Vous êtes sur la page 1sur 12

VENSTERS IN EEN ROND HUIS 1

Feministische wetenschapsbeoefening en de
cultuurwetenschappen

I wanted to build me a round house, say Shug, but everbody act like
that's backward. You can't put windows in a round house, they say. But
I made me up some plans anyway. (Alice Walker, The Color Purple)

Inleiding 1.1
Feministen geven betekenis aan het sekseverschil. Of dit sekse-
verschil nu maatschappelijk uiteindelijk opgeheven, geaccen-
tueerd dan wel gedeconstrueerd moet worden, deuirover hebben
feministen zich in de loop van de geschiedenis minder eensgezind
getoond.
In overzichten van vrouwenstudiesonderzoek onderscheiden femi-
nistische theoretici in het algemeen drie perspectieven in de theo-
rievorming binnen de feministische wetenschap. Deze invalshoe-
ken worden doorgaans kortweg aangeduid met het gelijkheids-
denken, het verschildenken en het deconstructiedenken. Deze
termen verwijzen naar verschillende strategische en theoretische
posities in het debat over de betekenis van het sekseverschil. In
dit boek zullen we nader ingaan op de interactie tussen deze drie
perspectieven binnen vrouwenstudies in het algemeen en het on-
derzoeksobject van de feministische cultuurwetenschappen in het
bijzonder.
Binnen het algemene paradigma van het gelijkheidsdenken legt
het feministische cultuuronderzoek zich enerzijds toe op het weg-
werken van de achterstand van vrouwelijke auteurs, regisseurs,
componisten en beeldend kunstenaars ten opzichte van hun man-
nelijke collega's, alsook op het aanvullen van ontbrekende kennis
over vrouwen in de geschiedenis. Anderzijds signaleren en analy-
seren onderzoeksters de seksistische vrouwbeelden in het werk
van mannen. Uit deze laatste kritiek, de zogeheten seksismekri-
tick, ontwikkelt zich een onderzoeksrichting die als exponent van
het verschildenken te benoemen is. Binnen dit paradigma van het
verschildenken concentreert het feministisch cultuuronderzoek
zich op de vestiging van een vrouwelijke esthetiek in de cultuur,

17
onafhankelijk van de door mannen ontwikkelde culturele normen
en waarden. Ten slotte ontwikkelt zich het feministisch cultuuron-
derzoek dat is geinspireerd door poststructuralistische en decon-
structivistische theorieen. Deze onderzoeken problematiseren de
binaire opposities, zoals man-vrouw, wit-zwart, gelijkheid-ver- .

schil. Onderzoeksters analyseren de betekenissen die aan begrip-


pen als 'de vrouw' en 'het vrouwelijke' worden gehecht vanuit de
gedachte dat betekenissen gemaakt worden in een complexe inter-
actie tussen tekst en context.
De hierboven onderscheiden posities binnen het feministisch on-
derzoek - streven naar gelijkheid tussen de seksen, benadrukken
van het verschil tussen de seksen of het ontstijgen van de opposi-
tie gelijkheid versus verschil zullen eerst in dit inleidende hoofd-
stuk worden toegelicht. In de hoofdstukken twee tot en met negen
worden deze posities binnen de feministische theorie vervolgens
voor de diverse cultuurwetenschappen verder uitgewerkt.
Voor de ontwikkeling van de feministische cultuurwetenschappen
zijn vooral de onderzoeksterreinen van de zwarte theorie ('zwart'
is hier een politieke term die niet letterlijk naar huidskleur ver-
wijst, maar naar een etnische positie), de psychoanalyse (als de
leer van het onbewuste) en de semiotiek (de leer van de tekens)
van constituerend belang - en omgekeerd. Daarom besteden wij in
de hoofdstukken tien, elf en twaalf aandacht aan de interactie tus-
sen feministisch cultuuronderzoek en de ontwikkeling van deze
onderzoeksterreinen. Evenals de hoofdstukken in deel 1 illus-
treren de drie laatste hoofdstukken expliciet de principiele ver-
strengeling van theorie en politiek binnen vrouwenstudies.
In de loop van het bestaan van vrouwenstudies cultuurweten-
schappen heeft het feministische cultuuronderzoek onder invloed
van zwarte, psychoanalytische en semiotische kritiek interne ver-
anderingen ondergaan. Het is dan ook van belang op te merken
dat de verschillende invalshoeken (gelijkheid, verschil, decon-
structie) die binnen de feministische theorievorming en binnen
het daaruit voortvloeiend onderzoek te onderscheiden zijn elkaar
niet chronologisch opvolgen, in die zin dat de geboorte van de een
de dood van de ander betekent. Eenmaal in gang gezet ontwikke-
len de diverse soorten onderzoek zich gelijktijdig en veelal in
samenhang met elkaar.

