Académique Documents
Professionnel Documents
Culture Documents
David Hume
Standard of taste
= een regel die verschillende sentimenten met elkaar verzoent, of op zijn minst één bevestigt en
een andere veroordeelt
Delicacy of imagination
Eigenschap van iemand met goede smaak
Een genuanceerd interpretatievermogen om een gesofisticeerd oordeel te vellen
(verbeteren door oefening en vergelijking)
True judges
= een gemeenschap van goede critici die een delicacy of imagination bezitten, zonder
vooroordelen te werk gaan en een gezond verstand hebben
Joint verdict
= gezamenlijk en eenzelfde oordeel gevormd door de ‘true judges’
(dit is de universele standaard, nog geen echte standaard voor goede smaak)
Esthetisch realisme
= iemands oordeel getuigt van goede smaak indien zijn oordeel in overeenstemming is met de
esthetische eigenschappen in het object als zodanig
Hume: ‘Beauty is no quality in things themselves”
Species of philosophy = bij verschillende oordelen kan er er slechts één opinie juist en waar zijn
Species of common sence = samengaan van mentale (mental) als lichamelijke (bodily) taste
Species of beauty = ???
Sound state = uniformiteit van gevoel waardoor men in staat is zuivere schoonheid te vinden
Defective state = verhinderd gevoel van schoonheid of mismaaktheid
Immanuel Kant
Esthetica
= de leer van de zintuiglijke waarneming (naar het Griekse aisthesis)
Hier: het smaakoordeel dat betrekking heeft op het gevoel van het schone en het sublieme
gevoel
Het determinerende oordeel
= een bepalend oordeel waarbij het verstand particuliere verschijnselen onder algemene
concepten ‘subsumeert’ (subsumeert: absorbeert, samenvoegt)
Reflecterende oordelen
Teleologisch oordeel: schrijft aan een bepaald organisme een bepaalde doelmatigheid toe
Esthetisch oordeel/beoordeling: zuiver reflecteren, heeft geen betrekking op begrippen,
enkel op het gevoel van lust of onlust (= het zuivere smaakoordeel)
Quasi-apodictisch oordeel
= oordeel dat eist om universele instemming, die eis doet beroep op een algemene
mededeelbaarheid
Exemplarische noodzakelijkheid
= een noodzakelijkheid van instemming van allen met een oordeel, dat beschouwd wordt als
voorbeeld van een algemene regel die men niet onder woorden kan brengen
Afhankelijke schoonheid
= schoonheid die afhant van de categorie waartoe het object behoort
De Dionysia
= optochten van de Maenaden (vrouwelijke volgelingen van Dionysos) en de bacchanten,
omstreden festiviteit waarbij veel werd gegeten, gedronken, uitbundig gelachen…
Katharsis
= zuivering van emoties die de Grieken ondervonden door de versmelting met het mimetische
gebeuren op het toneel
De wil
= de blinde, redeloze dwang die de wereld als zodanig fundeert en zich uit in het lichaamsgevoel
Het Ideaal
= de anticipatie van het schone die zich richt op de inhoud van de verschijningen
Beeld (Bild)
= de vervangers van de affecten (de pijn of het behagen) die geprikkeld worden opdat we enkele
esthetisch beroerd worden en niet werkelijk pijn zouden voelen
Resignatie = het afwenden van de wil van het leven (= de stemming die het treurspel oproept)
Het principium individuationis = de wil heeft eenheid
Friedrich Nietzsche
Het kunstwerk
= een creatie die voortkomt uit de nooit ophoudende strijd tussen de twee kunstdriften (de
Apollinische en de Dionysische), ondanks de verschrikkingen van bv. de tragedie slagen we er in
om niet aan die waarheid ten gronde te gaan, ze bieden een troost
Selbstentzweiung
= radicale splijting van de ziel bij het ondergaan van het tragische gebeuren op het toneel
Vitalisme
= het contact met de Dionysische kunst zorgt voor een toename van onze levensenergie, ook de
