Vous êtes sur la page 1sur 8

Arresten ondernemingsrecht

1. Boeschoten/besier
Rechtsvraag:
Heeft de vof, in het kader van het faillissement en/of ontbinding, een afgescheiden
vermogen?
Overweging:
De HR vond dat zij die met de vennootschap gehandeld hebben, bij de ontbinding
daarvan niet tegenover een schaduwbeeld moeten komen te staan, maar hun
vordering moeten kunnen verhalen op gelden uit de baten van de
handelsvereniging waarmee ze gehandeld hebben.
Rechtsregel:
De HR vond dat de baten van een ontbonden vof eerst moesten worden verdeeld
onder de crediteuren van de vof. Pas daarna vielen de resterende baten uit de vof
in de boedels van de twee failliete firmanten. De vof heeft dus, zonder
rechtspersoon te zijn, in bepaalde situaties wel degelijk een (vermogensrechtelijke)
identiteit.

2. Damen/Geho – cafe ‘t Brouwertje


De feiten
Damen heeft een café. Hij verkoop dit cafe in 1979, maar laat zich pas in augustus
1980 als eigenaar uitschrijven in het Handelsregister. Een half jaar eerder wordt
op naam van het café een partij glaswerk besteld bij Geho. Deze bestelling wordt
door medewerkers van het cafe afgehaald maar niet betaald. Geho kijkt in het
handelsregister en ziet daarin dat Damen ten tijde van de bestelling eigenaar was
van het café. Geho vordert betaling van Damen. Damen stelt dat dat hij de
bestelling niet geplaatst heeft en dus niet hoeft te betalen.
Rechtsvraag
Geho stelt dat hij niet wist dat het café was verkocht, en dit bovendien niet uit
het Handelsregister kon afleiden. Er werd een beroep gedaan op (het huidige)
artikel 25 van de Handelsregisterwet (een feit dat niet in het Handelsregister
staat kan een derde niet worden tegengeworpen). Damen stelde daartegenover
dat Geho geen beroep op dit artikel kan doen, omdat Geho ten tijde van het
aangaan van de verkoopovereenkomst het Handelsregister niet had
geraadpleegd, maar pas later. Geho stelt dat het tijdstip van raadpleging geen rol
speelt.
Overweging
Zowel kantonrechter en de rechter in hoger beroep hebben de vordering van Geho
toegewezen.
Ook de HR ging hier in mee: “dat het in strijd met de behoeften van een vlot
verlopend handelsverkeer zou zijn dat het register voor het afsluiten van elke
transactie met het oog op een eventueel later van pas komen van een beroep op de
voormelde bepaling [het huidige artikel 25 lid 3 Hrw] zou moeten worden
geraadpleegd, nog afgezien van de moeilijkheden die dan ter zake van het bewijs
van een zodanige raadpleging zouden ontstaan. Het belang van het
handelsverkeer, welk belang de bepaling beoogt te dienen, noopt in verband
daarmee tot toekenning aan die bepaling van een ruimere werking dan in het
middel wordt bepleit, en wel in dier voege dat de in die bepaling genoemde
inschrijvingsplichten aan de daar bedoelde derden de onjuistheid of onvolledigheid
van de inschrijving niet kunnen tegenwerpen -- dus de ingeschreven gegevens
tegen zich moeten laten gelden -- ongeacht of die derden in vertrouwen op de
inschrijving hebben gehandeld dan wel eerst later het handelsregister hebben
geraadpleegd.”
Rechtsregel

Een partij moet kunnen vertrouwen op de gegevens in het Handelsregister, ook


in de gevallen dat dit register niet werd geraadpleegd.

3. Dieselgarage

Onderwerp: Aansprakelijkheid

Casus:
Peeters en van Loo waren firmanten een V.O.F. waarmee zij een garagebedrijf
bestierden. Op 15 februari 1951 treedt Peeters uit de vennootschap. Op 16
augustus van datzelfde jaar gaat het bedrijf failliet. De restvordering die de bank
nog heeft wordt gecedeerd aan v/d Baan, welke cessie na drie dagen wordt
betekend aan Peeters in zijn kwaliteit als ex-firmant.

