Vous êtes sur la page 1sur 23

Analyse II

Deel b: Differentiaalvergelijkingen
en andere aanvullingen op de analyse van functies van verschillende reele veranderlijken

Eerste Bachelor Wiskunde

Universiteit Gent

Hans Vernaeve

Editie 201420151

1
Deze editie bevat ongetwijfeld fouten. Gelieve ze te melden aan hvernaev@cage.ugent.be.
Hoofdstuk 1

Inleiding tot de Lebesgue-maat en


-integraal

1.1 Volume
In deze paragraaf bekijken we het volume van een deelverzameling van Rd , zoals we dat
kunnen definieren a.d.h.v. de integraal die ingevoerd werd in deel a van de cursus (de zgn.
Riemann-integraal). We schetsen hoe een uitbreiding van de notie van volume zal leiden
tot een uitbreiding van de Riemann-integraal: de zgn. Lebesgue-integraal die in bepaalde
opzichten betere eigenschappen heeft dan de Riemann-integraal, en die in hedendaagse toe-
passingen vaak gebruikt wordt (zie cursus Kansrekening en statistiek ). We beperken ons hier
grotendeels tot het geven van een aantal motiveringen en definities. De eigenschappen van de
Lebesgue-integraal zullen aangetoond worden in de cursus Topologie en metrische ruimten.

Beeltenis van Archimedes op de Fields medailles.1

De oude Grieken berekenden al oppervlakten van vlakke figuren d.m.v. de zgn. uitputtings-
methode,2 d.w.z. door ze te benaderen door de oppervlakte van een grotere (resp. kleinere)
veelhoek. Zo benaderde Archimedes3 de oppervlakte van een cirkel d.m.v. de oppervlakte
1
De Fields medailles, die om de vier jaar uitgereikt worden, zijn een van de belangrijkste onderscheidingen
voor wiskundig onderzoek. De Latijnse tekst Transire suum pectus mundoque potiri (Stijg boven jezelf uit en
beheers de wereld ) wordt aan Archimedes toegeschreven.
2
toegeschreven aan Eudoxus van Cnidus ( , ca. 400 v. Chr.350 v. Chr.)
3
Archimedes van Syracuse (, 287 v. Chr.212 v. Chr.)

1
2 HOOFDSTUK 1. INLEIDING TOT DE LEBESGUE-MAAT EN -INTEGRAAL

van de ingeschreven (resp. omgeschreven) regelmatige 96-hoek en vond zo de behoorlijke4


afschatting
223 22
<< .
71 7
Sinds de constructie van Riemann voor de integraal weten we dat in feite rechthoeken (parallel
met de coordinaatassen) alleen al volstaan om de oppervlakte van zeer veel vlakke figuren
willekeurig goed te benaderen.
Definitie 1.1.1. Een (d-dimensionaal) interval I Rd is een cartesisch product I1
I2 Id met elke Ik een een-dimensionaal interval. We noemen I begrensd als elke Ik
begrensd is; in dit geval heeft Ik dus een van de gedaanten [ak , bk ], [ak , bk [, ]ak , bk ], ]ak , bk [
met ak 6 bk reele getallen. Voor d = 2 is dit dus een rechthoek, voor d = 3 een balk, . . . .
Het volume van een begrensd interval I is
d
Y
v(I) := (bk ak ).
k=1

Voor d = 2 is dit dus de vertrouwde oppervlakte, voor d = 3 de vertrouwde inhoud, . . . .


Definitie 1.1.2. Zij X een verzameling. De karakteristieke afbeelding (of aanwijzer)
van een deelverzameling A X is de afbeelding 1A : X {0, 1} gegeven door
(
1, x A
1A (x) =
0, x / A.

(De verzameling X blijkt doorgaans uit de context.)


Met de Riemann-integraal ter beschikking kunnen we de oppervlakte van een begrensde
d
R volume v(A) van een begrensde A R
vlakke figuur, en meer algemeen het (d-dimensionale)
definieren als de (d-voudige) Riemann-integraal Rd 1A , op voorwaarde dat 1A Riemann-
R
integreerbaar is, m.a.w.,
R dat het zgn. uitwendige volume v(A) := Rd 1A en inwendige
volume v(A) := 1A samenvallen (merk op dat deze definitie voor een begrensd interval
Rd
overeenkomt met definitie 1.1.1). Deze notie van volume wordt soms het Jordan-volume5
genoemd.
Notatie 1.1.3. We noteren t voor de unie van onderling disjuncte
F verzameligen.
S Zo is
A t B = A B met de bijkomende informatie dat A B = , en nN An = nN An met
de bijkomende informatie dat An Am = voor n 6= m.
Men kan via de definitie van de Riemann-integraal nagaan (eigenschap 1.A.1) dat
n
nX n
G o
v(A) = inf v(Ik ) : n N, A Ik , Ik Rd begrensde intervallen
k=1 k=1
n
nX n
G o
v(A) = sup v(Ik ) : n N, Ik A, Ik Rd begrensde intervallen ,
k=1 k=1
4
in elk geval veel beter dan het wetsvoorstel Bill 246 uit 1897 van de Amerikaanse staat Indiana
5
ook Jordan-maat genaamd; het is echter geen maat in de zin van definitie 1.2.8. Engels: Jordan content
1.2. MAAT 3

wat overeenkomt met de uitputtingsmethode (beperkt tot rechthoeken).


We buiten onze kennis van de Riemann-integraal uit om snel enkele basiseigenschappen van
het volume af te leiden (die via de alternatieve definitie nogal langdradig na te gaan zijn):

Eigenschappen 1.1.4. Als A, B Rd een volume hebben, dan geldt:

1. (v is stijgend) als A B, dan is v(A) 6 v(B).

2. (v is additief) als A B = , dan is v(A t B) = v(A) + v(B).


R R
Bewijs. (1) Omdat de Riemann-integraal stijgend is, is v(A) = 1A 6 1B = v(B).
(2) 1AtB = 1A + 1B is Riemann-integreerbaar. Omdat de Riemann-integraal lineair is, is
Z Z Z
v(A t B) = 1AB = 1A + 1B = v(A) + v(B).

1.2 Maat
Voor de analyse is het vervelend dat de limiet van een rij van integreerbare functies [a, b] R
(als deze bestaat) niet noodzakelijk zelf integreerbaar is. Dit blijkt al voor heel eenvoudige
functies het geval:

Voorbeeld 1.2.1. Omdat Q aftelbaar is, bestaat een rij (qn )nN zo dat Q = {qn : n N}.
Stel fn = 1{q1 ,...,qn } voor elke n N. Elke zulke fn is integreerbaar over [0, 1] (want ze is op een
eindig aantal punten na geljk aan de nulfunctie). Verder convergeert de rij puntsgewijs naar
de afbeelding 1Q . Deze is echter niet meer integreerbaar over [0, 1], want iedere bovensom is
gelijk aan 1 en iedere ondersom is gelijk aan 0.

