Académique Documents
Professionnel Documents
Culture Documents
memento 2019
Inhoudstafel
5 Maud Vanhauwaert
Voorwoord
7 Jonas Bruyneel
Voorwoord
11 Mattijs Deraedt
Ontwaakzaal
13 Laura Nollet
Zouden vissen slapen?
21 Siel Verhanneman
Kielzog
23 Thomas Jacques
Disharmonie
29 Vere Verheecke
Mirage
33 Imane Ghislaine
Weltschmerz & Heauton Timorumenos
41 Alice Boudry
Toch voor even
45 Martijn Verhelst
Moestuin
49 Sien Demuynck
De Stad
53 Judith De Wandel
Moeten er nog vragen zijn?
Ik heb een slecht geheugen. Maar wat ik nooit vergeet, is de onzeker-
heid die ik voelde als beginnend schrijver en theatermaker. Wat zou men
van mijn schrijfsels denken? Zou iemand ze ooit willen lezen? Misschien
zal ik die onzekerheid nooit vergeten, omdat ik die nog altijd voel. Niet
minder dan weleer. Soms voel ik mij meer naakt en kwetsbaar door
iemand een tekst te laten lezen, dan door mijn kleren uit te doen. Stiekem
hoop je toch altijd dat de lezer denkt: waw, dit is machtig, zoiets las ik nog
nooit! Als docent (in de opleiding Woordkunst op het Conservatorium in
Antwerpen) probeer ik me altijd zo bewust mogelijk te zijn van de
onzekerheden van de leerlingen, en ik hoop maar dat ook zij mijn
onzekerheden voelen.
5
Ik merk dat veel jonge schrijvers snelsnel willen toewerken naar een eer-
ste boek. Aan hen wil ik zeggen: neem de tijd, vooraleer die jou neemt. En
oh, durf een tekst eens een jaar te laten liggen. Soms groeien er vanzelf
nieuwe bloemen op.
6
‘Objects in the mirror are closer than they appear’, lees ik in de achter-
uitkijkspiegel. Ik kijk, zie een haast lege autosnelweg achter me, de E17
van Gent naar Kortrijk. Dichterbij dan het lijkt, denk ik, het asfalt. De witte
strepen.
Het is maar hoe je het bekijkt waarschijnlijk. Gent lijkt me toch steeds
verder weg, wat die spiegel me ook vertelt. De grond blijft op exact
dezelfde afstand van mijn zitvlak als enkele minuten geleden. En als ik
terugkijk op die eerste dagen als Letterzetter van Kortrijk lijken die me net
verderaf dan ze in werkelijkheid zijn.
Een handvol maanden waarin ik nog kan meeleven en -denken met mijn
intussen zo vertrouwde Lettertype Collectief, om het beste van hun oe-
verloze talent naar boven te laten komen. Om hun nog wat spiegels voor
te houden, om het even met het thema van Memento Woordfestival 2019
te zeggen. Want dat piekt nog het meeste: de jongens en meisjes van
het collectief te moeten achterlaten in de ongetwijfeld hoogst bekwame
handen van mijn opvolger.
In dit boek, het tweede Mementoboek en hopelijk het begin van een
lange traditie, gaan de Lettertypes aan de slag met het thema van het
festival: Spiegels/Reflectie. Onder de strenge redactie van Sanne Huys-
mans, Maud Vanhauwaert en Jeroen Olyslaegers sleutelden ze een half
jaar lang aan hun teksten. Ze schrapten, verfrommelden, kladden hun
bladspiegel vol (dat was de laatste flauwe woordspeling, beloofd).
7
Het resultaat is een bundel vol poëzie, proza en alles daartussen.
Eentje die in mijn boekenkast, naast het Mementoboek van vorig jaar, een
prominente plaats krijgt. Als terugblik op dat tweede, en mogelijk nog
intensere jaar als Kortrijks Letterzetter. Als inkijk in de ziel van jonge
mensen, schrijvers, die keer op keer bewijzen dat ze in een wereld van
woorden, verzen en beelden heel wat verrassends te bieden hebben.
