Académique Documents
Professionnel Documents
Culture Documents
WWW.SAMENVATTINGEN.NL
De Gouden balansregel schrijft voor dat de beschikbaarheid van de passiva gelijk moet zijn aan
de omlooptijd van de activa (? vaste activa met EV of LVV en vlottende activa met KVV)
Hoofdstuk 2. ACTIVA (bezittingen).
Vaste activa (VA) ? lange omlooptijd ? langdurige vermogensbehoefte.
Het in VA geïnvesteerde komt via afschrijvingen die een deel van de cashflow zijn na een paar
jaar vrij.
Vrijkomende afschrijvingsgelden ? aflossen van VV of als dit niet nodig is realisatie nieuwe
projecten.
Onvoldoende vermogen voor VA ? leasing (overwegen).
Financial lease: langlopend huurcontract dat niet op korte termijn kan worden opgezegd.
Operational lease: kan op vrij korte termijn worden opgezegd.
Voorraden, liq.mid en debiteuren de vaste kern genoemd, behoren tot de VA maar worden vaak
los genoemd.
Investeren in activa niet perse gelduitgave ---- verstrekken krediet aan afnemers ? geen afname
liq.mid.
Investeringsproject: zelfstandig en samenhangend geheel van investeringen in VA en VLA
3 aandachtspunten bij beoordeling haalbaarheid investeringsproject.
1. Beoordeling m.b.v. de jaarlijkse cashflows die eruit voorkomen. (blz. 25)
2. Financieringstransacties en de gevolgen er van worden buiten beschouwing gelaten. (blz.
25/26)
3. Meestal wordt aangenomen dat cashflows pas aan het eind van het jaar worden
geïncasseerd.
A en b hebben het voordel dat ze gemakkelijk te berekenen zijn maar houden geen rekening met
tijdvoorkeur .
C en d zijn tegenovergesteld. C wordt als het beste criterium voor invest,beslissingen beschouwd.
De beoordeling van invest.projecten wordt vereenvoudigd door cashflows af te beelden op een
zgn. tijdlijn.
De GBR is de gemiddelde jaarwinst als percentage van het geïnvesteerd vermogen. (zie blz. 32)
Hoe hoger de GBR hoe aantrekkelijker het investeringsproject.
De NCW is de contante waarde van alle toekomstige cashflows (BCW) verminderd met het
investeringsbedrag.
Het percentage waarmee de verwachte cashflows contant worden gemaakt is te beschouwen als
het minimaal gewenste rendement op een investering. Hoe hoger het gewenste rendement, des
te lager de NCW. Als de NCW negatief wordt dan moet het project niet worden uitgevoerd.
De interne rentabiliteit: het percentage waarbij de CW v.d. toekomstige cashflows gelijk is aan het
invest.bedrag
Anders gezegd de NCW is 0. Als de IR hoger is dan verlangde rendement dan wordt het project
uitgevoerd.
Voorraden: voor de meeste bedrijven een noodzakelijk kwaad. Ze vervullen een bufferfunctie voor
een ongestoord productie- verkoop proces tegen min. Kosten. 2 Factoren die invloed hebben op
omvang en samenstelling van de voorraad: Levertijd en de kosten van het voorraadbeheer.
Liquidemiddelen: Er moet de nodige aandacht besteed worden aan een Liq.Begroting. Een tekort
aan liq.mid kan hoge kosten veroorzaken, ? slechte reputatie ? gevaar toekomstige
inkooptransacties.
4 soorten reserves:
a. Winstreserve, deze onstaat als de winst binnen het bedrijf blijft, vorm van interne financiering.
b. Agioreserve, ontstaat als de aandelen boven pari worden geplaatst. Dit betekent dat de
emissieopbrengst groter is dan de nominale waarde, ‘t verschil heet agio. a pari betekent dan
uitgifteprijs = nominalewaarde.
c. Herwaarderingsreserve, ontstaat als activa worden opgewaardeerd. Verschil tussen actuele
balanswaarde en verkrijgingswaarde.
d. Reorganisatiereserve, ontstaat bij financiële reorganisatie. Wordt verder niet over gesproken.
Voorzieningen: Niet uitgekeerde winst ter compensatie van toekomstige verliezen/ verplichtingen
zoals
Garantieverplichtingen, verliezen t.g.v. wanbetaling, kosten i.v.m. groot onderhoud.
