Vous êtes sur la page 1sur 82

Verspreiding: Algemeen

Eindrapport

Achtergronddocument bij de
‘Gids voor gezonde groenten en eieren uit eigen tuin’

Geert Gommers, Christa Cornelis, Jan Mosselmans

Studie uitgevoerd in opdracht van: LNE


Samenvatting

SAMENVATTING

In opdracht van LNE werd een gids geschreven voor gezond tuinieren en kippen houden.
Voorliggend document bevat achtergrondinformatie voor de lezer van de gids die bijkomende
duiding zoekt. Het document bestaat uit twee delen:

 Deel 1 – gezonde groenten uit eigen tuin


 Deel 2 – gezonde eieren uit eigen tuin

Volgende elementen in dit achtergronddocument zijn nog voorlopig, omdat zij vastgelegd worden
via aparte projecten en nog voorgelegd zullen worden aan de adviesraden van LNE:

 Adviezen met betrekking tot het eten van eieren van kippen uit eigen tuin;
 Referentiewaarden voor het beoordelen van de bodemkwaliteit in moestuin en kippenren.

In het achtergronddocument wordt ook regelmatig aangeraden om advies in te winnen. De


concrete invulling van het/de contactpunt(en) voor advies moet nog vastgelegd worden.

I
Inhoud

INHOUD

Samenvatting ____________________________________________________________________ I

Inhoud ________________________________________________________________________ II

DEEL 1. Gezonde groenten uit eigen tuin__________________________________________ 5


1.1. Inrichting van de tuin 8
1.1.1. Plaats van groenten op het perceel ______________________________________ 8
1.1.2. Ontginning van het perceel ___________________________________________ 10
1.1.3. Keuze van materialen bij de inrichting ___________________________________ 11
1.1.4. Verhoog de bodemvruchtbaarheid van het perceel ________________________ 14
1.1.5. Geef biodiversiteit een plaats in je tuin __________________________________ 16
1.1.6. Gebruik van nieuwe teelaarde _________________________________________ 18
1.2. Keuze van de locatie 20
1.2.1. Verifieer de historiek van het perceel ___________________________________ 20
1.2.2. Verifieer de omgeving van het perceel __________________________________ 22
1.2.3. Bepaal de geschiktheid van het perceel __________________________________ 27
1.3. Teeltmaatregelen voor tuiniers 34
1.3.1. Zorgzaam omgaan met de bodem ______________________________________ 34
1.3.2. Planten preventief beschermen ________________________________________ 39
1.3.3. Planten water geven _________________________________________________ 42
1.3.4. Teeltmaatregelen bij een verhoogd gehalte aan zware metalen ______________ 45
1.3.5. Stook geen vuurtje in de tuin __________________________________________ 48
1.3.6. Tuinhygiëne _______________________________________________________ 49
1.4. Genieten van een gezonde oogst 50
1.4.1. Grondig wassen en schillen ___________________________________________ 51
1.4.2. Variatie troef_______________________________________________________ 52

DEEL 2. Gezonde eieren uit eigen tuin ___________________________________________ 53


2.1. Maatregelen bij het houden van kippen 55
2.1.1. Stook geen vuurtje in je tuin __________________________________________ 55
2.1.2. Geef je kippen gezond voedsel _________________________________________ 56
2.1.3. Zorg voor een goede huisvesting _______________________________________ 57
2.2. Genieten van een lekker ei 58
2.2.1. Eet maximaal drie eieren per week _____________________________________ 58
2.3. Keuze van de locatie 59
2.3.1. Verifieer de locatie van de kippenren ___________________________________ 59
2.3.2. Verifieer de bodem van de kippenren ___________________________________ 59
2.3.3. Verifieer de omgeving van de kippenren _________________________________ 59

Lijst van afkortingen ____________________________________________________________ 64

Literatuur _____________________________________________________________________ 65

Bijlage A - Relevante parameters en hun verontreinigingsbronnen _______________________ 67

II
Inhoud

Bijlage B – Referentiewaarden voor bodemkwaliteit ___________________________________ 75

Bijlage C - Kwaliteitscriteria voor irrigatiewater en normen voor drinkwaterkwaliteit (metalen) 79

Bijlage D – Toetsingswaarden voor het beoordelen van gehaltes dioxines, pcb’s en DDT in eieren
______________________________________________________________________________ 80

III
Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven. Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier
wilt weergeven.

DEEL 1. GEZONDE GROENTEN UIT EIGEN TUIN

In heel Vlaanderen groeit de interesse om weer zelf groenten te gaan telen. Particulieren tuinieren
in hun eigen moestuin of in gemeenschappelijke tuinen zoals volkstuinen of samentuinen. Eigen
groenten kweken is duidelijk weer in.
De motivaties van tuiniers zijn divers:
 via het tuinieren vullen mensen een basisbehoefte in – “Ik weet wat ik eet”
 via het tuinieren zijn mensen fysiek actief in openlucht – “Het is mijn gratis work-out”
 via het samen tuinieren, bijvoorbeeld in een ecologische volkstuin, verbetert de sfeer in
een wijk of woonomgeving – “Hier leer ik buurtbewoners beter kennen”
 via het tuinieren slagen mensen erin om op een goedkope manier verse, vitaminerijke
groenten te eten – “Het is goed voor mijn portemonnee”

Tegelijk blijkt tuinieren ook een dankbaar instrument om de sociale cohesie in een buurt te
versterken. Verschillende organisaties en instanties die met specifieke doelgroepen werken,
hebben dat al opgemerkt en zijn actief met hun mensen beginnen tuinieren.
Bovendien is tuinieren goedkoop én gezond. Zo zullen mensen die zelf groenten en fruit telen, ook
meer groenten en fruit eten. En het levert extra lichaamsbeweging op.

Als mensen een moestuin of volkstuin aanleggen, gaat de aandacht in eerste instantie vooral naar
teelttechnische aspecten: de ligging van de tuin, de bodemvruchtbaarheid, de rassenkeuze …
Tegelijk maakt men zich soms zorgen over mogelijke gezondheidsrisico’s door lokale
milieuverontreiniging. In deze gids gaan we dieper in op die bezorgdheid. Over welke stoffen gaat
het? Wat is de impact ervan, en hoe kun je die impact vermijden of beperken?
In deze ‘Gids voor gezond tuinieren en kippen houden’ komen we tegemoet aan de ongerustheid
rond gezondheidsrisico’s en stellen we een concrete aanpak voor, zonder de groeiende
belangstelling voor het tuinieren af te remmen.

DEEL 1 - Vervuilende stoffen

Hieronder beschrijven we beknopt de verschillende groepen van vervuilende stoffen en hun


potentiële impact op de gezondheid via de consumptie van groenten uit eigen tuin.

A. Zware metalen

Zware metalen zijn relevante stoffen voor de opname door groenten. De meeste aandacht gaat
hierbij naar cadmium en in mindere mate lood.
Bij een standaardanalyse naar zware metalen worden acht verschillende zware metalen bepaald
(arseen, cadmium, chroom, koper, kwik, lood, nikkel en zink). Op basis van de eigenschappen van
die stoffen kan een inschatting gemaakt worden van hun relevantie voor de gezondheid bij het
telen van groenten in Vlaanderen. De tabel hieronder geeft een summier overzicht, gebaseerd op
de OVAM-studie naar referentiewaarden voor zelfgeteelde voeding [1].

5
DEEL 1 Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven.

Naam metaal Relevantie


Arseen Relevant bij hogere bodemconcentraties, is
vooral toxisch via inademing (opwaaiend stof)
Cadmium Sterke relevantie naar opname door planten,
verhoogde concentraties in een aantal regio’s in
Vlaanderen
Chroom Beperkte relevantie wegens beperkte opname
en lage toxiciteit van driewaardig chroom.
Indien zeswaardig chroom voorkomt is vooral
inademing van belang
Kwik Verhoogde concentraties zijn over het
algemeen beperkt. Enkele zones in Vlaanderen
hebben verhoogde concentraties als gevolg van
historische industriële activiteiten, opname
door planten is dan relevant
Lood Komt algemeen verhoogd voor in gebieden
met bebouwing en verkeer. Enkele zones in
Vlaanderen hebben verhoogde concentraties.
Vooral aandacht besteden aan hand-
mondgedrag (kinderen) en afzetting op
groenten, opname vanuit de bodem is beperkt
Nikkel Alleen relevant bij sterk verhoogde
concentraties
Koper en zink Vooral relevant voor planten; koper en zink zijn
weinig humaan toxisch. Oppassen met koperen
waterleidingen en regenwater van zinken daken

Emissies van zware metalen naar het milieu kunnen ontstaan tijdens het productieproces
(bijproducten), het gebruik of in het afvalstadium van metaalhoudende producten. Bijlage A geeft
een uitgebreide omschrijving van de verschillende bronnen van zware metalen.
In een aantal regio’s in Vlaanderen, bijvoorbeeld de Noorderkempen of Hoboken, is er een
gekende problematiek van verontreiniging door zware metalen.

B. Polyaromatische koolwaterstoffen (PAK’s)

Polyaromatische koolwaterstoffen worden door groenten niet sterk opgenomen uit de bodem. Ze
komen wel vanuit de lucht op de bovengrondse delen van groenten terecht. In gebieden met veel
verkeer en een hoge bewoningsdichtheid kan een analyse naar PAK’s worden uitgevoerd.

De hoogste PAK-gehaltes worden aangetroffen in de bodem van fabrieksterreinen van vroegere


gas- en cokesfabrieken. In cokesfabrieken werden PAK’s afgescheiden in de steenkoolteer. Die
werd verder verwerkt tot pek, asfalt, creosoten voor houtbehandeling en residuele oliën zoals
antraceenolie. Ter hoogte van voormalige cokesfabrieken werden vroeger ook grote hoeveelheden
PAK’s in de lucht uitgestoten. Bij petroleumdestillatie komen de natuurlijk gevormde PAK’s
overwegend in de zwaardere fracties terecht, zoals bitumen en pitch. De lichtere fracties, zoals
naftaleen, vinden we in diesel en gasolie.
Vandaag zijn de belangrijkste bronnen van PAK’s de verwarming van gebouwen en het (onvolledig)
verbranden van afval in openlucht. Ook wegverkeer kan zowel regionaal als lokaal tot verhoogde
gehaltes leiden, voornamelijk op plaatsen met veel en druk verkeer.

6
Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven. Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier
wilt weergeven.

In een aantal gemeenten in België, bijvoorbeeld Zelzate, is er een gekende problematiek van PAK’s.

C. Dioxines en pcb’s

Dioxines en pcb’s worden door groenten maar weinig opgenomen uit de bodem. Uitzondering
hierop zijn een aantal groenten van de komkommerfamilie (Cucurbitaceae) (courgette, pompoen,
komkommer, meloen …) die deze stoffen makkelijker uit de bodem opnemen. Niettemin
verwachten we geen problemen, ook niet voor deze groenten, in gebieden zonder een specifieke
vervuilingsbron.

‘Dioxine’ is een verzamelnaam voor een grote groep chloorhoudende verbindingen. Elke vorm van
verbranding (in afvalverbrandingsovens, vuurtjes in de tuin, verkeer, verwarmingsinstallaties van
gebouwen, industriële activiteiten zoals schrootverwerkende bedrijven …) produceert dioxines, die
in de lucht en op de grond terechtkomen. Ook sigaren- en sigarettenrook bevat dioxines. Je vindt
ze op heel veel plaatsen. Ook pcb’s komen via de uitstoot van verbrandingsinstallaties in het milieu
terecht. Daarnaast werden pcb’s vroeger - tot 1986 - ook gebruikt bij de productie van heel wat
industriële producten (bijvoorbeeld transformatoren, smeermiddelen, koelvloeistoffen) en
consumentenproducten (bijvoorbeeld verf, inkt, weekmakers en isolatiemateriaal).
Via stofdeeltjes in de lucht vallen dioxines en pcb’s overal neer. Ook op de groenten in je tuin.
Zolang die depositie uit de lucht onder de door de VMM gehanteerde drempelwaarden blijft,
verwachten we geen problemen (zie VMM-website voor gegevens over depositie,
www.vmm.be/lucht).
In een aantal gemeenten in België, bijvoorbeeld Menen, is er een gekende problematiek van
verhoogde uitstoot van dioxines en pcb’s.

D. Pesticiden

Vooral persistente, niet meer toegelaten pesticiden zoals DDT kunnen voor problemen zorgen. De
contaminatie van oppervlakte- en grondwater vormt het grootste risico voor nadelige effecten.
Eens pesticiden daarin zijn terechtgekomen, kunnen ze zich wijd verspreiden via stromen, rivieren,
meren en oceanen.
Pesticiden stapelen vooral op in eieren, hun opname in groenten is veel beperkter. Uitzondering
daarop zijn een aantal groenten van de komkommerfamilie (Cucurbitaceae) (courgette, pompoen,
komkommer, meloen …) die deze stoffen makkelijker uit de bodem opnemen. Pesticiden op basis
van de actieve stof endosulfan worden makkelijker opgenomen, maar door de beperkte toxiciteit
voor mensen is de relevantie van deze verbinding naar lokale voeding niet zo groot. Daarom zijn er
geen problemen te verwachten in gebieden zonder een specifieke vervuilingsbron, ook niet voor de
groenten uit de komkommerfamilie.

E. Minerale olie

De term ‘minerale olie’ is een verzamelnaam voor een aantal producten die bestaan uit
verschillende destillatiefracties van aardolie: benzine, diesel, kerosine, jet fuel, motorolie,
huisbrandolie, wasbenzine, white spirit, terpentijn, thinner ... De chemische samenstelling van
minerale olie kan sterk variëren: ruwe petroleum bestaat uit honderden verschillende

7
DEEL 1 Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven.

koolwaterstofcomponenten, commerciële olieproducten worden samengesteld uit specifieke


koolwaterstofgroepen en additieven.
In de bodem vinden we minerale olie vooral ter hoogte van tankstations (lekkende brandstoftanks),
garages, industrieterreinen (opslagtanks), olieraffinaderijen, bereiding van agrochemicaliën
(atrazin, bentazon), landbouwactiviteiten, parkeerplaatsen voor vrachtwagens en bij particulieren
(lekkende stookolietanks). Deze stoffen worden door groenten maar weinig opgenomen uit de
bodem. In geval van olieverontreiniging zal er lokaal meestal een sterke geur van vluchtige
minerale olie aanwezig zijn.

DEEL 2 – Hoe omgaan met mogelijke vervuiling?

Als je groenten teelt of met een groentetuin wilt starten, weet je niet altijd of er in jouw moestuin
een risico is op verontreiniging, hetzij via de bodem, hetzij via de lucht. Je kunt soms wel
vermoeden dat er sprake is van vervuiling, bijvoorbeeld als je tuin kort bij een autosnelweg of een
zone met industriële activiteiten ligt.

Deze gids helpt je een inschatting te maken van de potentiële risico’s en geeft concrete
aanbevelingen voor verschillende situaties. De gids is chronologisch opgesteld: we vertrekken
vanaf het moment dat iemand een groentetuin wil aanleggen. Vervolgens worden de verschillende
stadia tot aan de oogst onder de loep genomen. De verschillende stadia in deze gids zijn:

1. Inrichting van de tuin


2. Keuze van de locatie
3. Teeltmaatregelen voor de tuiniers
4. Genieten van een gezonde oogst

1.1. INRICHTING VAN DE TUIN

In dit deel komen aspecten van de tuininrichting aan bod die de impact van aanwezige
vervuilingsbronnen beperken. De voorgestelde maatregelen zijn in principe eenmalig en worden
gerealiseerd bij de aanleg en de inrichting van de tuin. De volgende elementen worden besproken:
 de plaats op het perceel waar groenten worden geteeld
 de ontginning van het perceel
 de keuze van materialen voor de inrichting
 het op peil brengen van de pH en het gehalte organische stof bij de aanleg van de
groentetuin
 de zorg voor natuur en landschap
 het gebruik van nieuwe, zuivere teelaarde

Maatregelen die jaarlijks terugkeren worden in deel 3 besproken.

1.1.1. PLAATS VAN GROENTEN OP HET PERCEEL

Er zijn verschillende factoren waar je best rekening mee houdt als je een plek kiest om groenten te
telen. Om de risico’s van vervuiling in te perken, hou je best 30 meter afstand van drukke auto- of
spoorwegen. Hou ook rekening met de lichtinval en de wind op je perceel. En natuurlijk is de

8
Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven. Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier
wilt weergeven.

bodem ook een belangrijke factor. Als de bodemkwaliteit van het perceel niet overal gelijk is, moet
je daar ook rekening mee houden.

 Afstand van een drukke autoweg of spoorweg

Als er langs het perceel een drukke autoweg of een spoorweg ligt, loont het zeker de moeite om de
groentetuin aan de andere kant van het perceel aan te leggen. Je voorziet best 30 meter afstand
tussen de autoweg of spoorweg en de plek waar groenten worden geteeld. Deze afstand is
gebaseerd op Franse, Duitse en Nederlandse studies die uitgebreid worden vermeld in deel 1.2.2.

Obstakels tussen de verkeersinfrastructuur en de groentetuin, zoals huizen of bomen, zorgen voor


minder vervuilende stoffen op de groenten. Zulke obstakels kun je ook zelf plaatsen. Plant
bijvoorbeeld een gemengde struikengordel die kan uitgroeien in de hoogte en de breedte. Een
struikengordel vormt een fysieke barrière en houdt fijn stof afkomstig van het verkeer grotendeels
weg van je groenten. Fijn stof is de drager van zware metalen, PAK’s en andere vervuilende stoffen.
Je kiest best voor inheemse en streekeigen struiken en planten. Respecteer een afstand van
minimaal 50 cm tussen deze planten en de rand van je groenteperceel, zodat ze geen vocht
wegnemen van je groenten.

Met de ecologische plantenzoeker van Velt kun je gratis online plantenlijsten samenstellen voor je
tuin, met de focus op inheems plantmateriaal. Voor die lijsten zoekt Velt inspiratie in de natuur.
Kijk op www.velt.be/plantenzoeker/ om een ecologische struikengordel aan te leggen. Aanvullend
kun je ook enkele lijsten van de Vlaamse overheid consulteren:
 www.lne.be/themas/natuur-en-
milieueducatie/nmerond/vergroening/kiezen/soortenlijsten
 www.natuurenbos.be/nl-BE/Over-
ons/Publicaties/2009/Autochtoon_plantsoen_in_opmars.aspx

Ook als je in de stad een groentetuintje wilt aanleggen, blijven deze regels van kracht. Kies voor je
groentetuin bij voorkeur een plekje in de achtertuin, achter een gebouw. Onderzoek in Berlijn [2]
heeft aangetoond dat de concentraties aan vervuilende stoffen lager zijn als de tuin verscholen ligt
achter een gebouw.

 Teel de groenten niet vlak bij een gebouw

Als er op het perceel een gebouw staat, laat je best een bufferzone tussen het gebouw en je
groentetuin. Regenwater dat langs buitenmuren en daken en door regenpijpen wegstroomt, kan
fijne stofdeeltjes en zware metalen bevatten. Ook afstromend water van ramen die behandeld zijn
met vernis, beits of verf kan zulke stoffen bevatten. Dit kan tot verhoogde gehaltes leiden vlak
naast de woning. Daarom laat je best een afstand van 50 centimeter tussen het gebouw en de plek
waar je groenten teelt.

 Lichtinval

Groenten hebben licht nodig om te groeien. Er zijn wel een aantal groenten die wat schaduw
verdragen: denk maar aan rabarber, aardbeien, andijvie, selder, warmoes, rode biet en enkele

9
DEEL 1 Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven.

tuinkruiden zoals kervel, citroenmelisse en peterselie. Maar op een zonnig perceel zal ook hun
opbrengst hoger zijn.
Daarom is het belangrijk dat het perceel waar groenten worden geteeld zoveel mogelijk direct
zonlicht krijgt. Vooral de ochtend- en middagzon is belangrijk. Richt de tuin zo in dat er zo weinig
mogelijk schaduw op de groentepercelen valt. In stadstuintjes met hoge muren kan dat soms
moeilijk zijn. Ben je van plan om naast de groentetuin ook een siertuin aan te leggen, dan kun je de
siertuin in het schaduwrijke gedeelte aanleggen.

 Wind

Een belangrijk punt is de beschutting van je tuin. Heeft de wind vrij spel of zorgt een bomenrij voor
bescherming? Hagen en struiken kunnen je tuin beschutten tegen bepaalde klimaatsfactoren. Je
creëert op die manier een geschikt microklimaat. Een beschutting is niet aan elke kant nodig, maar
is afhankelijk van de windstreken.
 De zon staat nooit in het noorden. Wel komt er koude wind uit die richting. Scherm daarom
de noordkant af, bijvoorbeeld met een metershoge haag of heg.
 Het oosten is de kant van de ochtendzon, die krachtig is en belangrijk voor de plantengroei.
De wind waait niet zo vaak uit het oosten. Als hij dat toch doet, brengt hij in de winter
meestal koude en in het voorjaar drogende lucht mee. Aan de oostkant voorzie je daarom
best geen of een lage windkering.
 Het zuiden brengt in het vroege voorjaar de eerste zonnestralen die de grond opwarmen
en waarmee de vroegste teelten opgroeien. Daarom hou je de zuidkant zoveel mogelijk
open.
 Het westen is de wind- en stormzijde. Westenwind brengt dikwijls regen mee, maar zelden
echte koude. Toch heeft een tuin in een open landschap een beschuttende haag nodig aan
de westkant.

Bomen, struiken, een haag of een heg zijn beter geschikt dan een houten of stenen schutting. Ze
breken de sterkte van de wind zonder hem helemaal tegen te houden. Een gesloten muur laat geen
wind door en dat zorgt voor windturbulentie aan de andere kant van de schutting.

1.1.2. ONTGINNING VAN HET PERCEEL

Als je met een nieuwe moestuin start, maak je het gekozen perceel eerst tuinklaar. Dat doe je best
in een droge periode: als je de grond bewerkt in te natte omstandigheden, maak je de
bodemstructuur kapot. Dat beïnvloedt nadien de opbrengst van je moestuin. In functie van de
reeds aanwezige begroeiing (bijvoorbeeld bomen, struiken, meerjarig gras) en het voormalige
gebruik (bijvoorbeeld intense beweiding, braakland) van het perceel vraagt het tuinklaar maken
veel of weinig werk.

We beschrijven hier beknopt de aanpak om het perceel op een duurzame wijze, zonder het gebruik
van herbiciden, tuinklaar te maken. Het gebruik van herbiciden om alle begroeiing te elimineren is
een courante praktijk van tuinaannemers bij het klaarmaken van een perceel. Die stoffen brengen
echter risico’s mee voor mens en milieu. Daarom doen we het zonder.

10
Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven. Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier
wilt weergeven.

 Weide of gazon

Grasland is een uitstekende vertrekbasis voor het telen van groenten. Gras brengt met zijn zoden
heel wat organische stof aan. Het houdt bovendien de voedingsstoffen goed vast en vormt een
beschermlaag over de bodem.
Om van een weide, een grasland of een gazon over te schakelen naar een groentetuin, zijn er
verschillende werkwijzen. De eerste stap is altijd dezelfde: het gras zo kort mogelijk maaien. Het
maaisel kun je gebruiken om compost van te maken. De volgende stappen zijn spitten of ploegen
en frezen.

Spitten kan als de oppervlakte niet te groot is. Dat doe je best voor de winter, omdat de zoden dan
veel langer kunnen verteren voor het groeiseizoen begint en omdat het bodemleven zo meer tijd
heeft om te herstellen. Eén steek diep spitten is voldoende. Zo haal je de bodemlagen niet te veel
door elkaar. Belangrijk is wel dat de graszoden onderaan komen te liggen, zodat het gras niet
meteen teruggroeit in de lente.
Voor grote oppervlaktes, bijvoorbeeld bij de aanleg van een nieuwe volkstuin, gebruik je best een
ploeg. De grond omploegen heeft ongeveer hetzelfde effect als spitten. Meestal wordt er ongeveer
30 centimeter diep geploegd. Vergeet de diepte niet door te geven aan de tuinaannemer. Na het
ploegen wordt de grond verder fijn gemaakt en gelijkgetrokken met een frees en/of een eg.
Gefreesde grond laat je best niet onbegroeid, omdat hij dan wegwaait, afspoelt, dichtregent of
hard wordt. Dat veroorzaakt structuurbederf. Eggen of frezen doe je dus best kort voor het zaaien
of planten, niet in de herfst.

 Braakland of struikenborder

Een perceel waarmee al jaren niets wordt gedaan, noemen we braakland. Onder die noemer vallen
een stuk bouwgrond, een plek waar een gebouw is afgebroken en zo meer. Als je een stuk grond
met rust laat, ontstaat er bijna altijd een dichte begroeiing van wilde planten. Een gelijkaardige
toestand heb je als je een moestuin wilt beginnen in een struikenborder. Ecologisch gezien is zo’n
weelderige struikenborder of verwilderd braakland heel waardevol. Daarom raden we ook aan om
enkel het stuk grond te ontginnen dat je effectief gaat gebruiken voor het telen van groenten.
Als het braakland begroeid is met meerjarige, houtachtige struiken komt er zwaarder materiaal aan
te pas. Dan schakel je best een tuinaannemer in om de struiken met machines te verwijderen.

1.1.3. KEUZE VAN MATERIALEN BIJ DE INRICHTING

Bij de inrichting van de tuin streven we ernaar om zoveel mogelijk materialen te gebruiken die
geen vervuilende stoffen afgeven. Hout wordt het meest gebruikt. Er is momenteel voldoende
keuze in hout dat niet chemisch wordt behandeld.
In bestaande tuinen vind je af en toe nog treinbielzen of chemisch behandelde palen. Daar neem je
best voorzorgsmaatregelen om de impact van uitlogende stoffen te beperken. Die worden hier
beschreven.

 Gebruik bij voorkeur hout dat niet chemisch werd behandeld voor nieuwe constructies

De meeste constructies in de tuin worden van hout gemaakt. Denk maar aan
 houten bakken om in te tuinieren
 houten steunpalen en afsluitingen

11
DEEL 1 Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven.

 het tuinhuis

Voor nieuwe constructies gebruik je best hout dat geen chemische behandeling heeft gekregen om
het een langere levensduur te geven. Onbehandeld hout kun je indelen in twee grote categorieën:
thermisch verduurzaamd hout en hardhout.

Bij thermisch verduurzaamd hout wordt de structuur van de houtcellen zo gemodificeerd dat het
hout voor bacteriën, schimmels en insecten niet meer bruikbaar is als voedingsbron. Daardoor
wordt het niet meer aangetast. Zo’n verandering van het hout wordt bereikt door een
temperatuurwijziging, zonder chemische toevoegingen. De meeste inheemse Europese
houtsoorten zijn niet geschikt om onbehandeld buiten te gebruiken. Maar door bijvoorbeeld
Europese den thermisch te verduurzamen, bereikt hij de hoogste duurzaamheidklasse.
Tuinafscheidingen en terrassen blijven daardoor veel langer intact, zelfs in direct contact met de
grond. En dat alles zonder enige chemische toevoeging.

Hardhout is hout dat door zijn natuurlijke hardheid weinig wordt aangetast door bacteriën,
schimmels en insecten. De gekende bankiraiplanken behoren hiertoe. Als je kiest voor zulke
tropische hardhoutsoorten, neem dan hout afkomstig uit bossen die op een duurzame manier
beheerd worden. Je herkent ze aan het FSC-label. Dat label is echter geen garantie dat het hout
niet behandeld is. Verifieer dat dus steeds.
Beter nog is het gebruik van onbehandelde Europese houtsoorten, bijvoorbeeld tamme kastanje of
robinia. Je kunt ze niet echt als hardhout omschrijven, maar ze hebben wel een veel langere
levensduur dan bijvoorbeeld dennenhout.

Er is ook hout op de markt dat werd behandeld met chemische houtverduurzamingsmiddelen. Zo


zijn momenteel enkele oplossingen toegelaten die het hout een bronsgroene tot groen-bruine
kleur geven:
 op basis van koper, boorzuur en het polymeer betaïne - merknaam Impralit
 op basis van koper en organische biociden - merknaam Tanalith E

Hoewel het hier om toegelaten impregneermiddelen gaat, raden we aan om uit voorzorg niet-
behandeld of thermisch behandeld hout te gebruiken.

 Beperk de impact van chemisch behandeld hout bij bestaande constructies

Het gebruik van treinbielzen en behandeld hout voor afboording in groentetuinen of als materiaal
voor plantenbakken kan aanleiding geven tot verschillende vormen van verontreiniging. Bij
treinbielzen kan de behandeling met creosoot aanleiding geven tot PAK’s, terwijl hout dat werd
behandeld met chroomkoperarsenaten of wolmanzouten aanleiding kan geven tot verhoogde
gehaltes arseen en chroom in de bodem.

o Hout behandeld met creosoot

Creosoot of teerolie is een bruin-zwarte, olieachtige vloeistof die tot 85% PAK’s kan bevatten. Het
gebruik van creosoot door consumenten is sinds 2003 verboden. Professionele toepassingen zijn in
België enkel nog toegelaten bij de spoorwegen en in de landbouw (fruitteelt, paardenkweek).
Bij hout dat met creosoot werd behandeld, kunnen twee processen ertoe leiden dat
creosootbestanddelen vrijkomen:

12
Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven. Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier
wilt weergeven.

