Vous êtes sur la page 1sur 9

Het

Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao


Zaaknummer KG-CUR201802491
Behandeling 23 augustus 2018 om 9 uur

PLEITNOTITIES
van mrs. S.N.I. Francisco en C.A.D. Jänsch

Partijen

i. de openbare rechtspersoon het Land Curaçao, door
tussenkomst van de Minister van Algemene Zaken,
gevestigd althans kantoorhoudende te Fort Amsterdam
17, Curaçao,
Gedaagde,
gemachtigden: mrs. S.N.I. Francisco en C.A.D. Jänsch

en

ii. de heer George Ranjit Mohamed Jamaloodin,
Eiser,
Gemachtigde: mr. S.P. Osepa



I. Inleiding

1. “Herhaling van zetten” was het eerste dat in Gedaagde opkwam bij het lezen van het
inleidend verzoekschrift (het “Verzoekschrift”). Herhaling van zetten kan in een bordspel
ontstaan als de spelers vanuit een bepaalde stelling na een aantal zetten opnieuw in die
stelling terechtkomen en daarna weer dezelfde zetten doen op weg naar dezelfde stelling.

2. In dit geval hebben wij echter niet te maken met een bordspel, maar met de situatie
waarin de autoriteiten in Venezuela Eiser in uitleveringsdetentie hebben genomen naar
aanleiding van een internationaal arrestatiebevel uitgevaardigd door het Openbaar
Ministerie van Curaçao. Eiser heeft diverse pogingen gedaan om zijn uitlevering hetzij te
vertragen, hetzij ongedaan te maken. Intussen heeft de strafrechter zich al expliciet
uitgesproken over de vraag of het Openbaar Ministerie bevoegd is om het zogenoemde
“bevel tot aanhouding ter fine van uitlevering” uit te vaardigen (zie de beschikking van de
rechter-commissaris d.d. 20 juni 2018, productie 4 bij het Verzoekschrift) en is duidelijk

Deze zaak wordt behandeld door mrs. S.N.I Francisco en C.A.D. Jänsch van OX & WOLF legal partners, Mercuriusstraat
24, Willemstad Curaçao, T + 5999 843 4343, M +5999 5683362 E francisco@ox-wolf.com, www.ox-wolf.com
2

geworden dat in Venezuela de formele procedures naar Venezolaans recht die (ook) de
rechtmatigheid van uitleveringsdetentie toetsen reeds zijn doorlopen.

3. De huidige stand van zaken is – kort gezegd – als volgt. Op 4 augustus 2017 heeft de Sala
de Casación Penal in Venezuela geoordeeld dat Eiser uitgeleverd kan worden aan Curaçao
voor de strafzaken Germanium, Passaat en Maximus en dat Eiser hangende de uitlevering
in uitleveringsdetentie zal blijven in Venezuela (zie productie 1). De beslissing van dit
Venezolaanse Hof is onherroepelijk. Voor de feitelijke uitlevering is het wachten op een
handtekening van of namens de Venezolaanse Minister van Buitenlandse Zaken.

4. Achter een herhaling van zetten zit vaak een strategisch doel; bijvoorbeeld tijdwinst of de
tegenstander in verwarring brengen. In dit geval is deze tactiek volslagen zinloos.

5. Uit ons betoog zal blijken dat Eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn
vorderingen, omdat de onderhavige zaak zich om meerdere redenen niet leent voor een
behandeling in een civielrechtelijke kort geding procedure. Mocht het Gerecht
onverhoopt menen dat Eiser in zijn vorderingen ontvankelijk is, dan zullen deze
vorderingen op de merites om meerdere redenen moeten worden afgewezen.

Horen Openbaar Ministerie

6. Eiser is verdachte in een drietal strafzaken en het Openbaar Ministerie wil dat Eiser zich
voor de feiten waarvan hij wordt verdacht verantwoordt voor een Curaçaose rechter.
Eiser probeert zijn uitlevering koste wat het kost te voorkomen. Ook dit kort geding –
waarmee Eiser tracht te bewerkstelligen dat aan Gedaagde een ordemaatregel wordt
opgelegd, waarmee hij kennelijk tracht het Openbaar Ministerie buiten spel te zetten –
heeft als doel de vervolging van Eiser door het Openbaar Ministerie te frustreren. Eiser
heeft met het zelfde doel voor ogen in eerdere procedures bakzeil gehaald. Wij komen zo
terug op deze procedures.

