Vous êtes sur la page 1sur 5

H1.

Smaken verschillen, dit komt door verschillen in leesmotivaties en verschillen in


literatuuropvattingen. Leesmotivaties verschillen omdat mensen om
verschillende redenen kunnen lezen, zoals informatie opdoen, om te ontspannen
of om inzicht te krijgen in mensen, ideeën en meningen.
Opvattingen over de eisen waaraan een boek moet voldoen, kunnen verschillen.
Er zijn lezers die actie en spanning belangrijk vinden, anderen vinden goed
beschreven personages belangrijk, een ander vind het belangrijk dat een boek
een goed beeld geeft van de werkelijkheid die in het boek wordt beschreven.
Een persoonlijke smaak ontwikkel je door kennis te maken met verschillende
boeken en manier van schrijven. Je leert dat er verschillende manieren zijn
waarop je een gedicht of verhaal of roman kan schrijven.
Als je een gedicht, verhaal of roman gaat lezen, heb je verwachtingen. Die
kunnen op allerlei manieren ontstaan.
Je hebt al redelijk veel boeken gelezen, hierdoor heb je kennis van genres. Deze
kennis creëert bepaalde verwachtingen. Deze verschillende genres vind je achter
in je boek.
Bij gedichten en verhalen heb je andere verwachtingen van bij zakelijke,
waarheidsgetrouwe teksten. Je verwachtingen worden dus op verschillende
manieren geactiveerd. Titels en ondertitels spelen daarbij een belangrijke rol. De
titel “Moord in Toscane wekken bijvoorbeeld verwachtingen over misdrijven,
moord en detectivepraktijken.
Ook de presentatie van het hedendaagse boek en de commerciële activiteiten
van de uitgeverijen creëren verwachtingen. Er wordt veel aandacht besteed aan
de uiterlijke presentatie van een boek. Omslag en achterflap moeten boeien,
aanspreken, prikkelen en stimuleren tot lezen. Omslag en achterflap roepen
verwachtingen in het leven.
Het is belangrijk je bewust te zijn van je verwachtingen, deze bepalen namelijk
voor een belangrijk deel hoe je een tekst leest. Als je een boek met als
aankondiging “thriller” leest, verwacht je thrillerachtige elementen, en daar wil je
niet in teleurgesteld worden.

H2.
Een verhalende tekst kun je niet in één keer overzien. Van een personage in een
verhaal krijg je geleidelijk aan een beeld. Door te lezen verzamel je informatie,
hiermee vorm je een beeld van personages. Een lezer krijgt niet in een keer alle
relevante informatie in beeld, er zijn open plekken in een tekst. O.a. de volgende:
-Tegenstrijdige informatie; het is aan de lezer om de betrouwbaarheid vast te
stellen.
-Relevante informatie; er wordt niet of nauwelijks informatie gegeven. De lezer
moet deze zelf uit de tekst halen.
-Verwijzing; een woord of woordgroep heeft geen directe, duidelijke verwijzing,
hierdoor moet de lezer uitzoeken waarnaar wordt verwezen.

Open plekken kunnen ontstaan door:


- wisseling van perspectief
-afbreken van gebeurtenissen op een spannend moment
-overgaan op een andere verhaallijn.
Open plekken zijn een gevolg van de manier waarop een tekst wordt
gepresenteerd. Open plekken zijn teksturingsmechanismen: ze sturen de lezer in
zijn leesactiviteit. De lezer wil vaststellen welke informatie correct is en gaat deze
informatie zoeken. Open plekken zorgen ervoor dat de lezer actief is, op zoek
gaat naar informatie door verwijzingen te volgen of de juistheid van gegevens
vast te stellen.
De titel van een gedicht, verhaal of roman creeert vaak een open plek. De lezer
verwacht adt er een verband is tussen titel en tekst, maar weet niet zeker welk
verband. Hoe sluiten titel en tekst op elkaar aan? Hoe moet de titel bij deze tekst
opgevat worden? Door te lezen en voortdurend titel en tekst aan elkaar te
verbinden, kan deze open plek worden ingevuld.
Ook het handelen van personages kan open plekken opleveren. Als de lezer geen
informatie krijgt over de motieven van een of meer personages, als de lezer dus
geen inzicht krijgt in wat de motivatie van de personage is, moet de lezer deze
zelf invullen of achterhalen.
Ook witregels creeren open plekken. De lezer moet bedenken hoe fragmenten op
elkaar aansluiten, dit geldt ook voor hoofdstukken. De lezer moet vaststellen hoe
deze op elkaar aansluiten, vormen ze een doorlopend verhaal? Begint met een
nieuw hoofdstuk een andere verhaallijn? Hebben alle hoofdstukken dezelfde
verteller?
Actieve, speurende lezers slagen erin de meeste open plekken in te vullen.
Sommigen worden als snel, na een paar regels, ingevuld. Er zijn ook open
plekken die pas tegen het slot worden ingevuld. Soms worden open plekken
helemaal niet ingevuld. (open einde)