Opmerking 1.2.2. Uit het vorige voorbeeld blijkt dat voor v en v van willekeurige deelver-
zamelingen van Rd de additiviteit niet geldt: v(Q[0, 1]) = 1, v([0, 1]\Q) = 1 en v([0, 1]) = 1.
Ook blijkt dat Q[0, 1] geen volume heeft; i.h.b. is de klasse van verzamelingen die een volume
hebben, niet gesloten onder aftelbare unies.

Daarom breidt men de definitie van v uit tot een ruimere klasse van deelverzamelingen van
Rd . Meer bepaald zullen we in de cursus Topologie aantonen dat een uitbreiding (de
zgn. Lebesgue-maat) bestaat van v waarvoor de goede eigenschappen van het volume, nl.
stijgend zijn en additiviteit (eign. 1.1.4), blijven gelden. Een verzameling A Rd waarvoor
deze uitbreiding (A) gedefinieerd is, noemt men een Lebesgue-meetbare verzameling.
Bovendien blijkt een unie van een rij van Lebesgue-meetbare verzamelingen zelf Lebesgue-
meetbaar, en blijkt dat de additiviteit van nu ook geldt voor een aftelbaar aantal disjuncte
verzamelingen.

Opmerking 1.2.3. Om dit te realiseren, moet men definieren als een functie die ook de
waarde + kan aannemen: Rd zelf is bijv. de unie van de rij ([n, n]d )n van Lebesgue-
meetbare verzamelingen, en door het stijgend zijn van moet (Rd ) dus groter zijn dan
gelijk welk reeel getal.

Men vat dit alles bondig samen d.m.v. de volgende definities:


4 HOOFDSTUK 1. INLEIDING TOT DE LEBESGUE-MAAT EN -INTEGRAAL

Definitie 1.2.4. Zij X een verzameling. Een -algebra van deelverzamelingen van X (of
kortweg: -algebra op X) is een verzameling A P(X) met de volgende eigenschappen:

1. A

2. Als A A, dan is ook Ac := X \ A A


S
3. Als (An )nN een rij is in A, dan is ook nN An A.

Opmerking 1.2.5. Omdat een eindig aantal verzamelingen A1 , . . . , An steeds tot een rij
aangevuld kan worden met , , . . . houdt deze definitie ook in dat een -algebra gesloten
is onder eindige unies.

Stelling 1.2.6. De verzameling van alle Lebesgue-meetbare verzamelingen in Rd is een -


algebra.

Eigenschap 1.2.7. Zij A een -algebra op X. Dan is X A; verder is A gesloten onder


eindige en aftelbare doorsneden en onder verschil.

Bewijs. X = c A; nN An = c c c
T S 
nN An ; A \ B = A B .

Definitie 1.2.8. We noteren [0, +] := [0, +[ {+}. Een maat op een -algebra A is
een afbeelding : A [0, +] met de volgende eigenschappen:

1. () = 0

2. is -additief,
F P is (An )n een rij van onderling disjuncte elementen uit A, dan
 d.w.z.:
is nN An = n=1 (An ).

Het drietal (X, A, ) wordt een maatruimte genoemd. Verzamelingen die tot A behoren
worden -meetbaar genoemd.

Opmerking 1.2.9. Deze definitie houdt ook in dat een maat eindig additief is (zoals opmer-
king 1.2.5).

We merken op dat deze definitie een reeks van getallen in [0, +] bevat. Bewerkingen met
+ worden als volgt op natuurlijke wijze gedefinieerd:

Definitie 1.2.10.

Voor elke x [0, +] is x 6 +.

Hierdoor breidt de orderelatie 6 op [0, +[ uit tot een orderelatie op [0, +].

Voor elke x [0, +] is x + (+) = (+) + x = +.

Voor elke x [0, +[ is (+) x = +.

Tenslotte zeggen we dat P


P
n=1 an = + (met alle an [0, +]) als tenminste een van de
an = + of als de reeks n=1 an (met alle an R) divergeert naar +.

Omdat een rij van


P nietnegatieve reele getallen hetzij convergeert in R, hetzij divergeert naar
+ is hiermee n=1 an [0, +] gedefinieerd voor alle an [0, +].
1.2. MAAT 5

Opmerking 1.2.11. Van de geldigheid van de implicatie a + b = a + c b = c is men in


[0, +] enkel verzekerd als a R. Zo volgt uit + + 2 = + + 1 natuurlijk niet dat 2 = 1.
Eigenschap 1.2.12. Zij A de -algebra van alle Lebesgue-meetbare verzamelingen in Rd en
zij de Lebesgue-maat. Dan is (Rd , A, ) een maatruimte.
Eigenschappen 1.2.13. Zij (X, A, ) een maatruime. Dan geldt:
1. ( is stijgend). Als A, B A, A B, dan is (A) 6 (B).

2. Als A, B A, A B en (A) < +, dan is (B \ A) = (B) (A).

3. ( is -subadditief). Als An A (n N), dan is nN An 6


S  P
n=1 (An ).

4. ( is continu).6 Als A1 A2 een stijgende rij is in A, dan is nN An =


S 

limn (An ).

5. ( is continu, tweede
T vorm).
 Als A1 A2 een dalende rij is in A met (A1 ) <
+, dan is nN An = limn (An ).
Bewijs. 12. (B) = (A) + (B \ A) > (A) omdat -additief is en (B \ A) > 0. Is
bovendien (A) < +, dan volgt uit de vorige gelijkheid ook dat (B \ A) = (B) (A).
3. Noem B1 := A1 , B2 := A2 \ A1 , B3 := AF3 \ (A1 AS 2 ), . . . Dan is (Bn )n een rij van
disjuncte -meetbare verzamelingen in A met nN Bn = nN An , zodat
[  G 
X
X
An = Bn = (Bn ) 6 (An )
nN nN n=1 n=1

omdat -additief en stijgend is.


4. Als (An ) = + voor zekere n N, dan is de gelijkheid wegens deel 1 vervuld ( = ).
Z.v.v.a. is dus (An ) < + voor alle n. Omdat -additief is, is wegens deel 1
[  G 
X
An = (A1 ) + (An+1 \ An ) = (A1 ) + (An+1 \ An )
nN nN n=1

X n
X
 
= (A1 ) + (An+1 ) (An ) = (A1 ) + lim (Ak+1 ) (Ak ) = lim (An ).
n n
n=1 k=1
T  S
5. Wegens deel 1 is (An ) < + voor elke n. Omdat A1 \ nN An = nN (A1 \ An ), is
\  [ 
(A1 ) An = (A1 \ An ) = lim (A1 \ An ) = (A1 ) lim (An )
n n
nN nN

wegens delen 2 en 4 ((A1 \ An )nN is stijgend).