8
illustratie Lara Jakoba Breine
Ontwaakzaal illustratie Flore Deman
Mattijs Deraedt
11
Zouden vissen slapen? illustratie Larissa Viaene
Laura Nollet
Vol ongeloof tast de man zijn lichaam af, armen, benen, middenrif, alsof
ze monden hebben gekregen. De sloep wankelt, geschuifel en gezucht
vullen de stilte. Recht tegenover de man tekent zich een donker figuur af.
De sterreloze schaduw deint mee met de golven. Voorzichtig glijden de
vingertoppen van de man langs de rand van de sloep. Hij is er zeker van.
Toen hij het gammele ding bij zonsondergang in het water had getrokken,
was hij alleen.
Alle gezichten die nu ver achter hem liggen, flitsen voor zijn ogen.
Niemand weet hiervan. Hij kijkt om zich heen, weet niet meer waarheen
land is. Hij aarzelt.
13
‘Er zitten hier geen haaien.’
De man kijkt om zich heen. De nacht slokt het water op. Sterren glijden
onder hen door en zweven oneindig ver boven hun hoofden. De wind
likt zijn nekhaar overeind, streelt over zijn kalende hoofd zoals ook de
stroming dat zou doen. Langzaam strekt hij zijn arm uit over de rand van
de sloep. Een rilling rolt onder zijn huid. Ineens lijken haaien in dit water
niet zo vreemd meer.
Zo varen ze.
De wind zwelt aan, de oude man maakt zichzelf boller. Hij plooit de kraag
van zijn jas recht. Vaste grond vinden lijkt onmogelijk. Verdwijnen lukt niet
als je met twee bent en hij ziet zijn plannen ster voor ster vallen.
Het is opnieuw stil. Voor hem deint de schaduw heen en weer. De wind
snijdt door de massieve lucht.
14
De oude man knikt. Ze zwijgen opnieuw en varen verder. Langzaamaan
puzzelen zijn gedachten het beeld van een kind samen. Ogen, oren, neus
en mond worden zichtbaar, krijgen vormen, maar blijven te vaag om te
herkennen.
Heel zachtjes begint het kind te neuriën. Eerst is de melodie amper hoor-
baar. Langzaam zwelt ze aan, samen met de wind. Ze klinkt luider en
helderder, gedragen door de golven, tot er niets anders meer is dan het
lied.
Zijn moeder legt hem uit hoe hij zijn armen en benen hoort te bewegen
in het ondiepe water. Steeds opnieuw gaat hij kopje-onder, kan hij niet
vechten tegen de golven. Proestend geeft hij op en duwt zijn voeten in
de grond. Het slijk likt aan zijn tenen, golf na golf, tot hij tot de enkels
verzonken is. Zijn moeder wandelt wat verder de zee in, haar rok als een
ballon om haar heen. Het tij duwt hem dieper in de grond en haar blik pint
zich vast op het grijs. Ze zingt. Hij wil naar haar toe, maar valt voorover.
Het zeewater prikt in zijn ogen en neus. Hij krijgt zijn voeten niet los en
schreeuwt het zout van zijn lippen. Zijn moeder lijkt het niet te horen en
wiegt traag mee met haar stem. Tot ze hem hoort en zich geschrokken
omdraait. Ze trekt hem los en veegt het zout van zijn gezicht, kust hem.
Zijn keel is schor en droog. In de echo van het lied hoort hij zichzelf. De
man en de jongen kijken elkaar in de ogen en blijven in het niets staren, tot
de wind omslaat en recht in het gezicht van de oude man blaast.
Hij zucht. Met tegenzin staat hij op en rekt zich uit, terwijl hij zijn evenwicht
probeert vast te houden. Hij kijkt om zich heen. Hier zou hij van kunnen
genieten, het gevoel van vliegen, of van drijven in het water, ongeschon-
den en onschuldig.
Er volgt een nieuwe windhoos en de man kan zich nog net vasthouden
aan de rand van de sloep. Een hand grijpt zijn arm vast.
15
Alleen dankzij de wind in de rug, weet hij dat hij in de tegenovergestelde
richting zit. De man en het kind zakken steeds dieper.
De oude man slaat zijn jas over de rillende jongen heen. Hij drukt zijn
koude lijfje in zijn zij. Hun harten kloppen in hetzelfde ritme.
De man grinnikt.
