Vous êtes sur la page 1sur 3

Waar start je?

Als je naar het model kijkt, zie je dat er een pijl getrokken is
tussen “doelstelling” en
“beginsituatie”. Het is duidelijk dat de doelstelling afhankelijk is van de beginsit
uatie
c.q. het referentiekader (vertrekpunt) van de doelgroep . Als jevraaggericht wer
kt,
laat je de doelstelling meer bepalen door de vraag /behoefte van de doelgroep. A
ls je
een aanbod gerichte activiteit hebt, dan vertrek je meer vanuit de doelstelling
van de
organisatie.
( Vaak heb je ook dan eerder signalen gekregen vanuit de doelgroep en/of de
samenleving dat er behoefte is aan een dergelijk aanbod. B.v. een cursus interne
t voor
ouderen.)
In de praktijk is het zo dat je meestal een globale doelstelling hebt en dat naa
rmate de
beginsituatie meer helder is, je de doelstelling kunt concretiseren.
Wat valt er onder de beginsituatie? Onder de beginsituatie vallen:: -Doelgroepan
alyse : een analyse om de subjectieve en objectieve situatie van een groep mense
n in kaart te brengen.
-Randvoorwaarden: organisatorische mogelijkheden en beperkingen.
-Begeleiding: ervaring en deskundigheid m.b.t. doelgroep en inhoud.
-Maatschappelijke thema’s/trends analyseren ( aansluitend op de context).
Een doelgroepanalyse maak je op basis van een vooronderzoek. D.m.v. onderzoek ga
je op zoek naar objectieve en subjectieve gegevens. Dit doe je door het voeren v
an
informele gesprekken met de doelgroep of sleutelfiguren. Het kan ook door:
deskresearch, groepsdiscussie, het vrije interview, mondeling of schriftelijke
enquêtes, buurtpanels, wandelen door de buurt etc. Het kan ook zijn dat je start m
et
een toeleidingsactiviteit. Deze activiteit heeft tot doel om de deelnemers te ac
tiveren
en om meer concreet zicht te krijgen op de belevingswereld van de potentiële
deelnemers. De relevantie van gegevens is afhankelijk van de context c.a.
doelstelling. Doelgroepanalyses kunnen ook per werksoort verschillen.
( Opbouwwerk, hulpverlening, sport)
Voor iedere doelgroep gaat het om vragen over de leefwereld en leefgebieden. De
objectieve gegevens hebben betrekking op:
Leeftijd, aantal, opleidingsachtergrond, mate van zelfredzaamheid , leerstijl,
leercondities etc ( zie bijlage in het periodeboek).
Bij subjectieve gegevens moet je denken aan:
Wat is het toekomstperspectief? Wat zou men graag willen?Welke nieuw gedrag zou
men willen leren? Waar beleeft men plezier aan? Wat is betekenisvol? Wat weet c.
q.
kan men al m.b.t. het thema/onderwerp.? Hoe werken trends in de doelgroep door?
Maatschappelijke trends:
Welke maatschappelijke thema’s en/of veranderingen zijn relevant voor de doelgroep
.
B.v.alcoholgebruik van jongeren.
Randvoorwaarden:
Welke financiële middelen zijn er voor deze activiteit.? Zijn er richtlijnen/crite
ria
m.b.t. de uitvoering? Waar moet je rekening mee houden?
Begeleiding:
Wat is de beginsituatie van de begeleiding: leerstijl/deskundigheid/beschikbaarh
eid
etc.
Doelstellingen ( leerdoelen): Leerdoelen gaan altijd over gewenst gedrag in de t
oekomst. Voordat je een activiteit
gaat ontwerpen, moet je altijd eerst vast stellen wat je wil bereiken. In de pra
ktijk is
het zo dat je meestal eerst start met een globale doelstelling b.v. deelnemen aa
n
sportactiviteiten. Naarmate je meer zicht hebt op de beginsituatie kun je deze g
lobale
doelstelling concreter maken. Onder doelstellingen vallen alle mogelijke doelen.
B.v. de deelnemers maken een tuinontwerp; de deelnemers schrijven een persberich
t;
jongeren de kans geven artistieke talenten te ontwikkelen; jongeren en ouderen i
n
wijk X maken samen een film. Je kunt je voorstellen dat in het laatste voorbeeld
de
