Vous êtes sur la page 1sur 132

12

Media – en Communicatierecht

Communicatiewetenschappen
1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

Inhoudsopgave
Inleiding 3

(1) grondslagen 4

Déclarations des droits de l’homme et du citoyen (1789) 5


Hollandse periode (1815-1830) 5
Belgische Grondwet (1831) 6

(2) Aard van informatie: Openheid – Openbaarheid 13

2.1. Artikel 22 GW: wet i.v.m. bescherming van privézaken 13


2.2. Artikel 10 EVRM 14
2.3. Artikel 20 17
2.4. Artikel 32 GW 24

(3) Rechtsregels rond de diverse Media 29

1. Gedrukte media 29
Verantwoordelijkheid
29
Vlugschriften/pamfletten 32
Affichage 33

2. Audiovisuele media 34

3. Ordening van de media in de Vlaamse Gemeenschap: 39


3.1. Thema 1: Openbare private omroep
39
3.2. Thema 2: redactionele onafhankelijkheid
40
3.3. Thema 3: de doctrine van de openbare omroep
40
3.4. Thema 4: kabelmaatschappijen
44

(4) Mediawerkers: rechtspositie van mensen die in of met media werken 46

4.1. Auteursrechten 46
4.1.1. Auteurswerk 47
4.1.2. Wie is de auteur? 49

academiejaar 2002 - 2003 2


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

4.1.3. Wat is de component rechten in auteursrecht? 50


4.1.3.1. Morele rechten 50
1. integriteitsrecht
50
2. beschikkingsrecht 50
3. paterniteitsrecht 51

4.1.3.2. Exploitatierechten
51

4.1.4. Nevenrechten of naburige rechten 52

4.2. Journalistieke werkwijze en aansprakelijkheden 53


1. Eerbied voor de waarheid 56
2. Principe van de Redactionele Onafhankelijkheid 58
3. Deontologisch beginsel van Hoor en Wederhoor 58
4. Beroepsgeheim of Bronnengeheim van journalisten 58

Inhoud 61
1. Recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer 61
2. Recht op afbeelding 64

(5) Rechtsmiddelen 65

5.1. Strafrechterlijke aansprakelijkheid 65


5.2. Burgerlijke aansprakelijkheid 65
5.3. Recht van antwoord 66

Bibliografie 67

Bijlage 68

Interessante websites 97

academiejaar 2002 - 2003 3


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

Inleiding

Examen: schriftelijk
Studiemateriaal: eigen notities; geen handboek of syllabus

Vijf delen:

(1) Grondslagen:

basiswaarden, -begrippen, die aan de media- en communicatievrijheid ten


grondslag liggen.

Internationaal en supranationaal recht hebben voorrang op nationaal recht.

(2) Aard van informatie:

- toegankelijk, openbaar of consulteerbaar


- confidentieel
 waar ligt de scheidslijn?

(3) Rechtsregels rond de diverse media:

Rond de nieuwe media, vooral de audiovisuele media; bestaat een gigantische


regulering. Voor oudere media is er bijna geen regulering.

(4) Rechtspositie van personen die in of met media werken.

Archetypes: 1. de auteur
2. de journalist : bijzondere rechten ? grenzen van journalistieke
deontologie?
(*) Inhoud

b.v.: reclame: welke uitingen zijn strafbaar?


(b.v. negationisme)
 Gereguleerde of verboden opinies

(5) Rechtsmiddelen

aansprakelijkheid, recht van antwoord enz.

academiejaar 2002 - 2003 4


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

1. Inleiding
• rechtsregels: regels van verschillende niveau

Inter-/Supra-nationaal

 Primauteit

• = hoger niveau heeft voorrang op lager niveau


(1971)

• Interpretatieregel: recente voorrang op oudere

Nationaal: “hiërarchie van normen”

 Grondwet

 Federale wetgeving

  hebben voorang op gemeenschap en lokaal

 Federale (wettten: decreten) =gemeenschap

Gemeenschappen/Gewesten

 “Omroep”-bevoegdheid

Lokaal

• Voorbeelden:

Filmtickets: humo gratis tickets kinepolis “helaasheid der dingen”,


andere zalen ook die tickets toelaten (UGC) geen misbruik van
economische machtspositie maken

Dag allemaal: uitspraak eenzijdig verzoeksschrift, afdruk foto


geaputeerd been bij artikel psychische afwijking om zichzelf
lichaamsdelen te amputeren/pijn te doen, Vrouw had geen
toestemming gegeven want staat bij dat artikel (wil niet
geassocieerd worden) persoonlijkheidsrecht (betrokken pagina
uitscheuren)

Pfaffs: toch artikel niet verspreiden in tvfamilie,


verspreidingsverbod

academiejaar 2002 - 2003 5


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

 Artikel 5 GW: op eenzijdig verzoeksschrift rechter bevel


opleggen verspreiding

 In kortgeding: hoogdringendheid: tegenpartij niet


verweren in tegenspraak, vaak niet herzien, toch herzien,
fout rechter jij schade betalen

Frituurbaas: geacht voedselwetten/milieuwetgeving in acht houden

 Onweerlegbaar vermoeden altijd weten welke regels als


we aan het ondernemen zijn = juridisch vermoeden, we
worden geacht wetten te kennen van de rechtstaat

 Inbreuk rechtsregel geen geldig verweer als je zegt dat je


bepaalde regels niet kende, geacht te kennen

Freedomhouse.org: jaarrapport freedom of the press 2009

 Stand van zaken mediavrijheid/persvrijheid en omschrijft


dat voor alle landen (195 landen)

• Belgie op 6de plaats

• Slechts 36 landen goed inzake media (1/6 landen)

• Italie niet goed: aanvaardbaar

Echr.int: artikel 10 expressievrijheid, turkije tegenpartij

2. Grondslagen

De UNO telt +/- 180 lidstaten. Slechts in een 30tal van hen geldt vrijheid van
meningsuiting. Vaak staan er in vele staten hierover wel verklaringen in de
Grondwet, maar dat wil niet zeggen dat de vrijheid van meningsuiting effectief
bestaat in die staat.

Voorbeelden
• Amnesty International: komt op voor ‘gewetensgevangen’. Dit zijn
personen die in gevangenschap verblijven omwille van afwijkende
meningen e.d..
• de International Federation of Journalists brengt jaarlijks verslag uit over
de stand van zaken wat betreft expressievrijheid in de wereld.

academiejaar 2002 - 2003 6


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

Vrije meningsuiting is ver van evident. De realiteit is vaak ver verwijderd van
het axioma van de gelijkwaardigheid van elk individu dat stelt dat iedere mens
gelijk is.

Indien we bepaalde mensen, op basis van huidskleur, geslacht, religie etc. als
minderwaardig beschouwen, is het gemakkelijker de expressievrijheid van die
mensen te ontkennen.

Respect tonen voor ieders opinie, bemoeilijkt het concluderen. Hoe meer opnies
er geuit worden, hoe moeilijker we conclusies zullen kunnen trekken.

• b.v.: tussen de lessen een pauze inlassen of geen pauze en de les om


10.40 beëindigen?  indien we de meningen van 120 individuen aan bod
laten komen en overwegen, kan het weken duren eer er een beslissing uit
de bus gekomen is.

Het hele concept van de menselijke waardigheid, moet zich redelijk


proportioneren tegenover de staatsordening.

We moeten kijken naar het democratische karakter van elke staatsvorm. In


België hebben we bijvoorbeeld een monarchie, maar het koningshuis heeft in
wezen weinig inspraak.  kijken naar democratisch staatsbestel en
rechtsstatelijke ordening!

1948: stemrecht toegekend aan vrouwen!


Voordien was het in België in orde met de menselijke waardigheid dat vrouwen
niet konden participeren in het electorale proces. Het stemrecht voor vrouwen is
dus redelijk recent in de geschiedenis. De opvattingen evolueren snel.

b.v.: jonge moeders die een celstraf uitzitten, kunnen hun kindje tot de leeftijd
van 2 à 3 jaar bij hun houden in de gevangenis. MAAR voor alleenstaande
vaders zijn er geen voorzieningen getroffen!  is dat wel democratisch?
Verenigbaar met het gelijkheidsbeginsel?

 type van samenleving georganiseerd door democratische beginselen en


regels van de rechtstaat.

academiejaar 2002 - 2003 7


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

Het overheidsoptreden in onze rechtsstaat is slechts legitiem en geldig indien de


overheid correct optreedt. De overheid is zelf onderworpen aan respect voor de
eigen regels!

 1. heeft de bevoegde autoriteit de regel opgelegd?


2. heeft de bevoegde autoriteit de regel opgelegd conform met de regels
die bestaan ivm het opstellen van regels?

Om reëel expressievrijheid te hebben, is er een gevorderd respect voor elk


menselijk individu nodig! Dit is wel in allerlei grondwetten vervat,
bijvoorbeeld in die van de Verenigde Staten en die van Turkije, maar wordt niet
overal consequent nageleefd.

België is historisch gezien onder de voet gelopen door andere landen.

1.1. Déclarations des droits de l’homme et du citoyen (1789)

1215: magna charta.


1789: Franse Revolutie. Bestorming van La Bastille heeft geleid tot de
“Déclarations des droits de l’homme et du citoyen”. Oud bewind van het AR
werd omvergeworpen. Dit heeft geleid tot een zeer grote instabiliteit. (cfr nu in
Nederland met de Lijst Pim Fortuyn). Het is moeilijk het gezag te bewaren in
een open debatcultuur. Proces opstand machthebbers reactie uit het volk
(bourgeousie) machtsuitoefening onderworpen aan regels, iemand
manifesteerd
Bij ons democratie door franse revolutie
• Déclaration des droits de l’homme 1789, art. XI: “La libre communication
des pensées et des opinions est un droit des plus précieux de l’homme:
tout Citoyen peut donc parler, écrire, imprimer librement, sauf à répondre
de l’abus de cette liberté dans les cas déterminés par la Loi”.

o La libre communication= communicatievrijheid, basis waarden :


diepe overtuiging mens (actioma) absolute waardigheid elk
menselijk individu, iedereen gelijk voor de wet (gaat vooral aan
communicatievrijheid

o Parler, ecrire, sauf a répondre: je krijgt vrijheid, maar


omstandigheden omschrijven die tegenstrijdig zijn, niet willekeurig,

academiejaar 2002 - 2003 8


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

maar bij wet.= fundamentele notie wetstaat (mijn handelen


onderwerpen aan de rechtsregels)

 Vrijheid, gelijkheid en solidariteit om samenleven

Maar: men zag dat men de vrijheid ging gebruiken om terug achteruit te gaan.
Elementen uit het regime dat men net verworpen had, begonnen te pleiten voor
een terugkeer naar het AR, waarin alles gestructureerder en beter was. Zij
hadden immers verstand van regeren. Maar dit was niet wat de revolutionairen
wilden bekomen! Zij wilden de nieuw gewonnen vrijheid voor het goede doel
gebruiken. Vanuit het van goede bedoelingen bezielde ‘Liberté, égalité et
fraternité’ is het een kleine stap om in een volstrekt dictatoriaal regime terecht
te komen.
• Van 1798-1815: frans bewind
o Van feitelijke persvrijheid naar repressie

o Constitution 1793, art. 7: “(…) La nécessité d’énoncer ces droits


suppose ou la présence ou le souvenir récent du despotisme”;