 Migratie van componenten vanuit het hout naar de oppervlakte, vooral als het hout in de
zon ligt, gevolgd door verdamping. Daarbij verdampen vooral de stoffen met een laag
moleculair gewicht, zoals fenantreen en fluoreen (de minder toxische PAK’s).
 Uitloging van PAK’s en andere verbindingen naar de bodem en het grondwater. Het
vrijkomen van creosoot in de bodem is een langdurig proces en kan makkelijk 5 tot 10 jaar
duren.

Studies tonen aan dat de impact van met creosoot behandeld hout op de bodem beperkt is tot
enkele tientallen centimeters afstand van het hout.

o Hout behandeld met chroomkoperarsenaten (wolmanzouten)

De actieve bestanddelen in wolmanzout (chroom-koperarsenaat, CCA) zijn chroomverbindingen,


koperverbindingen en arseenverbindingen. Koper werkt als een fungicide, arseen als een
insecticide en chroom bindt koper en arseen aan het hout. De metalen vormen verbindingen met
de houtbestanddelen. Afhankelijk van het type fixatieproces, de houtsoort en de gebruikte
concentraties blijven er resten van koper, chroom en arseen achter in het hout. Die resten kunnen
na verloop van tijd uitlogen naar de bodem en het water.
CCA werd vroeger voornamelijk gebruikt voor kinderspeeltuigen, tuinmeubelen en afsluitingen.
Kenmerkend is de groene kleur die het aan het behandelde hout geeft. Met CCA behandelde
houtproducten waarmee consumenten in contact komen, mogen in België sinds 1 juli 2003 niet
meer op de markt gebracht worden. Ook hier werd vastgesteld dat de invloed van met CCA
behandeld hout op de bodem en de planten beperkt was tot enkele tientallen centimeters afstand
van het hout.

Heb je hout behandeld met creosoot of wolmanzouten in je tuin staan, dan hoef je het niet meteen
weg te doen. Pas als het hout rot is, breng je het naar het containerpark. Verbrand nooit behandeld
hout. Neem ondertussen wel enkele voorzorgsmaatregelen:
 Voorzie een afstand van minstens 40 centimeter tussen het behandelde hout en de plaats
waar groenten of (klein)fruit worden gezaaid of geplant.
 Voorzie bijkomend een plastic barrière in de grond rond het behandelde hout, zo’n 15
centimeter diep. Dat is vooral belangrijk bij planten met een uitgebreid wortelnetwerk,
bijvoorbeeld bessenstruiken.

 Verifieer het voormalige gebruik van recuperatiematerialen die je als plantenbak wilt
gebruiken

Het is een courant gebruik om allerlei recipiënten te hergebruiken als plantenbak. De vraag of dat
wel veilig is, duikt dikwijls op. Deze vuistregels geven je een leidraad, zonder dat ze een volledige
veiligheid garanderen:

 Recipiënten waarin oorspronkelijk voedingsmiddelen zaten, kun je (gedeeltelijk)


hergebruiken als plantenbak. Die recipiënten zijn zo gefabriceerd dat er geen stoffen uit de
recipiënt naar het voedingsmiddel migreren. Hierbij denken we bijvoorbeeld aan plastic
drankflessen of sausemmers.
 Recipiënten waarin oorspronkelijk ander producten zaten, bijvoorbeeld plastic tonnetjes
van reinigingsmiddelen of pesticiden, gebruik je best niet als plantenbak.

13
DEEL 1 Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven.

 Gebruik geen bloembakken van asbest als plantenbak

Tot 1985 werden in Vlaanderen op grote schaal bloembakken van asbestcement gebruikt. Gelukkig
niet om in te tuinieren, maar wel voor bloemen of sierplanten. Het zijn vrij dunne, asbestcementen
bakken in diverse vormen, grijs of wit gekleurd.

Omdat asbest erg giftig is, mag je het niet meer in de tuin hergebruiken. Heb je nog zulke
bloembakken in de tuin, breng ze dan voorzichtig naar het containerpark.
Meer informatie over wat asbest is en hoe je het veilig verwijdert, vind je in de folder en op de
website van de Vlaamse overheid. Asbest wordt niet opgenomen door planten, maar is giftig als
vrijkomende vezels worden ingeademd. Kijk op www.vlaanderen.be/nl/publicaties/detail/asbest en
www.lne.be/themas/milieu-en-gezondheid/asbest.

 Gebruik geen gerecupereerde autobanden als plantenbak

Over het gebruik van gerecupereerde autobanden als speelgoed en als plantenbak lopen de
meningen uiteen. De meeste bronnen wijzen op de aanwezigheid van zware metalen, PAK’s en
weekmakers in autobanden. Sommige bronnen melden dat die schadelijke stoffen in hoge mate
vrijkomen, andere onderzoekers spreken over lage gehaltes.
Uit voorzorg raden we het gebruik van autobanden als plantenbak voor het telen van groenten af.

Je vindt een oplijsting van een aantal bronnen op de website van Velt vzw:
www.velt.be/Joomla/index.php?option=com_content&task=view&id=1497&Itemid=83.

1.1.4. VERHOOG DE BODEMVRUCHTBAARHEID VAN HET PERCEEL

Na de ontginning van het perceel (zie 1.1.2) wordt de bodemvruchtbaarheid bepaald. Een
vruchtbare bodem is de basis van een gelukte teelt. Eerst onderzoek je de bodemstructuur, bepaal
je de grondsoort en laat je een standaard bodemonderzoek uitvoeren (zie 1.2.3). Op basis van die
analyse worden de pH en het gehalte aan organische stof in het hele perceel op peil gebracht.

 Breng de pH op peil

De pH is een maat voor de zuurheidsgraad van de bodem. De ideale zuurheidsgraad van een goede
tuingrond hangt af van een aantal factoren: de grondsoort, het gehalte organische koolstof en de
zuurgevoeligheid van de groenten die je wilt telen. Zo is bij zandgrond een lagere pH wenselijk dan
bij een kleibodem. En aardappelen groeien nog goed bij een lage pH, terwijl erwten een hogere pH
nodig hebben. In de praktijk kun je natuurlijk geen aparte plekjes aanleggen met de juiste pH voor
elk gewas. Je streeft naar een gemiddelde pH.

Van nature verzuurt de bodem spontaan. Als tuinier word je bij de start dus vooral geconfronteerd
met een te lage pH. Door kalk te strooien verhoog je de pH en wordt de grond minder zuur. Strooi
niet te veel kalk, een te hoge pH is moeilijker te corrigeren dan een te lage pH.

Er zijn dus drie mogelijke situaties:


 de pH is te laag: je voert een herstelbekalking uit
 de pH is gunstig: alleen een onderhoudsbekalking is nodig
 de pH is te hoog: niet bekalken en geen meststoffen of bodemverbeterende middelen
gebruiken die de pH verhogen, zoals lavameel of natuurfosfaat.

14
Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven. Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier
wilt weergeven.

Dus: hanteer best zo nauwkeurig mogelijk je bekalkingsadvies om de juiste pH te bekomen. Je vindt


de informatie bij je bemestingsadvies (zie 1.2.3).

 Breng het gehalte organische stof op peil met compost

Afhankelijk van de analyseresultaten van het bodemonderzoek dien je de juiste hoeveelheid


compost of ander organisch materiaal (dierlijke mest, organische meststoffen) toe aan je bodem
om het gehalte aan organische stof op peil te brengen.
Organische stof is een complex mengsel van koolstofhoudende verbindingen en bestaat voor 58%
uit organische koolstof. Organische stof in de bodem is afkomstig van vers organisch materiaal
zoals oogst- en plantenresten, compost, mest ... Dat organische materiaal wordt in de bodem door
micro-organismen afgebroken. Als het verse organische materiaal door de afbraak onherkenbaar is
geworden, spreken we van organische stof in de bodem. Een optimaal gehalte aan organische stof
is de sleutel tot een vruchtbare bodem [2]. De streefzone voor het percentage organische koolstof
hangt af van de grondsoort van je perceel: 1,2 – 1,9 % C voor zand, 1,0 – 1,5 %C voor zandleem, 1,3
– 1,7 %C voor leem een 1,6 – 2,1 %C voor klei.
Om dit op peil te houden, moet de aanvoer van organische koolstof minstens even groot zijn als de
natuurlijke afbraak van organische koolstof in de bodem. Hiervoor gebruik je bij voorkeur compost.

Het toedienen van compost heeft twee doelen:


 het gehalte aan organische stof op peil houden
 een (beperkte) hoeveelheid voedingsstoffen aan de bodem toedienen

Als je pas start met tuinieren, heb je nog geen zelfgemaakte compost. Dan kun je groen- of gft-
compost van industriële composteerinstallaties gebruiken. Die compost heeft een
kwaliteitsonderzoek ondergaan en voldoet aan de wettelijke eisen op het vlak van organische stof,
onzuiverheden … Het grote succes van compost heeft veel te maken met die gegarandeerde
kwaliteit van het product. Vlaco vzw en alle Vlaamse compostproducenten volgen via een
intensieve kwaliteitscontrole zowel de grondstoffen, het productieproces als het eindproduct op.
Sommige compostsoorten krijgen een Vlaco-label. Dat betekent dat de producenten bijkomende
inspanningen leveren en aan de strengste Vlaco-kwaliteitseisen voldoen. Vlaco-compost is
gegarandeerd volledig uitgerijpt, zonder kiemkrachtige zaden en vol waardevolle stoffen die de
grond doen herleven. Vlaco-compost bevat minimaal 18 procent organische stof (in plaats van 16
procent), 55 procent droge stof (in plaats van 50 procent) en bevat nog minder onzuiverheden
(0,25 procent in plaats van 0,50).

In het kader van potentiële risico’s voor tuiniers is het relevant om te weten dat ook de gehaltes
aan zware metalen in compost gereglementeerd zijn. Voor Vlaco-compost liggen die lager dan de
wettelijke vereisten. De normen voor zware metalen staan in het Vlaco-lastenboek voor gft- en
groencompost.

15
DEEL 1 Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven.

Tabel: Normen voor zware metalen in Vlaco-compost (mg/kg ds) [3]

Kwaliteitsdoelstelling Wettelijke norm


Vlaco
Arseen < 15 < 20
Cadmium < 1,5 <2
Chroom < 70 < 70
Koper < 90 < 150
Kwik <1 <1
Lood < 120 < 150
Nikkel < 20 < 30
Zink < 300 < 400

Soms heb je als tuinier nog ander organisch materiaal voorhanden, bijvoorbeeld stalmest van een
naburige landbouwer of een manege, of champignonmest van een kwekerij in je dorp. Dan
bereken je de toe te dienen hoeveelheid in functie van de samenstelling van het organische
materiaal. Ook het inzaaien van een groenbemester en het bedekken van de bodem zorgen voor
een beperkte toediening van organisch materiaal.

1.1.5. GEEF BIODIVERSITEIT EEN PLAATS IN JE TUIN

Biodiversiteit in je tuin betekent dat een brede waaier van planten en diersoorten er hun plaats
vinden. Hierbij zitten ook de natuurlijke vijanden: dieren, insecten of andere organismen die
belagers van je groenten op hun menu hebben staan. Denk bijvoorbeeld aan lieveheersbeestjes die
bladluizen lusten. Ze helpen je om de populatie van belagers in je tuin in toom te houden. In
wetenschappelijke kringen wordt dat omschreven als ‘functionele biodiversiteit’.

Probeer van je tuin een plek te maken waar de natuurlijke vijanden zich thuis voelen, het liefst nog
in grote aantallen. Dan zijn zij een waardevolle hulp om je groenten te beschermen en worden
bestrijdingsmiddelen overbodig. Hoe je je tuin concreet moet inrichten met ruimte voor
biodiversiteit, lees je hier.

 Behoud bestaande landschapselementen zoveel mogelijk

Kleine landschapselementen zoals een boom, een haag of een poel zijn waardevol voor de natuur.
Tracht daarom bestaande landschapselementen zoveel mogelijk een plaats te geven in het nieuwe
inrichtingsplan van je tuin. Hou er rekening mee dat ze niet te veel schaduw mogen werpen op de
plek waar groenten geteeld worden.

Als oude bomen, fruitbomen of een haag een plaats krijgen in de tuin, moet je er rekening mee
houden dat die bomen veel water uit de bodem opnemen om te groeien. Let daarom op als je een
groentetuin aanlegt:
 Zaai of plant geen groenten onder de kruin van een boom. De vertakking van de boomwortels
ondergronds is meestal even breed als de kruin.
 Respecteer steeds een afstand van minimaal 50 centimeter tussen een haag en de rand van je
groenteperceel.

16
Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven. Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier
wilt weergeven.

Twijfel je over de ecologische waarde van een landschapselement, contacteer dan een deskundige,
zoals een boomverzorger, een medewerker van het Regionaal Landschap1 in je gemeente, of
iemand bij de groen- of milieudienst van je gemeente. Tegelijk kun je daar ook informeren of er
een vergunning nodig is voor het verwijderen van bepaalde bomen of struiken.

 Voorzie voldoende plaats voor voedselbronnen

Voorzie in je tuin voldoende plaats voor verschillende meerjarige planten. Bessendragende planten
trekken vogels aan. Veel insecten hebben dan weer behoefte aan nectar en pollen in hun dieet.
Hiervoor zijn open en enkelvoudige bloemen het meest geschikt: zij zijn makkelijk toegankelijk voor
insecten. Steriele cultivars produceren nauwelijks nectar en zijn dus niet interessant. De
composietenfamilie en de schermbloemigen hebben de meest toegankelijke bloemen, zij worden
druk bezocht. Wilg, sleedoorn en gele kornoelje, een vroege bloeier, zijn bijvoorbeeld heel geschikt
als voedselbron.

Plant zoveel mogelijk inheemse streekeigen soorten. Die leveren het voedsel (nectar, stuifmeel,
bessen en zaden) voor de dieren die hier ook van nature voorkomen.
Met de ecologische plantenzoeker van Velt kun je online gratis plantenlijsten samenstellen voor je
tuin, waarbij de focus op inheems plantmateriaal ligt. Voor die lijsten zoekt Velt haar inspiratie in
de natuur. Kijk op www.velt.be/plantenzoeker/.

Aanvullend kun je ook enkele lijsten van de Vlaamse overheid consulteren:


 www.lne.be/themas/natuur-en-
milieueducatie/nmerond/vergroening/kiezen/soortenlijsten
 www.natuurenbos.be/nl-BE/Over-
ons/Publicaties/2009/Autochtoon_plantsoen_in_opmars.aspx

Er zijn verschillende manieren om voedingsbronnen te voorzien in je tuin:


 Plant een heg of haag langs de noord- en westzijde van je tuin, die biedt tegelijk
beschutting tegen de wind.
 Plant rijen bessenstruiken als vaste planten tussen de verschillende individuele percelen
van een volkstuin.
 Voorzie een bloemenweide om insecten aan te trekken.
 Verwijder gedroogde bloemhoofdjes niet te snel uit je tuin. De zaden zijn een voedselbron
voor vogels.

 Voorzie schuilplaatsen voor verschillende dieren

Dieren hebben beschutte plaatsen nodig om te schuilen, bijvoorbeeld bij slecht weer of als ze
worden bedreigd. En een geborgen hoekje zorgt ervoor dat ze in je tuin overwinteren.
Voorzie dus indien mogelijk schuilplaatsen in je tuin:
 Ruim je tuin niet op in de herfst maar laat afgestorven stengels staan. Het zijn
overwinteringsplaatsen voor insecten.
 Voorzie een takkenwal als schuilplaats voor zoogdieren en vogels. Egels overwinteren in
hopen snoeihout, spitsmuizen – ook insecteneters - in ongemaaid gras.
 Plaats nestkastjes en zitstangen voor vogels.

1
Contactgegevens vind je via de website van het Regionaal Landschap: www.regionalelandschappen.be.

17
DEEL 1 Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven.

 Voorzie een stapel losse stenen als schuilplaats voor amfibieën.


 Voorzie een insectenhotel en maak gaatjes in boomstammen voor solitaire wilde bijen.
 Hang kunstmatige schuilplaatsen op voor nuttige insecten zoals oorwormen.

Een hoop takken biedt in de winter beschutting voor een egel. Die maakt onder de hoop een nest om in te
overwinteren. Of hij graaft zich helemaal in onder afgevallen boombladeren. Egels ontwaken meestal in
maart uit hun winterslaap en verorberen nadien, in de lente en de zomer, tal van slakken in je tuin. Hier geldt
dus echt de regel: jij helpt de egel in de winter en de egel helpt jou in de lente en de zomer.

 Gebruik geen bestrijdingsmiddelen

Om natuurlijke vijanden in je tuin te houden, gebruik je best geen bestrijdingsmiddelen. Vooral als
ze een niet-selectieve werking hebben, zorgen ze voor het verdwijnen of wegblijven van je helpers.

 Zorg voor waterdoorlatende paden

Een tuin is een natuurlijke biotoop. Gebruik daarom zoveel mogelijk natuurlijk materiaal om paden
te bedekken. Houtsnippers zijn daarvoor ideaal. Zij hebben het bijkomende voordeel dat ze
waterdoorlatend zijn, waardoor er zich bij felle regen geen afstromend beekje vormt. Enkel in
specifieke gevallen, bijvoorbeeld voor tuiniers in een rolstoel, worden verharde paden voorzien.

1.1.6. GEBRUIK VAN NIEUWE TEELAARDE

In sommige situaties kan na het verifiëren van het perceel (zie 1.2.1) en de omgeving (zie 1.2.2)
blijken dat telen in vollegrond niet veilig is. De onderzochte locatie is dan niet geschikt. Op zo’n
locatie kun je wel nog groenten telen in verhoogde teeltbedden of in afgesloten bakken, mits de
aanvoer van zuivere teelaarde. Ook is het mogelijk dat je je perceel moet ophogen als je je tuin
inricht.

Een aantal nieuwe vragen duiken dan op.


 Waar vind je nieuwe grond? En hoe zuiver is die?
 Hoeveel grond moet er worden aangevoerd?
 Moet er een scheiding zijn tussen de vervuilde bodem en de aangevoerde zuivere grond?

 Verifieer de kwaliteit van de aangevoerde grond

Als er ergens meer dan 250 m³ grond wordt opgegraven, worden er steeds documenten van een
erkende bodembeheerorganisatie voorzien. Eens de grond ter plaatse is, levert die erkende
bodembeheerorganisatie een bodembeheerrapport af. In dat rapport worden resultaten van
bodemanalyses vermeld.

Een gewone vrachtwagen kan ongeveer 10 m³ grond vervoeren, een oplegger 15 à 20 m3. Die
hoeveelheden geven meteen aan dat je in de praktijk meestal minder dan 250 m³ grond nodig
hebt. En dan is het bodembeheerrapport niet verplicht. Daardoor is de kwaliteit van de uitgegraven
grond die bij jou geleverd wordt, niet gedocumenteerd. En dat is jammer. Daarom raden we je aan
om bij het contacteren van een leverancier
 te vragen naar de herkomst van de grond die hij zal leveren (landbouwgrond, grond van
werkzaamheden bij tuinaanleg …)

18
Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven. Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier
wilt weergeven.

 te laten vastleggen dat de aangevoerde grond zeker geen bodemverontreiniging mag


veroorzaken
 te informeren of er milieu-attesten van de grond beschikbaar zijn

Je kunt ook in het oog houden of er bij jou in de buurt ergens grond wordt uitgegraven,
bijvoorbeeld voor de bouw van een huis, en proberen om die grond te bekomen. Vaak kun je de
historiek van zulke grond beter inschatten. Als je dan kiest voor diep uitgegraven grond, is de kans
groot dat de grond niet vervuild is. Nadeel is wel dat zulke grond een heel lage vruchtbaarheid
heeft. Je zal hem voor het telen dus grondig moeten mengen met compost.

 Voorzie voldoende aangevoerde grond

De hoeveelheid aangevoerde grond moet voldoende zijn om een goede wortelgroei van de
groenten mogelijk te maken. De bewortelingsdiepte en de vorm van de wortels verschilt sterk van
groente tot groente. Meestal gaan plantenwortels dieper dan we denken. Dat is bijvoorbeeld het
geval bij rode biet, waarvan de langste wortels tot 60 centimeter diep kunnen gaan. Andere
groenten wortelen minder diep. Een goed voorbeeld is prei: de wortelhaartjes daarvan gaan niet
dieper dan 30 centimeter.

Concreet laat je op plaatsen waar groenten en bessenstruiken geteeld worden, gemiddeld 60


centimeter teelaarde aanbrengen, zowel in afgesloten bakken als voor verhoogde teeltbedden. Op
andere plaatsen, zoals tuinpaden, volstaat een dunnere laag (minimaal 20 centimeter).

 In bakken of op verhoogde bedden?

De aangevoerde grond mag niet in contact komen met de vervuilde bodem. Er zijn twee
mogelijkheden om dat te realiseren:

 Telen in bakken met een houten bodem. Zo is er geen enkel contact.


 Telen in verhoogde bedden of in een verhoogde akker, waarbij eerst een antiworteldoek
als fysieke scheiding op de vervuilde aarde wordt gelegd. De nieuw aangevoerde grond
komt erbovenop.

In de Canadese stad Montréal werden in een volkstuin met vervuilde grond dertig bakken (zonder houten
2
bodem) op de grond geplaatst. Elke bak had een oppervlakte van ongeveer 5 m en was ongeveer 60
centimeter hoog: voldoende om alle courante groenten uit de streek te telen. Voor de bakken werd niet-
behandeld Canadees cederhout gebruikt, dat niet snel rot. Onderaan werden twee doeken gelegd om te
vermijden dat de wortels van groenten in contact zouden komen met de vervuilde grond: eerst een
geomembraam van kunststof (polyethyleen) en dan een geotextiel. In één hoek onderaan in het membraam
werd een gat gemaakt voor de waterafvoer.

In België zijn gelijkaardige folies of doeken te vinden in de handel. Vraag steeds na of het
aangeboden materiaal geschikt is als buffer tussen vervuilde en propere grond. De doeken en folies
worden aangeboden op rollen.

19
DEEL 1 Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven.

1.2. KEUZE VAN DE LOCATIE

Om na te gaan of je perceel geschikt is om groenten te telen in vollegrond, evalueer je de kwaliteit


van de bodem en de ligging van het perceel. Een groentetuin aanleggen kan in principe overal, als
het maar niet op een vervuilde bodem, vlak bij een drukke (spoor)weg of in de nabijheid van een
vervuilende activiteit is.

In eerste instantie ga je na of de bodem van het perceel vervuild kan zijn door:
 vroegere activiteiten op het perceel (zie 1.2.1)
 vroegere en huidige activiteiten in de nabije omgeving van het perceel (zie 1.2.2)

Daarna brengen we deze informatie samen en ronden we het onderzoek naar de geschiktheid van
het perceel af. Hierbij wordt ook de teelttechnische geschiktheid van de bodem onderzocht (1.2.3).
Voor een moestuin is het belangrijk dat de bodemvruchtbaarheid gekend is, zodat je de bodem
kunt verbeteren door compost, bodemverbeteraars en meststoffen toe te voegen. Ook lichtinval
en een goede waterhuishouding zijn belangrijk voor een geslaagde oogst.

Tot slot worden, op basis van de informatie over het perceel (zie 1.2.1) en de omgeving (zie zie
1.2.2), eventueel bijkomende onderzoeken uitgevoerd en geïnterpreteerd. Dat is bijvoorbeeld het
geval bij twijfel over vervuiling. Dan kan een onderzoek van de bodem en/of de lucht worden
uitgevoerd naar relevante parameters zoals zware metalen, PAK’s (polyaromatische
koolwaterstoffen), pcb’s en dioxines.

1.2.1. VERIFIEER DE HISTORIEK VAN HET PERCEEL

In een eerste stap proberen we te achterhalen waarvoor het perceel vroeger werd gebruikt.
Hieronder overlopen we verschillende potentieel vervuilende activiteiten en geven we aan waar je
die informatie kunt vinden en welke actie je dan best onderneemt.

 Welke voormalige activiteiten zijn vervuilend?

In het Vlaams reglement voor Milieuvergunning (Vlarem)2 is een volledige lijst opgenomen van
activiteiten die potentieel vervuilend zijn. Werd jouw perceel vroeger voor zo’n activiteit gebruikt,
dan is het een risicogrond. Hieronder vallen bijvoorbeeld activiteiten als:
 droogkuisbedrijf
 tankstation
 autogarage
 fabriek
 werkplaats of opslagruimte

Uit de praktijk blijkt dat een aantal zaken tijdens het voormalige gebruik aanleiding kunnen geven
tot een verhoogd gehalte aan vervuilende stoffen op je perceel.

We sommen ze hier op:


 perceel waar een lekkende stookolietank aanwezig was

2
In de lijst van hinderlijke en ongezonde inrichtingen van bijlage 1 van het Vlarem vind je in kolom 8 of een
inrichting potentieel vervuilend is en of een bodemonderzoek vereist is (navigator.emis.vito.be/milnav-
consult/).

20
Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven. Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier
wilt weergeven.

 perceel waar allerlei afval werd verbrand


 perceel waar as van een verwarmingstoestel (houtkachel, kolenkachel …) werd uitgestrooid
 perceel waar oliën en smeermiddelen werden geloosd
 perceel waar veelvuldig persistente pesticiden werden gebruikt

 Waar informeren om de historiek te achterhalen?

Ter plaatse kijken of er restanten zijn van vervuilende handelingen (verbrandingsresten, as, olie …)
is een eerste stap. Een bodem met een ongewone kleur, eventueel in combinatie met het
ontbreken van natuurlijke begroeiing, kan duiden op de aanwezigheid van vervuilende stoffen.

De voormalige gebruikers en buurtbewoners kunnen je meer informatie geven over de


aanwezigheid van een mazouttank en over het stookgedrag van de vorige gebruikers van het
perceel. Een nuttige informatiebron is het bodemattest. Dat kun je aanvragen bij de Openbare
Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) bij de aankoop van een perceel. Het vermeldt de
informatie die al gekend is over het perceel (bijvoorbeeld een risico-inrichting, reeds uitgevoerde
bodemonderzoeken …).

De gemeente of stad waar het perceel ligt, is je volgende aanspreekpunt. De gemeente


inventariseert alle stedenbouwkundige en milieuvergunningen die in het verleden voor het perceel
zijn opgesteld. Zo krijg je een zicht op alle voormalige activiteiten die op het perceel hebben
plaatsgevonden.
De gemeente kan een OVAM-tool gebruiken die aangeeft welke bodemverontreinigingen tot stand
kunnen komen door industriële activiteiten/inrichtingen. In die Risico Inrichtingen Tool of kortweg
RIT (www.ovam.be/rit) kan een handeling, zoekzin of Vlarem-(sub)rubriek worden ingegeven.
Vervolgens wordt bij de aandachtspunten ‘de kans op verontreiniging met …’ weergegeven. Let
wel op: de tool houdt enkel rekening met rubrieken waarvoor er een onderzoeksplicht geldt in het
kader van het Bodemdecreet. Zo vallen particuliere stookolietanks met een inhoud van minder dan
5.000 liter hierbuiten, ook al kunnen zij wel een olieverontreiniging veroorzaken. Hou er ook
rekening mee dat op één perceel verschillende activiteiten aanwezig kunnen zijn: zeker grote
bedrijven hebben naast hun hoofdactiviteit vaak nog nevenactiviteiten die eveneens
bodemverontreiniging kunnen veroorzaken.
Als het om een risicogrond gaat en/of als er in de nabije omgeving risico-inrichtingen aanwezig
zijn/waren, kun je nagaan welke de relevante verontreinigende stoffen zijn per risico-inrichting. Dat
doe je via de inventaris van verdachte stoffen die de OVAM online ter beschikking stelt
(www.ovam.be/inventaris-verdachte-stoffen-vlarebo-activiteit-inichting).

 Evaluatie historiek van het perceel

Hieronder beschrijven we via een beslissingsboom de verschillende stappen die je doorloopt om de


historiek van het perceel in kaart te brengen. De beslissingsboom is gebaseerd op de gegevens die
hierboven beschreven staan. De interpretatie van eventuele bodemanalyses gebeurt aan de hand
van de referentiewaarden voor lokale voeding (zie bijlage B). Je doorloopt achtereenvolgens alle
vragen om de historiek in kaart te brengen.

Vraag 1: zijn er zones op je perceel


o waar een (lekkende) stookolietank staat of stond?