Opmerking 1.2.14. Als (An ) = + voor elke n N, dan geldt eigenschap 1.2.13(5) niet
d d d
T An = R \ [n, n] en de Lebesgue-maat op R hebben we bijv. dat
noodzakelijk. Voor
0 = () = nN An 6= limn (An ) = +.
6
De benaming continu komt voort uit de analogie met het rijenkenmerk: een functie f : R R is continu
als limn f (xS
n ) = f (limn xn ), voor elke convergente rij (xn )n in het domein van f . Men noemt dus a.h.w.
limn An := nN An voor een stijgende rij (An )n .
6 HOOFDSTUK 1. INLEIDING TOT DE LEBESGUE-MAAT EN -INTEGRAAL

Definitie 1.2.15. Zij (X, A, ) een maatruimte. Dan is A X een -nulverzameling als
A -meetbaar is en (A) = 0.
Opmerking 1.2.16. Men kan aantonen dat de definitie van nulverzameling uit deel a over-
eenkomt met een Lebesgue-nulverzameling (d.w.z., een -nulverzameling voor de Lebesgue-
maat .)
Eigenschap 1.2.17. De unie van een rij van nulverzamelingen in een maatruimte is een
nulverzameling.
Bewijs. Zij An A met (An ) = 0 voor alle n N. Dan is ( nN An ) 6
S P
n=1 (An ) = 0
omdat -subadditief is.

Voorbeeld 1.2.18. Q is Lebesgue-meetbaar, want Q = {qn : n N} is een aftelbare


unie van singletons, die een volume hebben, en dus Lebesgue-meetbaar zijn. Bovendien is
({qn }) = v({qn }) = 0 voor elke n, zodat ook Q een Lebesgue-nulverzameling is.

1.3 Integraal
R
Op elke maatruimte (X, A, ) kan men als volgt een integraal construeren die Af d geno-
teerd wordt (A X, A -meetbaar):
Definitie 1.3.1. Zij A X -meetbaar. Een afbeelding f : A R is -meetbaar als
{x A : f (x) > a} meetbaar is voor elke a R.
Een afbeelding s: A R is -simpel als s -meetbaar is en slechts eindig veel waarden
aanneemt.

aN

f
s
a2
a1

Figuur 1.1: Grafiek van f (zwart) en van een simpele functie s (blauw) die f benadert.

De oppervlakte onder de grafiek van een -meetbare afbeelding f : A [0, +[ kunnen


we nu benaderen d.m.v. een partitie van de beeldverzameling 7 in deelintervallen 0 = a0 <
a1 < a2 < < aN . De te kleine benadering (=-ondersom) bij de partitie is juist de
oppervlakte onder de grafiek van een -simpele afbeelding s 6 f met waarden a0 , . . . , aN
(zie Fig. 1.1), en ze is bij definitie de -integraal van s:8
Z N
X N
X
s d := an ({x A : s(x) = an }) = an ({x A : an 6 f (x) < an+1 }).
A n=1 n=1
7
In tegenstelling tot de theorie van Riemann, waar we werken met een partitie van het domein.
8
We stellen in feite aN +1 := + in de volgende formule. Ook stellen we a (+) := + als a > 0.
1.3. INTEGRAAL 7

We definieren de -integraal van f als het supremum van deze -ondersommen, m.a.w.:

Definitie 1.3.2. Als f : A [0, +[ -meetbaar is, dan is9


Z nZ o
f d := sup s d : 0 6 s 6 f, s -simpel [0, +].
A A

Als f ook negatieve waarden aanneemt, dan telt het gedeelte van de oppervlakte onder de
X-as negatief mee, m.a.w.:

Definitie 1.3.3. Als f : A R, dan wordt het positief deel f + : A [0, +[ en het negatief
deel f : A [0, +[ gedefinieerd d.m.v.

f + (x) := max{f (x), 0} en f (x) := max{f (x), 0}.

Er volgt dat f = f + f en |f | = f + + f .

Definitie 1.3.4. Als een afbeelding f : A R -meetbaar is en A f d < +, dan noemen


R

we f -integreerbaar en
Z Z Z
f d := +
f d f d R.
A A A
R R
Er geldt i.h.b. dat (A) = X 1A d = A 1 d. We zullen in de cursus Topologie aantonen
dat de belangrijkste eigenschappen van de Riemann-integraal, i.h.b. lineariteit, stijgend zijn
en additiviteit,10 blijven gelden.

Opmerkingen 1.3.5.

1. Als f : A [0, +[ -meetbaar is, noemen we f pas -integreerbaar als de -integraal


bestaat en een reeel getal is (niet +).

+
R
2. Uit de lineariteit vanR de -integraal en |f | = f + f volgt dat A f d < +
gelijkwaardig is met A |f | d < +.

3. Als de maat duidelijk is uit de context,


R spreken we gewoon van meetbare en inte-
greerbare functies, en van de integraal A f .

Voorbeeld 1.3.6 (Telmaat). We noteren P(X) voor de verzameling van alle deelverzame-
lingen van X en #A voor het aantal elementen van een eindige verzameling A. We definieren
op een willekeurige verzameling X
(
#A, als A eindig is
tel : P(X) [0, +] : tel (A) :=
+, als A oneindig is.

tel wordt de telmaat op X genoemd. Elke deelverzameling van X is dus P 11 Als


tel -meetbaar.
X aftelbaar is, dan is een afbeelding f : A XR R tel -integreerbaar
P als xA |f (x)| < +.
De tel -integraal is in dit geval de reekssom: A f dtel = xA f (x).
9
Voor S [0, +] betekent
R sup S =R + juist Rdat S niet naar boven begrensd wordt door een reeel getal.
10
additiviteit in de vorm E1 f d + E2 f d = E1 tE2 f d als E1 , E2 -meetbaar
11
Dit geldt niet voor de Lebesgue-maat.
8 HOOFDSTUK 1. INLEIDING TOT DE LEBESGUE-MAAT EN -INTEGRAAL

Definitie 1.3.7. De Lebesgue-integraal is de integraal die overeenkomt met de Lebesgue-


maat. Ze is een uitbreiding van de Riemann-integraal uit deel a. D.w.z.: als f Riemann-
integreerbaar is op een compact gebied K Rd , dan is f ook Lebesgue-integreerbaar op K,
en de Lebesgue-integraal valt dan samen met de Riemann-integraal.
R
De Lebesgue-integraal A f is ook gedefinieerd op onbegrensde Lebesgue-meetbare verzame-
lingen A Rd , en hoeft dus niet als een oneigenlijke integraal opgevat te worden. In dit
verband zullen we aantonen (cursus Topologie):
Eigenschap 1.3.8. Als de oneigenlijke12 Riemann-integraal van een functie f : R R
absoluut convergeert, dan is f Lebesgue-integreerbaar en de Lebesgue-integraal valt dan samen
met de Riemann-integraal.
R
Voorbeeld 1.3.9. De functie 1Q is Lebesgue-integreerbaar over [0, 1] (met [0,1] 1Q = 0),
maar niet Riemann-integreerbaar.
R R
Opmerking 1.3.10. Voor Lebesgue-meetbare f : [a, b] R is [a,b] f = ]a,b[ f (omdat
R R Rb
{a} f = {b} f = 0 en wegens additiviteit). Daardoor is de notatie a f voor deze integraal
ondubbelzinnig.
Doordat -integralen (abstract bekeken) dezelfde eigenschappen hebben (ongeacht de maat
), maakt dit een parallelle behandeling van discrete en continue toevalsveranderlijken mo-
gelijk in de kansrekening (cursus Kansrekening en statistiek ).

