Vous êtes sur la page 1sur 38

Ketters

Een geschiedenis naast de kerk

Dr. John Van Schaik


Inhoudsopgave syllabus

Inleiding syllabus 2

Les I Oudheid

Samenvatting: de gnostiek 4
Brontekst: het apocryphon Iohanni 6
Samenvatting: Mani en het manicheïsme 8
Brontekst: De haeresibus van Augustinus 10
Samenvatting: Arius en het arianisme 12
Brontekst: de Brief van Arius aan Eusebius 14

Les II Middeleeuwen

Samenvatting: de katharen 15
Brontekst: de interrogatio Iohanni 17
Samenvatting: de mystiek 18
Brontekst: Die chierheit der gheestelike brulocht van Jan van Ruusbroec 20

Les III Nieuwe Tijd

Samenvatting (proto)protestantisme 22
Brontekst: Johannes Calvijn, Institutie, Boek III hoofdstuk 21 24
Samenvatting: de rozenkruisers van de zeventiende eeuw 26
Brontekst rozenkruisers: citaten uit de Fama Fraternitis 27

Les IV Moderne ketters

Samenvatting: de irreguliere vrijmetselarij 28


Brontekst: Inwijdingsritueel in de eerste graad van de Outer Order van
de Hermetic Order of the Golden Dawn 30
Samenvatting: de theosofie 31
Brontekst theosofie: citaten uit De Geheime Leer 32
Samenvatting: de antroposofie 33
Brontekst antroposofie: Das Johannes-Evangelium, voordracht 7 35
Samenvatting: moderne ketters 36

1
Inleiding syllabus ‘Ketters. Een geschiedenis naast de kerk’

De geschiedenis laat zien dat dat er naast het katholieke christendom nog vele varianten van
het christendom bestaan en hebben bestaan. We kennen (de vele varianten van) de
protestantse kerken. Die beschouwen we niet als ketters, maar dat is in de tijd van Luther
(1483-1546) en Calvijn (1509-1564) wel anders! Ook de oosters-orthodoxe kerken
beschouwen we vandaag de dag niet meer als ketters en ook dat was ooit anders.

Buiten deze grote varianten zijn er nog tal van christelijke varianten geweest, waarvan
sommigen niet meer bestaan. Zoals het manicheese christendom, gesticht door Mani rond
240. Van de derde tot de veertiende eeuw is het manicheese christendom een wereldkerk van
Rome tot in China. Dat geldt ook voor het nestoriaanse christendom. Het ierse christendom is
een europese wereldkerk tussen circa 400 en 1000.

In deze cursus behandelen we een aantal varianten van het christendom in het Oosten: het
manicheese, het nestoriaanse en het ariaanse christendom. Alleen het nestoriaanse
christendom bestaat nog als (kleine kerk) de Syrische kerk van het Oosten.

Aan de boezem van het roomse christendom hebben vele ‘ketterse’ varianten van het
christendom bestaan: het gnostieke christendom uit de derde/vierde eeuw en de katharen, de
tempelieren, de mystiek en het graalchristendom van de middeleeuwen. Sommige daarvan
wijken af van het credo van Rome, zoals de katharen. De tempeliers daarentegen zijn in het
geheel niet ketters, maar zijn toch als ketters de geschiedenis in gegaan. Wat maakt ketters
eigenlijk tot ketters? Aan de hand van de behandeling van deze ‘ketterse’ bewegingen zullen
we deze vraag indringend behandelen.

Het roomse christendom heeft eigenlijk nooit het monopolie op het christendom gehad. We
behandelen de doopsgezinden en de opkomst van het protestantisme. In zeventiende eeuw
(Nieuwe Tijd) is ook de alchemie ten diepste christelijk. Alchemisten zoeken de ‘steen der
wijzen’, dat is een metafoor voor het zoeken naar de werkzaamheid van Christus in zijn
schepping. Daar zoekt zelfs Newton nog naar.

Aan het einde van de negentiende eeuw (Nieuwste Tijd) ontstaan er – in reactie op de
materialistische wereldbeschouwing – vele ‘esoterische’ en ‘occulte’ bewegingen. Ook deze
zijn christelijk (maar niet rooms): de AMORC, het Lectorium Rosicrucianum, de antroposofie
en nog veel meer. Zij ontwerpen eigen varianten van het christendom, die afwijken van de
dogmatiek en de traditie. Sommigen daarvan – zoals de antroposofie – grijpen terug op de
oude kerkvaders in reactie op de historisch-kritische theologie van de negentiende eeuw.

Na de vervolging van de katharen in de twaalfde en dertiende eeuw dacht de kerk rust in het
christelijke huis te hebben. Dat bleek al snel een illusie. Want nog tijdens de (laatste)
veroordelingen beweert in het verre Oxford John Wycliff (1330-1384) dat Christus niet
werkelijk aanwezig is in de hostie en de wijn, zoals de katholieke leer van de presentia realis
leert. Volgens Wycliff is Christus alleen geestelijk aanwezig bij het Avondmaal. Met Wycliff
is het startschot gegeven voor het protestantisme. Want Luther en Calvijn zullen Wycliff
hierin volgen. Er is eigenlijk nooit rust geweest in het christelijke huis.

Maar ook het elan van de protestantse revolte wordt alweer snel gesmoord in allerlei politieke
machtsspelletjes en dogmatische ruzies. Er volgt een ‘nadere reformatie’ – die der
rozenkruisers. De rozenkruisers van de zeventiende eeuw willen een spirituele hervorming op

2
alle levensgebieden: ook in de wetenschap. De broederschap der rozenkruisers heeft enorme
invloed gehad, onder meer de Royal Society komt uit het rozenkruisergedachtengoed voort.
Maar deze geschiedenis is in de historiografie slecht onderzocht, omdat ze uitgaat van andere
paradigma’s dan de onze.

Dat geldt ook voor de alchemie. Zonder de alchemie was er nooit chemie geweest. Maar
alchemisten zijn vreemde (en enge) goudmakers. Zo is althans de algemene opvatting. Niets is
minder waar. De alchemie is een historisch feit en dient dus neutraal te worden bestudeerd.

En zo kunnen we doorgaan met de vrijmetselarij. In de ogen van de kerk in de negentiende


eeuw dé incarnatie van Satan. Omdat de vrijmetselarij seculiere en liberale idealen had/heeft.
Veel moderne verworvenheden zoals stemrecht, gelijkberechtiging van mannen en vrouwen
en vrijheid van onderwijs komen uit de boezem van de vrijmetselarij.

Voor velen in het midden van de negentiende eeuw zijn de reguliere vrijmetselaars te seculier.
Velen hebben kritiek op het materialisme en positivisme van de negentiende eeuw en daarna.
Dus komen er een geheel nieuwe stromingen: de occulte bewegingen. Zoals de irreguliere
vrijmetselarij, de theosofie en de antroposofie. Allemaal ketters natuurlijk. Maar wel
maatschappelijk van grote betekenis en invloed. Maar veel weten we niet van deze
bewegingen omdat …. ze ketters zijn! Ook in de ogen van de ‘normale’ wetenschap.

Tegenwoordig kan de kerk nog moeilijk haar religieuze monopolie vasthouden. De kerken
lopen immers leeg en haar macht is uitgehold. En dus gaan veel mensen op zoek naar nieuwe
vormen van religiositeit. Een waaier van – al dan niet christelijke – esoterische en gnostische
bewegingen is het gevolg. Maar wat is waar en wat is onwaar? Al deze nieuwe vormen van
religiositeit worden samengevat onder de titel ‘New Age’.

Wij, moderne mensen, zoeken onze eigen verhouding tot religie of nieuwe inhouden. De kerk
kan dat niet langer voor ons doen. Is daarmee de rol van de kerk uitgespeeld? Of, hoe kan de
kerk anticiperen op al deze ontwikkelingen?

Het doel van deze cursus is inzicht te krijgen in de rijkdom van het christendom buiten het
rooms-katholieke christendom. We zijn immers de tijd voorbij dat andersdenkenden en
andersgelovigen ‘ketters’ zijn.

De syllabus bevat telkens een samenvatting van de te behandelen christelijke ‘ketterse’


variant en daarna een brontekst. De brontekst bestuderen we in de cursus. De cursus bestaat
dus uit hoor en werkcolleges. De deelnemers krijgen veel ruimte voor (ter zake doende) eigen
inbreng.

3
Samenvatting: de gnostiek

Bisschop Athanasius van Alexandrië (ca. 295 – 373) schrijft in 367 zijn ‘Paasbrief’. In deze
brief wordt de canon van het Nieuwe Testament vastgelegd. Het gevolg is dat de monniken
van een klooster in de woestijn van Egypte alle geschriften uit hun bibliotheek verwijderen
die niet in de canon staan. Die geschriften worden in 1945 gevonden bij Nag Hammadi:
daaronder vele gnostisch-christelijke geschriften. Tot de vondst in 1945 moesten we het
hoofdzakelijk doen met de anti-gnostische teksten van de kerkvaderen. En die zijn polemisch.

De teksten van Nag Hammadi zijn in de koptische taal met grieks letterschrift. Het gehele
corpus is reeds twintig jaar geleden in het nederlands vertaald.1 De teksten gaan voor 95%
over inwijdingen, openbaringen en hemelreizen. De teksten bevatten nauwelijks historische
informatie over het ontstaan, de ontwikkeling en het verdwijnen van het gnostieke
christendom. Die informatie vinden we – gekleurd – bij de kerkvaders.

De eerste berichten over gnostische christenen vinden we de bij apostolische vader Ignatius
von Antiochië (bisschop van 69/70 tot ca. 108):

Wanneer Hij (Christus) echter in schijn zou hebben geleden, zoals enkele – de
goddelozen, dat wil zeggen die ongelovig zijn – zeggen .…2

In schijn lijden is het docetisme. Dit is een van de fundamentele leerstukken van de
gnostieken: Christus heeft niet werkelijk geleden aan het kruis omdat God niet kan lijden.

In Rome treedt Marcion van Sinope (ca. 85 – ca. 160) op. Rond 140 wordt hij lid van de
christengemeente in Rome. Hij is van mening dat de wraakzuchtige God van het Oude
Testament toch niet dezelfde kan zijn als de barmhartige liefdevolle God van het Nieuwe
Testament. Marcion wijst derhalve het gehele Oude Testament en delen van het Nieuwe
Testament (die verwijzen naar JHWH) af. Marcion leert twee goden. Dat is het tweede
kenmerkende leerstuk van de gnostieke christenen.

De vroegste gnostieke geschriften uit de Nag Hammadi bibliotheek worden gedateerd in het
midden van de tweede eeuw. Dat weten we onder meer door de fanatieke bestrijder van de
gnostiek, Ireneaus van Lyon (ca. 140- ca. 202). Hij schrijft rond 180 zijn anti-gnostieke boek
Adversus Haereses (Tegen de ketters).

Het hoogtepunt van het gnostieke christendom valt in de derde eeuw. De Nag Hammadi
bibliotheek getuigt daarvan. De NHC getuigt er ook van dat in de vierde eeuw het gnostieke
christendom verloopt.

Gnosis is niet hetzelfde als gnostiek. Gnosis is een weg naar God, zoals geloof een andere
weg is naar God en het verstand weer een andere weg is naar God. Gnostiek is een der
leerstellige uitkomsten van de weg van de gnosis. Andere uitkomsten zijn bijvoorbeeld het
laat-antieke manicheïsme, de middeleeuwse katharen, de alchemie uit de zeventiende en
achttiende eeuw en de antroposofie vandaag de dag. Dit zijn een aantal christelijke vormen
van gnosis; er zijn ook niet christelijke vormen van gnosis zoals het hermetisme uit de late
oudheid. Er is ook islamitische gnosis – het soefisme, en joodse gnosis – de kabbalah.

1. J. Slavenburg & W. Glaudemans, Nag Hammadigeschriften, Deventer (Ankh-Hermes) 2004.


2. Ignatius an die Tralianer, 10, J.A. Fischer (Hrsg.), Die Apostolischen Väter, Griechisch und Deutsch,
München 1956.

4
Maar waar gaat die kennis over? Gnosis is kennis over ‘de oorsprong en het doel van de
mens’. Over de kennis ‘van wie we waren en wat er van de mens geworden is, waar we waren
en in wat we geworpen zijn, waarheen we ons haasten en waarvan we gered zijn, wat
geboorte is en wat hergeboorte’. Dat veronderstelt dat men inzicht heeft in God en de
goddelijke wereld, in de schepping van de mens, de aarde en de kosmos en in de wijze waarop
de mens, de aarde en de kosmos gered zullen worden. Dat is een hele pretentie! Het is hier
waar de katholieke traditie altijd een streep heeft getrokken. De kerk leert dat in de
menswording van Christus de ‘gehele openbaring van de allerhoogste God wordt voltooid’.
Zaken die het natuurlijke verstand te boven gaan, moet men geloven: de ‘geloofsmysteries’.
Ons verstand is immers beperkt. Begrip moet in dat geval van het geloof komen. Daar trekken
gnostici nu juist weer de grens, want zij zeggen: dan moet je wat met je verstand doen! Het
verstand moet tot inzicht (gnosis) worden, waardoor het verstand zich tot hogere kenvormen
kan ontwikkelen.

Gnosis is dus en kenweg. Gnostiek is een uitkomst van die kenweg. De kenmerken van het
gnostieke christendom zijn onder meer:
1 Er is een Allerhoogste volkomen transcendente God;
2 Die God heeft met de schepping niets te maken;
3 De schepper van hemel, aarde en mens is een lagere God, een boze demiurg (vaak
geïdentificeerd als JHWH uit het Oude Testament);
4 Er is derhalve een kloof tussen ‘boven’ en ‘beneden’. Boven is goed en beneden op aarde is
het boze. Men noemt dit verticaal dualisme. De schepping wordt door de gnostieken niet
gewaardeerd;
5 De geest of de engel van de mens is ten gevolge van de boze opzet van de demiurg in de
materie (lichaam) verbannen en herinnert zich zijn (oorspronkelijke) goddelijke afkomst niet;
6 Christus is de Verlossergestalte die door de Allerhoogste God gezonden wordt om het
dualisme te overwinnen;
7 Maar deze verlossing betreft alleen de individuele mens – degenen die de gnosis ontvangen
hebben – en niet de schepping en de mensheid als geheel;
8 Christus verschijnt als een wijsheidsleraar aan de enkele gnosticus en Hij onderwijst over de
‘echte’ oorsprong van de mens, waardoor de Godsvonk in de mens weer gewekt wordt;
9 Ten gevolge van het dualisme geloven de gnostieken niet in de menswording van de
Verlosser-Christus en ook niet in zijn kruisdood. Vlak voor de kruisdood verlaat de Christus-
Verlosser de mens Jezus, zodat de Verlosser-Christus niet sterft aan het kruis. Dit wordt
docetisme genoemd (van het Griekse dokein = schijn).