 Wet van verdachte

o Loi des suspects, 1793: strafbaarstelling van publicisten… “qui par


leurs écrits se sont montrés partisans de la tyrannie, du
fédéralisme, et ennemis de la liberté”;

 Door revolutionaire aanval dus verboden

o Directoire; Consulat; Empire.

o Behalve adel, koning,… feit dat ze beter zijn, geen gelijkheid zij
ook recht praten, schrijven,… instabiliteit (staatsgrepen)
revolutionaire voor dilleur, rechtstaat, democratie (adel misbruiken)
na franse revolutie

o Revolutionairen vervallen aan mooit GW naar repressie ten opzicht


van de media

 Vb. aantal kranten beperken (alles wat niet past, verschijnt


niet)

1.2. Hollandse periode (1815-1830)

academiejaar 2002 - 2003 9


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

1815: België komt onder Nederlands bewind. Al vrij snel terug herval in de
spiraal. Ndl: “herval niet in het AR! Laat mij werken voor uw welzijn!”
cfr Rusland: men was zo goed bezield van uw belang als staatsburger dat men
u vrijstelde u te moeten bezighouden met uw vrije mening. Die was zodanig
behartigd, dat die last van uw schouders was. MAAR: dat heeft niet
gefunctioneerd!
• Fundamentele Wet 24.8.1815, art. 227: “Het is aan elk geoorloofd om
zijne gedachten en gevoelens door de drukpers, als een doelmatig middel
tot uitbreiding van kennis en voortgang van verlichting, te openbaren,
zonder eenig voorafgaand verlof daartoe nodig te hebben, blijvende
nogtans, elk voor hetgeen hij schrijft, drukt, uitgeeft of verspreidt,
verantwoordelijk aan de maatschappij of bijzondere personen, voor
zooverre deze regten mogten zijn beleedigd.”

= declaration des droit, trachte beter te doen, niet in geslaagd


brabantse omwenteling

Tegelijk rechter/vrijheden uitvaardigen (fundamenteel maar niet


absoluut, fundamenteel zou absoluut moeten zijn, maar regels
moeten verzoekbaar zijn met samen dinegen doen dus niet) vb.
Ua: les organiseren expressievrijheid, maar les niet doenbaar als
iedereen praat) veel rust op verkeerde uitgangspunt (vb.
hoofdoekendebat, ik=vrij van uitdrukking godsdienst)

• Jonge bourgeois ook grondwet uitvinden

Hollands en frans bewind

Telkens vastgelopen bij machtsuitoefening

Onze grondwet 1831 nog steeds dezelfde

 Bestand gebleven tegen struikelblokken: expressievrijheid,


omgang met media

 1830: na brabantse omwentelingen

• Decreten afgekondigd dr inel elite

• Procl. Intel. Vrijheden 31 grondwet uitvaardigen

• Eerste zin GW: belgie is een federale staat, vroeger


unitaire staat men moet garanties hebben om niet

academiejaar 2002 - 2003 10


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

in struikelblokken te vallen zoals in frankrijk en rede.


Bewind gigantische wijzigen kunnen stabiel houden

Contradictie: “Om vrijheid te kunnen waarmaken, de vrijheid beknotten” (b.v.


censuur)

Het is moeilijk om de beginselen in werkelijkheid te verwezenlijken!


1830: brabantse omwenteling geeft aanleiding tot somme van porlici
(toneelstuk) expressievrijheid (in debat gaan + verschillen erkennen) vb.
Berlusconi
• Décret 16 oct. 1830: Liberté de la presse, de la parole et de
l’enseignement: “Il est libre à chaque citoyen (…) de professer leurs
opinions comme ils l’entendent, et de les répandre par tous les moyens
possibles de persuasion et de conviction.”

• Décret 21 oct. 1830: Entière liberté pour éléver des théâtres et y faire
représenter des pièces – droit d’auteur.

1.3. Belgische Grondwet (1831)

1831: Brabantse omwenteling naar aanleiding van een vertoning van “De
Stomme van Portici” in de Muntschouwburg te Brussel. Resulteert in het
opstellen van de Belgische Grondwet. Sedert 1831 worden het regime, de
grondwet en de vrije meningsuiting vrijwel volledig gevrijwaard. Qua
basisstructuur is de grondwet nauwelijks gewijzigd. (Belgische GW is een
unicum in de wereld).

* De Europese Unie is niet performant in haar beleid. We naderen een “United


States of Europe” waar democratie een evidentie is. Expressievrijheid is echter
zeer moeilijk concreet te verwezenlijken!

b.v.: op microschaal: een discussie in huiselijke kring

 het is zeer verleidelijk om anderen het zwijgen op te leggen!

Belgische Grondwet zit eigenlijk vrij ingenieus in elkaar. Democratie, rechten en


vrijheid moeten op consistente wijze gevrijwaard kunnen worden.

academiejaar 2002 - 2003 11


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

1.3.1 Artikel 1 GW: ‘België is een federale staat’.


In de jaren 1940 werd het concept van federalisme aangekaart, in 1994 stond
het in de grondwet. Het werd op een vreedzame wijze bekomen. (kracht van
expressievrijheid)

Tweede titel GW: De Belgen en hun rechten


Derde titel GW: België en zijn machten.

Rechten: sinds 1831 zijn er fundamentele bepalingen rond expressievrijheid.


Deze staan ingeschreven in de grondwet.

* In ruimer historisch kader functioneerden kerken als opvangruimtes voor


afwijkende meningen, bijvoorbeeld kritiek op het heersende gezag. Later heeft
de Kerk echter op bepaalde momenten gecohabiteerd met het wereldlijk gezag.
(b.v. met het regime van Hitler.)
-- term “asiel”: asielrecht is een concept dat afkomstig is uit het kerkelijk recht.

Strafbepalingen:

Vrijheid is gewaarborgd behoudens bestraffing van misdrijven in de uitvoering


van die vrijheid gepleegd.
 er kan dus iets strafbaar gesteld worden:

1. indien je tijdens het uitleven van je expressievrijheid een misdrijf


pleegt
2. indien je tijdens het uitleven van je expressievrijheid een strafbare
mening uit!

Voorbeeld:
Er is veel commotie rond de Bologna-hervormingen. Je wil je mening, pro of
contra, naar voor brengen in een betoging. Maar intussentijd wordt het verkeer
gehinderd.  verkeersdelict!

Expressievrijheid is goed, maar mag men zomaar alles kunnen zeggen?


Voorbeeld: 1980: het Racisme Delict.
Racisme is een opinie die op zichzelf strafbaar is in België. Onze generatie vindt
dit heel normaal, maar dit is slechts een recent gegeven.

academiejaar 2002 - 2003 12


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

Naar Belgisch Recht kan de overheid slechts strafbepalingen invoegen bij wet.
(Art. 14 GW: legaliteitsbeginsel strafrecht) Er is een rechtsstatelijke garantie dat
er een wet bestaat om bepaalde meningen strafbaar te stellen.
• Straffen ingevoerd wordt ontkrachtigers van wet
Art. 25 GW: “De Drukpers is vrij” impliceert dat censuur nooit kan worden
ingevoerd.
• Drukpers is vij, la presse est libre

• Waarom ingevoerd als je al bepalinge hebt vrijheid vn mening,


geen dubbel gebruik
• Geen censuur
o Orginele beschrijving van schrijvers samengevat
o Publiceren onder toelating
o Bij map. 1 krant/departement + toelating
o Bij ons : we moeten onszelf beschermen tegen verleiding,
machthebbers hebben moeilijk met expressievrijheid
o Censuur kan je ook niet uitvoeren bij wet
 Ander eindig je tot dictatuur
• Geen borgst. Geeisd van schrijvers
o In frankrijk: een fonds op grond van solidariaties???
o Schade lijden: hier recht op hebben: verhalen om fin.
Vergoeding van schade bekomen

 Nu geen borgstelling gevaarlijk mensen zich niet


hebben kunnen beheersen  op duur geen
expressievrijheid meer
• Afstand van preventieve maatregelen (1+2)
o Grondwet alg verbod voorkomt dat drukwerk niet kan
worden uitgegeven
 Overheid grw onbeperkt gemaakt om publicatie van
een drukwerk te verhinderen

 Mens drukwerk uitgeven zonder tussen komst


overheid
 Algemeen preventieve maatregel tov drukpers
 Maatregelen die erop volgen kunnen wel komen,
maar maatregelen die daarvoor gelden geen gw basis
• Drukpers = vrij
o Wat gedrukt is vermeerderen

academiejaar 2002 - 2003 13


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

o Beperkte interpretatie
o De bekende manieren om opinies te verspreiding + deze opv
volgt men doelde op oude doelgek. Media, nu enorm
geevolueerd
 Nu opv als alle media, brede extensieve,
technologishce interpretatie

 Algemeen publicatieverbod drukpers

 Gen bep reproductiewijze beschermen, wel


opinievrijheid
 Wat audiovisuele verspreid is, interpretatie is niet af
• Waarom verander je woord drukpers niet?
o Nooit gedaan, wel kunnen doen, desbewust nagelaten
o Historische doelde men alle media
o Recent argument, niet over gedebatteerd
o Geen borgstelling: schrijvers, uitgevers, drukkers,…

 Productieproces: mening schrijver  geeft uit


drukker verpreid
 Je kan menign strafbaar stellen bij wet, voor
beledigen, racisme
• Muwerk aan verspreiding van mening die strafbaar is
o Pers in corruc recht gestraft dr medeplichtigheid
mugegwerkt aan misdrijf dat ook ander is gepleegd
 Vb. je had het moeten of kunnen weten
• Neutraliseert:
o Wnr strafbare mening is gedrukt bestaat er geen
medeplichtigheid in hoofd van personene die mee hebben
gewerkt aan strafbare tekst
• Drukpersvrijheid=uitingsvrijheid?
o Neen, het voegt eran toe
o Met diff vandaag want vb. druk naar … media is niet goed
gezegd
o Verschil in audiovisuele en drukpers
• Niet wordt vervolgd
o Boek strijdig met racismewet
o Iederren kan vervolgd worden
o Werkstuk der getrapte aansprakelijkheid

academiejaar 2002 - 2003 14


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

 Bevinden zich op een andere traf

 A verbond en voorwaarden: schrijver bekend en in


belgie wonen
 Niet aansprakelijk:anoniem, uitgever brengt uit, op
hem aansprakelijk, je neemt auteur in bescherming
 A wel beken: aansprakelijk
• Ook voor audiovisuele media: cassatie
 Voorkomen private censuur
11.x.2002
Behandelde artikels: 19, 25, 105, (22)

1.3.2 artikel 19 GW
• Vrijheid van eredienst + missies in openbaarheid
• Vrijheid zo breed mogelijk (op elk gebied)
• Vb. hoofddoekenverbod
• Gebruikmaken van de vrijheden
o Fundamenteel recht + hoeft niet absoluut te zijn
o Persvrijheid:= fundamentele vrijheid, absoluut, geen juridische
grondslag
o Recht op bescherming v pers levenssfeer redelijk absoluut
 Strenge regels over je private gegevens
o Gehoudens bestraffing van de misdrijven
 Verwijzing naar het strafwet vb. misdrijf
 Bep aan expressievrijheid moeten berusten op wetgeving,
bij wet omschreven zijn
• Strafrecht + misdrijfomschrijving moet op voorhand
gekend zijn
• Wet, strafrecht= bep. Op expressievrijheid (voorwaarden)
o Vb. laster + kwaadwillig ten lasten leggen van een feit
o U hebt gestolen + geen bewijs= laster
o
Artikel 19 GW: “De vrijheid van eredienst, de vrije openbare uitoefening ervan,
alsmede de vrijheid om op elk gebied zijn mening te uiten, zijn gewaarborgd,
behoudens bestraffing van de misdrijven die ter gelegenheid van het
gebruikmaken van die vrijheden worden gepleegd.”

academiejaar 2002 - 2003 15


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

vrijheid van meningsuiting behoudens bestraffing van misdrijven. Vrijheid is


fundamenteel maar niet absoluut! De vrijheid van meningsuiting kan worden
beperkt. B.v.: de strafbaarstelling van racisme. Strafrecht is wettenrecht. De
regering kan de expressierechten niet beperken. Vrijheid van godsdienst 
strafrechterlijke beperkingen. (?)