Bij het lezen van verhalende teksten spreken we van spanning als de lezer
gedreven wordt verder te lezen, wil weten hoe het verhaal verder gaat. Een lezer
zit met vragen waar hij antwoord op wil, de drijfveren om door te lezen, de
vragen te beantwoorden, noemen we spanning.
Auteurs kunnen de lezer manipuleren: informatie achterhouden, vooruitwijzingen
inlassen, een handeling vertragen, het verhaal een andere wending geven of
overschakelen op een andere verhaallijn. Spanning ontstaan dus onder andere
door open plekken. Een spanningsboog is de tijd tussen het ontstaan van vragen
bij de lezer en het antwoord daarop.

H3.

Dagelijks lees je tal van verschillende teksten: een studietekst, een stripverhaal,
een verslag van een wedstrijd. Een aantal hiervan rekenen we tot de non-fictie.
Deze verwijzen direct naar de werkelijkheid van heden en verleden. Lezers van
non-fictie verwachten dat de schrijver de waarheid schrijft en zich aan de feiten
houdt.
Andere teksten rekenen we tot de fictie, schrijvers hoeven zich niet aan feiten te
houden, ze geven geen rechtstreek verslag van de werkelijkheid. Ze kunnen wel
de werkelijkheid als uitgangspunt nemen, maar ze wijken ook hiervan af: ze
verzinnen dingen er bij, of laten dingen weg. Ze zetten de werkelijkheid naar hun
hand, de fantasie van de schrijver staat centraal.
Fictionele teksten kunnen geschreven worden als proza, poezie of als toneelstuk.
Bij proza (romans, novellen en verhalen) schrijft de schrijver de regels helemaal
vol. De tekst is verdeeld in alinea’s. Dit kun je beschouwen als het
gemeenschappelijke van roman, nouvelle en verhaal, de verschillen hiertussen
zijn lastig te schetsen.
-Een roman is het meest omvangrijk.
-de novelle is korter.
-het verhaal is het kortst.
Omdat romans groter zijn, kunnen er meer personages beschreven worden en
zijn er meerdere verhaallijnen mogelijk.
In een novelle zijn er minder personages, en maar één verhaallijn.
In een verhaal ligt de nadruk meestal op één gebeurtenis en is nog beknopter.
Bij poezie gebruikt men slecht een deel van de bladzijde. Het uiterlijk is
belangrijk. Er staan i.v.m. proza weinig woorden op een bladzijde. Regels worden
niet volgeschreven, en zijn soms ongelijk van lengte.
Toneel is een bijzondere vorm van fictie. Je leest het niet thuis, het wordt
opgevoerd in een theater of schouwburg.

Auteurs van fictionele teksten gebruiken een bepaalde taalgebruik of structuur.


Ze laten woorden rijmen of gebruiken een flashback. Deze teksten zijn onder te
verdelen in lectuur en literatuur. Bij lectuur krijgen de schrijvers geen artistieke
erkenning, het is ontspanningsliteratuur of massaliteratuur. Andere schrijvers
krijgen wel artistieke erkenning, deze teksten noemen we literatuur. Het
onderscheid hangt af van waardeoordelen en opvattingen over literatuur. De ene
wordt wél als literair erkend, de andere niet. Lectuur schiet i.v.m. literatuur tekort
in dieptegang en veelduidigheid.

Kenmerken van lectuur:


-eenvoudig taalgebruik
-doorzichtige opbouw
-gebeurtenissen die los aan elkaar hangen
-voorspelbare personages
-vaste rolpatronen
-happy end.
Vaak is lectuur maatschappijbevestigend, er is een goede verdeling tussen wie
goed en kwaad is en een misdrijf wordt altijd opgelost. Open plekken worden
altijd ingevuld, bij literatuur is dat anders, er zijn vaak open plekken aan het eind,
een open einde.
Schrijvers van literaire teksten verwijzen vaak naar andere teksten, zoals mythen
en sprookjes of verhalen uit de Bijbel. Als je het verband kunt leggen tussen het
boek dat je leest en verwijzing naar die andere tekst, spreek je van
intertekstualiteit. Zo verwijst Harry Mulisch in twee vrouwen naar de mythe van
Orpheus en Eurydike.

H4.

