Vous êtes sur la page 1sur 8

Zoals we allemaal merken, is sociale media razendsnel een steeds belangrijkere rol beginnen spelen in

ons leven. De sociale media maakt deel uit van onze identiteit. Velen onder ons zouden niet meer
zonder de sociale media kunnen. Waar het een eeuw geleden vooral gebruikt werd om informatie op
te zoeken wordt het nu vooral gebruikt om in interactie te gaan met andere gebruikers (Van den
Bighelaar & Akkermans, 2013). Dit is dan ook vaak een gemakkelijke manier van jongeren om contact
te zoeken en blijven hebben met anderen. Op deze manier kunnen er ook nieuwe vrienden worden
gemaakt of juist weer contact te zoeken met vrienden die ze uit het oog waren verloren. Omdat voor
jongeren hun peers een zeer grote invloed hebben, is sociale media voor hen bijna niet meer weg te
denken. Dit vooral omdat jongeren het belangrijk vinden om erbij te horen en aanvaard te worden.
Ze blijven via sociale media op de hoogte van evenementen en nieuwe informatie, weten op die manier
waar hun vrienden genteresseerd in zijn. Ze kunnen hun eigen interesses delen en een identiteit
ontwikkelen. Maar er zijn ook risicos aan verbonden. Het zorgt vaak voor angst bij jongeren om zaken
te missen en niet aanvaard te worden. Daarnaast heeft het vaak ook een slechte invloed op vlak van
school. Het leidt hen af van andere verplichtingen. Zo geven 39 procent van de jongeren aan dat ze
hun schoolwerk uitstellen door tijd te besteden aan sociale media. Ook haalt het de jongeren uit hun
concentratie tijdens de les wanneer ze een melding krijgen. Ook hun nachtrust lijdt er onder. Dit komt
omdat ze voor het slapen gaan nog snel eens hun sociale media te bekijken en dit langer duurt dan
gepland. (Kloosterman & van beuningen, 2015). Daarnaast geven heel wat jongeren aan verslaafd te
zijn aan sociale media. Dit is tussen de 20 en 43,5 procent voor jongeren tussen 15 - 19 jaar. Ze kunnen
geen dag zonder hun Facebook te checken. Deze verslaving groeit vooral vanuit de angst om iets te
missen (Saerens, 2017).

Het is echter wel belangrijk dat leerkrachten, opvoeders, ouders zicht hebben sociaal media gebruik.
Op die manier kan voorkomen worden dat jongeren foute mensen leren kennen en op de ongepaste
site terecht komen. Ook een goede toelichten over de gevaren van het internet is van belang.
Leerkrachten kunnen hier het best een les rond plannen zodat de jongeren preventief gewapend zijn
de negatieve kanten van de sociale media. Jammer genoeg zijn volwassen hier vaak zelf onvoldoende
geschoold in om deze waarden mee te geven aan de jongeren van vandaag (Walrave & Van Ouysel,
2014).