5
Brontekst: het Apogryphon Iohanni (Het geheime boek van Johannes)3

(Johannes krijgt openbaringen van de Verlosser – ze zijn in gesprek)

Hij zei tot mij: ‘Aangezien de Monade alleenheerschappij impliceert, is er niemand die over
hem heerst: (hij is) de ware God, de Vader van het Al, de heilige Geest, de Onzichtbare, die
over het Al is, die in zijn onvergankelijkheid bestaat en woont in het zuivere licht dat geen
ogenlicht kan schouwen. Het is niet goed zich hem, de Geest, als een god of iets dergelijks
voor te stellen, want hij overtreft de goden. Hij is een begin zonder begin, want voor hem was
er niets ….
Hij (de Vader, is het) die zichzelf kent in zijn eigen licht, dat hem omringt, dat de bron van
het levende ware is, het licht vol zuiverheid. De bron van de Geest liet het levende water
uitstromen en voerde het koor van alle eonen en allerlei werelden aan. Hij begreep dat het
zijn eigen beeld was, toen hij het zag in het heldere lichtwater dat hem omgaf. En zijn
gedachte werd iets zelfstandigs, manifesteerde zich en stond voor hem, vanuit de straling van
het licht. Dit is de kracht die voor het Al zich manifesteerde. Dit is de volmaakte
Voorzienigheid van het Al, het licht, de gelijkenis van het Licht, het beeld van de
Onzichtbare. Dit is de volmaakte kracht, Barbelo, de volmaakte eon der heerlijkheid. Zij
verheerlijkt hem, omdat zij door hem te voorschijn is gekomen, en zij kent hem. Zij is de
eerste gedachte, zijn beeld….

Barbelo keek gespannen naar hem (de Vader), deze lichtende Zuiverheid, en zij keerde zich
om tot hem. Zij baarde een lichtvonk (die leek op het gelukzalige Licht), maar daaraan in
grootheid ongelijk was. Dit is de Eniggeborene, die door de Vader verscheen, de goddelijke
Zelfverwekte (Autogenes), de Eerstgeboren Zoon van het Al, van de Geest van het zuivere
Licht. De onzichtbare Geest nu verheugde zich zeer over het Licht dat ontstaan en als eerste
verschenen was uit de eerste Kracht, dat is zijn Voorzienigheid, Barbelo. En hij zalfde het met
zijn goedheid, zodat het volmaakt, zonder gebrek en Christus (Gezalfde, of: goed) is, omdat
het met de goedheid van de onzichtbare Geest was gezalfd….4

Uit Voorkennis en Volmaakt Bewustzijn5 ontstond door God, krachtens het welbehagen van
de grote onzichtbare Geest en het welbehagen van de Zelfverwekte, de volmaakte, ware
Mens, de eerste verschijning. Hij noemde hem Adam en plaatste hem over de eerste eon, bij
de grote God, de Zelfverwekker, Christus, in de eerste eon van Harmozel ….

EN hij [de Zelfverwekte] plaatste zijn Seth over het tweede Licht, Oroiaël. In de derde eon
echter werd het nageslacht van Seth geplaatst, de zielen der heiligen, die tot in eeuwigheid in
het derde Licht, Daveithe, zijn. En in de vierde eon werden de zielen geplaatst die hun
Volmaaktheid kenden en zich niet onmiddellijk bekeerden, maar een tijdlang bleven (zoals ze
waren), doch zich ten slotte bekeerd hebben. Zij zullen blijven bij het vierde Licht, Eleleth,
dat hen aan zich verbonden heeft, en de onzichtbare Geest verheerlijken….

Onze medezuster nu, Wijsheid6, daar zij een eon is, dacht uit zichzelf een gedachte. En
gedachtig aan de Geest en de eerste Gedachte, wilde zij haar evenbeeld uit zichzelf te
voorschijn laten komen, hoewel de Geest niet met haar had ingestemd, noch het ook
goedgekeurd had, noch ook haar paargenoot ermee ingestemd had, namelijk de mannelijke,

3. Uit: R. van den Broek, De taal van de gnosis, Baarn 1986.


4. In het voorgaande is dus gesproken over de Triniteit van Vader, Moeder en Zoon.
5. Twee van de vier eigenschappen van de Zoon die door de Vader zijn geschonken.
6. Wijsheid is Barbelo.

6
maagdelijke Geest. Ze vond dus haar gelijkstemde niet, toen ze ertoe over zou gaan (zichzelf)
toestemming te geven, zonder het welgevallen van de Geest en het medeweten van haar eigen
gelijkgestemde, en zij voortbracht. Wegens de ontuchtigheid die in haar was, kon haar
gedachte niet vruchteloos blijven en haar maaksel kwam te voorschijn, onvolkomen en lelijk
van uiterlijk, omdat ze hem zonder haar paargenoot gemaakt had. En hij leek niet op het
uiterlijk van zijn moeder, daar h ij een andere gestalte had. Toen zij hem zag, realiseerde zij
zich dat hij een heel ander uiterlijk had, daar hij het achtereind van een slang en het gezicht
van een leeuw bezat.7 Zijn ogen schoten vuur. Zij stootte hem van zich af, buiten die plaatsen,
opdat niemand van de Onsterfelijken hem zou zien, omdat zij hem in onwetendheid had
voortgebracht. Zij verbond met hem een lichtwolk en plaatste midden in de wolk een troon,
opdat niemand hem zou zien, behalve de Heilige Geest, die Leven genoemd wordt, de Moeder
van iedereen. En zij noemde hem Jaldabaoth.8

Dit is de eerste Heerser.9 Hij onttrok een grote kracht aan zijn moeder, verwijderde zich van
haar, ging weg uit de plaats waar hij was geboren en nam bezit van een andere plaats. Hij
schiep zich een eon die brandt met laaiend vuur, waarin hij zich nu (nog) ophoudt. En hij
verenigde zich met de waanzin die bij hem is en verwekte de machten die onder hem staan,
twaalf engelen10, elk van hen in zijn eigen eon naar het voorbeeld van de onvergankelijke eon.
En hij schiep voor elk van hen afzonderlijk zeven engelen, en de engelen (schiepen) drie
krachten, zodat allen die onder hen staan 360 engelklassen vormen, samen met zijn derde
kracht, naar de gelijkenis van het eerste voorbeeld dat er voor hem was….

Dit zijn de namen der heerlijkheid van hen die over de zeven hemelen11 regeren: de eerste is
Jaoth, het leeuwegezicht; de tweede is Eloaios, het ezelgezicht; de derde is Astaphaios, het
hyenagezicht; de vierde is Jao, het slangegezicht met de zeven koppen; het vijfde is Adonaios,
het drakegezicht; de zesde is Adoni, het apegezicht; de zevende is Sabbataios, het laaiende
vuurvlammengezicht. Dit is het zevental van de week, deze zijn het die de wereld
beheersen….

7. Zoals de chimera.
8. Jaldabaoth is de demiurg = de schepper.
9. Jaldabaoth = JHWH.
10. De dierenriem.
11. De zeven planetensferen.

7
Samenvatting: Mani en het manicheïsme

Het christelijk manicheïsme wordt gesticht door Mani (216-274). Hij is geboren in Seleucia-
Ctesiphon (nabij het huidige Bagdad), dat op dat moment de hoofdstad is van het Parthische
(Perzische) rijk. Op zijn vierde jaar neemt zijn vader Pattikios hem mee naar de joods-
christelijke doperse gemeenschap waar Pattikios lid van is. In die gemeenschap der
elkesaïeten (vernoemd naar de stichter Elkesai) groeit Mani op. Vanaf zijn twaalfde jaar krijgt
hij echter openbaringen van zijn syzygos (grieks voor hemelse tweelingbroer) of de Heilige
Geest. Die openbaringen doen Mani inzien dat de leer en rituele wassingen van de elkesaïeten
niet het juiste geloof is, maar dat wat zijn syzygos hem openbaart wel. Dat is natuurlijk de
inhoud van het manicheïsme. In 240 breekt Mani dan ook met de gemeenschap en begint voor
zichzelf. Inmiddels zijn de Sassaniden in Perzië aan de macht gekomen. Koning Shapur I is
Mani welgezind, maar de zoroastrische priesters zijn dat niet. Zij zorgen ervoor dat Mani in
274 als ketter wordt veroordeeld en de marteldood sterft. De manicheese teerling is dan al
geworpen.

Het christelijk manicheïsme is een wereldkerk geweest van de vierde tot de veertiende eeuw.
Van de kusten van de chineese zee tot in Rome. Met kerken, bisschoppen, een theologie en
een liturgie. Kerkvader Augustinus is tien jaar lang een manicheese gelovige geweest voordat
hij zich in Milaan bekeerde tot het katholieke christendom. Na Mani’s dood zetelen zijn
opvolgers als leiders van de manicheese kerk in Babylon en na de vervolging door de
islamiten in Samarkand (nu in Oezbekistan). Onder deze ‘pauzen’ staat een college van twaalf
leraren, daaronder 72 bisschoppen, daaronder 360 presbyters en vervolgens vele priesters.
Deze laatsten zijn kunnen ook vrouw zijn. De clerici leven celibatair en ascetisch.

Tot aan 1902 hadden we alleen informatie van de kerkvaders, zoals Augustinus. Het eerste
oorspronkelijke manicheese materiaal is gevonden in Turfan, langs de noordelijke zijderoute
in de tegenwoordige chinese provincie Xinjiang, de chinese provincie van de Oeigoeren
(Uiguren). Het koninkrijk Turkestan was christelijk- manichees. De eerste opgravingen ter
plekke vonden plaats door een duitse expeditie in november 1902. Men vond bijzonder veel
tekstfragmenten in het Uigurs (oud-Turks) met Sogdisch letterschrift; in het Syrisch met
Sogdisch letterschrift; in het Syrisch. Onder de fragmenten bleken ook veel beeldminiaturen
te zijn. Vanaf 1930 zijn er in Medinat Madi (Egypte), veel manicheese teksten – zonder
beeldmateriaal – gevonden die in veel betere staat verkeren dan de oosterse manichaïca. De
belangrijkste vondsten zijn het Manicheese Psalmboek, de Kephalaia (de Onderwijzingen) en
de Homilieën. Allen in het koptisch met grieks letterschrift. Ook deze teksten zijn inmiddels
in verschillende talen beschikbaar.
Dan is er in 1969 nog een zeer unieke vondst gedaan: de zogenaamde Cologne Mani Codex
(Keulse Mani Codex, omdat het werd opgekocht door de universiteit van Keulen). Een boek
zo groot als een luciferdoosje, in de griekse taal uit de vijfde eeuw, maar het bevat
autobiografisch materiaal van Mani zelf.
Ten slotte is er ook in de arabische wereld behoorlijk wat materiaal voorhanden. Het
belangrijkste daarvan is de zogenaamde Kitāb al-Fihirst (Index van de boeken van alle naties)
van Ibn al-Nadim (gest. ca. 988).

In De moribus Manichaeorum legt Augustinus uit hoe de manicheeërs het goddelijke licht in
de natuur waarnemen:

8
Vertel me ten eerste eens waarvandaan je de leer hebt dat een deel van God bestaat in
koren, bonen, groente en bloemen en fruit. Door de schoonheid van de kleur, zeggen
jullie, en de zoetheid van de smaak .… Zijn ze niet beschaamd dat ze het vinden van God
toeschrijven aan de neus en de smaak? Daarvoor pas ik …. Waarom zien jullie in de rode
kleur van de roos een aanwijzing voor de aanwezigheid van het goede, terwijl jullie
dezelfde rode kleur in het bloed veroordelen .... Waarom beschouwen jullie een gele
meloen als een deel van de schatten van God, en ranzig vet van spek of een eierdooier
niet?12

Volgens Augustinus pretenderen de manicheeërs dat zij het goddelijke door middel van de
‘vleselijke zintuigen’ in de natuur kunnen waarnemen. Dat kunnen alleen de electi. Bij de
electus beheerst de licht-nous alle levens- en zielefuncties. Dus ook de functies van de
zintuigen.

De electi kunnen een deel van God (pars dei) zien in alle geschapen dingen. Dat verwijst naar
een ‘horizontaal dualisme’: licht en duisternis zijn beide gelijkwaardig aanwezig in de
schepping. Vanaf het oerbegin onderscheiden de manicheeërs twee principes. Het goede
principe noemen ze God en het kwade principe hyle. Deze twee principes bestaan
onafhankelijk van elkaar en zijn gelijkwaardig. De goede God, de vader der grootheid, is rust
en vrede, terwijl hyle gekenmerkt wordt door chaos en beweging. Dit is geheel anders dan het
gnostieke verticaal dualisme: boven is goed en beneden is slecht.

De gehele schepping is bedoeld om de lichtziel, of jesus patiblis, of de gekruisigde wereldziel,


los te maken uit haar menging met de duisternis. Maar niet, zoals in de gnostiek, opdat het
licht terugkeert, maar opdat het licht in een nieuwe lichteon verzameld wordt. Het licht is van
een andere kwaliteit geworden doordat het ontmengd is. Als het alleen bevrijd zou zijn uit de
duisternis, is het niet van kwaliteit veranderd. In de manicheese kosmologie wordt het licht
echter getranssubstantieërd.

De transsubstantiatie van het licht gebeurt vooral…door te eten! I.c. de rituele maaltijden van
de electi. Augustinus schrijft:

Zo dan, als voedsel bestaande uit groente en fruit bij de heiligen komen –dat is bij de
manicheeërs door hun kuisheid, gebeden, psalmen of wat dan ook dat voortreffelijk is en
heilig– wordt al wat er in [het voedsel] is aan licht en goddelijkheid door hen gezuiverd.
En zo wordt het geheel perfect gemaakt, teneinde terug te keren –vrij van alle
hindernissen– naar het [licht]Rijk.13

Dat is allemaal heel mooi, maar het christelijk manicheïsme wordt ernstig vervolgd in het
romeinse, sassanidische en arabische rijk. Ibn al-Nadim somt een aantal manicheeërs bij naam
op die rond 950 door de moslims zijn vervolgd en geëxecuteerd.