Als een schrijver flashbacks gebruikt, past hij een literaire techniek of kunstgreep
toe. Ook het verhaal vanuit een bepaald perspectief weergeven, noemen we een
kunstgreep. Ze worden toegepast om een effect te creëren bij de lezer, deze
moet in verwarring raken of nieuwsgierig worden of over iets na gaan denken. Als
je een literaire tekst hebt gelezen, moet je een samenvatting kunnen geven, de
weergave van belangrijke gebeurtenissen, personages, tijd en ruimte waarin
deze plaatsvinden. Als je dit in een logisch-chronologische volgorde doet,
noemen we dit fabel. Een reeks logisch-chronologisch geordende gebeurtenissen.
Als men op de fabel kunstgrepen toepast ontstaan de feitelijke weergave van de
gebeurtenissen, het plot of sujet.
Ingrepen in het tijdsverloop creeren een open plek en dus spanning, vooral door
vooruitwijzingen. Dit maakt de lezer nieuwsgierig naar wat er gaat gebeuren. Een
tegenstelling hiervan is terugverwijzing, er wordt verwezen naar iets wat al
gebeurd is. Deze zijn kort en beperkt. Als er een langere passage is die speelt in
het verleden, spreek je van een flashback. Je moet zien dat een schrijver een
kunstgreep toepast, bijvoorbeeld de tijd manipuleert. Als je deze herkent, vraag
je je af wat de functie ervan is.
-Een flashback kan informatie geven over gebeurtenissen en ervaringen uit het
verleden, dit maakt sommigen gebeurtenissen van personages begrijpelijker.
-Een flashback kan een personage typeren als iemand die niet los kan komen van
zijn verleden en hiermee worstelt.
-Een flashback kan er ook op wijzen dat iemand in de war is, dat deze heden en
verleden niet meer kan onderscheiden.

In literaire teksten bestaat er samenhang tussen verschillende gebeurtenissen en


tekstelementen. Er zijn auteurs die grote samenhang gebruiken, anderen
gebruiken minder samenhang, zij vinden dat niet alles met elkaar moet
samenhangen. Samenhang ontstaat o.a. door herhaling van tekstelementen. De
gebeurtenissen lijken op elkaar of zijn identiek aan elkaar. Samenhang ontstaat
ook door tegenstellingen. De elementen van de tekst staan dan tegenstellend
tegenover elkaar.
Verhalende teksten bestaan uit één of meer verhaallijnen, een samenhangende
reeks gebeurtenissen die zijn verbonden met één of meer personages. Dit geldt
niet alleen voor literaire teksten, ook in soaps en films vind je meerdere
verhaallijnen.

H5.

Personages die in een tekst voorkomen, zijn vaak net zo oud als de literatuur zelf.
In oude verhalen zijn helden vaak belangrijke personages. In onze tijd spreken we
eerder van een hoofdpersoon, de belangrijkste personage in het verhaal. Er zijn
ook bijfiguren, hier kom je als lezer vaak minder te weten dan over de
hoofdpersoon.
Als je de functie van personages in een literaire tekst bestudeert, moet je kijken
naar de rol van de personages zoals die uit de fabel van een literaire tekst naar
voren komt.
In de meeste teksten is er één personage die het belangrijkste is, deze streeft
een doel na. Deze onderneemt alles om dit doel te bereiken. Ze bereiken dit
echter niet zomaar, vaak zijn er hindernissen, moeilijkheden of gevaren. Dit zijn
tegenstanders. Dit zijn niet altijd personages, het kunnen angsten zijn, of
karaktereigenschappen etc.
Er zijn ook helpers, deze steunen de hoofdpersoon bij het bereiken van zijn doel.
Het kunnen menselijke figuren zijn, maar ook dieren, geluk of toeval. Het zijn
rollen die je herkent als je kijkt naar de fabel van verhalende teksten.
Tussen personages bestaan relaties. In literaire teksten kan het belangrijk zijn
hoe deze worden beschreven, moeizaam of vanzelfsprekend. Let tijdens het
lezen op wat de relaties tussen personages zijn en hoe deze worden beschreven.
Lezers hebben opvattingen over wat passend is en wat niet. Sommige dingen
keuren ze af, andere accepteren ze. Dit zijn opvattingen over gedrag,
seksualiteit, bezit, dankgebruik of geweld. Lezers nemen beslissingen of doen
iets op basis van hun eigen geloofsovertuigingen, normen, waarden en
opvattingen.
Personages in een verhalende tekst worden beschreven alsof zij ook een
levensovertuiging, normen en waarden hebben. Bij het bestuderen van
personages moet je nagaan welke overtuigingen, normen en waarden of
opvattingen aan het handelen van personages de grondslag liggen. Hierdoor
ontdek je de motieven, de drijfveren achter de manier van handelen van een
personage. Je moet je eigen levensovertuigingen, normen en waarden vergelijken
met die van de personages, dit kan duidelijk maken waarom je personages wel of
niet sympathiek vind en waarom je je wel of niet met een personage kan
vergelijken.

Vous aimerez peut-être aussi