Peeters voert hiertegen verweer met twee stellingen:


a) Een gewezen firmant is niet aansprakelijk voor vennootschapsschulden.
b) De grootte van de opgenomen som bij de bank door van Loo was meer dan
statutair was toegestaan en kon daarom alleen aan de vennootschap worden
tegengeworpen als deze hierbij gebaat zou zijn (art. 1681 BW).

Rechtbank:
Accepteerde het eerste verweer en wees de vordering van v/d Baan af.

Hof:
Verwerpt eerste verweer en draagt Peeters het niet ten voordele zijn van de
geldlening voor de vennootschap op te bewijzen.

Hoge Raad:
(op basis van cassatieberoep van v/d Baan). De stelling dat een overeenkomst
voor geldlening tot het bedrag waar vennoten afzonderlijk kunnen beschikken
hoofdelijke aansprakelijkheid oplevert vindt geen steun in de wet.
Een overeenkomst die ten voordele van de vennootschap is gesloten bindt de
vennoten hoofdelijk. Er moet echter wel sprake zijn van echt voordeel, slechts het
verkrijgen van een geldlening is geen wezenlijk voordeel.
4.
Heufkens/Bonaventura

Uit de uitspraak Bonaventura volgt dat als de overeenkomst is gesloten onder de


naam van de
vennootschap in oprichting (hier dus N-Star BV i.o.) dan kan worden
aangenomen dat de oprichter
handelde namens de op te richten vennootschap.

Is in de voorperiode bijv. door oprichters gehandeld op naam van de


vennootschap i.o. dan wordt in
beginsel aangenomen dat zij uitsluitend hebben gehandeld ten name en ten
behoeve van de op te
richten vennootschap, dus niet ten name en ten behoeve van zichzelf

5. forumbank arrest

art. 2:129 bw
De feiten
Twee aandeelhouders van de Forumbank riepen een algemene vergadering van
aandeelhouders (ava) bijeen, omdat ze een voorstel wilden doen om de
vennootschap eigen aandelen in te laten kopen. Het voorstel werd aangenomen,
ondanks dat het bestuur het er niet mee eens was.
Rechtsvraag
Kan de algemene vergadering van een nv een rechtsgeldig een besluit nemen,
waarbij zij aan de directie opdraagt een bepaalde gedragslijn te volgen in een
aangelegenheid, die volgens wet en statuten tot de bevoegdheid van de directie
behoort?
Overweging
De rechtbank heeft het besluit nietig verklaard wegens strijd met redelijkheid en
goede trouw. Dit vonnis is in hoger beroep door het hof bevestigd onder verbetering
van gronden, namelijk dat het besluit in strijd is met de wet en met de statuten
van de vennootschap. De HR liet het oordeel van het Hof in stand.
De HR overwoog: “dat ook de algemene vergadering de bij wet en statuten
getrokken grenzen harer bevoegdheid niet mag overschrijden en dat het Hof, in
cassatie onbestreden, [feitelijk] heeft vastgesteld dat de inkoop van eigen
aandelen [in casu] uitsluitend tot de bevoegdheid van de directie behoort”.
Rechtsregel
De algemene vergadering mag de bij wet en statuten getrokken grenzen hare
bevoegdheid niet overschrijden. De algemene vergadering is niet bevoegd
bindende opdrachten aan het bestuur te geven.
6.
staleman/ van de ven
Onderwerpen ‐ Decharge, Bestuurdersaansprakelijkheid
Artikelen ‐ art. 2:9 BW
De feiten
Staleman en Richelle waren bestuurder van Van de Ven Automobielbedrijf BV.
Tijdens hun directeurschap hebben ze een aantal lease-activiteiten ontwikkeld die
zwaar verliesgevend bleken. De vennootschap spreekt hen aan op grond van
onbehoorlijk bestuur. De directeuren beriepen zich op décharge die de enig
aandeelhouder (een stichting administratiekantoor) op 9 augustus 1988 had
verleend voor het in 1987 gevoerde beleid.
Rechtsvraag
Hoever strekt de decharge?
Overweging
Het Hof overwoog:
“Blijkens de notulen is de directie ter vergadering expliciet gedéchargeerd. Indien
en voorzover daarmee al bedoeld zou worden enige décharge met een ruimere
strekking dan die, welke aan de vaststelling van de jaarstukken is verbonden,
dan nog kan daaruit, gelet op hetgeen de aandeelhouders destijds wisten of
konden weten, niet worden afgeleid dat die décharge tevens de (…) aan de
directie verweten tekortkomingen zou dekken, nu immers uitgangspunt is dat
een décharge niet verder strekt dan van hetgeen aandeelhouders omtrent het
beheer en bestaan van de directie weten of redelijkerwijs kunnen weten.”
Hiertegen gingen de directeuren in cassatie. Volgens het door hun ingebrachte
middel strekte de décharge zich eveneens tot hetgeen de aandeelhouders
redelijkerwijze konden weten danwel waarop zij, mede gelet op de hun verstrekte
informatie, bedacht konden zijn.
De HR wijst dit middel af en gaat mee in de reikwijdte die het Hof aan de
decharge verbonden had.
Rechtsregel
Een décharge strekt zich niet uit tot informatie waarover een individuele
aandeelhouder uit anderen hoofde — buiten het verband van de algemene
vergadering van aandeelhouders — de beschikking heeft gekregen, of tot gegevens
die niet uit de jaarrekening blijken of niet anderszins aan de algemene vergadering
van aandeelhouders zijn bekendgemaakt voordat deze de jaarrekening vaststelde.
Relevante artikelen
Artikel 2:9 BW:

 Elke bestuurder is tegenover de rechtspersoon gehouden tot een behoorlijke
vervulling van de hem opgedragen taak. Indien het een aangelegenheid betreft
die tot de werkkring van twee of meer bestuurders behoort, is ieder van hen voor
het geheel aansprakelijk terzake van een tekortkoming, tenzij deze niet aan hem
is te wijten en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de
gevolgen daarvan af te wenden.
Artikel 2:248/138 lid 1 BW
 :
In geval van faillissement van de vennootschap is iedere bestuurder jegens de
boedel hoofdelijk aansprakelijk voor het bedrag van de schulden voor zover deze
niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, indien het
bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit
een belangrijke oorzaak is van het faillissement.

7. berghuizer papierfabriek

Berghuizer Papierfabriek-arrest

Subject ‐ Bestuurdersaansprakelijkheid bij handelen in strijd met de statuten


Articles ‐ art. 2:9 BW
Feiten
Een bestuurder heeft in strijd met een beschermingsbepaling uit de statuten
gehandeld zonder daarvoor toestemming gevraagd te hebben aan de raad van
commissarissen. De bestuurder was namelijk een optieovereenkomst aangegaan.
In de statuten was echter bepaald dat voor het aangaan van een dergelijke
overeenkomst toestemming gevraagd moest worden aan de raad van
commissarissen. De bestuurder stelt echter vervolgens dat de raad van
commissarissen en de algemene vergadering van aandeelhouders hem voor zijn
handelen decharge verleend heeft.
Rechtsvraag
Kan een bestuurder aansprakelijk worden gesteld voor handelen in strijd met
beschermingsbepalingen?
Overweging
“(…) De omstandigheid dat gehandeld is in strijd met statutaire bepalingen die de
rechtspersoon beogen te beschermen, moet in dit verband als en zwaarwegende
omstandigheid worden aangemaakt, die in beginsel de aansprakelijkheid van de
bestuurder vestigt. Indien de aldus aangesproken bestuurder echter feiten en
omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden
aangenomen dat het gewraakte handelen in strijd met de statutaire bepalingen
niet een ernstig verwijt oplevert, dient de rechter deze feiten en omstandigheden
uitdrukkelijk in zijn oordeel te betrekken (…).”
Rechtsregel
Indien een bestuurder heeft gehandeld in strijd met een wettelijke of statutaire
bepaling of een andere regel die de rechtspersoon beoogd te beschermen, moet dit
als zwaarwegende omstandigheid worden aangemerkt bij de beoordeling of sprake
is van ernstige verwijtbaarheid. In dat geval kan er aansprakelijkheid voor de
bestuurder ontstaan op grond van art. 2:9 BW. De vraag of er sprake is van
onbehoorlijk bestuur dient te worden beoordeeld aan de hand van alle
omstandigheden van het geval
Relevante artikelen
Art. 2:9 BW:
Elke bestuurder is tegenover de rechtspersoon gehouden tot een behoorlijke
vervulling van de hem opgedragen taak. Indien het een aangelegenheid betreft
die tot de werkkring van twee of meer bestuurders behoort, is ieder van hen voor
het geheel aansprakelijk terzake van een tekortkoming, tenzij deze niet aan hem
is te wijten en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de
gevolgen daarvan af te wenden