12. De Mor. XVI, 39.


13. De Mor. XV, 36.

9
Brontekst: Augustinus, De haeresibus - Manichaei14

[46] De Manicheeërs stammen af van een Pers die Mani heette …. Hij ging uit van twee
verschillende beginselen, tegengesteld aan elkaar, allebei eeuwig en even-eeuwig – daarmee
bedoelt hij dat ze altijd bestaan hebben. Ook dacht hij, in navolging van vroegere ketters, dat
er twee naturen of substanties waren, namelijk die van het goede en die van het kwade. Hun
dogma’s gaan over de strijd en de vermenging van die twee. Je hebt het goede dat gezuiverd
kan worden van het kwade, en je hebt het goede dat niet gezuiverd kan worden van het kwade
en samen met het kwade voor eeuwig wordt verdoemd….
Toch dwingen die rare, goddeloze verhalen hen wel tot de bewering dat de goede zielen
dezelfde natuur hebben als God. Ze denken dat die goede zielen bevrijd moeten worden van
vermenging met de natuur van de slechte zielen, die uiteraard tegengesteld is.
Zo geloven ze ook dat de wereld is geschapen door de natuur van het goede, dat wil zeggen
door de natuur van God, zeker, maar dan wel uit de vermenging van de twee naturen toen die
met elkaar streden.
Dat goede wordt volgens hen gezuiverd en bevrijd van het kwade: dat gebeurt over de hele
wereld en in alle elementen daarvan. Maar niet alleen de krachten van God doen dat, nee, ook
de uitverkorenen [de electi] doen dat, door het voedsel dat zij tot zich nemen. En in dat
voedsel zit dan, net zoals in de hele wereld, de substantie van God, zo zeggen ze. Die
substantie wordt gezuiverd in hun uitverkorenen, door de manier waarop die leven. De
uitverkorenen van de manicheeërs zouden heiliger en beter leven dan hun toehoorders.
Jazeker, hun kerk moet bestaan uit deze twee groepen: de uitverkorenen en de toehoorders.
Ook de andere mensen, onder wie hun eigen toehoorders, hebben dat deel van de goede,
goddelijke substantie dat vermengd en besloten zit in spijs en drank. Maar bij hen zit het te
vast en is het te vies, vooral bij hen die kinderen voortbrengen. De delen van het licht die
helemaal gezuiverd zijn keren met speciale schepen – volgens hen: zon en maan! – terug naar
het rijk van God, waar het thuishoort. Ook die schepen zijn gemaakt van de zuivere substantie
van God.
Dat fysieke licht, zichtbaar voor de ogen van stervelingen, kent niet alleen in die schepen zijn
zuiverste vorm. Het zit ook in bepaalde andere, heldere objecten en moet volgens hen nog
uitgezuiverd worden. Het is de natuur van God….

[volgt stuk over de scheppingsmythe en kwalijke eucharistie]

Daarom15 worden ze ook Catharisten genoemd oftewel Reinigers, omdat ze dat goddelijk deel
zo grondig mogelijk willen zuiveren dat ze zelfs niet terugschrikken voor zulk
huiveringwekkend smerig voedsel.
Maar vlees eten ze niet, want de goddelijke substantie zou al gevlucht zijn als de dieren zijn
gestorven of geslacht. Wat dan rest is zo weinig en van zo slechte kwaliteit dat het niet loont
om het in de maag van de uitverkorenen te zuiveren. Ja, zelfs eieren eten ze niet, want ook die
sterven als ze gebroken worden en je mag niets eten wat dood is. Alleen dat deel van het vlees
kan leven wat door meel wordt opgevangen, zodat het niet dood gaat….
Waar16 onze Schrift spreekt over een slang hebben zij het over Christus. Die heeft Adam en
Eva verlicht en hun de ogen geopend voor de kennis, zodat ze het verschil kunnen zien tussen
goede en kwaad. En die Christus zou recentelijk gekomen zijn om de zielen te bevrijden, niet
de lichamen. Verder had Hij ook geen echt lichaam maar een schijnlichaam, om de zintuigen

14. Augustinus, Ketters en schuurmakers, vert. van De haeresibus door J. Gehlen-Springorum & V. Hunink,
Budel 2009.
15. vervolg bij nummering 10, blz. 79.
16. Vervolg bij nummering 15, blz. 85. Wat nu volgt is onjuiste polemische info van Augustinus.

10
van de mensen om de tuin te leiden. Zo kon Hij niet alleen voor dood maar ook voor verrezen
doorgaan. En de God die via Mozes de Wet had gegeven en door de joodse profeten had
gesproken is dan niet de ware God maar een van de vorsten van de duisternis. De geschriften
van het Nieuwe Testament zien zij als vervalsingen, en pikken ze eruit wat ze willen en
gooien weg wat ze niet willen. Ze geven de voorkeur aan bepaalde apocriefe geschriften17, als
zouden die de hele waarheid bevatten.
De belofte van de Heer Jezus Christus over de Parakleet, de Heilige Geest, is volgens hen
vervuld in hun sekteleider Manichëus. Daarom noemt die zichzelf in zijn geschriften ‘apostel
van Jezus Christus’….

17. D.i. christelijke handelingen, openbaringen en evangeliën uit de eerste eeuwen A.D. die de canon van het
N.T. niet hebben gehaald.

11
Samenvatting: Arius en arianisme

Op 22 mei 337 laat keizer Constantijn de Grote (280-337) zich op zijn sterfbed dopen door
bisschop Eusebius van Nicomedia (gest. 341). Eusebius is een ariaans christen. Eusebius heeft
veel invloed aan het keizerlijk hof. De voorganger van Constantijn, Licinius (keizer van 308
tot 324) is een christen. Was Licinius ook een ariaans christen? Zeker dat is dat de opvolger
van Constantijn, zijn zoon Constantijn II in 337 door Eusebius in wordt 337 gedoopt in het
ariaanse christendom.

In 324 wordt het arianisme door het concilie van Nicea veroordeeld. Eusebius ondertekent dit
inclusief de anathema’s tegen het arianisme. Eusebius zwalkt dus. Evenals vele
concilievaders. En evenals de besluiten zelf, want er volgt een ‘Niceum II’ in 327, waar de
arianen gelijk krijgen. Niceum I wordt herroepen.

Arius (ca. 250-336) leert dat de Zoon niet van het gelijke wezen is als de Vader omdat de
Vader zonder begin is, terwijl de Zoon een begin heeft. Zijn tegenstander is Alexander van
Alexandrië. Hij leert dat de Vader en de Zoon één van wezen zijn. De controverse culmineert
in het concilie van Nicea. Is de Zoon nu één van wezen (homo-ousios) met de Vader of is de
Zoon ‘gelijk van wezen’ (homoi-ousios) met de Vader zoals Arius leert. Het wordt
homoousios. Aldus wordt de geloofsbelijdenis van Nicea vastgelegd:

Wij geloven in één God, de almachtige Vader, die het zichtbare en het onzichtbare heeft
gemaakt. En in de ene Heer Jezus Christus, de zoon van God, de eniggeboren, geboren
uit de Vader, dit is: uit het wezen van de Vader, God uit God, Licht uit Licht,
waarachtige God uit waarachtige God, geboren niet gemaakt, één van wezen
[homoousias] met de Vader, door wie alle dingen gemaakt zijn zowel dat wat in de
hemel is als dat wat op aarde is, die omwille van ons mensen, en omwille van ons heil is
neergekomen en vlees is geworden, geleden heeft en op de derde dag verrezen is,
opgestegen is ten hemel en komende om te oordelen de levenden en de doden. En wij
geloven in de Heilige Geest.18

De cursieve delen zijn de anti-ariaanse toevoegingen aan de oorspronkelijke geloofsbelijdenis


die al in de tweede eeuw na Christus wordt gebruikt.

Alle aanwezigen kunnen zich (min of meer) vinden in de formuleringen van deze
geloofsbelijdenis. Ook de arianen. Maar het blijft jammer genoeg niet alleen bij de
geloofsbelijdenis, er volgt ook een anathema tegen de ariaanse partij. Dat luidt als volgt:

En zij die echter zeggen: ‘dat er ooit was dat Hij er niet was’ en ‘dat alvorens Hij
geboren was, Hij er niet was’ en ‘dat Hij uit niet iets dat bestaat is voortgekomen, noch
uit een andere hypostase of wezen, zeggende dat de zoon van God wisselvallig en
veranderlijk is’, deze excommuniceert de katholieke en apostolische kerk.19

Dat kunnen Arius en de zijnen natuurlijk niet onderschrijven. En zo worden ze


geëxcommuniceerd en verbannen. Maar niet voor lang.

18. K. Stürmer, Konzilien und ökumenischen Konzile der Christenheit, Göttingen 1962, Konzilien, kap. I; R.
Riemeck, Glaube. Dogma. Macht. Geschichte der Konzilien, Stuttgart 1985, blz. 25.
19. Ibidem.

12
Het ariaanse christendom gaat verder bij de germaanse stammen die in de vierde eeuw Europa
veroveren. Rond 376 wordt ene Wulfila (ca. 311- ca. 382) een foederati-hoofdman van de
visigothen tot bisschop van de visigothen gewijd door Eusebius. Hij vertaalt de bijbel in het
gotisch. We kennen zijn geloofsbelijdenis:

Ik, Wulfila, bisschop en gelovige … geloof dat er één God is, de Vader, die als enige
ongeschapen is en onzichtbaar; en in zijn eniggeboren Zoon, onze Heer en God, de
schepper en maker van de gehele schepping, die zijns gelijke niet heeft; daarom is er
een God voor iedereen, de Vader, die ook de God is van onze God.20

Wulfila benadrukt dat alleen de Vader ongeschapen is. Wanneer de Vader en de Zoon één van
wezen zouden zijn, moet dat betekenen dat ook de Zoon ongeschapen is. Dat is de Zoon niet,
want zowel Wulfila als Nicea zeggen dat de Zoon ‘geboren’ is (wat overigens weer niet
precies hetzelfde is als geschapen). Volgens de redenering van Wulfila betekent het
‘ongeschapen-zijn’ van de Vader én het ‘geboren zijn van de Zoon’, dat ze niet één van wezen
kunnen zijn. Wulfila maakt dus onderscheid tussen de Vader en de Zoon in het oerbegin.

De visigooth Alarik I belegert Rome verschillende keren. In 410 valt Rome en wordt een
visigothische stad. Maar Alarik is een ariaans christen. Vandaar dat hij de heilige plaatsen in
Rome met rust laat. Hij laat de west-romeinse keizer formeel in functie.

Op 4 september 476 wordt de laatste west-romeinse keizer Romulus Augustulus afgezet door
Odoaker (435-493). Odoaker wordt ‘de eerste ‘barbaarse koning van Italië’, schrijft
wikipedia. Barbaars!? Odoaker is een ariaans christen. Hij laat het katholieke christendom
met rust.

In 493 verovert Theodorik de Grote (476-526) Italië. Hij is een ostrogoth en – ook al – een
ariaans christen. Theodorik is (als gijzelaar) opgevoed aan het hof van Constantinopel.
Theodorik maakt van Ravenna zijn hoofdstad).

De visigothen, de ostrogothen, de vandalen, de bourgondiërs en de lombarden – vrijwel alle


germaanse stammen zijn ariaans christen. Ze bouwen eigen kerken (zie Ravenna), de
liturgische taal is het gotisch en de bijbel is in het gotisch. De enige germaanse koning die niet
ariaans is, is koning Clovis (ca. 466-511), de eerste koning der franken. Hij is in staat om
geheel Gallië onder zijn gezag te brengen. En zo begint de ‘katholisering’ van de germanen.
Want Clovis verslaat de bourgondiërs en maakt ze (dus) katholiek. De vandalen worden door
de oost-romeinse keizer Justinianus (482-565) verslagen in 533. vervolgens trekt hij op naar
Italië en verovert in 540 Ravenna. Daarmee komt Italië weer onder het gezag van een
(oost)romeinse keizer. En dus katholiek christelijk. Niet voor lang overigens, want in 568
vallen de longobarden Italië binnen, die weer ariaans christen zijn. Maar zij bekeren zich in de
zevende eeuw langzaam tot het katholieke christendom. In Spanje gaat het ariaanse licht uit
wanneer de visigothische koning Reccared I zich in 589 tot het katholieke christendom
bekeert.

20. Epistula Auxentii, fol. 108, vert. in Riemeck, blz. 30.

13
Brontekst: Brief van Arius aan Eusebius van Nicodemia, ca. 318 A.D 21

Aan die meest geliefde man van God, de getrouwe en orthodoxe Eusebius. Van Arius,
onterecht veroordeeld door vader Alexander vanwege de altijd-overwinnende waarheid die jij,
Eusebius, ook verdedigt.

Omdat mijn vader Ammonius naar Nicodemia gaat, is het logisch en juist dat ik je groet via
hem, tegelijk herinnerend de vanzelfsprekende liefde en affectie die jij hebt voor de broeders
inzake God en zijn Christus, want de bisschop (Alexander) is ons ernstig aan het verscheuren
en vervolgen en hij valt ons aan met ieder kwaad. Aldus verdrijft hij ons uit iedere stad als
goddeloze mensen, omdat wij niet accoord gaan met zijn (Alexander) openbare verklaringen
dat er ‘altijd één God was, altijd één Zoon’; ‘Op het moment dat de Vader bestond, bestond de
Zoon’; ‘met de Vader bestaat ook de Zoon, ongeboren, eeuwiggeboren, geboren maar niet
gekregen’; ‘God gaat niet vooraf aan de Zoon in verschijning, noch in de tijd’; ‘Altijd een
God, altijd een Zoon, de Zoon is van God zelf’.

Omdat Eusebius, jouw broeder in Caesarea en Theodotus en Paulinus en Athanasius en


Gregorius en Aetius en allen in het Oosten zeggen dat God zonder begin bestond vóór de
Zoon, zijn ze veroordeeld, behalve Philogonius en Hellenicus en Macarius, ongeleerde ketters
waarvan sommigen zeggen dat de Zoon ‘uitgebraakt was’, en anderen dat Hij een ‘emanatie’
was en weer anderen dat hij ‘tezamen ongeschapen was’. We zijn niet in staat om te luisteren
naar dit soort goddeloosheid, zelfs als de ketters ons bedreigen met duizend doden. Maar wat
zeggen en leren wij en wat hebben we eerder geleerd en wat onderwijzen we nu? (Wij leren)
– dat de Zoon niet ongeschapen is, noch dat Hij een deel is van een ongeschapen wezen op
welke wijze dan ook, noch van wat dan ook in bestaan, maar dat Hij bestond in wil en intentie
vóór alle eeuwen, vol [van genade en waarheid], God, de eniggeboren, onveranderlijk.
Voordat Hij was geboren, of geschapen, of genoemd, of bestond, bestond Hij niet. Want Hij
was niet ongeboren. Maar we worden vervolgd omdat we hebben gezegd dat de Zoon een
begin heeft en God niet. We worden ook vervolgd omdat we zeggen dat Hij kwam van niet-
bestaan. Maar we zeiden dit omdat Hij niet een deel van God is, noch van wat dan ook in
bestaan. Dat is waarom we worden vervolgd, je kent de rest. Ik bid dat het je goed gaat in de
Heer, denkend aan onze beproevingen, mede-Lucianist [?], waarlijk genoemd Eusebius (= de
vrome).

21. Letter of Arius tot Eusebius of Nicodemia, in Theodoret, Church History, 1,5, vert. Parmentier &
Scheidweiler, 1954, vert. JvS.