Uit onderzoek van blijkt ook dat leerkrachten die werken met jongeren met een verstandelijke
beperking meer aandacht besteden aan de interactieve doelen van het internet (Molin, Sorbring &
Lfgren-Martenson, 2014). Leerkrachten zien het internet vooral als een manier voor jongeren om een
identiteit te vormen. Leerlingen die in het echte leven meer gesoleerd waren krijgen via het internet
de kans om te participeren. Ouders daarentegen zien het internet als een instrument om meer inzicht
te krijgen in de eigen beperking van het kind en als een manier om andere kinderen met een beperking
te leren kennen. Daarnaast geven ze aan dat de participatie van hun kinderen eerder passief is.
Hiermee wordt bedoeld dat de jongeren vooral opnemen wat beschikbaar is maar zelf weinig
toevoegen. Over het algemeen zien ouders vooral de mogelijkheden die het internet biedt al verkiezen
ze face-to-face interactie. Het internet kan voor de jongeren zelf een manier zijn om net zoals anderen
te zijn en het biedt hen de mogelijkheid om te participeren in de samenleving. Het internet biedt op
die manier nieuwe vormen van inclusie voor mensen met communicatieve problemen. Aan de andere
kant is het mogelijk dat het internet net bijdraagt aan de uitsluiting van mensen met een beperking.
Ouders en hulpverleners dragen een grote verantwoordelijkheid voor kinderen en jongeren met een
beperking. Hierdoor kan de relatie tussen deze als controlerend en restrictief worden ervaren. De
laatste jaren gaat veel aandacht naar de negatieve zijde van het internet waardoor de nadruk op
controle en bescherming van jongeren nog groter wordt. Vooral jongeren met een beperking worden
gezien als extra kwetsbaar voor de gevaren van het internet. Aan de andere kant gaan we ook op zoek
naar manieren om het internet meer toegankelijk te maken voor jongeren met een verstandelijke
beperking. Dit omdat is gebleken dat het gebruik van nieuwe technologien zorgt voor een verhoogde

1
levenskwaliteit. Het internet biedt de mogelijkheid aan jongeren om zich te uitten, op te komen voor
zichzelf en voor hun rechten. Daarom is het belangrijk dat ook jongeren met een verstandelijke
beperking gebruik kunnen maken van het internet. Samen met sociale media speelt internet dan ook
een belangrijke rol bij de identiteitsvorming van jongeren. Leerkrachten geven wel aan dat het internet
ook gevaren met zich meebrengt, vooral omdat de jongeren vaak zelf de gevolgen van hun acties en
de acties van anderen niet kunnen inschatten. Ze zouden het internet dan ook op een naevere manier
gebruiken. Door de jongere echter steeds te wijzen op de gevaren van het internet kunnen ze ook te
voorzichtig worden en hierdoor hun sociale contacten te veel beperken. Als laatste kijkt men op een
paradoxale manier naar de ontwikkeling van het internet. Zowel ouders als leerkrachten geven aan dat
naarmate de samenleving meer en meer digitaliseert, dit ervoor kan zorgen dat mensen met een
verstandelijke beperking meer worden uitgesloten aangezien zij niet steeds de vereiste technologische
vaardigheden bezitten. Het internet zorgt op deze manier zowel voor in- als uitsluiting.

Naast dit onderzoek werd in het academiejaar van 2014 2015 een masterproef uitgewerkt door Jolien
Wulteput rond sociale media. Er werd meer bepaald een kwalitatief onderzoek uitgevoerd naar de
invloed van het gebruik van socialenetwerksites op de kwaliteit van bestaan van personen met een
fysieke beperking. Deze masterproef sluit dicht aan bij het gekozen onderwerp van deze opdracht. Het
focust zich op socialenetwerksites in het algemeen. Welke zijn populaire in Vlaanderen en wat zijn de
voor- en nadelen van socialenetwerksites? Ook wordt er bevraagd hoe personen met een fysieke
beperking deze voor- en nadelen ervaren en hoe socialenetwerksites een meerwaarde kunnen zijn in
hun leven. Daarnaast focust het onderzoek zich op het paradigma en de theorien die kwaliteit van
leven, empowerment en inclusie van personen met een (fysieke) beperking vooropplaatsen en die
ervoor zorgen ook personen met een beperking steeds meer in contact komen met sociale media. Er
ontstaan socialenetwerksites speciaal voor personen met een beperking (bv. Dottie), maar daarnaast
nemen steeds meer mensen met een beperking deel aan socialenetwerksites als Facebook en
dergelijke. De masterproef beschrijft een kwalitatief onderzoek van 15 personen met een fysieke
beperking en hun beleving rond sociale media, net als de invloed van die sociale media op het leven
van deze personen. Sociaal contact zou namelijk een van de belangrijke pijlers zijn van kwaliteit van
bestaan volgens Shalock. De hypothese van de masterproef luidt dus als volgt: socialenetwerksites
kunnen de kwaliteit van leven van gebruikers verhogen. Daarbij worden de acht levensdomeinen van
het Quality of Life-model, beschreven door Shalock bekeken, namelijk: het lichamelijk, het emotioneel
en het materieel welbevinden, de persoonlijke ontwikkeling, de zelfbepaling, de interpersoonlijke
relaties, de sociale inclusie en de rechten van personen met een beperking. Zo kunnen
socialenetwerksites sociale inclusie en interpersoonlijke relaties stimuleren, aangezien het sociale
contacten en participatie aan de maatschappij gemakkelijker maakt voor personen die fysiek
gebonden zijn aan een rolwagen of andere hulpmiddelen. Hieronder worden een aantal voor- en
nadelen van socialenetwerksites opgelijst:

Voordelen:
Nuttig: Verhoogde informatiedracht
Plezierig
Mensen vinden online tegenwoordig veel sociale steun
Kansen om nieuwe vaardigheden aan te leren
Verminderde eenzaamheid en depressie, kan ook offline vriendschappen helpen onderhouden

Nadelen:
Onduidelijkheid rond privacy
Kan een vals gevoel creren van (seksuele) intimiteit
Discussies meer mogelijk

2
Cyberpesten
Verstrekken van foutieve informatie
De grote en constante hoeveelheid aan informatie kan bovendien leiden tot ongeduld, stress, en
een verslaving
Gevaar voor uitsluiting aangezien sociale ongelijkheid zorgt voor minder toegankelijkheid tot
socialenetwerksites voor bepaalde groepen mensen
Eenzaamheid: mensen die niet tevreden zijn over offline-netwerk en online vervanging zoekt

Conclusie en slotbeschouwing
We kunnen concluderen dat Facebook de populairste socialenetwerksite is. Veel mensen gebruiken
Facebook dagelijks maar dit betekent niet dat ze daarom ook dezelfde informatie delen. De
participanten waren zich bewust van de voor- en nadelen van socialenetwerksites alsook van de
gevaren. De belangrijkste functie is het onderhouden van sociaal contact, werk en school gerelateerde
functies kwamen weinig aan bod. Mensen met een fysieke beperkingen ondervinden echter heel wat
drempels, voornamelijk op vlak van verzorging en ondersteuning in het dagelijkse leven. De voordelen
van Facebook bieden geen rechtstreekse compensatie voor de ervaren barrires maar verhogen waar
mogelijk de mate van zelfstandigheid. Technologische hulpmiddelen zijn onmisbaar en
socialenetwerksites worden gezien als een aanvulling op deze hulpmiddelen. Ondanks de
afhankelijkheid van hulpverleners krijgen personen met een fysieke beperking een zekere mate van
onafhankelijkheid terug dankzij de websites. Dialoog over de rol van de ondersteuners op vlak van
deze websites is dan ook belangrijk. Aansluitend geven de participanten aan dat de aangegeven voor-
en nadelen gelden voor elke gebruiker. Zo zijn de toegankelijkheid en de laagdrempeligheid in het
leggen van het contact voor iedereen van toepassing, net als de nodige voorzichtigheid bij het delen
van persoonlijke informatie. Websites zoals Facebook zijn een uiting van volwaardig burgerschap
aangezien mensen met een beperking de kans krijgen om online inspraak te hebben en deel te nemen
aan het maatschappelijk leven. Bovendien creren de websites ook de kans om eigen krachten en
mogelijkheden in de verf te zetten. Facebook wordt echter niet ingezet als middel om inclusie te
bereiken of om de visie op een beperking bij het ruimere publiek te veranderen. In het algemeen
kunnen we stellen dat socialenetwerksites een effect hebben op de Quality Of Life van personen met
een fysieke beperking:

Zo geven de participanten aan dat het gebruik van de websites een positieve invloed heeft op hun
interpersoonlijke relaties. Het behouden van sociale relaties is een van de belangrijkste functies
en zowel het offline als het onlinenetwerk hebben baat bij het Facebook-gebruik.
Participanten geven aan dat internet een recht voor iedereen moet zijn, aangezien het participatie
bevordert en toegang verleent tot informatie. Weliswaar blijft het vraagstuk rond privacy een
actueel thema, waarbij de participanten zich bewust zijn van de risicos van de website.
Socialenetwerksites zorgen ervoor dat personen met een fysieke beperking zelfbepaling en
persoonlijke controle krijgen op een deelaspect van hun leven. Aangezien participanten afhankelijk
zijn in de zorg, zijn ze blij dat ze dit toch nog hebben als tegenhanger voor de dagelijkse
afhankelijkheid.
De verhoging in het materieel welbevinden, zoals de aankoop van een computer, benvloedt de
kwaliteit van het fysiek welbevinden. De aanwezigheid van hulpmiddelen in het algemeen leidt
namelijk tot een betere gezondheid en mobiliteit bij de participanten, en de websites zorgen voor
zinvolle vrijetijdsactiviteiten in het dagelijkse leven.
Tot slot wordt het emotioneel welbevinden zowel positief als negatief benvloed, in die zin dat er
verdeeldheid is over de effecten van deze websites. Enerzijds bieden ze veel kansen, anderzijds
ondervinden de gebruikers valkuilen en frustraties die de websites met zich meebrengen.

3
De digitale vooruitgang heeft als laatste een grotere invloed op de hulpverleningsrelatie, die vaak
alomtegenwoordig is in het leven van mensen met een fysieke beperking. Facebook is weliswaar geen
wonderoplossing voor alle mogelijke drempels maar wordt vooral gezien als een aangename
aanvulling in het dagelijkse leven.

Sociale media wordt verder voor de algemene bevolking vooral in verband gebracht met de vorming
en het behoud van sociaal kapitaal, zoals hierboven reeds werd omschreven (Steinfeld, Ellison &
Lampe, 2008). Daarnaast wordt het ook in verband gebracht met iemands zelfwaarde en andere maten
van psychosociale ontwikkeling. Als laatste is toegang tot internet een voorwaarde tot participatie aan
sociale media. Voor mensen met een verstandelijke beperking is het mogelijk dat via sociale media de
frequentie en kwaliteit van sociale interacties erop vooruitgaan en gevoelens van eenzaamheid
worden gereduceerd (Chadwick, Wesson & Fullwood, 2013). Sociale media kunnen daarbij een
belangenbehartigende functie opnemen voor gemarginaliseerde groepen in de samenleving
(Chadwick, Wesson & Fullwood, 2013). Als laatste bestaat er volgens Maniken (2006) wel een digitale
kloof waarbij mensen met een verstandelijke beperking minder toegang hebben tot
computers/internet en bijgevolg ook sociale media (Guo, Bricout & Huang, 2005). Uit verder onderzoek
blijkt dat er 9 themas naar voren komen omtrent sociale media bij mensen met een verstandelijke
beperking:

1. Veiligheid: Soms worden er bedreigingen van de veiligheid vastgesteld als gevolg van problemen
met internettaal en -etiquette (Holmes & OLoughlin, 2014), zo gaven enkele participanten aan
online vreemden uitgenodigd te hebben en private informatie gedeeld te hebben (Lfgren-
Martenson, 2008). Ook kwam cyberpesten aan bod (Didden et al., 2009). Er werd ook evidentie
gevonden dat er soms bepaalde sites werden geblokkeerd of dat het gebruik van sociale media
werd gemonitord (Lfgren-Martenson, 2008). In diezelfde paper werd ook aangegeven dat jongere
mensen met een verstandelijke beperking meer zelfzeker en positiever staan t.o.v. sociale media.
2. Sociale identiteit: Sociale media geven de kans sociale identiteit en opinies een stem te geven
(Holmes en OLoughlin, 2014; Kydland, F., Molka-Danielsen, J. & Balandin, S., 2012).
3. Ondersteuning: 6 van de 10 onderzochte papers maakten verwijzingen naar de ondersteuning die
mensen met een verstandelijke beperking nodig hadden om zich op sociale media te kunnen
begeven. Sommige hadden problemen zich uit te drukken en sommigen hadden problemen met
ICT-vaardigheden (McClimens & Gordon, 2008, 2009).
4. Relaties: Online relaties kunnen leiden tot interacties in het echte leven. Sommigen hadden
problemen om het woord vriend te interpreteren in de zin waarin het op facebook wordt gebruikt
(Holmes & OLoughlin, 2014).
5. Geluk en plezier: Jonge mensen met een verstandelijke beperking beschouwen het internet als
iets dat hen positieve ervaringen en avonturen brengt ( Kydland et al., 2012; Lfgren-Martenson,
2008). Via een verbetering in het begrijpend lezen d.m.v. sociale media verhoogde het gevoel van
zelfwaarde bij sommigen ook (Holmes & OLoughlin, 2014; Lfgren-Martenson, 2008; McClimens
& Gordon, 2008, 2009).
6. Gebruik: Meer gebruikt door jongere mensen met een verstandelijke beperking (Kydland et al.,
2012).
7. Communicatie en geletterdheid: Beperkte lees- en schrijfvaardigheden geven soms problemen op
sociale media (McClimens & Gordon, 2008, Kydland et al., 2012), maar de drempels zijn complexer
dan dat.
8. Internettaal en -etiquette: Beperkte competenties omtrent internettaal en -etiquette geven soms
problemen (Holmes & OLoughlin, 2014; Keskinen, T., Heimonen, T., Turunen, M., Rajaniemi, J., &
Kauppinen, S., 2012; Kydland et al, 2012; Lfgren-Martenson, 2008; McClimens & Gordon, 2008,
2009).
9. Toegankelijkheid: De voornaamste drempels zijn een gebrek aan gepaste faciliteiten thuis
(McClimens & Gordon, 2009) en een moeilijk design van website of app (Kydlang et al., 2012).

4
Het merendeel van het sociale media gebruik door mensen met een verstandelijke beperking dient als
bonding sociaal kapitaal, behoud en versterken van bestaande netwerken en relaties, eerder dan
bridging sociaal kapitaal of het ontstaan van interactie met andere netwerken en maatschappij
(Parsons, S., Daniels, H., Porter, J., & Robertson, C., 2006).

Als laatste gingen we op zoek naar een voorbeeld van cyberpesten. Olweus D. maakt een duidelijk
onderscheid tussen agressief gedrag en pestgedrag. Agressief gedrag wordt omschreven als Gedrag
met als doel de andere letsels of ongemak toe te brengen. Hij definieert pesten als een onderdeel
binnen agressief gedrag, waarbij er zonder schijnbare provocatie agressief gedrag vertoond wordt. Het
is dus een proactieve vorm van agressief gedrag. Het werkt op een machtsverschil tussen de pester en
de consistent gepeste en het gedrag wordt meermaals herhaald (2013). Cyberpesten is eigenlijk bijna
identiek aan gewoon pesten. Het machtsverschil ligt hier dan in de anonimiteit, zichtbaarheid voor
omstaanders, aantal vrienden (Smith et al., 2012). Een meta-analyse geeft aan dat de agressie bijna
altijd komt uit innerlijke onrust (Cook et al. 2010).

De laatste 10 jaar is er een toenemende bezorgdheid over deze nieuwe vorm van pesten bij
leerkrachten, ouders, kranten, onderzoekers etc. Er wordt vaak een beeld geschetst dat cyberpesten
frequent voorkomt en dat het blijft toenemen. Bovendien heerst er een bezorgdheid dat het moeilijker
zou zijn om te ontdekken en aan te pakken. Zo wordt voorgesteld dat 72% van de ondervraagden in
een onderzoek de laatste 6 maand minstens 1 keer betrokken zou zijn bij cyberpesten (Mediawijs,
2016).

