Académique Documents
Professionnel Documents
Culture Documents
Uitvoering
REFERENTIEDOCUMENTEN
De verplichtingen van de aannemer worden bepaald in STS 11 (uitgave 1990), aangevuld met de
eisen van het bijzonder bestek. De eigenlijke inrichting van de bouwplaats dient in overeenstemming
te zijn met de bepalingen van STS 11, § 11.2. De inschrijver dient zich daarbij voorafgaandelijk ter
plaatse van de toestand te vergewissen, teneinde de bestaande toestand van het bouwterrein en alle
elementen die een goede uitvoering van de aanneming zouden bemoeilijken correct in te schatten.
TIMING - PLANNING
De inrichting en organisatie van de bouwplaats geschiedt voor de aanvang van de werken en volledig
op kosten van de aannemer. Indien geen specifieke voorschriften inzake de inrichting van de
bouwplaats zouden zijn opgelegd in het bijzonder bestek, wordt de concrete planning hiervan volledig
overgelaten aan het initiatief en de verantwoordelijkheid van de aannemer. Ter goedkeuring kan
steeds een schetsmatig voorstel tot inrichting worden opgevraagd door het Bestuur. Inzake de
modaliteiten betreffende de situering van toegangen, begrenzingen en werflokalen wordt
dienaangaande ook verwezen naar STS 11, artikels 11.17, 11.18 en 11.19.
Uitvoering
De borden worden samengesteld en geplaatst overeenkomstig 02.50 aankondigingsborden -
algemeen. Het bord dient, vanaf de aanvang van de werken tot de voltooiing ervan, op een goed
zichtbare plaats vooraan de werf of op een plaats aangeduid door het Bestuur opgesteld te worden.
Toepassing
Aantal te plaatsen borden : één
Meting
• aard van de overeenkomst : Pro Memorie (PM) Inbegrepen in respectievelijke uitvoeringsposten.
⇒ Leuning (D) op bestaand trapbordes over breedte van de toegang tot het nieuwe bordes 1 van de
nieuwe buitentrap.
⇒ Leuning (E) op de keurmuur aan de keldertoegang ter hoogte van de steunen voor bordes 1 bij het
vertrek van de nieuwe trap.
• bord (H) met inbegrip van alle ophangingsvoorzieningen en uitvullingen ter hoogte van de kolom in
beton.
• gordijnen (J) met inbegrip van rails, bedienings- en bevestigingstoebehoren.
Tijdelijk te demonteren en dus opnieuw te monteren op dezelfde of een andere plaats de
vergaderruimte, zijn volgende onderdelen volgens aanduiding op de tekeningen van de bestaande
toestand:
• projectiescherm (I) met inbegrip van de consoles. Het scherm wordt herplaatst symmetrisch ten
opzichte van het nieuwe vijfvlaksbord.
•
• handdoekautomaat links van de bestaande keuken. De nieuwe plaats wordt afgesproken na
installatie van de nieuwe keuken
• pictogrammen in verband met uitgang en nooduitgang.
• brandblussers
• wandklok
• noodverlichting. Bij verplaatsing is het eventuele omleggen van elektrische leidingen niet in de
aanneming begrepen. Dit wordt uitgevoerd door de eigen technische dienst van de opdrachtgever.
• luidspreker
Uitvoering
• De funderingssleuven worden uitgegraven tot op drukvaste, ongeroerde en vorstvrije bodem met
een minimum diepte van 80 cm onder het toekomstige maaiveld.
• De werkruimte tussen de sleuven en het ondergronds metselwerk bedraagt tenminste 20 cm.
• Alle te recupereren grond voor wederaanvullingen en/of ophogingen, wordt gestapeld binnen de
bouwplaats op een door het Bestuur aan te duiden plaats. De overtollige grond wordt afgevoerd
naar een andere plaats binnen het kadastrale perceel.
Aanvullende uitvoeringsvoorschriften
• Van aan de noordelijke keermuur van de toegang tot de kelder tot aan het verlengde van de
noordelijke gevel van het gebouw is er een verharding in walsbeton voorzien. Voor het uitvoeren
van de grondwerken voor de funderingszolen zal de walsbeton plaatselijk doorbroken worden. De
dikte van het walsbeton bedraagt 200 mm. De doorbreking zal gestart worden door slijpen in rechte
lijnen. Bij het slijpen zullen de nodige veiligheidsmaatregelen genomen worden in functie van de in
de nabijheid opgestelde koelinstallaties. Zie ook artikel 03.91
Meting
Overeenkomstig de aard van het opgaand metselwerk, de specifieke aanduidingen in het bijzonder
bestek en/of de samenvattende opmeting wordt de meting steeds als volgt opgevat :
• meeteenheid : per m3, uitgesplitst volgens muurdikte, aard en toepassing (binnenspouwblad,
dragende binnenmuren, ...).
• meetcode : de metselwerken wordt gemeten volgens hun geometrische vorm, alle afmetingen
uitgedrukt in cm. De lengte van de muren wordt gemeten in de as van het onderdeel, bij
ontmoetingen en kruisingen wordt de dikkere muur doorgemeten. Geen enkel volume wordt
tweemaal in rekening gebracht. Openingen of geïncorporeerde bouwelementen met een ingenomen
muuroppervlakte groter dan 0,30 m2 worden afgetrokken (bv. sommige lateien en ringbalken, voor
zover zij althans afzonderlijk in rekening worden gebracht in hoofdstuk 26 en/of hoofdstuk 27). De
opleg van draagvloeren op het dragend binnenspouwblad wordt afgetrokken; de dragende
binnenmuren worden gemeten tussen de vloerlagen (cfr. meetcode 28.00 draagvloeren gewapend
beton - algemeen). Het metselwerk rond rook- & verluchtingskanalen wordt als volle muur gemeten
voor kokeropeningen tot 0,12 m2 (zie ook hoofdstuk 25).
• aard van de overeenkomst : Forfaitaire Hoeveelheid (FH)
Materialen
A. METSELSTENEN
REFERENTIENORMEN
NBN B 23-002 - Gevelbaksteen (met erratum) + addenda 1&2 - Vorstproef (1986) -> zie hoofdstuk 23
NBN B 23-003 - Baksteen voor niet-decoratief metselwerk + addendum - Vorstproef (1991)
NBN S 01-401 - Akoestiek - Grenswaarden voor de geluidsniveaus om het gebrek aan comfort in gebouwen te vermijden (1987)
NBN ISO 717-1 - Geluidsleer - Bepaling van de geluidsisolatie in gebouwen en van gebouwdelen - Deel 1 : Luchtgeluidsisolatie
(1997)
NBN ISO 717-2 - Geluidsleer - Bepaling van de geluidsisolatie in gebouwen en van gebouwdelen - Deel 2 : Kopgeluidsisolatie
(1997)
NBN B 62-002 - Berekening van warmtedoorgangscoëfficiënten van wanden van gebouwen (1987) + addendum 1 (2001)
NBN B 62-200 - Bepaling in droge toestand van de thermische geleidbaarheid of van de thermische permeantie van de
bouwmaterialen : Algemeenheden (1977)
NBN B 62-201 - Bepaling in droge toestand van de thermische geleidbaarheid of van de thermische permeantie van de
bouwmaterialen door de methode van de verwarmingsplaat met schutring (1977)
NBN B 62-204 - Bepaling van de warmtetransmissiecoëfficient van bouwdelen (1979) -> vervangen door NBN EN ISO 8990
B. METSELMORTELS
REFERENTIENORMEN
NBN B 14-001 - Metselmortel (1985)
NBN B 14-201 t/m 221 - Proeven op mortel (1973-1984)
NBN EN 998-2 - Specificaties voor mortels - Deel 2 : Metselmortel (2003)
NBN EN 1015 - Beproevingswijzen voor metselwerkmortel (1999)
NBN EN 413-1 - Metselcement - Deel 1: Samenstelling, specificaties en conformiteitscriteria (2004)
NBN ENV 413-2 - Metselcement - Deel 2 : Beproevingsmethoden (1995)
NBN EN 13139 - Toeslagmaterialen voor mortel (2002)
NBN EN 932-1 - Beproevingsmethoden voor algemene eigenschappen van toeslagmaterialen - Deel 1 : Methoden voor
monsterneming (1996)
NBN EN 933-1 - Beproevingsmethoden voor geometrische eigenschappen van toeslagmaterialen - Deel 1 : Bepaling van de
korrelverdeling - Zeefmethode (1997)
NBN EN 13139 - Toeslagmaterialen voor mortel (2002)
NBN EN 197-1 - Cement - Deel 1 : Samenstelling, specificatie en overeenkomstigheidscriteria voor gebruikelijke
cementsoorten (2000) (vervangt NBN B 12-001)
NBN EN 197-2 - Cement - Deel 2 : Overeenkomstigheidsbeoordeling (2000)
NBN EN 459-1 - Bouwkalk - Deel 1 : Definities, specificaties en conformiteitscriteria (1995)
Nuttige informatie : 'Memento - Cement / Beton' van Febelcem en 'Handboek Snelbouwbaksteen' van de
Belgische Baksteenfederatie.
VERWERKINGSMODALITEITEN
Gelijmd metselwerk
• Bij gelijmd metselwerk (baksteen, cellenbeton of kalkzandsteen) wordt eerst een aanzetlaag in
traditionele mortel voorzien. De aanmaak en de verwerking van de lijm gebeurt volgens de
voorschriften van de fabrikant. Te lijmen blokken worden nooit bevochtigd.
• De lijm wordt met behulp van een aangepast getand truweel of speciale rol aangebracht,
overeenkomstig de voorschriften van de fabrikant. De gemiddelde voegdikte bedraagt 2 à 3 mm,
uitpuilende lijmvoegen worden afgestoken met een metalen spaan.
METSELWERKVERBAND - MAATVOERING - TOLERANTIES
Alle regels der kunst worden in acht genomen om aan het metselwerk een regelmatig en verzorgd
uitzicht te geven, waarbij :
• alle muren loodrecht, haaks en goed vlak worden uitgevoerd : alle randen en muuropeningen staan
volkomen in het lood, het dagvlak is goed effen. Per laag zal met de koord gemetseld worden. Het
werk zal worden afgekeurd wanneer de toleranties inzake de venster- en deuropeningen niet
nageleefd zijn.
• alle voegen overal even dik, horizontaal en rechtlijnig zijn. De gemiddelde voegdikte bedraagt
nominaal 10 à 12 mm, rekening houdend met de toleranties op de gebruikte metselsteen. De
gemiddelde voegdikte wordt gecontroleerd op 10 lagen metselwerk.
• alle stootvoegen verspringen. Behoudens andere bepalingen in het bijzonder bestek worden de
muren opgetrokken in halfsteensverband (snelbouw).
• alle zichtvlakken van het zichtbaar blijvend metselwerk uitsluitend worden uitgevoerd met elementen
met een lengte groter dan een halve metselsteen. Passtenen worden mechanisch verzaagd en niet
gekapt.
B. METSELMORTELS
REFERENTIENORMEN
NBN B 14-001 - Metselmortel (1985)
BESTANDDELEN
• Het cement beantwoordt aan de voorschriften van NBN EN 197-1&2 en draagt het BENOR-
keurmerk. Er zal geen cement gebruikt worden dat vliegas of sulfaten bevat teneinde uitbloeiingen
te voorkomen.
• De poederkalk (kalkhydraat Ca(OH)2 of gebluste kalk) beantwoordt aan de voorschriften van NBN
ENV 459-1&2.
• Het zand beantwoordt aan de voorschriften van :
NBN EN 932-1 - Beproevingsmethoden voor algemene eigenschappen van toeslagmaterialen - Deel 1 : Methoden voor
monsterneming (1996)
NBN EN 13055-1 - Lichte toeslagmaterialen - Deel 1: Lichte toeslagmaterialen voor beton en mortel (2002)
NBN EN 13139 - Toeslagmaterialen voor mortel (2002)
SAMENSTELLING
• De mortels worden onderverdeeld in genormaliseerde klassen volgens NBN B 14-001 (1985) :
CATEGORIE SAMENSTELLING
M1 (cementmortel) met een verbeterde karakteristieke Minimum 400 kg cement (sterkteklasse 32,5) per m3 droog
sterkte (f'bk)corr groter dan 20 N/mm2. zand (= 1 deel cement voor 3 delen zand)
M2 (cementmortel) met een verbeterde karakteristieke Minimum 300 kg cement (sterkteklasse32,5) per m3 droog
sterkte (f'bk)corr tussen 12 en 48 N/mm2. zand (= 1 deel cement voor 4 delen zand)
250 kg cement (sterkteklasse32,5) en 50 kg vette
M3 (bastaardmortel) met een verbeterde karakteristieke
poederkalk per m3 droog zand (= 2 delen cement en 1 deel
sterkte (f'bk)corr tussen 8 en 32 N/mm2.
poederkalk voor 9 delen zand).
C. VOEGMORTELS
De voegmortel moet aangepast zijn aan de aard van de steen en de kenmerken van de legmortel. De
aannemer zal onder zijn verantwoordelijkheid vooraf de metsel- en de voegmortel onderzoeken om de
verenigbaarheid van beide mortels na te gaan. De aannemer is verantwoordelijk voor de goede
hechting van de voegen.