1.3.3 artikel 25 GW
Artikel 25 GW: “De drukpers is vrij” (La presse est libre) strafbare deelneming
- censuur kan nooit worden ingevoerd, de censuur kan nooit worden
ingevoerd; geen borgstelling kan worden geëist van de schrijvers,
uitgevers of drukkers.
- Wanneer de schrijver bekend is en zijn woonplaats in België heeft, kan de
uitgever, de drukker of de verspreider niet worden vervolgd.

Distributiemiddelen gedekt door fundamenteel karakter van expressievrijheid.


Wat moet je zeggen?
1. Drukwerk heeft een bijzonder statuut op grondwettelijk niveau. Televisie-
en radio-uitzendingen zijn niet gedrukt, bij gevolg krijgen zij
mediarechterlijk een andere bepaling.
2. of: In 1831 wanneer de wetgever de grondwet heeft opgesteld, bestonden
er nog geen audiovisuele expressievormen. De grondwetgever heeft dus
eigenlijk alle distributievormen van expressie bedoeld, maar kende alleen
de gedrukte. (teleologische interpretatie)

Maar: de grondwet is de laatste tijd vaak herzien. Mocht de grondwetgever


bedoelen dat de drukpers geen bijzonder statuut heeft, dan heeft hij ruimschoots
de tijd gehad om dat artikel te wijzigen. Bijvoorbeeld: “de media zijn vrij”. We
mogen dus concluderen dat het artikel beperkt is tot wat letterlijk gedrukt staat.

Er bestaat verwarring op dit terrein omdat in de doctrine van de rechtsleer al


vaak verdedigd is dat er geen bijzondere reden is om in 2002 de drukpers dat
statuut te geven en de andere media niet. De doelstelling van art. 25 is geen
technische maar een principiële (de distributie van de vrije mening), die we
extensief moeten interpreteren.

Maar: het Hof van Cassatie is nog steeds van oordeel dat dat niet zo is. Reden:
de grondwetgever heeft genoeg tijd gehad om het artikel aan te passen. Er zijn
bij herhaling voorstellen ingediend bij het parlement om het artikel te wijzigen,

academiejaar 2002 - 2003 16


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

maar de grondwetgever heeft de voorstellen niet aanvaard. DUS: Drukpers is


letterlijk wat gedrukt staat. Dat is een bijzonder eigenaardige vaststelling in
deze audiovisuele tijden. De expressie wordt algemeen beschermd op grond van
art. 19 en geniet van het statuut van art. 25, wanneer zij vermenigvuldigd is door
een mechanisch procédé en dus op meerdere exemplaren bestaat die tot stand
zijn gekomen door de drukpers. Dit laatste is wel extensief opgevat! Een
fotokopie is technisch gezien eigenlijk geen drukwerk, maar wordt wel als
drukwerk beschouwd. Er wordt eveneens verondersteld dat het drukwerk
verspreid wordt, om te vallen onder de bescherming van artikel 25.

Voorbeeld:
*. Een handsgeschreven racistisch pamflet dat op 1000 exemplaren verdeeld
wordt, is niet gedrukt.
*. Wanneer je datzelfde pamflet op 1000 exemplaren drukt, maar niet verspreidt,
mis je ook een element.
Artikel 19: algemene regel ten aanzien van alle expressies.
Artikel 25: specifiek beperkt tot drukwerk.

De rechter moet de wetten interpreteren, maar niet zelf maken! Hij is in beginsel
voor het leven benoemd en niet afzetbaar, dus onafhankelijk.

“censuur kan nooit worden ingevoerd”. De grondwet verbiedt zelfs aan de


grondwetgever om censuur in te voeren.

“geen borgstelling”. Dit gaat terug op de Franse en Hollandse periode waarin


men sterk optrad tegen afwijkende meningen. Men kende het principe van de
‘borgstelling’. Men ging er van uit dat het denkbaar was dat je in de ruime
vrijheid die je genoot, schade zou kunnen aanrichten, zoals bijvoorbeeld iemand
beledigen. Die persoon die je beledigd had, had dan recht op een vergoeding van
de schade. Men richtte dus een fonds op zodat men borg kon aanspreken om de
schadevergoeding te regelen. Maar men heeft zich na verloop van tijd afgewend
van het systeem van rationele doelstellingen, namelijk de bescherming van het
slachtoffer. Gaandeweg ging men namelijk het bedrag voor de borgstelling voor
bepaalde personen zo hoog stellen, dat deze mensen het bedrag nooit bijeen
konden krijgen. Dus is er nu geen sprake meer van borgstelling, omdat dat in het
verleden steeds tot misbruik geleid heeft.

academiejaar 2002 - 2003 17


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

Voor de drukpers bestaat er dus geen extensieve interpretatie, voor de censuur


en de borgstelling wel.

Er bestaat een algemeen verbod voor alle preventieve maatregelen ten


aanzien van de drukpers, in de mate waarin voorafgaande bepalingen slaan op
de inhoud. Je mag bijvoorbeeld geen affiches plakken op privé-eigendommen,
maar hier bestaan andere bepalingen voor, die niet slaan op de inhoud van de
affiches. In verband met rechtsmiddelen bestaat er de mogelijkheid tot
kortgeding. Wanneer men bijvoorbeeld in een krantenartikel gaat schrijven dat je
een drugskoerier ben of dat je je geld verdient op de hoek van een straat, kan je
de publicatie daarvan niet verhinderen via een kortgeding. Wanneer je echter
verneemt dat men diezelfde zaken gaat zeggen in een televisie-uitzending, kan je
wel een beroep doen op kortgeding. Dit heeft te maken met de rigide opvatting
van het begrip drukpers.

Maar: de ophef rond het boek ‘Guggenheimer wast witter’ van Herman
Brusselmans . Het algemeen verbod van preventieve censuur geldt ook voor de
rechter. In de zaak Brusselmans versus De Meulemeester beriep Brusselmans
zich op de algemene expressievrijheid en zei hij dat hij een auteur is van een
satirisch genre, waarin de personages als bij toeval de naam dragen van
bekende Vlamingen. Ann De Meulemeester voelde zich beledigd door wat
Brusselmans over haar geschreven had en gaf aan dat dit haar reputatie
bezoedelde. De rechter heeft in deze zaak een vondst gedaan. Hij heeft
geredeneerd dat het boek reeds gepubliceerd en gedistribueerd was, anders kon
De Meulemeester niet geweten hebben wat er over haar persoon geschreven was.
Omdat ze niet wilde dat haar reputatie verder door het slijk gehaald werd, heeft
de rechter de verdere distributie van het boek verboden. Dit was dus geen
preventieve maatregel, daar het boek reeds gepubliceerd en gedistribueerd was.

Dit kan eigenlijk niet! Er is een rationeel argument voor, namelijk de


schadebeperkende maatregelen voor De Meulemeester. Maar het grondwettelijk
verbod is algemeen. Het is irrelevant of het boek nog moet verschijnen of al
verschenen is.

Bovendien: als je opkomt voor je rechten, krijg je (media-)aandacht. (als De


Meulemeester niet zo’n ophef gemaakt had, zouden veel minder mensen geweten
hebben wat er over haar geschreven staat.) Toch moeten we aanstippen dat er
een absolute domheid en verwarring heerst van iets wat fundamenteel maar niet

academiejaar 2002 - 2003 18


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

absoluut is. Het is niet omdat je een vrije meningsuiting mag genieten, dat het
betaamt anderen uit te schelden, of met de meest grove beledigingen te
overladen. Brusselmans is dus veroordeeld wegens belediging.

“Wanneer de schrijver bekend is en zijn woonplaats in België heeft, kan de


uitgever, de drukker of de verspreider niet worden vervolgd.”

De bedoeling van het strafrecht is preventief, maar de techniek is repressief. In


het gewone strafrecht bestaat het begrip deelneming.

b.v.: 1. recent is er een rechtszaak geweest in Oost-Vlaanderen waarin het begrip


van deelneming aan bod kwam. Een vrouw (Martine van Royen) was vermoord
door huurmoordenaars en het meisje (Tanja Janssens) dat haar naar buiten
gelokt had, maar zelf niet mee gedaan had aan de doding, werd eveneens
schuldig bevonden aan moord. De chauffeur die de daders naar de plek van de
misdaad gebracht had, werd echter niet veroordeeld voor moord, omdat hij niet
op de hoogte was van de plannen van de personen die hij vervoerd had.

2. indien een racist een grof racistisch stuk zou publiceren in een krant, zou de
postbode die de krant aan huis brengt en dus distribueert, schuldig zijn aan een
misdrijf, indien hij op voorhand wist wat er in die krant stond.

In het gewone strafrecht bestaat dus de kans dat anderen schuldig bevonden
worden aan deelneming aan een bepaald delict. Men creëert een cascade (of
getrapte) verantwoordelijkheid!