Gelijkheid 1.2
Onder gelijkheidsdenken wordt het soort feminisme verstaan dat
18
erop is gericht het maatschappelijk en cultureel onderscheid tus-
sen vrouwen en mannen op te heffen. De politieke inzet heeft be-
trekking op de eis dat vrouwen gelijke kansen krijgen om hun am-
bities te verwezenlijken en op de eis dat zij daarvoor ook gelijke
salarissen en culturele waardering ontvangen. Vrouwen vertegen-
woordigen binnen deze optiek een ondergewaardeerde en onder-
drukte groep. Ten opzichte van mannen zijn vrouwen, zoals
Simone de Beauvoir het heeft uitgedrukt; de tweede sekse (de
Beauvoir, 1978).
Feministen die in de loop van de jaren zeventig in het voetspoor
van de Beauvoir naar emancipatie streven, willen bewerkstelligen
dat vrouwen zich in maatschappelijk en cultureel opzicht even-
eens als eerste sekse aanwezig stellen. Achter deze doelstelling
kan echter, evenals in het werk van De Beauvoir, een verschillend
gerichte politieke inzet schuil gaan. Het streven naar een gelijke
behandeling van vrouwen en mannen in cultuur en maatschappij
kan zijn geinspireerd door zowel emancipatoire idealen over ge-
lijkheid voor alle mensen als door radicale strategieen omtrent het
bekritiseren van seksistisch denken en handelen. In het ene geval
ligt de nadruk op de positie van vrouwen als individuen ('Er moet
een vrouw in' is de binnen deze context veelgehoorde leuze), in het
andere geval gaat de aandacht uit naar de analyse van structuren
die vrouwen als groep onderdrukken en benadelen.
Deze verschillende politieke inzet heeft consequenties voor het ob-
ject van het cultuurwetenschappelijk onderzoek. Binnen de eman-
eipatoir gerichte wetenschapsbeoefening wordt een grote inhaal-
manoeuvre uitgevoerd. Cultuurwetenschapsters constateren dat
de canon, of het nu het schrijven van de geschiedenis of het cate-
goriseren en waarderen van een corpus literaire, muzikale of beel-
dende werken betreft, voornamelijk bestaat uit het werk van man-
nen. Dit kan onmogelijk een representatief beeld zijn van wat er
binnen de westerse cultuur aan culturele activiteit is ontplooid.
Naarstig speuren cultuurwetenschapsters dan ook naar vergeten
vrouwelijke historische figuren, auteurs, beeldend kunstenaars,
toneelschrijvers en componisten om deze aan de bestaande canon
toe te voegen. Dit resulteert in een groot aantal monografieen en
biografieen. Vrouwen blijken wel degelijk cultured produktief te
zijn geweest. Hun werk is echter dikwijls niet tot de canon doorge-
drongen en in de vergetelheid geraakt.
Deze invalshoek, waarin vrouwen stuk voor stuk aan de vergetel-
heid worden onttrokken of voor diezelfde vergetelheid worden be-
hoed, leidt in eerste instantie echter niet tot een fundamentele cul-
tuurkritiek. Binnen de bestaande opvattingen over maatschappij
en cultuur tracht men een plaats voor vrouwen te bevechten.