1.4 Convergentiestellingen
Zoals elk reeel getal de limiet is van een rij van rationale getallen, en de reele getallen a.h.w.
de gaten in Q opvullen, zo is elke Lebesgue-integreerbare functie de limiet13 van een rij van
Riemann-integreerbare functies. Op die manier vervult de Lebesgue-integraal een analoge
rol in de analyse als de reele getallen: analyse met reele getallen maakt een aantal algemene
resultaten mogelijk die enkel gebruik makend van rationale getallen een veel meer gekunstelde
vorm zouden aannemen.
Dit blijkt bijv. concreet uit vereenvoudigde voorwaarden voor het verwisselen van limiet en
integraal. Voor Riemann-integralen kennen we hiervoor de volgende voldoende voorwaarde
(cursus Analyse I ):
[a,b]
Stelling 1.4.1. Als (fn )nN een rij van continue afbeeldingen [a, b] R is en fn f , dan
is ook f continu en is
Z b Z b
lim fn = lim fn .
n a a n
In de praktijk is de voorwaarde van gelijkmatige convergentie te streng. Dit blijkt bijv. uit

Voorbeeld 1.4.2. Zij fn (x) = enx / x voor elke n N en [a, b] = [0, 1]. Dan is limn fn (x)
= 0 voor iedereR 1x ]0, 1]. De limietfunctie heeft dus als integraal 0. In dit geval blijkt inder-
daad limn 0 fn = 0, m.a.w., verwisselen van limiet en integraal is toegestaan. Nochtans
zijn de fn slechts gedefinieerd en continu op ]0, 1] en is de convergentie niet gelijkmatig, want
bij vaste n is limx0 fn (x) = +.
12
zowel van de eerste als van de tweede soort
13
voor een gepaste notie van convergentie (zgn. L1 -convergentie, cursus Topologie)
1.4. CONVERGENTIESTELLINGEN 9

In de integratietheorie van Lebesgue zullen we de volgende gemakkelijk te hanteren voldoende


voorwaarde afleiden die o.a. het geval van voorbeeld 1.4.2 dekt. In feite geldt zulke voorwaarde
voor elke integraal behorend bij een maat :

Definitie 1.4.3. Een majorant voor een rij (fn )n van afbeeldingen A R is een afbeelding
g: A R waarvoor |fn | 6 g voor alle n N.

Stelling 1.4.4 (Gedomineerde convergentie, Lebesgue). Zij A een -meetbare verzameling.


Als een rij (fn )n van -integreerbare afbeeldingen A R een -integreerbare majorant heeft
en fn f puntsgewijs op A, dan is ook f -integreerbaar en is
Z Z
lim fn = lim fn .
n A A n
nx
Voorbeeld 1.4.5. De functie 1/ x is een majorant op ]0, 1] voor de rij
R 1(edx / x)n . Dan is

1/ x integreerbaar op [0, 1], want de oneigenlijke Riemann-integraal 0 x = 2 (eig. 1.3.8).
Daardoor garandeert gedomineerde convergentie dat we limiet en integraal mogen verwisselen
in voorbeeld 1.4.2.

Opmerking 1.4.6. De voorwaarde dat een -integreerbare majorant moet bestaan, R1 mag
niet weggelaten worden. Zo zijn bijv. fn := n1]0,1/n[ Riemann-integreerbaar met 0 fn = 1.
R1
De rij (fn )n convergeert echter puntsgewijs naar 0. In dit geval is dus 1 = limn 0 fn 6=
R1 14
0 limn fn = 0. Verwisselen van limiet en integraal is in dit geval niet toegestaan.

Ook het volgende bijzonder geval is nuttig:

Definitie 1.4.7. Een rij (fn )n van afbeeldingen A R is gelijkmatig begrensd als R R
bestaat zo dat |fn | 6 R voor alle n N.

Gevolg 1.4.8 (Begrensde convergentie). Zij (A) < +. Als een gelijkmatig begrensde
rij (fn )n van -integreerbare afbeeldingen A R puntsgewijs convergeert op A, dan is ook
limn fn -integreerbaar en is Z Z
lim fn = lim fn .
n A A n

Deze eigenschap is een bijzonder geval van stelling 1.4.4 omdat in het geval (A) < + de
constante
R functie R een
R integreerbare majorante is: door de lineariteit
R van de integraal is
immers A R d = R A 1 d = R(A) R. (Als (A) = +, dan is A R d = + / R en
is de constante functie R niet integreerbaar op A.)

Opmerking 1.4.9. Een rij (fn )n die gelijkmatig convergeert naar een begrensde functie is
gelijkmatig begrensd.15 De voldoende voorwaarde uit gevolg 1.4.8 is dus algemener dan die
uit stelling 1.4.1.

Voor rijen zonder integreerbare majorant is er nog de volgende voldoende voorwaarde voor
verwisselen van limiet en integraal:
14
R Intutief is de reden hiervoor dat er massa ontsnapt naar oneindig. In deze metafoor stellen we ons
fn voor als de oppervlakte onder de beeldlijn van fn , en beschouwen we het gedrag van dit oppervlak (met
constante massadichtheid) als een bewegend proces als n = 1, 2, . . . .
15
Ga dit na!
10 HOOFDSTUK 1. INLEIDING TOT DE LEBESGUE-MAAT EN -INTEGRAAL

Stelling 1.4.10 (Monotone convergentie, Lebesgue). Zij A een -meetbare verzameling. Als
(fn )n een stijgende rij is (d.w.z., f1 6 f2 6 . . . ) van -meetbare afbeeldingen A [0, +[
en fn f puntsgewijs op A, dan is f -meetbaar en is
Z Z
lim fn = lim fn [0, +].
n A A n
R
Opmerking 1.4.11. Als A f < +, dan is f integreerbaar op A en volgt het resultaat
wegens gedomineerde convergentie. De monotone convergentie-stelling laat toe limiet en
integraal te verwisselen zonder dat we de integreerbaarheid van f hoeven na te gaan.
Opmerking 1.4.12. Monotone convergentie geldt niet voor dalende rijen van afbeeldingen
1
A [0, +[. Zo is voor fn (x) := nx (x ]0, 1])
Z 1 Z 1 Z 1
+ = lim fn 6= lim fn = 0 = 0.
n 0 0 n 0

(Als in een dalende rij een van de fn : A [0, +[ -integreerbaar is, dan kunnen we wel
gedomineerde convergentie toepassen.)

1.5 Oefeningen op het verwisselen van limiet en integraal


Oefening 1.5.1.
R1 2
1. Bereken 0 nxenx dx (n N).