Auteur
 uitgever
 drukker
 verspreider

Indien de auteur dus bekend is én zijn woonplaats in België heeft, kunnen de


uitgever, de drukker en de verspreider niet worden vervolgd. Indien de auteur
niet bekend is, gaat men van de trap dalen en de uitgever aanklagen. De regel
van de cascade verantwoordelijkheid is zeer specifiek voor de
drukpersverantwoordelijkheid in België.

academiejaar 2002 - 2003 19


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

1.3.4 artikel 150 GW


Artikel 150 GW: “De jury wordt ingesteld voor alle criminele zaken, alsmede voor
politieke misdrijven en drukpersmisdrijven, behoudens voor drukpersmisdrijven
die door racisme of xenofobie ingegeven zijn.”
• rechtspraak door professionele rechters (magistraten), uitzondering hof
van assisen:: lekenjury (zwaarste straffen)
• Strafrechterlijke aansprakelijkheid: beoordelingen misdrijven (drukpers)
ontrokken gewone rechtbanken, hoven
• Repsressie spiraal ten aanzien van de media
o Meer persdelicten strafrechterlijk beschreven (meer
veroordelingen) 1831
 Door rechterlijke macht dicht bij uitvoerende macht
 Beoordeling drukpers ontrokken aan rechterlijk macht:
toekennen aan het volk (=jury): beschermen tegen
valkuilen ten nadele van expressie en persvrijheid (tot 1940
goed gewerkt)
 Wel expressievrijheid, maar geen grenzen

 Na wo II: geen vervolgingen meer voor drukpersmisdrijven


voor hoven van Assisen  redacteurs als vervolgd voor HvA
vooraf WO II Jury tot beoordeling niet schuldig door
theatraal karakter procedres HvA (redacteurs mss wel
rebelse opinies, maar niet lijden tot overtuiging strafbaar
systematische vrijspraak)

 2de helft vorige eeuw: geen strafvervolgingen voor HvA$

• Maar: juridisch niet acceptabel, kan niet in een rechtstaat:


o Interpretatie van relatieve aard van begrip drukpersmisdrijven
 Strafbare opinie (laster, racisme, schending goede zeden)
 Vermenigvuldig dmv de drukpers (mechanisch procédé,
meer dan 1 exemplaar)
 Openbaar gemaakt
 Mechanisch procédé tot reproductie van teksten

  elk van de 4 elementen moeten er zijn!


o Vb. de zaak metro:
• Alternatief weekblad in gent
• Toekenning van de familie willy Declerck

academiejaar 2002 - 2003 20


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

• Politieke cartoon met seksuele connotatie


veroordeeld door correctionele rechtbank (schending
goede zeden)
• Vervolging afbeelding strijdig met goede zeden, niet
vervolging tekstballon + onderschriften
• Dus geen drukpersmisdrijf, wel veroordeeld
(creatieve interpretatie)
• Vele maatschappelijke kwesties worden opgelost door rechters, kan taak
grenzen juridisch systeem/ ethische beslissing maken
o Toegevoegd behoudens door racisme: verkeerd niet op de juiste
manier gewijzigd
o 1980: parlement racismewet aangenomen: racisme=strafbaar
o 1990: stelde vast dat de verspreiding racistische opinies weinig
gebeurd, toch geen vervolgingen geen resultaat
o  alleen voor racisme kan veroordeeld worden: flauwe kul, maar
het is zo. Juridisch systeem zo goed als de regels waaruit ze
bestaat
 Audiovisuele media jaren 20 vorige eeuw, maar nog niet in
juridisch systeem
 Wet maar half aangepast: niet vervolgd als er een ander
(niet racisme) is (cascadebeginsel)

In de Franse en Hollandse periode waren er veelvuldige tekstprocessen, waarbij


men niet welgevallige opinies aanpakte. In 1831 waren de grondwetgevers
(jongen mannen, tussen de25 en de 30 jaar) revolutionair. We moeten er echter
rekening mee houden dat er toen op circa 6 miljoen Belgen zo’n 4000
stemgerechtigden waren. Vrouwen hadden geen stem. Bovendien kende men een
stelsel van cijnskiesrecht, waarbij men slechts kiesrecht had indien men een
bepaald bedrag betaalde aan de belastingen. Wie meer betaalde, kreeg meer
stemmen. Pas in 1881 kwam de wet op de gelijkheid van talen. Voordien werden
alle serieuze documenten in het Frans opgesteld en was het Frans de taal die in
officiële kringen gehanteerd werd. Beroepsrechters werden dus gerecruteerd uit
een zeer selecte kring. (rijk genoeg en Franstalig)

“De jury wordt ingesteld voor alle criminele zaken, alsmede voor politieke
misdrijven en drukpersmisdrijven”. Onze rechtspraak is een rechtspraak door
beroepsmagistraten, met uitzondering van de gevallen die in artikel 150 van de
grondwet aangegeven staan. Criminele zaken, politieke misdrijven en

academiejaar 2002 - 2003 21


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

drukpersmisdrijven worden behandeld door het Hof van Assisen. Een lekenjury
oordeelt over de schuldvraag, waarbij er geen beroepsmagistraten aanwezig zijn.
Voor de beoordeling van de strafmaat onderhandelt de jury met
beroepsmagistraten.

Wat is een drukpersmisdrijf in beperkte zin?


1. een strafbare mening (inhoud)
2. moet gedrukt zijn
3. moet vermenigvuldigd worden (er moet meer dan 1 exemplaar van
bestaan)
4. moet verspreid worden.

Het strafbare element zit in de inhoud. Wildplakken is bijvoorbeeld geen


drukmisdrijf maar een schending van het eigendomsrecht.

Het laatste Assisenproces in een drukpersdelict zaak dateert echter van in


1941. Dit kan dus betekenen dat er ofwel geen drukpersmisdrijven meer
gepleegd worden, of dat ze wel gepleegd maar niet meer vervolgd worden.
Het laatste geval is waar. Men heeft namelijk gaandeweg vastgesteld dat heel
het strafrechterlijk onderzoek en de vervolging van een van de personen uit
de trap, met name de auteur, uitgever, drukker, verspreider, vrijwel steeds
tot vrijspraak leidde. (prof vindt deze ontwikkeling verkeerd)

Dus heeft de Belgische grondwetgever een achterpoortje gezocht. Het is niet juist
dat men niet vervolgd kan worden wanneer men iets drukt, maar wel wanneer
men iets gesproken uit. Daarom heeft men in 1999 iets typisch Belgisch
toegevoegd aan artikel 150, namelijk: “behoudens voor drukpersmisdrijven die
door racisme of xenofobie ingegeven zijn.” Voor deze zaken kan men vanaf 1999
dus wel vervolgd worden voor de correctionele rechtbank.
Waarom geldt dit echter niet voor alle opinies, maar alleen voor diegene die van
racistische of xenofobe aard zijn?

Grondwet: hoogste wet binnen een land

academiejaar 2002 - 2003 22


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

(2) Aard van informatie: Openheid – Openbaarheid

2.1. Art. 22: wet i.v.m. bescherming van privézaken

Art.22. “Ieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven en zijn


gezinsleven, behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden door de wet
bepaald.

De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen de


bescherming van dat recht.”

Art. 22bis. “Elk kind heeft recht op eerbiediging van zijn morele, lichamelijke,
geestelijke en seksuele integriteit.

De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen de


bescherming van dat recht.”

Deze wet is pas in 1994 ingevoerd, ze bestond nog niet in 1831. In de oudere
doctrine werd er niet echt iets vermeld over privé-zaken , dat behoorde namelijk
tot het persoonlijkheidsrecht. Wel was er zoiets als bescherming van woonst en
briefwisseling.

Verhouding tot nationale rechtsorde

Algemeen

Verdragsrechtelijke rechtsorde: supranationaal (V.N., UNO, NATO, ... +


bilaterale, multilaterale).
Stelling: internationale heeft voorrang op nationale rechtsorde
Vb. Als je voor rechter komt wegens schending van Belgisch recht, maar je vindt
internationale regel die tegengesteld is aan dit recht, kan je tegen de Belgische
rechtbank de zaak toch nog winnen.

3. Mediarecht en art. 10 van het EVRM

E.V.R.M.: Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en Fundamentele


Vrijheden van de Burger
Internationale organisatie (reden: holocaust, oorlag, frustratie) raad van Europa
1950: Raad van Europa
Deze werd opgericht in de naoorlogse periode, er was toen ook een heropleving
van de Volkenbond.

academiejaar 2002 - 2003 23


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

Verdrag = lidstaten contracteren met elkaar om rechten en vrijheden in hoofde


van de burgers te respecteren
Verdragen hebben een rechtstreekse werking en een derdenwerking.
Rechtstreekse werking: vb. Dubbelebelastingverdragen: als een Belg in Nederland
woont, wordt hij in Nederland belast en niet nog eens in België.
Derdenwerking: tussen mensen onderling, want ze hebben allemaal dezelfde
rechten.
Burger kan rechten laten gelden t.o.v. de staat, maar ook t.o.v. andere burgers.
• Na-oorlogse periode: EVRM
o VS oorlogen irak (geen wapens), afhanistan om democratie te
verspreiden, Obama: buitenlands beleid terug goed recht trekken
• Fundamentele rechten en vrijheden toekennen, opschrijven
o Vb in belgie schending RM naar EHRM gaan vb. 27/11/2007: Tillack
tegen Belgie
3.1 Art. 10 §1

Art. 10 EVRM §1: “1. Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit
recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of
denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig
openbaar gezag en ongeacht grenzen. Dit artikel belet Staten niet radio-,
omroep-, bioscoop- of televisieondernemingen te onderwerpen aan een systeem
van vergunningen.

Art. 10 EVRM §2: Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en


verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan
bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn
voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang
van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het
voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de
gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten
van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen
of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.”

§1: vrijheid en recht worden erkend, ieder heeft recht op meningsuiting


• Recht/vrijheid
§2: beperking van rechten en vrijheden → FUNDAMENTEEL, NIET ABSOLUUT.

• Toegelaten beperkingen op recht/vrijheid zolang racistische gedachte niet


uit geen delict (mening niet omzet in attitude)

academiejaar 2002 - 2003 24


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

• Te ontvangen/doorgeven: 2richtingsverkeercommunicatie
o Recht op informatie en toegang krijgen tot informatie

§1: iedereen heeft recht op expressievrijheid, mening koesteren of


hebben, recht om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of door te
geven

Voor de juridische relevantie, bedoelt men met mening koesteren of hebben dat
men er mee naar buiten mag komen. Heeft men een mening, maar doet men er
niks mee is dat juridisch dus irrelevant. Met inlichtingen of denkbeelden bedoelt
men informatie. Men heeft het recht info te ontvangen en door te geven, dat is
het bidirectionele aspect. Inmenging van overheidswege mag niet, dit betekent
dat men ook een recht heeft t.o.v. de nationale rechtsorde.
• Mediarechterlijk verschil tussen feiten (=facts) en opinies (=Value
judgements, waarde-oordelen)
o Vb zon schijnt het is mooi weer
 Bewijsbaarheid/controleerbaarheid
 Objectief controleren, vaststellen <-> subjectief

§2: daar deze vrijheid plichten en verantwoordelijkheden met zich


brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten,
voorwaarden, beperkingen of sancties welke bij de wet worden voorzien
en die in een democratische samenleving nodig zijn in het belang van...
Er gelden dus beperkingen door de overheid zoals paragraaf 2 dat voorschrijft.
Paragraaf 2 heeft een functie als beperking van een beperking, d.w.z. overheid
mag maar beperken binnen de beperkingen van paragraaf 2.