21
DEEL 1 Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven.

o waar allerlei afval werd verbrand?


o waar as van een verwarmingstoestel, bijvoorbeeld een hout- of kolenkachel, werd
uitgestrooid?
o waar oliën of smeermiddelen werden geloosd?
o waar veelvuldig persistente pesticiden werden gebruikt?
via waarneming ter plaatse
via navraag bij voormalige gebruikers én buurtbewoners
 Ja:
o richt je groentetuin in op voldoende afstand van de vervuilingsbron (minimaal 10
meter)
o contacteer de milieudienst voor de afvoer van de vervuilde grond
 Nee: ga naar vraag 2

Vraag 2: is er een bodemattest van het perceel beschikbaar?


via navraag bij de voormalige eigenaar, de gemeente of OVAM
 Ja:
o vermeldt het bodemattest informatie over voormalige risico-inrichtingen,
vervuilende activiteiten of uitgevoerde bodemonderzoeken?
 Ja: informeer je verder bij de milieudienst van de gemeente of stad
 Nee: ga naar vraag 3
 Nee: ga naar vraag 3

Vraag 3: zijn er in het verleden milieuvergunningen uitgereikt voor het perceel?


via navraag bij de milieudienst van de gemeente of stad
 Ja: informeer je verder bij de milieudienst van de gemeente of stad
 Nee: ga naar vraag 4 om de omgeving te verifiëren

1.2.2. VERIFIEER DE OMGEVING VAN HET PERCEEL

Na het perceel zelf is de volgende stap het evalueren van de omgeving van het perceel. In sommige
situaties kunnen omgevingsfactoren een vervuilende invloed hebben op het perceel waar groenten
worden geteeld. Hieronder overlopen we de verschillende vervuilende omgevingsfactoren en
geven we aan waar je die informatie kunt vinden en welke actie je dan best onderneemt.

 Welke omgevingsfactoren zijn vervuilend?

Een eerste aandachtspunt in de nabije omgeving, binnen een straal van ongeveer 500 meter, is de
aanwezigheid van industriële activiteiten die een invloed hebben op de bodemkwaliteit van het
perceel. De verontreinigende stoffen zijn in zulke gevallen te relateren aan specifieke activiteiten
van bijvoorbeeld verbrandingsovens, industriële non-ferro- en ferrobedrijven, schrootverwerkende
bedrijven … De aanwezigheid van zulke activiteiten in de nabije omgeving kan
bodemverontreiniging veroorzaken of in het verleden veroorzaakt hebben via atmosferische
depositie.

22
Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven. Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier
wilt weergeven.

De verontreinigingsbronnen van de relevante parameters in de bodem worden opgelijst in de tabel


hieronder. Meer informatie over de bronnen van de meest voorkomende parameters vind je in
bijlage A.

Verontreinigingsbron Relevante parameters


Olielekken ter hoogte van tankstations, PAK’s, minerale olie, BTEX (benzeen, tolueen,
garages, onder- of bovengrondse ethylbenzeen en xyleen)
opslagtanks (particuliere stookolietanks)
Verkeer Zware metalen, PAK’s en BTEX
Spoorwegen Koper, zink, nikkel, andere metalen waaronder
chroom, molybdeen en vanadium, arseen, PAK’s, olie,
bestrijdingsmiddelen
Verbrandingsprocessen Zware metalen, PAK’s en dioxines, pcb’s
Industrie Zware metalen, PAK’s, minerale olie, BTEX, VOCl’s
(vluchtige organochloorverbindingen) …
Dierlijke mest/kunstmest Zware metalen
Riool- en zuiveringsslib Zware metalen en POP’s*
Pesticiden (herbiciden, insecticiden en Zware metalen (historisch), PAK’s, chloordaan en
fungiciden) andere gechloreerde pesticiden
Houtverduurzaming (behandeling) Zware metalen (historisch)
Bouwmaterialen Zware metalen en asbest (’40-’80)
Verftoepassingen Zware metalen (historisch)

* Persistente Organische Verontreinigende Stoffen (POP, van het Engelse ‘Persistent Organic Pollutants’) zoals de
pesticiden DDT, aldrin, chloordaan, dieldrin, endrin, heptachloor, hexachloorbenzeen, mirex, toxafeen, chloordecon,
hexachloorcyclohexaan en een aantal industriële chemische (bij)producten zoal pcb’s (polychloorbifenylen),
polychloordioxinen, furanen, hexabroombifenyl, pentachloorbenzeen, tetrabroomdifenylethers, pentabroom-
difenylethers, hexabroomdifenylethers, heptabroomdifenylethers, PFOS (perfluoroctaansulfonzuur) en zouten ervan.

Ook de nabijheid van verkeersinfrastructuur zoals een spoorweg of een autoweg in de buurt van
het perceel heeft een impact. Als gevolg van onvolledige verbrandingsprocessen in het verkeer
komen dioxines, PAK’s en zware metalen in het milieu terecht. Naast die uitlaatemissies tijdens het
transport zijn er ook niet-uitlaatemissies van zware metalen door slijtage. Hierbij denken we aan
slijtage van banden en remmen bij auto’s of aan slijtage van wielen, rails, remmen en
bovenleidingen bij treinen en trams.
Die emissies hebben zowel een impact op de bodemkwaliteit als op de kwaliteit van de uitvallende
stofdeeltjes. Buffers tussen verkeerswegen en tuintjes, zoals vegetatie en gebouwen, verminderen
de impact van de emissies. Uit enkele onderzoeken blijkt ook dat daktuinen minder gevoelig zijn
aan atmosferische depositie als ze hoger gelegen zijn.

In juli 2012 presenteerden onderzoekers van de Technische Universiteit Berlijn een studie waarin
groenten en fruit uit stadstuintjes in Berlijn onderzocht werden op de zware metalen cadmium,
chroom, zink, lood en koper [4].
De conclusies hiervan waren:
 De concentraties aan zware metalen in groenten uit een stadstuin zijn tot 11x hoger
dan de concentraties in dezelfde groenten uit de winkelrekken.
o Tomaat: 11x meer cadmium, 5x meer nikkel.
o Twee derde van de groenten uit tuintjes op minder dan 10 meter van een
drukke weg overschrijdt de Europese normen voor lood.
o Hoe dichter het tuintje bij de straat ligt, hoe slechter de analyseresultaten zijn.

23
DEEL 1 Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven.

 Wie groenten wil telen in de stad, krijgt het advies om de locatie van de tuin zorgvuldig
te kiezen. Het risico daalt met een grotere afstand van autoverkeer of als de tuin
verscholen ligt achter een gebouw.

In december 2012 werd in Frankrijk een studie gepresenteerd naar de aanwezigheid van zware
metalen in tuinen langs spoor- en autowegen [5]. De conclusies van deze studie waren:
 De gehaltes aan lood en zink in de bodem
o dalen naarmate de afstand tot de autoweg groter is
o zijn vooral hoger in de eerste 10 meter naast de autoweg
o zijn normaal vanaf 30 meter afstand van de autoweg
o worden beïnvloed door de verkeersdrukte, de bodemtextuur en de
aanwezigheid van obstakels
 De gehaltes aan koper en zink, twee belangrijke zware metalen afkomstig van de
treininfrastructuur
o dalen naarmate de afstand tot de spoorweg groter is
o dalen minder snel en spreiden zich verder uit dan langs de autoweg

In november 2013 bracht Wageningen UR de resultaten uit van twee series analyses op een van de
meest gevoelige stukjes van Nederland: de Daktuin langs de A10 in Amsterdam [6]. Meer specifiek
werd het effect van luchtvervuiling op de voedselveiligheid bepaald. Het kleine onderzoek
suggereert geen statistisch onderbouwde claim, maar geeft de grootteorde van de vervuiling aan
van gewassen in gebieden met luchtverontreiniging. Ook kan er een groot verschil zijn in depositie
op de grond en op een dak, omdat niet al het stof mee naar boven stijgt. Zes verschillende
producten werden ongewassen bemonsterd op zware metalen (cadmium, kwik, lood) en PAK’s. Uit
de resultaten bleek dat er op kruiden (munt, peterselie, rozemarijn en bieslook) wel lood en
cadmium werd gevonden, maar in de meeste gevallen bleven de concentraties onder de EU-
referentiewaarden. Ook werden er sporen van PAK’s gevonden. Op bessen (kruisbes) en groenten
(rodekool) kon geen vervuiling worden gemeten. Omdat de EU-referentiewaarden worden
vastgesteld met gewassen producten, werd een tweede bepaling gedaan met gewassen munt.
Hieruit bleek dat eventuele vervuiling volledig van het blad kon worden afgespoeld. Er was dus wel
fijn stof aanwezig op de bladeren, maar slechts in zeer kleine hoeveelheden, en het kon vlot
worden weggewassen.

Tot slot bekijken we ook een aangrenzende waterloop als een potentiële bron van vervuiling. Om
een vlot waterverloop te garanderen, wordt op regelmatige basis slib uit de rivier geruimd. In de
praktijk wordt dit soms uitgespreid op de aangrenzende percelen langs de rivier. Zware metalen en
persistente organische stoffen (POP’s, van het Engelse Persistent Organic Pollutants) worden
regelmatig teruggevonden in slib. Als je perceel in een overstromingsgevoelig gebied ligt, kan bij
hevige regenval slib of ander sediment uit de rivier op je perceel terechtkomen. Via het geoloket
Watertoets en overstromingskaarten (www.agiv.be, vanaf 2015 www.geopunt.be) kan je nagaan of
je perceel in een overstromingsgevoelig gebied ligt.

Naast zulke duidelijk aanwijsbare bronnen blijkt uit recent onderzoek van de Vlaamse
Milieumaatschappij (VMM) dat er nog veel diffuse bronnen zijn waarvan we nog niet goed weten
waar ze zich bevinden. Stookgedrag, verwarming van gebouwen, sigarettenrook … allemaal zorgen
ze voor een uitstoot van zware metalen, PAK’s en dioxines. Meer dan 50 procent van de dioxines in
onze lucht is afkomstig van open vuurtjes en verwarmingstoestellen van privéhuishoudens [7].

Van een aantal gebieden in Vlaamse steden en gemeenten is geweten dat er


bodemverontreiniging voorkomt. Enkele voorbeelden:

24
Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven. Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier
wilt weergeven.

 verontreiniging door zware metalen in zes gemeenten van de Noorderkempen (Balen, Hamont-
Achel, Lommel, Mol, Neerpelt, Overpelt), Hoboken, Kruibeke en Beerse
 verontreiniging door PAK’s in Zelzate
 verontreiniging door dioxines en pcb’s in Menen

Niet iedereen is hiervan altijd op de hoogte. Daarom neem je best altijd even contact op met de
milieudienst van je gemeente of stad als je een groentetuin wilt aanleggen. Zij kunnen je informatie
geven over de geldende adviezen en de zones in de gemeente waar die van toepassing zijn. De
zones zijn vaak beperkt tot een bepaalde afstand (bijvoorbeeld 500 meter of 1 kilometer) van de
bron van verontreiniging.

 Waar informeren om de omgevingsfactoren te achterhalen?

Een visueel onderzoek ter plaatse leert je al veel. Ligt er geen drukke auto- of spoorweg langs je
tuin en grenst je tuin niet aan een rivier? Is er binnen je gezichtsveld geen industriële activiteit te
bespeuren? Dan kun je er bijna altijd van uitgaan dat de omgeving geen verontreiniging
veroorzaakt. Slechts in zeldzame gevallen gebeurt dat toch: de aanwezigheid van bepaalde
activiteiten in de verdere omgeving kan de bodemkwaliteit negatief beïnvloeden via uitval uit de
lucht of verspreiding via grondwater.

De gemeente of stad is je belangrijkste aanspreekpunt voor verdere informatie. Vraag zeker na of


er in de gemeente specifieke adviezen van kracht zijn voor het telen van groenten. De gemeente
geeft je advies en kent de zones waar verontreinigingen aanwezig zijn. Ook kan de gemeente je
vertellen of er in jouw buurt metingen werden uitgevoerd, onlangs of wat langer geleden. De VMM
voert zulke metingen uit.
De gemeente kan een OVAM-tool gebruiken die aangeeft welke bodemverontreinigingen tot stand
kunnen komen door industriële activiteiten/inrichtingen. In die Risico Inrichtingen Tool of kortweg
RIT (www.ovam.be/rit) kan een handeling, zoekzin of Vlarem-(sub)rubriek worden ingegeven.
Vervolgens wordt bij de aandachtspunten ‘de kans op verontreiniging met …’ weergegeven. Hou er
rekening mee dat op één perceel verschillende activiteiten aanwezig kunnen zijn: zeker grote
bedrijven hebben naast hun hoofdactiviteit vaak nog nevenactiviteiten die eveneens
bodemverontreiniging kunnen veroorzaken.
Als er in de nabije omgeving risico-inrichtingen aanwezig zijn/waren, kun je nagaan welke de
relevante verontreinigende stoffen zijn per risico-inrichting. Dat doe je via de inventaris van
verdachte stoffen die de OVAM online ter beschikking stelt (www.ovam.be/inventaris-verdachte-
stoffen-vlarebo-activiteit-inichting).

Je kunt bij de gemeente ook informeren naar het gebruik van de verkeersinfrastructuur. Werden er
bijvoorbeeld verkeersmetingen uitgevoerd om het aantal weggebruikers te bepalen? Ook info over
het ruimen van slib uit een aangrenzende waterloop kun je hier opvragen.

In sommige gevallen is de bron van verontreiniging niet eenduidig te bepalen. Dan is het ook
moeilijk om gericht acties te ondernemen. Een bodemanalyse kan dan uitsluitsel brengen over de
mogelijke impact van een vervuiling. Zo’n analyse laat je uitvoeren in een erkend laboratorium.
Vraag steeds naar de beoordeling van de ontledingsuitslag in vergelijking met de referentiewaarde
(zie 2.3).

25
DEEL 1 Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven.

 Evaluatie omgeving van het perceel

Hieronder beschrijven we de verschillende stappen die je achtereenvolgens doorloopt om de


omgeving van het perceel in kaart te brengen.

Vraag 4: ligt er een drukke autoweg of een spoorweg langs het perceel?
via waarneming ter plaatse
 Ja:
o leg een fysieke barrière aan (zie 1.1) tussen je groentetuin en de autoweg of
spoorweg
o én bepaal de afstand tussen je groentetuin en de autoweg of spoorweg
 afstand > 30 meter: ga naar vraag 5
 afstand < 30 meter: laat een bodemanalyse uitvoeren op zware metalen en
PAK’s
 gevonden waarden lager dan de referentiewaarde: ga naar vraag 5
 gevonden waarden hoger dan de referentiewaarde: vraag advies
over hoe je in je tuin nog veilig groenten kunt telen
 Nee: ga naar vraag 5

!! Als groenten voldoende hoog geteeld worden, zoals in een daktuin, kan de horizontale afstand
van 30 meter verkleind worden. Niet al het fijn stof, de drager van vervuilende stoffen zoals zware
metalen en PAK’s, stijgt mee op.

Vraag 5: ligt er een waterloop langs je perceel?


via waarneming ter plaatse
 Ja: Werd er slib uit de aangrenzende rivier uitgespreid op je perceel? of
 Ja: Overstroomt jouw perceel bij hevige regenval?
o Nee: ga naar vraag 6
o Ja of Weet niet
 richt je groentetuin in op een andere plaats in de tuin, of
 laat een bodemanalyse uitvoeren naar zware metalen en PAK’s en
interpreteer de uitslag:
o gevonden waarden lager dan de referentiewaarde: ga naar vraag 6
o gevonden waarden hoger dan de referentiewaarde: vraag advies
over hoe je in je tuin nog veilig groenten kunt telen en ga naar
vraag 6
 Nee: ga naar vraag 6

Vraag 6: woon je in een dichtbevolkte buurt? Zijn er in jouw buurt mensen die hun huis
verwarmen met een hout- of steenkoolkachel of regelmatig vuurtjes aansteken in de tuin?
via waarneming ter plaatse en navraag bij de buurtbewoners
 Ja of Weet niet
o pas maatregelen toe om de impact van vervuiling te beperken en ga naar vraag 7
 omtrent de inrichting van de tuin (deel 1)
 tijdens het telen van groenten (deel 3)
 bij de consumptie van de groenten (deel 4)
o optie: laat een bodemanalyse uitvoeren naar zware metalen en PAK’s
 gevonden waarden lager dan de referentiewaarde: ga naar vraag 7
 gevonden waarden hoger dan de referentiewaarde: vraag advies over hoe
je in je tuin nog veilig groenten kunt telen en ga naar vraag 7

26
Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven. Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier
wilt weergeven.

 Nee: ga naar vraag 7

Vraag 7: zijn er specifieke adviezen verstrekt aan de bevolking over het telen van groenten
via navraag bij de milieudienst van de gemeente of stad
 Ja: consulteer de adviezen en pas ze toe
 Nee: ga naar vraag 8

Vraag 8: zijn er binnen een afstand van ongeveer 500 meter van je perceel industriële activiteiten
met een gekend risico op verontreiniging?
via navraag bij de milieudienst van de gemeente of stad
 Ja of Weet niet
o informeer bij de milieudienst naar de bron en impact van de verontreiniging
o én pas maatregelen toe om de impact van verontreiniging te beperken
 omtrent de inrichting van de tuin (deel 1)
 tijdens het telen van groenten (deel 3)
 bij de consumptie van de groenten (deel 4)
o én laat een bodemanalyse uitvoeren naar vervuilende stoffen, in functie van de
aard van de industriële activiteiten (zware metalen, PAK’s). Dioxines en pcb’s zijn
voor groenten minder relevant.
 gevonden waarden lager dan de referentiewaarde: richt op deze plek je
groentetuin in en geniet van groenten uit eigen tuin
 gevonden waarden hoger dan de referentiewaarde: vraag advies over hoe
je in je tuin nog veilig groenten kunt telen
 Nee: richt op deze plek je groentetuin in en geniet van groenten uit eigen tuin

Als de referentiewaarden overschreden worden voor één of meer van de gemeten parameters,
vraag je best advies om na te gaan hoe en of je nog veilig groenten kunt telen. Elementen die bij
zulk advies een rol spelen zijn onder meer:
 de hoogte van de overschrijding van de referentiewaarde
 de mogelijke impact van specifieke maatregelen bij het telen en consumeren (pH
en humusgehalte verhogen, de groenten wassen …)
 analyse van de geproduceerde groenten op de parameters die in te hoge gehaltes
in de bodem voorkomen

Voor advies kun je terecht op het e-mailadres gezonde.moestuin@xxx.be. (Dit is een voorlopige
invulling, de contactinformatie moet nog vastgelegd worden)

1.2.3. BEPAAL DE GESCHIKTHEID VAN HET PERCEEL

Hier ronden we het onderzoek naar de geschiktheid van het perceel af.

In een eerste stap wordt de teelttechnische geschiktheid van het perceel onderzocht. Dat doe je
voor elke tuin. Hierbij komen de volgende aspecten aan bod:
 bodemvruchtbaarheid
 grondwaterstand
 lichtinval
 reliëf

27
DEEL 1 Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven.

In een tweede stap worden, op basis van de informatie over de historiek (2.1) en de omgeving (2.2)
van het perceel, eventueel bijkomende onderzoeken uitgevoerd. Dat is bijvoorbeeld het geval bij
twijfel over vervuiling: dan wordt een bodemonderzoek uitgevoerd naar relevante parameters
zoals zware metalen, PAK’s (polyaromatische koolwaterstoffen), pcb’s en dioxines.

 Onderzoek de teelttechnische geschiktheid van het perceel

Om op een duurzame manier een mooie oogst te bekomen, moeten vier belangrijke parameters in
orde zijn: de bodemvruchtbaarheid, de grondwaterstand, de lichtinval en het reliëf.

Bepaal de bodemvruchtbaarheid

Het bepalen van de bodemvruchtbaarheid gebeurt door


 een onderzoek van de bodemstructuur
 het bepalen van de grondsoort
 een standaard bodemonderzoek naar de pH, het gehalte organische koolstof en
het gehalte van de belangrijkste voedingsstoffen

De kwaliteit van de bodemstructuur test je ter plaatse met de spadeproef. Steek met een scherpe
spade voorzichtig een begroeide kluit zo recht mogelijk uit. Krab de kluit van de spade en bekijk de
doorworteling. Veel en regelmatig vertakte wortels wijzen op een goede structuur. Wortels die
vreemde bochten maken en weinig zijwortels hebben, duiden op een slechte structuur. Als het
goed is, vind je in de bovenste 10-20 centimeter veel losse grondkruimels terug en in de vastere
brokken daaronder ook nog plantenwortels.

De grondsoort wordt in het laboratorium bepaald. Daar wordt de grootte van de gronddeeltjes en
de verdeling van de korrels gemeten. Die parameters bepalen de grondsoort: zand, zandleem, leem
of klei. Als je een scheikundig bodemonderzoek aanvraagt, wordt de grondsoort sowieso bepaald.

Het standaard bodemonderzoek verschaft gegevens over de pH, het gehalte organische koolstof
en het gehalte van de belangrijkste voedingsstoffen (P, K, Mg, Ca, Na) die door planten opgenomen
kunnen worden. Zo’n bodemonderzoek zou je voor elk tuinperceel moeten laten uitvoeren. Vooral
de pH en het gehalte organische koolstof geven belangrijke informatie. De gehaltes aan
voedingsstoffen moet je kennen voor een juiste bemesting. Ze geven soms ook de oorzaak van
tuinproblemen aan. Op basis van deze gegevens wordt het bekalkings- en bemestingsadvies
gegeven.

Voor het onderzoek doe je best een beroep op een erkend laboratorium. Op de website van het
Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid vind je een overzichtslijst van
erkende laboratoria voor dit onderzoek. De prijs varieert tussen 40 en 75 euro3 per
bodemonderzoek.

De meest recente lijst met erkende parameters en contactgegevens vind je via deze link:

3
Prijzen kunnen schommelen. Voor info over de staalname of kostprijs neem je best contact op met het
erkende laboratorium.

28
Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven. Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier
wilt weergeven.

www.lne.be/themas/bodem/erkenning-laboratoria/erkenning-laboratoria/#Erkende laboratoria in
de discipline bodem, deeldomein bodembescherming

Deze Belgische en Nederlandse laboratoria zijn anno 2014 erkend:


 Bodemkundige Dienst van België vzw (Heverlee en Roeselare)
 Inagro vzw (Rumbeke)
 Laboratorium Zeeuws-Vlaanderen (Graauw, Nederland)

Hiervan is de Bodemkundige Dienst van België (BDB) het best bekend bij tuiniers. Als particulier
kun je bij hen een tuindoosje bestellen met:
 een brochure met informatie over het bodemonderzoek
 een praktische handleiding voor de staalname
 een staalzakje om het bodemstaal in te doen
 een omslag waarmee je het bodemstaal opstuurt naar de BDB

Ook Inagro heeft een gelijkaardige dienstverlening voor de particuliere tuinier.

We geven nog enkele belangrijke aandachtspunten mee om op een correcte manier een
bodemstaal te nemen:

 De gemiddelde oppervlakte van een particuliere moestuin wordt op 1 are (100 m²)
geraamd. Een volkstuin of samentuin heeft een variabele oppervlakte en is soms
meerdere hectaren groot. In zo’n tuin wordt een mengstaal genomen. Het is belangrijk
dat de oppervlakte van de moestuin vrij homogeen van samenstelling is. Is dat niet het
geval, dan deel je de tuin op in stukken en neem je per oppervlakte een mengstaal.
 Over de hele oppervlakte van de groentetuin wordt op minimaal 25 plaatsen een
deelstaal genomen tot ongeveer 25 cm diep. De strooisellaag wordt niet meegenomen.
Bij het nemen van de stalen loop je bij voorkeur in een kruispatroon. Bij langwerpige
oppervlaktes mag dit ook een slingerpatroon zijn. De staalname gebeurt bij voorkeur
met een grondboor met een lengte van 20-25 cm.

Kruispatroon Slingerpatroon

 De boor wordt met een draaiende beweging in de grond geduwd tot op de juiste
diepte. Daarna trek je ze met een tegengestelde draaiende beweging weer uit het
boorgat en je legt de boorkern in een emmer. Je schraapt de grond van de boor in de
emmer. Zo verzamel je minimaal 750 gram en maximaal 1.500 gram grond in één
mengstaal.

29
DEEL 1 Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven.

Het is mogelijk dat sommige laboratoria enkel een analyseresultaat geven, zonder een beoordeling
en met of zonder bemestingsadvies. Informeer vooraf dus steeds naar de drie aspecten die je wilt
bekomen:
 de ontledingsuitslag
 de beoordeling van de ontledingsuitslag
 het advies voor bekalking en bemesting

Ook sommige tuincentra en producenten van meststoffen voeren bodemonderzoeken uit. Het
nadeel daarvan is dat zij een minder volledig advies geven, dat uitsluitend met hun eigen
meststoffen en bodemverbeteraars wordt ingevuld.

Het bekalkings- en bemestingsadvies voor de groentetuin wordt meestal voor drie jaar gegeven.
Het vermeldt de hoeveelheden kalk en voedingstoffen die jaarlijks moeten worden toegediend,
afhankelijk van de groentesoort. Kalk en voedingsstoffen vind je in bodemverbeteraars en
meststoffen; de juiste hoeveelheden moet je zelf berekenen aan de hand van het bekalkings- en
bemestingsadvies. Gebruik bij voorkeur organische meststoffen en bodemverbeteraars: die
brengen niet alleen voedingsstoffen aan, maar ook organische stof. Als particulier kun je op een
aantal plaatsen terecht voor de juiste hoeveelheden meststoffen en bodemverbeteraars. Twee
voorbeelden:

 Op de website van de Bodemkundige Dienst van België (www.bdb.be) staat een


applicatie waarin je de benodigde hoeveelheden voedingsstoffen invult. Je kiest
zelf je bodemverbeteraars en meststoffen. Het aanbod is ruim, van gangbare
kunstmeststoffen op basis van ammoniumnitraat tot organische meststoffen en
bodemverbeteraars als compost of stalmest. Deze applicatie kun je enkel
gebruiken als je je bodemanalyse door de BDB laat uitvoeren.
 Bij de Vereniging voor Ecologisch Leven en Tuinieren (Velt) kun je een biologisch
bemestingsadvies bekomen. Je stuurt een kopie van je analyseresultaat op en Velt
bezorgt je een advies waarbij compost wordt gebruikt als organische meststof om
de N-behoefte van planten te dekken. Eventuele bijbemesting wordt gerealiseerd
met organische meststoffen en bodemverbeteraars die zijn toegelaten in de
biologische landbouw.

Bodemverkenner
Meer informatie over de bodem van je perceel kan je ook nagaan met de voor iedereen
toegankelijke online bodemverkenner (https://www.dov.vlaanderen.be/bodemverkenner) van
Databank Ondergrond Vlaanderen. De bodemtypes van de bodemkaart van België (1:20.000) geven
je voor jouw locatie o.a. het bodemtype, de grondsoort, de drainageklasse, de bodemgeschiktheid
en de algemene kenmerken. Let op: wanneer de bodem op jouw locatie is afgegraven, gedraineerd
of opgehoogd, moet je de verkregen informatie interpreteren als de situatie voordat de wijzigingen
zijn aangebracht. De bodemverkenner bevat daarnaast ook info voor de gevoeligheid voor erosie
en grondverschuivingen.

Elders in dit document bespreken we de startbemesting bij het inrichten van je tuin (zie 1.1.4) en
de jaarlijkse onderhoudsbekalking en –bemesting (zie 1.3.1).

Verplichte bodemanalyse voor grote volkstuinen

30
Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven. Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier
wilt weergeven.

Zodra een volkstuin of een samentuin groter is dan 2 hectare moet de tuin gekend zijn bij de
Mestbank. Voor deze tuinen is er een aangifteplicht én de verplichting om jaarlijks een
stikstofanalyse met bijhorend bemestingsadvies te laten uitvoeren (zie 1.3). Zo kun je je bodem
oordeelkundig bemesten.
In het Mestdecreet is het begrip landbouwgrond ruim gedefinieerd, waardoor volkstuinen ook als
landbouwgrond worden beschouwd. De Vlaamse overheid vindt het aangewezen om de
aangifteplicht te behouden omdat sommige volkstuinparken dierlijke mest laten aanvoeren via een
erkende mestvoerder.
Wie aangifteplichtig is bij de Mestbank moet zijn perceel elk jaar aanduiden in een
verzamelaanvraag. Vanaf 2014 wordt hierin een specifieke code voor volkstuinen voorzien.

Meer info: contacteer de Mestbank bij de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) – www.vlm.be.

Bepaal de grondwaterstand

De hoogte van de grondwatertafel is een belangrijk kenmerk van de grond. Een hoge
grondwatertafel zorgt ervoor dat er minder zuurstof in de bodem zit: het water neemt de open
ruimtes in. De grondwaterstand kun je makkelijk zelf bepalen: maak met een spade een put van
twee steken diep, dat is ongeveer 50 centimeter. Je mag dan zeker niet op water stoten. Als dat
wel het geval is, is deze plek niet geschikt om te telen in vollegrond. Je kunt er dan enkel telen op
verhoogde bedden. Het ideale grondwaterpeil varieert wel volgens de teelt, het hangt vooral af van
de diepte van de wortelgroei. Op sommige plaatsen staat het grondwater in de winter erg hoog,
maar daalt het in de lente en de zomer tot een aanvaardbaar peil. Op zulke percelen kun je in het
voorjaar wel een moestuin aanleggen. Wacht wel tot de bodem droog is om structuurschade te
vermijden.