De oude man zoekt de neus in het gezichtje en buigt zijn hoofd. Hij blaast
lucht in zijn handen en op het gezicht van het kind. Hij is zo dicht en tegelijk
kan hij alleen zien wat zijn verbeelding samen puzzelt.
Ze gingen samen in bad. Hij lag tegen zijn moeders warme, zachte
lichaam en zij goot water over hem heen met haar handen. Ze vergeleken
hun verrimpelde vingers en de sproetjes op hun huid. Ze tekende natte
sterrenbeelden tussen de vlekken en gaf ze een naam. Daarna droogde
ze hem van top tot teen af en smeerde babyolie over zijn huid, ook al was
hij geen baby meer. Wanneer ze klaar was, wreef ze het overschot over de
puntjes van haar haar. Daarna liet hij haar achter in de badkamer.
In de verte klinkt een eerste donderslag. Het kind schrikt op. Na de tweede
klap boort de jongen zijn vingers in de buik van de oude man.
Opnieuw rolt een donderslag door de hemel, dichter deze keer. Hij wil nog
even blijven.
Hij zit alleen in de auto. De deuren zijn open. Vanuit het zijraampje kijkt hij
naar de dijk, het strand en de zee. De wind speelt met haar haar tot het
grijze water haar overneemt.
De man wrijft over de kerf naast zijn linkerwenkbrauw. Het water slaat
om hen heen, maar de jongen houdt stand. De oude man wil zijn armen
uitstrekken om hem vast te kunnen grijpen. Hoe nieuwsgierig hij was om
het gezicht van het kind te zien, hoe hard hij probeert om zijn blikken en
woorden nu te ontwijken.
Zo wil hij niet verdwijnen. Als hij verdrinkt, zal de stroming zijn lichaam
weer naar land dragen en zouden anderen hem moeten identificeren.
Zo had hij het zelf zien gebeuren. Zijn longen krimpen ineen en zijn blik
vernauwt. In het donker ziet hij haar. Haar lichaam is soepel en glad
geworden. Haar huid draagt nog steeds de sterren, soms de bliksem,
in de weerkaatsing van het licht. Hij laat zich door haar meevoeren.
Trappelend met zijn benen duwt hij het water rondom hem opzij.
Ze schiet weg wanneer een donkere schaduw zich op hen richt, aangetrok-
ken tot het licht. Krachtige staarten en scherpe tanden cirkelen rond een klein
lichaam. Hij breekt, besluit en kan niet verder. Zo zweeft hij even en neemt
afscheid. De oude man huilt en proeft het zout op zijn tong. Hij slikt het in
en het zwaar gemoed droogt van binnenuit op. Al de moerassige droef-
heid in zijn lijf verdwijnt, zijn vel verrimpelt, ontglipt haar greep.
Onhandig stuwt hij zichzelf naar het kind. Hij ziet hoe achter hem haar
licht uitdooft. De haaien duwen met hun stompe neus tegen het roerloze
18
lijfje, maar lijken zijn onschuld te proeven, beschermen het bijna. De
oude man aarzelt niet en spartelt naar het kind toe. Hij schaaft zich aan
hun ruwe huid zodra de haaien naderen en scherpe bochten maken
rond zijn lichaam. Hij zweeft nu, samen met het kind, in het vacuüm. Ver
boven hem ziet hij nog net haar zilver licht dat al in een andere wereld
lijkt te zijn. Hij grijpt de jongen vast en zwemt.
De boot vaart zich met een schok vast in het ondiepe water. De oude
man krabbelt verdoofd recht en kijkt naar de opgaande zon. Voorzichtig
stapt hij uit de sloep en trekt ze op land. Langs de waterlijn wandelt hij
naar huis.
19
KIELZOG illustratie Lara Jakoba Breine
Siel Verhanneman
ik wandel als veel spiegels
achter haar aan
weerkaats haar bravoure al
en scandeer mee
hoe wij hier niet aan spijt doen
nooit is zij er net niet meer
op het punt in de reflectie
waar niks nog wordt verteld
daar kan ik niet begrijpen
wat het met haar doet
al die opgevangen stilte
met mij
in haar kielzog
21
Disharmonie illustratie Larissa Viaene
Thomas Jacques
Vader probeert Karel te sussen. Vandaag lijkt hij voor de zachte aanpak
te gaan. De vorige gesprekken hadden steeds dezelfde uitkomst. Karel
die driftig het huis verlaat om pas de volgende ochtend terug thuis te
komen. Vandaag is anders. Ogenschijnlijk blijven ze rustig.