globale doelstelling is dat het contact tussen jongeren en ouderen in wijk X bet
er
wordt. Soms kun je al in een vroeg stadium concrete doelstellingen maken; vaak i
s het
zo dat de doelstelling gaandeweg concreter wordt. Misschien kun je ook tussendoe
len
maken.
Hoe concreter de doelstelling, hoe makkelijker het is om keuzes te maken m.b.t.
leerstof ( selectie en ordening). Hoe concreter de doelstelling, hoe beter je ku
nt
nagaan of dit doel bereikt is ( toetsing en evaluatie).
Programmeren c.q. opzet. Als je doelstellingen gemaakt hebt, kun je op basis hie
rvan bepalen wat er geleerd
moet worden om dit te bereiken. Dit noem je deleers tof. ( Inhoud/wat). Je maakt
hierbij altijd een selectie/keuze : wat is nodig, gewensten haalbaar.
Binnen deze leerstof maak je een ordening in opbouw. B.v.
Doe doelstelling is: ouderen maken gebruik van digitaal betalen. Het is duidelij
k dat
de doelgroep gebruik moet maken van de computer. Omdat ze hier niet mee
opgegroeid zijn, kan het zijn dat men hier wat onwennig/angstig tegenover staat.
Als
eerste zou men dan b.v. de beleving over het gebruik van computer met elkaar kun
nen
uitwisselen; nadien acties om kennis te maken met de computer etc.
Het is belangrijk om bij de ordening van de leerstof ook altijd een evaluatie en
/of
toetsing mee te nemen. Dit is dan een programmaonderdeel.
Leertheorie: Wat is je visie op leren van deze doelgroep? Welke leertheorieen sl
uiten aan bij jouw
visie; de visie van de organisatie; de leerstijl van de doelgroep; de doelstelli
ng.
( zie stencil: leertheorie.)
Je kunt 4 belangrijke manieren van leren onderscheiden:
a.leren door directe ervaring.
b.Leren door sociale interactie.
c.Leren door het verwerken van theorie.
d.Leren door nadenken.
Optimaal is een combinatie. Leeractiviteiten: Wat moeten de deelnemers doen om d
e doelstelling te bereiken. B.v. een formulier invullen op de computer. Werkvorm
en: Welke werkvormen passen bij de gestelde doelen en in deze situatie bij de le
erstijl en
interesses van deze doelgroep. Welke materiaal en welke hulpmiddelen zijn
beschikbaar; wat moet je zelf maken? Wat spreekt de doelgroep aan?
Het begrip “werkvormen” is heel divers. Het is een bewust gekozen weg om het doel
te bereiken.
Je kunt denken aan: schriftelijk, mondeling, creatieve werkvormen, opdrachten,
tweetallen werken/sub.groepen etc.
Ideetjes voor werkvormen:
Battle zonder Knokken / Talentcoaching voor jongeren – Maike Kooijmans.
Inspireren tot leren _ Dries van de Vlerk.
Uitdagend leren – Vincent de Waal.
www.welzijnswerk.nl
www.educatiefontwerpen.nl
www.theaterwerk.nl
www.nizw.nl
www.opbouwwerk.nl
www.ontwerpatelier.nl
www.vveducatie.nl
Verder vind je in de mediatheek van Fontys en de bibliotheek allerlei materiaal.
Denk ook aan werkvormen, die je zelf ooit gedaan hebt en wat je leuk vond en van
geleerd hebt. Deze ideetjes voor werkvormen kun je vaak heel goed passend maken
voor deze doelgroep en doelstelling.
Onderwijsleersituatie/uitvoeringspraktijk: Als je een programma/opzet gemaakt he
bt, ga je dit uitvoeren. Net zoals bij de opzet van het programma, maak je ook t
ijdens de uitvoering voortdurend keuzes: waar ga ik nu op in; waar geef ik onder
steuning etc. Dit is afhankelijk van : doelstelling, gedrag van individuele groe
psleden, groepsdynamische aspecten, randvoorwaarden. Tijdens en na de uitvoering
, bepaal je de resultaten.
Dit doe je met de doelgroep (evaluatie en toetsing) en op basis van reflectie.
Ook voor de evaluatie, kies je voor een passende werkvorm. B.v. een gedichtje ma
ken
over de cursus; in 1 woord zeggen wat je ervan vindt etc.
Op basis hiervan, maak je een bijstelling in je programma en/of doelstelling.

Vous aimerez peut-être aussi