2. Leid hieruit af dat


Z 1 Z 1
2 2
lim nxenx dx 6= lim nxenx dx.
0 n n 0

R
Oefening 1.5.2. Als de oneigenlijke Riemann-integraal f absoluut convergeert, bereken
dan Z
2
lim en sin x f (x) dx.
n+ R

Oefening 1.5.3. Bereken Z 1


sin x
lim n dx.
n+ 0 1 + n2 x
Oefening 1.5.4.
1. Toon aan dat
Z 1 2 + Z 1
ln x X
dx = n xn1 (ln x)2 dx.
0 1x 0
n=1
P+ 1 2
2. Bereken de reekssom (en dus de integraal). Gebruik hierbij n=1 n2 = 6 (zie deel a).
Oefening 1.5.5. Bereken Z
2 +x
lim enx dx.
n+ R
1.A. AANVULLINGEN 11

Oefening 1.5.6.
1. Toon aan dat  x n
1 6 ex (0 6 x 6 n, n N, n > 1).
n
2. Bereken voor M N Z n
x n M
lim 1 x dx.
n+ 0 n
Oefening 1.5.7. Bereken Z
cos(x/n)
lim dx.
n 1 x + x2
Oefening 1.5.8. Bereken Z
3 sin (x/n)
lim n dx .
n 1 1 + n2 x3

1.A Aanvullingen
Eigenschap 1.A.1. Zij A Rd begrensd. Dan is
n
nX n
G o
v(A) = inf v(Ik ) : n N, A Ik , Ik Rd begrensde intervallen
k=1 k=1
n
nX n
G o
v(A) = sup v(Ik ) : n N, Ik A, Ik Rd begrensde intervallen .
k=1 k=1

Bewijs. We noemen een begrensd d-dimensionaal interval ook een (d-dimensionale) recht-
hoek. We brengen in herinnering dat bij conventie de rechthoeken in een partitie open
rechthoeken zijn (zie deel a).16 Voor V Rd is
(
1, A V 6=
sup 1A (x) =
xV 0, A V = .
 Pn Fn d

Noem I := k=1 v(Ik ) : n N, A k=1 Ik , Ik R rechthoeken . We tonen aan dat
v(A) = inf I.
>: beschouw de rechthoeken Ik waarvoor A Ik 6= in een willekeurige partitie (Ik )nk=1 van
een rechthoek I die A bevat. Eventueel aangevuld met een aantal disjuncte rechthoeken Jk
met v(Jk ) = 0 (om deFdelen van F A te bedekken die zichP op de randen van Pde partitie bevinden)
vinden we dat A k Ik t k Jk , zodat inf I 6 AIk 6= v(Ik ) = nk=1 supIk 1A v(Ik ).

R
De gezochte ongelijkheid volgt door de definitie van infimum Fn en van .
Fn beschouw een eindig
6: aantal rechthoeken Ik met A k=1 Ik . Kies een rechthoek I met
m n
k=1 Ik I. Zij (Jk )k=1 een partitie van I die (Ik )k=1 verfijnt, d.w.z. zo dat iedere Jk ofwel
bevat is in zekere Il , ofwel disjunct is met alle Ik . Dan is door eigenschappen 1.1.4
Z Xm X X n
X

1A 6 sup 1A v(Jk ) = v(Jk ) 6 v(Jk ) 6 v(Ik ).
k=1 Jk AJk 6=
S
Jk k Ik k=1

16
In feite verkrijgt men dezelfde integraal als men in de partities met gesloten of half-open intervallen werkt.
12 HOOFDSTUK 1. INLEIDING TOT DE LEBESGUE-MAAT EN -INTEGRAAL

De gezochte ongelijkheid volgt door de definitie van infimum en van v.


De tweede gelijkheid wordt analoog bewezen.
Hoofdstuk 2

Impliciete functies

2.1 Afgeleiden als lineaire afbeeldingen


Notatie 2.1.1. We noteren dom f voor het domein van een functie f .
Een functie f : Rn R is afleidbaar in a (dom f ) als (1 , . . . , n ) Rn bestaat zo dat
voor elke h Rn met khk voldoende klein

f (a + h) = f (a) + 1 h1 + + n hn + khk r(h),

met limh0 r(h) = 0. In zulk geval is (1 , . . . , n ) uniek, en wordt als (1 f (a), . . . , n f (a))
genoteerd1 (zie deel a).
Is f een vectorwaardige functie Rn Rm , dan is f afleidbaar in a (dom f ) juist als elke
component afleidbaar is in a, m.a.w. als (met behulp van het matrix-product)

f1 (a + h) f1 (a) 1 f1 (a) . . . n f1 (a) h1 r1 (h)
.. .. .. .. .. .. .
= . + . + khk ..

. . . .
fm (a + h) fm (a) 1 fm (a) . . . n fm (a) hn rm (h)
| {z }
=:Df (a)

met rj : Rn R, limh0 rj (h) = 0 (j = 1, . . . , m).


Definitie 2.1.2. Als de functie f : Rn Rm afleidbaar is in a, dan wordt de matrix Df (a)
de Jacobiaanse matrix van f in a genoemd. Haar determinant det Df (a) wordt de Jaco-
biaanse determinant genoemd.2
We kunnen de afleidbaarheid van f in a hiermee beknopt vectorieel noteren als3

f (a + h) = f (a) + Df (a) h + khk r(h),

met r: Rn Rm , limh0 r(h) = 0.


Vermits Df (a) Rmn de matrix-voorstelling is van een lineaire afbeelding Rn Rm (de
zgn. Jacobiaan-afbeelding van f in a, die we ook met Df (a) blijven noteren), geeft dit ons een
1 f
We zullen vaak de beknopte notatie j f voor xj
gebruiken.
2 (f1 ,f2 )
In deel a werd det Df (a) als (x,y)
(a)
genoteerd.
3
het product in het rechterlid is het matrixproduct van Df (a) met de kolomvector h

13
14 HOOFDSTUK 2. IMPLICIETE FUNCTIES

conceptuele (coordinaatvrije) manier om afgeleiden op te vatten: de afleidbaarheid drukt


uit dat, als we de oorsprong in Rn even verplaatsen naar het punt a en de oorsprong in
Rm naar het punt f (a), er een goede benadering van f bestaat in een omgeving van de
oorsprong d.m.v. een lineaire afbeelding (nl. Df (a)).4 Meetkundig gezien betekent dit dat
het raak(hyper)vlak van f in het punt a bestaat:5 dat raak(hyper)vlak is juist de grafiek van
de lineaire afbeelding Df (a).
Dat dit een conceptuele manier is om afgeleiden te benaderen, blijkt ondermeer uit de ket-
tingregel: als f : Rn Rm afleidbaar is in a en g: Rm Rk afleidbaar in f (a), dan is volgens
de kettingregel in meerdere veranderlijken
m
X
j (g f )(a) = i g(f (a)) j fi (a) ,
i=1

of, in matrix-notatie,

1 (g f )1 (a) . . . n (g f )1 (a)
.. .. ..
=

. . .
1 (g f )k (a) . . . n (g f )k (a)

1 g1 (f (a)) ... m g1 (f (a)) 1 f1 (a) ... n f1 (a)
.. .. .. .. .. ..


. . . . . .
1 gk ((f (a)) . . . m gk (f (a)) 1 fm (a) . . . n fm (a)
m.a.w.,
D(g f )(a) = Dg(f (a)) Df (a)
zodat de beste lineaire benadering van de samenstelling gelijk is aan de samenstelling6 van
de beste lineaire benaderingen, wat we ook zonder formeel bewijs hadden durven vermoeden.