Bepaal de lichtinval

Groenten hebben licht nodig om te groeien. Er zijn wel groenten die wat schaduw verdragen: denk
maar aan rabarber, aardbeien, andijvie, selder, warmoes, rode biet en enkele tuinkruiden zoals
kervel, citroenmelisse en peterselie. Maar op een zonnig perceel zal ook hun opbrengst hoger zijn.
Daarom is het belangrijk dat het perceel waarop je groenten teelt zoveel mogelijk direct zonlicht
krijgt. Vooral de ochtend- en middagzon is belangrijk, de avondzon heeft minder invloed op je
groenten. Richt de tuin zo in dat er zo weinig mogelijk schaduw op de groentepercelen valt. In
stadstuintjes met hoge muren kan dat soms moeilijk zijn. Dat kwam eerder aan bod bij de
tuininrichting (zie 1.1).

Verifieer het reliëf

Ook het reliëf heeft een grote invloed op je groentetuin. In een vlak landschap waait de wind
krachtiger. Tussen heuvels bepaalt de oriëntatie van de helling de inval van het zonlicht. Het
verschil in temperatuur tussen een noordhelling en een zuidhelling is behoorlijk groot. Kies indien
mogelijk voor de zuidhelling om je groenten te telen. Daar genieten ze veel meer van het licht en
de warmte van de zon.
De hellingsgraad van het perceel zelf mag ook niet te hoog zijn. Bij een helling van meer dan 20%
wordt het moeilijk om de grond te bewerken. Het gevaar voor erosie is in zulke gevallen ook reëel.

31
DEEL 1 Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven.

 Onderzoek mogelijke verontreinigingen van het perceel

In een volgende stap worden, op basis van de informatie uit de historiek (zie 1.2.1) en de omgeving
(zie 1.2.2) van het perceel, eventueel bijkomende onderzoeken uitgevoerd.
Erkende laboratoria voor het uitvoeren van analyses naar de milieukwaliteit van de bodem vind je
op de OVAM-website: www.ovam.be/erkende-laboratoria, via de link ‘lijst erkende laboratoria’ -
2.4 Bodem: Bodem algemeen. Hieronder vallen de onderzoeken naar relevante parameters zoals
zware metalen en PAK’s.

De vermoedelijke bron van de verwachte verontreiniging en de aard van het onderzoek bepalen
mee de diepte van de verdachte bodemlaag en dus van de staalname. Daarom laat je zo’n
staalname best over aan erkende gespecialiseerde diensten. De prijzen variëren sterk per
onderzochte parameter: een standaardanalyse naar acht zware metalen kost ongeveer 100 euro
een analyse naar dioxines kost ongeveer 600 euro4.

Kies bij voorkeur voor een laboratorium dat erkend is voor analyses naar vervuilende stoffen én
voor analyses naar landbouwgerelateerde parameters (zie 2.3.1). Zo kunnen de staalname en de
analyses voor beide doeleinden tegelijk plaatsvinden.

Het is mogelijk dat sommige laboratoria enkel een analyseresultaat geven, zonder een beoordeling
en met of zonder advies voor het telen van groenten. Informeer vooraf dus steeds naar de drie
aspecten die je wilt bekomen:
 de ontledingsuitslag
 de beoordeling van de ontledingsuitslag
 advies voor het telen van groenten

In de praktijk worden vooral analyses naar zware metalen regelmatig uitgevoerd. Hieronder vind je
een voorbeeldanalyse van een tuinbodem die onderzocht werd op zware metalen.

4
Prijzen kunnen schommelen. Voor info over de staalname of kostprijs neem je best contact op met het
erkend laboratorium

32
Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven. Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier
wilt weergeven.

Ontledingsuitslag en beoordeling bodem – praktijkvoorbeeld

De ontledingsuitslag wordt geplaatst naast de streefwaarde en de referentiewaarde voor deze bodem,


rekening houdend met het gehalte aan klei, organische stof en pH.
Zwaar metaal Uitslag Streefwaarde (*) Referentiewaarde (**)
mg/kg grond mg/kg grond mg/kg grond
Arseen 7,7 8 -
Cadmium 1,8 0,7 6
Chroom 16,5 17 120
Koper 27,3 14 -
Kwik 0,15 0,1 1
Lood 96 31 275
Nikkel 7 5 125
Zink 137 35 -
Tabel: ontledingsuitslag van zware metalen (totale gehalte) in een bodemstaal
(*) de streefwaarde is het gehalte aan verontreinigende stoffen in de bodem dat als normale achtergrond in niet-
verontreinigde bodems met dezelfde kenmerken wordt teruggevonden.
(**) de referentiewaarde is het gehalte aan verontreinigende stoffen in de bodem waarbij er geen gezondheidsrisico’s zijn bij
de consumptie van groenten die in deze bodem worden geteeld (zie tabel bijlage B).
De ontledingsuitslag wordt vergeleken met de streefwaarde en de referentiewaarde en op basis
daarvan beoordeeld. De referentiewaarde voor het telen van groenten op deze bodem mag niet
worden overschreden.
Beoordeling tov. Streefwaarde Referentiewaarde
Arseen Onder de waarde Er is geen referentiewaarde, de bodemsaneringsnorm
(103 mg/kg) wordt niet overschreden
Cadmium Boven de waarde Onder de waarde
Chroom Onder de waarde Onder de waarde
Koper Boven de waarde Er is geen referentiewaarde van toepassing, de
ondergrens voor effecten op planten (500 mg/kg)
wordt niet overschreden
Kwik Boven de waarde Onder de waarde
Lood Boven de waarde Onder de waarde
Nikkel Boven de waarde Onder de waarde
Zink Boven de waarde Er is geen referentiewaarde van toepassing, de
ondergrens voor effecten op planten (1250 mg/kg)
Tabel: beoordeling ontledingsuitslag van zware metalen (totale gehalte)

Voor een juiste interpretatie van deze beoordeling moet je ook steeds rekening houden met
specifieke planteigenschappen wat betreft de opname van zware metalen. Zo wordt cadmium
bijvoorbeeld goed opgenomen door planten, terwijl lood minder makkelijk wordt opgenomen.
Conclusie
In dit voorbeeld is er geen enkele overschrijding van de referentiewaarden. Er kan dus geteeld worden
in vollegrond indien er geen onderzoek naar andere potentieel vervuilende stoffen nodig was.
Wel ligt voor cadmium en lood het gehalte boven de streefwaarde. Daarom raden we aan om elk jaar
tijdens de teelt enkele specifieke maatregelen toe te passen. Die worden voor zware metalen
beschreven in deel 3.4.

Dit voorbeeld illustreert dat de resultaten van een bodemanalyse steeds afzonderlijk moeten
worden geïnterpreteerd.

33
DEEL 1 Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven.

Voor de belangrijkste vervuilende stoffen (zware metalen, PAK’s, pcb’s, dioxines) zijn
referentiewaarden voor zelfgeteelde voeding opgesteld. Deze waarden worden opgenomen in
bijlage B. Om na te gaan of de gemeten gehaltes op het perceel veilig zijn, vergelijk je ze met de
referentiewaarden in de tabel, voor de situatie die het best overeenkomt met het effectieve
gebruik van de tuin. Liggen de concentraties onder de referentiewaarde, dan kun je veilig groenten
telen.

Indien de gehaltes onder de referentiewaarden maar boven de streefwaarden liggen, volg je best
de algemene adviezen rond de inrichting van de tuin (deel 1), teeltmaatregelen (deel 3) en de
consumptie van de zelfgeteelde groenten (deel 4). Zo zorg je niet alleen voor optimale groei- en
kweekomstandigheden, maar beperk je ook de opname van verontreinigende stoffen, ook al zijn ze
maar in beperkte hoeveelheden aanwezig.
Bij overschrijding van de referentiewaarden bestaat er een mogelijk risico op te hoge inname van
de betreffende verontreiniging(en). Dan kun je bij de OVAM bijkomend advies vragen. Naargelang
de situatie consumeer je dan beter geen of minder groenten van het perceel. Om het effectieve
risico te bepalen, kun je ook analyses laten uitvoeren van op het perceel geteelde groenten.

Uiteindelijk kan in sommige situaties blijken dat telen in vollegrond niet veilig is: de onderzochte
locatie is niet geschikt. Afhankelijk van de concrete situatie kun je dan twee mogelijke alternatieven
onderzoeken:
 Kunnen er op dezelfde locatie groenten geteeld worden in verhoogde teeltbedden of in
afgesloten bakken, mits er zuivere teelaarde wordt aangevoerd (zie 1.1.6)?
 Kan er een andere locatie gevonden worden om groenten te telen? Bijvoorbeeld een
nieuwe tuin op een andere locatie in de gemeente?

1.3. TEELTMAATREGELEN VOOR TUINIERS

In dit deel komen concrete teeltmaatregelen voor tuiniers aan bod. Het zijn activiteiten die elk jaar
opnieuw plaatsvinden bij het telen van groenten. De maatregelen hebben een dubbel doel:
bijdragen tot duurzaam tuinieren én de risico’s van eventueel aanwezige vervuilende stoffen
tijdens het tuinieren inperken.

1.3.1. ZORGZAAM OMGAAN MET DE BODEM

Een vruchtbare bodem is de basis van een gelukte teelt. Via bemesting voeg je stoffen toe aan de
bodem om de planten die erin groeien voldoende en evenwichtig voedsel te geven. Dat is een
ruime definitie, maar ze geeft haarscherp aan waar het om gaat: de bodem als standplaats voor
groenten in optimale conditie brengen.
Hierbij zorg je ook voor een goede bodemstructuur, stimuleer je het bodemleven, streef je naar
een optimaal gehalte aan organische stof en verhoog je het vochthoudende vermogen. Dat doe je
door de pH van de bodem op peil te houden en door organisch materiaal toe te dienen aan de
bodem.
Probeer ook altijd de kringloopgedachte te respecteren. Zo geef je organisch afval uit de tuin en
keuken (mest van dieren, groente- en fruitresten, tuinsnoeisel …) een nieuwe bestemming als
organische grondstof in je tuin.

34
Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven. Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier
wilt weergeven.

 Zorg ervoor dat de pH op peil blijft

De pH is een maat voor de zuurheidsgraad van de bodem. Van nature verzuurt de bodem
spontaan. Je zal als tuinier dus vooral geconfronteerd worden met een te lage pH. Door kalk te
strooien verhoog je de pH en wordt de grond minder zuur. Strooi niet te veel kalk, een te hoge pH
is moeilijker te corrigeren dan een te lage pH.

Er zijn dus drie mogelijke situaties:


 de pH is te laag: je voert een herstelbekalking uit
 de pH is gunstig: alleen een onderhoudsbekalking is nodig
 de pH is te hoog: niet bekalken en geen meststoffen of bodemverbeterende middelen
gebruiken die de pH verhogen, zoals lavameel of natuurfosfaat.

Een bekalking voer je best in het najaar uit, vlak voor je de grond bewerkt. Als je bodem zowel
compost als kalk nodig heeft, geef je die niet op hetzelfde tijdstip. Bekalken in het najaar en
compost toedienen in het voorjaar zorgt ervoor dat de twee niet rechtstreeks met elkaar in contact
komen. Doe je het tegelijk, dan verlies je een deel van de toegediende stikstof in de vorm van
ammoniak. Dolomietkalk en algenkalk worden veel gebruikt om te bekalken.

Hanteer zo nauwkeurig mogelijk je bekalkingsadvies om de juiste pH te bekomen. Je vindt de


informatie bij je bemestingsadvies, zie 1.2.3.

 Gebruik compost als organische bemesting

De organische bemesting heeft twee doelstellingen:


 het gehalte aan organische stof op peil houden
 voedingsstoffen aan de bodem toedienen

Deze bemesting kun je toedienen via compost, dierlijke mest of organische handelsmeststoffen.
Ook het inzaaien van een groenbemester en het bedekken van de bodem zorgen voor een
beperkte bijbemesting. Gebruik bij voorkeur zelfgemaakte tuincompost voor een organische
bemesting. Door organisch afval thuis te composteren, creëer je een eigen gesloten kringloop. Dit
kan via een composthoop, een compostvat of composteren in bakken.

Vlaco, het Vlaamse kenniscentrum over composteren, helpt je graag verder op weg, onder meer
met de volgende brochures:

 Thuiscomposteren in de kringlooptuin, 60 pag., een algemene brochure over het hoe, wat
en waarom van thuiscomposteren [8]
 Vlaco-detaillijst-2012 ‘Nuanceerbaar, composteerbaar’, 53 pag. met beoordeling en
toelichting welk materiaal wel, moeilijk of niet composteerbaar is [9]
 Vlaco-compost brengt leven in de tuin, 40 pag. met praktische info over het gebruik van
compost in de tuin, ook de moestuin komt aan bod [10].

In juni 2013 werd in de media ingezoomd op de potentiële risico’s van thuiscomposteren. De


conclusies van Vlaco waren toen:

 Er zijn geen indicaties dat thuiscomposteren relevante gezondheidsrisico’s inhoudt.

35
DEEL 1 Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven.

 Het is belangrijk dat het thuiscomposteren goed gebeurt en dat je zorgt voor een goede
persoonlijke hygiëne. Composteren is uiteindelijk een natuurlijk proces.
 Schimmels vormen een belangrijk onderdeel van het composteringsproces. Ook in een
bos vinden we heel wat schimmels op afbrekend materiaal. En schimmels produceren
schimmelsporen die allergische reacties kunnen veroorzaken. Alles hangt af van de
concentraties waarin die schimmelsporen voorkomen. Door het toepassen van
eenvoudige hygiëneregels (bijvoorbeeld keukenafval niet langer dan enkele dagen in de
keuken bewaren) kan iedereen het tuinafval gescheiden houden voor thuiscomposteren.
 In het compostvat moet er gezorgd worden voor nat en droog materiaal in de goede
verhoudingen, zodat het composteringsproces vlot kan opstarten. Ook een goede
beluchting is belangrijk, zodat het proces vlot blijft verlopen.

Als je niet zelf composteert, kun je compost met het Vlaco-label gebruiken. Dit wordt in detail
uitgelegd in deel 1.1.4, waar Vlaco-compost wordt aangeraden om het gehalte organische stof op
peil te brengen als je pas een groentetuin aanlegt. De samenstelling van compost varieert in functie
van het gecomposteerde materiaal. Zo zal bijvoorbeeld gft-compost een hoger gehalte aan
voedingsstoffen hebben dan groencompost. De samenstelling van zelfgemaakte tuincompost leunt
dicht aan bij groencompost. Composteer je veel fruit- en groenteresten uit de keuken, dan zal de
samenstelling eerder neigen naar die van gft-compost.

Soms heb je als tuinier nog andere organische meststoffen voorhanden. Bijvoorbeeld stalmest van
een naburige landbouwer of manege, of champignonmest van een kwekerij in je dorp. Dan
bereken je de toe te dienen hoeveelheid in functie van de samenstelling van de meststof.
In de brochure ‘Organische stof in de bodem – sleutel tot bodemvruchtbaarheid’ van de Vlaamse
overheid [2] vind je de samenstelling van de meeste organische meststoffen.

Het is belangrijk dat je niet te veel bemest. Met compost is dat minder een probleem omdat de
gehaltes aan voedingsstoffen (N, P, …) daarin lager zijn dan in dierlijke mest. Toch is het een
aandachtspunt waar je als tuinier best bij stilstaat. Daarom geven we hier een beknopte indeling
van de belangrijkste gewassen en hoeveel bemesting ze nodig hebben.

Planten die zeer veel organische bemesting nodig hebben:


spinazie, prei, kolen
Planten die veel organische bemesting nodig hebben:
sla, andijvie, warmoes, selder, kervel, koolraap, koolrabi, tomaat, aardbei,
pompoen, courgette, suikermaïs, rabarber
Planten met een matige behoefte aan organische bemesting:
knolvenkel, aardappel
Planten die weinig tot geen organische bemesting nodig hebben:
veldsla, rode biet, ui, sjalot, knoflook, radijs, rammenas, erwt, boon, witloof,
schorseneer

Een volgende stap is bepalen hoeveel organische bemesting deze groenten nodig hebben. De tabel
hieronder geeft indicatief de hoeveelheid compost aan die jaarlijks aan groenten kan worden
toegediend. Voorwaarde daarvoor is wel dat ze geteeld worden op een bodem met een ideaal
gehalte aan organische koolstof en een normaal aanbod aan voedingsstoffen. De hoeveelheid
compost is zo berekend dat in de stikstofbehoefte van de plant wordt voorzien. De compost zorgt
er ook voor dat het gehalte aan organische koolstof bij klei-, leem- en zandleembodems in stand
wordt gehouden. Voor zandbodems is dat niet het geval. Zandbodems zijn moeilijk op het optimale
gehalte aan organische koolstof te brengen zonder overmatige bemesting en nitraatuitspoeling.

36
Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven. Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier
wilt weergeven.

Grondsoort Compostgift in kg/100 m2/jaar en in aantal kruiwagens (kw)


weinig tot geen matig veel zeer veel
zand 0 100 (2 kw) 300 (6 kw) 600 (12 kw)
zandleem/leem 0 250 (5 kw) 500 (10 kw) 900 (18 kw)
klei 0 250 (5 kw) 700 (14 kw) 1000 (20 kw)

Tabel:
 Hoeveelheid toe te dienen compost in functie van de grondsoort en de behoefte van de
groenten, variërend van zeer veel tot weinig of geen. [11]
 Eén kruiwagen komt overeen met ongeveer 50 kilo of 100 liter compost.

Om in jouw concrete situatie de hoeveelheid toe te dienen organische bemesting zo juist mogelijk
te bepalen, hanteer je zo nauwkeurig mogelijk je bemestingsadvies (zie 1.2.3).

 Gebruik geen kunstmest

Onder kunstmest verstaan we minerale of anorganische plantenvoedingsstoffen die aan de bodem


worden toegediend. Ze zorgen voor het overgrote deel van de plantenvoeding. Vanuit het
bodemvocht worden de voedingsstoffen rechtstreeks door de planten opgenomen. Kunstmest
dient hoofdzakelijk om de planten te voeden. Dit in tegenstelling tot organische meststoffen zoals
compost: die leveren voedingsstoffen én houden het gehalte aan organische stof op peil.
Minerale stikstofmeststoffen worden industrieel aangemaakt en vereisen een hoge energie-input
tijdens hun productieproces. Hun rol en productiewijze zorgen ervoor dat kunstmest niet past
binnen een bemestingsaanpak met oog voor de kringloopgedachte in je tuin.

 Voorkom kale tuingrond

Kale grond is niet natuurlijk. In de natuur zijn vruchtbare bodems steeds bedekt. De bedekking kan
bestaan uit levende planten, bijvoorbeeld gras in een weide, of uit langzaam verterende
plantenresten, zoals de strooisellaag in een bos.

Verschillende studies hebben aangetoond dat rechtstreeks contact met de bodem en het hieruit
volgende hand-mondcontact mensen aan zware metalen kan blootstellen. Vooral spelende
kinderen krijgen zo deze stoffen binnen. Ook het inademen van opvliegende bodemdeeltjes in een
droge periode draagt bij tot de inname.
Het komt er dus op aan om kale tuingrond, zowel op de percelen als op andere plaatsen (tuinpad,
compostzone …) zoveel mogelijk te vermijden. Het bedekt houden van de bodem is een
preventieve maatregel die de rechtstreekse inname van zware metalen inperkt. Dit komt ook aan
bod in het ‘GreenThumb Gardener’s Handbook’ [12], de leidraad voor initiatiefnemers én tuiniers
in de Verenigde Staten. GreenThumb is het meest verspreide community gardening–concept in de
VS.

Er zijn verschillende manieren om dat in een groentetuin toe te passen:


 lege percelen bedekken in de winter
 mulchen in het groeiseizoen
 lege percelen inzaaien met groenbemesters

37
DEEL 1 Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven.

Let wel op: als je last hebt van slakken, en in mindere mate van muizen en woelratten, laat je
bodembedekking best achterwege. Die diertjes voelen zich immers prima thuis onder een tapijt
van organisch materiaal.

Winterbedekking
In de groentetuin komen de percelen in de nazomer en de herfst één na één vrij. Breng dan op de
bodem een laag niet-verteerd organisch materiaal aan, zonder het met de bodem te mengen.
Hiervoor gebruik je bladeren, stro, hooi en dergelijke. De bedekking beschermt de grond tegen
wind en regen, waardoor de bodemstructuur beter behouden blijft. Ze houdt de grond ook
onkruidvrij en belet afspoeling en uitdroging. In de loop van de maand maart neem je best alle
bodembedekking weer weg, zodat de grond kan opwarmen. Het nog niet verteerde materiaal
breng je naar de composthoop.

Mulching
Tijdens het groeiseizoen kun je opnieuw 2 à 3 centimeter vers organisch materiaal aanbrengen
tussen pas geplante groenten die al een eerste hak- of schoffelbeurt hebben gekregen. We
noemen dit mulchen. Het wordt vaak toegepast bij ui en sjalot, knolselder en koolplantjes. Ook
tussen aangeaarde rijen aardappelen of prei wordt dikwijls een dun laagje gazonmaaisel gelegd.

Groenbemesters inzaaien
Als je percelen tijdelijk niet gebruikt voor groenten kun je ze inzaaien met een groenbemester
(bijvoorbeeld gele mosterd, phacelia, lupine of winterrogge). Veel tuiniers doen dat op percelen die
vrijkomen na de oogst in de zomer. Onder groenbemesting verstaan we het telen van gewassen die
niet bedoeld zijn voor menselijke consumptie, maar om de bodem in goede gezondheid te houden.
Een groenbemester wordt niet geoogst, maar geheel of gedeeltelijk ingewerkt in de bovenste laag
van de grond. Zo wordt er ook nog organisch materiaal toegevoegd. Groenbemesters hebben veel
voordelen:
 Ze brengen voedingsstoffen en organische stof aan
 Ze houden voedingsstoffen vast
 Ze maken voedingsstoffen beschikbaar
 Ze houden de bodemstructuur op peil
 Ze onderdrukken onkruid
 Ze voorkomen afspoeling van grond door erosie

 Bewerk de grond oppervlakkig, vermijd diep spitten

Een jaarlijks terugkerende handeling is het losmaken van de grond. Zo breng je de grond in een
goede toestand om te zaaien of te planten. Je brengt er extra zuurstof in en je stimuleert het
bodemleven. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is dat de bewerkingen zo oppervlakkig mogelijk
gebeuren, zodat het aanwezige bodemevenwicht zoveel mogelijk intact blijft.

Voor het bodemleven en een stabiele bodemstructuur is jaarlijks spitten of ploegen niet
aangewezen. Beter maak je de grond los zonder hem om te keren. Zo worden de bodemlagen
minimaal met elkaar gemengd. Dat losmaken doe je tot een diepte van 15 tot 20 centimeter. Dat is
een richtcijfer, want de diepte hangt natuurlijk ook af van de teelt: voor wortels en schorseneren
maak je de grond dieper los.

38
Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven. Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier
wilt weergeven.

1.3.2. PLANTEN PREVENTIEF BESCHERMEN

In het kader van duurzaam tuinieren worden ziekten en plagen zoveel mogelijk preventief
aangepakt met allerlei teeltmaatregelen, onder meer vruchtwisseling en het aantrekken van
natuurlijke vijanden. Hieronder worden de belangrijkste preventieve maatregelen omschreven.
Soms is preventie niet voldoende. In zulke gevallen worden bestrijdingsmiddelen ingezet. Die
producten werken doorgaans goed, maar ze zijn schadelijk voor de gezondheid en voor de natuur.
Ze vervuilen het water en de lucht en maken planten en dieren ziek. Eens in het milieu zijn deze
stoffen soms erg moeilijk te verwijderen. Daarom is een correct gebruik noodzakelijk. Of nog beter:
gebruik ze helemaal niet.

 Hanteer een ruime vruchtwisseling

Groenten van dezelfde plantenfamilie vertonen dezelfde kenmerken. Dat is logisch, maar het
betekent ook dat ze gevoelig zijn voor gelijkaardige bodemgebonden ziekten en plagen. Als je dus
jaar in, jaar uit dezelfde groenten op hetzelfde perceel plant, kunnen ziekten en plagen zich heel
goed ontwikkelen. Door te werken met vruchtwisseling, kun je dit voorkomen.
In de praktijk betekent vruchtwisseling dat je je moestuin in een aantal stukken of percelen
verdeelt. Op elk stuk zet je een bepaalde plantengroep (bijvoorbeeld op perceel 1 kolen, op perceel
2 wortelgewassen, op perceel 3 aardappelen). Elk jaar schuif je elke groep groenten één plaats op.
De belangrijkste reden om in een groentetuin zo’n vruchtwisseling toe te passen, is het voorkomen
van aantastingen door bodemschimmels. Die kunnen een gewas volledig ten gronde richten.

 Afbeelding invoegen van doorschuifsysteem van perceeltjes

Een voorbeeld: de aantasting knolvoet wordt veroorzaakt door de schimmel Plasmodiophora brassicae. Die
treedt op bij alle planten die behoren tot de kruisbloemenfamilie. De kolen horen hierbij. Hoe vaker kolen
terugkeren op eenzelfde perceel, hoe gemakkelijker de schimmel aanwezig blijft of uitbreidt in de bodem.
Eens de schimmel aanwezig is, kan het acht tot vijftien jaar duren voor hij weer verdwijnt. Om knolvoet te
voorkomen is het op lichte grond aan te raden slechts één keer om de zes jaar kolen te telen op hetzelfde
perceel. Op zware grond is dat één keer om de vier jaar. [11]

 Maak gebruik van goede teeltcombinaties

In overeenstemming met je vruchtwisseling kun je ook verschillende groenten vlak naast of tussen
elkaar telen. Zo profiteer je van de gunstige invloed die ze op elkaar hebben. Die invloed kan zich
op verschillende vlakken situeren:

 Verschillende soorten planten (polycultuur) naast elkaar trekken meer soorten insecten
aan dan één blok van hetzelfde gewas (monocultuur). Er is dus minder kans op een massale
overrompeling door één belager. Bovendien is de kans groot dat er tussen de aangetrokken
insecten natuurlijke vijanden zitten die een andere soort afremmen.
 Plantenwortels scheiden stoffen af die het bodemleven beïnvloeden. Die stoffen zorgen
voor een beperktere aantasting van de groenten die in de buurt van zulke planten staan.
Sommige soorten van Tagetes of afrikaantjes scheiden via hun wortels stoffen af waardoor
de populatie van sommige schadelijke bodemaaltjes vermindert.
 Kruiden, en in mindere mate groenten, verspreiden geurstoffen. Die geurstoffen weren
bepaalde insecten. Zo weert lavendel bladluizen.

39
DEEL 1 Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven.

 Bepaalde planten trekken insecten aan en worden ingeschakeld als ‘vangplanten’. Oost-
Indische kers is een vangplant voor onder meer bladluizen. Als ze daarop zitten, zitten ze
alvast niet op je jonge kropsla.

Een voorbeeld: de combinatie wortel-ui is een van de meest gekende voorbeelden van combinatieteelt.
Belangrijk voor succes is dat beide groenten samen opgroeien. De uien voorkomen dat de wortelvlieg haar
eitjes legt op de wortelen. Vanaf het moment dat het uienloof begint af te sterven, is de wortelvlieg minder
actief. Wetenschappelijke proeven tonen aan dat uien een natuurlijk afweersysteem zijn tegen de wortelvlieg.
Het effect in de andere richting is twijfelachtig: de aanwezigheid van wortelen voorkomt niet dat uien door de
uienvlieg worden aangetast. [11]

 Kies voor robuuste rassen

Welk ras je kiest, is belangrijk bij het tuinieren. Natuurlijk spelen een goede smaak en opbrengst
een grote rol bij de raskeuze. Maar kiezen voor een ras met een hoge intrinsieke weerstand tegen
ziekten en plagen is een belangrijke preventieve maatregel om bestrijdingsmiddelen overbodig te
maken.

Een voorbeeld: bij aardappelen is de plaag die wordt veroorzaakt door de schimmel Phytophtora infestans
een veel voorkomende aantasting. Er is een duidelijk verschil in vatbaarheid voor deze plaag tussen de rassen
die je als pootgoed kunt kopen. Zo is de bekende gele Bintje heel gevoelig voor deze schimmel. Andere rassen,
bijvoorbeeld Sarpo Mira, hebben een grote weerstand tegen de aardappelplaag. Je kunt dus beter dit laatste
ras poten en Bintje achterwege laten.

 Plaats een fysieke barrière tussen de belagers en je groenten

Door een insectengaas over je groenten te plaatsen, zorg je ervoor dat belagers ze niet kunnen
bereiken. Je plaatst dus een fysieke barrière. De mazen van dat gaas zijn zo fijn dat er geen insecten
door kunnen. Je gebruikt het bij groenten die door vliegende insecten belaagd worden,
bijvoorbeeld wortelen, prei en kolen. De mate van fijnmazigheid bepaalt de grootte van de
insecten die geweerd worden.