Olweus (2013) relativeert dit en zegt dat vele claims vaak weinig wetenschappelijk onderbouwd
zijn. Aan de hand van een meta-analyse spreekt hij deze claims tegen. Cijfers worden vaak afzonderlijk
bekeken, zonder rekening te houden met de context. Cyberpesten is niet los te zien van het
traditionele pesten. De werkelijke frequentie van slachtoffers van cyberpesten zou eerder rond 4.5%
liggen. Er is geen aanwijzing dat deze frequentie toeneemt over de laatste 10 jaar. Zowel traditioneel
pesten als cyberpesten worden best aangepakt op niveau van het systeem.

De Zehbi-meisjesbende is een actueel voorbeeld van beeldvorming in de sociale media. Een verhaal
dat verteld wordt vanuit het emotionele perspectief van de ouders wordt uitvergroot tot een probleem
in Brugge waar de volledige stationsbuurt geterroriseerd wordt. Een zestal minderjarige meisjes, die
zichzelf de Zehbis noemen, viel andere jongeren lastig. Ze gebruikten een vrij ernstige vorm van
agressie tegenover andere leeftijdsgenoten en plaatsten filmpjes hiervan op Instagram (Het Laatste
Nieuws, 2017).

Ik geef de ouders gelijk in hun bezorgde vraag om dit gedrag aan te pakken, zodat er geen gevaar meer
is voor anderen. De betrokken meisjes stellen gedrag dat niet verwacht wordt van minderjarige
meisjes. Helaas is dit gedrag de enigste invalshoek die echt in de sociale media naar boven komt.

Twee van de minderjarige meisjes zouden geschorst zijn op hun school en twee zouden buitengezet
zijn. Structuren en regels gaan al te vaak boven menselijkheid. Als je erbuiten valt, word je al vlug
genegeerd. Is het verwonderlijk als de genegeerden zich verenigen om toch een beetje identiteit te
kunnen hebben (Bellinghen, 2017)? Er werd net aangetoond dat een systeem-methode veel
effectiever zou zijn (Olweus, 2013). Door de problemen buiten te zetten zijn de problemen niet
opgelost.

De sociale media werd hier gebruikt als middel om macht te tonen tegenover andere jongeren.
Daarnaast versterkte het een groepsdynamiek die uit de hand liep. Het aantal volgers bij de
Instagrampagina hielp echter het gedrag in stand. Er werd gerapporteerd dat er tientallen jongeren

5
rond de incidenten stonden en dat er niets gedaan werd. Ook dit is een teken dat een systeemaanpak
meer effect zou kunnen hebben.

Ironisch is dat de meisjesbende die de sociale media hanteerde om macht uit te oefenen, uiteindelijk
via deze weg machteloos gemaakt werd. De gebeurtenissen werden uit proportie naar voor gebracht
in de sociale media, wat op zijn beurt voor veel tegenreactie zorgde. Via diverse kanalen werden
reacties geplaatst die op hun beurt weer een vorm van cyberagressie zijn.

Als het een van men kinderen moet overkomen gaan ze het niet meer kunnen na vertellen.

Ga achter de ouders. Laat ze verantwoordelijk zijn voor hun kinderen. Geef de ouders
celstraffen als gevolg van het gedrag van hun kinderen.

Politie? hebben jullie die zogezegde agenten al eens zien rondlopen? Ze stralen weinig uit
vind ik. Zag er vanmorgen nog ene lopen; lang haar een dotje op zijn hoofd. Prachtig. Precies
een hippie met een blauw pak aan. Zet daar eens mannen zoals vroeger, die respect
afdwingen. Anders moeten er wat agenten van Turkije of zo gehaald worden, die kloppen er
direct op. Die krijgen wel respect.