14
Samenvatting: de katharen

Rond het jaar 1000 verschijnen er berichten over ketters in Europa. Deze ketters worden
steevast manicheeërs genoemd! Probati sunt esse manichaea – het is bewezen dat zij
manicheeërs zijn, schrijft de monnik Adamar van Chabannes (988-1034) in 1022. Maar
Adamar is nooit buiten zijn kloostermuren geweest en baseert zich uitsluitend op de anti-
manicheese geschriften van Augustinus die hij in de kloosterbibliotheek heeft gelezen. Het
gaat echter niet om manicheeërs, maar om leken die zich interesseren voor het christendom.
Zoals de ‘ongeletterde’ boer Leutard. De historicus en monnik Glaber schrijft:

Eindelijk stond hij afgemat op en kwam naar huis. Daar verliet hij zijn vrouw en
voltrok, zogenaamd naar evangelisch voorschrift, de scheiding. Toen ging hij naar
buiten zogenaamd om te bidden en betrad hij de kerk, pakte het crucifix en verbrijzelde
het beeld van de Verlosser….22

Pas in 1143 horen we voor het eerst over ketters die katharen zouden kunnen zijn.
Deze ketters komen uit Griekenland en beweren dat hun ketterij al vanaf de tijd van de
martelaren in het geheim heeft bestaan; dat ze zichzelf apostelen noemen en dat ze een eigen
paus hebben. ‘Uit Griekenland’ betekent dat deze ketters gedachtengoed van de paulicianen of
bogomielen volgen. Met zekerheid is vast te stellen dat het om de bogomielen gaat.
Waarschijnlijk hebben de kruisvaarders op de Balkan de bogomielen leren kennen. De
bogomielen leren een vorm van dualisme. Dat wil zeggen: als God goed is waar komt dan het
kwaad vandaan? Niet van de goede God en dus moet er nog een andere God zijn: de boze
God. Dat alles is te lezen in een kathaars geschrift: de Cène Secrete – het Geheime
Avondmaal. Dit kathaarse geschrift eindigt met ‘Dit is de geheime leer der ketters van
Concorrezium, vol van dwalingen, uit Bulgarije gebracht door hun bisschop Nazarius’. De
katharen hebben hun dualisme dus uit de Balkan.

In 1163 weten we het zeker: er zijn katharen in Europa. De monnik Eckbert von Schönau
schrijft dat er ketters zijn die het dualisme leren. Jammer is dat Eckbert in zijn verslag
letterlijk Augustinus’ De haerisbus over de manicheeërs citeert. En dus weten we het nog niet
precies. Het gevolg is echter wel dat deze ketters op de brandstapel terecht komen.

Het is in 1177 wanneer in Zuid-Frankrijk de lichten op rood gaan: de katharen worden steeds
talrijker. Graaf Raymond V van Toulouse roept de hulp in van de kerk en de cisterciënzers
tegen de ‘arianen’ die in hun preken leren dat er twee goden zijn. Het is vooral in Zuid-
Frankrijk waar de katharen voet aan de grond krijgen. Dat komt (waarschijnlijk) omdat in het
zuid-franse Occitanië betrekkelijk weinig centraal gezag is en Occitanië een geheel eigen
cultuurgebied is met troubadours en invloed van het joods-islamitisch-christelijk Spanje. De
paus grijpt in en stuurt een pauselijke legaat en brieven aan alle vorsten in Europa waarin staat
dat ze de katharen moeten bestrijden op straffe van excommunicatie. In 1208 wordt een der
legaten vermoord. Gevolg: de paus kondigt de vierde kruistocht af, niet naar Jeruzalem, maar
naar Zuid-Frankrijk.

Met een geregeld kruisvaardersleger worden in enkele decennia de meeste occitaanse edelen
die de katharen beschermen in het gareel gedwongen. De katharen, vooral de kathaarse
perfecti (priesters) duiken onder. Wanneer de oorlog min of meer gewonnen is (in 1244 valt
de Montségur), wordt duidelijk dat het geloof nog niet gewonnen is en dus moet een beter

22. Rodulfi Glabri Historiarum libri quinque, II, xi, eds J.France, N.Bulst & P.Reynolds, Oxford 1989, blz. 90.

15
middel worden ingezet: in 1233 wordt de pauselijke inquisitie opgericht. De opdracht aan de
inquisitie is om de katharen op te sporen en ze terug te brengen tot het geloof. Immers,
geloofsafval betekent dat je aan het einde der tijden niet gered kunt worden – daar had de kerk
serieuze zorgen om. Maar deze pastorale insteek verkeert al snel in haar tegendeel met de
terreur die de inquisiteurs gaan uitoefenen. Efficiënt is het wel. Toch duurt het nog driekwart
eeuw voordat de katharen nagenoeg zijn verdwenen. De laatste katharen trekken zich terug in
de grotten van de Sabarthez. Een der grotten wordt in 1328 dichtgemetseld met levende
katharen als ratten in de val. De laatste perfectus Guilhem Belibaste vlucht naar Spanje waar
hij in 1321 verraden wordt door Arnaud Sicre. Met Belibaste gaat het kathaarse licht uit.

De katharen zijn niet verwant aan het manicheïsme maar aan de oude gnostiek. De katharen
leren dat de schepper de slechte God is. Het dualisme van de katharen is derhalve een vorm
van verticaal dualisme (boven is God = goed en beneden is de duivel = slecht). Er zijn
radicale en gematigde katharen. De radicale katharen leren dat er naaste de goede God nog
een slechte God is en deze slechte demiurg heeft de zichtbare schepping geschapen. De
gematigde katharen, zoals de hierboven genoemde Concorrenzen van het Cène Secrete (ook
de Interrogatio Iohanni genoemd), leren dat er een goede God is en dat Lucifer een
opstandige engel is die de zichtbare aarde en hemelen heeft geschapen. In de Cène Secrete
lezen we dat Satan als hoogste engel jaloers wordt op God en zelf wil gaan scheppen. God
staat hem dat voor een bepaalde tijd toe, maar als straf wordt hij wel uit de hemel geworpen.
De katharen leren het docetisme: Christus de Verlosser verschijnt in een schijngestalte – het
docetisme zoals we dat ook bij de oude gnostieken zijn tegen gekomen. Christus treedt in
‘door het oor en trad uit door het oor’ van Maria. Misschien leerden de katharen de
reïncarnatie. In de kathaarse teksten zelf lees je daar niets over, in de inquisitieverslagen wel.
Dat geeft te denken.
De katharen ‘doen’ aan hemelreizen: in visioenen opstijgen door de hemelen zoals in de oude
gnostiek. De verrader Arnaut Sicre vertelt over de laatste bonhomme Belibaste:

Op een dag, toen hij op die manier bad, verscheen hem een engel die zei dat hij
gekomen was om hem de glorie van de Heilige Vader te tonen … Hij deed hem op zijn
vleugels plaats nemen en nam hem mee tot de eerste hemel die komt na deze wereld van
kommer en kwel en plaatste hem daar.23

De inquisitieverslagen geven een goed beeld van de repressieve ondervragingen. Maar dat ‘de
gehele kathaarse bevolking van Zuid-Frankrijk zou zijn vermoord – zoals je wel leest – is
zwaar overtrokken. Het inquisitieregister van Carcasonne tussen 1249-1258 bevat
tweehonderd rechtszaken. Geen van die zaken leidt tot vrijspraak. Carcasonne is in deze tijd
een belangrijk katharenbolwerk. Tweehonderd rechtszaken in negen jaar tijd. Dat is circa 22
rechtszaken per jaar. De inquisiteur Bernard Gui velt in het bisdom Toulouse tussen 1308 en
1322 in totaal 636 vonnissen. Dat is 45 per jaar. Er is precies nagegaan welke straffen door
Bernard Gui opgelegd worden: 40 zijn er levend verbrand; van 67 overleden katharen worden
de lichamen opgegraven en verbrand; 300 komen in de gevangenis terecht en 138 mensen
worden veroordeeld tot het dragen van kruisen. Maar uit de verslagen van Gui blijkt ook dat
er vaak sprake is van strafvermindering. Van de 300 tot het gevang veroordeelden, worden er
119 omgezet tot het dragen van kruisen. Daarvan worden er in een later stadium weer 51
ontslagen. En van de 138 mensen die het gele kruis moeten dragen worden er 78 ontslagen.

23. Uit het Inquisitieverslag van Jacques Fournier. Latijns manuscript nr.4030 – Vaticaanse Bibliotheek, in :
Kathaarse Kronieken 1, Brussel 2005, blz. 29, vert. R. Doms.

16
Brontekst: de Interrogatio Iohanni.24

(Johannes de evangelist krijgt openbaringen van Christus)

En ik (J.) zei: Heer, voordat Satan gevallen was, in welke glorie zat hij toen bij de Vader? En
hij (Chr.) zei: In de heerlijkheid der hemelen en bij de troon van de onzichtbare vader, en hij
was de bestuurder van alles en hij zat bij mijn Vader en zelf zat ik daar nog niet. Hij was de
bestuurder van de deugden der hemelen en van hen die de Vader gevolgd zijn, en zijn macht
strekte zich uit van de hemelen tot in de hel en omhoog tot de troon van de onzichtbare Vader
en hij bewaakte die heerlijkheden die boven alle hemelen waren. En hij vatte het plan op zijn
zetel boven de wolken te plaatsen en gelijk te zijn aan de Allerhoogste. En toen hij
neergedaald was in de lucht vond hij de engel die zetelt boven de lucht en zei tot hem: Open
voor mij de poorten van de lucht, en hij opende ze voor hem. Neerdalend vond hij de engel
die de wateren bewaakte en zei tot hem: Open mij de poorten der wateren, en hij opende ze
voor hem. En neerdalend vond hij de gehele aarde bedekt met wateren en nog dieper dalend
vond hij twee vissen die op de wateren lagen en zij waren verbonden en droegen de gehele
aarde op bevel van de onzichtbare Vader. En dieper dalend vond hij grote wolken die de kust
van de zee omvatten, en hij daalde neer en vond zijn hel die de gehenna van het vuur is,
daarna echter had hij niet de moed nog dieper te dalen wegens het vlammende vuur dat daar
brandde. Toen is Satan teruggekeerd, zich vervullende van kwaad en hij steeg op tot de engel
die over de lucht was aangesteld en hij zei tot hem: Dit alles is van mij, als gij naar mij luistert
zal ik mijn zetel boven de wolken plaatsen en ik zal gelijk zijn aan de Allerhoogste …. En ik
zal regeren in de eeuwen der eeuwen…. En hij steeg op naar de andere hemelen, aldus
sprekende en hij steeg op tot de vijfde hemel terwijl hij de engelen van de onzichtbare Vader
verleidde. En er ging een stem uit van de zetel van de Vader die zei: ‘Wat doet gij,
verworpene, de engelen van de Vader tot afval brengen? Bewerker der zonde, doe
onmiddellijk wat gij hebt beraamd.25

En wederom vroeg, Johannes, (aan) de Heer, zeggende: Toen Satan gevallen was, hoe kreeg
hij toen zijn woning? En terstond antwoordend sprak hij tot mij: Mijn Vader vervormde hem
wegens zijn hoogmoed en ontnam hem het licht van zijn glorie, en zijn gelaat werd als van
gloeiend ijzer en de gehele aanblik van zijn gelaat werd als van een mens … en hij kreeg
zeven staarten die het derde deel van de engelen van God meetrokken en hij werd verdreven
van de zetel van God en van het rijk der hemelen. En afdalend in het uitspansel kon Satan
geen rust vinden, evenmin als zij die bij hem waren, en hij vroeg zijn Vader, zeggende: Ik heb
gezondigd, heb geduld met mij en ik zal U alles teruggeven. De Vader erbarmde zich over
hem en gaf hem rust om te doen wat hij wilde tot de zevende dag. En toen nam hij plaats
boven het uitspansel en gebood de engel die over de lucht aangesteld was en hem die over het
water heerste, en zij verhieven twee delen van het water omhoog in de lucht, en uit het derde
deel maakten zij de wijde zeeën en de wateren werden gescheiden volgens het bevel van de
onzichtbare Vader….

[en zo begint Satan te scheppen]

24. In: W.P. Martens, De katharen. De opgang en vernietiging van een vredelievende ketterse sekte in de
middeleeuwen, Katwijk 1979.
25. Satan gaat vervolgens met toestemming van de Vader scheppen.

17
Samenvatting: de mystiek

In 1399 concludeert de vooraanstaande Parijse magister (professor) Jean Gerson (1363-1429)


dat het derde deel van het hoofdwerk van de vlaamse mysticus Jan van Ruusbroec (1293-
1381), De Gheestelijke Brulocht, ketters gedachtengoed bevat. Hij schrijft:

Ik vraag u, lezer, of ik nog vriendelijker kan spreken. Ik geef toe dat ik achteraf, zowel
in gesprek als in het geschrift de genoemde auteur (Ruusbroec) heb verexcuseerd, nadat
hij me heeft laten zien dat hij zich elders beter heeft uitgedrukt hoe een schepsel op geen
enkele wijze zijn zijn verliest dat hij heeft in zijn juiste genus. Maar als hij datzelfde had
benadrukt in de zijn beweringen in het derde deel van zijn werk (De Gheestelike
Brulocht), had hij niet op deze wijze aanleiding gegeven voor fouten of zichzelf
verdacht gemaakt.26

Volgens Gerson maakt Ruusbroec in de Brulocht geen helder onderscheid tussen de mens en
God als het gaat over de mystieke eenwording. Daar is aanleiding toe want Ruusbroec schrijft
dat men ‘zijn geschapenheid overstijgt’. In zijn andere werken is Ruusbroec nauwkeuriger in
het onderscheid tussen mens en God. Daarom is het ook nooit tot een ketterse veroordeling
van Ruusbroec gekomen. Integendeel, in 1909 wordt Jan van Ruusbroec door paus Pius X
zalig verklaard.

De mysticus en dominicaanse magister Meister Eckhart (ca.1260- ca. 1328) is vanwege


hetzelfde wel als ketter veroordeeld in 1329. Althans een aantal van zijn uitspraken. Eckhart
is dan gelukkig al gestorven. Artikel 10 van de veroordeling citeert Eckhart:

We worden volkomen omgevormd in God en in Hem verwandeld; op dezelfde manier


als in het sakrament het brood wordt verwandeld in het lichaam van Christus; zo word
ik in Hem verwandeld, dat Hij zelf mij voortbrengt als zijn Zijn als één (esse unum),
niet als Zijn gelijke (non simile); bij de levende God is waar, dat er geen onderscheid
bestaat.27

Inderdaad is dit een juist citaat van Eckhart uit een van zijn preken. Dat die ‘omvorming’
gebaseerd is op 2.Kor. 3:18 van Paulus ontgaat de inquisiteurs kennelijk.