De zoute geur van moeders spaghettisaus vult het huis. Er klinkt op-
nieuw gerinkel vanuit de keuken. Wanneer de kookwekker afgaat, wordt het
vacuüm doorbroken. Hij raaskalt over de familie. Dat het traditie is dat
de oudste zoon in het familiebedrijf stapt. De naam moet blijven bestaan.
‘Vandenbroucke NV, uw spiegel op maat,’ Karel spuugt de woor-
den uit. Vader balt zijn vuisten, neemt een slok wijn. Water hoopt op in zijn
ooghoeken. ‘Denk aan grootvader. Hij wil zekerheid. Dag in, dag uit heeft
hij zijn kop ervoor gelegd. Dat kan je toch niet zomaar weggooien.’
Uitdrukkingsloos staart Karel voor zich uit.
‘Film, daar kan je toch niet van leven?’
Vader gaat machteloos rechtstaan, alsof hij zijn lichaam in de strijd wil
gooien. Karel blijft onvermurwbaar, schuift zijn stoel achteruit en komt
mijn richting uit. Wanneer hij mij achter de plant ziet zitten, haalt hij zijn
schouders even op en gaat naar buiten. Er rolt een traan over vaders
gezicht. Zijn schouders hangen naar beneden.
24
Sinds grootvaders hartaanval is hij minstens zes kilo vermagerd.
Waarom zou ik niet in het bedrijf stappen? De toekomst voor
de komende jaren veilig stellen. Waarom heeft vader het nooit aan mij
gevraagd? Hij weet dat ik goed met cijfers ben. Bovenal zou ik er echt
willen werken, mijn dromen zouden niet ingevroren worden. Moeder zet
een dampende kookpot op tafel. Ik wacht nog enkele minuten en verlaat
mijn schuilplaats.
Moeder vult drie borden met spaghetti, het vierde blijft leeg op tafel staan.
Uit gewoonte zal straks ook het propere bord in de vaatwasser belan-
den. Mijn lippen brengen zich in gereedheid om iets te zeggen, maar mijn
sensorische taalcentrum wil niet meewerken.
Het moderne schilderij achter vader leidt mij af. Het is het enige
decoratieve stuk in de eetkamer. De beloftevolle kunstenaar is na al die
jaren nog steeds niet doorgebroken. Misschien wil vader daarom zijn
zoon liever in het bedrijf zien werken. In de creatieve sector is er amper
geld te verdienen. Talenten genoeg die aan de zijlijn blijven staan, terwijl
de gladde tongen de subsidies binnenrijven. Karel zou op zijn minst op
een eerlijke manier geld verdienen in het familiebedrijf.
‘En ik?’
Vader kijkt niet op en neemt nog een slok rode wijn.
Onverstoord eet hij verder.
‘Kan ik niet helpen in de zaak,’ zeg ik deze keer overtuigen-
der. Even richt hij zijn hoofd op, terwijl een hap spaghetti in zijn mond
verdwijnt. Wanneer ik moeders blik probeer te vangen, kijkt ze de andere
kant op. Naïef van mij te denken dat ze me zou steunen. Ik heb nog nooit
geweten dat ze tegen vader ingaat.
‘Vader?’
‘Dat is geen oplossing.’
‘Hoezo?’
‘Bij jou eindigt onze stamboom.’
25
Absurd. Ook al zullen mijn kinderen de naam Vandenbroucke niet dra-
gen, ze blijven familie. Ze blijven zijn kleinkinderen. De woorden zijn
uitgesproken, er is geen weg terug. Dat moet je Karel wel nageven, hij
is standvastig, kiest niet voor de meest zekere toekomst. Hij blijft in zijn
idealen geloven.
‘Ik ben goed met cijfers.’
‘Je broer zal in het bedrijf stappen.’
Hoe kan hij dat nog steeds geloven? Hij duwt iedereen weg. Trots
zou hij moeten zijn dat ik in zijn voetsporen wil treden. Hij is net als groot-
vader, koppig en conservatief. De enige zekerheid is dat het familiebedrijf
onder Karel zou verdwijnen.