In een ander artikel wordt cyberpesten echter nog extremer geuit. In het Verenigd Koninkrijk steeg het
aantal hate crimes tegenover kinderen met beperkingen. Gaande van reacties zoals Wish she was
dead tot fysieke aanvallen (Robinson & Kiteley, 2017). Deze misdaden komen uit racisme tegenover
mensen met een zichtbare beperking en kunnen het leven van de slachtoffers en hun naasten sterk
benvloeden. Ook hier speelt de macht die de anonieme aanvaller heeft grote parten. Ze zien slechts
hun eigen invalshoek, waarbij mensen met beperkingen niet als individuen gezien worden.

Enkele hypothesen:
De opmerkingen kunnen komen uit eigen frustraties. Een voorbeeld hiervan is de frustratie van
het betalen van belastingen. Deze frustratie wordt dan geuit op een groep waarvan ze denken dat
veel belastinggeld tevergeefs naar de zorg gaat.
De opmerkingen kunnen komen uit onvoldoende kennis en angst. Het fragiele aspect van de mens
komt zichtbaar in beeld en schrikt mensen af. Omdat ze niet weten hoe dit ontstaat en omdat ze
zelf geen connecties hebben met mensen met beperkingen, zien ze hen niet als individuen.
Sinds 2014 staat het woord reaguurder in de Van Dale voor Iemand die op een weblog
ongenuanceerd uiting geeft aan zijn mening. In het Engels wordt de internethater een trol
genoemd. To troll is Engels voor vissen. Het zijn mensen die een haatreactie plaatsen en hopen
dat iemand hapt (3FM, 2017).

Conclusie
Omdat via de sociale media vaak slecht een bepaalde invalshoek van het verhaal naar voor komt, is
het voor anderen slechts een kleine stap om hier zelf emotioneel op te reageren. Ook hier geeft de
anonimiteit hen een vorm van macht over het thema. Het is belangrijk om dit als extern persoon in het
achterhoofd te houden. Verder is het van belang om te focussen op de situatie, niet zuiver op het
gedrag en al zeker niet op de doelgroep. De aanpak van dergelijke problemen bevat enerzijds een
interventie om de slachtoffers te beschermen en de daders aan te pakken. Anderzijds is het belangrijk
dat ook het systeem bekeken wordt dat dit in stand houdt. Negatief gedrag lokt negatief gedrag uit.
Ga er dus niet teveel op in.

6
Bronnen
Bellinghen, M. Van. (2017, 27 oktober). De meisjesbende als noodkreet. DeMorgen. Geraadpleegd van
https://www.demorgen.be/opinie/de-meisjesbende-als-noodkreet-bb331d0b/
Bowker, N. & Tuffin, K. (2002). Disability discourses for online identities. Disability & society. 17, 327-
344. doi:10.1080/09687590220139883
Chadwick, D.D, Wesson, C. & Fullwood, C. (2013) Internet access by people with intellectual disabilities:
Inequalities and opportunities, Future Internet, 5, 376-397. doi:10.3390/fi5030376
Cook, R.C. Williams, K.R. Guerra, N.G., Kim, T.E., Sadek, S. (2010). Predictors of bullying and
victimization in childhood and adolescence: a meta-analytic investigation. Sch. Psychol. Q.
25:65-83
Didden, R., Scholte, R.H.J., Korziliua, H., de Moor, J.M.H., Vermeulen, A., OReilly,
M., Lancioni, G.E. (2009). Cyberbullying among students with intellectual and developmental
disability in special education settings. Developmental Neurorehabilitation, 12, 146-151. doi:
10.1080/17518420902971356
Guo, B., Bricout, J.C. & Huang, J. (2005). A common open space or a digital divide? A social model
perspective on the online disability community in China. Disability & Society, 20, 49-66.
Het Laatste Nieuws. (2017, 10 november). Meisjesbende slaat opnieuw toe aan station Brugge. Het
Laatste Nieuws. Geraadpleegd van https://www.hln.be/nieuws/binnenland/problemen-met-
brugse-meisjesbende-nog-niet-opgelost~a2beda2d/
Holmes, K. M., and OLoughlin, N. (2014). The experiences of people with learning disabilities on social
networking sites. British Journal of Learning Disabilities, 42, 3-7.
Keskinen, T., Heimonen, T., Turunen, M., Rajaniemi, J., and Kauppinen, S. (2012). SymbolChat: A
flexible picture-based communication platform for users with intellectual disabilities.
Interacting with Computers, 24, 374-386.
Kloosterman, R., & van Beuningen, J. (2015). Jongeren over sociale media. Centraal Bureau voor de
Statistiek.
Kydland, F., Molka-Danielsen, J., and Balandin, S. (2012). Examining the use of social media tool Flickr
for impact on loneliness for people with intellectual disability. In NOKOBIT 2012 : Proceedings
of the 2012 Norsk konferanse for organisasjoners bruk av informasjonsteknologi, Akademika
forlag, Trondheim, Norway, pp. 253-264.
Lfgren-Mrtenson, L. (2008). Love in Cyberspace: Swedish young people with intellectual disabilities
and the Internet. Scandinavian Journal of Disability Research, 10, 125-138
Maniken, M. (2006). Digital Empowerment as a process for enhancing citizens participatione. E-
learing, 3, 381-395.