Een voorbeeld: de meest efficiënte maatregel tegen de aantasting van wortelen door de wortelvlieg is de
wortelen overspannen met tuinbouwgaas. Je plaatst het gaas na het zaaien of ten laatste als de
wortelplantjes uitkomen. Laat het gaas gedurende de hele teelt de wortelen bedekken. Je kunt het wel even
wegnemen om de wortelen uit te dunnen en onkruid te wieden, maar doe dat dan wel op momenten dat de
wortelvlieg niet of weinig actief is, dus voor 16u. Het gaas zorgt mee voor een warm microklimaat, waardoor
het wortelblad zich wat sterker ontwikkelt. [11]

 Gebruik geen chemische bestrijdingsmiddelen

Enkel in geval van nood zet je bestrijdingsmiddelen in. Dat is bijvoorbeeld:


 bij een slakkenplaag tijdens een vochtige periode.
 bij een plotse aantasting van slaplantjes door bladluizen in een zwoele zomerperiode.

Die producten werken doorgaans goed, maar ze zijn schadelijk voor de gezondheid en voor de
natuur. Ze vervuilen het water en de lucht en maken planten en dieren ziek. Eens in het milieu, zijn
deze stoffen soms erg moeilijk te verwijderen. Daarom is een correct gebruik noodzakelijk. Indien
mogelijk gebruik je ze helemaal niet. Dat is ook de insteek van de campagne ‘Zonder is gezonder’

40
Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven. Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier
wilt weergeven.

van de Vlaamse overheid, die zich naar verschillende doelgroepen richt. Ook initiatiefnemers voor
een volkstuin en particuliere tuiniers vallen hieronder. Op www.zonderisgezonder.be vind je een
gedifferentieerde aanpak:
 Voorkom het gebruik van bestrijdingsmiddelen door het toepassen van preventieve
maatregelen tijdens het tuinieren.
 Gebruik alternatieve bestrijdingsmethoden. In de Bestrijdingsgids vind je concrete tips om
zonder pesticiden specifieke ziekten en plagen in toom te houden of te bestrijden:
www.zonderisgezonder.be/bestrijdingsgids.
 In geval van nood kun je erkende bestrijdingsmiddelen tegen ziekten en plagen gebruiken.
Meer informatie over erkende pesticiden voor amateurgebruik vind je op
www.fytoweb.be/indexNL.asp.

Als je een bestrijdingsmiddel gebruikt, moet je heel wat maatregelen respecteren om nadelige
effecten voor mens en milieu te voorkomen of in te perken. Ze worden opgesomd in de folder
‘Lees het etiket’ [13], uitgegeven door de federale overheid in het kader van het
reductieprogramma voor pesticiden.

Bestrijdingsmiddelen voor particulieren zijn in België herkenbaar aan de erkenningsnummers met


de letter G op het etiket: xxxxG/P en xxxxG/B, waarbij xxxx het nummer van de erkenning aangeeft.
Het etiket geeft ook nog informatie over de volgende aspecten:

 Bescherming van de gebruiker en zijn omgeving:


o Is handschoenen dragen nodig?
o Wanneer en hoe kun je het product gebruiken?
o Wanneer kun je de behandelde zone weer betreden?
o Wanneer kun je behandelde groenten oogsten?
 Respect tonen voor het milieu:
o Respecteer de vereiste minimumafstand ten opzichte van waterlopen.
o Let op dat het product niet in water (rivier, vijver …), in de goot of in de riolering
terechtkomt.
o Spuit niet bij sterke wind.
o Reinig het gebruikte materiaal op de voorgeschreven wijze.
o Breng lege verpakkingen naar het containerpark.

Daarnaast zijn er nog enkele aanbevelingen van de federale overheid die mee de risico’s van
bestrijdingsmiddelen inperken:
 Kies het juiste product voor de juiste ziekte of plaag.
 Gebruik de voorgeschreven dosis. Meer is niet altijd beter, integendeel.
 Bewaar het product buiten bereik van kinderen en huisdieren.
 Bewaar het product in de originele verpakking en sluit het goed af na gebruik.

Deze aanbevelingen en maatregelen gelden ook voor biologische bestrijdingsmiddelen. Met de


term ‘biologische bestrijdingsmiddelen’ bedoelen tuiniers meestal twee producttypen: een aantal
stoffen toegelaten in biologische landbouw (pyrethrum, organische vetzuren …) én het inzetten
van natuurlijke vijanden. Een eenduidige definitie is er niet. Algemeen beschouwd hebben
biologische bestrijdingsmiddelen minder nadelen. Ze zijn bijvoorbeeld selectiever naar ziekten en
plagen toe, waardoor minder non-target-organismen geraakt worden, of ze zijn sneller
afbreekbaar. Maar dat is niet altijd zo. Zo blijkt uit de toetsing aan de POCER-indicator dat
producten op basis van azijnzuur, een natuurlijke stof, een vrij grote impact hebben op het
waterleven en op de bijenpopulatie.

41
DEEL 1 Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven.

In België bestaat er geen overzichtslijst van erkende biologische bestrijdingsmiddelen voor


amateurtuiniers. Je kunt ze wel allemaal vinden op www.fytoweb.be/indexNL.asp.

1.3.3. PLANTEN WATER GEVEN

Sommige tuiniers zijn van maart tot september bijna dagelijks in de weer met tuinslang en gieter,
andere bijna nooit. Het hangt van verschillende factoren af:
 Zandgrond houdt weinig water vast, kleigrond veel meer.
 Pas bewerkte, losse grond droogt veel vlugger uit dan aangedrukte grond.
 Een bodem die rijk is aan organische stof droogt veel minder snel uit.
 Jonge plantjes moet je regelmatig gieten, volwassen groenten niet.

Als je giet, geef dan ineens een flinke hoeveelheid water. Als alleen de bovenste centimeters van
de bodem water krijgen, blijft de plant oppervlakkig wortelen in plaats van een groter en dieper
groeiend wortelstelsel te vormen. Iedere dag een beetje gieten is af te raden, want dan blijft de
plant afhankelijk van het water geven.

Regenwater en grondwater worden regelmatig gebruikt om te gieten. Dat water kan ook
vervuilende stoffen bevatten. Bij het gieten komt het water op de bodem en op de groenten
terecht. Verontreinigingen kunnen vanuit de bodem door de plant worden opgenomen, maar ze
kunnen ook via natte bladeren en andere bovengrondse plantendelen in de plant terechtkomen.
Onderzoek [14] toont aan dat opname via de wortels veel belangrijker is dan via bovengrondse
plantendelen.

De exacte impact van gieten met vervuild water is slechts in beperkte mate bestudeerd, maar
studies tonen aan dat gieten met verontreinigd water tot verhoogde concentraties vervuilende
stoffen in planten kan leiden, vooral dan van zware metalen. Er zijn nog niet veel gegevens
beschikbaar in deze complexe materie. Factoren zoals het type water, het type teelt en de
groentesoort spelen allemaal een rol. Maar het is wel een aandachtspunt waar je rekening mee
moet houden, zowel voor chemische als voor microbiologische verontreiniging, stelt het
Wetenschappelijk Comité van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen
(FAVV).

De beschikbare kwaliteitscriteria voor water om planten mee te gieten, zijn bestemd voor
commerciële teelten en vooral bedoeld om schade aan het gewas te voorkomen. Ze zijn dus
opbrengstgerelateerd en minder relevant in de context van risico-inschatting. De beschikbare
waarden voor heel wat parameters zijn opgenomen in de tabel in bijlage C. Interessant zijn de
criteria voor enkele metalen. Omdat er voor water om groenten mee te gieten nog geen
kwaliteitscriteria bestaan, nemen we veiligheidshalve de drinkwaternormen als vertrekpunt.

Hierna gaan we dieper in op de verschillende types water: regenwater, grondwater,


oppervlaktewater, kraantjeswater en huishoudelijk afvalwater.
Wil je een analyse laten uitvoeren van het water dat je in de tuin wilt gebruiken, dan kun je terecht
bij erkende laboratoria. Voor meer info over deze analyses mail je naar gezonde.moestuin@xxx.be.

42
Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven. Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier
wilt weergeven.

 Gebruik bij voorkeur regenwater

Bij voorkeur gebruiken we regenwater om te gieten in de tuin. De kwaliteit van dat water is
afhankelijk van de algemene en lokale milieukwaliteit. Uit onderzoek blijkt ook dat de graad en de
aard van de eventuele vervuiling sterk afhankelijk is van het oppervlak waarvan het water
afstroomt. De aandacht gaat hierbij vooral naar metalen en producten om daken te ontmossen.

Bij dakconstructies met koper (Cu) of zink (Zn) worden die metalen vaak in hoge concentraties in
afstromend regenwater teruggevonden. Cu en Zn zijn niet erg toxisch voor mensen, maar planten
zullen wel de gevolgen van te hoge concentraties ondervinden. Ook andere metalen (Mn, Pb, Fe,
Ni, P) worden in verhoogde concentraties teruggevonden.
Het water dat het eerst afstroomt is het sterkst vervuild. Onderzoek toont aan [15, 16] dat
afstromend water van hellende daken gedurende de eerste minuten regen zeer hoge concentraties
ionen, zware metalen en pesticiden bevat. Die hoeveelheden dalen echter snel naar een lager,
constant niveau. Het water van een vlak dak met een kiezellaag vertoont een ander gedrag. Het
water moet hier door een kiezellaag stromen die heel wat stoffen, bijvoorbeeld zware metalen,
gedeeltelijk tegenhoudt. Tegelijk komt door de verwering van de kiezellaag kalk (Ca) vrij, waardoor
de pH van het regenwater verhoogt en de kwaliteit verbetert.

Regenwater afkomstig van daken uit asbestleien kan een variabele hoeveelheid asbestvezels
bevatten. Daarom adviseert de Belgische overheid om regenwater afkomstig van asbestdaken niet
te gebruiken5.

Regenwater wordt meestal verzameld in een waterput of in één of meerdere regentonnen die met
het dak verbonden zijn via dakgoten. Met het oog op de microbiologische veiligheid is het
belangrijk dat deze recipiënten afgesloten zijn, zodat er geen dieren in kunnen, én dat ze
regelmatig worden schoongemaakt.

 Tweede optie: grondwater

Naast regenwater wordt vaak nog een tweede waterbron gebruikt: grondwater of kraantjeswater.
Zo heb je de garantie dat er in droge periodes toch water is om de planten te gieten. Dat is nodig,
want droge periodes vallen meestal in de zomer, wanneer je veel water nodig hebt in de tuin.

In de praktijk worden in veel gemeenschappelijke tuinen manuele grondwaterpompen


geïnstalleerd voor als er niet genoeg regenwater is. Grondwater kun je best oppompen op het
moment dat je het nodig hebt. Zo vermijd je microbiologische besmetting tijdens de stockage in
tonnen of recipiënten.

Het winnen van grondwater is in Vlaanderen gereglementeerd via de Vlarem-wetgeving, zie


lv.vlaanderen.be/nlapps/docs/default.asp?fid=337.
Sommige types van grondwaterwinning zijn niet ingedeeld, wat betekent dat er geen vergunnings-
of meldingsplicht is. Dat geldt voor:
 grondwaterwinningen die uitsluitend een handpomp gebruiken.
 grondwaterwinningen waarvan het debiet lager ligt dan 500 m3/jaar en die uitsluitend voor
huishoudelijke doeleinden worden gebruikt.

5
Overgenomen van
www.health.belgium.be/eportal/Environment/Chemicalsubstances/Asbestos/11882450_NL#regenwater

43
DEEL 1 Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven.

Concreet betekent dit dat je voor enkele handpompen in een gemeenschappelijke tuin geen
vergunning nodig hebt, net als voor een grondwaterput bij je thuis.

Heb je een grondwaterput bij je woning, dan kun je dat water gebruiken voor je eigen tuin. Heb je
geen grondwaterput, dan kun je bij een tekort aan regenwater tijdelijk kraantjeswater gebruiken.

Let op: gebruik grondwater alleen in regio’s waar er geen verontreinigingen zijn. Als je in een
gemeente met een gekende verontreiniging woont, informeer je best bij de milieudienst van de
gemeente. Zij kunnen je gedetailleerde informatie geven over de resultaten van
grondwatermetingen.
Als bij een bodemanalyse verontreinigingen zijn vastgesteld, bijvoorbeeld van zware metalen, dan
informeer je best ook bij de gemeente of het grondwater geschikt is. Of je laat een analyse van het
grondwater uitvoeren. Een bodemanalyse wordt uitgevoerd in de bovenste grondlaag, terwijl
grondwater veel dieper in de bodem aanwezig is. Een direct verband tussen de aanwezigheid van
vervuilende stoffen in de bovenste bodemlagen en in het dieper gelegen grondwater is er niet
altijd.

 Gebruik enkel in nood kraantjeswater

Kraantjeswater is water dat uit de kraan komt: drinkbaar, gezuiverd water verdeeld via het
waterdistributienet. Sommige tuiniers gebruiken dat water in hun tuin, zeker als die kort bij een
gebouw ligt waar kraantjeswater beschikbaar is. Kraantjeswater is uiteraard veilig om te gebruiken
in de groentetuin. Het is microbiologisch zuiver en de gehaltes aan vervuilende stoffen (zware
metalen, pesticidenresidu’s) liggen onder de wettelijke normen. Het is het meest gecontroleerde
water.

Toch raden we af om zomaar drinkbaar water te gebruiken in de tuin. Kraantjeswater heeft een
heel zuiveringsproces achter de rug, waardoor het ecologisch niet verantwoord is om het te
gebruiken als gietwater. Enkel in noodsituaties, bijvoorbeeld bij een plots gebrek aan regenwater
en grondwater op een warme zomerdag, kun je het als redmiddel gebruiken.

 Gebruik geen oppervlaktewater

Oppervlaktewater is het water van kanalen, rivieren, meren, plassen en poelen. Dit water kun je
niet zomaar gebruiken in je tuin omdat er risicovolle microbiologische flora in aanwezig zijn. Voor
landbouwers en groentetelers heeft het Wetenschappelijk Comité van het FAVV adviezen
uitgebracht voor het gebruik van oppervlaktewater [17].
Het uitgangspunt van die adviezen is dat er op regelmatige tijdstippen microbiologische analyses
uitgevoerd moeten worden. Is het aantal E.coli-bacteriën laag, dan kan het oppervlaktewater
gebruikt worden.
X < 10 E.coli/ml = geschikt voor elke teelt
10 < x <100 E.coli/ml = geschikt voor graan-, veevoeder- en industriële teelten
X > 100 E.coli/ml = niet geschikt

De analyses moeten regelmatig herhaald worden omdat de kwaliteit van oppervlaktewater kan
variëren, bijvoorbeeld door lozingen in rivieren, hevige regenval of een stijging van de temperatuur
in een plas.

Voor een volkstuin of een particuliere tuinier zijn zulke analyses niet aangewezen:

44
Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven. Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier
wilt weergeven.

 Microbiologische analyses zijn duur.


 De kwaliteit van het oppervlaktewater varieert meer dan van grondwater en/of
regenwater.
Daarom raden we af om oppervlaktewater te gebruiken om groenten te gieten.

 Gebruik geen huishoudelijk afvalwater

Het Wetenschappelijk Comité van het FAVV raadt aan om het gebruik van onbehandeld afvalwater
te verbieden. Dus ook in de tuin gebruiken we dat water niet.

1.3.4. TEELTMAATREGELEN BIJ EEN VERHOOGD GEHALTE AAN ZWARE METALEN

In een aantal gemeenten in Vlaanderen is er een gekende verontreiniging met zware metalen.
Tegelijk wordt op verspreide, afzonderlijke locaties regelmatig een verhoogd gehalte aan zware
metalen vastgesteld.

Bij een standaardanalyse naar zware metalen worden acht verschillende zware metalen bepaald
(arseen, cadmium, chroom, koper, kwik, lood, nikkel, zink). Op basis van de eigenschappen van die
stoffen kunnen we een inschatting maken van hun relevantie voor de gezondheid bij het telen van
groenten. De tabel hieronder geeft een summier overzicht, gebaseerd op de OVAM-studie naar
referentiewaarden voor zelfgeteelde voeding.

Naam metaal Relevantie


Arseen Relevant bij hogere bodemconcentraties, vooral
toxisch via inademing (opwaaiend stof).
Cadmium Sterke relevantie naar opname door planten,
verhoogde concentraties in een aantal regio’s in
Vlaanderen.
Chroom Beperktere relevantie wegens beperkte
opname en lage toxiciteit van driewaardig
chroom. Als zeswaardig chroom voorkomt is
vooral inademing van belang.
Kwik Algemeen beperkt verhoogde concentraties,
enkele zones in Vlaanderen met verhoogde
concentraties als gevolg van historische
industriële activiteiten, opname door planten is
dan relevant.
Lood Komt algemeen verhoogd voor in gebieden
met bebouwing en verkeer, enkele zones in
Vlaanderen hebben verhoogde concentraties.
Vooral aandacht hebben voor hand-
mondgedrag (kinderen) en afzetting op
groenten, opname vanuit de bodem is eerder
beperkt.
Nikkel Alleen relevant bij sterk verhoogde
concentraties
Koper, zink Relevantie eerder naar fytotoxiciteit, weinig
humaan toxisch, aandacht bij gebruik van

45
DEEL 1 Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven.

regenwater van zinken daken en koperen


leidingen.

In deel 1.3.1 gaan we in detail in op de beoordeling van de bodemkwaliteit in functie van de


teruggevonden gehaltes zware metalen. Hier bespreken we concreet de teeltmaatregelen die je
best in acht neemt bij een verhoogd gehalte aan zware metalen. Die maatregelen zorgen ervoor
dat de aanwezige metalen in de bodem minder opgenomen worden door de groenten die erin
geteeld worden. De opname van zware metalen in de bodem is afhankelijk van de bodemsoort
(fysisch-chemische bindingsvorm), de samenstelling van de bodem (gehalte organische stof), de
condities in de bodem (pH, redoxpotentiaal) en het metaal [18]. Vaste bodem bestaat voornamelijk
uit klei, organische stof en oxiden van ijzer en aluminium. Aan het oppervlak van deze
bestanddelen kunnen metalen worden gebonden.

 Hou de pH van de bodem op peil

Een lage pH van de bodem verhoogt de oplosbaarheid en mobiliteit van de meeste metalen. Hoe
zuurder de grond, hoe mobieler de metalen en hoe gemakkelijker ze via plantenwortels worden
opgenomen. Daarom is het belangrijk om de bodem te bekalken en zo de pH tot haar optimale
waarde te verhogen. Een verhoging van de pH bij kationogene metalen (Cd, Zn, Pb, Cu, Ni) leidt
gewoonlijk tot een verminderde oplosbaarheid en bijgevolg ook verminderde beschikbaarheid voor
opname door planten. Anionogene metalen (zoals As, Cr, Mb) hebben bij een hogere pH een
hogere oplosbaarheid en worden daardoor wel meer beschikbaar. Aangezien vervuiling door
kationogene metalen in de bodem een belangrijkere impact heeft dan door anionogene metalen,
adviseren we om de pH voldoende hoog te houden.

Een optimale pH (zie 1.2.3) beperkt vooral de opname van cadmium door groenten, voor lood is de
invloed beperkter maar nog wel aanwezig.

Met een bodemanalyse (zie 1.2.3) kom je te weten of de pH op peil is en een bekalking wel of niet
nodig is. Van nature verzuurt de bodem spontaan. Als tuinier zul je dus vooral geconfronteerd
worden met een te lage pH. Om de spontane verzuring tegen te gaan, strooi je in principe elk jaar
kalk.

Er zijn dus drie mogelijke situaties:


 de pH is te laag: je voert een herstelbekalking uit
 de pH is gunstig: alleen een onderhoudsbekalking is nodig, gemiddeld 4 à 6 kg kalk/100 m²
 de pH is te hoog: niet bekalken en geen meststoffen gebruiken die de pH verhogen

 Hou het gehalte organische stof in de bodem op peil

Het organische materiaal in de bodem speelt een belangrijke rol bij de binding van stoffen. Hoe
hoger het gehalte aan organisch materiaal, hoe sterker de bindingscapaciteit van de bodem en hoe
lager de concentraties zware metalen in het poriewater, wat leidt tot een lagere opname door
planten.

Verschillende onderzoeken tonen aan dat organische toevoegingen in het algemeen leiden tot een
verminderde opname van metalen (Pb, Cu, Zn en Cd) door planten [19, 20, 21]. De efficiëntie van
die reductie is mee afhankelijk van wat je precies toevoegt, bijvoorbeeld compost of dierlijke mest.

46
Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven. Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier
wilt weergeven.

Daartegenover staat echter dat Beesley et al. in 2010 aantoonden dat het toevoegen van
groencompost aan een bodem verontreinigd met metalen en PAK’s [22] zorgt voor een stijging van
de koper- en arseenconcentraties in het poriewater. De concentraties van cadmium en zink in
poriewater daalden wel beduidend.
Toch wordt algemeen aangenomen dat het op peil houden van het gehalte aan organische stof
bijdraagt tot een verminderde opname van zware metalen door planten.

Je kunt best jaarlijks compost of ander organisch materiaal (dierlijke mest, organische meststoffen)
toedienen. De hoeveelheid wordt bepaald door de resultaten van de bodemanalyse (zie 1.2.3) en
de behoefte van de gewassen (zie 1.3.1).
Als er een verhoogd gehalte aan zware metalen in de bodem zit, raden we aan om compost uit de
handel te gebruiken. Kies bij voorkeur voor Vlaco-compost. Compost die je zelf maakt van
plantenresten, gebruik je in dat geval beter enkel in de siertuin. Uit onderzoek [23] blijkt dat de
compost die de gemiddelde tuinier zelf produceert van een behoorlijke kwaliteit is en zonder
problemen gebruikt kan worden in de moestuin.

 Specifieke maatregelen bij een verhoogd gehalte aan cadmium en lood

In Vlaanderen wordt vooral aandacht besteed aan de opname van cadmium bij het telen van
groenten. Lood komt beperkt aan bod. We beschrijven hieronder de bestaande adviezen voor deze
twee zware metalen.

 Cadmium

Voor cadmium gelden referentiewaarden voor de beoordeling van de bodemkwaliteit in tuinen (zie
tabel in bijlage B). Die referentiewaarden zijn overal van toepassing, behalve in enkele Kempische
gemeenten en in Hoboken en Kruibeke. Daar werden extra maatregelen voorgesteld in het kader
van specifieke bronnen van bodemverontreiniging. Deze adviezen werden in het verleden
opgesteld door de medisch milieukundigen (MMK’s) van de LOGO’s (Lokaal Gezondheidsoverleg),
in samenwerking met wetenschappelijke experten en diverse organisaties en zijn ook terug te
vinden in de cadmiumwebtool (www.cadmiumwebtool.be).

Naast de algemene adviezen rond pH en het gehalte aan organische koolstof is er een indeling
gemaakt van groenten die je beter wel of niet teelt in functie van het cadmiumgehalte in je bodem.
Die indeling houdt rekening met de regionale verontreinigingsproblematiek en met de zure
zandgronden in gemeenten als Mol, Lommel, Balen, Neerpelt, Overpelt, Hamont-Achel en Beerse.
Woon je in een van deze gemeenten, dan hanteer je best de richtlijnen in de tabel hieronder.

Tabel: Teeltadvies op basis van cadmiumgehalte in de bodem voor de gemeenten Mol, Lommel,
Balen, Neerpelt, Overpelt, Hamont-Achel, Beerse, Hoboken en Kruibeke.

Bodemconcentratie Teelten
< 2 mg Cd/kg; bodem niet te zuura), organisch Je kunt alle groenten telen.
materiaal op peilb), wassen en/of schillen van
groentenc)
2 – 5 mg Cd/kg NIET: andijvie, kervel, peterselie, rabarber,
schorseneren, selder, sla, spinazie, tuinkers,
veldsla, waterkers.

47
DEEL 1 Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven.

5 – 10 mg Cd/kg NIET: andijvie, kervel, peterselie, rabarber,


schorseneren, selder, sla, spinazie, tuinkers,
veldsla, waterkers, aardappelen, aardbeien,
bloemkool, prei, radijs, sjalot, ui, witlof,
wortelen.
10 – 12 mg Cd/kg NIET: andijvie, kervel, peterselie, rabarber,
schorseneren, selder, sla, spinazie, tuinkers,
veldsla, waterkers, aardappelen, aardbeien,
bloemkool, prei, radijs, sjalot, ui, witlof,
wortelen, bonen, erwten, paprika, tomaten.
> 12 mg Cd/kg NIETS TELEN, BEHALVE: komkommer, augurk,
pompoen, diepwortelende fruitbomen.
a)
: zie 1.2.4 en 1.3.1 voor een optimale pH
b)
: zie 1.2.4 en 1.3.1 om organisch materiaal op peil te houden
c)
: zie 1.4.1 over het belang van wassen en schillen van groenten

 Lood

Lood wordt in Vlaanderen veeleer summier aangehaald. Een uitzondering is de gekende


loodverontreiniging in de omgeving van de Umicorevestiging in Hoboken. Hiervoor verwijzen we
naar de concrete adviezen voor de regio, die je via de gemeente of de Medisch Milieukundigen
(MMK) kunt bekomen.
De opname van lood door groenten is veeleer beperkt. Het is wat lood betreft wel heel belangrijk
om groenten goed te wassen en/of te schillen (zie 1.4.1) om bodem- en stofdeeltjes te verwijderen.
Ook moet je bij lood, veel meer dan bij cadmium, aandacht besteden aan tuinhygiëne (zie 1.3.6).
Een indeling naar groentesoort in functie van bodemconcentratie is voor lood niet relevant en
momenteel niet beschikbaar. Wel kunnen we stellen dat de opname van lood door planten over
het algemeen de trend volgt van cadmium: vruchtgroenten en peulgewassen nemen minder lood
op dan wortel- en knolgewassen, die op hun beurt minder lood opnemen dan bladgewassen.
Kruiden en een aantal bladgroenten zoals warmoes en rabarber blijken meer lood op te nemen dan
andere groenten.

1.3.5. STOOK GEEN VUURTJE IN DE TUIN

Het verbranden van oud papier, plastic, piepschuim, behandeld hout en ander afval in de tuin of in
een verbrandingstoestel is verboden. Voor meer informatie over stoken, binnen en buiten, heeft
de Vlaamse overheid in 2012 de campagne ‘Stook slim’ gelanceerd. Je vindt meer informatie op
www.stookslim.be.
Sommige tuiniers verbranden wel nog hun snoeiafval. Ook dat is niet zonder risico’s. Dikwijls heb je
een grijze, gekleurde rook die grijzer is naarmate het snoeiafval nog vochtiger is. Die rook is
ongezond, zelfs als je alleen snoeihout en ander tuinafval verbrandt. Via de rook komen
vervuilende stoffen in je tuin terecht.

 Geef snoeiafval een tweede leven

Snoeiafval dat vaak wordt verbrandt zijn bijvoorbeeld takken van gesnoeide wilgen of de takken
van de jaarlijkse wintersnoei van fruitbomen. Ook een struik die je wilt vervangen, belandt weleens

48
Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven. Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier
wilt weergeven.

in het vuur. In plaats van dat snoeiafval te verbranden, kun je het een tweede leven geven in je
tuin:
 Dunne takken kun je hakselen. Gebruik de snippers als bodembedekking in je tuin.
 Dikkere takken kun je gebruiken voor een takkenwal. Die vormt jaar na jaar een grotere
hoop waarin kleine dieren zoals egels een goede schuilplaats vinden.
 Verse, soepele takken vlecht je tussen paaltjes tot een vlechtscherm of een natuurlijke
bladcontainer.

Preventief is het belangrijk om snoeiafval te vermijden. Kies daarom de juiste planten voor de juiste
plaats en geef ze voldoende ruimte. Durf ook te kiezen voor een wilde, gemengde heg in plaats van
een strak geschoren haag. Dat levert minder snoeiafval op en je tuin vraagt minder onderhoud. Als
je te veel snoeiafval hebt, breng het dan naar het containerpark in je gemeente.

 Mag je afval verbranden?

In sommige gemeenten mag je in de tuin droog snoeihout of ander zuiver tuinafval verbranden.
Daarbij moet je wel minstens 100 meter afstand houden van huizen, bossen, boomgaarden, hagen,
heidevelden en de meeste akkers. Kan dit bij jou? Informeer bij de milieudienst van je gemeente.

Als je het toch doet,


 hou minimaal 100 meter afstand van je kippenren.
 verbrand nooit tuinafval in een woongebied.
 het is niet toegelaten om tuinafval te verplaatsen naar een plek waar je het wel mag
verbranden.
 verbrand enkel droog snoeiafval – witte rook is hiervan het bewijs.
 verbrand nooit huishoudelijk afval: huisvuil, plastic, papier, karton, geverfd of gevernist
hout…

1.3.6. TUINHYGIËNE

Tuinhygiëne is belangrijk omdat zich in de grond schadelijke organismen kunnen bevinden. Tuinier
je op een perceel met mogelijk verhoogde gehalten schadelijke stoffen in de bodem, dan is
tuinhygiëne extra belangrijk. Niet alleen de voeding zorgt immers voor opname van deze stoffen.
Ook rechtstreeks contact met de bodem is een mogelijk risico. Groenten telen kan immers niet
zonder in de grond te werken. Hand-mondcontact resulteert in de opname van bodemdeeltjes
waaraan vervuilende stoffen kleven.