Op 11 april 1310 wordt het boek van de Marguerite Poreté Miroir des simples âmes (Spiegel
van de eenvoudige zielen) veroordeeld door eenentwintig parijse theologen. Marguerite heeft
dan al een paar jaar in een parijse gevangenis gezeten. Op 1 juni 1310 eindigt haar leven op de
brandstapel op de Place de Grève in Parijs. De belangrijkste aanklacht is dat zij meent dat de
mens in de mystieke vereniging God is geworden en derhalve niet meer aan
deugdenbeoefening hoeft te doen. Ironisch genoeg is Ruusbroec het met deze veroordeling
eens. Hij schrijft in de Brulocht over de ‘sekte van de vrije geest’, waarbij hij uit de Miroir
citeert:

Zo beweren zij verder dat niemand hun iets kan geven noch ontnemen, ook God zelf
niet. Want naar hun overtuiging hebben zij alle oefeningen en deugden voorbijgestreefd
en zijn zij in pure ledigheid gekomen en zijn alle deugden kwijtgeraakt. Er is meer

26. Brief 26 in: Jean Gerson. Early Works, ed. B. P. McGuire, New Jersey 1998.
27. In agro dominico, decimus articulus.

18
inspanning nodig, zeggen ze, om de deugd kwijt te raken in ledigheid, dan om de deugd
te verwerven. 28

En inderdaad, zulke gedachten kom je in de Miroir tegen:

Deugden: ik neem afscheid van u, voor eeuwig en voor goed. Op die manier zal mijn
hart zich veel vrijer voelen, en ook veel blijer. Uw dienst is te veeleisend: dat weet ik nu
zeker. Lange tijd heb ik u van harte gediend, en zonder enig voorbehoud. Gij weet dat ik
helemaal aan u was uitgeleverd. Toen was ik uw slaaf in alles, maar nu ben ik volkomen
vrij.29

Mystici bedoelen met ‘vrij-zijn geworden’ dat ze stoïcijns zijn geworden, het nirwana hebben
bereikt, het taoïstische wu-wei volmaakt beoefenen. Dat ze egoloos zijn geworden.
Marguerite schrijft:

De waarlijk vrije zielen houden zich in de opperste staat van het niets-willen. Alle
lagere staten zijn slechts een kinderspel of balspel vergeleken met die hoogste staat.
Want wie waarlijk vrij is in deze eenvoudige staat, kan niets vragen of verlangen, of een
belofte doen om iets anders te verkrijgen, maar hij wil voortdurend alles opofferen om
trouw te kunnen beminnen.30

Maar hoe bereik je deze staat van eenwording? Daar zijn de volgende oefeningen en stadia
voor nodig:
1 Nederigheid en gehoorzaamheid.
2 In jezelf gevestigd zijn.
3 Deemoed beoefenen.
4 Gevolg: visioenen en aanraking door Christus in het hart.
5 Aan de biechtvader vertellen wat je hebt meegemaakt.
6 Gevolg: hoogmoed of meer naastenliefde.
7 Nog meer oefeningen. Gevaar voor ‘duivelse influisteringen’.
8 Tweede komst van Christus in de ziel. Verlichting en inzicht in de Schrift.
9 Gevaar voor psychose en wanen.
10 Oefeningen en gevestigd blijven
11 Mystieke eenwording met Christus in de geest
12 Ervaring van eenheid van ruimte en tijd = eeuwigheid.

Misverstand : de gehele geestelijke wereld opent zich. Dat is niet het geval. God laat je zien
wat je aankunt. Zou je meer zien dan word je gek.
Misverstand: de mysticus is een heilige geworden. Dat is niet het geval. Integendeel, je eigen
zonden zijn zichtbaarder.

28. Ruusbroec, Gheestelike, blz. 398/399.


29. R. Guarnieri en P. Verdeyen, (uitg.) M. Poreté, Le Mirouer des simples ames. Speculum simplicium
animarum, CC-CM 69, nr.6, Turnhout, 1986, vert. in OGE 66, blz. 89.
30. M. Poreté, Le Mirouer, nr.57, blz. 90.

19
Brontekst Jan van Ruusbroec, Die chierheit der gheestelike brulocht, Tielt 1989

(Slotbeschrijving van de mystieke eenwording).

Over de goddelijke ontmoeting, die geoefend wordt in de verborgenheid van de geest.

Dit uitgaan van de schouwende mens geschiedt ook in liefde. Want door de genietende minne
overstijgt hij zijn geschapenheid, en vindt en smaakt de rijkdom en de weelde, die God zelf is
en die Hij ook zonder ophouden vloeien doet in de verborgenheid van de geest, waar deze
gelijkenis draagt met Gods adel.
Wanneer de innig-vurige schouwende geest op deze wijze zijn eeuwig beeld bereikt heeft, en
in deze louterheid, dank zij de Zoon, de schoot van de Vader bezeten heeft, zodat hij door
goddelijke waarheid verlicht is, voortdurend opnieuw de eeuwige geboorte ontvangt en naar
de wijze van het verkregen licht uitgaat in een goddelijk schouwen, dan ontstaat op dat
moment het vierde en laatste punt, dat is een ontmoeting-in-minne, waarin boven alles de
hoogste zaligheid gelegen is.

Het werkelijk uitgaan van de Minne in God zelf.

Nu moet gij weten, dat de hemelse Vader als een levende grond met al wat in Hem leeft
werkend gekeerd is tot zijn Zoon als tot zijn eeuwige Wijsheid, en dat diezelfde Wijsheid met
al wat in haar leeft werkend teruggebogen is in de Vader, dit is in de grond zelf waar zij uit
voortkomt. En uit deze ontmoeting ontspringt de derde Persoon tussen de Vader en de Zoon,
dat is de Heilige Geest, hun beider Minne, die met hen beiden één is en een en dezelfde
natuur. En deze Minne omvangt en doordringt werkend én genietend de Vader en de Zoon en
alles wat in hen beiden leeft met een zo grote rijkdom en vreugde, dat alle schepselen
gedwongen zijn hierover te zwijgen: want het onbegrijpelijke wonder, dat in deze Minne ligt,
overtreft voor eeuwig aller schepselen begrip. Maar waar men dat wonder verstaat en smaakt
zonder verwonderen, daar is ’s mensen geest boven zichzelf en één met de Geest Gods, en
smaakt en ziet hij, zonder maat als God, de rijkdom die hij zelf is, in de eenheid van de
levende Grond, waarin hij zichzelf bezit naar de wijze van zijn ongeschapenheid.
Ook deze overzalige ontmoeting wordt in ons op de wijze van God, zonder ophouden
werkend vernieuwd. Want de Vader geeft Zich in de Zoon en de Zoon in de Vader in een
eeuwig welbehagen en in een liefdevolle omhelzing en dit vernieuwt elke stond in de band
van Minne (de Heilige Geest). Want, evenals de Vader onophoudelijk alle dingen steeds
nieuw aanziet in de geboorte van zijn Zoon, zo worden ook alle dingen altijd opnieuw bemind
door de Vader en de Zoon in het uitvloeien van de Heilige Geest. Dit is de actieve of
werkende ontmoeting van de Vader en de Zoon, waarin wij liefdevol omhelsd zijn door de
Heilige Geest in eeuwige Minne.31
Deze actieve of werkende ontmoeting en dit liefdevol omhelzen is verder in zijn grond
(het wezen Gods) genietend en zonder wijze. Want de peilloos diepe onwijze Gods is zo
duister en zo wijzeloos, dat zij in zich elke goddelijke wijze, werk en eigenschap der Personen
omvat in de rijke omhelzing van de wezenlijke Eenheid, en een goddelijk genieten vormt in
de afgrond der Ongenaamdheid. Hierin heeft plaats een genietend overstijgen en een
vervlietende verzinking der Personen in de wezenlijke blootheid, waar alle goddelijke namen
en alle wijzen en alle levende ideeën, die in de spiegel der goddelijke waarheid wedergebeeld

31. Het voorgaande bespreekt de werkende eenwording in en met de drie Personen van de Triniteit. Hierna volgt
de rustende opname in de eenheid (Godheid) van de Triniteit.

20
zijn, alle wegvallen in de eenvuldige Ongenaamdheid, die boven de (goddelijke) wijzen ligt
en zonder ideeën. Want in deze grondeloze kolk der Eenvuldigheid worden alle dingen in
genietende zaligheid omhelsd. Die grond zelf blijft gans onomgrepen tenzij met wezenlijke
Eenheid, waar de Personen moeten wijken en al wat in God leeft; want hier is anders niet dan
een eeuwig Rusten in een genietende omhelzing van een ondergedompeld-zijn in minne.

Dit geschiedt in het wijzeloze Wezen


Dat alle innige geesten boven alles hebben verkoren;
Dat is de donkere Stilte,
Waarin alle minnende zijn verloren.
En wijzelf, konden wij ons aldus met deugden bereiden,
Wij zouden ons schier van onze lichamelijkheid ontkleden
En vlieten in de (goddelijke) Zee met haar wilde wijde baren:
Dan kon geen schepsel ooit ons doen terugvaren.
Dat wij deze wezenlijke Eenheid
Genietend mogen bezitten
En de Eenheid klaar aanschouwen in de Drieheid:
Dat geve ons de goddelijke Minne,
Die geen bedelaar ooit iets heeft ontzeid.
Amen, Amen.

21
Samenvatting (proto)protestantisme

John Wycliff
In 1381 schrijft de magister uit Oxford, John Wycliff (1330-1384) zijn De eucharistia. Daarin
beschrijft hij zijn kritiek tegen de katholieke voorstelling dat Christus werkelijk aanwezig is in
het brood en de wijn. Volgens Wycliff is de opgestane Christus wel spiritueel aanwezig in het
brood, maar niet in letterlijke fysieke zin.32 De volgelingen van Wycliff, de Lollarden,
deponeren in 1395 de zogenaamde Twelve Conclusions of the Lollards op de stoep van
Westminster Hall. In dit manifest roepen ze de kerk op om te hervormen en formuleren ze alle
kritiek op de kerk: De anti-christ heeft bezit genomen van de kerk (tweede artikel); de
priesters houden niet van vrouwen en doen aan sodomie (derde artikel); de transsubstantia is
onzin (artikel 4); exorcisme is magie (artikel 5); wereldlijke en geestelijke functies kunnen
niet samengaan (artikel 6); dodenmissen en simonie kunnen niet (artikel 7); relieken,
pelgrimage en het vereren van beelden kan niet (artikel 8); de biechtpraktijk is onzin (artikel
9); oorlog in de naam van Christus zoals de kruistochten is onchristelijk (artikel 10); ….
(artikel 11) en ten slotte is het verfraaien van kerken onnodig (artikel 12).33 Dit is in feite al
het programma van de protestantse kerk.

Jan Hus
De boheemse professor uit Praag, Jan Hus (ca. 1370-1415) kopieert de werken van Wycliff.
Hij neemt het concept van Wycliff over dat de kerk een spirituele kerk behoort te zijn. Ware
gelovigen vormen het ‘mystieke lichaam van Christus’ (Paulus). Een fysieke kerk is niet
nodig. De leden van de geestelijke kerk zijn de hussieten. Ondanks vervolgingen blijven de
hussieten bestaan in Bohemen tussen 1434 tot 1620 onder de naam Boheemse Broeders en de
Moravische kerk. De bekendste hussiet is Amos Comenius (1592-1670). Comenius is ook
rozenkruiser.

Het noordelijke humanisme


Het noordelijk humanisme wordt vertegenwoordigd door o.m. de theologen Wessel Gansfort
(1419-1489), Cornelis Hoen (1460-1524) en Rudolf Agricola (1444-1485). Zij
vertegenwoordigen (in meer of mindere mate) het zogenaamde sacramentalisme. De
sacramentariërs zijn katholieken die de prestentia realis (=werkelijke aanwezigheid van
Christus in de hostie) afwijzen. Zij zijn van grote invloed geweest op Luther en Melanchton.

De wederdopers of de anabaptisten
In Zürich opereert de hervormer Ulrich Zwingli (1484-1531). Maar hij is in de ogen van
sommigen niet radicaal genoeg. Vooral inzake de afwijzing van de kinderdoop. Gevolg:
afsplitsing van degenen die de volwassenendoop preken = wederdopers. Felix Mantz (geb. ca
1498) wordt als eerste ‘doperse martelaar’ in 1527 verdronken in de rivier de Limmat door de
hervormers. Melchoir Hoffman (ca. 1495 – ca. 1543) uit Strassburg wordt de grote leider van
de wederdopers. Men gelooft in de aanstaande eindtijd waarin het Nieuwe Jeruzalem zal
verschijnen. De wederdopers geloven dat dat in Amsterdam of Münster (Westfalen) zal
gebeuren. Gevolg: radicalisering in Münster in 1534. In de Nederlanden zijn de voormannen
David Joris (1501-1556) uit Brugge en Menno Simons (ca. 1496-1561) uit Friesland. Joris
kiest voor een mystieke invalshoek en Simons voor een rationele invalshoek. De wederdopers
worden in de Nederlanden vervolgd. Gevolg: uitwijken naar Amerika = quakers.

De lutherse kerk
32
. Joannis Wiclif Trialogus cum supplemento Trialogi, IV, viii, G. Lechler (ed.), Clarendoniano 1869.
33
. ‘The Twelve Conclusions of the Lollards’, English Historical Review, 22(1907)292-304.

22
Maarten Luther (1483-1546) plakt in 1517 zijn 95 stellingen tegen de aflaatpraktijk op poort
van de slotkerk van Wittenberg. Dit is de officiële start van het protestantisme. Samengevat is
de leer van Luther: niet de kerk, maar alleen de schrift (sola scriptura). Niet de priester, maar
alleen het geloof (sola fidei). Geen goede werken, maar alleen genade (sola gratia). Luther
wijst de presentia realis af. Het brood en wijn veranderen niet in het lichaam en bloed van
Christus, maar tijdens het Avondmaal is Christus wel aanwezig in het brood en de wijn.
Formeel heet dit de opvatting van de consubstantiatie.

Johannes Calvijn (1509-1564) is sterk door Luther beïnvloed. Calvijn wordt als Jean Cauvin
geboren in Noyon. Dat is in Picardië, Noord-Frankrijk. Zijn vrome moeder Jeanne Lefranc is
afkomstig uit Kamerijk (Cambrai), gelegen aan de Schelde. Zijn vrouw is een doopsgezinde
uit Luik. Schertsend schrijft Calvijn in een brief van 1 oktober 1560 aan zijn vriend Heinrich
Bullinger dat hij een Belg is.34 Calvijn gaat nog een stap verder dan Luther en is radicaler in
zijn predestinatieleer. Calvijn ontwikkelt de idee van de dubbele predestinatie: sommigen zijn
voorbeschikt om te worden gered, maar dat betekent dat de (grote) rest is voorbeschikt tot de
verdoemenis.35 Calvijn gaat ook verder dan Luther in zijn afwijzing van de aanwezigheid van
het lichaam en bloed van Christus in het brood en de wijn. Voor Calvijn is de Opgestane
Christus alleen spiritueel aanwezig bij het Avondmaal.36

34
. Letters of John Calvin, DLXXIL.
35
. J. Calvijn, Institutie, III, 21.
36
. J. Calvijn, Le traite de la Sainte Cène, II, vert. H. Kakes, Van het Heilig Avondmaal, blz. 9

23
Brontekst: Johannes Calvijn, Institutie, Boek III hoofdstuk 21

Over de eeuwige verkiezing, door welke God sommigen tot de zaligheid, anderen
tot het verderf heeft voorbeschikt.