19
Later adapteert feministisch letterenonderzoek met emancipatoire
doelstellingen doorgaans de kritiek die door radicaal feministen
wordt geformuleerd. Het opvullen van lege plekken in de geschie-
denis en in de kunst gaat dan gepaard met een reflectie op de con-
- structie van culturele waarden op zich.
Om de ontwikkeling van en de verschillende stadia binnen het fe-
ministisch cultuuronderzoek te kunnen plaatsen is het goed stil te
staan bij de subjectopvatting die aan het verschillend gerichte on-
derzoek ten grondslag ligt. Emancipatoir gerichte gelijkheidsfemi-
nisten gaan aanvankelijk uit van een coherent, rationeel, auto-
noom, universeel menselijk subject, dat voorafgaat aan haar of
zijn maatschappelijke en culturele omgeving. Vanuit deze optiek
waarin het menselijk subject in zekere zin baas over het eigen
denken en doen is, heeft men zeggenschap over menselijke ont-
wikkeling en over maatschappelijke verandering. De Beauvoir is
een duidelijk voorbeeld van een gelijkheidsdenkster die een uni-
verseel autonoom menselijk subject vooronderstelt. Zij pleit ervoor
dat vrouwen een soortgelijk leven als mannen zouden moeten
kunnen leiden. Als vrouwen dat willen dienen zij zich daar zelf
voor in te zetten, met name door haar maatschappelijke ambities
niet in het moederschap te laten smoren.
In De Beauvoir verenigen zich echter, zoals gezegd, twee feminis-
tische strategieen die volgens de wetten der logica niet helemaal
met elkaar zijn te rijmen. Enerzijds benadrukt zij de autonomic
van het subject, anderzijds bekritiseert zij de maatschappelijke en
culturele structuren die het subject maken tot wie en wat het
wordt. In die argumentatie is het subject niet autonoom maar
voor haar of zijn wording afhankelijk van een maatschappelijke
en culturele context. Denk bij voorbeeld aan de gevleugelde uit-
spraak van De Beauvoir: "Men wordt niet als vrouw geboren
maar tot vrouw gemaakt." Met andere woorden, als de maat-
schappij zou veranderen, verandert het subject mee. Als seksisti-
fiche structuren zouden kunnen worden opgeheven, zouden vrou-
wen en mannen gelijke kansen hebben op de verwezenlijking van
hun idealen. Enerzijds stelt De Beauvoir zich op als emancipatoir
feministe in haar nadruk op de individuele verantwoordelijkheid
van vrouwen voor haar eigen lot. Anderzijds positioneert zij zich
als radicaal feministe in haar analyse van de wijze waarop vrou-
wen binnen een patriarchale maatschappij als de Ander, dat wil
zeggen als object en niet als subject, worden verbeeld. Emancipa-
toire en radicale feministen vooronderstellen beide een universeel
menselijk subject. Binnen de ene opvatting is dat subject echter
autonoom, binnen de andere opvatting is dat subject voor haar of
zijn identiteit afhankelijk van de structuur waarin het zich be-
20
vindt. Gemotiveerd door aan De Beauvoir verwante radicaal femi-
nistische maatschappijanalyses ontwikkelt zich binnen het onder-
zoek van vrouwenstudies cultuurwetenschappen de seksismekri-
tiek. Men stelt aan de kaak dat in teksten en in sociale praktijken
uit de mannelijke fantasie ontsproten beelden van vrouwen kun-
nen circuleren alsof zij algemeen geldig zijn. Hoe meer de erva-
ring van werkelijke, levende vrouwen onbesproken bleef in de pu-
blieke sfeer, hoe meer fictieve vrouwen het onderwerp werden in
de kunst van mannen. Zo zijn een maatschappij en cultuurgoed
ontstaan die rijk zijn aan beelden waarin vrouwen zich niet her-
kennen. Afwezig als zij waren in het openbare dagelijkse leven
hebben vrouwen gefungeerd als een scherm waarop willekeurig
welke mannelijke fantasie kon worden geprojecteerd. De circulatie
van dit soort projecties, als waren het werkelijkheden, wordt als
een belangrijke oorzaak gezien voor de afwezigheid van werke-
lijke vrouwen in het maatschappelijk en cultureel leven. Seksis-
tische teksten, is de veronderstelling, hebben invloed op hoe
vrouwen over zichzelf denken en voelen.