Oefening 2.1.3. Als f zelf een lineaire afbeelding Rn Rm is met matrixvoorstelling A,


dan is Df (a) = A in elk punt a Rn .

Het resultaat uit de vorige oefening hoeft niet te verbazen: het drukt uit dat de beste lineaire
benadering van een lineaire afbeelding juist die afbeelding zelf is.

Oefening 2.1.4. Zij f een functie Rn Rm en a (dom f ) . Zij x Rn met kxk = 1. De


richtingsafgeleide of directionele afgeleide van f in a in de richting x is bij definitie

f (a + tx) f (a)
lim Rm .
t0,tR t

Toon aan: als f afleidbaar is in a, dan bestaat deze richtingsafgeleide en ze is gelijk aan
Df (a) x.
4
m.a.w., f wordt in een omgeving van het punt a goed benaderd d.m.v. een afbeelding x 7 f (a) + (x a),
waarbij een lineaire afbeelding is
5
mits Df (a) niet-singulier
6
het matrixproduct komt immers overeen met de samenstelling van de corresponderene lineaire afbeeldingen
2.2. IMPLICIETE FUNCTIES 15

2.2 Impliciete functies


Als een gegeven vlakke kromme C bepaald is door een vergelijking C: f (x, y) = 0, dan kan
het gebeuren dat we deze vergelijking expliciet kunnen oplossen naar y, en zo een functie y(x)
kunnen definieren waarvan de grafiek juist samenvalt met de kromme C (m.a.w., waarvoor
f (x, y(x)) = 0). We zeggen dan dat de functie y(x) impliciet bepaald is door de vergelijking
f (x, y) = 0.

Voorbeeld 2.2.1. C: x2 + y 2 = 1 bepaalt een cirkel met middelpunt 0 en straal 1. We


kunnen hier de vergelijking expliciet oplossen naar y, en vinden y(x) = 1 x2 .

Zoals uit het voorbeeld blijkt, zullen we er rekening moeten mee houden dat zon impliciete
vergelijking niet steeds een eenduidige expliciete functie bepaalt.
Voor minder eenvoudige vergelijkingen f (x, y) = 0 is het meestal moeilijk (of zelfs onmogelijk)
om y(x) expliciet op te lossen in termen van elementaire functies (zelfs als f een elementaire
functie is die continu afleidbaar is), zoals bijv. C: sin y = xy. Het is daardoor ook moeilijker
te zien in welk(e) interval(len) we de vergelijking kunnen oplossen naar y. Toch kunnen we
zonder y(x) expliciet te bepalen al informatie krijgen over de afgeleide y 0 (x):

Voorbeeld 2.2.2 (Impliciet afleiden). Als x2 + (y(x))2 = 1 op een open interval I R, dan
kunnen we beide leden van de gelijkheid afleiden op I. We vinden dat 2x + 2y(x)y 0 (x) = 0
op I, zodat y 0 (x) = x/y(x) als y(x) 6= 0.

In het algemeen vinden we voor een kromme C: f (x, y) = 0 door impliciet afleiden dat een
expliciete functie y(x) voldoet aan (kettingregel in meerdere veranderlijken)

x f (x, y(x)) + y f (x, y(x))y 0 (x) = 0. (2.1)

We hebben hierbij wel verondersteld:


(i) een expliciete functie y(x) bestaat op een gepast open interval I R
(ii) y(x) is afleidbaar op I.
We zullen een voldoende voorwaarde geven waaronder een (eenduidige) expliciete functie y(x)
bestaat in een voldoende kleine omgeving van een gegeven punt (a, b) C.

Voorbeeld 2.2.3. De kromme C: x2 + y 2 = 1 bepaalt een eenduidige oplossing y(x) in een


omgeving van elk punt (a, b) op C waarvoor 1 < a < 1, maar geen eenduidige oplossing in
een omgeving (hoe klein ook) van (1, 0).

Meetkundig gezien verwachten we een eenduidige oplossing y(x) in een omgeving van een
punt (x, y(x)) C op voorwaarde dat de raaklijn aan C in (x, y(x)) niet verticaal is. In de
vergelijking (2.1) is y 0 (x) eenduidig bepaald zodra y f (x, y(x)) 6= 0.7 Dit zal inderdaad een
voldoende voorwaarde blijken:

Stelling 2.2.4 (Stelling van de impliciete functies). Zij f een functie R2 R die van de
klasse C 1 is in een omgeving8 van (a, b) R2 . Als f (a, b) = 0 en y f (a, b) 6= 0, dan geldt:
7
terwijl het geval y f (x, y(x)) = 0 intutief overeenkomt met y 0 (x) = , d.w.z., een verticale raaklijn (de
raaklijn aan C in (x0 , y(x0 )) heeft idd. als vergelijking x f (x0 , y(x0 ))(x x0 ) + y f (x0 , y(x0 ))(y y(x0 )) = 0)
8
d.w.z., in een zekere bal B((a, b), R)
16 HOOFDSTUK 2. IMPLICIETE FUNCTIES

1. Er bestaan > 0 en > 0 zo dat voor elke x ]a , a + [ een unieke y(x)


]b , b + [ bestaat waarvoor
f (x, y(x)) = 0.

2. De afbeelding y: ]a , a + [ R is van de klasse C 1 .

3. Als f (x, y) bovendien van de klasse C k (k > 1) is in een omgeving van (a, b), dan is
ook y(x) van de klasse C k in een omgeving van a.

Bewijs. We mogen aannemen dat y f (a, b) > 0 (het geval y f (a, b) < 0 volgt analoog).
1. Omdat y f continu is, volgt door behoud van teken dat ook y f (x, y) > 0 in een zekere
rechthoek [a , a + ] [b , b + ]. Daardoor is de functie y 7 f (a, y) strikt stijgend in
[b , b + ]. Omdat f (a, b) = 0 is dus f (a, b ) < 0 en f (a, b + ) > 0. Omdat f continu
is, volgt (opnieuw door behoud van teken) dat f (x, b ) < 0 en f (x, b + ) > 0 voor elke x
in een zeker interval ]a , a + [.
Kies nu willekeurig x ]a , a + [. Dan is ook de functie y 7 f (x, y) strikt stijgend op
[b , b + ] (verklein desnoods zo dat 6 ). Door de tussenwaardestelling heeft deze
functie een (uniek, omdat ze strikt stijgend is) nulpunt y(x) ]b , b + [.
2. I.h.b. is y(a) = b. In feite kunnen we in deel 1. > 0 zo veel verkleinen als we willen. We
vinden dus voor elke (voldoend kleine) > 0 een > 0 zo dat voor elke x ]a , a + [
een unieke y(x) bestaat met |y(x) b| < waarvoor f (x, y(x)) = 0. De functie y(x) is dus
continu in a. Wat we juist bewezen hebben, kunnen we ook toepassen in een willekeurig punt
(x, y(x)) in de plaats van het punt (a, b): f voldoet ook in dit punt aan de voorwaarden van
de stelling. We besluiten dat y continu is in elk punt x ]a , a + [.9
Door de middelwaardestelling is