7. Om te waarborgen dat het Gerecht juist wordt geïnformeerd, heeft het Openbaar
Ministerie het Gerecht op 20 augustus jl. aangeschreven met het verzoek om in de
onderhavige zaak ter zitting te worden gehoord.1 Officier van Justitie Beliên is aanwezig
en zal namens het Openbaar Ministerie waar nodig nadere toelichting kunnen geven op
de door het Openbaar Ministerie gevolgde procedure en de huidige stand van zaken.

1
Met een beroep op artikel 42 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
3

II. Niet-ontvankelijk

Strafvorderlijk kort geding: een rechtsgang met voldoende waarborgen omkleed

8. Eiser poogt in het Verzoekschrift aan zijn vorderingen ten grondslag te leggen dat
Gedaagde onrechtmatig jegens hem zou hebben gehandeld. Daarmee is civiele kort
geding rechter in beginsel bevoegd om van de vorderingen kennis te nemen. Daar blijft
het dan ook bij; Eiser is niet ontvankelijk in zijn vorderingen.

9. Om de vorderingen in het petitum van het Verzoekschrift te kunnen ontleden en te
beoordelen of hetgeen door Eiser verzocht al dan niet kan worden toegewezen, dienen de
volgende twee vragen eerst te worden beantwoord:

a. zijn het arrestatiebevel en het uitleveringsverzoek door de bevoegde
autoriteit/instantie uitgevaardigd (bevoegdheidsvraag)?

b. wie is verantwoordelijk voor het waarborgen van de rechtmatigheid van de
uitleveringsdetentie van Eiser (de “rechtmatigheidsvraag”)?

Zowel de bevoegdheidsvraag als de rechtmatigheidsvraag zijn strafvorderlijk van aard.

10. Volgens vaste jurisprudentie2 fungeert de civiele kort geding rechter als een “restrechter”
in alle zaken met een spoedeisend karakter. Daarbij geldt dat een eiser uitsluitend bij de
kort geding rechter kan worden ontvangen als geen andere bevoegde rechter of speciale
rechtsgang is aangewezen. Als dat wel het geval is en als die aangewezen rechter of
rechtsgang voldoende rechtsbescherming biedt, dan moet een eiser door de kort geding
rechter niet-ontvankelijk worden verklaard. In spoedeisende gevallen moet de kort geding
rechter ook nagaan of de eiser met die andere rechtsgang voldoende snel een voorziening
kan krijgen.

11. In het onderhavige geval staat de weg naar een strafvorderlijk kort geding op grond van
artikel 43 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (“Sv”) in beginsel open. Het
strafvorderlijk kort geding is er juist op gericht een weg naar de rechter te creëeren in
gevallen waarin het belang van een goede strafrechtsbedeling een voorziening dringend
noodzakelijk maakt. De omstandigheid dat de verzochte voorziening dringend
noodzakelijk moet zijn in het strafvorderlijk kort geding maakt dat het strafvorderlijk kort
geding vergelijkbaar is met de civiele kort geding procedure, waarin het spoedeisend
karakter centraal staat. Aldus is het strafrechtelijk kort geding een met voldoende

2
Vlg. HR 16 maart 1990, NJ 1990, 500. Zie ook het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curacao, Sint
Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba d.d. 20 oktober 2011, zaaknr. HAR-160/11; rechtbank Den Haag d.d. 21
januari 2916, zaaknr. C/09/499847/ KG ZA 15 – 1730; rechtbank Den Haag d.d. 08 mei 2017, zaaknr. C/09/531370/ KG
ZA 17/527.
4

waarborgen omklede rechtsgang waarmee een met het civiele kort geding vergelijkbaar
resultaat bereikt zou kunnen worden.

12. Eiser kan het strafvorderlijk kort geding benutten ter beoordeling van de vraag of
Gedaagde moet worden geboden de Venezolaanse autoriteiten te berichten dat geen
enkele instantie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie in Curaçao de
uitleveringsdetentie van Eiser heeft geboden. Eiser zit bij de verkeerde rechter en moet al
om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vorderingen.