Cultuurwetenschapsters problematiseren en analyseren dit ge-


bruik van vrouwen als projectiescherm in de kunst van mannen.
Filmwetenschapsters ontmaskeren het scenario dat voor vrouwen
beschikbaar is als een steevast in huwelijk of dood eindigend tra-
ject, literatuurwetenschapsters stellen het plezier aan de kaak
waarmee mannelijke auteurs vrouwen als seksobject beschrijven,
theaterwetenschapsters analyseren de beperkte interpretatie van
vrouwelijke rollen in de praktijk van het toneel.
In literatuur, in film, op toneel en in het werk van beeldend
kunstenaars treffen we volgens deze onderzoeksters ideologisch
gekleurde verbeeldingen aan van de wereld om ons heen die een
eenzijdig idee geven over wat wenselijk, waardevol en waar is en
wat niet. Radicaal feministische cultuurwetenschapsters van het
eerste uur analyseren aanvankelijk het beeld van vrouwen ten op-
zichte van het werkelijke leven van vrouwen. Volgens deze uitwer-
king van seksismekritiek vinden we in teksten meer of minder
waarheidsgetrouwe afspiegelingen van de werkelijkheid. Voor-
beelden van deze weerspiegelingstheorie zijn te vinden in het
werk van Kate Millet (1969). Evenals haar emancipatiegerichte
zusters beklagen deze radicaal feministische tekstcritici zich dan
ook over de niet-realistische status van vrouwen en vrouwbeelden
in de cultuur en over het gebrek aan identificatiemogelijkheden
dat die stand van zaken hen biedt (Fetterley, 1978). In latere sek-
sismekritiek ligt de nadruk niet zozeer op het bekritiseren van het
geringe waarheidsgehalte van seksistische vrouwbeelden als wel
21
op het effekt dat deze seksistische vrouwbeelden hebben op het le-
ven van vrouwen (Van Alphen en Meijer, 1991).
De radicaal feministen presenteren hun onderzoek niettemin al-
tijd als een aanklacht tegen en een ontmaskering van de be-
staande structuren. Zij vertegenwoordigen in hun onderzoek een
kritische fase waarbij, in tegenstelling tot het radicalisme van De
Beauvoir, in de roep om gelijkheid de affiniteit met het verschil-
denken niet is uitgesloten.

Verschil 1.3
Uit het gelijkheidsdenken ontwikkelt zich het feministisch ver-
schildenken. Aan de universiteiten resulteert het benadrukken
van het sekseverschil in een politiek-wetenschappelijke strategie
die een bepaald soort onderzoek voorstaat. Feministische onder-
zoeksters stellen voor om in dienst van het vergroten van de
plaats van vrouwen in cultuur en maatschappij niet zozeer ener-
gie te besteden aan het voor vrouwen toegankelijk maken van
gevestigde maatschappelijke en culturele structuren, maar de
krachten direct te bundelen ten behoeve van de belangen van
vrouwen. Zo had binnen de cultuurwetenschappen het gelijkheids-
project van de inhaalmanoeuvre steeds meer literair, muzikaal,
theatraal en beeldend werk van vrouwen onder de aandacht ge-
bracht en in aansluiting daarop stellen wetenschapsters binnen
het verschildenken de vraag naar het bestaan van een vrouwe-
lijke esthetiek.
Men spreekt doorgaans over deze vrouwelijke esthetiek door mid-
del van de metafoor van de stem. De vrouwelijke stem kan dan zo-
wel staan voor essentialistische ideeen omtrent het vrouwelijke in
het algemeen, als voor het traceren van specifiek vrouwelijke cul-
turele tradities. In het laatste geval concentreert het onderzoek
zich op teksten van vrouwen. Deze teksten worden niet in de eer-
ste plaats gerelateerd aan eventueel soortgelijk werk van mannen,
of aan stromingen die binnen een bepaalde historische periode op-
gang doen, maar ze worden vooral met elkaar vergeleken. Het
gaat hier dus niet om de toevoeging van de biografie en het werk
van vrouwelijke kunstenaars en/of historische figuren aan de
mannelijke canon maar om een politieke onverschilligheid ten op-
zichte van de mannelijke normen omtrent wat mooi, interessant
en belangrijk is. Men werkt aan de samenstelling van een gestruc-
tureerd corpus teksten, aan een andere canon: een vrouwelijke
canon.