Verschillende studies geven aan dat het rechtstreekse contact met de bodem en het hieruit
volgende hand-mondcontact een relevante blootstellingsweg voor de mens is voor zware metalen
(vooral lood) en PAK’s indien de bodem aangerijkt is met deze stoffen [onder meer 24]. Vooral
spelende kinderen krijgen bodemdeeltjes binnen, ze stoppen immers vaak vingers en voorwerpen
in de mond.
Een goede tuinhygiëne is dus belangrijk om de rechtstreekse inname van zware metalen en PAK’s
in te perken. Dat komt ruim aan bod in het ‘GreenThumb Gardener’s Handbook’ [12], de leidraad
voor initiatiefnemers en tuiniers in de Verenigde Staten. GreenThumb is het meest verspreide
community gardening–concept in de VS. We beschrijven hier de belangrijkste maatregelen.
Deze zijn vooral van belang als er een verhoogd gehalte aan zware metalen in de bodem
vastgesteld werd.

49
DEEL 1 Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven.

 Breng geen grond uit de tuin in huis

Omdat vervuilende stoffen aan gronddeeltjes kleven, probeer je best zoveel mogelijk grond op het
tuinperceel te laten. Zorg ervoor dat er zo weinig mogelijk gronddeeltjes in huis, en vooral in de
keuken, belanden. In de keuken is er immers nog meer hand-mondcontact, bijvoorbeeld tijdens het
koken en eten van een warme maaltijd.
Enkele concrete maatregelen:
 reinig je tuinmateriaal in de tuin,
 verwijder zoveel mogelijk grond van de geoogste groenten in de tuin,
 trek andere schoenen aan als je in huis komt.

 Was je handen grondig na het tuinieren

Dat lijkt evident, maar het verdient de nodige aandacht. Door je handen te wassen verwijder je de
gronddeeltjes die eraan kleven. Niet spectaculair, wel doeltreffend.
Was je handen ook als je werkhandschoenen hebt gedragen tijdens het tuinieren. Er komen toch
altijd enkele gronddeeltjes in je handschoenen terecht. Daarnaast toonde Duits
consumentenonderzoek van ÖkoTest in 2009 en 2012 [25,26] aan dat in werkhandschoenen voor
in de tuin bedenkelijke stoffen zitten. PAK’s worden systematisch in (sterk) verhoogde gehaltes
gevonden. Organochloorverbindingen komen in ongeveer 70% van de handschoenen voor en het
zware metaal chroom in ongeveer de helft. Omdat het onderzoek veelal Duitse merken betreft,
kunnen we over de Vlaamse tuinhandschoenen niet met zekerheid dezelfde uitspraken doen.
Voorlopig moeten we het stellen met het algemene advies dat mensen met een gevoelige huid
best katoenen handschoenen aantrekken onder de werkhandschoenen. Fijn tuinwerk is dan wel
moeilijk…

 Let op dat kinderen geen grond in hun mond stoppen

Kinderen stoppen makkelijk voorwerpen of speelgoed in hun mond. Maak hen daarop attent, want
kinderen zijn gevoeliger dan volwassenen voor sommige vervuilende stoffen zoals lood.

Concrete tips:
 Leg kinderen uit dat ze geen grond, speelgoed of tuinmateriaal (schopjes, krabbertjes …) in
hun mond mogen steken.
 Spoel na het tuinieren het tuinmateriaal van de kinderen af met water, desinfecteren hoeft
niet.
 Laat je kinderen na het tuinieren niet spelen op een stoffige of kale grond, maar wel op
begroeide terreinen of grasvelden.
 Leer hen hoe ze zelf goed hun handen kunnen wassen.

1.4. GENIETEN VAN EEN GEZONDE OOGST

In dit deel beschrijven we hoe je bij de consumptie van zelfgeteelde groenten uit eigen tuin de
inname van contaminanten kunt beperken. Hierbij komen keukenhandelingen zoals wassen en
schillen aan bod. Ook de hoeveelheid groenten die we consumeren speelt een rol. Hiervoor
verwijzen we naar de huidige adviezen rond gezonde voeding van het Vlaams Instituut voor
Gezondheidspromotie en Ziektepreventie (VIGeZ).

50
Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven. Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier
wilt weergeven.

1.4.1. GRONDIG WASSEN EN SCHILLEN

Door groenten grondig te wassen verwijder je gronddeeltjes, stof en ongewenste organismen. Op


die manier worden ook heel wat afgezette of aanklevende verontreinigende stoffen verwijderd.
Door groenten te schillen, te pellen of de buitenste bladeren te verwijderen, verwijder je ook
verontreinigende stoffen die zich opstapelen in de waslaag en op de buitenste bladeren van
bovengrondse groenten of in de schil/pel van wortel- en knolgewassen.

Het effect van wassen is afhankelijk van de aard van de verontreiniging:

 Vlot opneembare elementen zoals cadmium komen vooral in de plant terecht via opname
vanuit de bodem. Wassen is uiteraard altijd belangrijk, maar je zal hiermee maar een
beperkt deel van de verontreiniging kunnen wegnemen.

 Minder goed opneembare elementen zoals lood komen in belangrijke mate op de plant
terecht via afgezet stof en opspattende of aanklevende bodemdeeltjes. Door je groenten
grondig te wassen kun je een groot deel van de verontreiniging wegnemen.

 Bij polyaromatische koolwaterstoffen (PAK’s) worden de meer mobiele en vluchtige


verbindingen wel door de plant opgenomen, maar ze stapelen er niet in op. De minder
mobiele verbindingen, de zogenaamde zwaardere PAK’s, worden veel minder opgenomen,
ze blijven vooral in de buitenste laag van de wortel of knol aanwezig en migreren maar
beperkt naar de overige plantendelen. Aanklevende bodemdeeltjes en afgezet stof zijn
belangrijke bronnen van PAK’s.
Door hun specifieke eigenschappen blijven PAK’s makkelijker achter in de waslaag van de
plant. Bij verhoogde concentraties is het daarom belangrijk om je groenten niet alleen te
wassen, maar ook te schillen of te pellen en de buitenste bladeren te verwijderen.

 Persistente organische verbindingen zoals dioxines en pcb’s, en pesticiden zoals DDT,


worden zeer weinig opgenomen in planten. Ze blijven vooral achter in de buitenste schil
van wortel- en knolgewassen. Een uitzondering vormen een aantal vruchtgewassen, die
meer van deze stoffen kunnen opnemen. Hiertoe behoren courgetten (meestal de hoogste
opname), pompoenen, komkommers en meloenen.
Bij dioxines en pcb’s kan afzetting vanuit de lucht een belangrijke rol spelen. Ook hier
hechten die stoffen zich in de waslaag van de groenten. Bij verhoogde concentraties is het
daarom belangrijk om je groenten niet alleen te wassen, maar ook te schillen of te pellen
en de buitenste bladeren te verwijderen.

Het effect van wassen bij atmosferische depositie werd aangetoond in een Nederlandse studie uit
2013 [6]. Op een daktuin langs de A10 in Amsterdam werden stalen genomen van muntplantjes.
Het gehalte aan zware metalen (cadmium, lood, kwik) en PAK’s werd bepaald voor en na het
wassen. Voor het wassen werd er op de muntblaadjes lood en cadmium gevonden. De waarden
lagen net boven de meetgrens, maar in de meeste gevallen onder de EU-referentiewaarden. Ook
werden er sporen van PAK’s gevonden. Omdat de EU-referentiewaarden worden vastgesteld met
gewassen product, werd een tweede bepaling gedaan met gewassen muntblaadjes. Daaruit bleek
dat eventuele vervuiling volledig van het blad kon worden afgespoeld. Het fijn stof waaraan
vervuilende stoffen zich vasthechten, was op deze locatie dus in zeer kleine hoeveelheden
aanwezig op het blad. Dat betekent dat je veel fijn stof kunt verwijderen door je groenten goed te
wassen.

51
DEEL 1 Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven.

Enkele tips om in de keuken zoveel mogelijk vervuilende stoffen te verwijderen:

o Was na de oogst steeds de eetbare delen van de gewassen met water.


o Verwijder de buitenste bladeren bij kool- en bladgewassen (savooikool, sla …).
o Schil of pel knol- en bolgewassen (rode biet, aardappel, raap, ui …).

1.4.2. VARIATIE TROEF

Groenten zijn een bron van voedingsvezels, vitaminen en mineralen. Ze vormen daarom een
essentieel onderdeel van een gezonde voeding. Variatie binnen deze groep is heel belangrijk, want
niet in elke groente zitten dezelfde soorten of hoeveelheden vitaminen en mineralen. De
aanbevolen hoeveelheden voor groenten zijn:
o voor peuters (1,5 – 3 jaar): 50 – 100 gram per dag
o voor kleuters (3 – 6 jaar): 100 – 150 gram per dag
o voor kinderen (6 – 11 jaar): 250 – 300 gram per dag
o voor jongeren en volwassenen: 300 gram per dag

Daarnaast zorgt variatie in je groentekeuze er ook voor dat je de opname van verontreinigende
stoffen kunt beperken. De ene groente neemt immers meer verontreinigingen op dan de andere.

Zo blijkt uit onderzoek naar bodemverontreiniging door lood in volkstuincomplexen in Leiden


(Nederland) dat op eenzelfde bodem de gemeten gehalten aan lood in de meeste bladgroenten
laag tot normaal zijn [24], behalve voor rabarber, warmoes en kruidachtige planten als basilicum en
peterselie. Van basilicum en peterselie worden relatief kleine hoeveelheden gegeten, zodat hun
consumptie weinig bijdraagt aan de totale inname van lood door de mens. Van rabarber en
warmoes is geweten dat het bladgewassen zijn die meer lood opnemen. Rabarber eten we van
maart tot juli (vijf maanden), warmoes van mei tot oktober (zes maanden). Door die beperkte
periodes is hun bijdrage aan de totale inname van lood door de mens niet belangrijk.

Bij het opstellen van een menu is de kleur van de groenten niet alleen belangrijk om een mooi
kleurrijk bord te krijgen, maar ook om er zeker van te zijn dat je verschillende vitaminen, mineralen
en bio-actieve stoffen inneemt. Donkergroene groenten zijn meestal rijker aan nutriënten dan
lichtgroene of witte soorten. Bepaalde bioactieve stoffen zoals flavonoïden en carotenoïden zijn
verantwoordelijk voor de kleur in groenten. Oranje-gele groenten zoals gele en rode paprika en
wortelen zijn rijk aan betacaroteen. Lycopeen (rood) komt voor in tomaten en tomatenproducten.
Luteïne en zeaxanthine komt voor in donkergroene bladgroenten en broccoli.
Variatie zorgt ook voor een normale opname van nitraten. De hoeveelheid nitraat in groenten is
afhankelijk van de soort groenten. Sommige groenten zoals spinazie, andijvie, rode bieten of sla
bevatten veel nitraten. Andere weinig, zoals bloemkool, courgette of pompoen.

Bron: [27]

52
Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven. Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier
wilt weergeven.

DEEL 2. GEZONDE EIEREN UIT EIGEN TUIN

Heel wat mensen houden kippen in hun tuin. Kippen zijn ideaal voor het verwerken van keuken- en
tuinafval. In ruil bezorgen ze je een vers eitje en lekker vlees. Wie gezond kippen wil houden, moet
rekening houden met een aantal vereisten. Die worden uitgebreid besproken in referentiewerken
voor het houden van kippen [28, 29].
Door de vrije uitloop die particuliere kippen hebben, bestaat er een verhoogde kans op
aanwezigheid van verontreinigende stoffen in de eieren. Niet elke verontreinigende stof wordt in
dezelfde mate opgenomen door de kip en overgedragen naar de eieren.
Deze code beschrijft welke stoffen een probleem kunnen zijn en welke maatregelen je kunt nemen
om de impact van die stoffen te vermijden of in te perken. De maatregelen vereisen geen dure
investeringen. Ze zijn wel van belang voor het zorgeloos verorberen van je verse ‘oogst’ kakelverse
eieren.

DEEL 1 - Vervuilende stoffen

Pcb’s, dioxines en sommige pesticiden zijn vervuilende stoffen die een impact kunnen hebben op
onze gezondheid via de consumptie van eieren. Hier gaan we dieper op in. Zware metalen,
polyaromatische koolwaterstoffen (PAK’s) en minerale oliën zijn weinig relevant wat betreft de
overdracht naar eieren. Zij komen hier niet aan bod.

A. Dioxines en pcb’s

De voorbije jaren is er heel wat onderzoek verricht naar het gehalte van dioxines en pcb’s in eieren.
In België wordt de problematiek sinds 2002 opgevolgd. Toen werden stalen genomen in eieren uit
legbatterijen (de voorlopers van de huidige kooisystemen), eieren van scharrelkippen, eieren van
kippen met vrije uitloop en eieren bij particulieren. De gehaltes aan dioxines in eieren van
particulieren overtroffen de gehaltes die gevonden werden in eieren van kippen uit professionele
gesloten (legbatterijen) en open (vrije uitloop) bedrijven. Er was daarbij geen verschil tussen
bedrijven met een biologische of een gangbare productie6.
‘Dioxine’ is een verzamelnaam voor een grote groep chloorhoudende verbindingen. Elke
verbranding (afvalverbrandingsovens, vuurtjes in de tuin, verkeer, verwarmingsinstallaties van
gebouwen, industriële activiteiten zoals schrootverwerkende bedrijven …) produceert dioxines, die
in de lucht en op de grond terechtkomen. Ook sigaren- en sigarettenrook bevat dioxines. Je vindt
ze op heel veel plaatsen.
Ook pcb’s komen via de uitstoot van verbrandingsinstallaties in het milieu terecht. Daarnaast
werden pcb’s tot 1986 ook gebruikt bij de productie van heel wat industriële producten (zoals
transformatoren, smeermiddelen, koelvloeistoffen) en gekende consumentenproducten (zoals
verf, inkt, weekmakers, isolatiemateriaal).

6
Advies Wetenschappelijk Comité FAVV 2002/35 – Aanwezigheid van dioxine in eieren van scharrelkippen bij
particulieren - www.favv-afsca.be/home/com-sci/doc/avis02/advies35.pdf

53
DEEL 2 Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven.

Via stofdeeltjes in de lucht vallen dioxines en pcb’s overal neer. Ook op de bodem in je kippenren.
De kippen scharrelen rond, pikken grond, gras en regenwormen op en krijgen zo deze stoffen
binnen.
Dioxines en pcb’s zijn uiterst persistent tegen chemische en biologische afbraak en stapelen zich op
in vetrijk lichaamsweefsel. Daarom vind je ze vooral terug in vette, dierlijke voedingsmiddelen:
vette vis (zalm, makreel …) en vetten in melk, boter, kaas en eieren. De accumulatie in eieren zorgt
ervoor dat heel wat dioxines en pcb’s via dit voedingsmiddel in het menselijk lichaam kunnen
terechtkomen. Voor de mens is de voeding veruit de belangrijkste bron van dioxinebesmetting:
meer dan 90% spelen we samen met onze maaltijden naar binnen. De overige 10% wordt
ingeademd of via de huid opgenomen.
Waarom vertonen kippen die buiten lopen hogere waarden aan dioxines en pcb’s dan kippen die
binnen blijven? De oorzaken zijn soms duidelijk vast te stellen, soms ook niet. Er kunnen
verschillende vervuilingsbronnen zijn die bijdragen aan de vastgestelde resultaten.
 Door de diffuse vervuiling met dioxines en pcb’s lijkt het erop dat op sommige plaatsen in
België de bodem zo vervuild is dat je daar nog moeilijk kippen kunt houden in openlucht.
Het gevaar voor een hoge inname van deze stoffen is te groot. Kippen scharrelen en pikken
immers op de grond. Dioxines en pcb’s in de bodem en in organismen die in de bodem
leven, zoals regenwormen, kunnen zich dan via de kip in de eieren concentreren.
 Kippen bij particulieren hebben meestal een ruime ren in openlucht en dus veel grond om
in te pikken. Daardoor bestaat de kans dat die kippen in verhouding meer dioxines en pcb’s
opnemen dan kippen die minder buiten rondscharrelen.
 De Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) meldt dat 53% van de dioxines in
Vlaanderen afkomstig zijn van vuurtjes in openlucht of in stooktonnen bij particulieren7.
Vooral bij de verbranding van plastic en behandeld of geverfd hout komen dioxines vrij. Als
zulke zaken verbrand worden in (de buurt van) de kippenren en de kippen nadien lustig
scharrelen en pikken in de verbrande resten, nemen ze hoge hoeveelheden dioxines op.
Ook uit de rook van zulke vuurtjes vallen dioxines en pcb’s in je kippenren.
 De voeding van de kippen speelt ook een rol. Oud frituurvet en vet uit de pan horen niet
thuis in de voederbak van je kippen. Zulke opgebruikte oliën en vetten kunnen hoge
gehaltes aan dioxines en pcb’s bevatten.

B. Pesticiden

Hier gaat de aandacht vooral naar residu’s van persistente, niet meer toegestane pesticiden zoals
DDT. Als je kippenren vroeger als landbouwgrond werd gebruikt, kunnen zulke stoffen voor
besmetting zorgen. Ook het gebruik voor de bestrijding van ongedierte in oude stallen of hokken
kan op die plaats aanleiding geven tot een hoger gehalte. Hoewel de landbouw een belangrijk
aandeel heeft in de uitstoot van pesticiden, gebruikten ook huishoudens, industrie en overheid
aanzienlijke hoeveelheden van deze persistente stoffen.

De contaminatie van oppervlakte- en grondwater vormt het grootste risico voor de nadelige
effecten van pesticiden. Eens ze daarin terechtkomen, kunnen ze zich wijd verspreiden via
stromen, rivieren, meren en oceanen. Algemeen worden twee soorten bronnen onderscheiden:
punt- of semi-puntbronnen en diffuse bronnen. Een punt of semi-puntbron is een gelokaliseerde
bron waar gewasbeschermingsmiddelen in het milieu terechtkomen en dit slechts op een beperkt
aantal locaties.

7
Afvalverbranding door particulieren, OVAM, www.ovam.be/jahia/Jahia/pid/2059

54
Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven. Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier
wilt weergeven.

Tabel: Bronnen van milieuverontreiniging door pesticiden

Diffuse bronnen Punt- en semi-puntbronnen


Spuittoepassingen en drift Vullen en mengen van gewasbeschermings-
middelentanks
Bodem/sediment accumulatie, opname door Lekken, verspillingen
gewassen, planten en niet-doelwitorganismen
Verdamping en depositie Gebrekkig materiaal
Gecontamineerde mest en afval Reiniging van tanks en afvalverwerking

Afspoeling van de bodem en transport via Afspoeling van behandelde oppervlakten en


sediment dieren

Uitloging (bodem, behandelde oppervlakten en Directe contaminatie door overbehandeling


dieren)
Depositie vanuit rivieren aan mondingen en in Moedwillige en onvrijwillige lozingen,
het zeewater, depositie vanuit het grondwater incidenten (brand, vandalisme)
Dumpen van containers en recipiënten
Lozen van overtollige spuitresten

Bron: Environment Agency (UK), www.environment-agency.gov.uk

In de meeste gevallen worden in eieren van eigen kweek verhoogde gehaltes van persistente
pesticiden vastgesteld. Toch worden de gezondheidscriteria voor de aanbevolen consumptie van
eieren meestal niet overschreden. Daarom geven we hier geen concrete maatregelen voor
particuliere kippenhouders met betrekking tot de impact van persistente pesticiden.

DEEL 2 – Hoe omgaan met potentiële vervuiling?

Als je kippen houdt, weet je natuurlijk niet of er in jouw geval een risico is op hoge gehaltes aan
dioxines en pcb’s in de eieren van je kippen. Als je in een omgeving zonder belangrijke industriële
activiteiten woont en er in jouw buurt weinig kachels worden gebruikt of vuurtjes worden gestookt
in de tuin, hoef je je waarschijnlijk geen zorgen te maken.

Daarom focussen we in eerste instantie op eenvoudige, doeltreffende maatregelen die geen of


zeer weinig investeringen vereisen. De maatregelen hebben een dubbel doel: de risico’s van
eventueel aanwezige dioxines, pcb’s en verwante stoffen inperken en bijdragen aan het ecologisch
houden van kippen.

2.1. MAATREGELEN BIJ HET HOUDEN VAN KIPPEN

2.1.1. STOOK GEEN VUURTJE IN JE TUIN

Het verbranden van oud papier, plastic, piepschuim, behandeld hout en ander afval in de tuin of in
een verbrandingstoestel is verboden. Voor meer informatie over stoken, binnen en buiten, heeft
de Vlaamse overheid in 2012 de campagne ‘Stook slim’ gelanceerd. Je vindt meer informatie op
www.stookslim.be.

55
DEEL 2 Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven.

Sommige tuiniers verbranden wel nog hun snoeiafval. Ook dat is niet zonder risico’s. Dikwijls krijg
je een grijze, gekleurde rook die grijzer is naarmate het snoeiafval nog vochtiger is. Die rook is
ongezond, zelfs als je alleen snoeihout en ander tuinafval verbrandt. Via de rook komen
vervuilende stoffen in de kippenren terecht.

Als kippen lustig scharrelen en pikken in de verbrande resten van je brandhaard in de kippenren,
nemen ze hoge hoeveelheden dioxines op. Ook als je elders in je tuin een vuurtje aansteekt, komen
dioxines en pcb’s wellicht via de rook in je kippenren terecht. Hier bespreken we enkele
alternatieven en wat de wet voorschrijft.

 Geef snoeiafval een tweede leven

Snoeiafval dat vaak wordt verbrandt zijn bijvoorbeeld takken van gesnoeide wilgen of de takken
van de jaarlijkse wintersnoei van fruitbomen. Ook een struik die je wilt vervangen, belandt weleens
in het vuur. In plaats van dat snoeiafval te verbranden, kun je het een tweede leven geven in je
tuin:
 Dunne takken kun je hakselen. Gebruik de snippers als bodembedekking in je tuin.
 Dikkere takken kun je gebruiken voor een takkenwal. Die vormt jaar na jaar een grotere
hoop waarin kleine dieren zoals egels een goede schuilplaats vinden.
 Verse, soepele takken vlecht je tussen paaltjes tot een vlechtscherm of een natuurlijke
bladcontainer.

Preventief is het belangrijk om snoeiafval te vermijden. Kies daarom de juiste planten voor de juiste
plaats en geef ze voldoende ruimte. Durf ook te kiezen voor een wilde, gemengde heg in plaats van
een strak geschoren haag. Dat levert minder snoeiafval op en je tuin vraagt minder onderhoud. Als
je te veel snoeiafval hebt, breng het dan naar het containerpark in je gemeente.

 Mag je afval verbranden?

In sommige gemeenten mag je in de tuin droog snoeihout of ander zuiver tuinafval verbranden.
Daarbij moet je wel minstens 100 meter afstand houden van huizen, bossen, boomgaarden, hagen,
heidevelden en de meeste akkers. Kan dit bij jou? Informeer bij de milieudienst van je gemeente.

Als je het toch doet,


 hou zeker minimaal 100 meter afstand van je kippenren.
 verbrand nooit tuinafval in een woongebied.
 het is niet toegelaten om tuinafval te verplaatsen naar een plek waar je het wel mag
verbranden.
 verbrand enkel droog snoeiafval – witte rook is hiervan het bewijs.
 verbrand nooit huishoudelijk afval: huisvuil, plastic, papier, karton, geverfd of gevernist
hout…

2.1.2. GEEF JE KIPPEN GEZOND VOEDSEL

Let op welke keukenresten je aan de kippen geeft:


 geen oud frituurvet of bakvet van de pan, die horen thuis bij het Klein Gevaarlijk Afval
(KGA).

56
Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven. Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier
wilt weergeven.

 geen restjes van dierlijke producten, die horen thuis bij het restafval. Vetten en dierlijke
producten bevatten ook dioxines en pcb’s en die stoffen stapelen zich op in kippeneieren.
Hieronder vind je een uitgebreide lijst van keukenresten en waar je ze best deponeert [27].

Voor de kip
Kleine hoeveelheden oud brood, gekookte aardappelen, geplette eierschalen, rauwe en
gekookte groenten, muesli, gekookte deegwaren (rijst, spaghetti …), pitten en zaden van
vruchten (meloenen, tomaten, pompoenen …), fruitresten, frieten

Voor de composthoop
Bedorven groenten en fruit, schillen van citrusfruit en banaan, aardappel- en uienschillen,
preibladeren, champignons, koffiefilters en theezakjes

Voor het restafval


Bedorven bereide etensresten, restjes van dierlijke producten (vis- en vleesrestjes, vette
sauzen, kaasrandjes …)

Voor het Klein Gevaarlijk Afval (KGA)


Oud frituurvet, bakvet van de pan of andere vetten

Geef je voeder in een voederbak in het hok, strooi het niet los uit over de grond. Zo vermijd je dat
je kippen tijdens het eten veel grond opnemen. De impact van deze maatregel blijft wel beperkt,
want naast het eten van voeder scharrelen kippen van nature continu rond in de ren en pikken ze
in de bodem.

2.1.3. ZORG VOOR EEN GOEDE HUISVESTING

Uit wetenschappelijke publicaties1 blijkt dat eieren besmet kunnen worden als kippen op een
besmette bodem rondscharrelen. De besmetting kan het gevolg zijn van een rechtstreekse inname
van besmette grond, maar kan ook onrechtstreeks worden veroorzaakt door het opeten van
bepaalde organismen zoals insecten, regenwormen … die in de grond leven en zelf besmet zijn met
vervuilende stoffen.

Daarom pas je best enkele maatregelen toe om het oppikken van gronddeeltjes te beperken, zij het
met respect voor het soorteigen scharrelgedrag van kippen. Bij voldoende uitloopruimte blijft de
ren beter begroeid en pikken de kippen minder gronddeeltjes op. Ook een verharde ondergrond in
het hok helpt. Probeer daarom te zorgen voor:

 Een groene kippenren

Als de bodem van je ren begroeid is met dikke graszoden pikken de kippen veel minder
gronddeeltjes op. Voor een diervriendelijke kippenren die altijd groen blijft, voorzie je best een
oppervlakte van 10 tot 25 m2 per dier. 5 m2 is het absolute minimum. Dat lijkt veel, maar hou
rekening met het scharrelgedrag van kippen in de winter, als het gras niet groeit.
Een gezonde grasmat bekom je door het ingezaaide gedeelte van de kippenren af te sluiten tot het
gras volledig is uitgegroeid. Daarna kun je de groei stimuleren door af en toe te maaien.
De grootte van de kippenren hangt ook af van factoren als de bodem, de aanplantingen en het
kippenras.

57
DEEL 2 Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven.

 Op een vruchtbare bodem met een goed humusgehalte groeien grassen beter, zodat er minder
snel kale plekken ontstaan in de kippenren.
 Zware gronden (klei, leem) warmen in het voorjaar minder snel op, waardoor na een natte
winter de groei trager start. Dan kunnen kippen van hun ren snel een kale en modderige
oppervlakte maken.
 Sommige struiken en bomen in de ren laten minder licht door naar de bodem, waardoor
grassen minder goed groeien. Zo laten okkernoot en tamme kastanje, bomen met een dicht
bladerdek, minder ondergroei toe dan bomen met een meer open bladerdek zoals berk of wilg.
 Kleine kippenrassen hebben minder ruimte nodig dan grote, zware rassen. Voor zware
vleesrassen zoals het Mechels hoen voorzie je maar beter een buitenoppervlakte van 25 m2 per
dier. Voor kleine kippen die weinig scharrelen, zoals zijdehoenders, is 5 m2 per dier genoeg.
 Voorzie materiaal om kale grond te bedekken, bijvoorbeeld na een lange, vochtige
winterperiode. Gehakseld hout is hiervoor uitermate geschikt.

 Een verharde vloer in het kippenhok

Voor een goede hygiëne is het belangrijk dat de vloer van het kippenhok droog en goed te reinigen
is. Een betegelde of betonnen vloer is beter dan een vloer van aangestampte aarde. Zo voorkom je
dat knaagdieren in de bodem woelen en vermijd je infecties van allerhande parasieten.
Een verharde vloer heeft het voordeel dat je kippen geen gronddeeltjes oppikken, zeker als je in
het hok ook scharrelmateriaal zoals stro, hooi, houtschaafsel of houtkrullen legt. Zo beperk je de
impact van een eventuele vroegere vervuiling met dioxines en pcb’s op de plaats waar nu je
kippenhok staat. Deze maatregel heeft een beperkt effect. Als nieuwe pcb’s en dioxines zich door
de lucht verspreiden, komen ze immers terecht op het dak en niet op de bodem van het hok.

2.2. GENIETEN VAN EEN LEKKER EI

2.2.1. EET MAXIMAAL DRIE EIEREN PER WEEK

De hoeveelheid eieren die je consumeert heeft een invloed op de inname van vervuilende stoffen.
We plaatsen hier de huidige adviezen van het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie en
Ziektepreventie (VIGeZ) naast de gemiddelde gehaltes van dioxines en pcb’s in eieren van eigen
kippen.