13. Overigens stelt Gedaagde zich op het standpunt dat Eiser geen spoedeisend belang heeft
bij de gevraagde voorzieningen en dat ook om deze reden reeds niet-ontvankelijkheid
moet volgen.

Herhaling van zetten

14. Dat Eiser met zijn vorderingen door de strafrechter in een 43 Sv procedure kan worden
ontvangen is hem niet onbekend. Tot twee keer toe heeft Eiser een verzoekschrift ex
artikel 43 Sv ingediend, namelijk op 9 augustus 2017 (zie productie 2) en op 7 maart 2018
(zie productie 3). In beide procedures hebben de gemachtigde van Eiser en de
behandelend Officier van Justitie over en weer gereageerd op elkaars stellingen ter zake
van de vorderingen van Eiser (zie productie 4 en productie 5). De gemachtigde van Eiser
heeft het verzoekschrift van 9 augustus 2017 – nadat de rechter-commissaris bij
ontvangst van het tweede verzoekschrift navraag heeft gedaan naar de verhouding tussen
beide verzoekschriften – ingetrokken (zie productie 6).

15. In de tweede 43 Sv procedure – die uiteindelijk is voortgezet – hebben de rechter-
commissaris in eerste aanleg en het Hof van Justitie in hoger beroep zich reeds
uitgesproken over de kern van deze zaak (verwezen wordt naar productie 4 en productie
5 van het Verzoekschrift).

16. Kort gezegd is in de 43 Sv procedure in eerste aanleg geoordeeld dat de Officier van
Justitie bevoegd is een internationaal arrestatiebevel uit te vaardigen en te verzoeken om
de uitlevering van Eiser. Daarnaast heeft de behandelend rechter-commissaris geoordeeld
dat de rechtmatigheidsvraag ten aanzien van de uitleveringsdetentie door de
Venezolaanse rechter dient te worden beantwoord naar Venezolaans recht. Het is dus
aan de Venezolaanse rechter om hierover te oordelen (wat overigens ook is gebeurd).

17. De vordering van Eiser die nu aan de civiele kort geding rechter wordt voorgelegd is
gestoeld op argumenten en onderbouwing in de verzoekschriften in de eerder gevoerde
artikel 43 Sv procedures die (nagenoeg) gelijkluidend zijn aan de argumenten en
onderbouwing in het Verzoekschrift. Daarbij komt dat de vorderingen in het
Verzoekschrift en de vorderingen in de verzoekschriften ex artikel 43 Sv (deels) tot
5

hetzelfde resultaat zouden moeten leiden; het beëindigen van de uitleveringsdetentie van
Eiser.

18. Eiser mag de weg naar de civiele kort geding rechter niet misbruiken met een verkapt
beroep op een vermeende onrechtmatige daad van Gedaagde om de beschikkingen die
door de bevoegde rechter in zijn nadeel zijn gewezen te omzeilen.

19. Sterker nog: dat de rechter-commissaris en het Hof in eerdere gevallen in strafrechtelijk
kort geding negatief hebben beslist doet niet af aan het feit dat het strafrechtelijk kort
geding een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang is die aan Eiser nog steeds
open staat.3

20. Als Eiser meent dat Gedaagde moet worden geboden in het kader van zijn
uitleveringsdetentie een bepaalde handeling te verrichten, dan moet Eiser terug naar de
strafrechter.

21. Het voorgaande leidt ertoe dat Eiser niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen.

Internationale rechtsmacht

22. Mocht het Gerecht de mening zijn toegedaan dat de artikel 43 Sv procedure in dit geval
niet voldoende rechtsbescherming biedt, waardoor de civiele kort geding rechter bevoegd
is om van de vorderingen van Eiser kennis te nemen, dan dient te worden beoordeeld of
de civiele kort geding rechter bij wijze van voorziening kan beslissen omtrent hetgeen
door Eiser verzocht.