• De voegmortel bevat de nodige toeslagproducten om volgende eigenschappen te verzekeren : een
goede aanhechting, kleurvastheid, waterdichtheid in de massa, krimp- en barstvrijheid, afwezigheid
van faiencering, waarbij uitbloeiïngen en roestvlekken worden vermeden.
Uitvoering
REFERENTIENORMEN
NBN B 04-001 - Maatafstemming voor gebouwen : basisbegrippen - gebruiksprincipes - voorkeursmodulen (1981)
LATEIOPVATTING
• De rollaag boven de raam- en deuropeningen wordt, overeenkomstig de voorschriften in het
bijzonder bestek, en aangepast aan de karakteristieken van de achterliggende betonnen
draagstructuur en/of het binnenspouwblad, verankerd d.m.v.
⇒ een continu L-profiel uit verzinkt, zoals beschreven in rubriek 27.20. Met het oog op het behoud
van een beperkte voeg (5-10 mm) en egale aansluiting op het buitenschrijnwerk worden de
profielen opgesteld met de buitenzijde van de opstaande kant in hetzelfde vlak als de binnenzijde
van het buitenspouwblad (de gevelstenen dienen hiertoe zo nodig machinaal te worden
uitgefreesd).
GEVELOPENINGEN
Indien het gewoon parementwerk betreft, zal ter hoogte van raam- en deuropeningen een standaard
aanslag van 50 mm worden voorzien, met een maximale afwijking van +/- 5 mm. Deze aanslagen
moeten toelaten de raamkaders tot circa 20 à 30 mm achter de dagkant van de ruwbouw te plaatsen
(zie ook hoofdstuk 40).
VOCHTISOLATIES
Overeenkomstig de aanduidingen op de plans en/of detailtekeningen worden de nodige vochtisolaties,
voor de afvoer van regen- en condensatiewater, aangebracht aan de basis van de spouwmuren,
overal waar de spouw wordt onderbroken en bij elke overgang van het buitenspouwblad van een
binnen naar een buitenomgeving (bvb. hoger opgaande muren, dakdoorsteken van schouwen e.d.).
• Als regels van goed vakmanschap zullen de richtlijnen en principedetails opgenomen in het
Informatieblad van het BUtgb “Geïsoleerde spouwmuren met gevelmetselwerk” (2002/1) in acht
worden genomen.
• De vochtisolaties bestaan standaard uit een polyethyleenfolie (PE, 450 gr/m2) of een gelijkwaardig
materiaal, overeenkomstig het bijzonder bestek. In de lengterichting worden de folies zoveel
mogelijk in één stuk geplaatst, naden zijn voorzien van een voldoende overlapping overeenkomstig
de voorschriften van de fabrikant. De naden worden gekleefd of met koudlasstroken bevestigd.
Let wel : De voorgeschreven materialen voor de vochtisolatie kunnen afzonderlijk worden gespecificeerd onder
rubriek 23.40, maar zijn standaard inbegrepen in de eenheidsprijs.
• Bij het openen van bestaande gevels zullen voorgevormde spouwgoten ingewerkt worden.
• De vochtisolatie dekt steeds de volledige breedte van het buitenspouwblad af en wordt geplooid met
de afwatering naar buiten toe. Teneinde de ventilatie van de spouw te mogelijk te maken en
vochtafvoer te verzekeren, worden in de horizontale lagen boven de anticapillaire membranen, de
nodige stootvoegen open gelaten, .
• De vochtisolaties zullen waar mogelijk volledig gesteund zijn met een afgeschuinde, niet capillaire
en onrotbare isolatiestrip volgens STS 08.82. (bv. geëxtrudeerd polystyreen, dikte minimaal 3 cm).
Bij ter plaatse gegoten balken boven deur- en raamopeningen, worden tussen de balk en het
buitenspouwblad aangepaste isolatiestroken (bv. geëxtrudeerd polystyreen, dikte 3 / ... cm)
voorzien, met tussenvoeging van een vochtscherm. Spouwhaken en/of linteelankers worden door
deze isolatie gestoken.
• Bij een retour van de binnenmuur ter hoogte van de dagkanten aan ramen en deuren worden
tussen het binnen- en buitenspouwblad steeds aangepaste isolatiestroken (bv. geëxtrudeerd
polystyreen, dikte 3 cm) voorzien, met tussenvoeging van een vochtscherm, dat minstens 50 mm
breder is dan de contactzone. Het tussen te plaatsen isolatiemateriaal moet verenigbaar zijn met de
voorziene voegvulling rond het buitenschrijnwerk.
Alle houwstenen die holten of verweringszones vertonen, gekloven of gebroken zijn of die hoek- of
randschade vertonen, worden geweigerd en door de aannemer op eigen kosten vervangen.
Houwstenen met hoek- of randschade ontstaan tijdens het transport en de behandeling van de steen
of gedurende de werken komen niet in het zichtvlak voor en worden op kosten van de aannemer
vervangen voor zover de schade onherstelbaar is (alleszins zal een minwaarde van 10% worden
toegepast - zie hoger).
Zie studie Tecobe Zie studie Tecobe keuze aannemer keuze aannemer
Zie studie Tecobe Zie studie Tecobe keuze aannemer keuze aannemer
ETAG 001 - Part 1 Metal anchors for use in concrete - Annex C: Design methods for anchorages (2001) (http://www. eota.be)
WTCB tijdschrift - lente 1998: Verankering in beton en metselwerk. Deel 1: overzicht van de systemen
WTCB tijdschrift - herfst 1998: Verankering in beton. Deel 2: berekening, uitvoering en toepassingsvoorbeelden
Meting
Overeenkomstig de specifieke aanduidingen in het bijzonder bestek en/of de samenvattende
opmeting wordt de meting als volgt opgevat :
• aard van de overeenkomst : Pro Memorie (PM) Inbegrepen in de montage van de stukken.
Materialen
Het betreft aangepaste ankers met bijhorende moeren en onderlegringen. De chemische verankering
gebeurt d.m.v. een verlijmingsproduct op basis van polyesterhars, epoxyacrylaathars of cementmortel.
De aannemer legt het gekozen fabricaat voorafgaandelijk ter goedkeuring voor aan het bestuur.
Specificaties
• Type verankering:
(ofwel) capsulesysteem: een capsule met gescheiden van elkaar, een nog niet uitgehard
polymeerbestanddeel, een verharder (katalysator) en eventuele vulmaterialen, wordt in
het geboorde gat geplaatst. Vervolgens wordt volgens de voorschriften van de fabrikant
een ankerstang ingebracht, waardoor de capsule breekt, de bestanddelen gemengd
worden en de chemische verbinding uithardt.
(ofwel) injectiesysteem: met behulp van een spuit wordt het chemische mengsel in de geboorde
gaten aangebracht. Vervolgens wordt de ankerstang ingebracht.
(ofwel) bulksysteem: de ankerstang wordt in het boorgat geplaatst. Vervolgens worden de
bestanddelen van de chemische verbinding in bulk gemengd en in het gat gegoten.
• Ankerstang:
⇒ Staalsoort : S235 / S 275 / S 355 / roestvast staal / E
⇒ Dimensies : M10 x 130 mm / M12 x 160 mm / M16 x 190 mm / M20 x 260 mm / M24 x 300 mm / E
⇒ Behandeling staal : thermisch verzinkt volgens art. 27.71 / gecadmieerd / roestvast staal / E
• Chemische verlijming :
⇒ Soort : polyesterhars / epoxyacrylaathars / cementmortel / E
Uitvoering
• De nodige gaten worden volgens het plaatsingsplan en volgens de plaatsingsvoorschriften van de
leverancier tot op de vereiste diepte geboord in het uitverharde beton of metselwerk. Hierbij mogen
Materialen
PROFIELTYPES
Z-profielen
STAALSOORTEN
-conform NBN EN 10025- (volgens vloeigrens (N/mm2))
STAALKWALITEITEN
-conform NBN EN 10025- (volgens kerfslagproef)
JR J0 J2 K2 E
ALGEMEEN
• Het staal voldoet aan de bepalingen van NBN EN 10025 - Warmgewalste producten van
ongelegeerd constructiestaal - Technische leveringsvoorwaarden (recentste versie).
• Bij levering dient het constructiestaal gekeurd te zijn. Een keuringsrapport 3.1.B volgens NBN EN
10204, met vermelding van de testresultaten van de trek- en kerfslagproeven moet bij de levering
voorgelegd worden.
Uitvoering
NBN 1-01- Metalen bouwconstructies - Algemene eisen toepasbaar op metalen bouwconstructies (met erratum) (1968)
NBN 117 - Staalproducten - beproevingsmethodes (1961-1964)
NBN ENV 1090 - Uitvoering van stalen draagsystemen - Deel 1-4 en 6 (1997-2000)
Bouten
NBN E 27-071 - Bouten met hoge treksterkte, met brede sleutelwijdte voor staalbouw - Opvatting en berekening van de
verbindingen + err (1987)
NBN E 27-072 - Bouten met hoge treksterkte, met brede sleutelwijdte, voor staalbouw -Uitvoering van de verbindingen (1987)
NBN E 27-073 - Bouten met hoge treksterkte, met brede sleutelwijdte, voor staalbouw - Keuring - Levering (1988)
Lassen
NBN 212 - Staalconstructies - Berekening van spanningen in gelaste constructies onderworpen aan een statische belasting
NBN ENV 1994 - Eurocode 4 : Ontwerp van gemengde staal-beton draagsystemen (1995-2002)
Meting
Overeenkomstig de specifieke aanduidingen in het bijzonder bestek en/of de samenvattende
opmeting kan de meting als volgt worden opgevat :
• meeteenheid : per kg, desgevallend opgesplitst volgens de aard en afwerking van de
bouwelementen.
• meetcode : de volumemassa van het staal wordt bij conventie vastgesteld op 7.850 kg/m3. Enkel de
conventionele theoretische massa wordt in rekening gebracht. Deze wordt bepaald op basis van de
geometrische vorm van de stukken. De uitsnijdingen en openingen worden afgetrokken, behalve de
gaten voor de bout-, pen- of klinknagelverbindingen en de afschuiningen en laspoortjes voor de
lassen. In de berekening van de hoeveelheden wordt een massatoeslag van 10 % voorzien,
waarvan enerzijds 5% voor de hulpstukken (kop- en voetplaten, verstijvingsplaten,
verbindingselementen, ankerstaven in beton, ...) en anderzijds 5% voor lasnaden, bouten, moeren
en rondellen, verbindingsdeuvels, afval en walstolleranties, E
• aard van de overeenkomst : Forfaitaire Hoeveelheid
Let wel
De afmetingen en/of het gewicht van de stalen elementen stemmen overeen met deze die op plannen en
meetstaat zijn aangeduid.
Meting
Overeenkomstig de specifieke aanduidingen in het bijzonder bestek en/of de samenvattende
opmeting wordt de meting als volgt opgevat :
• aard van de overeenkomst : Pro Memorie (PM) Inbegrepen in de respectievelijke eenheidsprijs van
de te behandelen profielen, inclusief de corrosiebescherming van de verbindingen en hulpstukken
Uitvoering
REFERENTIENORMEN
NBN EN ISO 14713 - Bescherming van ijzer en staal in constructies tegen corrosie - Deklagen van zink en aluminium -
Leidraden (1999)
NBN EN ISO 2064 - Metallieke en andere niet-organische deklagen - Definities en conventies over de meting van de dikte
(2000)
NBN EN ISO 3882 - Metallieke en andere niet-organische deklagen - Overzicht van methoden voor het meten van de dikte
(2003)
NBN EN ISO 4543 - Metallieke en andere niet-organische deklagen - Algemene regels voor corrosieproeven toepasbaar op
opslagomstandigheden (1995)
NBN EN 10214 - Plaat en band van staal bekleed met zinkaluminium (ZA) door continu dompelen - Technische
leveringsvoorwaarden (1995)
NBN EN 10215 - Plaat en band van staal bekleed met aluminiumzink (AZ) door continu dompelen - Technische
leveringsvoorwaarden (1995)
NBN EN 10271 - Elektrolytisch met zink-nikkel (ZN) beklede platte staalproducten - Technische leveringsvoorwaarden (1999)
VOORBEREIDING
Alle te behandelen stalen onderdelen moeten een glad en zuiver oppervlak hebben : alle
onzuiverheden zoals stof, vetten, bramen, schilfers, verf- en vernisresten, siliconen (lassprays),
lasslakken of lasspatten worden zorgvuldig verwijderd. De geprefabriceerde elementen worden
daartoe hetzij ontvet hetzij gegrindblasted, gestaalstraald of gezandstraald, overeenkomstig :
NBN ENV ISO 8502-1 - Voorbehandeling van staal voor het aanbrengen van verven en aanverwante producten -
Beproevingen voor de beoordeling van de oppervlaktereinheid - Deel 1 (1999)
NBN EN ISO 8502 - Voorbehandeling van staal voor het aanbrengen van verven en aanverwante producten - Beproevingen
voor de beoordeling van de oppervlaktereinheid - Deel 2-4,6,9 (1999)
NBN EN ISO 8503 - Voorbereiding van staaloppervlakken voor het aanbrengen van verven en aanverwante producten -
Ruwheidseigenschappen van gestraalde staaloppervlakken - Deel 1-4 (1995)
NBN EN ISO 11124 - Voorbereiding van staaloppervlakken voor het aanbrengen van verven en aanverwante producten -
Specificaties voor metallische straalmiddelen - Deel 1-4 (1997)
NBN EN ISO 11125 - Voorbereiding van staaloppervlakken voor het aanbrengen van verven en aanverwante producten -
Beproevingsmethoden voor metallieke schuurmiddelen voor stralen - Deel 1-7 (1997)
NBN EN ISO 11126 - Voorbereiding van staaloppervlakken voor het aanbrengen van verven en aanverwante producten -
Specificaties voor niet-metallische straalmiddelen - Deel 1-8 (1997)
NBN EN ISO 11127 - Voorbereiding van staaloppervlakken voor het aanbrengen van verven en aanverwante producten -
Beproevingsmethoden voor niet-metallische straalmiddelen - Deel 1-7 (1997)
De lasnaden moeten glad en poriënvrij zijn. Vervolgens worden roest en walshuid verwijderd door
beitsen in zuur. Na voorbehandeling worden de constructie-elementen voorzien van een van
onderstaande corrosiebeschermingssystemen.