22
De gedachte achter deze interpretatie van de vrouwelijke stem is
dat vrouwen zowel een andere plaats hebben in de openbaarheid
als in de priv-sfeer van het gezin. Zij zien en ervaren het leven
vanuit een andere positie en maken dientengevolge andere kunst
en schrijven andere verhalen over het verleden. Uit literair-weten-
schappelijk onderzoek blijkt dat vrouwen bij voorbeeld over an-
dere thema's schrijven dan mannen. Zo deed Maaike Meijer on-
derzoek naar Nederlandse dichteressen in de jaren vijftig. Zij legt
een verband tussen het werk van Ellen Warmond, Hanny Micha-
elis, Micha De Vreede en Lizzy Sara May op grond van een aantal
gemeenschappelijke thema's die Meijer schaart onder de noemer
van de Grote Melancholie. Dit thema is geheel afwezig of heel an-
ders vormgegeven, stelt zij, in het werk van de mannelijke Vijfti-
gers. Meijer verbindt dit verschil met de maatschappelijke situatie
van vrouwen in de jaren vijftig (Meijer, 1988).
Het verschil tussen de seksen zoals dat in het hierboven aange-
duide onderzoek is begrepen, bestaat uit een door socialisatie ont-
wikkeld verschil: Men bekritiseert de universaliteit van het sub-
ject als mannelijk subject en zet daar een vrouwelijk subject
tegenover. Binnen deze aanvankelijk met name in Angelsaksisch
onderzoek te localiseren opvatting over het verschil tussen vrou-
wen en mannen, maakt men onderscheid tussen sekse en gender,
waarbij sekse verwijst naar biologisch geslacht en gender naar
zowel de identiteit als naar de maatschappelijke positie die dit bio-
logisch geslacht in een bepaalde cultuur met zich meebrengt. De
sekse/gender problematiek komt in de hoofdstukken over vrou-
wengeschiedenis en psychoanalyse uitgebreider aan de orde.
Al vrij snel werd vrouwenstudies cultuurwetenschappen gecon-
fronteerd met kritiek op het eenduidig gebruik van de categoric
vrouwen'. Het benadrukken van het verschil tussen de seksen
heeft zich onder invloed van die kritiek uitgebreid tot verschillen
binnen de seksen. Deze kritiek op het onderzoek van vrouwen-
studies komt met name van zwarte en lesbische vrouwen. De erva-
ringen van deze vrouwen zijn in veel opzichten niet vergelijkbaar
met de groep witte, veelal heteroseksuele vrouwen die in eerste in-
stantie de feministische opinie bepaalden door publikaties in vak-
bladen en participatie aan congressen. Inmiddels is het binnen
vrouwenstudies algemeen aanvaard om over vrouwen te denken
als een groep die niet het patent heeft op een en dezelfde maat-
Sehappelijke ervaring. Zwarte, witte, lesbische, heteroseksuele, ou-
dere en jongere, meer en minder geschoolde vrouwen delen niet in
nile opzichten dezelfde strijd. De priv-sfeer, om een voorbeeld te
noemen, is voor menig zwarte vrouw in een door witte waarden
gedomineerde cultuur enerzijds de schuilplaats tegen racisme en
23
anderzijds een mogelijk terrein voor seksisme: vroege, witte femi-
nisten verklaarden eensgezind het gezin tot de broedplaats van
vrouwenonderdrukking (Carby, 1984).
Een tweede uitwerking van de metafoor van de vrouwelijke stem
komt naar voren in de praktijk van Franse feministen waaronder
Helene Cixous en Luce Irigaray. Cixous en Irigaray schrijven een
vrouwelijk schrift, een criture feminine, waarin het sekseverschil
niet zozeer in een historische context wordt geplaatst alswel wordt
beschouwd als een seksueel en lichamelijkverschil dat voorafgaat
aan de intrede in de cultuur. Deze visie is gebaseerd op feminis-
tische herinterpretaties van de psychoanalyse enerzijds en de
structurele linguistiek anderzijds.
De psychoanalyse, aanvankelijk een onderwerp van feministische
spot, blijkt het onderzoek naar een seksespecifieke esthetiek grote
diensten te kunnen bewijzen. De psychoanalyse is een van de eer-
ste theorieen die de constructie van mannelijke en vrouwelijke
seksualiteit in kaart probeert te brengen. De grote verdienste van
Freud is geweest dat hij onderscheid maakt tussen het bewuste en
het onbewuste. Freud zet overtuigend uiteen dat het handelen van
mensen in hoge mate wordt bepaald door onbewuste drijfveren.
Het idee varr een autonoom handelend subject heeft hij ernstig on-
dermijnd door de bewering dat het individu dientengevolge `geen
baas in eigen huis is'. De kritiek die feministen op de psychoana-
lyse formuleren betreft in het algemeen het gegeven dat Freud in
de ontwikkeling van zijn theorie steeds als vanzelfsprekend de
man als norm en de vrouw als afwijking van die norm opvoert.
Freud beschrijft hoe het meisje, aanvankelijk actief in haar drift-
leven (het meisje is dan als 'een kleine man'), via het oedipuscom-
plex tot een passieve seksualiteit gedwongen wordt; dit proces
wordt uitgebreid behandeld in het hoofdstuk over psychoanalyse.
Aan de psychoanalyse ontleent de ecriture feminine niettemin een
metataal, een instrumentarium voor het doordenken van de rol
die het onbewuste speelt in de ontwikkeling van meisjes en jonge-
tjes alsook in de ontwikkeling van een cultuur. Zonder het manne-
lijke proces als norm te nemen gebruiken auteurs als Cixous en
Irigaray het psychoanalytische inzicht dat de seksuele ontwikke-
ling van meisjes en jongetjes verschilt, aangezien hun anatomic
en hun positie in het oedipuscomplex verschillen. De (seksuele) .