23. Nog daargelaten de omstandigheid dat de vraag zoals geformuleerd in het petitum niet
door de Venezolaanse rechter en/of autoriteiten is gesteld (wij komen hier later over te
spreken), dient voor het al dan niet toewijzen van de vordering eerst te worden bepaald
of naar het recht van Venezuela een rechterlijk bevel van de verzoekende staat aan de
Venezolaanse autoriteiten overgelegd dient te worden. De beoordeling hiervan komt toe
aan de Venezolaanse rechter en niet aan de civiele kort geding rechter in Curaçao. Dit
brengt met zich dat de civiele kort geding rechter ook niet bevoegd is Gedaagde te
gelasten de Venezolaanse autoriteiten te berichten dat geen enkele instantie van het
Gemeenschappelijk Hof van Justitie in Curaçao de uitleveringsdetentie van verzoeker
heeft bevolen.

24. Dus ook de internationale rechtsmacht staat eraan in de weg dat Eiser in zijn vorderingen
kan worden ontvangen.

25. Tot slot moet toewijzing al afstuiten op het ontbreken van een voorlopig karakter aan de
gevraagde voorziening. Een mededeling als Eiser beoogt is immers niet voorlopig en

3
Zie ook rechtbank Den Haag d.d. 21 januari 2916, zaaknr. C/09/499847/ KG ZA 15 – 1730, r.o. 4.5.
6

onomkeerbaar. Zou een rechter, in hoger beroep of in een bodemprocedure, oordelen


dat de mededeling niet niet behoefde te worden of zelfs niet moest worden gedaan, is
deze niet meer terug te draaien en eventuele gevolgen die de Venezolaanse rechter en/of
Venezolaanse autoriteiten eraan hebben verbonden nog veel minder. In het ergste geval
is Eiser in vrijheid gesteld en is het uitleveringsverzoek alsnog afgewezen. Dan zal Eiser
eerst nog weer moeten worden opgespoord en aangehouden, en als dat is gelukt, moet
de hele procedure van voren af aan opnieuw worden gevoerd, mogelijk in een ander land.

III. Materieel verweer

26. Voor zover het Gerecht onverhoopt zou menen dat Eiser in zijn vorderingen ontvankelijk
is, kunnen deze vorderingen om meerdere redenen niet worden toegewezen.

Vraag zoals uitgelegd in sub I. petitum is niet gesteld in Venezolaanse beschikking van 12
mei 2017

27. Allereerst geldt dat de Venezolaanse rechter en/of de Venezolaanse autoriteiten niet de
vraag hebben gesteld die zoals uitgelegd in de vordering van Eiser onder I. van het
petitum in het Verzoekschrift. De beschikking van 12 mei 2017, waarop Eiser zich beroept,
bevat die vraag niet. Deze beschikking strekt er slechts toe het Koninkrijk der
Nederlanden – in dit geval het Land Curaçao – ervan op de hoogte te stellen dat binnen
60 dagen een formeel uitleveringsverzoek moest worden ingediend (zie productie 7).
Hierop stuit toewijzing van de vorderingen al af, waarbij wordt benadrukt dat de
samenhang tussen de vorderingen sub I. en sub II. zodanig is dat de een niet zonder de
ander kan worden toegewezen.

28. De vraag die de Venezolaanse autoriteiten wél hebben gesteld in de beschikking van 12
mei 2017 is tijdig beantwoord met een formeel uitleveringsverzoek. Dit verzoek is
gedateerd op 9 juni 2017 en aangeboden aan het Venezolaanse ministerie van
Buitenlandse Zaken op 14 juni 2017. Kennelijk heeft op 3 juli 2017 een zitting
plaatsgevonden (zie productie 8). Op 4 augustus 2017 heeft de Venezolaanse
uitleveringsrechter de uitlevering toegestaan en bevolen dat Eiser in uitleveringsdetentie
dient te blijven hangende zijn uitlevering (verwezen wordt naar productie 1). De
uitleveringsprocedure in Venezuela volgde dus op de ontvangst van het formele
uitleveringsverzoek en de procedure bij de uitleveringsrechter is inmiddels afgerond. De
daadwerkelijke uitlevering heeft nog niet plaatsgevonden in verband met het ontbreken
van de handtekening van de bevoegde autoriteit in Venezuela.

Geen onrechtmatige (overheids)daad

29. De grondslag van de gevraagde voorziening(en) is, zo moet Gedaagde begrijpen, een
beweerdelijke onrechtmatige (overheids)daad die toe te rekenen is aan Gedaagde. In dit
7

verband verwijst Eiser naar strafvorderlijke en verdragsrechtelijke bepalingen die met


voeten zouden zijn getreden, hetgeen Gedaagde met klem ontkent.