• Elk type zacht staal is verzinkbaar. De silicium- en fosforgehaltes van het staal dienen aan volgende
criteria te voldoen : Si % < 0,03 en Si% + 2,5 P % < 0,09.
Bij gelaste constructies moet gebruik gemaakt worden van lasmetaal met een maximum
siliciumgehalte van 0,7%. De te verzinken elementen moeten van hijsogen voorzien zijn.
• De nodige ontluchtingsgaten en in- en uitstroomopeningen moeten voorzien worden. Hieromtrent
moeten de raadgevingen van Progalva opgevolgd worden.
• Alle bevestigingsmaterialen (bouten, moeren, onderlegringen, schetsplaten,E) moeten eveneens
thermisch verzinkt worden.
• Het thermisch verzinkbad bevat zink, waarvan het gehalte aan onzuiverheden (andere dan ijzer en
tin) niet hoger mag zijn dan 1,5%.
Uitvoering
• Na de vereiste voorbehandelingen, volgens 27.70 corrosiebescherming - algemeen worden de
stalen profielen en bevestigingselementen thermisch verzinkt volgens de voorschriften van de norm
NBN EN ISO 1461.
• De te bekomen laagdikte is afhankelijk van de wanddikte van het staal en kan afgeleid worden uit
de tabellen 2 en 3 van NBN EN ISO 1461 (cfr. onderstaand uittreksel uit tabel 2).
Plaatselijke laagdikte van de Gemiddelde laagdikte van de
Wanddikte (e) van het staal (mm)
deklaag (µ
µ m) deklaag (µ
µ m)
e≥6 70 85
3≤e<6 55 70
1,5 ≤ e < 3 45 55
e < 1,5 35 45
Bron: Feitenmap Thermisch Verzinken (Progalva) - Volgens Tabel 2 van NBN EN ISO 1461
• Het verzinken dient als volgt te gebeuren :
⇒ na het samenlassen van de verschillende onderdelen in het werkhuis;
⇒ nadat alle bewerkingen, zoals snijden, boren, ponsen, zagen, lassen en reinigen van de lassen,
werden uitgevoerd in het werkhuis;
⇒ voor de assemblage door bout- of klinknagelverbindingen;
⇒ Alle bouten, moeren, en onderlegringen groter of gelijk aan M8, die worden gebruikt voor de
assemblage van de thermisch verzinkte structuren, zullen eveneens verzinkt worden volgens NBN
EN ISO 1461. De draad in de bouten moet vooraf aangebracht zijn, na het verzinken mogen de
bouten geen enkele operatie ondergaan die de zinklaag kan schenden; de draad in de moeren
mag eventueel na het verzinken ingesneden worden.
⇒ na de vereiste voorbehandelingen worden de voorgeschreven laagdikten aangebracht volgens
NBN EN ISO 1461 in een erkend verzinkingsstation.
• Indien na het verzinken nog onverzinkte plekken zichtbaar zijn, mogen deze bijgewerkt worden
indien aan volgende voorwaarden is voldaan :
⇒ de onverzinkte plekken mogen in totaal niet groter zijn dan 0,5% van de totale oppervlakte van het
voorwerp;
⇒ een individuele onverzinkte plek mag niet groter zijn dan 10 cm2.
• Vooraf moeten de bij te werken plekken grondig gereinigd worden door schuren en borstelen. Het
bijwerken gebeurt m.b.v. speciaal hiervoor ontwikkelde legeringsstaven, waarvan zink het
hoofdbestanddeel is, of m.b.v. een aantal lagen zinkrijke verf.
• De herstelmethode m.b.v. zinkrijke verf mag niet toegepast worden indien de thermisch verzinkte
constructie bestemd is om geschilderd te worden (duplexsysteem), aangezien er niet-compatibiliteit
tussen de verflagen kan zijn. De droge laagdikte van de herstelde plekken moet 30 µm groter zijn
dan de minimale plaatselijke eis voor de deklaagdikte.
• Indien lassen van de thermisch verzinkte materialen niet vermeden kan worden, moet de zinklaag
voor het lassen voorzichtig weggeslepen worden langsheen de laszone. De nodige voorzorgen
worden genomen om verdere beschadiging van de zinklaag te voorkomen. Na het lassen worden
de lasnaden bijgewerkt volgens onderstaande richtlijnen :
⇒ ontroesten van de beschadigde delen, verwijderen van eventuele lasslakken door krachtig
borstelen of stralen;
⇒ aanbrengen van twee lagen zinkstofrijke verf (min 90% zink in de droge film), laagdikte circa 80
micronmeter;
Meting
Overeenkomstig de specifieke aanduidingen in het bijzonder bestek en/of de samenvattende
opmeting wordt de meting als volgt opgevat :
• meeteenheid : per m2 (in principe globaal, doch desgevallend uitgesplitst per type of model
overeenkomstig de aanduidingen in de samenvattende meetstaat, zoals gevoegd bij het
aanbestedingsdossier)
• meetcode : netto ontwikkelde oppervlakte van de dagopeningen.
• aard van de overeenkomst : Forfaitaire Hoeveelheid (FH)
Materialen
REFERENTIENORMEN (RECENTSTE VERSIES ZIJN VAN TOEPASSING)
STS 52.0 - Buitenschrijnwerk - Algemene Voorschriften (= in herziening - recentste uitgave is steeds van toepassing)
Nuttige informatie : Buitenschrijnwerk: de CE-markering en de nieuwe STS 52.0 - http://info.benoratg.org/
STS 53 - Deuren (1990) (= in herziening - recentste uitgave is van toepassing)
STS 56.1 - Dichtingskitten voor gevels (1999)
TV 214 - Glas en glasproducten - Functies van beglazing (WTCB, 1999)
TV 221 - Plaatsing van glas in sponningen (WTCB, 2001) -> (TV 214 & 221 vervangen TV 110 & 113)
TV 222 - Dimensioneren van schrijnwerk onder windbelasting (WTCB, 2001)
NBN B 03-003 - Vervormingen van draagsystemen - Vervormingsgrenswaarden - Gebouwen (1991)
NBN B 25-201 tot NBN B 25-211 - Beproevingsmethoden voor vensters & deuren (1977-1980)
Reeks EN 24 - 25 - 42 - 43 - 77 - 78 -79 85 - 86 - 107 - 108 - 129 - 130 - 162
NBN ENV 1627 t/m 1630 - Ramen, deuren en luiken - Inbraakwerendheid (1999)
NBN EN 12207 - Ramen en deuren - Luchtdoorlatendheid Classificatie (2000)
NBN EN 12208 - Ramen en deuren - Waterdichtheid Classificatie (2000)
NBN EN 13049 - Ramen - Botsing met een zacht en zwaar lichaam - Beproevingsmethode, veiligheidseisen en classificatie
NBN EN 13115 - Ramen - Classificatie mechanische eigenschappen -Verticale belasting, torsie en bedieningskrachten (2001)
NBN EN 14608 - Ramen - Bepaling van de weerstand tegen een verticale belasting (winddruk) (2004)
NBN EN 14609 - Ramen - Bepaling van de weerstand tegen statische torsie (2004)
NBN EN ISO 10077-1 - Thermische eigenschappen van ramen, deuren en luiken - Berekening van de warmtegeleiding - Deel
1: Vereenvoudigde methode (2000)
NBN EN ISO 10077-2 - Thermische eigenschappen van ramen, deuren en luiken - Berekening van de
warmtedoorgangscoëfficiënt - Deel 2: Numerieke methode voor kozijnen (2003)
NBN EN 12412-2 - Ramen, deuren en luiken - Bepaling van de warmteoverdrachtscoëfficiënt met de warmtekastmethode -
Deel 2: Kozijnen (2003)
Nota Butgb 97/6 “Vereenvoudigde rekenregels voor vensters” (1997)
ALGEMEEN
Vooraleer de raam- & deurgehelen met alle bijbehorende elementen te bestellen, is de aannemer
ertoe gehouden na te gaan of deze kunnen geleverd worden in de afmetingen, type, kleur en
oppervlaktebehandeling zoals voorgeschreven in de aanbestedingsdocumenten. Zo ondermeer ook
dat hun maatafstemming past met de modulatie van de draagstructuur, de aard van het hoofdskelet
(ruwbouw), met de positionering en spreiding van de voorziene dilatatie- en zettingsvoegen van de
stukken, de aansluiting met de ruwbouw (lateien, parement, dorpels), de keuze en plaatsing van de
bevestigingsmiddelen, de afwerkingelementen (raamtabletten, binnenafkastingen, rolluiken, ...),
eventuele speciale beveiligingsvoorzieningen en/of bijzondere thermische, hygrometrische en
akoestische eisen voor de gevels. Bij vastgestelde anomalieën stelt de aannemer het Bestuur hiervan
onverwijld op de hoogte. Van alle verschillende componenten (raam- & deurprofielen, hang- &
sluitwerk, alsook de verankeringwijze) zullen door de aannemer voorafgaandelijk de nodige
berekeningsnota's, detailtekeningen, proefstalen, E ter goedkeuring worden voorgelegd aan de
ontwerper. De aannemer bezorgt dienaangaande vóór de uitvoering ter goedkeuring aan het Bestuur :
⇒ de nodige berekeningsnota’s, garantiebewijzen en gevraagde attesten.
⇒ de nodige stalen en/of prototypes van de verschillende componenten : d.w.z. minstens één
opendraaiende hoek met alle bijhorige profielen zoals klipprofiel bij kozijn voor het inschuiven van
eventuele uitbekledingen, uitbekledingsprofielen, sieromlijstingen, dorpelprofielen, waterlijsten, ...
Dit staal zal ter beschikking blijven tot bij de voorlopige oplevering.
⇒ een kleurenkaart van het beschikbare kleurengamma van de fabrikant.
PRESTATIECRITERIA
Alle raam- en deurgehelen moeten beantwoorden aan de algemene prestatiecriteria inzake
luchtdoorlatendheid, waterdichtheid, mechanische sterkte en bestendigheid tegen winddruk, zoals
vermeld in tabel 5 van STS 52.0 index 04.21.4 (1985), aangevuld met document GT 02.01 versie 09
(07/11/2003) en beproefd volgens de methoden van NBN reeks B 25-201 t/m 211. De herziene versie
STS 52.0 zal standaard van toepassing worden gesteld vanaf het ogenblik van publicatie. In
afwachting van de vereiste prestatieklassen volgens de vernieuwde uitgave van STS 52.0 (§ 4.2),
kunnen reeds volgende normen van toepassing worden gesteld : NBN EN 12207, 12208 en 12210
(classificatie), NBN EN 1026, 1027 en 12211 (beproevingsmethoden), aangevuld met TV 222 -
Dimensioneren van schrijnwerk onder windbelasting (WTCB, 2001).
• De prestatieniveaus van de hoogst gesitueerde of meest ongunstige elementen zijn van toepassing
voor alle gevelelementen van het gebouw, vervaardigd uit hetzelfde basismateriaal.
• De gevraagde prestatieniveaus kunnen steeds gecontroleerd worden d.m.v. opgelegde proeven op
één prototype. Het prototype zal worden gekozen door het Bestuur (zie ‘Keuring’).
THERMISCHE ISOLATIE
De warmtedoorgangscoëfficiënt U-window (raamkader inclusief beglazing) mag, anticiperend op de
energieprestatie regelgeving “EPR”, maximaal 2,5 W/m2K bedragen. De warmtedoorgangscoëfficiënt
van een raam wordt uitgedrukt als U-window (W/m2K) en wordt bepaald volgens de norm NBN EN
ISO 10077-1, overeenkomstig de samengestelde combinatie van U-glas en U-frame.
PROFIELEN - SAMENVOEGING
Alle profielen zijn afkomstig van dezelfde fabrikant. Een berekeningsnota, opgesteld door de
constructeur, houdt rekening met alle bestaande belastinggegevens of krachten en met
bovenvermelde prestatiecriteria overeenkomstig STS 52.0.
• De afmetingen van de profielen worden uitgedrukt in mm.
• De vorm, detaillering en secties van de profielen stemmen overeen met de aanduidingen op de
plannen en eventuele principedetails gevoegd bij het dossier. Zij moeten aangepast zijn aan de
samenstelling van vaste en/of opengaande delen, aan de aard, de afmetingen en de verwerking van
de voorgeschreven beglazing, vulpanelen, het hang- & sluitwerk, ventilatieroosters, dorpels,
raamtabletten, binnenafwerkingen, eventuele rolluiken, ...