7
McClimens, A., and Gordon, F. (2008). Presentation of self in E-veryday life: How people labelled with
intellectual disability manage identity as they engage the blogosphere. Sociological Research
Online, 13, 1. doi:10.5153/sro.1774
McClimens, A. and Gordon, F. (2009). People with intellectual disabilities as bloggers. What's social
capital got to do with it anyway? Journal of Intellectual Disabilities, 13, 19-30.
Molin, M., Sorbring, E. & Lfgren-Martenson, L. (2014). Teachers and parents views on the Internet
and social media usage by pupils with intellectual disabilities. Journal of Intellectual Disabilities,
19(1), 22-33.
Olweus, D. (2013). School Bullying: Development and Some Important Challenges. Annual Review Of
Clinical Psychology, 9, 751-780. doi:10.1146/annurev-clinpsy-050212-185516
Parsons, S., Daniels, H., Porter, J., and Robertson, C. (2006). The use of ICT by adults with learning
disabilities in day and residential services. British Journal of Educational Technology, 37, 31-
44.
Robinson, B., & Kiteley, P. (2017, 15 oktober). Disabled children hate crime reports increasing. BBC
News. Geraadpleegd van http://www.bbc.com/news/uk-41600137
Smith, PK. Del Barrio, C. Tokunaga, R. (2012). Definitions of bullying and cyberbullying: How useful are
the terms?. Principles of Cyberbullying Research: Definition, Measures and Methods. 29-40.
Philadelphia: PA: Routledge
Steinfeld, C., Ellison, N.B. & Lampe, C. (2008) Social capital, self-esteem and use of online social
network sites: a longitudinal analysis. Journal of applied developmental psychology, 29,
434,445.
Van den Bighelaar, S., & Akkermans, M. (2013). Gebruik en gebruikers van sociale media. The Hague:
Centraal Bureau voor de Statistiek.
Walrave, M., & Van Ouytsel, J. (2014). Mediawijs online: jongeren en sociale media. Lannoo
Meulenhoff-Belgium.
Wulteput, J. (2015). Sociale media: een kwalitatief onderzoek naar de invloed van het gebruik van
socialenetwerksites op de kwaliteit van bestaan van personen met een fysieke beperking
[masterproef]. Universiteit Gent, Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen.
Geraadpleegd via https://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/216/222/RUG01-
002216222_2015_0001_AC.pdf
3FM. (2017, 5 april). Zo ontstaat haat op internet. Geraadpleegd van
https://www.npo3fm.nl/nieuws/tussenuur/374706-zo-ontstaat-haat-op-internet

Vous aimerez peut-être aussi