30. De niet-ontvankelijkheid van de vorderingen is evident, althans de vorderingen moeten
reeds worden afgewezen omdat deze uitgaan van de premisse dat een vraag moet
worden beantwoord die niet is gesteld. Daarom zal Gedaagde op het punt van de
onrechtmatigheid niet ingaan op iedere door Eiser aangehaalde bepaling, maar zich
beperken tot de hoofdlijnen. Vooropgesteld moet worden dat Gedaagde op geen enkel
moment onrechtmatig heeft gehandeld jegens Eiser en dat derhalve de gevraagde
voorziening – voor zover het Gerecht toekomt aan de inhoudelijke beoordeling hiervan –
moet worden afgewezen.

Vragen over rechtmatigheid en rechtsgeldigheid arrestatie- en uitleveringsbevel zijn reeds
beantwoord

31. Eiser stelt zich kennelijk op het standpunt dat er in deze fase van de uitleveringsprocedure
alsnog vragen over (de rechtmatigheid van) het arrestatiebevel zouden moeten worden
beantwoord. Dit is onbegrijpelijk. In het kader van de uitleveringsprocedure heeft de
uitleveringsrechter in Venezuela de uitleveringsstukken beoordeeld (verwezen wordt naar
producties 1, 7 en 8). Het arrestatiebevel vormt daarvan een van de meest wezenlijke
stukken; zonder (rechtsgeldig) arrestatiebevel kan er immers geen sprake zijn van
uitlevering of een uitleveringsdetentie. De uitleveringsrechter heeft klaarblijkelijk
geoordeeld dat aan de vereisten voor uitlevering van Eiser was voldaan, dat derhalve de
uitlevering toelaatbaar diende te worden verklaard en dat Eiser zijn uitlevering in
uitleveringsdetentie moet afwachten. Ook hierop stuit toewijzing van de vorderingen af.

32. Er is geen enkele (andere) aanleiding om Gedaagde op te dragen enigerlei mededeling als
door Eiser gevraagd aan de Venezolaanse autoriteiten te doen. Nergens staat
voorgeschreven, zoals Eiser wil doen geloven, dat een arrestatiebevel met het oog op
uitlevering slechts door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie zou mogen worden
uitgevaardigd en dat de Officier van Justitie daartoe niet bevoegd zou zijn. Eiser lijkt het
arrestatiebevel te verwarren met het bevel tot voorlopige hechtenis. Het vervaardigen
van een arrestatiebevel (aanhouding) is de exclusieve bevoegdheid van de Officier van
Justitie. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie is exclusief bevoegd een voorlopige
hechtenis te gebieden binnen zijn jurisdictie.

33. Het voorgaande is al uitgesproken door de rechter-commissaris in diens beslissing van 20
juni 2018 op het verzoek van Eiser ex artikel 43 Sv. Deze beslissing is onherroepelijk. De
betreffende beslissing ziet weliswaar op een iets ander verzoek, maar gaat in de kern over
dezelfde materie als die Eiser thans aan de civiele kort geding rechter in kort geding
voorlegt, namelijk de vraag of het arrestatiebevel dat aan het uitleveringsverzoek ten
aanzien van Eiser ten grondslag heeft gelegen rechtsgeldig is en als basis kon dienen voor
8

een uitleveringsverzoek. Deze beslissing van de strafrechter behoort niet te worden


doorkruist door een beslissing in dit civiele kort geding over dezelfde materie.

34. Zoals de rechter-commissaris in de uitspraak van 20 juni 2018 (onderdeel ‘Het verzochte
onder 3’ en onderdeel ‘Het verzochte onder 1 en partieel onder 4’) heeft overwogen,
komt de Officier van Justitie de beslissing toe om de aanhouding van Eiser te bevelen. Het
komt hem evenzeer toe dat arrestatiebevel ter kennis te brengen van Interpol teneinde
de arrestatie elders te bewerkstelligen (internationale signalering). Vanzelfsprekend kan
dat alleen in die gevallen waarin een uitleveringsverdrag voorhanden is, dat voorziet in de
mogelijkheid van uitlevering voor de strafbare feiten waarvan de betrokkene wordt
verdacht, zoals in dit geval.