5. De predestinatie, door welke God sommigen tot de hoop des levens aanneemt, en
anderen tot de eeuwige dood veroordeelt, durft niemand, die voor een vrome
gehouden wil worden, eenvoudigweg loochenen; maar men omgeeft haar met veel
spitsvondigheden; vooral doen zij dat, die het vooruit weten Gods tot haar oorzaak
maken. En wij stellen beide wel in God, maar wij zeggen dat ze verkeerdelijk aan
elkander worden onderworpen. Wanneer wij aan God het vooruit weten toeschrijven,
dan geven we daarmee te kennen, dat alle dingen altijd onder zijn ogen geweest zijn
en steeds blijven, zodat voor zijn kennis niets toekomend of verleden is, maar alle
dingen tegenwoordig zijn, en zo tegenwoordig, dat Hij ze zich niet alleen uit beelden
voorstelt (zoals ons voor de geest staan die dingen, waaraan onze geest de herinnering
bewaart), maar dat Hij ze werkelijk aanschouwt en ziet als voor Hem geplaatst. En dit
vooruit weten strekt zich uit over de gehele gang der wereld en over alle schepselen.
De predestinatie noemen wij het eeuwige besluit Gods, waardoor Hij bij zichzelf heeft
vastgesteld, wat Hij wilde, dat van een ieder mens zou worden. Want niet allen
worden met gelijke conditie geschapen; maar voor sommigen wordt het eeuwige
leven, voor anderen de eeuwige verdoemenis voorverordineerd. Daarom, al naarmate
ieder tot het ene of tot het andere doel geschapen is, zeggen wij dat hij tot het leven of
tot de dood gepredestineerd is. En deze predestinatie heeft God niet alleen in ieder
persoon afzonderlijk betuigd, maar Hij heeft daarvan een bewijs gegeven in het ganse
kroost van Abraham, opdat daaruit openbaar zou worden, dat het in zijn goeddunken
ligt, hoedanig de conditie van ieder volk zal zijn. Toen de Allerhoogste de volken
verdeelde, en de kinderen Adams scheidde, was het volk Israëls zijn deel en het snoer
zijner erve (Deut. 32:8). Voor aller ogen is de afzondering: in de persoon Abraham
wordt als in een droge tronk, met verwerping van andere volken, één volk in het
bijzonder uitgekozen; en de oorzaak blijkt niet, behalve dat Mozes, om de
nakomelingen alle stof tot roemen af te snijden, leert, dat zij alleen door Gods
onverdiende liefde uitsteken. Want hij verklaart, dat dit de oorzaak is van hun
verlossing, dat God hun vaderen heeft liefgehad en hun zaad na hen verkoren heeft
(Deut. 4:37). Nog duidelijker zegt hij in een ander hoofdstuk (Deut. 7:7): ‘Niet omdat
gij de andere volken overtroft in getal, heeft de Heere lust in u gehad, dat Hij u
verkoor, maar omdat Hij u liefhad’. Meermalen wordt dezelfde vermaning bij hem
herhaald: ‘Ziet, des Heeren, uws Gods, is de hemel, de aarde, en al wat daarin is;
alleen heeft de Heere lust gehad aan uw vaderen, en heeft hen liefgehad, en heeft
ulieden, hun zaad, uitverkoren’ (Deut. 10:14,15). Evenzo wordt hun elders de
heiligmaking bevolen, omdat ze tot een bijzonder volk verkoren zijn (Deut. 23:5). En
elders wordt wederom betuigd, dat Gods liefde de oorzaak is der bescherming. En dat
verkondigen de gelovigen ook met één stem: ‘Hij verkiest voor ons onze erfenis, de
heerlijkheid van Jakob, die Hij heeft liefgehad’ (Ps. 47:5). Want de gaven, waarmee
ze door God versierd waren, schrijven zij allen toe aan zijn onverdiende liefde: omdat
zij niet alleen wisten, dat ze die door geen enkele verdienste van hun kant verkregen
hadden, maar dat zelfs de heilige aartsvader niet met zulk een deugd toegerust geweest
was, dat hij voor zich en zijn nakomelingen zulk een voorrecht van eer zou hebben 301
kunnen verwerven. En opdat Hij des te krachtiger alle hoogmoed zou verbrijzelen,
verwijt Hij hun, dat zij niets zodanigs verdiend hadden, daar ze een wederspannig en
halsstarrig volk waren (Deut. 9:6). Dikwijls werpen ook de profeten de Joden deze

24
verkiezing scherp en tot hun schande voor de voeten, omdat zij schandelijk van haar
waren afgeweken. Hoe het ook zij, laat nu hen te voorschijn komen, die Gods
verkiezing willen binden of aan de waardigheid der mensen, of aan de verdiensten der
werken. Daar zien ze, dat één volk boven alle andere gesteld wordt, en horen, dat God
zonder enig aanzien er toe gebracht is om tot weinigen en onedelen, bovendien ook
bozen en wederspannigen, geneigd te zijn: zullen zij met Hem twisten, omdat Hij zulk
een bewijs van zijn barmhartigheid heeft willen geven? Maar zij zullen met hun
wedersprekende stemmen zijn werk niet verhinderen, en door de stenen hunner
beschimpingen naar de hemel te werpen zijn rechtvaardigheid niet treffen of kwetsen;
maar die zullen veeleer op hun eigen hoofd terugvallen. Tot dit beginsel van het
onverdiende verbond worden de Israëlieten ook teruggeroepen, wanneer God gedankt
moet worden, of wanneer hun hoop voor de toekomst moet opgericht worden. ‘Hij
heeft ons gemaakt’, zegt de profeet, ‘en niet wij onszelf, tot zijn volken en de schapen
zijner weiden’(Ps. 100:3). De ontkenning: ‘en niet wij onszelf’, die er bijgevoegd
wordt om ons uit te sluiten, is niet overtollig, opdat zij mogen weten, dat van alle
goederen, waardoor zij uitblinken, God niet alleen de auteur is, maar dat Hij ook uit
zichzelf oorzaak genomen heeft, omdat er in hen niets was, dat zulk een eer waardig
was. Hij beveelt ook, dat ze met het loutere welbehagen Gods tevreden zullen zijn,
met deze woorden: ‘Gij zaad van Abraham, zijn knecht, gij kinderen van Jakob, zijn
uitverkoren’(Ps. 105:6). En nadat hij de onafgebroken weldaden Gods opgesomd
heeft als de vruchten der verkiezing, besluit hij eindelijk, dat Hij zo milddadig
gehandeld heeft, omdat Hij zijns verbonds gedachtig was. Met deze leer komt overeen
het gezang der ganse kerk (Ps. 44:4): ‘Uw rechterhand en het licht uws aangezichts
heeft onze vaderen het land gegeven, omdat Gij een welbehagen in hen hadt’. En men
moet opmerken, dat waar sprake is van het land, een zichtbaar teken genoemd wordt
van de verborgen afzondering, waarin de aanneming tot kinderen vervat is. Tot
dezelfde dankbaarheid spoort David elders het volk aan: ‘Welgelukzalig is het volk,
wiens God de Heer is, het volk, dat Hij zich ten erve verkoren heeft’ (Ps. 33:12). En
Samuël wekt op tot goede hoop: ‘God zal u niet verlaten om zijns groten naams wil,
dewijl het Hem beliefd heeft ulieden zich tot een volk te maken’(1 Sam. 12:22). Op
die wijze wapent ook David zich tot de strijd, wanneer zijn geloof bestormd wordt:
‘Welgelukzalig is hij, die Gij verkoren hebt hij zal wonen in uw voorhoven’ (Ps. 65:5).
En door de verkiezing, in God verborgen, zowel door de eerste als door de tweede
verlossing en door andere tussenbeide komende weldaden bekrachtigd is, wordt het
woord verkiezen daarop overgebracht bij Jesaja (Jes. 14:1): ‘God zal zich over Jakob
ontfermen, en Hij zal Israël nog verkiezen’; want, duidend op de toekomende tijd,
zegt hij, dat de verzameling van het overgebleven volk, dat Hij scheen verstoten te
hebben, een teken zou zijn van de standvastige en zekere verkiezing, die tegelijk
scheen verdwenen te zijn. Ook wanneer elders (Jes. 41:9) gezegd wordt: ‘U heb Ik
uitverkoren, en heb u niet verworpen’, dan prijst Hij daar een onafgebroken
voortgang van de uitnemende milddadigheid zijner Vaderlijke goedertierenheid aan.
Nog openlijker zegt de engel bij Zacharia (Zach. 2:12): ‘God zal Jeruzalem nog
Verkiezen’. Alsof Hij dat, door het nog al hard te straffen, verworpen had; maar toch
blijft het ongeschonden, ook al vertonen zich niet altijd de tekenen daarvan.

25
Samenvatting: de rozenkruisers van de zeventiende eeuw

Aan de vooravond van de dertigjarige oorlog (1616-1648) verschijnen tussen 1614 en1616 in
Duitsland drie geschriften die bekend staan als de rozenkruisergeschriften: de Fama
Fraternitatis, de Confessio Fraternitatis en de Chymische Hochzeit von Christian
Rosencreutz anno 1459. De geschriften zijn geschreven door een geheimzinnige broederschap
die oproept tot een grondige hervorming van de maatschappij. De geschriften doen veel stof
opwaaien in intellectueel Europa. De Tübinger dominee Johann Valentin Andreae (1586-
1654) wordt gezien als de auteur van de drie geschriften. De Confessio besluit met de
belijdenis van de broeders:
Wat denkt u nu, beste mensen, en hoe is het u te moede, nadat u nu begrijpt en weet, dat
wij ons zuiver en louter tot Christo bekennen, de paus verdoemen, de ware filosofie zijn
toegedaan, een christelijk leven leiden en dat wij nog dagelijks vele anderen aan wie
ditzelfde Licht van God ook is verschenen, oproepen, uitnodigen en verzoeken zich bij
ons gezelschap te voegen?37
Politieke kritiek
De rozenkruisers zijn (lutherse) protestanten. Ze hebben veel kritiek op de paus en het
Habsburgse heilige roomse rijk. In 1612 sterft keizer Rudolf II. Zijn opvolger is Ferdinand,
maar die staat onder invloed van de jezuïten. Gevolg: hussietische opstand in Bohemen. De
hussieten kiezen de protestant Frederik V van de Palst (Heidelberg) tot opvolger. Hij is
kleinzoon van Willem van Oranje. De rozenkruisers steunen – met hun geschriften – een
spiritueel protestantse invulling van de keizerstoel. Frederik V trouwt met Elisabeth Stuart
van Engeland = is brede protestantse coalitie. In 1619 trekken Frederik en Elisabeth naar
Bohemen (Praag) om koning en koningin van Bohemen te worden (en daarmee feitelijk
keizer). Maar in de winter van 1619/20 wordt het leger van Frederik vernietigend verslagen
door Ferdinand => Frederik en Elisabeth zijn maar één winter koning en koningin van
Bohemen geweest => ze staan bekend als de ‘winterkoning en koningin’. Ze vluchten naar
Den Haag. Einde rozenkruiserdroom.

Wetenschappelijke kritiek
Amos Comenius is een rozenkruiser. In zijn Via Lucis (De weg van het licht) formuleert hij
zijn kritiek op het natuurwetenschappelijke werk van de Royal Society:
Weest ervan doordrongen, zeg ik, dat U met Uw gehele geleerdheid slechts over de
eerste grondslagen van de Wijsheid Gods beschikt, en voor de vervolmaking van de
menselijke wijsheid slechts de fundamenten legt. Als U het hierbij laat en niet
voornemens bent daarop voort te bouwen, zult U even lachwekkend overkomen als de in
het Evangelie genoemde persoon, die begon een toren te bouwen maar de voltooiing niet
doorzette (Lc.14).38
Volgens Comenius bestaat ware wetenschap uit drie niveaus: (1) de fysieke bestudering met
de zintuigen (‘de eerste grondslagen), (2) de wetenschap van het inwendige van de mens,
onze geest of het in onze geest afgedrukte beeld Gods. Dat is de metafysica en de middelen
zijn de rede, het inwendig licht of geestesoog, (3) de wetenschap van God zelf, de hyperfysica
en is God zelf het middel die zich in genade doet kennen. Alledrie de wetenschapsgebieden
zijn scholen van God. Een ‘echte’ wetenschapper bestudeert alledrie de wetenschapsgebieden.

37
. Confessio Fraternitatis, cap. 13, in F. Yates, De verlichting van het rozenkruis, Den Haag 2011.
38
. Begeleidende brief bij de Via lucis aan de Royal Society, in: J. A. Comenius, Via Lucis 24, Amsterdam 1992,
blz. 43.

26
Brontekst rozenkruisers: citaten uit de Fama Fraternitis

Aan de staatshoofden, regeringen en geleerden van Europa

Wij, broeders van de Broederschap van het Rozenkruis, bieden aan allen die deze onze Fama
in christelijke gezindheid lezen, onze groet, onze liefde en ons gebed.

Nadat de alleen wijze genadige God in de laatste tijden zijn genade en goedheid over het
menselijk geslacht heeft uitgestort dat zowel het inzicht aangaande zijn Zoon als met
betrekking tot de natuur zich meer en meer heeft verdiept, mogen wij terecht van een
gelukkige tijd gewagen, waarin Hij ons niet alleen bijna de helft van de onbekende en
verborgen wereld heeft doen ontdekken en vele wonderbare en tevoren nimmer geziene
werken en schepselen van de natuur heeft getoond, doch bovendien zeer verlichte en met
wijsheid begiftigde mensen heeft doen opstaan, die de ontaarde onvolmaakte kunst39 ten dele
in ere hersteld hebben, opdat de mens toch eindelijk zijn adeldom en heerlijkheid zou
beseffen, welke de hoedanigheid van de microkosmos is, en hoever zijn kunst zich in de
natuur uitstrekt.