8. Beklamel arrest
De feiten
K. is enig bestuurder van Beklamel BV. Hij bestelt een partij babyvoeding bij
Stimulan, maar betaling blijft achterwege. De partij wordt doorverkocht. Even
later is Beklamel failliet. Stimulan stelt K. persoonlijk aansprakelijk voor de
schade die zij heeft geleden.
Rechtsvraag
Kan K. persoonlijk aansprakelijk worden gesteld voor de wanprestatie van
Beklamel, nu hij als directeur wist of redelijkerwijs had behoren te begrijpen dat
Beklamel niet aan haar verplichtingen kon voldoen?
Overweging
Volgens het Hof ging het bij de beoordeling of K. aansprakelijk is om de vraag "of
Klaas bij het aangaan van de overeenkomst als directeur van Beklamel wist of er
niet aan behoefde te twijfelen, dat Beklamel niet, of niet binnen een redelijke
termijn, aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden
voor de schade die Stimulan ten gevolgde van die wanprestatie zou lijden".
De HR ging daar in mee en vond dit inderdaad de juiste maatstaf.
Rechtsregel
Een benadeelde schuldeiser van een kapitaalvennootschap kan een bestuurder van
die vennootschap in privé aanspreken op grond van onrechtmatige daad indien de
bestuurder ten tijde van het aangaan van de transactie al wist of moest weten dat
de vennootschap de verplichting niet kon nakomen en geen verhaal zou bieden voor
de door die wanprestatie veroorzaakte schade.
Met de invoering van de Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht geldt
voor de besloten vennootschap de uitkeringstest van 2:216 lid 3 BW, welke onder
meer op het Beklamel-arrest is gebaseerd.
Relevante artikelen
Artikel 6:162 lid 1 BW
 :
Hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden
toegerekend, is verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt, te
vergoeden.
 Lid 2. Als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op
een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen
volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en
ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond.
 Lid 3. Een
onrechtmatige daad kan aan de dader worden toegerekend, indien zij te wijten is
aan zijn schuld of aan een oorzaak welke krachtens de wet of de in het verkeer
geldende opvattingen voor zijn rekening komt.
Artikel 2:216 lid 3 BW:

 Indien de vennootschap na een uitkering niet kan voortgaan met het betalen
van haar opeisbare schulden, zijn de bestuurders die dat ten tijde van de
uitkering wisten of redelijkerwijs behoorden te voorzien jegens de vennootschap
hoofdelijk verbonden voor het tekort dat door de uitkering is ontstaan, met de
wettelijke rente vanaf de dag van de uitkering. Artikel 248 lid 5 is van
overeenkomstige toepassing. Niet verbonden is de bestuurder die bewijst dat het
niet aan hem te wijten is dat de vennootschap de uitkering heeft gedaan en dat
hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan
af te wenden. Degene die de uitkering ontving terwijl hij wist of redelijkerwijs
behoorde te voorzien dat de vennootschap na de uitkering niet zou kunnen
voortgaan met het betalen van haar opeisbare schulden is gehouden tot
vergoeding van het tekort dat door de uitkering is ontstaan, ieder voor ten
hoogste het bedrag of de waarde van de door hem ontvangen uitkering, met de
wettelijke rente vanaf de dag van de uitkering. Indien de bestuurders de
vordering uit hoofde van de eerste zin hebben voldaan, geschiedt de in de derde
zin bedoelde vergoeding aan de bestuurders, naar evenredigheid van het gedeelte
dat door ieder der bestuurders is voldaan. Ten aanzien van een schuld uit hoofde
van de eerste of de derde zin is de schuldenaar niet bevoegd tot verrekening.
9. pim fortuyn?????????????

Vous aimerez peut-être aussi