tegenkracht van het Apollinische is nodig, want het leert ons de waarheid op een versluierde
manier kennen
De dionysische extase = zich voordoen als een ander en handelen alsof je echt dat andere
lichaam en karakter hebt
De demon van Socrates = een goddelijke stem die van zich laat horen op momenten dat het
verstand aan wankelen is gebracht
(-> de wijsheid van het instinct toont zich)
De hegeliaanse dialectiek
= het hele bestaan en de hele (kunst)geschiedenis ontvouwen zich volgens universele, dialectische
wetten waarbij tegenstellingen elkaar oproepen, bekampen en zich uiteindelijk verzoenen
De objectieve geest
= hiertoe behoren de geobjectiveerde, geconcretiseerde instellingen (bv. de staat, het gezin, het
recht)
De subjectieve geest
= het individuele zelf dat gedacht wordt vanuit het subject (de mens)
Schoonheid
= de rechtstreekse, zintuiglijke uitdrukking van het zelfbewustzijn en de geestelijke vrijheid
De absolute geest
= het niveau waarop subject en object (de subjectieve geest en de objectieve veruitwendiging)
verzoend worden in de algemeenheid van het begrip; de Geest wordt zich van zichzelf bewust
Een kunstwerk
= de voor de zintuigen toegankelijk gemaakte verschijning of belichaming (GEEN illusie) van de
zichzelf bepalende Geest/ de Idee
= ‘das sinnliche Scheinen der Idee’
De Idee
= dat wat de pure zintuiglijkheid overstijgt, belichaamt door kunst
Klassieke kunst
= de belichaming (MAAR nog niet de ware uitdrukking) van de vrije geest in en als zijn zintuiglijke
voorstelling, het goddelijke wordt geïndividualiseerd
Geistige Schönheit
= de hoogste geestelijke vrijheid en schoonheid door de weergave van de verzoening met het
lijden (bv. de lijdende Christusfiguur)
Objectieve kunstwerken
= godenbeelden die gestalte geven aan de verering voor het lichaam
Friedrich Schiller
De natuurtoestand
= toestand van willekeur en geweld die bestreden moet worden om het ideaal van de vrijheid
van het individu te kunnen bereiken
Gebildeter Mensch
= een beschaafd mens, die zijn leven noch louter door gevoelens (-> de wilde), noch louter door
principes (-> de barbaar) laat beheersen
Edele kunst
= waarbij de kunstenaar stof uit het heden neemt, maar de vorm aan ‘edeler tijden’ ontleend
De persoon (noumenon)
= het onveranderlijk blijvende dat zich openbaart in het eeuwige Ik
De toestand (phainomenon)
= het onophoudelijk veranderende dat zich voltrekt in de tijd
De taak van de mens = de in zijn persoon latente aanleg te verwerkelijken en de amorfe stof van
zijn toestand vorm te geven (= het innerlijke veruiterlijken en het uiterlijke verinnerlijken) m.b.v.
de zintuiglijke en de vormdrift
Materiedrift/stofdrift/zintuiglijke drift
= gaat uit van het fysieke bestaan van de mens en is erop gericht hem in de tijd te plaatsen en tot
materie te maken
= maakt de mens tot een louter kwantitatieve eenheid, de mens is overgeleverd aan de
indrukken van de buitenwereld, hij is passief
Rededrift/vormdrift
= gaat uit van het absolute bestaan van de mens en streeft ernaar hem door harmonie vrij te
maken in de verscheidenheid van zijn verschijning
= streeft ernaar de mens te bevrijden, brengt eenheid en harmonie in de zintuiglijke indrukken,
de mens wordt een ideële eenheid
Bildung
= de ontwikkeling en beschaving van de mensen (-> taak van de cultuur)
De speeldrift (Spieltrieb)
= een samen- en wisselwerking tussen de twee driften. Een drang waarbij intensiteit en
verandering, worden en zijn, zintuiglijkheid en redelijkheid met elkaar samengaan. De mens
wordt zowel fysiek als mentaal bevrijd door de confrontatie met de objecten waarin deze drift de
twee andere tot een eenheid vormt (in kunstwerken!)