f (x + h, y + k) = f (x, y) + x f (x + h, y + k)h + y f (x + h, y + k)k

voor zekere [0, 1] (afhankelijk van h, k). Kiezen we i.h.b. (x, y) en (x + h, y + k) op de


kromme met vergelijking f (x, y) = 0, m.a.w. kiezen we y := y(x) en k := y(x + h) y(x),
dan vinden we
y(x + h) y(x) k x f (x + h, y(x) + k)
= = . (2.2)
h h y f (x + h, y(x) + k)
Omdat y(x) continu is, is dus ook |k| 6 |k| = |y(x + h) y(x)| 0 als h 0. Uit (2.2)
volgt dus dat
y(x + h) y(x) x f (x, y(x))
y 0 (x) = lim = (2.3)
h0 h y f (x, y(x))
omdat ook x f en y f continu zijn. Uit de gelijkheid (2.3) volgt dat y(x) van de klasse C 1
is op een omgeving van a.
3. Per inductie: als f van klasse C 2 is, dan zijn x f en y f van klasse C 1 , en bewezen we
al dat y(x) van klasse C 1 is. Door (2.3) is dan ook y 0 (x) van klasse C 1 , m.a.w. y(x) is van
klasse C 2 , enz.
9
Tot hier in het bewijs hoeven we niet te vragen dat f van de klasse C 1 is: het volstaat dat f en y f
bestaan en continu zijn op een omgeving van (a, b).
2.2. IMPLICIETE FUNCTIES 17

Meer algemeen vragen we ons af wanneer we in een stelsel vergelijkingen, bijv.



f1 (x, y, z) = 0
f2 (x, y, z) = 0

twee van de veranderlijken (lokaal) kunnen oplossen als functie van de derde veranderlijke,
laat ons zeggen y en z als functie van x. (Meetkundig gezien bepaalt het stelsel nu een
kromme in de drie-dimensionale ruimte, en we vragen ons af wanneer de veranderlijke x de
parameter in een parametervoorstelling van de kromme kan zijn.)
Laat ons voor het gemak aannemen dat de oorsprong 0 = (0, 0, 0) op de kromme ligt. Omdat
we aannemen dat f1 , f2 continu afleidbaar zijn, en afleidbaarheid betekent dat f1 , f2 goed
benaderd kunnen worden door lineaire functies, bekijken we eerst het stelsel van de lineaire
benaderingen in 0

x f1 (0)x + y f1 (0)y + z f1 (0)z = 0
x f2 (0)x + y f2 (0)y + z f2 (0)z = 0
Bij een gegeven vaste x R moeten we dus een lineair stelsel in y, z oplossen. Een voldoende
voorwaarde dat dit stelsel een unieke oplossing heeft is dat
 
y f1 (0) z f1 (0)
det 6= 0.
y f2 (0) z f2 (0)

De algemene vorm van de stelling van de impliciete functies zegt dat dit ook een voldoende
voorwaarde is voor het (uniek) oplosbaar zijn van het oorspronkelijk (niet-gelineariseerd)
stelsel in functie van x in een omgeving van 0.
In het algemeen, voor een stelsel van m vergelijkingen in n + m veranderlijken (dat we
willen oplossen in functie van de eerste n veranderlijken) noteren we de optredende func-
ties f1 , . . . , fm vectorieel als f = (f1 , . . . , fm ), noteren we de variabelen als (x, y) =
(x1 , . . . , xn , y1 , . . . , ym ) en noteren we d.m.v. D1 f (x, y) Rmn , resp. D2 f (x, y) Rmm ,
de Jacobiaan van de functie x 7 f (x, y) (bij vaste y), resp. y 7 f (x, y) (bij vaste x), m.a.w.

x1 f1 (x, y) ... xn f1 (x, y) y1 f1 (x, y) . . . ym f1 (x, y)
D1 f (x, y) = .. .. .. .. .. ..
en D2 f (x, y) = .

. . . . . .
x1 fm (x, y) . . . xn fm (x, y) y1 fm (x, y) . . . ym fm (x, y)

Stelling 2.2.5 (Stelling van de impliciete functies). Zij f een functie Rn Rm Rm van de
klasse C k (k > 1) in een omgeving van (a, b) Rn Rm . Als f (a, b) = 0 en det D2 f (a, b) 6= 0,
dan geldt:

1. Er bestaan > 0 en > 0 zo dat voor elke x B(a, ) een unieke y(x) B(b, ) bestaat
waarvoor
f (x, y(x)) = 0.

2. De afbeelding y: B(a, ) Rm is van de klasse C k .

De stelling van de impliciete functies speelt een belangrijke rol bij het ontwikkelen van de
theorie van deelvarieteiten van Rn (cursus Differentiaalmeetkunde).
18 HOOFDSTUK 2. IMPLICIETE FUNCTIES

De partiele afgeleiden van y(x) vinden we opnieuw door de identiteit f (x, y(x)) = 0 impliciet
af te leiden. Stellen we g: Rn Rn+m : g(x) = (x, y(x)), dan is
 
m(n+m) Inn
R(n+m)n

Df (x, y) = D1 f (x, y) D2 f (x, y) R en Dg(x) =
Dy(x)

(met Inn Rnn de eenheidsmatrix) zodat (kettingregel)

D1 f (x, y(x)) + D2 f (x, y(x)) Dy(x) = 0.

Omdat det D2 f (x, y(x)) 6= 0 in een omgeving van (a, b), besluiten we dat

Dy(x) = (D2 f (x, y(x)))1 D1 f (x, y(x)).

Opnieuw geeft de notatie met afgeleiden als matrices/lineaire afbeeldingen een beknopte
schrijfwijze die de analogie met het geval m = n = 1 duidelijk weergeeft.
Als toepassing van de stelling van de impliciete functies geven we een meerdimensionale
veralgemening van de stelling i.v.m. afleidbaarheid van de inverse van een afleidbare functie
f : R R (cursus Analyse I):10

Als f 0 (a) 6= 0, dan is de inverse f 1 afleidbaar in f (a) en is (f 1 )0 (f (a)) = 1/f 0 (a).

Definitie 2.2.6. Een C k -diffeomorfisme van 1 Rn op 2 Rn (1 en 2 open) is een


bijectie : 1 2 waarvoor zowel als 1 : 2 1 van de klasse C k zijn.
Een functie f : Rn Rn is een lokaal C k -diffeomorfisme in a Rn als een open omgeving
U van a en een open omgeving V van f (a) bestaan zo dat f|U : U V een C k -diffeomorfisme
is.

Eigenschap 2.2.7. Zij D Rn een open verzameling en f een continue afbeelding D Rm .


Als U Rm open is, dan is ook f 1 (U ) := {x D : f (x) U } Rn open.

Bewijs. Kies willekeurig a f 1 (U ). Het volstaat aan te tonen dat B(a, ) f 1 (U ) voor
zekere > 0. Bij definitie is f (a) U . Omdat U open is, bestaat > 0 zo dat B(f (a), ) U .
Omdat f continu is in a, bestaat > 0 zo dat f (x) B(f (a), ) U voor elke x B(a, )
(omdat D open is, behoort zulke x automatisch tot het domein van f als we > 0 klein
genoeg kiezen), d.w.z. dat B(a, ) f 1 (U ).

