkens weer inbreekt: ‘Iets
moet het me laten doen!’ ‘Wat dacht je van hebzucht, luiheid en sensatiezucht?’ oppert Dalrymple.
‘Wat dacht je van mijn jeugd?’ vraagt de inbreker. ‘Heeft er niets mee te maken’, antwoordt
Dalrymple, waarop de inbreker hem aankijkt alsof hij was aangerand.
Dalrymple probeert zijn cliënten te bevrijden van hun idee dat ze slachtoffer zijn om hun zo
weer verantwoordelijkheid voor hun eigen gedrag bij te brengen. Dat is de enige manier om dat gedrag
te verbeteren.
De intellectuelen kunnen een forse bijdrage leveren aan het welslagen van deze therapie, namelijk
door hun ideeën drastisch te herzien. Iedereen kent van nature en uit ervaring het verschil tussen goed

3
en kwaad, waarheid en leugen, mooi en lelijk. Het is oneerlijk geweest om uit een soort
freischwebenden “Spielerei net te doen alsof we dat verschil niet kenden. Dalrymple geeft
voorbeelden van die oneerlijkheid. De Engelse criminoloog Jock Young heeft het over de
‘normalisering van het drugsgebruik’, maar bedoelt daar natuurlijk niet mee dat hij het geen punt zou
vinden als zijn eigen kinderen naar de naald zouden grijpen. Een mediadeskundige vindt geweldadige
beelden op tv helemaal niet schadelijk, maar vertelt er meteen bij dat hij zijn eigen kinderen daar
natuurlijk niet aan zou blootstellen. Een voorbeeld uit Nederland: Het Groen-Linkse kamerlid Femke
Halsema vertelde op tv dat haar moeder, wethouder in Enschede, alles op alles zou zetten om een café
open te houden waar cannabis werd verkocht. Maar haar eigen dochter bezwoer ze onder geen beding
een joint aan te raken.
Het morele relativisme wordt verdedigd door intellectuelen die er niet over peinzen het ook op
zichzelf en hun eigen kinderen toe te passen. Zelf weten ze heel goed dat drugs schadelijk zijn, dat
criminaliteit je een ellendig leven bezorgt en dat goed onderwijs de kwaliteit van je leven aanmerkelijk
kan verbeteren. Maar aan de mensen die de grootste kans lopen met drugs en criminaliteit en slecht
onderwijs in aanraking te komen, onthouden ze hun praktische wijsheid. Dat zijn immers toch
hopeloze gevallen.
Dit boek van Theodore Dalrymple, het beste boek dat ik ooit heb gelezen over criminaliteit en
criminologie, vormt een frontale aanval op die cynische hypocrisie.

Vous aimerez peut-être aussi