35. Het toepasselijke verdrag is in dit geval het VN-verdrag tegen grensoverschrijdende
georganiseerde misdaad.4 Artikel 16 van het verdrag bevat een regeling voor uitlevering.
Ook in de uitleveringsbeslissing van de Venezolaanse rechter wordt dit verdrag als het
toepasselijke verdrag genoemd.

36. De Staatsregeling noch het Wetboek van Strafvordering staan eraan in de weg dat de
Officier van Justitie een arrestatiebevel uitvaardigt, hetgeen de rechter-commissaris ook
overwoog. Artikel 96 Sv, waarop Eiser zich beroept, ziet op specifieke gevallen, waarin
expliciet is voorgeschreven dat de rechter-commissaris op vordering van de Officier van
Justitie de bewaring beveelt. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen als een toepasselijk
uitleveringsverdrag dit voorschrijft. Een dergelijk geval is hier niet aan de orde. De
Venezolaanse rechter heeft niet gevraagd om een arrestatiebevel van het
Gemeenschappelijk Hof van Justitie met verwijzing naar een verdragsbepaling, net zo min
als de Venezolaanse autoriteiten dit hebben gedaan. Eiser noemt ook geen bepaling of
omstandigheden waaruit zou moeten blijken dat een situatie als bedoeld in artikel 96 Sv.
zich voordoet. Uit artikel 96 Sv. volgt geenszins dat het arrestatiebevel ten aanzien van
Eiser niet rechtsgeldig zou zijn en in het bijzonder niet dat slechts het Gemeenschappelijk
Hof van Justitie - met uitsluiting van de Officier van Justitie - bevoegd zou zijn een
arrestatiebevel af te geven. Kortom, een beroep op dit artikel kan Eiser onder de
gegevens omstandigheden niet baten.

37. Dat de Officier van Justitie bevoegd is een arrestatiebevel uit te vaardigen was overigens
eveneens de conclusie van de “Commission for the control of Interpol’s files” naar
aanleiding van de klacht van Eiser bij die commissie over zijn internationale signalering
(zie productie 7 bij het Verzoekschrift). Er is geen aanleiding daarover in dit kort geding
anders te denken.

4
(Verdrag van 15 november 2000, Trb. 2001, 68 en 2004, 34, voor Curaçao in werking getreden op 10 oktober 2010 en
voor Venezuela op 29 september 2003).
9

38. Gedaagde heeft niet jegens Eiser gehandeld in strijd met een wettelijke plicht of met
hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Gedaagde
heeft dus niet onrechtmatig gehandeld jegens Eiser en de op artikel 6:162 BW gebaseerde
vorderingen kunnen om die reden ook niet worden toegewezen.

Conclusie materieel

39. De conclusie op grond van het voorgaande is dat een materiële beoordeling moet leiden
tot afwijzing van de gevraagde voorziening(en).

40. Tot besluit benadrukt Gedaagde de gevolgen van eventuele toewijzing van de vorderingen
en in het bijzonder het doen van een mededeling aan de Venezolaanse autoriteiten, zoals
Eiser hier vraagt. Een dergelijke zou mededeling aan Venezuela zou uitermate verwarrend
zijn. In Venezuela zal men niet begrijpen met welk oogmerk de (kale) mededeling zou
worden gedaan; al helemaal niet in deze fase van de (vrijwel afgeronde)
uitleveringsprocedure. Bovendien is niet uit te sluiten dat de Venezolaanse rechter op
basis van die mededeling de invrijheidstelling van Eiser beveelt en de
uitleveringsprocedure stopzet. Dit risico is reden te meer voor afwijzing van de
vorderingen in dit civiele kort geding. Mocht het Gerecht de vorderingen desondanks
toewijzen, dan verzoekt Gedaagde het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

CONCLUSIE:
Gedaagde concludeert tot niet-ontvankelijkheid van eiser in zijn vorderingen althans
afwijzing van deze vorderingen op vermelde gronden, met veroordeling van eiser in de
kosten van deze procedure aan de zijde van Gedaagde, en zal hier zonodig bij dupliek
nader op ingaan.


Curaçao, 23 augustus 2018


_________________________
mr. S.N.I. Francisco en mr. C.A.D. Jänsch
Gemachtigden

Vous aimerez peut-être aussi