De onnadenkende wereld is hiervan echter weinig gediend en laster, gelach en spotternij


nemen steeds meer toe. Ook bij de geleerden is de trots en de eerzucht zo groot dat zij zich
niet willen verenigen om uit alles waarin God ons in onze eeuw zo rijkelijk heeft doen delen
een Boek der Natuur of een richtsnoer voor alle kunsten samen te lezen, maar, integendeel,
elkaar tegenwerken. Zo blijft alles bij het oude en moeten de paus, Aristoteles en Galenus40,
ja, alles wat er maar als een oud handschrift uitziet, wederom voor het klare geopenbaarde
licht doorgaan, ofschoon [laatstgenoemden] , indien zij nog zouden leven, zich ongetwijfeld
met grote vreugde hebben willen verbeteren. Hier echter is men voor zulk een grote arbeid te
zwak. Hoewel in de theologie, de fysica en de mathematica de waarheid hier tegenover
gesteld wordt, geeft de oude vijand overvloedig blijk van zijn listen en lagen, door –
[gebruikmakend van] tweedracht zaaiende dwepers en landlopers – deze schone ontwikkeling
[der dingen] te verhinderen en gehaat te maken.

Ook wijlen onze vrome, christelijke en zeer verlichte Vader Broeder C.R., een Duitser, hoofd
en stichter van onze Broederschap, heeft zich lange tijd zeer veel moeite getroost zulk een
algemene hervorming tot stand te brengen.41

[Broeder C.R. reist door de gehele wereld om wijsheid te vergaren]

Na vijf jaar kwam de beoogde hervorming hem wederom in gedachten. Aangezien hij van
hulp en bijstand van andere weinig verwachtte, nam hij zich voor … dit werk met slechts
weinig helpers en medewerkers te ondernemen. Tot dit doel nodigde hij daarom van zijn
eerste klooster … drie van zijn medebroeders uit, [te weten] Broeder G.V., Broeder I.A. en
Broeder I.O., die bovendien in de kunst iets meer [bedreven] waren dan in die tijd gewoonlijk
het geval was. Deze drie verplichtte hij jegens hem tot de hoogste trouw, ijver en
geheimhouding …. Zo ving de Broederschap van het Rozenkruis aanvankelijk aan ….42

39
. Onder ‘kunst’ verstaat men in de zeventiende eeuw alle toegepaste wetenschappen.
40
. De klassieke arts Galenus of Galen (131-201/16)
41
. Fama Fraternitatis, vert. en bewerking C. Gilly en P. van der Kooij, Haarlem 1998, blz. 73-75.
42
. Fama, blz. 81-83.

27
Samenvatting: de irreguliere vrijmetselarij

In 1717 wordt in London de vrijmetselarij opgericht: de Grand Lodge of London. Dat is


sindsdien de koepel voor alle reguliere vrijmetselarij orden. Iedere landgelijk Grand Lodge
wordt goedgekeurd door London – of niet. De GrootLoge van België is bijvoorbeeld niet
erkend door London. We kennen de vrijmetselarij over het algemeen als de vrijmetselarij van
de zogenaamd ‘drie blauwe graden’ van leerling, gezel en meester. Daarnaast zijn ver vanaf
het midden van de achttiende eeuw (de zogenaamde eeuw van de Verlichting) nog vele
zogenaamde ‘hogere graden’ ontstaan, meestal onder de koepel van A.S.S.R. (Aloude
Aangenomen Schotse Rites) met soms wel 90 graden, inclusief een rozenkruiser en
tempeliersgraad. In het tweede deel van de negentiende eeuw schieten de irreguliere
vrijmetselarij orden in Europa als paddenstoelen uit de grond. Er ontstaat een intensief
internationaal netwerk waarin de grootmeesters elkaar wederzijds eren met inwijdingsgraden.

De spinnen in het internationale irreguliere web in Engeland zijn William Westcott (1848-
1925) en John Yarker (1833-1913). Westcott is een van de oprichters van de Hermetic Order
of de Golden Dawn en hij wordt al in 1880 lid van de Societas Rosicrusiana in Anglia (SriA).
John Yarker is ook lid van de SriA en hij wordt in 1871 grootmeester van de Londense
Memphis & Misraïmorde (M.M.). Yarker maakt Blavatsky in 1874 erelid van de M.M. en op
haar beurt maakt Blavatsky in 1880 Yarker erelid van de Theosophical Society.43 In 1876
sticht Yarker de Swedenborgrites in Engeland en hij maakt de Franse occultist Papus (1865-
1916) erelid. Papus is in Frankrijk de spin in het internationale web. Op zijn beurt maakt
Papus Yarker weer erelid van de Martinistenorde in Frankrijk. Zo gaat dat onder vrienden.
Yarker moet haast bezweken zijn onder al zijn graden. In Duitsland zijn Theodor Reuss
(1855-1923) en Rudolf Steiner (1861-1925) de internationale spinnen in het occulte web.
Reuss is de grootmeester van de SriA in Berlijn en grootmeester van de M.M. in Duitsland.
Rudolf Steiner – tot 1913 voorzitter van Theosophische Gesellschaft – ontvangt in 1906 van
Yarker een charter voor de oprichting van de M.M. in Berlijn. Tot 1914 is Steiner
grootmeester van de M.M. in Duitsland. In Duitsland is Steiner weer een spin in het
internationale web

Men wijst het heersende materialistisch-positivistisch mens en wereldbeeld af. De ordes


stellen het volgende programma er tegenover:
1 Men gaat er van uit dat er naast de zichtbare materiële nog een andere, hogere, onzichtbare
geestelijke wereld bestaat.
2 Die wereld kan worden gekend. De weg daar naar toe is niet het verstand of het geloof maar
de mystiek en de gnosis.
3 Maar ook mystiek en gnosis kunnen te cerebraal en ascetisch zijn – de mens heeft nu
eenmaal behoefte aan kunst, magie en rituelen. Magie en rituelen zijn praktisch en voeden het
gevoel.
4 Er mag vooral geen associatie zijn met de traditie en de kerk – wijsheid wordt derhalve
gezocht bij die religies die voorchristelijk zijn. En dat is vooral de Egyptische inwijding van
Hermes Trismegistos.
5 En dat alles leidt tot een beter mens en een betere wereld. Anarchisme, vegetarisme en
feminisme worden in deze kringen gepropageerd.

43
. K.R.H. Frick, Licht und Finsternis II Graz 1978, blz. 207.

28
In het voorjaar van 1884 is er ruzie in de Londense Theosophical Society met als inzet de
oosterse esoterie of de westerse esoterie. Anna Kingsford (1846-1888) bepleit een westers-
hermetische oriëntatie. Blavatsky zegt: richt dan maar je eigen loge op. Dat wordt de
Hermetic Order of the Golden Dawn. Kingsford is feministe en anti-vivisectie extremiste. In
Parijs promoveert ze in 1881 in de medische wetenschappen op vegetarisme en gezondheid.
Ze ontwikkelt zich tot een tegenstander van het materialistisch-positivistische mens en
wereldbeeld. Centraal in de Golden Dawn staan Egyptische tempels. De eerste tempel in
Londen krijgt de naam Isis-Urania no.322. Die in Edinburgh krijgt de naam Amon-Ra-tempel
nr.6. Via Christian Rozencreutz komt men bij de magie van de Egyptenaren.
Leden zijn onder meer: Edward Much (1863-1944), de schilder van de wereldberoemde
‘schreeuw’; Bram Stoker (1847-1912), de schrijver van Dracula; William Butler Yeats (1865-
1939), die in 1923 de nobelprijs voor literatuur krijgt.

29
Brontekst irreguliere vrijmetselarij: Inwijdingsritueel in de eerste graad van de Outer Order
van de Hermetic Order of the Golden Dawn

De neofiet moet zijn aandacht richten op het kabbalistische kruis en vervolgens een ritueel
uitvoeren aan de hand van het pentagram (aanbevolen wordt om dat uitvergroot en goed
zichtbaar aan de muur te hangen).

1 Sta rechtop met je blik naar het Oosten. Stel je voor dat je heel groot bent, zo groot dat je
hoofd boven de wolken uit komt, terwijl de aarde onder je voeten tot een kleine kogel, waar je
op staat, wordt. Besteed enkele minuten om de visualisatie te doen slagen. Het resultaat van
wat volgt hangt daarvan af.
2 Leg de wijsvinger van je rechterhand op je voorhoofd en zeg: ‘Ateh’ (dat ben je zelf). Stel je
het witte licht van Kether voor, vanwaar een straal je overschijnt.
3 Leg je hand op je borst en zeg: ‘Malkuth’; word je gewaar hoe het licht zich uitstrekt tot je
voeten, niet alleen meer je borst. Zo wordt de stam van het lichtkruis opgericht.
4 Leg je hand op je linkerschouder en zeg: ‘ve-Geburah’. Stel je, terwijl je dat doet, voor dat
het witte licht ontbrandt op je schouder, klaar om zich uit te strekken naar je rechterzijde om
de dwarsbalken van het lichtkruis te vervolmaken.
5 Leg je hand op je rechterschouder en zeg: ‘ve-Gedulah’ (Chesed); het kruis is nu compleet.
6 Plaats de twee handpalmen op je borst en zeg: ‘le-Olahm’; spreid je vingers en zeg: ‘Amen’.

Wend je nu naar het Oosten en volg het pentagram en zeg: Yod He Vaus He’ (Godsnaam), je
voorstellend dat je stem draagt tot het Oosten van het universum.
Draai je nu, het pentagram volgend, naar het Zuiden en zeg: ‘Adonai’.
Draai je nu, het pentagram volgend, naar het Westen en zeg: ‘Eheieh’.
Draai je nu, het pentagram volgend, naar het Noorden en zeg: ‘Agla’.
Keer terug naar het Oosten, spreid je armen in de vorm van een kruis en zeg:
‘Voor mij Rafaël, achter mij Gabriël, aan mijn rechterzijde Michaël, aan mijn linkerhand
Oriël’’.

Visualiseer dan: voor mij vlamt het pentagram op en in de kolom schijnt de zespuntige ster.
Herhaal vervolgens de eerste zes stappen, maar dan in omgekeerde volgorde.44

44
Overgenomen uit J. Slavenburg, ‘De gouden dageraad’, in J. Slavenburg & J. van Schaik, Geheimen en
onthullingen, blz.201-202.

30
Samenvatting: de theosofie

De Theosophical Society (T.S.) kan worden beschouwd als het krachtigste instrument waarin
het verzet tegen het materialistisch-positivistische mens en wereldbeeld zich bundelt. De T.S.
formuleert bij haar oprichting in 1875 de volgende doelstellingen: (1) Een kern te vormen van
universele broederschap van de mensheid, zonder verschil te maken in ras, geloof, geslacht,
kaste of huidskleur, (2) bestudering van oude en moderne religies, filosofieën en
wetenschappen, en het aantonen van de betekenis van zo’n studie en (3) onderzoek van de
onverklaarde natuurwetten en van de psychische vermogens van de mens. Vijftien jaar later
voegt Blavatsky toe:

Te midden van de toenemende glans van een puur materiële vooruitgang, van een
wetenschap die het verstand voedde maar de geest liet verhongeren, heeft de mensheid,
die vaag haar oorsprong voelde en een voorgevoel had van haar lot, lege handen naar
het oosten uitgestrekt die alleen een spirituele filosofie kan vullen.45

In november 1875 richt Helena Petrovna Blavatsky (Oekraïne, 1831-1891) met anderen de
Theosophical Society op. Om het materialisme te bestrijden, maar ook het spiritisme.
Blavatsky schrijft:

Wat het geloof betreft dat met spiritisme wordt aangeduid, namelijk het geloof in de
voortdurende communicatie van de levenden met de doden, of dit nu door de eigen
mediamieke krachten geschiedt of door een zogenaamd medium – dit is niets anders dan
het materialiseren van het geestelijke en het verlagen van de menselijke en goddelijke
ziel. Wie gelooft in dergelijke communicaties onteert zonder meer de doden en pleegt
een voortdurend heiligschennis. Met recht werd het in oude tijden necromantie
genoemd.46

Een volgende belangrijke doelstelling van de T.S. is om India weer haar eigen religieuze en
esoterische erfgoed terug te geven, dat door de Engelsen met veel dedain is weggezet. Zonder
de T.S. zou India niet onafhankelijk zijn geworden. Zelfs Mathama Gandhi was lid.

Blavatsky’s belangrijkste werken zijn Isis Ontsluierd en De geheime leer, dat ze deels in
Oostende schrijft. In deze werken besteedt ze veel aandacht aan de esoterische tradities. Zij is
een van de eersten die de oude leringen weer onder de aandacht brengt op een systematische
manier.

Krishnamurti
Hoewel Christus nauwelijks een rol speelt in de geschriften van Blavatsky, krijgt gaandeweg
de wederkomst van Christus een grote betekenis in de T.S.. Dat is vooral te danken aan de
opvolgster van Blavatsky, Annie Besant (1847-1933) en de omstreden Charles W. Leadbeater
(1847-1934). Leadbeater ontdekt de nieuwe Christus of de Matreya Boeddha: het is het
jongetje Krishnamurti (1895-1986). In 1911 richten Besant en Leadbeater de zogenaamde
Orde van de Ster van het Oosten op rondom Krishnamurti. Jaarlijks komen 3000 adepten
bijeen in Ommen (Nederland). In 1928 is het voor Krishnamurti teveel: hij verklaart in
Ommen dat hij niet de Messias is, dat de hele Orde van de Ster van het Oosten geen goede
zaak is, dat iedereen zijn eigen meester is. In 1930 stapt hij zelfs uit de T.S..

45
. S. Cranston, Het bijzondere leven & invloed van Helena Blavatsky. Stichtster van de moderne theosofische
beweging, Pasadena/Den Haag/München 1995, blz. 146.
46
. Cranston, blz. 118.