verlangens van meisjes en jongetjes leggen dientengevolge een


verschillend parcours af, wat hen met andere verlangens en an-
dere fantasieen ten opzichte van zichzelf en de ander in de wereld
doet staan. In navolging van de psychoanalyse van Lacan spre-
ken de auteurs van de criture feminine in dit verband van libidi-
nale economieen. Zij duiden daarmee op het verband tussen sek-

24
sualiteit en politick. (zie hiervoor ook hoofdstuk twaalf en/of de
verklarende woordenlijst) De mannelijke libidinale economic ken-
merkt zich volgens Cixous door castratieangst, opgevat als de
angst iets belangrijks te verliezen, gebrekkig te worden. Deze
angst motiveert de verzameldrift (bij voorbeeld het verzamelen
van belangrijke kunstwerken in een canon) om de ervaring van
een mogelijk gemis af te weren. De vrouwelijke libidinale econo-
mie daarentegen zou zich gevrijwaard weten van deze angst voor
verlies en dus van de noodzaak te verzamelen, vast te houden.
Cixous benadrukt dat vrouwen hun eigen stem moeten vinden en
ontwikkelen met behulp van de strategie die zij aanduidt met het
Franse woord 'voler' dat zowel stelen als vliegen betekent. De
vrouwelijke stem moet stelen omdat vrouwen niet de medebezit-
ters van het cultuurgoed zijn. Zij kan vliegen omdat vrouwen niet
gebonden zijn aan genregrenzen en vaste betekenisstructuren
(Cixous, 1975).
Het subjectbegrip van de ecriture feminine vormt, zoals gezegd, te-
gelijkertijd ook een kritiek op de taal- en subjectopvatting van het
structuralisme. Deze kritiek betreft onder meer de in het structura-
lisme aanwezige visie dat betekenis tot stand komt door middel
van binaire opposities. Binaire opposities zijn tegengestelde, el-
kaar uitsluitende posities. Mannelijk staat tegenover vrouwelijk,
zwart tegenover wit, homoseksueel tegenover heteroseksueel, sub-
ject tegenover object, geest tegenover lichaam, cultuur tegenover
natuur, actief tegenover passief enzovoort. Niettemin zijn de polen
van deze oppositionele paren structureel met elkaar verbonden.
Mannelijk krijgt pas betekenis in de oppositie met vrouwelijk, wit
In de oppositie met zwart, heteroseksueel in de oppositie met ho-
moseksueel, autochtoon in de oppositie met allochtoon. Feminis-
ten als Cixous en Irigaray wijzen erop dat de semantische tegen-
stelling tussen genoemde en andere paren niet echt een tegenstel-
ling is, omdat in de talige praktijk aan deze tegenstelling een
hierarchic is verbonden. Het ene is beter, begerenswaardiger, ho-
ger gewaardeerd dim het andere. Om die reden wijzen deze ver-
Schildenksters het emancipatoire gelijkheidsdenken radicaal af.
In het streven naar gelijkheid zal het vrouwelijke verdwijnen ach-
ter de hoger gewaardeerde mannelijke norm. Het vrouwelijke be-
staat in deze opvatting van het verschildenken voornamelijk als
het negatief van het mannelijke: het niet vertegenwoordigde, dat
%vat geen vorm heeft in de cultuur. Wij kennen het vrouwelijke
alechts door de projecties van mannen. Het vrouwelijke in onze
cultuur zegt Met andere woorden iets over het mannelijk onbewus-
te- Maar hoe zit het met het vrouwelijk onbewuste? Die vraag
wordt in de praktijk van de ecriture feminine opgepakt. Men pro-
25
beert in dit schrijven van het vrouwelijke, het vrouwelijke positief
te representeren, als datgene wat in de cultuur aanwezig gesteld
kan worden.
Aanvankelijk wordt de als onbegrijpelijk ervaren schrijfpraktijk
van de criture feminine ontvangen als de exploratie van een
vrouwelijke esthetiek. Naarmate men binnen de Europese en
Amerikaanse feministische theorie met de aan de ecriture femi-
nine ten grondslag liggende tekstopvatting gaat werken, ver-
schuift bij een aantal critici het begrip ecriture feminine als een
essentialistische praktijk (Moi, 1985) naar ecriture feminine als
een theorie die de consensus over de betekenissen van het vrouwe-
lijke en het mannelijke in de westerse cultuur overhoop haalt
(Whitford, 1991). Ecriture feminine kan vanuit een tekstweten-
schappelijk perspectief worden opgevat als een poststructuralisti-
sche praktijk en markeert in onze poging de ontwikkeling van de
feministische theorievorming binnen de cultuurwetenschappen te
traceren, een overgangsgebied tussen verschil- en deconstructie-
denken.