• De eisen die aan de sponninghoogte worden gesteld hebben enerzijds te maken met de toleranties
van de glasafmetingen en anderzijds met het beschermen van de glasrandverbindingen (bv.
polysulfidedichting) tegen U.V.-licht. Bij bijzondere glassoorten, bijvoorbeeld veiligheidsbeglazing of
brandwerende beglazing, dienen eventuele specifieke eisen van de glasfabrikant ten aanzien van
de sponningvorm strikt te worden gerespecteerd.
• De glaslatten worden steeds aan de binnenzijde van het schrijnwerk geplaatst. Zij moeten
demonteerbaar zijn teneinde een accidentele vervanging van het glas toe te laten.
• De afmetingen zijn afgestemd op deze van de glasdikte, sponning en raamprofiel : zij worden
bevestigd d.m.v. een aan het profiel aangepaste continue klipverbinding, d.m.v. verhaking van de
buisvormige glaslat, frontale montage d.m.v. kunststofklips, ofwel d.m.v. inox schroeven / nagels (let
wel : enkel voor houten profielen). Indien een dichtingskit wordt gebruikt mogen de glaslatten geen
naar binnenspringende tand vertonen die het behoorlijk aanbrengen van de kit zou verhinderen.
ALGEMEEN
De productie en plaatsing van het buitenschrijnwerk zal gebeuren door gespecialiseerde vaklui,
behorende tot de leverende firma, belast met de uitvoering van de post buitenschrijnwerk.
PROEVEN
Het Bestuur behoudt zich steeds het recht voor om voorafgaandelijk of tijdens de plaatsing functionele
proeven te laten uitvoeren op een door het Bestuur uitgekozen schrijnwerkelement. De aannemer zal
dienaangaande bij zijn prijsopgave rekening houden met ondervermelde keuringsmodaliteiten :
• Zo de globale post 'buitenschrijnwerk' minder bedraagt dan ⁄ 75.000,00 zullen de proeven worden
verricht op kosten van ongelijk. Voor hogere bedragen zal systematisch een proef worden geëist, de
kosten vallen dan integraal ten laste van de aannemer tot volledige voldoening wordt bekomen.
Mocht het schrijnwerkelement niet voldoen aan de functionele proeven kan het Bestuur steeds een
nieuwe functionele proefreeks opleggen.
• Systemen (eenvoudige raamtypes) die beschikken over een doorlopende technische goedkeuring
ATG met certificatie van het afgewerkte product (Modulaire ATG’s) kunnen worden vrijgesteld van
functionele proeven. Hierbij dienen evenwel alle voorziene raam- & raamdeurelementen, zowel qua
samenstelling, maatvoering, functionaliteit als het voorziene beslag, te zijn opgenomen in de ATG
van de systeemhouder, zoniet kunnen voor afwijkende raam- & raamdeurelementen steeds
PROFIELEN
• Alle raamgehelen dienen te beschikken over een doorlopende BUtgb-goedkeuring met certificaat
voor de lucht- en waterdichtheid, de windweerstand en het thermisch onderbrekingssysteem. Om de
functionaliteit en de duurzaamheid van een afgewerkt raam te garanderen, worden in de ATG niet
enkel de algemene prestaties (lucht-, waterdichtheid, etc.) geëvalueerd, maar wordt er tevens
nagegaan of elk onderdeel in staat is aan de belastingen te weerstaan.
• Naast de ATG-productgoedkeuringen kunnen voor het materiaal, voor de raamprofielen, het
verbindingssysteem en de plaatsing van het schrijnwerk steeds aanvullende goedkeuringen worden
geëist. Meer info: Modulaire ATG’s voor Aluminium-schrijnwerk.
• De aluminiumprofielen zijn onder extrusie getrokken kamerprofielen zonder zichtbare lasnaden.
⇒ Legering Al Mg Si 0,5 (6060B/6063) van eerste smelting, volgens NBN P 21-001, DIN 1725 en
NBN EN 12020;
⇒ Mechanische karakteristieken volgens het kwaliteitshandboek;
⇒ Toleranties volgens het kwaliteitshandboek;
⇒ Wanddikte van de draagprofielen : nominaal 1,7 mm (tussen 1,6 en 2,5 mm).
• Alle vaste en beweegbare profielen zijn thermisch onderbroken conform volgende voorwaarden :
⇒ er mag geen enkele thermische brug ontstaan tussen het buitenste- en binnenste profiel;
⇒ er mogen geen blijvende vervormingen optreden; de stevigheid van de thermische voeg is zodanig
dat de gekoppelde profielen kunnen beschouwd worden als één geheel en bestand tegen intensief
gebruik.
⇒ de verbindingen moeten in staat zijn de verschillende thermische uitzettingen tussen buitenste- en
binnenste profiel op te vangen zonder blijvende vervorming of destabilisering van het profiel.
• Alle thermisch onderbroken profielen dienen een U-frame waarde beter dan 2,8 W/m2K te behalen.
Zij voldoen aan de UEAtc-richtlijn "Vensters met metalen profielen met verbeterde thermische
prestaties". De thermische isolatie van de profielen kan proefondervindelijk worden vastgesteld door
metingen, of door berekening volgens de Europese normen NBN EN ISO 10077-2 of NBN EN
12412-2. Elk raamgeheel (inclusief beglazing) dient bovendien een U-waarde beter dan 2,5 W/m2K
te garanderen.
• De thermische onderbrekingen worden uitsluitend gerealiseerd door de systeemleverancier en nooit
in de werkplaats van de aluminiumschrijnwerker. De thermische onderbrekingswijze beantwoordt,
overeenkomstig het bijzonder bestek, aan een van onderstaande systemen :
⇒ De thermische onderbreking van de profielen wordt gerealiseerd door het uitharden van ingegoten
of geïnjecteerd polyurethaanhars, na uitharding worden de boven- en onderzijde van de
isolatiekamer weggefreesd. De profielen worden ontdaan van resterende bramen.
⇒ Twee afzonderlijke profielen worden verbonden d.m.v. duurzame kunststofstrips
(glasvezelversterkte polyamidestrips, PVC, E), d.m.v. van speciale technieken geklemd in de twee
helften van het samengesteld profiel (deze methode maakt ook het gebruik van verschillende
kleuren voor binnen- en buitenkant van het profiel mogelijk).
• Aluminiumplaten zijn uit Al Mg3 volgens NBN EN 573-3, NBN EN 485-4 en DIN 1748. De
aluminiumlegering voor de bijhorende bevestigingsstukken, het hang- & sluitwerk, en de
verbindingsmoffen zijn van het type Al Mg Si1, met legeringen van 1e smelting.
Vorm, type en afmetingen van de profielen
• Alle bewegende delen zijn, overeenkomstig de prestatie-eisen, opgevat uit profielen van minstens
het tweekamer-type. Behoudens andere aanduidingen zijn de profielen van het vlakke type, hetzij
met verdoken vleugel, waarbij kader- en vleugelprofielen in hetzelfde vlak liggen.
• Om een goede kantendekking bij het coaten te krijgen, dienen de hoeken van geëxtrudeerde
profielen aan de buitenzijde van de gevels te zijn voorzien van een afrondingsstraal van minimaal
0,5 mm. Indien snij- en knipranden van te lakken platen voor buitentoepassing scherpe kanten
vertonen, moeten deze voor de oppervlaktebehandeling tweezijdig worden gebroken.
• De koude en de warme kant van de aanslagen worden gescheiden door een soepele kunststof
dichtingslip. Deze middendichting in de isolatiezone bevindt zich steeds in hetzelfde vlak en is zo
ontworpen dat zij zorgt voor de drukegalisatie tussen de binnen- en buitenzijde van het profiel. De
ALGEMEEN
• Het hang- & sluitwerk maakt de voorgeschreven openingsrichting mogelijk. Er wordt gebruik
gemaakt van paumellen, scharnieren, taatspotten, sluit- en klemonderdelen. Zij zijn vervaardigd uit
materialen aangepast aan de te vervullen functie en verenigbaar met het materiaal van de profielen.
Ingeval van metalen profielen zijn ze doeltreffend beschermd om elektrolytische koppels te
vermijden. Alle pennen, schroeven en hulp- en bevestigingstukken zijn uit roestbestendig staal.
• Het hang- & sluitwerk wordt door de fabrikant van de ramen voorgesteld in functie van het gewicht
en de afmetingen van de ramen en deuren. De constructeur kan steeds verplicht worden de
voorgestelde keuze van het hang- & sluitwerk te verantwoorden.
• Van alle hang- & sluitwerk, scharnieren, krukken, rozetten, sloten en mogelijke kleine hulpstukken
dienen op aanvraag de nodige modellen ter goedkeuring te worden voorgelegd aan het Bestuur.
Uitvoering
• Het hang- & sluitwerk dient maximaal ingewerkt te worden, doch gemakkelijk vervangbaar te zijn.
• De sluitorganen worden zo opgesteld dat zij een makkelijke ergonomische bediening toelaten door
één persoon, waarbij de bedieningskrachten steeds kleiner moeten zijn dan 200 N en de
verplaatsingskracht van de raamvleugels kleiner moet zijn dan 150 N.
Keuring
Alle hang- en sluitmechanismen moeten makkelijk, zonder speling, feilloos en geruisloos werken.
Meting
Behoudens specifieke aanduidingen in het bijzonder bestek en/of de samenvattende opmeting is de
prijs van de buitenbeglazing en vulelementen steeds inbegrepen in de globale eenheidsprijs voor het
schrijnwerk en/of de lichtstraten, overeenkomstig de beglazingsspecificaties bij desbetreffende posten.
• aard van de overeenkomst : Pro Memorie (PM) Inbegrepen in de prijs van buitenramen & -deuren.
Uitvoering
REFERENTIENORMEN
NBN S 23-002 - Glaswerk + addenda (STS 38-1980) (1989 of laatste uitgave)
STS 38 - Glaswerk (1980) + addendum 1: Veiligheidsbeglazing (1987) (-> momenteel in herziening)
STS 56.1 - Dichtingskitten voor gevels (1999)
TV 214 - Glas en glasproducten - Functies van beglazing (1999)
TV 221 - Plaatsing van glas in sponningen (WTCB, 2001) -> TV 214 & 221 vervangen TV 110, TV 113 & TV 176
TV 222 - Dimensioneren van schrijnwerk onder windbelasting (2001)
De voorschriften en aanbevelingen van de fabrikant van de profielen en deze van het glas en/of de vulelementen
Beroepsmonografie van het Nationaal Actiecomité voor Veiligheid en Hygiëne in het Bouwbedrijf (NAVB) - De Glaszetter
TIMING - COÖRDINATIE
De plaatsing van het glas vindt gewoonlijk plaats op de werf, na de montage van de raamkozijnen in
de ruwbouw. Afhankelijk van de bevestigingsmethode en afmetingen kan men de raamkozijnen
eventueel ook in de werkplaats of fabriek beglazen, waar men kan beschikken over een aangepaste
beglazingsinstallatie om de ramen op een correcte manier te beglazen.
BEGLAZINGSSYSTEMEN
Algemeen gangbaar wordt het beglazingssysteem ’’sponning met afwatering’’ toegepast, ook wel
“auto-drainerende”, “geventileerde” sponning of “drukvereffenend beglazingssysteem” genoemd.
Hierbij wordt uitgegaan van het principe dat na plaatsing van het glas de omtreksspeling in open
verbinding staat met de buitenlucht, met als doel de druk tussen de buitenlucht en de bodem van de
sponning in evenwicht te brengen, hetgeen de indringing van water en condensatie in de sponning
beperkt. Mogelijk binnengedrongen water moet snel, op natuurlijke en gecontroleerde wijze kunnen
worden afgevoerd. Hiertoe dient de sponning op het laagste punt voorzien te zijn van de nodige
drainageopeningen (zie ook rubriek 40.00). De toepassing van een gedraineerde sponning wordt altijd
verplicht in het geval van dubbele beglazingen en/of gelaagde beglazingen.
GLASSPONNINGEN - GLASLATTEN
• Het glas mag slechts geplaatst worden nadat de sponningen en de glaslatten de afwerkingslaag van
de ramen hebben gekregen. De nodige voorzorgen worden genomen om iedere beschadiging van
de oppervlaktebehandeling te voorkomen.
• De nodige maatregelen worden getroffen teneinde de (ventilatie en) drainage van de sponning te
verzekeren, zonder dewelke de garantie op de beglazing kan vervallen in geval van condensatie.
Elke beglazing dient minimaal voorzien te zijn van:
⇒ 2 openingen per raam, tot 1000 mm glasbreedte;
⇒ 1 bijkomende opening per 500 mm supplementaire raambreedte;
• De sponningen en glaslatten, alsook de randen van de beglazing dienen vooraf gereinigd en ontvet
te worden. De beglazing wordt in principe steeds van binnenuit aangebracht, waarbij de glaslatten
zich aan de binnenzijde bevinden.
• De afmetingen van de glaslatten zijn afgestemd op deze van de glasdikte, sponning en raamprofiel
en worden over hun volle lengte bevestigd d.m.v. een aan het profiel aangepast klem- /
klipssysteem of d.m.v. inox-schroeven of nageltjes (bij de houten profielen). De bevestigingswijze
moet afgestemd zijn op de belastingen die door de beglazing kunnen worden overgedragen.