= ontstaat in de vreugde van de schijn en in de neiging tot de grap en tot het spel
Spel
= wat niet toevallig is, maar ook niet dwingt
= wat tussen de dwang van de behoefte en de morele principes van de rede staat
= wat de mens vervolmaakt en hem tot volle ontplooiing brengt omdat het hem in contact doet
komen met kunstvoorwerpen
De ‘levende gestalte’
= schoonheid als vereniging van de objecten van de vormdrift en de speeldrift
(ondoorgrondelijkheid: de gestalte wordt levend en het leven krijgt er vorm)
= het object van de speeldrift waarin het domein van de zintuiglijke en dat van de vormdrift
elkaar overlappen
De Vernunftstaat
= een samenleving waarvan de leden de noodzaak van bepaalde redelijke wetten inzien en
erkennen, op basis waarvan het samenleven in solidariteit mogelijk is ( de ‘behoeftenstaat’)
Schöne Seele
= wanneer de harmonische samenwerking van beide driften zich uit in het lichte of speelse
karakter van de edele ziel die bevrijd is van de elkaar bekampende tendensen
De esthetische (‘tussen’)toestand
= vereniging van verlangens en redelijke principes + opheffing van die tegenstelling; manifesteert
zich in het spel van de schoonheid en wordt bereikt door omgang met kunstwerken
Homo ludens
= wat de mens eigenlijk ten diepste is, natuur wordt cultuur en dierlijke ernst wordt menselijk
spel
Staat van gebrek/natuurstaat = een staat waarin het politieke leven is bepaald door het
antagonisme van fysiek krachten
Staat van de rede/morele staat = de politiek wordt bepaald door ideeën en morele overtuigingen
Derde karakter = verbinding/verzoening tussen het morele en het natuurlijke karakter, vormt de
grondslag voor de ideale mens en maatschappij. MAAR: zal uiteindelijk niet gevonden kunnen
worden omdat de twee eerste karakters elkaars bevoegdheden niet genoeg respecteren
(“de fundamentele drift is een volstrekt ondenkbaar idee”)
Realisme
De werkelijkheid bestaat onafhankelijk van ons denken
Iets kan waar of onwaar zijn ook al kunnen we dat niet achterhalen
Er is precies één ware beschrijving van hoe de wereld is
Relativisme
Er bestaat geen objectieve waarheid
Kennis kan niet groeien
Ieder leeft in zijn/haar werld
Elke mening over een bepaald onderwerp is even goed als een andere mening
Pragmatisme
= tussen realisme en relativisme (waarheid = datgene wat werkt, met een praktische uitwerking)
Kunst
= een praktijk die voortkomt uit en is ingebed in een levensvorm
Lebensform (naar Wittgenstein)
= een manier van leven, een traditie of ‘cultuur’
Analytische esthetica
= gaat niet werkelijk in op concrete kunstwerken, haalt ze eerde terloops aan als voorbeelden of
gebruikt ze als uitgangspunten voor diepgaande theoretische reflecties
2. Continuity thesis
= er is een continuïteit tussen kunst en wetenschap, tussen het esthetische en de andere
aspecten van het leven en samenleven. Zowel kunst als wetenschap zijn pogingen om met het
leven en de levenservaringen om te gaan
Compartimentalisering van de kunst ( het ideaal van het oude Griekenland)
= gebruiksvoorwerpen worden uit hun tijd en context gehaald en in musea gezet
= het verdwijnen van het esthetische in het alledaagse
› Musealisering van de kunstwerken door de opkomst van nationalisme en imperialisme
› Kunstwerken worden geproduceerd voor de (onpersoonlijke) markt
› Ontstaan van een esthetische individualisering
Tendensen (tendencies)
= wat elke kunstvorm in meer of mindere mate heeft (architecturaal, poëtisch, dramatisch,…)