Deconstructie 1.4
Het onderzoek dat zich binnen vrouwenstudies cultuurweten-
schappen ontwikkelt vanuit de feministische kritiek op het struc-
turalisme en op de psychoanalyse, opereert onder de termen 'de-
constructivisme', 'poststructuralisme` en 'postmodernisme'. Hoe-
wel deze termen in het algemeen academisch spraakgebruik min
of meer als synoniemen fungeren zijn ze dat zeker niet. Toch delen
ze twee fundamentele uitgangspunten: namelijk dat het denken in .
binaire opposities kan worden overstegen en dat opvattingen over
de mogelijkheid van een autonoom subject hebben afgedaan. Dit
laatste wordt bedoeld met de binnen deze context veel aangehaal-
de uitspraak 'de dood van het subject' (zie voor een goede inlei-
ding in deconstructie: Culler, 1983; Schrover, 1992).
In het kader van een inleiding in vrouwenstudies cultuurweten-
schappen is met name de praktijk van het deconstructivisme van
belang omdat hierin een tekstanalytische methode wordt gede-
monstreerd. Het doel van feministisch cultuuronderzoek dat op de-
constructivistische leest is geschoeid, vormt nog steeds de ophef-
fing van de afwezigheid en/of de onderschikking van vrouwen en
het vrouwelijke in de westerse cultuur. De aandacht richt zich nu
echter allereerst op de vraag waar termen als 'het vrouwelijke' en
'de vrouw' in een specifieke context naar verwijzen.