Uitvoering
De inpassing van de vulelementen gebeurt overeenkomstig de verhoudingen aangegeven op de
geveltekening en/of detailtekeningen. De plaatsing gebeurt verplicht volgens een aan het plaattype en
de oppervlaktebehandeling aangepaste wijze, o.a. inzake de keuze van de bevestigingsmiddelen en
de plaatsingsrichting. De plaatsingsvoorschriften van de fabrikant worden dienaangaande nauwkeurig
opgevolgd. De platen zullen bij voorkeur gemonteerd worden in het atelier van de leverancier van de
schrijnwerkprofielen. Zo de vulelementen toch op de werf worden gemonteerd worden zij droog,
horizontaal en op een vlakke ondergrond opgeslagen. Ten allen tijde zal de opslag beschermd zijn
tegen beschadiging of vervormingen ten gevolge van warmteophoping.
• De opvulelementen zullen overeenkomstig het bijzonder bestek geplaatst worden onder
drukbeglazing / semi-drukbeglazing / niet-drukbeglazing.
• De opvulelementen zullen overeenkomstig het bijzonder bestek geplaatst worden in een open
systeem / een gesloten systeem.
Keuring
• Toelaatbare plaatsafwijkingen leuningen en borstweringen :
⇒ -15 mm (beschermingshoogte).
⇒ + 10 mm (openingen aan de onderzijde).
⇒ + 10 mm (openingen tussen verticale stijlen en neg of gevel).
⇒ + 20 mm (uitkragende leuning t.o.v. de buitenrand van de trap).
• De betrouwbaarheid van draagsystemen (algemene principes) :
⇒ NBN B 03-001 - Grondslagen voor de beoordeling van de veiligheid en de bruikbaarheid van
draagsystemen (1988).
⇒ Norm ISO 2394 + addendum.
• Stabiliteit en mechanische sterkte : de leuningen dienen te weerstaan aan de belastingen bepaald
door STS 54 - Borstweringen (1994).
⇒ Schoksterkte : de leuningen en hun bevestigingen, moeten weerstaan aan de vereisten van
STS 54 - Borstweringen (1994). Onder invloed van de schokken mogen de vulelementen van de
Vlakheid :
Lood :
Raamhoeken :
Hoekafwijkingen :
Behoudens specifieke eisen in het bijzonder bestek is de afwerkingsgraad “normaal” van toepassing.
Ongeacht de gevraagde afwerkingsgraad mag het oppervlak van de bepleistering niet afkrijten. De hechting van
de oppervlaktelaag is groter dan 0,2 N/mm2 (cfr. TV 199 §5.3.1). De aannemer is gehouden tot het herstellen van
alle barsten die zich tijdens de waarborgtermijn zouden voordoen.
HOUTEN REGELWERK
Alle structuurhout zal beantwoorden aan de eisen van STS 31 & 32 betreffende “Binnenschrijnwerk”
en NBN EN 942 - Hout voor schrijnwerkerij - Algemene indeling van de houtkwaliteit (1996).
Houtsoorten die in de omstandigheden waarin ze aangewend worden niet voldoende duurzaam zijn,
moeten een kleurloos zwam- en insectenwerende behandeling hebben ondergaan met een aangepast
procédé A (volgens STS 04.31) of procédé B (volgens STS 04.32), het drenkingsattest wordt op
aanvraag aan de architect voorgelegd. De vochtigheidsgraad van het hout dient kleiner te zijn dan
18%.
VERBINDINGSMIDDELEN
De aangewende verbindingsmiddelen (deuvels, nagels, bouten, stiften, schroeven, pneumatische
nieten, lijmen, ...) beantwoorden aan STS 06.8 - Verbindingsmiddelen voor timmerwerk (1990). Alle
metalen onderdelen zullen een anticorrosieve behandeling ondergaan hebben die kan bestaan uit een
galvanisatie of cadmiëring overeenkomstig de Belgische en/of Europese normen.
STS 06.8 - Verbindingsmiddelen voor timmerwerk (1990)
NBN B 16-301 - Klasse-indeling van kleefstoffen voor niet dragende bouwdelen, voor het verbinden van hout en houtachtige
stoffen : duurzaamheidsklassen, kleefsterkte (1983)
NBN B 16-302 - Beproevingswijzen van houtkleefstoffen voor niet dragende bouwdelen, bepaling van de kleefsterkte van
overlangse verlijmingen, door trekproef en bij langdurige statische belasting (1983)
Uitvoering
ALGEMEEN
Met het oog op een verzorgde uitvoering dienen de voorziene plaatafwerkingen te worden uitgevoerd
door een hierin gespecialiseerd (onder-)aannemer.
• Voorafgaand aan de uitvoering zal hij zich vergewissen van de uitvoeringsomstandigheden. De
uitvoering zal enkel gebeuren in regen- en winddichte ruimten en bij risico’s op vervormingen als
gevolg van vocht enkel in een droog gebouw (relatieve luchtvochtigheid maximaal 80%).
• De aannemer vergewist zich ervan of de ondergrond voldoende vlak, haaks, droog, net, stabiel en
coherent is en maakt de ondergrond waar nodig geschikt. Indien zichtbare gebreken aanleiding
zouden kunnen geven tot een nefaste uitvoeringskwaliteit, zal de architect hiervan op de hoogte
worden gesteld.
• Bij het aanbrengen van de plaatbekledingen houdt de aannemer rekening met de bestaande
situatie, d.w.z. doorhangende balken, consoles, de reeds geplaatste en/of nog te plaatsen
technische installaties, nutsleidingen, E In samenspraak met de respectievelijke installateur,
voorziet hij hiertoe de nodige uitsparingen, versterkingen, E rekening houdend met de vereiste
afwerking. Op aanvraag van het Bestuur, zal de aannemer de nodige werktekeningen voorleggen.
• De afwerkingen en de bevestigingen moeten weerstaan aan de verschillende belastingen gesteld
aan het geheel in functie van het gewicht van de aan de afwerking opgehangen structuren en/of
van de aan de afwerking bevestigde elementen.
• De bevestiging van geheel aan de dragende structuren gebeurt volgens voorstel van de
aannemer. De aannemer legt desgevallend de nodige werktekeningen voor.
• Eventuele schoren en stempelingen zijn inbegrepen. Bij de plaatsing van de plaatbekledingen
wordt rekening gehouden met de respectievelijke voorschriften van de fabrikant van de platen,
lijmen, bevestigingsmiddelen en/of de achterliggende draagstructuur.
PRESTATIECRITERIA
In het bijzonder bestek kunnen steeds aanvullende prestatiecriteria worden opgelegd inzake
akoestiek en/of brandweerstand (volgens KB van 19/12/97). In voorkomend geval zal de aannemer
aan de hand van de aanbestedingsplannen en het bijzonder bestek een studie opmaken in optiek van
de gestelde prestatieklassen, overeenkomstig :
NBN S 21-203 - Brandbeveiliging in de gebouwen - Reactie bij brand van de materialen - Hoge en middelhoge gebouwen (1980)
NBN 713-020 - Beveiliging tegen brand - Gedrag bij brand bij bouwmaterialen en bouwelementen - Weerstand tegen brand van
bouwelementen) (met erratum) (1968)
TV 185 - Leidraad voor de goede uitvoering van brandwerend binnenschrijnwerk (1992)
NBN ISO 6242-3 - Gebouwen - Uitdrukking van gebruikerseisen - Deel 3 - Geluidseisen (1992)
UITZETTINGSVOEGEN
De aannemer is verantwoordelijk voor een scheurvrije uitvoering van de wand- & plafondafwerkingen
en zal dilatatievoegen aanbrengen volgens aanduiding op de plannen, de voorschriften van de
fabrikant en/of volgens zijn ondervinding. Indien supplementaire bewegingsvoegen tengevolge van
scheurvorming in de ondergrond moeten voorzien worden zal dit aan de architect voorgelegd worden.
Veiligheid
Overeenkomstig het veiligheids- & gezondheidsplan, zoals opgemaakt door de veiligheidscoördinator-
ontwerp en gevoegd bij het bijzonder bestek. Alle richtlijnen terzake en concrete aanwijzingen van de
veiligheidscoördinator-verwezenlijking zullen nauwkeurig worden opgevolgd.
Keuring
NBN EN 596 - Houten draagsystemen - Beproevingsmethoden - Beproeving met een zacht lichaam op houten wanden (1995)
De opbouw van afgewerkte wanden / plafonds / E moet in overeenstemming zijn met alle in het
bijzonder bestek en/of door de brandweer gestelde eisen inzake akoestiek en brandweerstand
(overeenkomstig KB van 19/12/97). Overeenkomstig de voorziene afwerking vormen de oppervlakten,
alsook voegaansluitingen met de andere afwerkingen (pleisterwerk, ...) een zuiver afgewerkt en
schilderklaar geheel.
TV 189 - Dekvloeren - Deel 1: Materialen - Prestaties & Keuring (+ erratum) (WTCB, 1993)
TV 204 - Cementgebonden bedrijfsvloeren (WTCB, 1999)
SAMENSTELLING
De samenstelling van de specie en de aard van de samenstellende delen is aangepast aan de aard
en de toepassing van de dekvloer, en aan de toekomstige vloerbedekking. Deze dient indicatief
(indien prestaties geëist worden) of expliciet opgegeven te worden in het bestek.
BINDMIDDELEN (ZIE OOK TV 189 § 3.1)
Voor de cementgebonden dekvloeren wordt gebruik gemaakt van cement dat voldoet aan NBN EN
197-1. Bij de keuze van het cement wordt rekening gehouden met volgende eisen inzake
sterkteklasse:
NBN EN 197-1 vervangt de norm NBN B 12-001. In vergelijking met NBN B 12-001 dienen de aanduidingen van
portlandcomposietcement en van composietcement voortaan vervolledig te worden met de vermelding van de
hoofdbestanddelen, die ze, naast portlandklinker, bevatten.
Bij lage en hoge temperaturen worden respectievelijk volgende cementtypes aanbevolen
• T < 10°C : cementtypes met hoog gehalte aan klinker : CEM I, CEM II, CEM IIIA.
• T > 25°C : cementtypes met laag gehalte aan klinker : CEM II, CEM IIIB.
TIMING - OMGEVINGSINVLOEDEN
• De uitvoering van de dekvloer wordt slechts aangevat na het beëindigen van
⇒ de ruwbouwwerken,
⇒ het plaatsen van het buitenschrijnwerk met beglazing en/of het afdichten van buitenopeningen,
⇒ de uitvoering van de binnenbepleisteringswerken en eventuele onderlagen,
• De dekvloeren mogen niet worden aangebracht wanneer de temperatuur van het grondvlak en/of de
omgeving lager is dan 5°C. De omgevingstemperatuur bedraagt maximum 35°C. Bij hogere dan de
toegelaten maximumtemperatuur worden de werken uitgesteld of opgeschort, er wordt nooit
gekoeld. Bij lagere dan de vereiste minimumtemperatuur wordt deze eventueel bereikt door een
aangepaste verwarming. Indien verwarming nodig is, moet de temperatuur homogeen en vrij
constant zijn. Warme luchtkanonnen mogen gebruikt worden om de ruimten op een minimale
temperatuur te verwarmen, maar de luchtstroming mag niet rechtstreeks naar de dekvloer gericht
worden. Verbrandingsgassen worden rechtstreeks naar buiten afgevoerd.
BESCHERMINGSMAATREGELEN
Teneinde zich te vergewissen van de te beschermen delen doet de aannemer voorafgaand aan de
werken een rondgang in het gebouw. Hij neemt de vereiste maatregelen om de afwerkingen, ramen
en deuren, e.d. doeltreffend tegen beschadiging en bevuiling te beschermen. Bestaat er gevaar voor
beschadiging aan het onderplafond dan moeten tussen de draagvloer en de dekvloer een
waterkerende laag bestaande uit een polyethyleenfolie worden aangebracht. Dit vlies moet haaks
worden omgebogen en dit tot circa 2 cm boven het afwerkvlak van de dekvloer.
Vóór de aanvang van de werken doet de aannemer een nazicht van de ondergrond en controleert :
⇒ of de ondergrond voldoende verhard en droog is;
⇒ of de oppervlaktetoestand, vlakheid en peilen overeenstemmen met de uitvoeringsdocumenten;
⇒ of de ondergrond geen barsten of scheuren vertonen;
⇒ of de uitzettingsvoegen en zettingsvoegen voorzien zijn op de juiste plaats en goed zijn uitgevoerd;
⇒ of er voldoende peilmerken aanwezig zijn.
INGEWERKTE LEIDINGEN & TOEBEHOREN (ZIE OOK TV 189 § 6.3.2 - 6.3.3)
Leidingen, ingewerkt in de dekvloer, moeten goed en stevig aan de draagvloer worden vastgemaakt.
In voorkomend geval moet de vrije uitzetting van leidingen worden mogelijk gemaakt. Boven de
leidingen tussen de onderlaag en de afwerklaag moet als wapening een strook draadnet worden
aangebracht. Ingewerkte leidingen moeten overal een minimumdekking van 3 / E cm hebben.
Voorafgaandelijk worden alle specificaties, zoals hellingen, in te werken vloerkaders, vloerroosters,
afvoerputten, afvoergeulen, ... op de werf aangeduid, teneinde een ondubbelzinnige uitvoering
mogelijk te maken.
AANBEVOLEN DIKTE - HOOGTEPEILEN (ZIE OOK TV 189 § 4.2.1)
• Het afgewerkte peil van de dekvloeren in de verschillende lokalen houdt rekening met de
respectievelijk voorziene vloerbekleding (tegels, soepele vloerbanen, E).