Om aan te tonen dat een afbeelding een lokaal C k -diffeomorfisme is, volstaat het in feite om
net11 iets minder aan te tonen dan in de definitie:

Lemma 2.2.8. Een functie f : Rn Rn is een lokaal C k -diffeomorfisme in a Rn zodra

1. f is een bijectie van een omgeving W1 van a naar een omgeving W2 van f (a)12

2. f is van de klasse C k op een (open)13 omgeving U1 van a


10
we zullen nu wel veronderstellen dat f minstens continu afleidbaar is in een omgeving van a
11
Het is vervelend dat er een subtiel verschil is met de definitie (vergewis je ervan dat ze niet gelijkwaardig
zijn!): daarom blijven we er een keer bij stilstaan, en onthouden daarna dat beide vormen gelijkwaardig zijn.
12
W1 , W2 zijn niet noodzakelijk open
13
noodzakelijk open, want we hebben klasse C k enkel gedefinieerd op open verzamelingen
2.2. IMPLICIETE FUNCTIES 19

3. f 1 is van de klasse C k op een (open) omgeving U2 van f (a).

Bewijs. Kies > 0 zo dat B(f (a), ) U2 W2 . Omdat f continu is in a, vinden we > 0 zo
dat f (x) B(f (a), ) voor elke x B(a, ) =: U . Door > 0 klein genoeg te kiezen, kunnen
we er ook voor zorgen dat B(a, ) U1 W1 . Noem g := f 1 |B(f (a),) . Omdat f (U ) dom g
is f (U ) = g 1 (U ).14 Omdat g continu is, is g 1 (U ) open wegens eigenschap 2.2.7. Er volgt
dat f|U : U f (U ) een C k -diffeomorfisme is.

Stelling 2.2.9 (Stelling van de inverse functies).


Zij f : Rn Rn een functie van klasse C k (k > 1) in een omgeving van a Rn .
1. Als det Df (a) 6= 0, dan is f een lokaal C k -diffeomorfisme in a.
2. In dat geval is Df 1 (f (a)) = (Df (a))1 .

Bewijs. 1. We kunnen de inverse functie f 1 beschouwen als de functie die impliciet gedefi-
nieerd wordt door de vergelijking x = f (y). Stel dus

F : Rn Rn Rn : F (x, y) = f (y) x.

We gaan de voorwaarden van stelling 2.2.5 na: D2 F (f (a), a) = Df (a) is inverteerbaar, en


F is van de klasse C k in een omgeving van (f (a), a), omdat xi F (x, y) constant zijn en
yi F (x, y) = i f .
Wegens stelling 2.2.5 bestaan dus > 0 en > 0 zo dat voor elke x U := B(f (a), ) een
unieke y(x) B(a, ) bestaat waarvoor f (y(x)) = x en is y(x) een C k -afbeelding U Rn .
Dit toont aan dat y(x) de inverse afbeelding is van de bijectie f : y(U ) U .15 De afbeelding
y(x) is echter niet noodzakelijk surjectief op B(a, ). Wegens lemma 2.2.8 volstaat het na
te gaan dat y(U ) een omgeving is van a. Omdat f continu is, vinden we een r ]0, [
met de eigenschap dat f (e y ) U voor elke ye B(a, r). Dan is B(a, r) y(U ), want als
ye B(a, r), dan is ye het unieke element z B(a, ) waarvoor f (z) = f (e y ) U , m.a.w.
ye = y(f (ey )) y(U ).
2. Deze uitdrukking volgt door de gelijkheid f 1 (f (x)) = x af te leiden in a.

Oefening 2.2.10.

1. In welke punten van Rn+m hebben de volgende vergelijkingen lokaal een unieke oplossing
van de opgegeven m veranderlijken als functie van de andere n veranderlijken?

2. Bepaal een gelijkheid voor de partiele afgeleiden van deze functie van n veranderlijken
door impliciet afleiden.

(a) xy sin y = 0 (y in functie van x).


(b) xy sin(y/x) = 0 (x in functie van y).
(c) z m + yz + x = 0 (m N, m > 2) (z in functie van (x, y)).
(d) zez = x 2y (z in functie van (x, y)).
14
Ga dit na!
15
omdat f (y(U )) = U , is f : y(U ) U surjectief; ook is f injectief op y(U ): als f (y(x1 )) = f (y(x2 )) voor
zekere x1 , x2 U , dan is x1 = x2 , en dus ook y(x1 ) = y(x2 )
20 HOOFDSTUK 2. IMPLICIETE FUNCTIES
(
yz = x
(e) ((y, z) in functie van x).
x+y+z =3
(
u2 + v 2 + 2x = 0
(f) ((u, v) in functie van (x, y)).
uv y = 0
Bijlage A

Hints

Hint 1.5.3 Blz. 10



Majoreer bijv. d.m.v. 1/ x.

Hint 1.5.4 Blz. 10


2. D.m.v. partiele integratie.

Hint 1.5.5 Blz. 10


Majoreer afzonderlijk voor x > 0 en voor x 6 0. Je mag ook aannemen dat n groter of gelijk
aan een vooropgegeven N N is, want enkel n is van belang.

Hint 1.5.6 Blz. 11


1. Voor x
R n alle
R x is e > 1 + x (cursus Analyse I).
2. 0 f = R 1[0,n] f . D.m.v. partiele integratie.

Hint 1.5.8 Blz. 11


sin x
Gebruik eigenschappen van de functie x .

Hint 2.2.10 Blz. 20


Oplossingen:
(a) 1. (x0 , y0 ) op de kromme xy sin y = 0 waarvoor x0 6= cos y0 (of waarvoor tan y0 6= y0 ).
2. y 0 = cos yyx .
(b) 1. (x0 , y0 ) op de kromme xy sin(y/x) = 0 waarvoor x0 6= 0, y0 6= 0 en cos xy00 6= x20 .
1
cos xy x
2. x0 = x .
y 1 + x12 cos xy
(c) 1. (x0 , y0 , z0 ) op het oppervlak z m + yz + x = 0 waarvoor mz0m1 + y0 6= 0.
1 z
2. x z = mz m1 +y
, y z = mz m1 +y
.
z
(d) 1. (x0 , y0 , z0 ) op het oppervlak ze = x 2y waarvoor z0 6= 1.
ez z
2. x z = z+1 , y z = 2e z+1 .
(e) 1. (x0 , y0 , z0 ) op de kromme waarvoor z0 6= y0 ln y0 .
1z y 1z +z
2. y 0 = y zy+ylnln y 0
y , z = y ln yz .
(f) 1. (x0 , y0 , u0 , v0 ) op het oppervlak waarvoor u20 6= v02 .
u v v u
2. x u = v2 u 2 , y u = v 2 u2 , x v = u2 v 2 , y v = u2 v 2 .

21

Vous aimerez peut-être aussi