26
Door deconstructivisten wordt de werkelijkheid in de eerste plaats
opgevat als een talige werkelijkheid. Er is binnen het deconstruc-
tiedenken geen sprake van een scheiding tussen taal en werkelijk-
heid. We kunnen niet anders dan door de taal denken en spreken
over het werkelijke. Met andere woorden: onze werkelijkheid is ta-
lig. De taal verwijst dan ook niet naar de werkelijkheid maar is
het middel waardoor werkelijkheid tot stand komt als begrijpelijk
en betekenisvol. Het idee van de mens als autonoom zingevend
centrum van de wereld;die in staat is op adequate wijze haar of
zijn meest authentieke ervaringen uit te drukken, wordt dienten-
gevolge als een illusie ontmaskerd. Dit betekent een relativering
van de status van het subjectbegrip zoals dat binnen het gelijk-
heidsdenken en, zij het gedifferentieerd naar sekse, toch ook bin-
nen het Angelsaksisch verschildenken wordt voorondersteld. Voor
deconstructiedenkers gaat het subject niet aan de taal vooraf.
Men spreekt dan ook van een gedecentreerd subject. Het subject is
opgenomen in de taal, krijgt betekenis in taal. Binnen deze opvat-
ting ontlenen de woorden hun betekenis niet aan hoe de dingen
werkelijk zouden zijn maar aan elkaar, aan het gegeven dat het
ene woord verschilt van het andere. Iets krijgt betekenis in een
voortdurende verwijzing naar iets anders. Zo verwijst het woord
'vrouw' naar een netwerk van betekenissen dat in teksten aan het
woord vrouw is gehecht.
Derrida, een van de grondleggers van het deconstructivisme, ge-
bruikt het beeld van een spoor om zijn duizelingwekkende tekstop-
vatting te verduidelijken. Elk woord trekt een spoor in de tekst en
neemt in dat spoor een lading aan betekenissen met zich mee.
Elke notie van een gefixeerde identiteit wordt gerelativeerd, waar-
door ook de tegenstellingen waaraan het westerse denken zijn
houvast ontleent van vaststaande betekenisposities worden ont-
daan. Derrida stelt vast dat het systeem waaraan de oppositionele
Paren hun betekenis ontlenen niet waardevrij is, maar dat er aan
elk betekenissysteem een ideologic ten grondslag ligt die aan be-
Paalde betekenissen de voorkeur geeft. Man-vrouw, wit-zwart, cul-
tuur-natuur, verstand-gevoel, geest-lichaam: het zijn geen werke-
lijke maar in de taal geconstrueerde oppositionele paren. De vraag
die in de praktijk van het deconstructivisme interessant wordt is:
wat gebeurt er met de betekenis van een tekst als we het spoor vol-
gen van een schijnbaar onbetekenend detail in de tekst, van het
ale marginaal gepostuleerde of het weggelatene? Dat wat in de
tekst verwaarloosd, opzij gezet wordt, kan informatief zijn joist
Orndat het de reden voor die marginale behandeling in zich kan
bergen. Dit perspectief is in de feministische deconstructiepraktijk
verder uitgewerkt door uiteenlopende theoretici als Mieke Bal,
27
Barbara Johnson, Julia Kristeva, Gayatri Spivak, en vele ande-
ren. Ook Schrover constateert dat bij voorbeeld de betekenisrelatie
vrouw = emotioneel = prikkelbaar = wispelturig = onbetrouwbaar
in talloze cultuuruitingen wordt aangetroffen. De betekenisrelatie
vrouw = betrouwbaar = zelfverzekerd etc. komt beduidend minder
voor (zie Schrover, 1992; Culler, 1983). In het hoofdstuk over lite-
ratuurwetenschap en dat over zwarte theorie bij voorbeeld, wordt
aan de hand van tekstanalyses in de geest van deze auteurs ge-
steld dat witte mensen zwarte mensen als het vreemde, het'angst-
aanjagende, het minderwaardige ervaren en beschrijven om niet
in aanraking te hoeven komen met wat pas werkelijk angstaanja-
gend is: het onbekende in het zelf. Op soortgelijke wijze kan de
verbeelding van het vrouwelijke worden gedeconstrueerd. De reto-
riek die de irrationaliteit van de rationaliteit moet bedekken; dat
is het koren op de molen van de deconstructivist.
De consequentie die het deconstructiedenken voor feministisch on-
derzoek in zich bergt, is dat vrouwelijkheid wordt losgekoppeld
van een specifiek vrouwelijke identiteit. Het vrouwelijke kan wor-
den gedacht als een talige constructie en niet als uitsluitend ver-
bonden met een specifieke biologische of sociale groep. Inzicht in
de wijze waarop in teksten de machtsposities worden verdeeld tus-
sen het mannelijke en het vrouwelijke of het witte en het zwarte,
is een machtig instrument tegen de eenzijdige en/of eenduidige
voorstelling van het vrouwelijke in de cultuur.

Tot zover deze schets die als kapstok kan dienen voor wat volgt.
In de hiernavolgende uitwerking van de in dit eerste hoofdstuk
neergezette ontwikkeling zullen de ervaringen en de resultaten
van vijftien jaar feministisch cultuuronderzoek per discipline wor-
den behandeld. Steeds opnieuw zullen vensters worden geplaatst
in het gevestigde huis van de wetenschap. Deze vensters zullen
uitzicht bieden op door de lezer te betreden vergezichten. Om te be-
ginnen wordt het venster geopend door een feministische histo-
rica die de blik op geschiedenis zal verruimen.

Rosemarie Buikema

Literatuur voor verdere studie


Braidotti, Rosi (1990) 'The subject in feminism'.
In haar oratie geeft Braidotti een korte schets van de ontwik-
keling van feministische theorie en de daarbijbehorende ont-
wikkeling van het feministisch subjectbegrip.

28

Vous aimerez peut-être aussi