Eieren zijn een volwaardige vervanging van vlees en passen in een gezonde en gevarieerde
voeding. Omwille van de aanbevelingen rond cholesterol adviseert VIGeZ om het aantal eieren per
week te beperken tot:
 peuters (1,5 – 3 jaar): maximaal 1 ei per week
 kleuters (3 – 6 jaar): maximaal 1 ei per week
 kinderen (6 – 11 jaar): maximaal 2 eieren per week
 jongeren en volwassenen: maximaal 3 eieren per week

Die hoeveelheden gelden voor alle eieren die je eet, dus ook de eieren in verwerkte producten
zoals cake, koekjes … Als je je aan deze hoeveelheden voor eierconsumptie houdt, loop je normaal
geen gezondheidsrisico’s, tenzij er een lokale bodemverontreiniging aanwezig is. Dat komt in het
volgende deel aan bod.

58
Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven. Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier
wilt weergeven.

2.3. KEUZE VAN DE LOCATIE

2.3.1. VERIFIEER DE LOCATIE VAN DE KIPPENREN

In de volgende paragrafen bekijken we of er aanwijzingen zijn voor een lokale


bodemverontreiniging in je kippenren. De eventuele bron van de verontreiniging kan zowel in het
verleden als in het heden liggen. Hierbij gaan we stapsgewijs te werk:
 de plek zelf controleren
 de omgeving controleren

2.3.2. VERIFIEER DE BODEM VAN DE KIPPENREN

Als je tuin in het verleden voor bepaalde vervuilende activiteiten werd gebruikt, kan dat ook
vandaag nog aanleiding geven tot een hoog gehalte aan dioxines en pcb’s in de bodem van je
kippenren.

We sommen ze hier op:


 gebruik van de kippenren (en de tuin) als plek waar allerlei afval werd verbrand
 gebruik van de kippenren als plek waar as van een verwarmingstoestel (houtkachel,
kolenkachel …) werd uitgestrooid
 gebruik van de kippenren als plek waar oliën en smeermiddelen werden geloosd

Je kunt dit controleren door:


 ter plaatse naar restanten van deze handelingen (verbrandingsresten, as, olie …) te zoeken.
Een ongewone kleur van de bodem kan een indicatie zijn voor de aanwezigheid van
potentieel vervuilende stoffen, net als de afwezigheid van een natuurlijke begroeiing.
 contact op te nemen met de voormalige eigenaars of huurders van het perceel én met de
buurtbewoners om het voormalige gebruik van je grond beter te kunnen inschatten.

Als die screening geen specifieke aandachtspunten oplevert, mag je ervan uitgaan dat het
voormalige gebruik van je kippenren geen lokale verontreiniging heeft veroorzaakt. Tref je wel
vervuiling aan, bijvoorbeeld een ophoging van het perceel met as van een kolenkachel, geef je je
kippenren best een andere plaats in je tuin.
Met vervuilde grond kun je niet terecht in het containerpark. Contacteer de milieu-ambtenaar van
je gemeente om te weten waar je met die grond naartoe moet.

2.3.3. VERIFIEER DE OMGEVING VAN DE KIPPENREN

Na de kippenren zelf is de volgende stap het evalueren van de omgeving waar je ren zich bevindt.
In sommige situaties kunnen omgevingsfactoren een vervuilende invloed hebben. Hieronder
benoemen we de verschillende potentieel vervuilende omgevingsfactoren en geven we mee waar
je informatie kunt vinden en welke actie je best onderneemt.

59
DEEL 2 Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven.

 Welke omgevingsfactoren zijn potentieel vervuilend?

Een eerste punt om te verifiëren in de nabije omgeving, binnen een straal van ongeveer 500 meter,
is de aanwezigheid van industriële activiteiten. De uitstoot van dioxines en pcb’s is in zulke
gevallen gerelateerd aan specifieke activiteiten van bijvoorbeeld verbrandingsovens, industriële
non-ferro- en ferrobedrijven, schrootverwerkende bedrijven, garages, stortplaatsen … Zulke
activiteiten kunnen via de lucht bodemverontreiniging veroorzaken of in het verleden veroorzaakt
hebben.
Ook het stookgedrag in je buurt is een potentiële bron van vervuiling. Daarom controleer je best of
veel mensen in jouw buurt hun huis verwarmen met een hout- of steenkoolkachel en of er
regelmatig vuurtjes worden aangestoken in de tuin.
We beschouwen ook een aangrenzende waterloop als een potentiële bron van vervuiling. Om een
vlot waterverloop te garanderen, wordt op regelmatige basis slib uit rivieren, beken en grachten
geruimd. In de praktijk wordt dat slib soms uitgespreid op aangrenzende percelen. In slib worden
regelmatig pcb’s, dioxines en persistente pesticiden zoals DDT teruggevonden. Ook via
overstromingen kan slib of ander sediment uit de rivier op je perceel terechtkomen.
Naast zulke duidelijk aanwijsbare bronnen blijkt uit recent onderzoek van de Vlaamse
Milieumaatschappij (VMM) dat er nog veel diffuse bronnen van vervuiling zijn. Verkeer,
verwarming van gebouwen, sigarettenrook … allemaal zorgen ze voor een uitstoot van dioxines.
Meer dan 50 procent van de dioxines in onze lucht is afkomstig van open vuurtjes en
verwarmingstoestellen van privéhuishoudens [30].

 Hoe identificeer je de omgevingsfactoren?

Een visueel onderzoek ter plaatse leert je al veel. Ligt er geen rivier langs je tuin, is er binnen je
gezichtsveld geen industriële activiteit te bespeuren en worden er niet veel open haarden gebruikt
of vuurtjes aangestoken in je buurt? Dan kun je er bijna altijd van uitgaan dat de directe omgeving
geen verontreiniging met te hoge gehaltes dioxines en pcb’s veroorzaakt. De aanwezigheid van
vervuilende omgevingsfactoren in de verdere omgeving (meer dan 500 meter) kan de
bodemkwaliteit wel negatief beïnvloeden via uitval uit de lucht of verspreiding via grondwater.

De gemeente of stad is je belangrijkste aanspreekpunt voor verdere informatie. Vraag zeker na of


er in je gemeente specifieke adviezen van kracht zijn voor het houden van kippen. De gemeente
geeft je advies en kent de zones waar verontreiniging aanwezig is. Ook kan de gemeente je
vertellen of er in jouw buurt metingen zijn geweest van de uitval van dioxines en pcb’s, en of die
metingen boven de referentiewaarden lagen. De VMM voert zulke metingen uit.

In sommige gevallen is de bron van een verontreiniging niet eenduidig te bepalen. Dan is het ook
moeilijk om gericht actie te ondernemen. Een analyse van de eieren naar dioxines en pcb’s kan dan
uitsluitsel brengen over de mogelijke impact. Die analyse laat je uitvoeren in een erkend
laboratorium. Vraag steeds naar de beoordeling van de ontledingsuitslag ten opzichte van de
referentiewaarde.
Voor het bepalen van pcb’s en dioxines in voedingsmiddelen vind je een actuele lijst van erkende
laboratoria op de website van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen
(FAVV), www.favv.be/laboratoria/erkendelaboratoria/algemeenheden/lijst.asp.
Als je nog geen kippen en eieren hebt, kun je een bodemanalyse naar dioxines en pcb’s laten
uitvoeren om de geschiktheid van je kippenren te verifiëren. Er bestaat in Vlaanderen geen

60
Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven. Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier
wilt weergeven.

erkenning voor de analyse van dioxines en pcb’s in bodem. Laboratoria die dioxines en pcb’s in
bodem kunnen analyseren zijn onder meer:

Eurofins – GfA (verschillende vestigingen in België)


VITO (Mol, België)
SGS Belgium (Antwerpen, België)
RIKILT (Wageningen, Nederland)
Koch bodemtechniek Eurolab (Deventer, Nederland)

Let wel op, analyses naar dioxines zijn niet goedkoop: ze kosten gemiddeld 600 euro per analyse.

 Bepaal de geschiktheid van de locatie van je kippenren

Hieronder beschrijven we via een beslissingsboom de verschillende stappen die je


achtereenvolgens doorloopt om de plek en de omgeving van je kippenren in kaart te brengen. De
beslissingsboom is gebaseerd op de informatie in de vorige paragrafen.

Vraag 1: werd je kippenren vroeger gebruikt als plek


o waar allerlei afval werd verbrand?
o waar as van een verwarmingstoestel zoals een hout- of kolenkachel werd uitgestrooid?
waar oliën of smeermiddelen werden geloosd?via waarneming ter plaatse
via navraag bij voormalige eigenaars of huurders én buurtbewoners
 Ja:
o richt je kippenren in op een andere plaats in je tuin
o contacteer de milieudienst voor de afvoer van de vervuilde grond
 Nee: ga naar vraag 2

Vraag 2: ligt er een waterloop langs je kippenren?


via waarneming ter plaatse
 Ja: werd er slib uit de aangrenzende rivier uitgespreid in je kippenren? of
 Ja: overstroomt jouw perceel bij hevige regenval?
o Nee: ga naar vraag 3
o Ja of Weet niet
 richt je kippenren in op een andere plaats in de tuin, of
 laat een analyse uitvoeren naar dioxines en pcb’s, en persistente
pesticiden, in de eieren van de kippen die in de ren verblijven en
interpreteer de uitslag:
o gevonden waarde lager dan de referentiewaarde: ga naar vraag 3
o gevonden waarde hoger dan de referentiewaarde:
 consumeer de eieren niet én
 vraag advies hoe je in je tuin nog veilig kippen kunt houden
 ga naar vraag 3
 Nee: ga naar vraag 3

Vraag 3: zijn er in je buurt veel mensen die


o hun huis verwarmen met een hout- of steenkoolkachel?
o regelmatig vuurtjes in de tuin aansteken?

61
DEEL 2 Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven.

via waarneming en navraag bij de buurtbewoners


 Ja:
o pas maatregelen toe om de impact van een potentiële verontreiniging in te perken
 geef je kippen gezond voedsel (zie 2.1.2)
 zorg voor een goede huisvesting (zie 2.1.3)
 eet maximaal drie eieren per week (zie 2.2.1)
o optie: laat een analyse uitvoeren naar dioxines en pcb’s in de eieren of in de
bodem
 gevonden waarden lager dan de referentiewaarde:
 ga naar vraag 4
 gevonden waarden hoger dan de referentiewaarde:
 consumeer de eieren niet én
 vraag advies hoe je in je tuin nog veilig kippen kunt houden
o ga naar vraag 4
 Nee: ga naar vraag 4

Vraag 4: gelden er in jouw gemeente adviezen rond het houden van kippen en het consumeren
van eieren uit eigen tuin?
via navraag bij de milieudienst van de gemeente of stad
 Ja: consulteer de adviezen en pas ze toe
 Nee: ga naar vraag 5

Vraag 5: zijn er binnen een afstand van ongeveer 500 meter rond je kippenren industriële
activiteiten met een gekend risico op verontreiniging door dioxines of pcb’s?
via navraag bij de milieudienst van de gemeente of stad
 Ja:
o informeer bij de milieudienst naar de bron en de impact van de verontreiniging
o pas de volgende maatregelen toe om de impact van een potentiële verontreiniging
in te perken en geniet van eieren uit eigen tuin!
 geef je kippen gezond voedsel (zie 2.1.2)
 zorg voor een goede huisvesting (zie 2.1.3)
 eet maximaal drie eieren per week (zie 2.2.1)
o laat een analyse uitvoeren naar dioxines en pcb’s in de eieren of in de bodem
 gevonden waarden lager dan de referentiewaarde:
 richt op deze plek je kippenren in en geniet van eieren uit eigen
tuin!
 gevonden waarden hoger dan de referentiewaarde:
 consumeer de eieren niet én
 vraag advies hoe je in je tuin nog veilig kippen kunt houden
 Nee:
o richt op deze plek je kippenren in en geniet van eieren uit eigen tuin!

In sommige gevallen, bijvoorbeeld als het dioxinegehalte in je eieren boven de referentiewaarde


ligt, is deskundig advies nodig om te bepalen of en hoe je in je tuin nog veilig kippen kunt houden.

Elementen die bij zo’n advies een rol spelen zijn onder meer:
 de hoogte van de overschrijding van de referentiewaarde
 de mogelijke impact van maatregelen bij het houden van kippen en de consumptie van
eieren

62
Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier wilt
weergeven. Fout! Gebruik het tabblad Start om Heading 1 toe te passen op de tekst die u hier
wilt weergeven.

Voor advies kun je terecht op het e-mailadres milieu.gezondheid@vlaanderen.be.

Referentiewaarde of wettelijke norm?


Om de gezondheidsrisico’s van dioxines in eieren in te schatten kun je het gemeten gehalte
vergelijken met referentiewaarden (zie bijlage D). Die referentiewaarden liggen hoger dan de
wettelijke normen voor de gehaltes van dioxines en pcb’s in eieren. Als eieren de wettelijke
normen overschrijden, mogen ze niet worden verkocht of in voeding worden verwerkt.
Metingen van dioxines in eieren van particulier gehouden kippen overschrijden vaak de wettelijke
norm. Dat betekent echter niet dat er een gezondheidsrisico is. De wettelijke norm om eieren in de
handel te mogen brengen, ligt lager dan de concentraties bepaald op basis van
gezondheidseffecten. De wetgever houdt bij het bepalen van de wettelijke norm rekening met
welk gehalte haalbaar is voor professionele kippenkwekers, mits goede kweekpraktijken en met als
einddoelstelling de inname van dioxines en pcb’s zoveel mogelijk te beperken in de gehele
Europese Unie. Bij kippen die meestal of altijd binnen zitten, is het risico op verontreiniging door
uitval uit de lucht verwaarloosbaar en kunnen lagere gehaltes bereikt worden.

Meer info over kippen houden:


 Kippen houden in de kringlooptuin, brochure, Vlaco, 2011 (56 pag.) [29]
www.vlaco.be/vlaco-vzw/publicaties/brochure-kippen-houden-in-de-kringlooptuin
 Kippen in de tuin, 2de druk, Velt, 2014 (192 pag.) [28]
www.velt.be/winkel/pag420+aanpassen+16

63
Lijst van afkortingen

LIJST VAN AFKORTINGEN

BDB Bodemkundige Dienst van België


BTEX benzeen, tolueen, ethylbenzeen, xylenen
CCA chroom-koperarsenaat
DDE dichloordifenyldichlooretheen (afbraakproduct van DDT)
DDT dichloordifenyltrichloorethaan (insecticide)
DOV Databank Ondergrond Vlaanderen
FAVV Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen
KGA Klein Gevaarlijk Afval
LNE administratie Leefmilieu, Natuur en Energie
LOGO Lokaal Gezondheidsoverleg
MMK Medisch Milieukundigen
OVAM Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij
PAK polyaromatische koolwaterstoffen
PCB polychloorbifenyl
PFOS perfluoroctaansulfonzuur
POP persistent organic pollutant (persistente organische verbinding)
VIGeZ Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie en Ziektepreventie
VMM Vlaamse Milieumaatschappij
VOCl vluchtige organochloorverbindingen

64
Literatuur

LITERATUUR

[1] Cornelis et al. (2014). Referentiewaarden lokale voeding. 2014/MRG/R80, VITO.


[2] LNE (2009. Organische stof in de bodem, sleutel tot bodemvruchtbaarheid.
Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse Overheid,
www.lne.be/themas/bodem/organische-stof/fotos-en-pdfs/brochure-organisch-stof-
def.
[3] Vlaco (2011). Vlaco lastenboek gft- en groencompost - versie januari 2011.
[4] Säumel I., Kotsyuk I., Hölscher M., Lenkereit C., Weber F. & Kowarik I. (2012). How
healthy is urban horticulture in high traffic areas? Trace metal concentrations in
vegetable crops from plantings within inner city neighbourhoods in Berlin, Germany,
Environmental Pollution 165: 124-132.
[5] Esvan A., Borst W. & Branchu P. (2012). Le projet JAFARR - Impact des infras de
transport (rail et route) sur la qualité des sols de jardins familiaux, Conferentie
proceedings van Des jardins pour ménager les bords de route et de voie ferrée-
Genoble, Frankrijk
[6] Vermeulen T. (14-11-2013). Stadslandbouw ongehinderd door fijn stof.
http://www.wageningenur.nl/nl/show/Stadslandbouw-ongehinderd-door-fijn-
stof.htm.
[7] VMM (2012). Lozingen in de lucht 2000 – 2011. VMM, www.vmm.be.
[8] Vlaco (2013). Thuiscomposteren in de kringlooptuin - alles wat u moet weten over
thuiscomposteren. Vlaco, www.vlaco.be
[9] Vlaco (2012). Vlaco-detaillijst-2012 - 'nuanceerbaar, composteerbaar'. Vlaco,
www.vlaco.be
[10] Vlaco (2010). Vlaco-compost brengt leven in uw tuin - praktische tips voor deze
milieuvriendelijke bodemverbeteraar. Vlaco, www.vlaco.be.
[11] VELT (2002). Handboek Ecologisch Tuinieren, 780 p., VELT, www.velt.be
[12] NYC Parks (2013). The Green Thumb gardener’s Handbook. Green Thumb,City of New
York Department of Parks & Recreation, http://www.greenthumnyc.org/.
[13] FOD Volksgezondheid (2009). Lees het etiket – voor uw eigen veiligheid, uit respect
voor het milieu, om te besparen. Federale Overheidsdient Volksgezondheid, Veiligheid
van de Voedselketen en Leefmilieu,
http://www.fytoweb.fgov.be/NL/doc/info_gebruiker/etiket_NL.pdf.
[14] Robertson, D.E., Cataldo D.A., Napier B.A., Krupka K.M. & Sasser L.B. (2003). Literature
review and assessment of plant and animal transfer factors used in performance
assessment modeling.Pacific Northwest National Laboratory, Verenigde Staten.
[15] Förster J. (1999). Variability of roof runoff wuality, Water Science and Technology
39(5): 137-144.
[16] Zobrist J., Müller S.R., Ammann A., Bucheli T.D., Mottier V., Ochs M., Schoenenberger
R., Eugster J. & Boller M. (2000). Quality of roof runoff for groundwater infiltration,
Water Research 34(5): 1455-1462.

65
Literatuur

[17] FAVV (2009). Kwaliteit van irrigatiewater in de primaire plantaardige productie en


voedselveiligheid, uitgegeven door Wetenschappelijk Comité van het Federaal
Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.
[18] Steketee J. (2007). Zware metalen - SKB Cahier. SKB Duurzame Ontwikkeling
Ondergrond, Nederland.
[19] Castaldi P., Santona L. & Melis P. (2005). Heavy metal immobilization by chemical
amendments in a polluted soil and influence on white lupin growth, Chemosphere
60(3): 365-371.
[20] Walker D.J., Clemente R., Roig A. & Bernal M.P. (2003). The effects of soil amendments
on heavy metal bioavailability in two contaminated Mediterranean soils,
Environmental Pollution 122(2): 303-312.
[21] Angelova V., Ivanova R., Pevicharova G. & Ivanov K. (2010). Effect of organic
amendments on heavy metal uptake by potatoe plants, Conferentie proceedings van
19th World Congress of Soil Science, Soil Solutions for a Changing World-Brisbane,
Australië.
[22] Beesley L., Moreno-Jimenez E. & Gomez-Eyles J.L. (2010). Effects of biochar and
greenwaste compost amendments on mobility, bioavailability and toxicity of inorganic
contaminants in a multi-element polluted soil, Environmental Pollution 158(6): 2282-
2287.
[23] OVAM (2002). De kwaliteit van ‘thuis’composteren, 136 p., OVAM.
[24] Römkens P.F.A.M. & Rietra R.P.J.J. (2011). Lood in bodem en gewas in
volkstuincomplexen in Leiden - locatiespecifiek onderzoek naar risico's van
bodemverontreiniging, uitgegeven door Alterra, Wageningen UR, Nederland
[25] Meyer, M. (2009). Test Arbeitshandschuhe Hände hoch. Ökotest, 2, 130-135.
http://www.oekotest.de/cgi/index.cgi?artnr=92205&bernr=01.
[26] Throl, C. (2012). Test Arbeitshandschuhe Hände unter. Ökotest, 5, 90-94.
[27] Vanhauwaert, E. (2012). De actieve Voedingsdriehoek, Vlaams Instituut voor
Gezondheidspromotie en Ziektepreventie (VIGEZ).
[28] VELT (2014). Kippen in de tuin, 2014, 2de druk, 196 p., www.velt.be
[29] Vlaco (2011). Kippen houden in de kringlooptuin. Vlaco, www.vlaco.be.
[30] WHO (2011). Guidelines for drinking-water quality, 4th edition. World Health
Organization, Genève, Zwitserland, www.who.int.

66
Bijlage A - Relevante parameters en hun verontreinigingsbronnen

BIJLAGE A - RELEVANTE PARAMETERS EN HUN VERONTREINIGINGSBRONNEN

1. Zware metalen

Emissies van zware metalen in het milieu kunnen ontstaan tijdens het productieproces
(bijproducten), het gebruik of in het afvalstadium van metaalhoudende producten. Zware metalen
werden en worden op grote schaal gebruikt voor allerlei doeleinden:
 Bouwmaterialen (zink, lood, koper)
 Oppervlaktebescherming van staal (verzinken, verchromen, vernikkelen)
 Batterijen (loodaccu’s, zink, cadmium, nikkel, kwik)
 Pigmenten (lood, zink, cadmium …)
 Katalysatoren (onder meer nikkel, kobalt, molybdeen en vanadium)
 Houtverduurzaming (arseen, koper, chroom, vroeger ook kwik)
 Antifouling (koper, tin)
 Gewasbescherming (arseen, kwik, koper)
 Stabilisatoren in pvc (onder meer lood)

De laatste decennia zijn veel toepassingen van de meer toxische metalen beëindigd of sterk
teruggedrongen:
 Inzamelsysteem voor batterijen en wit-, bruin- en grijsgoed (huishoudelijke toestellen,
geluids- en beeldelektronica en ICT-apparaten)
 Geen lood meer als antiklopmiddel in benzine
 Beperking van het gebruik van cadmium en kwik in batterijen
 Vervanging van pigmenten (loodmenie wordt bijvoorbeeld niet meer gebruikt)
 Verbod op gebruik van arseen bij houtverduurzaming
 Verbod op gebruik van kwik en arseen in gewasbeschermingsmiddelen

De eisen voor lozingen van afvalwater en emissies van rookgassen zijn veel stringenter geworden,
productieprocessen zijn aangepast en producten verbeterd. Op de diffuse bronnen (emissies van
het verkeer en corrosie van bouwmetalen) heeft men minder grip.

 Historische activiteiten
Zware metalen worden al lange tijd door de mens gebruikt. Daardoor kunnen ook locaties waar in
een ver verleden een spiegelmakerij, een viltfabriek of een pottenbakkerij gevestigd was, ernstig
vervuild zijn met kwik of andere zware metalen. Uiteraard geldt dat ook voor locaties waar non-
ferrometalen werden geproduceerd of verwerkt.

 Primaire productie van non-ferrometalen


De primaire productie van non-ferrometalen was in het verleden heel vervuilend. Hierbij werden
smeltprocessen toegepast en grote hoeveelheden metalen via rookgassen uitgestoten. Die metalen
zijn neergeslagen in het gebied rond de fabrieken. In de Nederlandse en Belgische Kempen is op die
manier de toplaag van een zeer groot gebied vervuild geraakt met zink en cadmium. Behalve de
atmosferische emissie werd ook op grote schaal ongezuiverd afvalwater geloosd en werden
reststoffen in de vorm van assen geproduceerd. Het afvalwater loosde men vaak in beken, wat
resulteerde in de verontreiniging van de beekdalen (waterbodem en overstromingsgebieden). De
assen zijn gebruikt om terreinen op te hogen, wegen te verharden en dergelijke meer. Door de
sterke uitloging is de bodem onder die assen verontreinigd geraakt. De metalen komen na verloop
van tijd in het grondwater gerecht en kunnen opkwellen in de beekdalen, waar herverontreiniging

67
Bijlage A - Relevante parameters en hun verontreinigingsbronnen

van het watersysteem optreedt. Behalve de bedrijfsterreinen zelf is dus ook de omgeving van
metallurgische bedrijven op grote schaal verontreinigd.

 Bewerking van metalen


Metalen voorwerpen worden vaak voorzien van een beschermend oppervlak. Dat gebeurt
elektrochemisch (galvaniseren) of op thermische wijze (vooral toegepast bij verzinken). Bij die
processen wordt gewerkt met sterk zure of basische baden. In het verleden werden afgewerkte
baden soms direct in de bodem geloosd. Ook lekken in baden of rioleringen en andere calamiteiten
resulteerden in verontreiniging van de bodem en het grondwater. Bij de mechanische bewerking
van metalen voorwerpen, zoals slijpen, boren, verspanen en polijsten, komen fijne metaaldeeltjes
vrij. Die deeltjes kunnen als verontreiniging aanwezig zijn. Afhankelijk van de eigenschappen van de
metalen zijn ze stabiel of treedt langzaam oxidatie op. In het laatste geval kan ook het grondwater
verontreinigd raken.

 Houtverduurzaming
Houtverduurzaming vond in het verleden plaats op terreinen zonder bodembeschermende
voorzieningen. Uitlekken van het behandelde hout resulteerde op zulke plekken vaak in
bodemverontreiniging. Ook lekken of andere problemen met de conserveermiddelen zorgden voor
vervuiling.

 Storten van afvalstoffen/toepassen van vervuilde secundaire grondstoffen


Afvalstoffen bevatten vaak zware metalen. Verontreiniging kan optreden door vermenging van
afval met de bodem en emissies van percolatiewater naar het grondwater. Percolatiewater bevat
vaak hoge concentraties aan zouten en opgeloste organische stof (DOC), wat de oplosbaarheid van
metalen vergroot. Het gebruik van vervuilde secundaire grondstoffen, zoals de eerder genoemde
zinkassen, kan eveneens in verontreiniging van de bodem met zware metalen resulteren.

 Gebruik van meststoffen


In het verleden werden huishoudelijk afval (al dan niet gecomposteerd) en zuiveringsslib op grote
schaal gebruikt als meststof. Die afvalstoffen bevatten verhoogde gehalten van diverse metalen.
Ook dierlijke mest (zink, koper) en kunstmest (cadmium) bevatten zware metalen. Afhankelijk van
het cumulatieve gebruik van meststoffen kan de bouwvoor verhoogde gehalten aan zware metalen
bevatten.

 Schietoefeningen
Op schietbanen worden verhoogde gehalten aan lood, antimoon (legeringselement van lood) en
soms ook koper aangetroffen. Metallisch lood wordt relatief gemakkelijk geoxideerd en omgezet in
oxiden en vervolgens in zouten. Afhankelijk van de condities in de bodem lossen die verbindingen
op en worden ook in het grondwater verhoogde concentraties aan lood en antimoon aangetroffen.

 Lozingen van afvalwater


In het verleden werd op grote schaal ongezuiverd afvalwater geloosd in beken en rivieren. De
metalen binden zich vooral aan de slibdeeltjes. Op die manier zijn grootschalige verontreinigingen
ontstaan van waterbodems en in overstromingsgebieden, maar ook in polders die zijn opgehoogd
met vervuild havenslib.

 Corrosie van metalen


Onedele metalen zoals zink, lood en koper worden onder atmosferische omstandigheden langzaam
geoxideerd. Naast een diffuse belasting kan dit zeer lokaal ook in sterk verhoogde metaalgehalten
in de bodem resulteren (bijvoorbeeld in de grond onder een kas of vangrail).

68
Bijlage A - Relevante parameters en hun verontreinigingsbronnen

 Diffuse verontreinigingsbronnen van metalen


 emissies van het verkeer door slijtage van remvoeringen, banden, maar ook emissies via de
uitlaatgassen. Was vroeger het loodgehalte in bermen langs drukke wegen verhoogd,
tegenwoordig zijn gehalten van metalen die in uitlaatgaskatalysatoren worden toegepast in
verhoogde gehalten aantoonbaar;
 uitloging van bouwmaterialen;
 uitloging van de bodem;
 atmosferische depositie, afkomstig van diverse (verbrandings)processen;
 corrosie van bouwmetalen.

2. Dioxines en PAK's (Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen)

De volgende activiteiten kunnen significante emissies naar de lucht veroorzaken:


 verbranding van afval (huisvuil, ziekenhuisafval, industrieel afval, slib, stortgas)
 gebouwenverwarming
 non-ferronijverheid
 staalnijverheid
 cementovens en kalkovens
 industriële stookinstallaties
 elektriciteitsproductie
 verkeer
 crematies
 vinylchlorideproductie
 papierpulpbleking

Andere bronnen zijn:


 de applicatie van herbiciden, insecticiden en fungiciden
 het gebruik van zuiveringsslib of compost in de landbouw
 de directe toepassing van besmette afvalstoffen zoals vliegassen voor wegverharding

De hoogste PAK-gehalten worden aangetroffen in de bodem van vroegere gas- en


cokesfabrieksterreinen. Ter hoogte van cokesfabrieksterreinen werden PAK’s afgescheiden in de
steenkoolteer. Die werd verder verwerkt tot pek, asfalt, creosoten voor houtbehandeling en
residuele oliën zoals antraceenolie. Ter hoogte van voormalige cokesfabrieken zijn in het verleden
ook grote hoeveelheden PAK’s in de lucht uitgestoten.