Met deze paragraaf kan je eigenlijk preventieve maatregelen opleggen. In die zin
is het Belgisch recht beter.
• Beperkingen van de vrijheid (meningsuiting) toegelaten
o Geen onderscheid drukpers/audiovisuele
• Beperkingen, formaliteiten, voorwaarden en sancties
o Vergelijken met art 25 GW: verschil §1
 Verschil §2: censuur en borgstelling
• Formaliteiten en voorwaarden= preventief
o Evrm bevat uitzichzelf geen preventieve
maatregelen

academiejaar 2002 - 2003 25


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

(opmerking: interpretatieregel: EVRM geldt hoger dan nationaal recht, behalve


als nationaal recht beter wordt beschermd op vlak van vrijheden en rechten vb.
Bij wet op drukpers: in EVRM: geen onderscheid tussen drukpers en andere
media)

Er zijn 3 voorwaarden waaraan beperkingen moeten voldoen:

1) ‘Bij wet voorzien’, de uitvoerende macht mag niet tussenkomen.


2) Men moet een aantal doelstellingen en/of objectieven nastreven
3) Het moet nodig zijn in een democratische samenleving (in Franse en
Engelse teksten bedoelt men daar NOODZAKELIJK mee)

De voorwaarden zijn in deze volgorde gezet omdat ze zo overeenkomen met de


jurisprudentie. Men moet het Belgisch recht toepassen samen met dit Europees
recht. Als je dus vindt dat nationale rechter zich niet heeft gehouden aan de
beperkingen van artikel 10 dan kan je naar Hof voor Rechten van de Mens en
nationale staat aanklagen.

Men moet oppassen voor het ‘chilling effect’: Dit is een ontmoedigingseffect,
wanneer je expressie heeft plaatsgevonden en je nadien toch nog altijd een
rechtelijke sanctie kunt krijgen. Door dit mechanisme is men op den duur bang
iets te schrijven, bang voor die sanctie en wordt men ontmoedigd.
Daarom heeft men door art. 10 altijd nog de kans om te onderzoeken of de
sanctie voldoet aan de 3 voorwaarden.

Ten eerste moet het Hof onderzoeken of er inmenging is van de overheid. Is er


een sanctie van de overheid nadat de expressie heeft plaatsgevonden?

Ten tweede moet het Hof onderzoeken of de sanctie beantwoordt aan 3 criteria:
Overheidsimmenging tov expressievrijheid moet cumulatief beantwoorden aan 3
tests:
1) legaliteitscriterium (bij wet voorzien)
• wettelijke grondslag
2) legitimiteitscriterium (welke doelstellingen?)
• in belang van aantal objectieven, legitiem oogmerk
3) proportionaliteitscriterium (maatschappelijke, democratische behoefte)
• in democratisch samenleving nodig zijn= noodzakelijk
• dwingende maatschappelijke behoefte

academiejaar 2002 - 2003 26


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

• = evenredigheidstest
Redelijke verhoudingen evenredigheid expressie <->
legitieme oogmerk
Beperking mag niet meer beperken dan nodig om legitiem
oogmerk

 Relevant + voldoende dwangmatige behoefte

Alle mediarechtelijke zaken, behalve 1, zijn gestruikeld over het derde criterium
nl. dat er geen redelijke verhouding van evenredigheid is tot het legitieme
oogmerk (niet proportioneel)
Vragen die gesteld kunnen worden met betrekking tot dit criterium zijn:
- Was er een dwingende maatschappelijke behoefte?
- Kon je niet anders in deze situatie (was het noodzakelijk)?
- Heb je voldoende motieven?

Voorbeeld (Norway arrest jaar 2000)

Op internet : Council of Europe, bij hudoc ‘judgements and arrests’.


02 -05 – 2000
Het arrest bestaat uit vele pagina’s , tot pagina 19 vindt men de juridische
redenering, dan vindt men de redenering van de Noorse rechtbank, dan wat
het hof ervan vindt.
• Pedagogisch arrest, goede casus want oplossing is zwart-wit

Inhoud

Het gaat om een Noorse krant, BERGENIS TIDENDE. Het artikel in kwestie
ging over een private kliniek die aan borstcorrecties deed. De nazorg van de
operatie was niet optimaal volgens enkele patiënten en er kwamen heel wat
klachten binnen. Dit werd dan gepubliceerd in de krant en de gevolgen van de
publicatie waren heel erg voor de arts in kwestie. De arts werd gedagvaard en
ging failliet . De redacteurs moesten vervolgens voor hem een
schadevergoeding betalen, waarop ze naar het Hof van Straatsburg
vertrokken...

Procedure

academiejaar 2002 - 2003 27


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

Het Hof werkte volgens een bepaald stramien, verschillende zaken werden in
acht genomen. Er werd vermeld dat expressievrijheid ook geldt voor
extreme wendingen zoals beledigingen, storende zaken en negatieve zaken.
Het Hof benadrukte eveneens de ‘watchdog’functie van de pers en de
‘responsibility’. De arts zei ook dat de klachten van individuen kwamen en dat
het geen maatschappelijk probleem was, waarop het Hof hem ongelijk gaf in
het licht van de bescherming van de consument. Hof moest ook zien of de
journalist op een evenwichtige wijze schreef en rekening hield met de
deontologie, in dit geval was de pers niet onrechtmatig.

Conclusie

Niet de pers is verantwoordelijk voor faillissement, maar de arts zelf. Het Hof
vond dus geen oorzakelijk verband tussen het schrijven in de krant en de
schade aangericht aan de arts. De journalistieke vrijheid is zeer ruim en in dit
geval hebben de journalisten enkel de situatie beschreven.
De Noorse rechtbank was in haar oordeel legaal en legitiem, maar toen het
Hof verslag moest brengen over het maatschappelijk belang viel de Noorse
rechtbank door de mand. Rechter moet in mediazaken heel stramien
doorlopen van Europees recht, anders wordt het EVRM geschonden. De
primauteit van het supranationaal recht is dus zeer houdbaar.
(opm.: als je weet dat je gesanctioneerd wordt, ga je niks meer schrijven, je
moet dus altijd voorwaarden instellen opdat mensen nog durven schrijven).

• Burgerlijke schadevergoeding, deformation: lasten en eerroof


o Plastische chirurgie slechte resultaat, reactie op…
o Positef artikel hirang: succesvolle kliniek

• Administratieve aanklacht bij orde van geneesheren (geen


gerechterlijk) klacht geen gevolg aan

• Arst zie interviews van vrouwen arts: burgerlijke procedure wegen


laster en eerroof, ziet patienten verminderen dagvaarding van de
vrouwen (19) arts failliet kracht van de media
• Straatshof vind arts juist, focus op de redactie, niet aan de dames
• Noorse supreme cort: krant veroordeeld tov fout van krant
o 23 maart 1994: paragraaf 24
o Vordering tot schadevergoeding is toegewezen

academiejaar 2002 - 2003 28


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

o Rechter tegen redactie opinies mogen maar uitgesproken


onjuist feitelijk (objectief) info van negatieve aard = lasterlijk
en eerrovend
o (positief geen schade)

• Noorse rechter geeft aan in aansprakelijkheidsrecht journalist zeker


niet zomar iets publiceren wat vrouw zegt

• Paragraaf 18: feiten tegen arts niet bewezen: niet financiele schade =
eer en naam (=non-pecutiancy) veroordeeld krant
• The law:
o Noorse regering zegt rechters wel goed gedaan
o B. p 25
 Expressievrijheid: extreme ideeen zijn beschermd,
veroordeling tot schadeloosheid
o In Sunday timeszaak: Berging ze tijden
 Verschijningsverbod: artikelen niet publiceren
 ---- X1----- X2
 X1: Wel gepubliceerd
 X2: arts schadevergoeding, veroordeling
 Ingrijpen in expressievrijheid journalist
o = chilling effect: ontmoedigent, bevriezend effect: eerder
veroordeeld, dus niets meer durven schrijven
o Testen:
 2 legaliteits
 Evenredigheidstest: veel arresten
• Dwingende maatschappelijke behoefte
• Motieven die relevant en voldoende zijn
o Terzake doen, wegen ze voldoende zwaar
door om tot veroordeling te komen

• Margon of appreciation: Xevrm X Nationale hoogste hof

• Par 52: chilling effect


• By reason: journalist niet veroordeeld want:
o Evenwichtig + fair: geen misbruik interviewtechniek
• Arrest Goodwin + persgroep

2.3.

academiejaar 2002 - 2003 29


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

Artikel 20: “1.Een ieder heeft recht op vrijheid van vreedzame vergadering en
vereniging. 2. Niemand kan er toe gedwongen worden deel uit te maken van een
vereniging.”

§ 1: Is er overheidsinmening?
Is er rechterlijke veroordeling achteraf van expressie die heeft
plaatsgevonden?

§ 2: legaliteitstoets, legitimiteitstoets, proportionaliteitstoets

redelijke verhouding voor beperking :


*. Dwingende maatschappelijke behoefte
*. Relevant
 van rechter beperking opleggen volgens artikel 10.
Tenzij nationaal recht betere garantie geeft dan EVRM.

EVRM laat mogelijkheid open om preventieve beperkingen toe te laten (b.v.:


publicatie van boek wordt verboden) + repressie (b.v.: veroordeling: burgerlijke
aansprakelijkheid)
 geen onderscheid: formaliteiten, voorwaarden,… zijn uit zichzelf preventief.
Toch blijkt uit rechtspraak GRADATIE: veel strikter proportionaliteitsbeperking.
Parallel met Amerikaanse jurisprudentie. Preventieve maatregelen strenger
veroordeeld.

Voorbeeld:

1. Sunday Times: vervolgartikelen. Publicatie ervan is verboden. In 1979 was er


het Sunday Times arrest waarbij het Verenigd Koninkrijk grondig op zijn plaats is
gezet wegens schending van artikel 10 (vervolgartikels).

Leerstuk Contempt of Court: naar oordeel van Britse recht.


= Subjudice – regel: zekere terughoudendheid van de media verwacht, die aan
rechterlijke macht zijn onderworpen. (subjudice is uitspraken publiceren die de
uitspraken van een rechtszaak veronderstellen.
http://www.faess.jcu.edu.au/soh/subjects/JN2002/JN2002website/program/cont
empt.html voor meer info)
Van de media wordt een terughoudende benadering gevraagd ten aanzien van
zaken die aan rechterlijke beoordeling zijn onderworpen. Het verslag moet in

academiejaar 2002 - 2003 30


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

gematigde termen zijn opgesteld om het vermogen van de rechterlijke macht niet
onder druk te zetten.

Sunday Times – arrest  verscherpt toezicht op de media. De rechter heeft deze


macht.
Watchdog: algemene aansprakelijkheden, ook in de media.

Randinformatie:

“Contempt of court is a criminal offence. The defendant will have been


charged by the state. The punishment is a fine or jail. Judges have
summary powers to convict for contempt of court.

The two most likely ways journalists can be in contempt of court are
subjudice contempt and disobedience contempt. Subjudice contempt is to
publish unwisely during a trial. Disobedience contempt is to disobey a court
order.

A publication is in contempt if it interferes with the course of justice. The


main way it can interfere with the course of justice is to publish material
that prejudges the outcome of a trial. The law values every person's right to
a fair trial and to be presumed innocent until the court convicts. If media
report information that could influence a jury's decision, either favourably or
unfavourably to the defendant, this is so-called "trial by media", not trial by
the law. The courts look seriously on this.