• De bovenzijde van alle vloerafwerkingen (tegelvloeren, soepele vloerbanen, E) zullen zich op
eenzelfde niveau bevinden.
• De dikte van de deklaag is zodanig dat ze de nodige dikte zal hebben om het gevraagde hoogtepeil
te bereiken, zelfs indien dit afwijkt van de detailtekeningen.
UITZETTINGSVOEGEN - RANDISOLATIE
• Alle constructievoegen (zettingsvoegen en uitzettingsvoegen) van de ruwbouw worden doorheen de
volledige vloeropbouw doorgetrokken met de geëigende voegprofielen en voegmaterialen.
• Aan de randen wordt een randisolatie van polystyreenbanden met een dikte van minimum 5 mm
geplaatst. Ter hoogte van de deuropeningen worden de randvoegen doorgetrokken.
• De uitvoering van de randstroken, krimp- en bewegingsvoegen is steeds inbegrepen in de
eenheidsprijs van het artikel.
VERWERKINGSMODALITEITEN
• De dekvloer wordt aangebracht, rekening houdend met het type en de aard van de voorziene
vloerbedekking, de hellingen en tolerantieklassen, de in te werken vloerkaders, vloerroosters, e.d.,
het voegenschema en de dikte of het peil van de te plaatsen dekvloer.
• De specie wordt gelijkmatig uitgespreid, zo snel mogelijk afgetrokken op het voorgeschreven peil en
goed verdicht door aankloppen, aanstampen of mechanische verdichting teneinde een goede
compactheid te bekomen. Speciale aandacht wordt besteed aan het goed opvullen met specie van
de hoeken tussen vloer en opstand. Voor de verbindingen ten gevolge van werkonderbrekingen,
worden de randen trap- en kamvormig uitgetand en van een verbindingsnet voorzien. Bij gebrek
hieraan wordt deze als voeg afgewerkt.
• Het oppervlak wordt overeenkomstig de uitvoeringsomstandigheden
⇒ manueel met de spaan effen geschuurd en vervolgens manueel met een metalen polijstspaan of
polierijzer afgespaand.
⇒ machinaal afgewerkt met de roterende volle schijf, waarbij hoeken, kanten en alle moeilijk te
bereiken zones manueel worden afgewerkt.
VERHARDING - DROOGTERMIJNEN
• De dekvloeren worden tegen snel uitdrogen beschermd. Tocht en intense straling zijn te weren. De
dekvloeren moeten tegen een te vlugge droging, tegen vriesweer en tegen allerhande schadelijke
invloeden worden beschermd. Teneinde een homogene verharding van de dekvloer of
bedrijfsvloeren mogelijk te maken dienen belangrijke temperatuursverschillen tussen de omgevende
lucht en de ondergrond, of tussen verschillende zones van de ondergrond, alsook elke vorm van
tocht of rechtstreekse bezonning, ten allen tijde te worden vermeden. De termijnen voor
gedeeltelijke of volledige in gebruikneming, in bijzonder ingeval van speciale samenstellingen,
worden vastgelegd in § 7.2 en § 7.3 van TV 189.
Behoudens specifieke voorschriften in het bijzonder bestek wordt steeds klasse 2 vereist
(desgevallend kan het bijzonder bestek hierbij een onderscheid maken tussen dekvloeren bestemd
voor betegeling en deze voor soepele vloerbanen. Voor meer informatie raadpleeg ook
"Uitvoeringstoleranties voor cementgebonden bedrijfsvloeren" (WTCB-Uit de praktijk, nr.1994/1).
Controle op dimensionele prestaties (het hoogtepeil)
De dikte van de dekvloer moet rekening houden met de dikte van de voorziene vloerafwerking,
zodanig dat na de afwerking de afgewerkte vloerpas op de vastgestelde niveaus komt. Voor een
afwijkende dikte wordt onder geen beding een verrekening in min of meer toegestaan. (afwijking t.o.v.
het theoretisch verdiepingsniveau maximum 3 mm. Maximale afwijkingen in mm van een punt van de
ondergrond gelegen op een afstand d (in m) van het dichtstbijzijnde peilmerk :
⇒ ± 10 mm voor d ~ 3 m.
⇒ ± 15 mm voor 3 m < d ~ 6 m.
⇒ ± 20 mm voor 6 m < d ~ 15 m.
Bedraagt de beschikbare hoogte van de dekvloer zelf meer dan 8 cm dan moet dit hoogteverschil vóór
het aanbrengen van de dekvloer op de draagvloer worden aangevuld met een uitvullingslaag
(samenstelling volgens TV 193).
Controle op mechanische prestaties (druksterkte en weerstand tegen dynamische pons)
Overeenkomstig de voorschriften van TV 189 (1993).
⇒ Aantal te vervaardigen proeftegels : 2 / ... per 1000 m2 uit te voeren dekvloer en per werkweek.
Uitvoering
De uitvoering gebeurt volgens TV 193 - Dekvloeren - 2de deel : Uitvoering (WTCB, 1994).
• De dekvloer wordt pas aangebracht na (de pleisterwerken), eventuele metsel- en betonsokkels en
na de plaatsing van buitenschrijnwerken met beglazingen. De dekvloeren mogen niet worden
aangebracht wanneer de temperatuur van het grondvlak en/of de omgeving lager is dan 5°C. De
dekvloeren worden tegen snel uitdrogen beschermd. Tocht en intense straling zijn te weren.
• De aannemer vergewist zich ervan of het legvlak beantwoordt aan de eisen gesteld in de TV 193 en
maakt het zo nodig geschikt. De uitvoering van de randstroken, krimp- en bewegingsvoegen is in dit
artikel begrepen. Het voegenpatroon en de uitvoering ervan worden voorgelegd aan de ontwerper.
Ter hoogte van de deuropeningen worden de randvoegen doorgetrokken.
• Het afgewerkte peil van de dekvloer houdt rekening met de voorziene vloerbekledingen.
Keuring
Overeenkomstig ook 52.00 dek- & bedrijfsvloeren - algemeen. De tolerantie op de afwijkingen naar
boven of naar onder tussen hoogtemerktekens die 20 m uit elkaar liggen, bedraagt hoogstens 3 mm.
ALGEMEEN
De plaatsing dient uitgevoerd te worden door bevoegd personeel, vertrouwd met de verwerking van
de respectievelijke materialen, in overeenstemming met de uitvoeringsvoorschriften van de fabrikant.
TEMPERATUUR - VOCHTGEHALTE
• De verwerking vereist een kamertemperatuur van minimum 18°C en een temperatuur gemeten
boven de vloer van minstens 15°C. De relatieve luchtvochtigheid bedraagt maximaal 75% HR.
• Bij plaatsing van een weinig doorlatende vloerbedekking en/of wanneer vochtgevoelige lijmen
gebruikt worden, moet de ondergrond, permanent droog zijn. Voorafgaandelijk moet daartoe het
vochtigheidsgehalte van de ondergrond worden gecontroleerd met de C.M.-vochtmeter.
• Voor de resterende vochtigheid en droogtijden van de respectievelijke nieuwe ondervloeren gelden
daarbij volgende empirische waarden :
•
Toelaatbare compensatievochtigheid
Vloersamenstelling Droogtijd
in CM -%
Dekvloer cementgebonden 2 - 4 weken volgens dikte maximaal 2,5 %
ALGEMEEN
• Wanneer twijfel bestaat omtrent de juiste keuze van de materialen, zal voorafgaandelijk het advies
van de architect worden ingewonnen.
• Houten componenten van het meubilair en de inrichting voldoen aan de voorschriften STS 04 en
NBN EN 942, aangevuld met de algemene bepalingen van structuurhout en plaatmaterialen,
volgens artikels 51.00 binnenplaatafwerkingen - algemeen en 54.00 binnendeuren & -ramen -
algemeen. Alle nagels moeten ingedreven worden en opgestopt met zuivere lijnoliestopverf of
kneedbaar hout.
• Metalen componenten van het meubilair en de inrichting zijn roestvast en beantwoorden aan de
voorschriften van STS 36 (deel II, 06.74).
CORPUS & LEGPLANKEN
• De corpussen zijn overeenkomstig het bijzonder bestek samengesteld uit
⇒ Fijngeschuurde houtspaanplaten beantwoordend aan NBN EN 312-1 en 312-3. Densiteit minstens
650 à 700 kg/m3. Formaldehydeklasse E1. De plaatdikte bedraagt minstens 18mm.
⇒ MDF-platen beantwoordend NBN EN 622-5. Densiteit minstens 700-850 kg/m3.
Formaldehydeklasse E1. De plaatdikte bedraagt minstens 18mm.
• De kernplaten worden overeenkomstig het bijzonder bestek
⇒ op beide zijden bekleed met hogedruk laminaatplaten (High Pressure Laminate) volgens
NBN EN 438-1 van de klasse HPL-EN 438 HGS of S 333, minimum dikte : 0,7mm. De randen van
de legplanken zijn voorzien van acryllijst van minimum 1,5 mm dik.
• Het corpus van de kast is voorzien van de nodige aanslag- en oplegprofielen nodig voor de
bevestiging van werkbladen, inbouwelementen en fronten. De platen van het corpus worden
vergaard zodat de volledige kastconstructie onvervormbaar is. Hiertoe worden hetzij verlijmde pen-
en gatverbindingen, hetzij mechanische verbindingen gebruikt. In het geval van verlijming is de lijm
water- en slagvast. Het nagelen of nieten is verboden.
• Het voorziene aantal legplanken wordt vervaardigd uit houtspaanplaten identiek bekleed als deze
van het corpus, zij het evenwel met een minimum dikte van 18 mm. De legplanken zijn in de hoogte
verstelbaar bij middels van in de zijrand inplugbare vernikkeld stalen of kunststof pennen. Bij
dubbele hangkasten worden de legplanken, langer dan 80 cm, ook in het midden ondersteund aan
zowel front- als rugzijde.
• Kleur : te kiezen uit het standaard kleurengamma van de fabrikant.
RUG CORPUS
• De rug van de corpus wordt overeenkomstig het bijzonder bestek uitgevoerd in
⇒ hetzelfde materiaal als de corpussen maar met een dikte van 10 mm.
• Kleur : met witte kunststofbekleding.
FRONTEN & ZICHTBAAR BLIJVENDE WANDEN
• De fronten en zichtbaar blijvende wanden worden overeenkomstig het bijzonder bestek vervaardigd
uit
⇒ 18 mm dikke beklede houtspaanplaten, identieke kwaliteit als het corpus.
• De bekleding van de houtspaanplaten is overeenkomstig het bijzonder bestek
⇒ opgevat uit minstens een hogedruklaminaatplaat van de klasse HPL-EN 438 VGS of S 232,
minimum dikte : 0,8 / ... mm. De randen van de platen zijn voorzien van acryllijsten van minstens
1,5 mm dik.
• De frontpanelen worden steeds op beide zijden voorzien van platen met gelijke dikte. De aannemer
waarborgt de vlakheid en de hechting van de bekledingsplaten. Het gebruik van watervaste lijm is
Meting
Overeenkomstig de aard van de voorziene keukeninrichtingen, de specifieke aanduidingen in het
bijzonder bestek en/of de samenvattende opmeting wordt de meting in principe als volgt opgevat :
• meeteenheid : forfait per stuk, opgesplitst volgens keukentype, met inbegrip van alle in het bijzonder
bestek vermelde uitrustingen.
Materialen
• De keukenuitrusting moet beantwoorden aan de samenstelling van de verschillende elementen van
de keukenmeubels, volgens de bijgevoegde principe- en/of detailplannen per type, voor wat betreft :
de indeling, de maten, de afwerking en de voorgeschreven materialen.
• De maten van de kasten worden afgestemd op NBN EN 1116 - Keukenmeubelen -
Coördinatiematen voor keukenmeubelen en keukentoestellen (2004).
• De technische prestaties, veiligheidseisen en beproevingswijzen, waaraan de kasten en werkbladen
moeten voldoen, stemmen overeen met STS 57 - Keukenmeubelen (1977) en NBN EN 1153 -
Keukenmeubelen - Veiligheidseisen en beproevingswijzen voor ingebouwde keukenkasten en
werkbladen (+ erratum) (1996). Voor de constructie zal evenwel geen doorlopend
goedkeuringscertificaat worden gevraagd, zodat ook het eigen fabricaat van kleine zelfstandige
keukenconstructeurs in aanmerking komt.
• Behoudens specifieke eisen gesteld in het bijzonder bestek staat het de inschrijvers vrij op basis
hiervan zelf een type voor te stellen van hun eigen constructie of een type voor te stellen uit een
standaardreeks van een gespecialiseerd fabrikant (project-keukens).
• De geldende referentienormen inzake plaatmaterialen zijn deze zoals vermeld in 51.00
binnenplaatafwerkingen - algemeen.
• De nodige documentatie en stalen van plaatmaterialen en toebehoren worden voorafgaandelijk ter
goedkeuring voorgelegd aan het Bestuur.
Meting
Overeenkomstig de specifieke aanduidingen in het bijzonder bestek en/of de samenvattende
opmeting wordt de meting als volgt opgevat :
• meeteenheid : m 2, desgevallend opgesplitst volgens type, aard en/of samenstelling
• meetcode : overmeten oppervlakte inclusief ophangsysteem
• aard van de overeenkomst : Forfaitaire Hoeveelheid (FH)
Materialen
• Rails in geëxtrudeerd aluminium, voorzien van aangepaste ophangingen. Afwerking: poedercoating.