31
Brontekst theosofie: citaten uit De Geheime Leer

Laten we de hoofdpunten kort herhalen en aan de hand van de enorme omvang van de
behandelde onderwerpen aantonen hoe moeilijk, zo niet onmogelijk, het is om deze volledig
tot hun recht te laten komen.
1 De geheime leer is de verzamelde wijsheid van de eeuwen en alleen al haar kosmogonie
vormt het meest verbazingwekkende en uitgebreide stelsel, zelfs in bijvoorbeeld de exoterie
van de Purāna’s47. Maar de mysterieuze kracht van de occulte symboliek is zo groot dat de
feiten over de verbijsterende reeks van evolutionaire ontwikkelingen – waarvan het ordenen,
opschrijven en verklaren talloze generaties van ingewijde zieners en profeten hebben
beziggehouden – alle op een paar bladzijden met geometrische tekens en figuren staan
vermeld. De snelle en doordringende blik van die zieners reikte tot de kern van de materie zelf
en nam daar de ziel van de dingen waar, terwijl een gewone niet-ingewijde, hoe geleerd ook,
slechts de uiterlijke vorm zou hebben waargenomen. Maar de moderne wetenschap gelooft
niet in ‘de ziel van de dingen’ en zal daarom het hele stelstel van de oude kosmogonie
verwerpen. Het is nutteloos te zeggen dat het bedoelde stelsel geen fantasie is van één of meer
afzonderlijke individuen; dat het het ononderbroken verslag is van het werk van duizenden
generaties zieners die allen hun eigen ervaringen gebruikten bij het toetsen en controleren van
de tradities over de leringen van hogere en verheven wezens, die over de opgroeiende
mensheid waakten….
2 De fundamentele wet van dat stelsel, de kern waaruit alles is voortgekomen en waaromheen
en waarnaartoe alles wordt getrokken en waarop de hele verdere filosofie wordt gebouwd, is
het ene homogene goddelijke substantie-beginsel, de ene grondoorzaak …. Het wordt
‘substantie-beginsel’ genoemd, want op het gebied van het gemanifesteerde heelal wordt het
‘substantie’, een illusie, terwijl het in de beginloze en eindeloze abstracte, zichtbare en
onzichtbare ruimte een ‘beginsel’ blijft. Het is de alomtegenwoordige werkelijkheid:
onpersoonlijk, omdat het alles en iedereen omvat. De onpersoonlijkheid ervan is de
grondgedachte van het stelsel. Het sluimert in ieder atoom van het heelal en is het heelal
zelf….
3 Het heelal is de periodieke manifestatie van deze onbekende absolute essentie. Door het
‘essentie’ te noemen, zondigt men echter juist tegen de geest van de filosofie. Want hoewel
men het woord in dit geval kan afleiden van het werkwoord esse, ‘zijn’, kan het toch niet
worden vereenzelvigd met een of ander wezen dat het menselijk verstand zich kan
voorstellen. Het wordt het best beschreven als noch geest, noch stof, maar beide. Parabrahman
en mūlaprakriti zijn in werkelijkheid één, maar toch twee in de universele opvatting over het
gemanifesteerde, zelfs in het begrip ‘de ene Logos’ zijn eerste manifestatie, die Het … vanuit
het objectieve standpunt van de ene Logos ziet als mūlaprakriti en niet als parabrahman; als
de sluier ervan en niet als de daarachter verborgen ene werkelijkheid, die onvoorwaardelijk en
absoluut is.
4 Het heelal met alles daarin wordt māyā genoemd, want alles daarin is tijdelijk, van het
kortstondige leven van een glimworm tot dat van de zon. In het denken van de filosoof moet
het heelal met zijn vergankelijke steeds wisselende vormen, vergeleken met de eeuwige
onbeweeglijkheid van het ENE en de onveranderlijkheid van dat beginsel, niet meer zijn dan
een dwaallichtje. Toch heeft het heelal genoeg werkelijkheid voor de bewuste wezens daarin,
die even onwerkelijk zijn als het heelal zelf.48

. Purana’s = hindoeïstische geschriften uit de eerste eeuwen A.D.


47
48
. H.P. Blavatsky, An Invitation to the Secret Doctrine, zoveelste druk 1988, blz. 299-301 in vert. R. Bowen,
Een introductie in de Geheime Leer, Den Haag 2009, blz.41-43.

32
Samenvatting: de antroposofie

De Theosophical Society zoekt in haar verzet tegen het materialisme de spiritualiteit


nadrukkelijk in het Oosten. Rudolf Steiner (1861-1925) kiest resoluut voor de westerse
inwijdingsweg. Dat is misschien verwarrend omdat Steiner van 1904 tot 1913 voorzitter is
van de Duitse Theosophische Gesellschaft en zich aanvankelijk bedient van oosterse
terminologie. In 1913 breekt Steiner met de Theosophische Gesellschaft. Op aanraden van
Steiner richten zijn leerlingen de Anthroposophische Gesellschaft op: en dat is een 100%
westers esoterisch vehikel.

De antroposofische inwijdingsweg

Regelmatig noemt Steiner zijn antroposofische weg een rozenkruiser-inwijdingsweg. Maar


dan wel aangepast aan de eenentwintigste eeuw. Steiner onderscheidt deze weg van twee
andere mystieke wegen, die hij in verschillende voordrachten weer anders benoemt. Zo
spreekt hij over de aloude Indische yogaweg, de ‘christelijk-gnostische inwijdingsweg’ of de
christelijke mystieke weg en de rozenkruiserweg. De rozenkruiserweg is dan voor onze tijd
geschikt. Met deze indeling in drie soorten mystiek geeft Steiner een historisch perspectief.
Een andere keer onderscheidt hij ‘de weg van de extase’ waarin men in de makrokosmos
gevoerd wordt, de mystieke weg waarin men in het eigen innerlijk gevoerd wordt
(mikrokosmos) en de rozenkruiserweg. De makrokosmische weg verbindt hij regelmatig met
de noordse inwijdingsmysteriën en de mikrokosmisch-mystieke weg met de Egyptische Isis-
Osiris mysteriën.

De weg die Steiner aangeeft is als volgt:


1 De studie van de geesteswetenschap, waarbij men zich voorhands bedient van de
oordeelskracht, die men in de fysiek-zintuiglijke wereld heeft gewonnen.
2 De verwerving van het imaginatieve kenvermogen (= het begrijpen van visioenen).
3 De verwerving van het inspiratieve kenvermogen (= het lezen van het verborgen schrift).
4 De verwerving van het intuïtieve kenvermogen (= het zich inleven in de geestelijke
omgeving.
5 De kennis van de verhoudingen tussen mikrokosmos en makrokosmos.
6 De éénwording met de makrokosmos.
7 Het algeheel samenvattend beleven van de voorgaande ervaringen als grondstemming der
ziel.49

De christologie

Steiner houdt onverkort vast aan de twee-naturenleer. Hij schrijft:

Het protestantisme is op weg om door het rationalisme en het historicisme van zijn
theologie Christus tenslotte kwijt te raken. Het houdt alleen vast aan Jezus van Nazareth
en probeert deze als eenvoudige man nader tot het moderne democratische denken te
brengen.50

49
. Vrij naar R. Steiner, Geheimwissenschaft im Umriss, in vert. Zeist 19766, blz. 277.
50
. R. Steiner/ M. von Sivers, Briefwechsel und Dokumente 1901-1925 (GA262), Dornach 2002, blz. 57.

33
Deze kritiek van Steiner is vandaag de dag nog steeds actueel. Voor Steiner staat Jezus
Christus, God en mens, die gestorven is aan het kruis en ten derde dage is opgestaan,
volkomen centraal – het is alsof je het klassieke credo hoort! Steiner geeft voordrachtencycli
over de vier evangeliën, over Genesis, over de verhouding van Jezus tot Christus en – wat hij
noemt – het mysterie van Golgotha. In de cyclus over het Johannesevangelie zegt hij onder
meer:

Laten wij ons in gedachten verplaatsen buiten de aarde, naar een of andere ster, en ons
voorstellen dat iemand die helderziend is vanaf die ster naar onze aarde kijkt. Zo iemand
zou de aarde zien omgeven door een lichtaura, hij zou niet alleen het fysieke lichaam
maar ook het etherische lichaam en het astrale lichaam van de aarde waarnemen. Zou nu
zo’n helderziende zo lang op die ster verwijlen dat hij de voorchristelijke tijden van de
aarde voorbij zag gaan, dan zou hij in de aura van de aarde vóór de gebeurtenis van
Golgotha bepaalde kleuren en vormen zien; vervolgens zou hij heel deze aura opeens
van kleur zien veranderen. Wanneer veranderde de aura van de aarde? Toen op
Golgotha bloed vloeide uit de wonden van Christus Jezus. Op dat ogenblik veranderden
alle geestelijke verhoudingen op aarde.51

Het maatschappelijk engagement

In de antroposofie gaat het niet alleen om de individuele verlichting zoals in de meeste


esoterische bewegingen, maar esoterie moet ook zichtbaar zijn in het dagelijks leven. Vandaar
dat de antroposofie een hoge mate van maatschappelijk engagement voorstaat, zoals de
pedagogie (Steinerscholen), de geneeskunde (antroposofische artsen), de landbouw
(biologisch-dynamische landbouw) en zelfs in het geld (Triodosbank).

51
. R. Steiner, Das Johannes-Evangelium, (GA103), Dornach 1995, vert. Het evangelie naar
Johannes. Esoterische achtergronden, W/V 2001, blz. 125.

34
Brontekst antroposofie: Das Johannes-Evangelium, voordracht 7

Zo stellig als er in uw lichaam een geestelijk deel woont, zo woont er ook in het aarde-
lichaam, dat uit stenen, planten, dieren bestaat en waarop u rondwandelt, het geestelijk deel
der aarde; dit geestelijke deel, deze aarde-geest, is Christus. Christus is de geest der aarde. Als
Christus dus tot zijn intiemste leerlingen spreekt en wel bij een van de intiemste gelegenheid
tussen Hem en de zijnen, wat mag Hij hun dan zeggen? Hij mag zeggen: het is alsof ge vanuit
uw lichaam in uw ziel kijkt. Daarbinnen zit uw ziel. En zo is het ook, als ge kijkt naar de
aarde. Wat nu voor korte tijd, vleselijk, hier voor u staat, dat is dezelfde geest, die niet voor
korte tijd voor u staat, maar het is de geest van de gehele aarde – en dat zal Hij blijven en
steeds meer worden. Hij kon op de aarde wijzen als zijnde Zijn ware lichaam. ‘Als ge halmen
ziet en brood eet, dat u voedt, wat eet gij dan in werkelijkheid? Gij eet Mijn lichaam. Als ge
de sappen van de planten drinkt, dan is dat net zoiets als het bloed in uw lichaam. Het is het
bloed der aarde – Mijn bloed’. Dat zei Christus Jezus woordelijk tot zijn intiemste jongeren;
en zo moeten we het ook woordelijk opvatten. Als Hij hen bijeenbrengt en hun de christelijke
inwijding – zoals wij die zouden noemen – symbolisch uitlegt, spreekt Hij een merkwaardig
woord tot hen, daar, waar Hij voorspelt, dat een van hen Hem zal verraden. In het achttiende
vers van hoofdstuk dertien van het Johannesevangelie zegt Hij: ‘Wie mijn brood eet, treedt
Mij met voeten’. Dit moet u woordelijk opvatten. De mens eet het brood der aarde, en loopt
met zijn voeten op deze aarde. Als de aarde het lichaam van de aarde-geest – dus Christus –
is, dan is de mens degene, die op dit aarde-lichaam met zijn voeten loopt en dus het lichaam,
waarvan hij het brood eet, met voeten treedt. Een enorme verdieping van de avondmaalsidee
(eucharistie) verkrijgen we, als we, in de zin van het Johannesevangelie, beseffen, wie
Christus is, namelijk de geest der aarde en dat we dan ook het brood, dat afkomstig is van zijn
lichaam der aarde, heel anders gaan zien. Christus wijst erop, zeggende: ‘Dit is mijn lichaam’.
Zoals het vlees der spieren behoort bij het lichaam van de mens, waarin zijn ziel woont, zo
hoort het brood bij het lichaam der aarde, dat wil zeggen, bij het lichaam van Christus. De
sappen, die door de planten vloeit, door de wijnstok pulseren, het lijkt allemaal op het bloed,
dat door het mensenlichaam stroomt. Christus mag daar dus ook op wijzen en zeggen: ‘Dit is
mijn bloed!’ Alleen wie niet begrijpen kan of het niet wil, die kan geloven, dat door deze
waarheidsgetrouwe verklaring van het Avondmaal iets van de heiligheid ervan verloren zou
gaan. Wie echter wel begrijpen wil, zal zeggen: er gaat niets van de heiligheid ervan verloren.
Integendeel, de hele aarde wordt door deze verklaring geheiligd. Wat kunnen er juist niet
geweldige gevoelens bij ons opkomen, als we zo in het Avondmaal het grootste mysterie van
de aarde voor ons zien, namelijk de verbinding van het gebeuren van Golgotha met de hele
ontwikkeling der aarde; als we het Avondmaal zo leren opvatten, dat het vloeien van het
bloed uit de wonden van de Verlosser, niet alleen een menselijke, maar ook een kosmische
betekenis had, dat het namelijk de aarde de kracht geeft in haar ontwikkeling verder te
schrijden.52

52
R. Steiner, Das Johannes-Evangelium, voordracht 7, vert. Het Johannes Evangelie, Zeist 1976, blz. 141-143.

35
Samenvatting: moderne ‘ketters’

Nog in 2003 publiceert de Pauselijke raad voor cultuur en interreligieuze dialoog een
negentig pagina tellend document waarin de ‘New Age’ wordt geanathemiseerd (= vervloekt)
– al noemt men dit niet meer zo. In het document heet het ‘een pastoraal antwoord op een
actuele uitdaging’. Volgens het document komen in de New Age beweging oude esoterische
tradities weer te voorschijn. Zoals ‘antieke Egyptische occulte praktijken, kabbalisme,
gnosticisme, soefisme, Keltisch christendom, middeleeuwse alchemie, het renaissance
hermetisme, zen boeddhisme, yoga en zo meer’. De moderne variant is echter syncretisch van
karakter en er is een grote fascinatie voor buitenzintuigelijke ervaringen en paranormale
entiteiten. In feite is er volgens het rapport sprake van een geseculariseerde vorm van
christendom, zoals dat in de negentiende eeuw het duidelijkst is uitgedragen door de
Theosophical Society van Blavatsky. In het document is een ‘beperkt glossarium’ bijgevoegd.
Dat is handig want dan weten we meteen wie en wat we allemaal onder de New Age moeten
scharen. Genoemd worden onder meer: de antroposofie, channeling, energie-met-edelstenen,
rozenkruisers, reïncarnatie, occultisme en nog veel meer. Teveel om op te noemen.

Volgens het pauselijk document is de New Age Christus, de volgende:

Christus in de New Age is een historische figuur Jezus die slechts een incarnatie is van
een idee of een energie of een geheel van vibraties…. Voor veel mensen is Jezus niets
meer dan een spirituele leraar, zoals Boeddha, Mozes en Mohammed en anderen, die
doordrongen is door de kosmische Christus. De kosmische Christus is ook gekend als
een Christus-energie als de bron van alle mensen en alle zijn. Individuen moeten
gradueel worden ingewijd in het bewustzijn van deze christelijke karakteristiek – die
alle mensen hebben. Christus – in New Age termen – vertegenwoordigt de hoogste staat
van volmaaktheid van het zelf.53

Het logische gevolg van zo een Christus-opvatting is dat men in de New Age de dood en
opstanding van Jezus Christus ontkent.54

53
. Pauselijke raad voor cultuur en interreligieuze dialoog, Jezus Christus, de drager van het levende water. Een
christelijke reflectie op de New Age, februari 2003, 7.2.
54
. Ibidem, hoofdstuk 4 ‘New Age and christelijk geloof in contrast’

36

Vous aimerez peut-être aussi