Arguing either intentionally or inadvertently for an accused person's guilt or


innocence is a contempt. Sometimes the implication of guilt or innocence
can arise from a single loose pronoun, or from the publication of a
photograph.

Subjudice contempt is the name we give to publishing statements that


presume the outcome of a trial.

The subjudice period begins when a person is arrested or when an arrest


warrant is issued and continues until after all appeals. After a warrant and
before the trial, we can report only the name and the charges but nothing
pertaining to the offence. This is a highly restrictive period. During the trial
the journalist has a qualified privilege to report whatever was stated in the
open court. But the report must be fair and accurate. This concession

academiejaar 2002 - 2003 31


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

honours the principle of open justice. Most courtrooms are open to the
public, and everything said during proceedings is on the public record.

Journalists should not report on court cases unless they attended. This is to
avoid the risk of repeating a publication of false material. Report both sides
of the case, and report the outcome. It is unfair to report that a person is
facing charges but to omit that a court acquitted her.

Journalists also commit disobedience contempt in rare circumstances. If a


journalist has made an agreement with a source to withhold that person's
identity, the AJA code of ethics states the journalist must honour that
confidence. But if a court requires the journalist disclose the name of the
source, the journalist will have to obey or be in contempt of court. Some
journalists have gone to jail rather than disclose a source.

Truth is not a defence to a charge of subjudice contempt of court. The law is


concerned that any published statements, true or otherwise, could influence
the course of justice.

Contempt of court has two main defences, but neither is reliable: fair and
accurate reports of court cases, and the public interest defence.”

N., 2002, “Contempt of court”, (online),


http://www.faess.jcu.edu.au/soh/subjects/JN2002/JN2002website/program/conte
mpt.html , gelezen op 2-11-2002

2. thalidomide arrest:

Randinformatie: “Between 1958 and 1961 Distillers Company (Biochemicals)


Limited ("Distillers") manufactured and marketed under licence in the United
Kingdom drugs containing an ingredient initially developed in the Federal
Republic of Germany and known as thalidomide. The drugs were prescribed as
sedatives for, in particular, expectant mothers. In 1961 a number of women
who had taken the drugs during pregnancy gave birth to children suffering
from severe deformities; n the course of time there were some 450 such
births in all. Distillers withdrew all drugs containing thalidomide from the
British market in November of the same year.”1

1
Voor volledige tekst: zie bijlage

academiejaar 2002 - 2003 32


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

N., S.D., “Sunday Times v. UK”, (online),


http://www.mediator.online.bg/eng/sundayt2.htm, gelezen op 1-11-2002

Zie ook: http://www.icnl.org/library/legal/sundaytimes.htm

In het thalidomide – arrest werd een farmaceutische firma aangeklaagd. In het


artikel “Our Thalidomide Children: A Cause for National Shame”, dat op 24
september 1972 in de Sunday Times verscheen, beschreef de Sunday Times wat
er was gebeurd. Ze schreven dat de moeders van de kinderen zich door de
Distillers groep in de doeken hadden laten doen. De morele en materiële
schadevergoeding zou te laag zijn. In de Sunday Times verscheen dus dat de
vergoeding te weinig was. Britse rechter: hoewel preventieve maatregelen niet
zijn verboden, zijn andere sancties veel moeilijker.

 niet publiceren wegens algemeen belang

 is epicentrum van debatten public watchdog of democrasy

ook: zaken die zich veel verder van het epicentrum gaan bewegen. B.v.:
artistieke uitingen, roddelbladen, uitingen met commercieel oogmerk. In reclame
is er bijvoorbeeld expressievrijheid. Dat streeft eigenbelang na in plaats dat het
een contributie levert aan een algemeen maatschappelijk debat.

Naarmate je je verder van het epicentrum begeeft, wordt de toets misschien


minder snel uitgeoefend. De proportionele beperking wordt minder streng
beoordeeld, de preventieve beperking wordt strenger beoordeeld.

DERDE SOORT DIFFERENTIATIE: HOE is het geformuleerd?

Differentiatie: FEITEN: Facts


GERUCHTEN: Roomers
MENINGEN: Value Judgements
Het Hof weegt de rechterlijke veroordelingen af: het onderscheid tussen de 3
categorieën moet zorgvuldig gemaakt worden.

Voorbeelden EVRM - Arresten :

1. De zaak “Castells”

academiejaar 2002 - 2003 33


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

Heeft vrije aanklacht geschreven tegen de Spaanse regering. Hij was een
aanhanger van de Baskische partij. Hij heeft aangeklaagd dat jongen Baskische
aanhangers verdwijnen en dat er nooit meer iets van wordt vernomen. Het
onderzoek wordt niet krachtdadig gehouden. Misschien zijn er moorden gepleegd
op bestelling van de overheid.

Castells is veroordeeld: “misschien dat de regering in Madrid niet wenst dat de


daders veroordeeld worden”. In Spanje werden hoge autoriteiten veroordeeld.

Spanje werd veroordeeld door Europa, want het had een breuk met artikel 10
gepleegd. Castells sprak immers over feiten en niet over meningen (“zou het
kunnen zijn dat…”)

Maar men kan van u niet vragen om de juistheid van opinies aan te tonen.
 meningen zijn vrij, indien waardeoordelen voldoende feitelijke achtergrond
blijken te hebben.

MAAR: Castells  zeer solide feitelijke grondslag!

Buiten feiten die ik weet, ook nog dingen vernomen: GERUCHTEN

2. Thorgeirson , 1992 in Reykjavik

Skafti Jonsson lag in het ziekenhuis. Daar vertelde iemand anders, namelijk
Thorgeir Thorgeison dat hij door de Politie op straat was aangevallen. Er werden
immers regelmatig jongeren geslagen door de politie. Dit was ongepast want het
was onnodig geweld. “Police Beasts”: politiebeesten worden aangeklaagd.
Thorgeison en Ijsland werden veroordeeld. De correctheid van de uitspraken is
moeilijk na te gaan. Van geruchten en mogen we geen juistheid van bewijs
verwachten.

Randinformatie:

7. Mr. Thorgeir Thorgeirson is an Icelandic citizen. He is a writer and


resides in Reykjavik, Iceland.

8. From 1979 to 1983 a number of incidents occurred in Iceland


involving allegations of police brutality, about ten of which were reported

academiejaar 2002 - 2003 34


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

to the police. The last such complaint was made in the autumn of 1983
by a journalist, Mr Skafti Jonsson, and it led to the prosecution of three
members of the Reykjavik police, of whom two were acquitted and one
convicted. His case received extensive coverage by the press and gave
rise to considerable discussion on the relations between the public and
the police. This caused the applicant to publish two articles on police
brutality in the daily newspaper Morgunbladid on 7 and 20 December
1983 respectively. (…)

PARTLY DISSENTING OPINION OF JUDGE GARDAR GISLASON

“It is on the final question arising under Article 10 - whether in the


specific circumstances of the case (see paragraphs 65-69 of the
judgment) the interference was "necessary in a democratic society" -
that I regretfully depart from the opinion of the majority.

Allegations that crimes have been committed are either true or false. It
is certainly "necessary" to restrain false allegations of serious crime in
order to protect the reputation or rights of others. Therefore, in a
defamation case it is in my view crucial whether or not the imputation of
a serious crime has been made in good faith as to its truth.

Although the applicant, in his article of 7 December 1983, took as his


starting-point the much debated Skafti Jonsson case, he emphasised
that he considered it to be "of little importance"; for him, the real
problem was "bigger and much more horrifying". He referred to another
case, that of a young man whom he had seen at a hospital several years
previously and who had been paralysed by the brutal methods of the
Reykjavik police. In my view he thereby implied that this "case" had not
been investigated in any way and that no policeman had therefore been
questioned, let alone found guilty. The applicant did nothing to
substantiate this story, and there is no indication that the young man
had actually been ill- treated by the police. In the defamation case the
applicant was convicted not only for vituperation and insults but also for
the above-mentioned imputation to policemen of serious crimes which, if
they had in fact been committed, would have made them liable to heavy
sentences.

academiejaar 2002 - 2003 35


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

Bearing the above in mind, I fully endorse the Court's reasoning in its
Barfod v. Denmark judgment ... . Mr. Thorgeir Thorgeirson was
convicted not for criticising but rather for making defamatory
accusations against members of the Reykjavik police, which were likely
not only to lower them in public esteem but also to expose them to
hatred and contempt, and those accusations were published without any
supporting evidence or other justification.

It is therefore my opinion that no breach of Article 10 has been


established in the circumstances of the present case.

I have voted on the Article 50 issue on the basis of the findings of the
majority concerning Article 10.2491D—“

N., S.D., “Thorgeirson v. Iceland”, (online),


http://www.mediator.online.bg/eng/thorg_e.htm, gelezen op 2-11-2002

3. Notaris X: arrest van 1997

Rijke artsenfamilie: echtscheiding. Het hoederrecht werd aan de vader


toegekend, maar er was sprake van mishandeling en seksueel misbruik.

Journalisten in burgerlijke aansprakelijkheid veroordeeld tot betalen van


schadevergoeding.
Veroordeling rechtvaardig alleen om beschuldiging van persoon. Journalisten
werden veroordeeld om het geheel (zowel feiten, geruchten als meningen), niet
om één zin.

Randinformatie:

academiejaar 2002 - 2003 36


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

“De Humo-journalisten Leo De Haes en Hugo Gijsels bekritiseerden in 1986 in


hun artikelenreeks over Notaris X, vier magistraten van het Hof van Beroep in
Antwerpen omdat zij in een echtscheidingszaak het hoederecht van de
kinderen aan de vader, die notaris was, hadden toegekend. Tegen de notaris
was eerder door zijn echtgenote en haar ouders klacht ingediend wegens
incest en kindermishandeling.
De vier magistraten daagden de beide journalisten voor de rechtbank van
eerste aanleg die hen veroordeelde tot een schadevergoeding wegens laster
en tot publicatie van het vonnis. Het Hof van Beroep bevestigde dat vonnis en
ook het Hof van Cassatie verwierp het cassatieberoep.
De journalisten hebben zich ten slotte tot het Europees Hof voor de Rechten
van de Mens in Straatsburg gewend. In zijn arrest heeft het Hof de vrijheid
van meningsuiting en in het bijzonder de rol van de pers nauwkeuriger
bepaald. Hoewel de pers bepaalde grenzen niet mag overschrijden, moet zij
over alles in de samenleving kunnen berichten, ook over de werking van het
gerecht.
De vrijheid van meningsuiting is er niet alleen voor informatie die aangenaam
in de oren klinkt. Journalistiek mag in zekere mate provocerend zijn, aldus het
Hof. Vooral de relatie van het gerecht met de pers is met deze zaak nog eens
in de belangstelling gekomen. Inmiddels werden verschillende initiatieven
genomen om de informatiedoorstroming naar de pers te verbeteren.
Dit arrest leert ook dat de magistratuur moet leren leven met de kritiek van
de pers. In een democratische samenleving heeft een vrije pers een
waakhondfunctie, ook over rechters. ”

 N., S.D., “50 jaar Raad van Europa”, (online),


http://www.senate.be/magazine/2000_6/n06-22.htm , gelezen op 2-11-2002

8.XI.2002

2.4. Burgers hebben de mogelijkheid kennis te nemen van gegevens.

Art. 32 : “Ieder heeft het recht elk bestuursdocument te raadplegen en er een


afschrift van te krijgen, behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden
bepaald door de wet, het decreet of de regel bedoeld in artikel 134.”