Kleur: wit
• De vlakken van de decoratie worden beschreven in het bijzonder bestek per type.
Meting
Overeenkomstig de specifieke aanduidingen in het bijzonder bestek en/of de samenvattende
opmeting wordt de meting als volgt opgevat :
• meeteenheid : per stuk, volgens type, aard en/of afmetingen van het toestel of attribuut
• aard van de overeenkomst : Forfaitaire Hoeveelheid (FH)
Materialen
Behoudens andersluidende bepalingen in het bijzonder bestek gelden onderstaand bepalingen :
• Alle toestellen en hun toebehoren beantwoorden aan STS 61- Sanitaire toestellen (1982). De
voorschriften inzake afmetingen en vormen, de kenmerken inzake het uitzicht van de geëmailleerde
gedeelten, de bepalingen inzake monsterneming en proeven, zijn integraal van toepassing. De
respectievelijke afmetingen van de toestellen worden uitgedrukt in mm, de richtmaten en toegelaten
toleranties kunnen desgevallend bijkomend worden gespecificeerd in de bijzondere beschrijving.
• Alle toestellen voldoen aan het "reglement voor de bescherming van het drinkwater" van Belgaqua
• Alle toestellen zijn conform aan NBN B 31-101 - Werkingsmaatstaven en specificaties voor sanitaire
apparaten (1987) en de vigerende Europese EN-normeringen (EN 31-38, ...). De aangewende
materialen beantwoorden aan STS 61- deel II - materialen. De toestellen en hun bijhorigheden zijn
vervaardigd uit sanitair porselein, metaal en/of hoogwaardig kunststof. Zij vertonen geen
onvolkomenheden zoals doffe plekken, oneffenheden, barsten en andere visuele gebreken. De
toegelaten gebreken inzake uitzicht worden gegeven in de tabel van STS 61.31.13.
• Alle sanitaire toestellen, die deel uitmaken van een geheel of binnen hetzelfde sanitair lokaal
hebben dezelfde homogene (witte) kleurnuance en zijn onderling in harmonie qua vorm en uitzicht.
Op elk sanitair toestel is een fabrieksmerk aangebracht op een onuitwisbare en bescheiden wijze.
• Elk toestel moet voorzien zijn van een reukafsluiter. De aansluitingen op afvoerleidingen en
reukafsluiters uitgevoerd worden in hittebestendige materialen (kunststof / verchroomd messing /
E) overeenkomstig NBN EN 274 Afvoerinrichtingen voor sanitaire toestellen - Delen 1-3 (2002).
• Alle zichtbare metalen onderdelen en bevestigingstoebehoren zijn verchroomd of uit inox.
• De te leveren sanitaire toestellen, opgesteld in een en hetzelfde lokaal, maken in principe steeds
deel uit van eenzelfde gamma. Van alle te leveren modellen en hun toebehoren zullen
voorafgaandelijk de nodige stalen en technische documentatie ter goedkeuring worden voorgelegd
aan de architect en/of bouwheer. Het Bestuur is steeds gerechtigd meer dan één model ter keuze te
eisen.
• De sanitaire kitten zijn vrij van oplosmiddelen (neutrale-niet-zuurhoudende siliconen op basis van
polysiloxanen, polysufiden E). Ze polymeriseren nagenoeg volledig zonder krimp, zijn blijvend
elastisch, schimmelwerend en goed bestand tegen reinigings- en oplosmiddelen. Kleur : standaard
wit (behoudens specifieke bepalingen in het bijzonder bestek).
Richtwaarden
• Shore hardheid A : 20 + 5
• Rek tot breuk : > 150 %
• Modulus bij 100% rek : < 0,4 N/mm2
• Temperatuursbestendigheid : -40° tot + 140°C
Nota aan de ontwerper
Azijnzuurhoudende sanitaire siliconen mogen nooit worden gebruikt bij baden en douches uit acrylaat, vanwege
mogelijke risico’s op vlekvorming.
Uitvoering
• De toestellen worden geplaatst en aangesloten door een aannemer gespecialiseerd in loodgieterij
en sanitaire werken. De algemeen aannemer staat evenwel in voor een goede coördinatie m.b.t. de
water aan- & afvoervoorzieningen, de vloer- en wandafwerkingen, alsook met alle vaste
Meting
Overeenkomstig de specifieke aanduidingen in het bijzonder bestek en/of de samenvattende
opmeting wordt de meting als volgt opgevat :
• meeteenheid : per stuk, opgesplitst per soort, volgens type, nominale diameter, buitenafwerking
(uitzicht), legering van het kraanlichaam
• aard van de overeenkomst : Forfaitaire Hoeveelheid (FH)
Materialen
Het kraanwerk beantwoordt aan STS 63 - Kraanwerk (1967), NBN EN 736-2 - Kranen - Terminologie -
Deel 2 : Definitie van de onderdelen van de kranen (1994), reeks NBN E 29 -Industriële kranen en
afsluiters, aangevuld met onderstaande bepalingen :
• Alle materialen zijn nieuw en voorzien van een aangepaste verpakking die een gemakkelijk
identificatie ervan toelaat. Alle materialen zijn afkomstig uit landen van de Europese gemeenschap,
zoniet wordt dit uitdrukkelijk vermeld in de voor te leggen materialenlijst!
• De gebruikte materialen mogen geen negatief effect uitoefenen op de kwaliteit van het leidingwater.
De volledige installatie dient dienaangaande te beantwoorden aan het repertorium van conform
verklaarde apparaten en goedgekeurde beveiligingen, uitgegeven door BELGAQUA
(http://www.belgaqua.be), de Belgische Federatie voor de watersector en eventuele bijkomende
eisen van de regionale drinkwaterbedrijven.
• Behoudens afwijkende bepalingen in het bijzonder bestek is alle kraanwerk in aanraking met het
water vervaardigd uit (verchroomd) messing of brons conform NBN EN 1655 - Koper en
koperlegeringen - Conformiteitsverklaringen (1997) en NBN EN 248 - Sanitaire kranen - Algemene
eis voor elektrolytisch aangebrachte chroomnikkellagen (2002).
• Met uitzondering van de kranen geplaatst in kelderverdiepingen, dienstruimten en aan de
buitenkant, of wanneer het bijzonder bestek niets anders voorschrijft worden alle zichtbare
onderdelen op elektrolytische wijze achtereenvolgend met verschillende lagen nikkel en chroom
bekleed overeenkomstig typebestek 104 & ASTM B 141.45. De stukken zullen volkomen vrij zijn
van gebreken, waardoor die hun vorm of sterkte kunnen schaden. De bekleding is ononderbroken,
effen, glad, glanzend en aanhechtend.
• De kranen zijn aan te sluiten op het openbaar watervoorzieningnet en moeten bestemd zijn voor
een maximum dienstdruk van 10 bar. De dichtheid moet beproefd zijn bij een druk van 16 bar.
• Bij een druk van 3 bar moeten alle kranen een debiet kunnen leveren van minstens
⇒ 25 liter/minuut voor de dienstkranen;
⇒ 10 liter/minuut voor de kranen voor huishoudelijk gebruik.
• Inzake geluidsproductie moet het kraanwerk voldoen aan DIN 4109 - rangschikking geruisgroep 1.
NBN EN ISO 3822-1 - Geluidleer - Laboratoriummeting van geluid uitgestraald door kranen en uitrusting gebruikt in
watertoevoerinrichtingen - Deel 1 : Meetwijze (1999)
NBN EN ISO 3822-2 - Geluidleer - Laboratoriummeting van geluid uitgestraald door kranen en uitrusting gebruikt in
watertoevoerinstallaties - Deel 2 : Opstellingen en werkingsvoorwaarden voor aflaatkranen (ISO 3822-2) (1992)
Meting
Overeenkomstig de specifieke aanduidingen in het bijzonder bestek en/of de samenvattende
opmeting wordt de meting als volgt opgevat :
• meeteenheid : per stuk, opgesplitst volgens model, E.
• aard van de overeenkomst : Forfaitaire Hoeveelheid (FH)
Materialen
REFERENTIENORMEN
NBN EN 200 - Sanitair kraanwerk - Algemene technische voorschriften voor enkele kranen en mengkranen (nominale
afmeting 1/2) PN 10 : Laagste stuwdruk 0,05 MPa (0,5 bar) (1994)
NBN EN 1111 - Sanitaire kranen en hulpstukken - Thermostatische mengkranen (PN 10) - Algemene technische eisen (1998)
NBN EN 1286 - Sanitaire kranen - Instelbare mengkranen voor lagedruk-toepassingen - Algemene technische eisen (1999)
NBN EN 1287 - Sanitaire kranen - Thermostatische mengkranen voor lagedruk-toepassingen - Algemene technische
specificaties (1999)
Materialen
REFERENTIENORMEN
NBN T 21-001 - Grondstoffen voor verven en vernissen - Bemonstering (1982)
NBN EN ISO 1514 - Verven en vernissen Standaardproefplaten (1998)
NBN EN ISO 3668 - Verven en vernissen - Visuele vergelijking van de kleur van verven (2001)
NBN EN ISO 4617 - Verven en vernissen - Lijst van equivalente termen (2000)
NBN EN ISO 4623-1 - Verven en vernissen - Bepaling van de weerstand tegen filiformcorrosie - Deel 1- Stalen ondergronden
(2002)
NBN EN ISO 6270-1 - Verven en vernissen - Bepaling van de bestandheid tegen vocht - Deel 1 - Continue condensatie (2001)
NBN EN ISO 7253 - Verven en vernissen - Bepaling van de weerstand tegen neutrale zoutnevel (2001)
NBN EN ISO 591-1 - Titaandioxidepigment voor verven - Deel 1 : Specificaties en beproevingsmethoden (2001)
NBN EN ISO 787-3 - Algemene beproevingsmethoden voor pigmenten en vulstoffen - Deel 3 : Bepaling van het gehalte aan in
water oplosbare bestanddelen - Warme extractie (2001)
NBN EN ISO 787-8 - Algemene beproevingsmethoden voor pigmenten en vulstoffen - Deel 8 : Bepaling van het gehalte aan in
water oplosbare bestanddelen - Methode met koude extractie (2001)
NBN EN ISO 15528 - Verven, vernissen en grondstoffen voor verven en vernissen - Monsterneming (2000)
NBN EN ISO 3251 - Verven en vernissen - Bepaling van de niet-vluchtige bestanddelen van verven, vernissen en
bindmiddelen voor verven en vernissen (1995)
NBN EN ISO 2114 - Kunststoffen (polyesterharsen) en verven en vernissen (bindmiddelen) - Bepaling van het gedeeltelijke
zuurgetal en het totale zuurgetal (2000)
NBN EN ISO 3681 - Bindmiddelen voor verven en vernissen - Bepaling van het verzepingsgetal - Titrimetrische methode
(1998)
NBN EN ISO 3682 - Bindmiddelen voor verven en vernissen - Bepaling van het zuurgetal - Titrimetrische methode (1998)
NBN EN ISO 4618-2 - Verven en vernissen - Termen en definities voor verf - Deel 2: Specifieke termen in verband met
verfkenmerken en eigenschappen (1999)
NBN EN ISO 4618-3 - Verven en vernissen - Termen en definities voor verf - Deel 3: Oppervlaktebereiding en
aanbrengingswijzen (1999)
NBN EN ISO 6744 - Bindmiddelen voor verven en vernissen - Alkydharsen - Delen 1 t/m 4 (2004)
NBN EN ISO 7142 - Bindmiddelen voor verven en vernissen - Epoxyharsen (2004)
NBN EN ISO 7143 - Verven, vernissen en bindmiddelen - Beproevingsmethoden voor het karakteriseren van op water
gebaseerde bindmiddelen (2004)
NBN EN ISO 9020 - Bindmiddelen voor verven en vernissen - Bepaling van het gehalte aan vrij formaldehyde in aminoharsen
- Titrimetrische methode met natriumsulfiet (1998)
NBN EN ISO 11908 - Bindmiddelen voor verven en vernissen - Aminoharsen - Algemene beproevingsmethoden (1998)
NBN EN ISO 11909 - Bindmiddelen voor verven en vernissen - Polyisocyanaatharsen - Algemene beproevingsmethoden
(1998)
NBN EN ISO 11668 - Bindmiddelen voor verven en vernissen - Gechloreerde polymerisatieharsen - Algemene
beproevingsmethoden (2001)
NBN EN ISO 3262 - Vulstoffen voor verf - Eisen en beproevingsmethoden (delen 1 t/m 22) (1998)
NBN EN ISO 2808 - Verven en vernissen - Bepaling van de filmdikte (1999)
NBN EN ISO 6272-1 - Verven en vernissen - Proeven met snelle vervorming (weerstand tegen inslag) - Deel 1: Beproeving
met vallende massa, druklichaam met een groot oppervlak (2004)
NBN EN ISO 7143 - Verven, vernissen en bindmiddelen - Beproevingsmethoden voor het karakteriseren van op water
gebaseerde bindmiddelen (2004)
NBN EN ISO 11890-1 - Verven en vernissen - Bepaling van het gehalte aan vluchtige organische stoffen(VOS) - Deel 1 -
Verschilmethode (2001)
NBN EN ISO 11890-2 - Verven en vernissen - Bepaling van het gehalte aan vluchtige organische stoffen(VOS) - Deel 2 -
Gaschromatografische methode (2001)
NBN EN ISO 11998 - Verven en vernissen - Bepaling van de weerstand tegen nat schrobben en de reinigbaarheid van
deklagen (2004)
LI 96/47 - Formuleverven (1996)
NBN EN 13300 - verven en vernissen - Watergedragen verf en vefsystemen voor wanden en plafonds binnen - Indeling
(2001)
MATERIAALKEUZE
Alle gebruikte materialen en producten zijn geschikt voor de beoogde toepassing en zijn onderling en
met de staat van de ondergrond verenigbaar.