De kosten van leverancierskrediet bestaan uit het mislopen van korting bij contant betalen. Om dit
te vergelijken met andere betalingsmogelijkheden vb. Geld lenen bij de bank, berekent je het
interest percentage op jaarbasis.
Kosten leverancierskrediet = kredietkosten per jaar / krediet * 100% (blz. 51)
Breakeven punt(ook wel bedrijfsminimum of dode punt genoemd): bezetting waarbij omzet =
kosten
Er wordt verondersteld dat productie = afzet ? geen vorraadmutatie (beginvorraad =
eindvoorraad)
Elk eenheid dat naar het B-punt wordt verkocht lever een winst op die gelijk is aan opbrengst –
Var. Kosten.
Breakeven punt wordt bereik bij een bezetting van: Q = C/ (p – v)
Q= productie = afzet = B-bezetting. C= constante periode kosten p= verkoopprijs v= var. kosten
Ondernemingen die meerdere productsoorten verkopen kunnen op 2 manieren gebruik maken
van de B-formule.
1. M.b.v. de bovenstaande formule van elk product apart.
2. Je kan ook de B-omzet van de hele onderneming bepalen m.b.v. de volgende formule.
B-omzet = C/ bijdragepercentage Bijdragepercentage = bijdrage (=omzet – Var.Kosten) /
omzet.
Als niet geldt dat productie = afzet (wel voorraadmutatie), dan geldt
- winst = omzet + voorraadmutatie – productiekosten
en als de kosten voorraadmutatie = balanswaarde voorraadmutatie dan geldt
- winst = omzet – kosten omzet
2 belangrijke opvattingen m.b.t. de waardering van voorraden en voorraadmutaties.
1. Absorption costing(AC): alle productiekosten (zowel constante als variabele)worden i.d.
balanswaarde v.h. product opgenomen. Balans waarde wordt normatieve, integrale of
standaardkostprijs genoemd.
Integrale kostprijs = V/W + C/N (blz.71)
Het gerealiseerde of verwachte perioderesultaat kan op 2 manieren worden berekend (zie blz.
72)
2. Direct costing(DC): uitsluitend de var.productiekosten worden in de balanswaarde v.h. product
opgenomen. (zie blz. 74 + 75)
Nominalistische winstbepalingsstelsel.
Doel van Nominalistische winstbepalingsstelsel is de handhaving v.h. EV, d.w.z. de nominale
waarde v.h. EV mag niet worden aangetast. Er is sprake van winst als Het EV in een periode is
toegenomen. Deze winst kun je uitkeren aan de verschaffers v.h. EV en je kan het gebruiken ter
financiering van vb. Expansieplannen.
Fifo “first in first out”: er wordt er vanuit gegaan dat de voorraad bestaat uit de laatst aangekochte
goederen. In de werkelijkheid hoeft dit niet het geval te zijn.
Substantialistische winstbepalingsstelsels.
Substantialistische winstberekenigen zijn doorgaans nogal ingewikkeld.
Uitgangspunt Substantialistische winstbepalingsstelsels: de voor normale bedrijfsuitoefening
benodigde activa moeten worden gehandhaafd. Aantasting ervan brengt de continuïteit van de
bedrijfsvoering in gevaar.
Er is sprake van winst als het EV groter is dan het voor normale bedrijfsuitvoering benodigde EV.
? niet elke toename van het EV is winst.
IJzeren voorraadstelsel is uitsluitend subsatialistisch ten aanzien van de voorraden, wat betreft de
waardering van afschrijvingen van VA is het nominalistisch en verschilt het niet van FIFO, LIFO
en GIP.
De ijzeren voorraad is de voorraad die beschikbaar moet zijn voor normale bedrijfsuitoefening en
wordt tegen een vaste “ijzeren prijs” op de balans vermeld.
Een tekort t.o.v. de ijzeren voorraad moet tegen vervangingswaarde worden gewaardeerd.
Het is gebruikelijk om het overschot (surplus) volgens fifo met minimumwaarderingsregel te
waardere.
Er wordt doorgaans geen resultaatrekenig gemaakt. Het periode resultaat blijkt zodoende uit de
balans.