Er zijn functioneringsvoorwaarden in de rechtsstaat. Er is het principe van het


onweerlegbare vermoeden dat iedereen geacht wordt de wet te kennen. De

academiejaar 2002 - 2003 37


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

hypothese “Iedereen kent de wet” hoeft niet feitelijk juist te zijn. We moeten de
juiste draagwijdte ervan begrijpen. Je hebt in een rechtsstaat nooit het geldige
verweer dat er in zou bestaan te zeggen dat je de wet niet kan schenden omdat
je hem niet kent. Wanneer je bijvoorbeeld een boete krijgt omdat je door het
rode licht gereden bent, kan je niet zeggen dat je niet wist dat dat rode licht
betekent dat je dient te stoppen. Iedereen heeft de persoonlijke
zorgvuldigheidsplicht om zich vertrouwd te maken met de regels die gelden voor
het gedrag dat je gaat ontwikkelen. Wanneer je bijvoorbeeld auto wil rijden, moet
je eerst een examen afleggen. In dit geval legt de overheid dit examen op. Dit
bestaat bijvoorbeeld niet voor voetgangers en fietsers. Wanneer je op het UIA
deelneemt aan de examen, wordt verondersteld dat je het examenregelement
kent. De hypothese dat iedereen de wet kent, is een basishypothese zonder
dewelke een rechtsstaat niet kan functioneren.

In dit elementaire principe zit wettelijk vervat dat rechtsregels gepubliceerd


moeten worden. Onlangs is afgekondigd dat van het Belgisch Staatsblad voortaan
enkel nog een internetversie beschikbaar zal zijn, maar in hoeverre is het internet
al verspreid? Wordt hier – in het kader van de e-governement waar deze regering
zo prat opgaat maar in wezen nog maar weinig van laat blijken – de
publicatieverplichting herleid tot internet? Heeft de overheid haar verplichting dan
wel waargemaakt?

In gemeenten worden verordeningen via aanplakking bekend gemaakt. Deze


aanplakking dient wel geregistreerd te worden, anders is de wettelijke norm niet
volledig tot stand gebracht en is de aanplakking dus niet wettig.
Wat betreft de activiteiten van de uitvoerende regering bijgestaan door haar
administratie is op het vlak van openbaarheid en toegankelijkheid een zeer
belangrijke stijlbreuk tot stand gekomen in de laatste tien jaar. Traditioneel werd
aangenomen dat het handelen van de administratieve overheden in
vertrouwelijke sfeer geschiedde, niet toegankelijk was en dat niet hoefde de zijn
en dat daarenboven ambtenaren op grond van hun statuut absolute zwijgplicht in
acht dienden te nemen over zaken die zijn vernamen tijdens de uitoefening van
hun beroep als ambtenaar. Dit is echter totaal voorbijgestreefd. De media is de
vierde macht geworden, de public watchdog of democrasy. Nu kennen we het
“Beginsel van openbaarheid van bestuursdocumenten”. Dit behelst niet alleen
het recht van burgers tot toegang tot deze bestuursdocumenten, maar ook de
vrijheid van meningsuiting van ambtenaren over zaken die ze tijdens de
uitoefening van hun ambt vernomen hebben. De toegankelijkheid van

academiejaar 2002 - 2003 38


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

documenten is geregeld in de wetgeving van de Federale overheid en van de


Vlaamse gemeenschap. Er bestaat het recht tot inzage en tot het maken van
kopieën van bestuursdocumenten. Er zijn wel uitzonderingen wat betreft de
bescherming van de persoonlijke levenssfeer van anderen. Het is belangrijk te
weten dat de visie hierop de laatste tien à vijftien jaar dus drastisch gewijzigd is.

Dus: 1. uitvoerende macht ==> uitvoerend apparaat


2. wettelijke macht: inzage in documenten met recht op privacy
3. RECHTERLIJKE macht

De rechterlijke macht bestaat hoofdzakelijk uit voor het leven benoemde


beroepsmagistraten die onafhankelijk en onpartijdig zijn. De benoeming voor het
leven geldt als garantie tegen de slechte gewoonten uit het Ancien Régime, waar
er rechters afgezet werden wanneer zijn een nadelig vonnis hadden uitgesproken.
De rechters kunnen enkel afgezet worden wanneer zij een bepaalde leeftijd (67
jaar) bereikt hebben, wanneer ze overlijden of zelf ontslag nemen. Ze kunnen
ook afgezet worden ingevolge een disciplinaire procedure, maar in de realiteit
gebeurt dit zelden. Enkele jaren geleden is bijvoorbeeld de SM-rechter van
Mechelen uit zijn functie ontzet.

De eerste regel is dat terechtzittingen van hoven en rechtbanken openbaar zijn.


Hier zijn extreem weinig uitzonderingen op. Je kan in principe elke dag
gerechtshoven binnenwandelen en processen volgen. Sedert de inwerkingtreding
van de wet die de slachtoffers van seksuele misdrijven beschermt (1989), krijgt
men de indruk dat het verzoek van de verdediging om de zaken te behandelen
achter gesloten deuren veel minder snel wordt ingewilligd. De bescherming van
de persoonsgegevens van diegene die zich moet verdedigen is fel afgenomen.

De tweede regel is dat vonnissen en arresten in een openbare zitting worden


uitgesproken. Hier zijn geen uitzonderingen op. De publieke opinie kan er met
naam en toenaam kennis van nemen en het kan in de media belanden.

In de media, vooral in de redacties van vakbladen, bestaan er discussies in


verband met het benoemen van partijen. In het kader van de bescherming van
de persoonlijke levenssfeer, pleiten sommigen ervoor op de namen van partijen
af te korten.

academiejaar 2002 - 2003 39


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

Er zijn traditioneel regels in het openbaar recht over de mate waarin de media
verslag mag uitbrengen over rechtszaken.

Voorbeelden:

1. echtscheidingszaken

Vroeger waren er veel juridische hindernissen om uit de echt te scheiden. Ofwel


moest er een langdurige feitelijke scheiding zijn, ofwel moesten bepaalde feiten
bewezen kunnen worden, in beginsel in openbare procedures. Echtgenoten
maakten elkaar de lelijkste verwijten, aangezien het schuldprocedure was. Dit
had een niet erg ethisch en esthetisch gehalte. In de zaak van Notaris X
bijvoorbeeld, wist heel Antwerpen over wie het ging. Nu mag men in
echtscheidingszaken niet publiceren met vermelding van de naam van de
betrokkenen. Echtscheidingszaken genieten dan normaal gezien ook niet de
aandacht van de media. Men is afgestapt van het idee dat elk huwelijk eeuwig is
en heeft het schuldrecht afgezwakt, waardoor er nu andere vormen zijn om een
huwelijk te beëindigen.

2. jeugdrechtbanken

Er is een verbod in de media om in zaken aanhangig aan de Jeugdrechtbank de


identiteit van de minderjarige vrij te geven. Dit leidt er toe dat de media deze
zaken zelden volgen. De wettelijke regel wordt we perfect gerespecteerd. Er is
dus een wettelijk verbod, maar enkel wat betreft het vermeden van de identiteit.
De publieke opinie kan wel de aard van de jurisprudentie volgen.

3. fase voorafgaand aan terechtzitting en uitspraak vonnis.

Dit is een ietwat gevoeliger punt dat betrekking heeft op de verhouding van de
media ten opzichte van de rechterlijke autoriteiten inzake de periode die
voorafgaat aan de uitspraak van een vonnis.

Technische uitleg: zie www.vub.ac.be/SCRI/student/lic1/notas/sprwim.doc voor


een uitstekende samenvatting door Wim Vercauteren van de syllabus van het

academiejaar 2002 - 2003 40


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

vakrecht Strafrecht gegeven door ene professor De Nauw aan de VUB. ;-) een
zeer bondige doch volledige samenvatting van het strafrecht!

Het principe van openbaarheid geldt in terechtzittingen dus met uitzondering. Het
principe van openbaarheid van uitspraken geldt zonder uitzondering.

De eerste fase, deze waarin het vooronderzoek gebeurt, is geheim. Enkel


openbaring door onrechtmatige aangifte naar personen. In de tweede fase geldt
de garantie van openbaarheid volledig.

Er is dus een controle van de openbare opinie op terechtzittingen, maar deze


controle heeft een prijs. Sinds 1998 is de fase van het gerechtelijk onderzoek
geheim door de “wet Franchimon”. Hier werd wel de uitzondering in opgenomen
dat de Procureur des Konings er mededelingen over mag doen indien het in
functie is van het openbaar belang en indien het recht voor de bescherming van
de verdediging met betrekking tot de onschuldigheid van de persoon
gerespecteerd wordt.

Art. 11: “Het genot van de rechten en vrijheden aan de Belgen toegekend moet
zonder discriminatie verzekerd worden. Te dien einde waarborgen de wet en het
decreet inzonderheid de rechten en vrijheden van de ideologische en filosofische
minderheden.”

MAAR: *. Stel dat er een onderzoek in een bedrijf met honderd werknemers
gebeurt in het kader van een geheim onderzoek, hoe ga je dat dan
geheimhouden?
*. Er mogen in principe tussen negen uur ’s avonds en vijf uur ’s ochtends geen
huishoudingen gebeuren om de nachtrust te respecteren. Maar de VTM redactie
weet op voorhand wel dat ze om vijf uur moeten klaarstaan omdat er dan een
huiszoeking zal gebeuren bij een grote jongen. Hoe verklaar je dat? De
gerechtelijke autoriteiten willen dat de media zien hoe actief ze wel niet zijn.
*. Een aanhouding heeft een maatschappelijk karakter. Je kan een aanhouding
niet vertrouwelijk houden. Je isoleert iemand uit het maatschappelijke verkeer.
Het is perfect mogelijk aanhoudingen ietwat discreet te houden, maar als we
kijken naar de Agusta zaak dan zien we dat de grote vissen daar afgezet zijn aan
de andere ingang, zodat ze in de boeien een heel parcours hebben moeten
afleggen. Hiermee wil de politie de impressie geven dat ze goed werk leveren.

academiejaar 2002 - 2003 41


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

Tegenover het recht van de procureur staat het recht van de verdediging en het
recht van de burgerlijke partijen.

Voorbeeld:

*. de zaak Dutroux:

De rechten en garanties waren hoofdzakelijk gericht op de rechten van de


verdediging en niet of te weinig op de rechten van de slachtoffers. De wet is
gewijzigd, de slachtoffers moeten meer rechten krijgen. Dit is een goede, doch
moeilijke zaak.
Er zijn twee manieren om op misdrijven te reageren. De eerste manier is met
wraak, het oog om oog tand om tand principe. Dit is een zeer menselijke reactie.
De tweede manier is om de reactie niet over te laten aan het slachtoffer want dat
leidt immers tot wraak, wat irrationeel is. In de plaats gaat men trachten op
geciviliseerde wijze te handelen. De overheid gaat het doen. Men gaat beschaafde
procedures aanwenden die wraak overbodig en onwettelijk maken. In de taak
van de overheid hadden burgerlijke partijen een bescheiden rol. Dit was
gerechtvaardigd.