‘Dat geloof je toch zelf niet?’
Vader gaat in zijn fauteuil zitten en lurkt aan zijn elektronische sigaret.
Hij blijft in het verleden hangen. Moeder heeft dan toch een kleine over-
winning geboekt. Vroeger rookte hij anderhalf pakje sigaretten per dag.
‘Geef me een kans.’
Voor het eerst kijkt hij me echt aan. Hij weet dat ik het meen, maar toch
kan ik hem niet overtuigen. Een karrenvracht aan excuses. De mannen in
de fabriek zullen mij nooit respecteren. Het is een harde wereld, waarin
seksisme de scepter zwaait. Ironie, wie is er seksistisch?
‘Het bedrijf zou op z’n minst nog in eigen handen zijn.’
Mijn argumenten worden zonder verpinken weggelachen.
Hij schakelt de televisie aan. Verslagen slof ik naar de keuken. Zonder
woorden staan moeder en ik naast elkaar aan de afwasbak. Het raam
naar de tuin is volledig beslagen. Wanneer ik een van de kookpotten te-
rugzet in de kast, rinkelt de telefoon.
Even is er complete stilte in het huis, tot er plots een hels geluid uit de
woonkamer komt. Vader staat met het kapotgeslagen schilderij naast de
eettafel.
26
Mirage illustratie Lara Jakoba Breine
Vere Verheecke
29
Onze wortels werden uitgerukt en in vreemde aarde herplant
Wij zijn het volk dat gedoemd is te doen alsof het hier thuishoort, het volk
dat nooit volledig zichzelf kan zijn en ik weet hoe vermoeiend dat is dus
laat mij jouw mirage zijn.
Ik zal bijna onzichtbaar zijn
Alleen jij kan me zien
Ik kom als je me nodig hebt en ook als ik overbodig ben
Ik laat lieve woorden als regendruppels in je oor vallen en ik hou je
vingertoppen vast als je angstig bent.
Dan ben ik jouw ‘het komt wel goed’ en ook jouw ‘slaap er eens over’
Ik zal zo veel en zo weinig zijn als jij wil
Ik zal alles zijn wat je hebt gemist
Laat mij jouw mirage zijn want, geloof me, ik kan dat
30
Weltschmerz illustratie Lara Jakoba Breine
Imane Ghislaine
8-jarige herinnering
Maar hoe?
Door vrees bedwelmd,
door afwachting verlamd,
met tientallen krabbende fragmenten in mijn hoofd,
die met plezier concrete plannen
tot een ademloze ziel verdampen.
Dan pas
drongen haar Berberse woorden tot me door.
Haar manier van praten heeft ze o-zo-duidelijk aan haar kleindochter
meegegeven.
Ook zij hield monologen wanneer ze zichzelf in haar spiegelbeeld ver-
loor.
Ze zweeg wanneer ze normaal gezien niet zou mogen zwijgen.
----
Prikkende ogen
Betweterige gabbers.
Waren zij toevallig ook die wijsneuzen
die arme decadentie
vertrouwelijk in de ogen keken?
--
35
Infantiele volwassenen
verplichtten mij hun plaats in te nemen.
Ze kijken toe
hoe ze een onnodig verantwoordelijkheidsgevoel in een onschuldig kind
hebben ingeplant.
En vanaf dan
geven mijn gezichtsspieren
verstomming,
regelmatig,
de overhand.
--
36
Heauton Timorumenos
37
Mijn bezwete ziekenhuiskleedje deed me aan mijn mentale verwarring
denken. En daar gaan we weer; ik legde alles opnieuw uit aan mezelf met
een hese stem. Influisteringen die maandenlang minieme stappen namen
om zo een kilometer afstand tussen Hem en mij te creëren.
Een kilometer waarvan ik nog 999 meter moet wandelen.
Alice Boudry
41
gedachtenkoorden. Daar op dat speelplein, de smaak van roze ijs nog
op mijn tong. Het beeld van mijn glanzende vlees dat me aanstaart van-
uit de kieren van mijn knieën.
Mijn bloed ruist in mijn trommelvliezen en brengt me met een ruk terug
naar het heden. Wankelend sta ik recht. Een snik werkt zich door mijn
luchtpijp een weg naar boven. Die verdomde klok tikt verder. Tik. Tik. Ik
kijk achter me. De houten deur staat op een kier. Is hij weg? Nog voor de
gedachte mijn hoofd uit is, krult een donkere hand zich rond de deurpost.