• De verantwoordelijkheid van de aannemer wordt door het voorschrijven van samenstellingen of
formules geenszins verminderd, ze blijft ten volle en geheel bestaan. De aannemerschilder dient
dan ook alle nodige voorzieningen te treffen ter voorkoming van reacties, haarscheuren, enz., ten
gevolge van het contact van de verven onderling en/of met de drager.
• Waar twijfel ontstaat omtrent de geschiktheid van de voorgeschreven producten, zal
voorafgaandelijk het advies van de architect en/of de adviseur van de verffabrikant worden
ingewonnen.
• Gepigmenteerde verfproducten voor gekleurde deklagen moeten steeds fabrieksmatig gedoseerd
en gemengd worden.
• Ten alle tijde mag de architect de kwaliteit van de gebruikte materialen laten nagaan.
SOLVENTEN (OPLOSMIDDELEN)
Een onderscheid tussen verfproducten kan worden gemaakt op basis van de gebruikte solventen :
⇒ water -> minst schadelijk
⇒ alicyclische verbindingen (terpentijn)
⇒ esters (alifatische verbindingen) -> te verkiezen
⇒ glycol (alifatische verbindingen) -> te verkiezen
⇒ alifatische verbindingen
⇒ alifatische koolwaterstoffen
⇒ aromatische koolwaterstoffen -> meest schadelijk en te vermijden (Benzeen = verboden, Xyleen /
Tolueen)
Nota aan de ontwerper
Voor een overzichtslijst van verboden stoffen raadpleeg
http://europa.eu.int/comm/enterprise/construction/internal/dangsub/explcoub.htm
VERWERKINGSMODALITEITEN
• Overeenkomstig de aard van de ondergrond en de vereiste afwerking, wordt rekening gehouden
met de richtlijnen van de fabrikant, inzake de aanbevolen laagdikte (rendement, verdunning), de
droogtijden, het aan te wenden gereedschap : met pistool / rol / ronde kwast / platte borstel /
decoratieve technieken (spons, kam, ...), E;
• Voor het aanbrengen van iedere nieuwe laag moet de daarvoor aangebrachte laag droog zijn. Na
nat schuren moet eveneens steeds voldoende droogtijd in acht genomen worden.
• De aannemerschilder verzekert, eens begonnen, zijn werk zonder onderbreking verder te zetten tot
gehele voltooiing, dit afgezien van overeengekomen wachttijden, of bijzondere omstandigheden.
Veiligheid
Overeenkomstig het veiligheids- & gezondheidsplan, zoals opgemaakt door de veiligheidscoördinator
-ontwerp en gevoegd bij het bijzonder bestek. Alle richtlijnen terzake en concrete aanwijzingen van de
veiligheidscoördinator -verwezenlijking zullen nauwkeurig worden opgevolgd. Inzonderheid zullen
gepaste voorzorgsmaatregelen getroffen worden bij de verwerking van schadelijke stoffen of
solventen.
Keuring
REFERENTIENORMEN
NBN EN ISO 4628 : Verven en vernissen - Beoordeling van de kwaliteitsafbraak van verflagen intensiteit van uniforme
veranderingen in uitzicht - Deel 1 t/m 10 (2003)
AFWERKING - TOLERANTIES
• Afwerkingsgraad : Overeenkomstig de respectievelijke klassen I / II / III volgens TV 159.
• Dekking : Met het blote oog mogen geen doorschijnsels van de onderlaag waargenomen worden.
• Aflijning : aflijningen tussen aangrenzende afwerkingen en/of kleurvlakken zijn zuiver en rechtlijnig.
• Vlekken - Spatten: Bij toepassing van verschillende kleuren, mogen geen met het blote oog
waarneembare spatten voorkomen.
• Onregelmatigheden - aflopers: Inzonderheid bij het schilderen van zichtbare leidingen, leuningen of
andere met de borstel geschilderde lijnvormige elementen, moet zorgvuldig worden toegezien op
het voorkomen van aflopers of onregelmatigheden, als gevolg van een onvoldoende voorbereiding
van de ondergrond.
• Alvorens de werken worden opgeleverd, zullen alle vlakken, voegen en randen zorgvuldig
gecontroleerd en waar nodig geretoucheerd worden.
DUURZAAMHEID - WAARBORGEN
Indien er zich één of meerdere van onderstaande gebreken voordoen, binnen een waarborgtermijn
van 12 maanden na de voorlopige oplevering, zal de aannemer / schilder, op zijn kosten, alle nodige
herstellingen uitvoeren welke de architect en het bestuur noodzakelijk achten. Desgevallend moet de
verf worden verwijderd en de werken worden herbegonnen. Herstelde of vernieuwde werken zijn
gebonden aan eenzelfde waarborgtermijn.
• Blaren : blaarvorming kan tot stand komen ingevolge de aanwezigheid van opgesloten vochtigheid
(of uitzonderlijk, van een andere vluchtige stof) onder de verffilm. Bij een temperatuursverandering
wordt de film door de waterdamp opgelicht en ontstaan er bellen die blaren worden genoemd.
• Barsten : onder barsten verstaat men een onderbreking van de film welke niet gepaard gaat met
loskomen, en tot stand komt tot op het oppervlak van de ondergrond. de barstvorming kan o.a. te
wijten zijn aan een ontoereikende soepelheid van de film, aan een slechte verhouding tussen de
soepelheid van de verschillende lagen, aan een onvoldoende droging van de onderlagen, aan een
verweking van de oude lagen of onderlagen door de inwerking van een te actief oplosmiddel van de
nieuwe laag.
• Afschilfering : de afschilfering of afbladdering zijn hoofdzakelijk te wijten aan een gebrekkige
soepelheid en/of hechting van de film. Deze laatste scheurt en komt los in schijven of lamellen door
het feit dat hij de veranderingen van de ondergrond niet kan volgen. De op hout aangebrachte
verven schilferen dikwijls af volgens het draadverloop van het hout. Het afbladeren kan eveneens
tot stand komen ingevolge het opzwellen en het uitdrogen zelf.
• Verkleuring : de verkleuring kan worden veroorzaakt door een scheikundige reactie met de
ondergrond of de vroeger aangebrachte lagen, de afscheiding van het hars van de ondergrond
doordat onvoldoende voorzorgen werden genomen, het feit dat het pigment niet voldoende bestand
is tegen zonlicht, het bestaan van schimmels, enz., ... Men spreekt van afgetekende verkleuring
wanneer deze het algemeen uitzicht van het werk in het gedrang brengt: hetzij omdat het verfwerk
een vuil voorkomen heeft, hetzij omdat het gebrek in het oog springt door contrast met niet
verkleurde delen van het werk of met andere verven of materialen met dezelfde tint, hetzij omdat de
verkleuring van dusdanige aard is dat het door de architect gewenste kleureffect niet wordt bereikt,
hetzij omdat die verkleuring met de tijd nog scherper tot uiting komt.
• Afpoederen (krijten) : het krijten is een verschijnsel, waarbij de film verweert en er een fijn, niet
gebonden poeder tot stand komt, dat door wrijving kan worden verwijderd. Sommige witte en met
titaanoxide bereide verven krijten lichtjes zonder dat daaraan een ernstig nadeel is verbonden.
Wanneer de verf vlug en in sterke mate afpoedert is dit een bewijs dat de verwering van de film
reeds een vergevorderd stadium heeft bereikt.
• Haarscheurvorming : het betreft het ontstaan van oppervlakkige scheurtjes in de verffilm. Eerst
ontstaan er microscopische scheuren, die daarna meer afgetekend worden en met het blote oog
kunnen worden waargenomen. In tegenstelling met de barsten is aan het ontstaan van
haarscheuren dikwijls geen ander nadeel verbonden dan op het gebied van het uitzicht van de verf.
De microscopische barsten worden haarscheuren genoemd, terwijl aan een groter gebarsten
oppervlak, de naam van alligatoring (craquelé) wordt gegeven.
OMGEVINGSINVLOEDEN
De schilderwerken mogen slechts uitgevoerd worden wanneer de buitentemperatuur minstens 5°C, de
relatieve vochtigheid maximaal 80% bedraagt en wanneer er geen risico bestaat voor
condensatievorming. Na onderzoek van de ondergrond volgens § 7.3 van TV 159 worden de
voorbereidende werken uitgevoerd.
VOORBEREIDING VAN HET OPPERVLAK
Afbladderende of loskomende verflagen en/of voorkomende roestvlekken worden eerst grondig
verwijderd met aangepaste middelen (schuren, staalborstel, zandstralen, E).
BODEMSANERINGSDECREET - GRONDVERZET
Overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 10, rubriek 10.40 grondverzet - algemeen. Eventuele
supplementaire handelingen en werken m.b.t. het bodemsaneringsdecreet en opgestelde
grondverzetsplan worden verrekend in onderhavige post 10.40.
VOORBEREIDENDE WERKEN
Alle maten worden op het terrein uitgezet d.m.v. piketten, aan de hoeken en buitenranden van de
voorziene buitenverhardingen. Op deze piketten wordt dan de hoogte aangegeven waarop de
verhardingen dienen geplaatst te worden. Om het juiste niveau te bepalen gebruikt men een pasdarm
of waterpaslaser. Voor de aanleg wordt steeds vertrokken van een vast punt van de woning of het
gebouw, bv. de deurdorpel. Er dient daarbij in het bijzonder op gelet dat de verhardingen zich steeds
bevinden onder het niveau van de waterdichting in de spouwmuren.
AFWATERING
In het bijzonder zal toegezien worden op het aanhouden van de juiste peilen, dewelke een vlotte
afwatering naar het voorziene rioleringsstelsel moeten garanderen. Zo de aannemer bij het uitzetten
van de peilen problemen vaststelt zal hij de ontwerper hiervan onmiddellijk op de hoogte stellen.
Veiligheid
Overeenkomstig het veiligheids- & gezondheidsplan, zoals opgemaakt door de veiligheidscoördinator-
ontwerp en gevoegd bij het bijzonder bestek. Alle richtlijnen terzake en concrete aanwijzingen van de
veiligheidscoördinator-verwezenlijking zullen nauwkeurig worden opgevolgd.
Uitvoering
• Voor het verwerken van het beton zijn de bepalingen van hoofdstuk VI -index 1.1.2 van het SB 250
integraal van toepassing.
BODEMSANERINGSDECREET - GRONDVERZET
Overeenkomstig de bepalingen van rubriek 10.40 grondverzet - algemeen. Eventuele supplementaire
handelingen en werken, vereist bij toepassing van het bodemsaneringsdecreet en opvolging van een
grondverzetsplan, kunnen worden verrekend in de onderhavige post 10.40.
BESTRIJDINGSMIDDELEN
Het decreet van 21 december 2001 - houdende de vermindering van het gebruik van
bestrijdingsmiddelen door openbare diensten in het Vlaamse Gewest, bepaalt dat, met ingang van 1
januari 2004, het voor alle openbare diensten verboden is gebruik te maken van bestrijdingsmiddelen :
⇒ in openbare parken en plantsoenen;
⇒ op minder dan 6 meter van waterlopen, vijvers, moerassen of andere oppervlaktewaters;
⇒ op wegranden, bermen en andere terreinen van het openbare domein die deel uitmaken van de
weg of er bij horen, autosnelwegen, waterwegen en spoorwegen inbegrepen;
⇒ in natuur- en bosgebieden of kwetsbare gebieden, zoals vallei- of brongebieden, zoals bedoeld in
het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu en het
bosdecreet van 13 juni 1990;
⇒ op terreinen die al dan niet behoren tot het openbaar domein, waarvan een overheid eigenaar,
vruchtgebruiker, pachter, opstalhouder of huurder is en die voor openbaar nut worden gebruikt of
horen bij een gebouw dat voor openbaar nut wordt gebruikt.
Als bestrijdingsmiddelen worden beschouwd : elke stof (pesticiden, herbiciden, fungiciden,
insecticiden) bestemd voor de vernietiging of aantasting van het metabolisme van schadelijk geachte
dieren, planten, micro-organismen, waaronder de fytofarmaceutische producten. De
aanbestedingsdocumenten zullen bepalen welke producten overeenkomstig een goedgekeurd
reductieprogramma nog mogen worden aangewend.
Voor meer info raadpleeg 'Zonder is gezonder - Draaiboek voor de afbouw van bestrijdingsmiddelen door
openbare diensten' http://www.zonderisgezonder.be/draaiboek00.html
Veiligheid
Overeenkomstig het veiligheids- & gezondheidsplan, zoals opgemaakt door de veiligheidscoördinator-
ontwerp en gevoegd bij het bijzonder bestek. Alle richtlijnen terzake en concrete aanwijzingen van de
veiligheidscoördinator-verwezenlijking zullen nauwkeurig worden opgevolgd.