Bij petroleumdestillatie komen de natuurlijk gevormde PAK’s overwegend in de zwaardere fracties


terecht, zoals bitumen en pitch. De lichtere fracties, bijvoorbeeld naftaleen, komen voor in diesel
en gasolie.

Zowel voor dioxines als voor PAK’s liggen de belangrijkste oorzaken bij de gebouwenverwarming en
het verbranden van afval in openlucht (onvolledige verbranding). De dioxine-emissies door
huisvuilverbranding en sinterinstallaties zijn de laatste vijf jaar sterk gedaald door het gebruik van
schone technologie. In de buurt van verbrandingsovens en sinterinstallaties komen wel verhoogde
waarden voor in de lucht en is er ook sprake van depositie op de bodem.

Wegverkeer kan tot regionale en lokale milieuproblemen leiden, voornamelijk op plaatsen met veel
en druk verkeer.

69
Bijlage A - Relevante parameters en hun verontreinigingsbronnen

3. Pcb’s, gebromeerde vlamvertragers en perfluorchemicaliën

De commerciële productie van pcb’s (polychloorbifenylen) startte rond 1929, maar werd in de
meeste landen ondertussen verboden of stopgezet. In Vlaanderen gebeurde dat in 1986. De
voornaamste emissiebronnen van pcb’s kunnen we samenvatten als emissies door gesloten en
open toepassingen en emissies door verbrandingsinstallaties. Pcb’s werden gebruikt in gesloten
toepassingen zoals transformatoren en condensatoren en andere elektrische componenten
(bijvoorbeeld spanningsregelaars, elektromagneten, schakelaars, stroomonderbrekers,
gelijkrichters, fluorescentielichtballasten …). Pcb’s werden eveneens gebruikt in hydraulische
systemen en warmteoverdrachtsystemen en als koelvloeistof of smeermiddel. Open toepassingen
voor pcb’s zijn gebruiksvormen waarin pcb’s op niet-controleerbare wijze in industriële producten
en consumentenproducten verspreid worden. Voorbeelden hiervan zijn koolstofvrij kopieerpapier,
inkt, verf, stopverf, kleefstof, afdichtingen, weekmakers, smeervloeistof, snijolie, bekleding van
stookolietanks, olie voor vacuümpompen en compressoren, pesticidedragers, isolatie voor
elektrische kabels. Die toepassingen worden, samen met condensatoren die minder dan 1 liter
pcb’s bevatten, open toepassingen genoemd.

Gebromeerde vlamvertragers zijn scheikundige stoffen die men toevoegt aan kunststoffen om de
brandbaarheid van gebruiksvoorwerpen en gebouwen te verminderen. Ze worden tijdens het
productieproces toegevoegd aan bijvoorbeeld kunststof voor gebruik in computers,
televisietoestellen, textiel, isolatiemateriaal, tapijten, gordijnen … BFR’s (brominated fire
retardants) worden in Vlaanderen niet geproduceerd, maar wel gebruikt in bepaalde kunststoffen
en textielartikelen.

Perfluorchemicaliën worden onder meer gebruikt om materialen vuil-, water- en olieafstotend te


maken (van oppervlaktebehandeling van tapijten, leer en textiel tot vlek- en waterafstotende
producten voor de behandeling van papier, bijvoorbeeld Scotchgard). Gespecialiseerde
toepassingen omvatten polymeren (zoals Teflon), vuurbestrijdingsschuimen, surfactanten voor de
mijnbouw en oliewinning, onderdrukkers van zure nevel in de productie van metalen platen en
elektrische etsbaden. De meest gangbare huishoudelijke toepassingen zijn basische
schoonmaakmiddelen, polijstmiddelen voor vloeren, schoonmaakmiddelen in de tandheelkunde,
fotografische films, shampoos, insecticiden, adhesieven (bijvoorbeeld Post-It-briefjes),
waterafstotend en vetvrij papier en oppervlaktebehandeling van kookgerei (bijvoorbeeld Tefal).
(Bron: Giesy en Kannan, 2001; Hekster et al., 2002)

4. Bestrijdingsmiddelen

Bestrijdingsmiddelen, ook pesticiden genoemd, zijn chemische of natuurlijke stoffen die gebruikt
worden voor de bestrijding van allerlei ongewenste aantastingen (plagen, ziekten, onkruiden) van
planten, dieren en materialen. Hoewel de landbouw een belangrijk aandeel heeft in de uitstoot van
bestrijdingsmiddelen, gebruiken ook huishoudens, industrie en overheid aanzienlijke
hoeveelheden.

De contaminatie van het hydrologische systeem vormt het grootste risico van
gewasbeschermingsmiddelen. Water is een van de belangrijkste emissieroutes waarlangs
gewasbeschermingsmiddelen zich verspreiden in de verschillende milieucompartimenten (bodem,
water, lucht, sediment, zwevende stof en water- en bodemleven). Eens de
gewasbeschermingsmiddelen in het hydrologische systeem zijn beland, kunnen ze zich wijd
verspreiden via stromen, rivieren, meren en oceanen. Algemeen worden twee soorten bronnen
onderscheiden: punt- of semi-puntbronnen en diffuse bronnen (tabel 1). Een punt of semi-

70
Bijlage A - Relevante parameters en hun verontreinigingsbronnen

puntbron is een gelokaliseerde bron waarlangs gewasbeschermingsmiddelen in het milieu komen


en dit op een beperkt aantal locaties.

Tabel 1- bronnen van milieuverontreiniging door gewasbeschermingsmiddelen

Diffuse bronnen Punt- en semi-puntbronnen


Spuittoepassingen en drift Vullen en mengen van gewasbeschermings-
middelentanks
Bodem/sediment accumulatie, opname door Lekken, verspillingen
gewassen, planten en niet-doelwitorganismen
Verdamping en depositie Gebrekkig materiaal
Gecontamineerde mest en afval Reinigingen van tanks en afvalverwerking

Afspoeling van de bodem en transport via sediment Afspoeling van behandelde oppervlakten en
dieren
Uitloging (bodem, behandelde oppervlakten en Directe contaminatie door overbehandeling
dieren)
Depositie vanuit rivieren aan mondingen en in Moedwillige en onvrijwillige lozingen, incidenten
het zeewater, depositie vanuit het grondwater (brand, vandalisme)
Dumpen van containers en recipiënten
Lozen van overtollige spuitresten

Bron: Environment Agency (UK), www.environment-agency.gov.uk

Het grootste risico ligt bij een aantal presistente, niet meer toegelaten pesticiden. DDT is hier het
typevoorbeeld van.

5. BTEX

BTEX is de verzamelnaam voor een kleine groep aromatische koolwaterstoffen, met name
benzeen, tolueen, ethylbenzeen en xyleen. Het zijn allemaal vluchtige organische verbindingen die
gerelateerd zijn aan benzine en de petrochemie. Ze worden gewonnen uit aardolie en gebruikt als
industrieel oplosmiddel (bijvoorbeeld in verven en deklagen/coatings) (MAFF UK Food surveillance
information sheet, 1995). Monoaromaten zijn ook belangrijke ruwe materialen en tussenproducten
in de synthese van een groot aantal complexe chemische producten zoals polyerthaan, nylon,
farmaceutische producten, verfstoffen …

De bronnen van BTEX zijn de industrie, gebouwenverwarming en het verkeer. Omdat BTEX-
verbindingen snel evaporeren, wordt vooral de atmosfeer getroffen en slechts in beperkte mate het
water- en bodemcompartiment. De bevolking wordt er dus vooral aan blootgesteld door inhalatie
van verontreinigde lucht, veroorzaakt door specifieke antropogene bronnen (industriële bedrijven,
afvalplaatsen en uitlaatgassen van het verkeer en BTEX-bevattende producten). Sigarettenrook,
rookgassen van kachels, gassen die vrijkomen tijdens het tanken, uitlaatgasen van transport en
gassen die vrijkomen tijdens het gebruik van huishoudproducten en solventen zijn
verantwoordelijk voor de lokaal sterk verhoogde blootstelling aan en opname van BTEX. Bedrijven
die chemische producten, drinkwater, voedsel en dranken vervaardigen of petroleumprocedés
uitvoeren, spelen slechts een kleine rol in de totale blootstelling van de bevolking aan die stoffen.

71
Bijlage A - Relevante parameters en hun verontreinigingsbronnen

In de bodem worden BTEX vooral aangetroffen ter hoogte van tankstations (lekkende
brandstoftanks) en garages, op terreinen van drukkerijen en verfindustrieën en op oude
gasfabrieksterreinen.

Benzeen is aanwezig in uitlaatgassen van het verkeer, in de buurt van chemische industrie, in
sigarettenrook, dampen van lijmen, verven, onderhoudsproducten ... Benzeen wordt gevormd
tijdens de verschillende stappen van olieraffinage, bij de pyrolyse van benzine, bij
tolueenhydrodealkylering en bij de destructieve destillatie van steenkool in de cokesindustrie
(WHO, 1993; ATSDR, 2000). In de chemische industrie wordt benzeen voornamelijk gebruikt bij
de productie van styreen/ethylbenzeen (plastic), cumeen/fenol (harsen) en cyclohexaan
(nylon en synthetische vezels). Tevens wordt benzeen toegevoegd aan loodvrije benzine
als octaanverhoger. Het gebruik van benzeen als oplosmiddel is de laatste jaren sterk
gereduceerd omwille van de carcinogene eigenschappen voor de mens. Minder dan 2% benzeen
wordt als oplosmiddel gebruikt in industriële (textiel)verf, rubbercement, kleefstoffen,
afbijtmiddelen voor verven, detergenten, in de schoenindustrie en bij de productie van kunstleer
en rubber (WHO, 1993; ATSDR, 2000).

Tolueen wordt voornamelijk als onderdeel van benzeen-tolueen-xyleenmengsels (BTX-


mengsels) aan benzine toegevoegd als octaanverhoger. Als oplosmiddel wordt tolueen gebruikt
in verven, coatings, gommen (neerslag van benzine), lijmen, oliën, rubber en harsen. Daarnaast
wordt tolueen ingezet als ruw materiaal voor de productie van benzeen, fenol en andere
organische solventen en voor de productie van polymeren, die nodig zijn bij de aanmaak van
nylon, plastic flessen en polyurethanen. Tenslotte wordt tolueen gebruikt als startmateriaal
voor de synthese van explosieven (TNT) en in de farmaceutische industrie (WHO, 1993; ATSDR,
2000).

Ethylbenzeen is aanwezig in xyleenmengsels die gebruikt worden in de verfindustrie, in


bestrijdingsmiddelen (insecticiden) en in benzinemengsels. Ethylbenzeen wordt voornamelijk
gebruikt bij de productie van styreen, synthetisch rubber en acetofenon, maar ook als
oplosmiddel en als bestanddeel van asfalt en/of nafta (WHO, 1993). De emissie van
ethylbenzeen in de atmosfeer is niet alleen afkomstig van de verbranding van olie, gas en
steenkool en van de emissie door voertuigen en industrie, maar voornamelijk van het
gebruik als oplosmiddel.

Xyleen wordt gebruikt bij de fabricage van bestrijdingsmiddelen (insecticiden) en


farmaceutische producten, als component in detergenten en als solvent voor verven, inkt,
kleefstoffen, rubber, plastic en synthetische vezels. Benzinedestillaten met xyleen worden op
grote schaal gebruikt. De drie isomeren worden individueel ingezet als startmaterialen bij de
productie van verschillende chemische stoffen (WHO, 1997). Het merendeel van de
xyleenmengsels wordt gebruikt voor de productie van ethylbenzeen en de drie afzonderlijke
isomeren (ATSDR, 2000).

72
Bijlage A - Relevante parameters en hun verontreinigingsbronnen

6. VOCl’s

Als gevolg van menselijke activiteiten kwamen VOCl’s vroeger vaak in de bodem terecht, dikwijls
ook door onwetendheid. Door meer bewustwording en regelgeving zijn de emissies naar de bodem
de afgelopen twintig jaar sterk ingedamd.

Tetrachlooretheen (PCE), trichlooretheen (TCE), 1,1,1-Trichloorethaan (1,1,1-TCA),


dichloormethaan (DCM) en tetrachloormethaan (TETRA) werden en worden toegepast in relatief
kleine hoeveelheden, maar bij een groot aantal industriële activiteiten. Ze worden/werden vaak
toegepast als oplosmiddel en/of ontvettingsmiddel in de metaal- en galvanische industrie, de
elektronische en de grafische industrie, als reinigingsmiddel bij chemische wasserijen (PCE en TCE),
maar ook thuis en op kantoor (printerinkt, verfverwijderaar, Tipp-Ex, lijmen …). Ook worden deze
stoffen vaak als hulpstof gebruikt in de voedingsmiddelenindustrie. Zo wordt dichloormethaan
gebruikt bij de productie van cafeïnevrije koffie en bij de extractie van kruiden.

1,2-dichloorethaan (1,2-DCA) wordt op een beperkt aantal plaatsen in bulk geproduceerd en


gebruikt voor de productie van vinylchloride (VC), waarmee pvc wordt gemaakt. Verontreinigingen
ontstaan als puur product in de bodem terechtkomt als gevolg van lekken en calamiteiten.
Daarnaast wordt 1,2-DCA ook gebruikt als bestrijdingsmiddel. Dat geldt ook voor een stof als 1,2-
DCP (1,2-dichloorpropaan), die in de landbouw wordt gebruikt als aardappelontsmettingsmiddel.
Die toepassing zal eerder leiden tot een diffuus verspreide verontreiniging dan tot een puntbron.
Het grondwater kan dan door uitspoeling over een groot oppervlak diffuus met lage concentraties
verontreinigd zijn.

In de galvanische en de grafische industrie en in chemische wasserijen werd in het verleden soms


gebruik gemaakt van een zinkput, waarin VOCl-afval werd gedumpt. Soms werd VOCl-afval of
residu in locatiesloten of in vloeivelden gestort. Ter hoogte van zulke puntbronnen konden de
VOCl’s tot grotere diepte wegzakken, zeker als het om puur product ging. Dat heeft vaak geleid tot
omvangrijke grondwaterverontreinigingen. Veel VOCl-houdend afvalwater werd ook in de riolering
geloosd (men schrobde de vloer in bedrijfsruimtes vaak met oplosmiddel). De hoge VOCl-
concentraties tastten vervolgens de rubberen ringverbindingen van de rioolbuizen aan. Daardoor
ontstonden lekken naar de bodem (soms op grote afstand van de feitelijke bron). Zo raakte het
grondwater op diverse plaatsen verontreinigd. Andere oorzaken van bodemverontreiniging met
VOCl’s zijn opslag (lekke of overvolle tanks), procesverliezen (‘overkokers’ in chemische wasserijen)
en morsverliezen tijdens afvoer/transport.

73
Bijlage A - Relevante parameters en hun verontreinigingsbronnen

7. Minerale olie

De term ‘minerale olie’ is een verzamelnaam voor een aantal producten die bestaan uit
verschillende destillatiefracties van aardolie: benzine, diesel, kerosine, jet fuel, motorolie,
huisbrandolie, wasbenzine, white spirit, terpentijn, thinner ... De chemische samenstelling van
minerale olie kan sterk variëren: ruwe petroleum is samengesteld uit honderden verschillende
koolwaterstofcomponenten, commerciële olieproducten worden samengesteld uit specifieke
koolwaterstofgroepen en additieven.

Minerale olie wordt veel gebruikt en vormt een van de meest voorkomende verontreinigingen in
zowel grond als grondwater. Tal van locaties zijn verontreinigd met minerale olie ten gevolge van
lekkende olietanks en/of leidingen (stookolietanks, brandstoftanks …) of ten gevolge van
calamiteiten (morsingen/lozingen).

In de bodem wordt minerale olie vooral aangetroffen ter hoogte van tankstations (lekkende
brandstoftanks), garages, industrieterreinen (opslagtanks), olieraffinaderijen, bereiding van
agrochemicaliën (atrazin, bentazon), landbouwactiviteiten en bij particulieren (lekkende
stookolietanks).

74
Bijlage B – Referentiewaarden voor bodemkwaliteit

BIJLAGE B – REFERENTIEWAARDEN VOOR BODEMKWALITEIT

De tabel wordt door de administraties bekeken om er de relevante parameters uit te halen. Cijfers
kunnen nog gewijzigd worden omwille van het in rekening brengen van andere elementen (door de
administraties).
De finale toelichting wordt ook later nog toegevoegd.

De referentiewaarden lokale voeding zijn opgesteld met het oog op het beoordelen van de
bodemkwaliteit bij gebruik van een (deel)perceel als moestuin, volkstuin en/of voor het houden
van kippen voor eieren. De referentiewaarden zijn niet geschikt voor de beoordeling van een
perceel bij commerciële teelt omwille van de uitgangspunten en het niet meenemen van wettelijke
normen voor gehalten van verontreinigende stoffen in voeding. De referentiewaarden moeten ook
met de nodige voorzichtigheid gebruikt worden in gebieden waar een verhoogde atmosferische
depositie optreedt. Dit geldt met name voor de scenario’s waarbij teelt van groenten is
meegenomen.

De referentiewaarden zijn opgesteld voor 9 scenario’s. Telkens is de blootstelling van volwassenen


en kinderen meegenomen. De scenario’s staan voor:

a. Wonen met tuin: hierbij werd uitgegaan van een uniforme bodemconcentratie over het
gehele perceel; de blootstellingswegen zijn niet alleen de consumptie van lokale voeding
en de blootstelling tijdens werken/spelen in de tuin; ook de blootstellingswegen verbonden
aan het wonen zijn meegenomen; de blootstelling is dagelijks;
b. Volkstuin: hierbij werd uitgegaan van een perceel zonder woonfunctie; de
bodemconcentratie is uniform over de groentetuin en eventueel aanwezige kippenren; de
blootstellingswegen zijn de consumptie van lokale voeding en de blootstelling tijdens
werken/spelen in de tuin (opeten van bodemdeeltjes, huidcontact met bodem, inademing
van opgewaaid stof of vervluchtigde verontreinigende stoffen); de aanwezigheid op het
perceel is beperkt in de tijd (1 dag/week gedurende 8 uur, 9 maanden/jaar); er wordt
aangenomen dat de eventuele verontreiniging alleen in de volkstuin voorkomt en niet op
het perceel waar men woont; heeft men te maken met een regionale verontreiniging dan is
het scenario volkstuin onder voorbehoud te gebruiken;
c. Met eieren: de aanname is dat 60 % van de totale eiconsumptie afkomstig is van eieren
van kippen gehouden op het perceel; rekening houdend met de consumptiecijfers komt dit
op een consumptie van eieren van eigen kippen van ongeveer 3 eieren/week bij
volwassenen;
d. Veel groenten: de aanname is dat 50 % van de aardappelconsumptie en 100 % van de
overige groenteconsumptie afkomstig is van het perceel; bij de consumptiecijfers is een
meer dan gemiddelde groenteconsumptie in rekening gebracht;
e. Gematigd groenten: de aanname is dat ongeveer 30 % van de groenteconsumptie
(afhankelijk van soort groente) afkomstig is van het perceel; bij de consumptiecijfers is een
meer dan gemiddelde groenteconsumptie in rekening gebracht.

De referentiewaarden zijn berekend door als voorwaarde te stellen dat de totale inname niet hoger
mag zijn dan de toxicologisch toelaatbare of aanvaarde inname. Voor niet-carcinogene stoffen is de
achtergrondblootstelling bijgeteld bij de inname van het perceel; voor carcinogene effecten zonder
drempel is de achtergrondblootstelling niet meegeteld. Achtergrondblootstelling wil zeggen: de
blootstelling via voeding en lucht, die niet het gevolg is van de lokale verontreiniging. Voor
carcinogene effecten zonder drempel is een extra levenslang kankerrisico van 1/100 000 als
aanvaardbaar genomen. Daarnaast is ook nagegaan of de berekende concentraties in buitenlucht,

75
Bijlage B – Referentiewaarden voor bodemkwaliteit

binnenlucht (wonen) en drinkwater (wonen) de toxicologisch of wettelijk bepaalde limieten


overschreden. Indien dit het geval was, werd de referentiewaarde verlaagd zodat de limieten niet
overschreden worden.

Er is in de afleiding geen rekening gehouden met ecotoxicologisch bepaalde criteria of met


fytotoxiciteit.

De waarden zijn opgesteld voor een bodem met een kleigehalte van 10 %, een gehalte organisch
materiaal van 2 % en een pH-KCl van 5. Het organisch materiaal van de bodem heeft invloed op de
mate waarin verontreiniging in de bodem vastgebonden wordt en daardoor ook op de opname in
planten. Hoewel de mate van effect afhangt van de stof, geeft een hoger gehalte organisch
materiaal meestal aanleiding tot lagere gehalten in de planten. De zuurtegraad van de bodem
beïnvloedt vooral de opname van metalen door planten. De opname van bijvoorbeeld cadmium
door planten stijgt sterk bij een dalende pH (hogere zuurtegraad), we zien dit in mindere mate bij
andere metalen zoals lood. Bij arseen zien we eerder een omgekeerd effect.

In de tabel zijn ook achtergrondconcentraties opgenomen. Zij geven een idee van de normale
concentraties die in niet-verontreinigde bodems kunnen teruggevonden worden. In een aantal
gevallen is de achtergrondconcentratie gelijk aan de bepalingsgrens.

De referentiewaarden werden berekend met het model S-Risk versie 1.0.9 (www.s-risk.be).

76
Bijlage B – Referentiewaarden voor bodemkwaliteit

achtergrondwaarden Wonen met tuin Volkstuin (geen woonfunctie)


Met eieren Geen eieren
Met Geen eieren
eieren
Veel Gematigd Geen Veel Gematigd Veel Veel Gematigd
groenten groenten groenten groenten groenten groenten groenten groenten
Metalen
a)
Arseen 16
Cadmiumb) 0,7 6 6 100 6 6 6 6 6
Chroom (III) 62 120 145 – 260 120 145 – 165 180 255
240c 240c
Koperd) 20
Anorganisch kwik 0,1 1 1,4 – 4,8c 6,8 1 1,4 – 4,8c 1 1 1,6 – 4,8
Lood 31 200 225 230 – 275 280 – 395 885 1220
560c 560c
Nikkel 16 100 125 157 125 150 168 265 447
Zinkd) 77
Polyaromatische koolwaterstoffen
Benzo(a)pyreen 0,1 3,6 4,9 6,3 3,6 4,9 7,3 7,3 16
Pesticiden
DDT + DDD + DDE 0,30 0,61 1 1,02 27 25 0,62 62 55
PCDD/F en PCB’s
PCDD/Fe) 2,15.10-6* / 2,01.10- 7,2.10-6 1,2.10-5 1,21.10-5 3,2.10-4 5.10-4 7,3.10-6 4,8.10-4 1.10-3
6
**
Dioxineachtige 5,5.10-7* / 4,6.10-7** 2,28.10-6 3,75.10-6 3,76.10-6 2,4.0-4 3,4.10-4 2,3.10-6 4,6.10-4 1.10-3
PCB’se)
Merker-PCB’s 0,011 0,02 0,036 0,036 1,72 2,34 0,02 3,1 6,2
Minerale olie
minerale olie 50 1000 1000 1000 1000 1000 1000 1000 1000
a) voor arseen zijn er momenteel nog leemten in de kennis, die het berekenen van een geschikte referentiewaarde bemoeilijken. Daarom wordt op dit
moment de bodemsaneringsnorm voor woonzone (103 mg/kg) als voorlopige referentiewaarde naar voor geschoven.

77
Bijlage B – Referentiewaarden voor bodemkwaliteit

b): indien de tuin gelegen is in de gemeenten Balen, Beerse, Hamont-Achel, Lommel, Mol, Neerpelt, Overpelt, Hoboken en Kruibeke worden voor
cadmium in moestuinen en volkstuinen best de waarden uit de teeltadviezen gevolgd
c): indien de concentratie lager is dan de ondergrens is er geen probleem; ligt de concentratie tussen de onder- en bovengrens dan wordt best advies
gevraagd om na te gaan hoe je nog veilig groenten kan telen, ligt de concentratie boven de bovengrens dan wordt verbruik van groenten volgens dit
scenario afgeraden
d) koper en zink vormen geen probleem voor de gezondheid, hoge gehalten van koper en zink kunnen de groei van planten belemmeren – dit kan
gebeuren vanaf 500 mg Cu/kg ds en 1250 mg Zn/kg ds. Koper is ook toxisch voor schapen, effecten kunnen optreden vanaf 120 mg/kg ds in de bodem.
e): voor PCDD/F en dl-PCB’s moeten de risico’s gecombineerd worden. Op het niveau van de referentiewaarden betekent dit dat, indien
𝑐𝑜𝑛𝑐𝑒𝑛𝑡𝑟𝑎𝑡𝑖𝑒 𝑃𝐶𝐷𝐷/𝐹 𝑐𝑜𝑛𝑐𝑒𝑛𝑡𝑟𝑎𝑡𝑖𝑒 𝑑𝑙−𝑃𝐶𝐵
𝑟𝑒𝑓𝑒𝑟𝑒𝑛𝑡𝑖𝑒𝑤𝑎𝑎𝑟𝑑𝑒 𝑃𝐶𝐷𝐷/𝐹
+ 𝑟𝑒𝑓𝑒𝑟𝑒𝑛𝑡𝑖𝑒𝑤𝑎𝑎𝑟𝑑𝑒 𝑑𝑙−𝑃𝐶𝐵 groter is dan 1, er sprake is van een risico
*: WHO-1998 TEQ; **: WHO-2005 TEQ

78
Bijlage C - Kwaliteitscriteria voor irrigatiewater en normen voor drinkwaterkwaliteit (metalen)

BIJLAGE C - KWALITEITSCRITERIA VOOR IRRIGATIEWATER EN NORMEN VOOR DRINKWATERKWALITEIT


(METALEN)

Parameter Richtwaarden voor irrigatiewater Normen en


(mg/l)a) advieswaarden voor
drinkwaterkwaliteit
(mg/)
IJzer (Fe) 1,1 - 1,7 0,2 (indicator)b)
Boor (B) 0,2 - 0,6 1 b)
Zink (Zn) 0,2 - 0,7 5 (indicator) b)
Mangaan (Mn) 0,5 – 1 0,05 (indicator) b)
Koper (Cu) 0,06 - 0,2 2 b)
Aluminium (Al) 5 0,2 (indicator) b)
Antimoon (Sb) 0,005 b)
Arseen (As) 0,05 – 0,1 0,01 b)
Beryllium (Be) 0,1 0,012c)
Cadmium (Cd) 0,01 0,005 b)
Cobalt (Co) 0,05 -
Lood (Pb) 0,05 – 5 0,01 b)
Chroom(III) (CrIII) 0,1 – 1
0,05 b)
Chroom(VI) (CrVI) 0,1
Molybdeen (Mo) 0,2 0,07 c)
Selenium (Se) 0,02 0,01 b)
Vanadium (V) 0,1
Kwik (Hg) 0,001 b)
Nikkel (Ni) 0,2 0,02 b)
a)
: op basis van referenties http://lv.vlaanderen.be/nlapps/docs/default.asp?fid=446, [52] en [53] uit
literatuurstudie
b)
: volgens Besluit van de Vlaamse Regering van 13 december 2002 houdende reglementering
inzake de kwaliteit en levering van water bestemd voor menselijke consumptie
c)
: WHO drinkwaterradviezen [30]

79
Bijlage D – Toetsingswaarden voor het beoordelen van gehaltes dioxines, pcb’s en DDT in eieren

BIJLAGE D – TOETSINGSWAARDEN VOOR HET BEOORDELEN VAN GEHALTES DIOXINES, PCB’S EN DDT IN
EIEREN

Heb je de gehalten van dioxines, pcb’s’s of DDT in de eieren van je kippen laten bepalen? Dan kun
je aan de hand van onderstaande tabel nagaan hoeveel eieren je hiervan mag eten om niet te veel
van deze verontreinigende stoffen binnen te krijgen.

Om rekening te houden met de opstapeling van deze stoffen in het lichaam en het lagere
lichaamsgewicht van kinderen, liggen de aanbevelingen voor kinderen lager.

aanbevolen maximale hoeveelheid eieren van


kippen uit eigen tuin
volwassenen 3 per week 2 per week 1 per week
kinderen 6 – 11 jaar 2 per week 1 per week 1 per 14 dagen
kinderen jonger dan 6 jaar 1 per week 1 per 14 dagen 1 per maand
PCDD/F + dl-pcb (pg WHO-1998 TEQ/g vet) 15 23 46
merker-pcb (ng/g vet) 128 192 383
DDT + DDE (ng/g vet) 5200 7800 15600
DDT (ng/g vet) 287 430 863

Zijn de gehalten van dioxines, pcb’s, DDT of DDE hoger dan de waarden in de tabel, dan eet je best
geen eieren meer van kippen uit eigen tuin. Geef dan liever de voorkeur aan eieren uit de winkel.
De concentraties van verontreinigende stoffen in eieren uit de winkel voldoen aan de wettelijke
normen.

80

Vous aimerez peut-être aussi