Adrenaline duwt de snik terug in mijn longen.
Ik begin te rennen. Door de smalle straten, tussen de huizen,
waarvan de schaduwen naar mijn voeten graaien. Het plein. Ik moet
naar het plein. De kou dringt zich door de kasseien op aan mijn blote
voeten. Ik moet naar het plein. De zon staat hoog aan de hemel, maar
wordt gesluierd door een eenzame wolk. Ik foeter binnensmonds. De klok
tikt verder. Zou ik achterom kijken? Mijn hoofd draait tegelijk met de ge-
dachte. Waar is hij? Mijn hart jaagt verder. Waar is hij?
En dan zie ik hem. Die schaduw die langs de muren rent. Daar is hij.
Mijn voeten dreunen steeds sneller tegen de grond. Vastberaden trekken
mijn longen de koude lucht naar binnen, nemen haar alles af en duwen
haar door mijn dichtgeknepen keel weer naar buiten. De spieren in mijn
benen schreeuwen, mijn schouder klopt. Daar is het. Daar is het plein.
Als bij wonder gooit de zon haar wolkensluier af, waardoor het
plein wordt overgoten met licht. Hoop vult mijn hart en baant zich via
mijn bloedvaten een weg door mijn lichaam. Mijn benen voelen lichter,
mijn voeten gaan nog sneller. Met een laatste zwaai van mijn linkerbeen
ren ik het zonlicht in.
Hijgend hou ik halt. Wacht. Strompelend begeef ik me naar het
midden van het plein, daar waar de zon alle schaduwen verzengt, daar
waar alleen licht is. De nauwe band rond mijn keel wordt losser. Mijn
benen trillen, maar mijn lijf voelt licht. Ik ben er geraakt. Ik ben veilig. Het
zachte zonlicht blaast het zweet van mijn huid. Wanneer het gebonk in
42
mijn oren gestild is, doe ik mijn ogen even dicht.
Als bij wonder gooit de zon haar wolkensluier af, waardoor het
plein wordt overgoten met licht. Hoop vult mijn hart en baant zich via
mijn bloedvaten een weg door mijn lichaam. Mijn benen voelen lichter,
mijn voeten gaan nog sneller. Met een laatste zwaai van mijn linkerbeen
ren ik het zonlicht in.
Hijgend hou ik halt. Wacht. Strompelend begeef ik me naar het
midden van het plein, daar waar de zon alle schaduwen verzengt, daar
waar alleen licht is. De nauwe band rond mijn keel wordt losser. Mijn
benen trillen, maar mijn lijf voelt licht. Ik ben er geraakt. Ik ben veilig. Het
zachte zonlicht blaast het zweet van mijn huid. Wanneer het gebonk in
mijn oren gestild is, doe ik mijn ogen even dicht.
Martijn Verhelst
Plots ben je oud. Ga je slapen om negen uur, denk je dat je genoeg wijs-
heid hebt, dat toch iemand je advies vertrouwt en heb je een moestuin.
Ouderdom komt geniepig. Hij verbergt zich in de schaduw, besluipt je als
een luipaard die een antilope heeft gadegeslagen. Hij wacht z’n moment
af.
In een jaar ben ik van kwieke, actieve 55-plusser naar 55-plusser
gegaan. Ik moet ieder uur naar het toilet, katers zijn nog erger geworden
en de jeugd, tja, dat is nog een ander verhaal. Er is mij altijd verteld dat
ik ouder zou worden. Niet wanneer.
Ik wil sterven in Jakoertië. Of in een diepvries. Ik wil sterven op
een plaats waar mijn adem bevriest. Waar mijn laatste woorden, mijn
laatste adem tastbaar wordt. Ik wil dat mijn kleinkinderen geboren wor-
den in Jakoertië. Of in een diepvries. Ik wil hun eerste adem vangen. Ik wil
dat je mijn laatste adem vangt. Als je die twee hijgjes-adempjes-lucht-
stroompjes naast elkaar zet heb je een leven. Als je jezelf ertussen knelt,
leef je volop.
45
Ik blijf werken. Liefst tot ik sterf. Ooit hoorde ik een man zeggen: ‘Er zijn
mensen die leven om te werken en er zijn mensen die werken om te
leven.’
Ik heb jaren schroeven gemeten. Gekeken of ze dik genoeg waren
en de groeven diep genoeg, of de schroef gemakkelijk in de schroeven-
draaier zat. En ik was er goed in. In een handomdraai kon ik zeggen of
een schroef drie of vijf millimeter was. Het moest sneller, jaar na jaar.
Geleidelijk aan werd ik ouder, werd mijn stapel schroeven groter en
kwam de automatisering. Het einde is in zicht, of ik het nu wil of niet.
Vandaar de moestuin.
47
De Stad illustratie Flore Deman
Sien Demuynck
Ze weet nog hoe ze dit steegje ontdekte in de eerste week dat ze hier
woonde, de enige straat die niet was ondergesneeuwd. Vandaag
beschermen de rijzige muren haar tegen het felle zonlicht. Ze had niet
gedacht dat hij haar zo snel zou vinden. Of was hij het niet?
Terwijl ze het steegje uit loopt, werpt ze een snelle blik over haar
linkerschouder. Niemand. Ze komt opnieuw in een brede straat en zigzagt
tussen de dagjestoeristen. De drukte benauwt haar. In de spiegel van de
auto ziet ze hem weer opduiken. Dichterbij dan verwacht. Wanneer ze on-
gewild oogcontact maakt, lijkt het alsof hij iets wil zeggen.
Hij moet haar eerder gevolgd zijn, ze neemt deze route van het werk naar
huis haast elke dag.
De gedachte dat hij haar weet wonen, stuwt haar verder. Ze moet uitwij-
ken voor een fietser en staat stil wanneer de warme uitlaat van een bus
haar doet hoesten.
De twijfel slaat toe. Moet ze wel naar huis gaan? Wat als hij ge-
woon wil praten? Waar kan ze anders naartoe? Ze kent niemand in deze
buurt. Op twee straten van haar voordeur begint ze te rennen. Ze wil hem
niet zien. Nog niet. Nu niet. Ze is naar hier gekomen om hem niet meer te
hoeven zien. Dit is haar stad.
49
Ze grabbelt in haar tas tot ze koud metaal tegen haar wijsvinger voelt. Ter-
wijl ze de sleutel in het slot ramt, ziet ze hem in een waas dichterbij komen.
Ze valt binnen en slaat de deur dicht. Hijgend staat ze voor de spiegel in
de gang. Haar mascara is uitgelopen, haar vlecht is half los. Zo keek ze
een paar maanden geleden bij hém in de spiegel, vlak voor haar vertrek.
Hij had haar niet gebeld, niet één keer ge-sms’t. Sinds enkele we-
ken geloofde ze voorzichtig dat het gelukt was weg te komen. Tot nu. Het
zweet maakt haar blouse klam, terwijl ze met haar rug tegen de muur
naar beneden glijdt.
50
Moeten er nog vragen zijn? illustratie Flore Deman
Judith De Wandel
Als vrouw in een potje mikken is geen kattenpis. Terwijl ik met het onding
richting toiletdeur wandel, probeer ik allerlei scenario’s te bedenken om
dit moment zo vlot en droog mogelijk te laten verlopen. Plas ik meteen
in het potje of laat ik het een duik nemen in het grotere geheel, met de
kans dat het onderzoek onbruikbaar wordt verklaard omdat er te veel
wc-eend in mijn urine blijkt te zitten?
Ik ga voor de eerste optie, mede omdat mijn blaas op het randje
van overlopen staat, en ik geen tijd heb om iets creatievers te bedenken.
Potje tussen de benen en mikken maar. Ik plaats het op de wastafel en
53
ga terug naar de verpleegster. Zij heeft nog een verrassing in petto.
Opnieuw reikt ze naar haar kast en haalt daaruit een staafje.
‘Even controleren of alles in orde is’, legt ze uit terwijl het me stilaan
duidelijk wordt wat ze nu zal doen. Ik begin net iets heviger te zwe-
ten en vraag me af of het zou opvallen als ik gewoon zou weglopen.
Met het staafje in haar hand gaat ze het kamertje binnen en roert
ostentatief in het potje.
Vroeger was ik altijd bang dat ik via de plastest te weten zou komen dat
ik zwanger was. Gelukkig ben ik ze deze keer voor.
‘Kinderen?’
‘Eentje op komst.’
Terwijl ik dit voor de eerste keer uitspreek, komt plots het besef
van wat over een paar maanden te gebeuren staat. Ik wrijf over m’n buik.
Alsof ik mezelf met die beweging nog moet overtuigen.
De verpleegster kijkt op van haar vragenlijst en is duidelijk
verheugd met het nieuws.
‘Oh proficiat, mevrouw!’
Een paar maanden later ging ik samen met mijn lief op controle. Ze legde
de hele procedure opnieuw uit en besloot toch nog eens alles te bekijken
voor we de grote beslissing zouden maken. Ik knipoogde net naar mijn
lief om hem op zijn gemak te stellen tijdens zijn eerste bezoek aan een
zogeheten vrouwendokter, toen ze plots zei: ‘Ik denk dat ik goed nieuws
heb voor jullie. Je bent zwanger!’
In minder dan een microseconde draaide ik me van hem weg en
keek de specialiste vol ongeloof aan. In mijn hoofd was alleen een lang-
gerekte tuut te horen.
‘Wat?’
Mijn lief sprong over de tafel, over de dokter en stond plots naast
me. De gynaecologe, minstens even verbaasd als ons, toonde dat kleine
puntje van 2,2 millimeter.
Mijn lief stond als een kwispelende hond naast me, terwijl 891
vragen door mijn hoofd spookten.
Ik moest eigenlijk nog uitmaken of ik al klaar was voor een kind. Ik moest
me er nog op voorbereiden dat het weleens kon gebeuren dat ons kind
niet de intelligentie van zijn vader had, maar het wiskundige brein van
mij, of althans het gebrek eraan. En bovenal moest ik mezelf er nog van
overtuigen dat het wel oké zou zijn als hij of zij meer op mij leek dan op
mijn lief. Dat het nooit graag naar school zou gaan en ik dezelfde preken
zou voeren als degene die ik zelf altijd kreeg. Maar mijn lief zou het me
nooit kwalijk nemen. Toch?
Was ik er al klaar voor om outlets af te schuimen en in babytaal
te praten? Was het erg dat ik niet smolt bij elke buggy die ik zag? Zou ik
ooit een crèche vinden met mijn zoektalent en uitstelgedrag? Was ik er al
55
klaar voor om ’s nachts meerdere malen op te staan om dat kleintje eten
te geven? Of te hopen dat ik kan slapen en niet angstvallig de ademha-
ling en bewegingen in de gaten blijf houden. Hoe zorgde ik ervoor dat
ik een halfjaar in het ziekenhuis zou mogen blijven omdat ik het niet zou
zien zitten om naar huis te gaan? En besefte ik al dat het zo fijn was, acht
jaar lang? Alleen wij. Dat we ons binnenkort zouden afvragen wat we
deden voor de baby er was.
‘Ons vervelen wellicht.’
Zal ik het goed doen? Zal het maatschappelijk aanvaard worden
als ik mijn kind toelaat om wit brood te eten in plaats van meergranen,
yoghurt in plaats van granola en choco in plaats van biologische hesp?
Zal ons kind terugkijken op een gelukkige jeugd zonder al te veel ruzie,
slechte rapporten en keuzestress? Zal het door het leven gaan zoals zijn
vader? Mooi, intelligent, behulpzaam, verantwoordelijk, onafhankelijk?
Of zoals ik. Twijfelend, gevoelig en minder weerbaar?
Terwijl 891 vragen door mijn hoofd spoken, kijkt de verpleegster van het
medisch onderzoek me nog steeds met een lach op de lippen aan.
Dat alles wilde ik de verpleegster vertellen. Maar ik deed het niet.
56
Colofon
Redactie:
Sanne Huysmans
Maud Vanhauwaert
Het project Letterzetter biedt een hedendaagse invulling aan het stads-
dichterschap. Het is een talentontwikkelingsprogramma ingericht door
de Bibliotheek van Kortrijk, tevens hoofdorganisator van het Memento
Woordfestival Kortrijk.
Meer info:
www.kortrijk.be/letterzetter
www.kortrijk.be/memento