Naar aanleiding van de zaak Dutroux zijn de wetten gewijzigd. Maar heeft men
ouders wel een dienst bewezen door hen een actieve rol toe te kennen in de
procedure? Paul Marchal werd bijvoorbeeld na eerst even een volksheld te zijn,
compleet belachelijk gemaakt in de media. (contradictie)

“trial by media”. Dutroux werd op voorhand al schuldig bevonden in de media. Je


kan dus zijn rechten niet meer garanderen.

Er bestaat een wereld van lekken. De journalistiek kent een deel


onderzoeksjournalistiek, maar in principe is alle journalistiek
onderzoeksjournalistiek. Journalisten moeten namelijk de aannemelijkheid van
feiten en meningen eerst goed beoordelen. Er is een ijver om documenten door
te geven en te laten circuleren. In complexe zaken worden er door de overheid
zelf kopieën gemaakt en beschikbaar gesteld. Men moet hierbij echter respect
hebben voor de rechten van iedereen. “If you want 1000 copies of a text, then
write confidential on it.” Het is geen journalistieke vereiste dat je dingen kunt

academiejaar 2002 - 2003 42


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

verkrijgen door het feit dat iemand een vertrouwelijke verbintenis schendt. In
tegendeel. Je kan dan beter nagaan of je niet gemanipuleerd wordt.

Er bestaan fundamentele regels. De dader geniet het vermoeden van de


onschuld. Alles moet bewezen worden. De dader heeft alle recht van verdediging.
Hij is onschuldig tot aan de uitspraak. Men moet dus voorzichtig omspringen met
het vermoeden van onschuld. (media als public watchdog)

(ex cursus: commissie Verwilghen lichtzinnig omgesprongen met uitspraken van


politionele autoriteiten. In de grondwet staat een motivering van vonnissen en
arresten ingeschreven. Er is een duidelijke dominantie van de uitvoerende
macht!!)

Onpartijdige rechters kunnen nu ook de wettigheid toetsen van het handelen van
de overheid. Ze doen dit onafhankelijk, wat lastig is voor de overheid, die hen
gaat ‘’straffen” met beroerde infrastructuur.

academiejaar 2002 - 2003 43


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

3) Rechtsregels rond de diverse Media

3.1 Persoonlijkheidsrechten en bescherming van privé-leven


• Geheel van rechtsgoederen onder bescherming van de persoonlijke
levensfeer= arikel 8
• Het recht om met rust gelaten te worden: persoonlijke levensfeer=prive
• Cultureel en persoonlijk bepaald
o Erkenning van individuele waardigheid ind persoon: respecteren
levenssfeer
o Samenleving waarin we leven: bij ons:
 Publiek domeidn: moete we ons kleden
 Als privé is onze vermogenstoestand vb. geld
 Prive: gezondheidsproblemen, relationele, seksuele leven,
politiek, religie
• Omgevingcomponent: maar kleuren die zelf in
o Persoonlijkheidsrecht:
 Persoonlijke accenten leggen. Vb. zelf wel naakt willen
poseren: u recht, niet van anderen
 Paparazi foto’s maken teruwijl naakt niet zijn recht om te
publiceren
 Over brede categorie van elemten recht om met rust
gelaten te worden, voor media grens die individueel ligt
o Contracten niet afdwingbaar: persoonlijkheidsrecht niet integraaf
afstaan
 Vb. goede vriend neergschoten met zijn instemming:
veroordeeld
• Er zijn variaties regels vanuit de media respecteren exculief zeggenschap
van een persoon over zijn persoonlijke levenssfeer
o Vb. lijst van homo’s maar durven het niet zeggen
o Voor uzelf uitmaken wat u grenzen zij, duidelijk aangeven moet
respecteren
• Arrest: Caroline Van Monaco
o Zonder toestemming publiceren kinderfoto’s op vakantie
o Aspecten waarin zij gerechtigd is om met rust gelaten te worden
o Inbreuk bescherming van haar privé-leven
o Berust op instemming betrokken persoon?
o Gebeurt dagelijks:

academiejaar 2002 - 2003 44


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

 Verschil tussen wat realiteit en regels


 Reageren of niet?
• Vb. Yasmine: ex onderuit gehaald als schuldige
o Publicatie is erover
o Interview van familie die zeggen dat, maar berust op persoonlijke
levenssfeer van ex
o Test: simpel: adequate toestemming individue
• Recht om van mening te veranderen:
o Naaktfoto’s in playboy, foto’s gemaakt met haar toestemming,
daarna televisiepresentatrice dus bekend: blijft meester van
privacy mening veranderen opnieuw vragen
o Toestemming pertinent zijn
 Vb. foto’s ongepubliceerd jaar nadien wel, mag niet
 Contract geldig voor alle doeleinden: afstand fundamenteel
recht, dus vraag of dit contract wel geldig is
3.2 bescherming privé-leven
• Bekendheid= publieke personen
o Private: private ruimte, aantal onderwerpen waarop vrijwaring
persoon, levensfeer geld is ruim
o Bekende personene: hebben uit die aard van functie/activiteit meer
in publieke aandacht:
 Vb. minister moet verdragen foto gepubliceerd, niet wat in
huis afspeeld
 Beperkt tot wat in de publieke activiteit geldt
 Niet recht om te weten wie ze het doen, hoe vaak,…
 Als ze ermee stoppen: ook goed recht
• Bijzonderheid: recht op afbeelding
o Artikel 10: rechte van degene die de afbeelding maatk uit
auteursrechten op afbeelding die die maakt
o Als afbeelding van levenssfeer discussie tussen auteur en jezelf
o Meest publieke:=gezicht meest beschermd
 Recht op afbeelding, gebruik andermans afbeelding
toestemming met schriftelijk
• Uitzondering: parodie, karikatuur, humor op afbeelding
o Binnen bepaalde limieten en fatsoensgrenzen
o Vb. veroordeling voor parodische tekening suske en wiske voor
seksuele handelingen, aantasting van in het wezen getekende tv

academiejaar 2002 - 2003 45


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

• = databank wetgeving
o Vb. ua, klantenkaart (stokeerd persoonsgegevens, naam, adres,
geslacht, relatie,…)
o Verzameling persoonsgegevens: recht op inzage van u gegevens +
wijziging
o Uitzondering voor journalistieke doeleinden
 Controleren
 Documenteren (bewijs)
• Notities, adresboek bijhouden, bent zonder dat je het
weet een databank aan het aanleggen
• Mag dat in beperkte mate doen doordat je bewijslast
moet hebben
3.4 eer en goede naam
• Strafrechterlijke aansprakelijkheid
o Voor ogen houden: cacaderegel= getrapte aansprakelijkheid + art
150 GW: drukpersmisdrijven
o Uitzondering voor 150GW: com recht bevoeg drukpersmisdrijf voor
racisme en xenofobie
3.5 goede zeden
• Strafwetboek
• Strafbaar is alles wat strijdig is met goede zeden
• Revolutionaire ontwikkeling
o Naaktafbeeldingen waar vroeger onzedig en werden afgeschermd
en verstopt
o Afbeelding seksgemeenschap met dieren, mesen extreem
Sadomasocisme (SM)
o Seks met kinderen
o  kwetst schaamtegevoel van mensen
3.6 racisme en xenofobie
• Gewone strafrechter hun zaak beoordelen
• Als er een rechtzaak over bestaat veel over gepubliceerd, maar mag niet,
wat is strafbaar
• Haat/geweld tov persoon ras, relgie, kleur
o = strafbaar en niet lauter vermelden ve eten of hemer?????
o Stafbaar= ontkennen, rechtvaardigen, minimaliseren van de
holocaust= negotionisme
 Mogen hier niet van mening van verschillen

academiejaar 2002 - 2003 46


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

o Aan de extreme rechterzijde van de politiek: was er een attitude


die er een sport van maakte holocaust ontkennen
• Racisme: goede zaak in mediarecht
o Vrijwaring en erkenning individuele waardigheid van persoon
o Worden multiculturele samenleving
• Negotionisme: domme wet in mediarecht
o Creatisten: geloven dat god wereld heeft geschapen, zeggen dat
darwin gelogen heeft, maar in strafwetboek mag dat niet
mediarecht doet er neits aan want schaadt niemand
• Pascal Leise: ik zal altijd u verkeerdelijk/verwerpelijke mening
verdedingen en u freedom to schock/disturbance en offend

Rond de audiovisuele media bestaat er een gigantische regulering terwijl er


slechts weinig regels bestaan rond de gedrukte media. Je mag bijvoorbeeld niet
zomaar een radiostation oprichten, maar je mag wel een boek, weekblad of krant
uitgeven. Dit is een heel eigenaardig verschil. Hoe komt dit? Bij het schrijven van
de Grondwet in 1831 heeft de overheid besloten om niet met wetgeving te
reageren, maar om te leren verdragen wat de pers betreft. In de jaren 1920 werd
de radio echter uitgevonden. Deze was draadloos en kon een algemeen publiek
bereiken. Aanvankelijk had men de radio overgelaten aan het privé-bedrijf SBR.
Om een markt te creëren voor hun toestellen, zijn de fabrikanten van de
uitrusting, programma’s beginnen maken.

alles toegelaten wat niet verboden is, of alles verboden wat niet toegelaten is?

Op Europees vlak is er 3 oktober 1989 een Europese richtlijn over televisie


gekomen:

1. Gedrukte media:

Er bestaat een gradatie in de regulering. De Belgische wetgever is na de


inwerkingtreding van de oorspronkelijke Belgische grondwet onder de indruk
geweest van de draagwijdte van de Grondwet en heeft er weinig aan veranderd.
Dit maakt dat de gedrukte media zeer toegankelijk is. Er is geen autoriteit waar
je terecht zou kunnen voor machtiging. Krachtens artikel 25 van de GW kan er
geen censuur en geen borgstelling zijn. Maar expressies via een radio- of
televisiestation zijn wel totaal verboden behoudens vergunning. Op het

academiejaar 2002 - 2003 47


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

supranationale reguleringsniveau gaat men zich niet bezighouden met de


gedrukte media, wel met radio en televisie.

In de Belgische Nationale Bibliotheek, de Koninklijke Albert I bibliotheek de


Albertina, moet van elk boek en tijdschrift een gratis exemplaar gelegd worden
dat een wettelijk depotnummer krijgt. Er zit een nobele gedachte achter, dat er in
België één bibliotheek zou zijn waar een exemplaar ligt van alles wat verschijnt.
(maar België is een federale staat. Moet de bibliotheek niet gesplitst worden?)

VERANTWOORDELIJKHEID

Art. 299: "Hij die wetens meehelpt tot het uitgeven of verspreiden van
enigerlei drukwerk, zonder dat daarin de ware naam en woonplaats van de
schrijver of van de drukker zijn vermeld, wordt gestraft met
gevangenisstraf van acht dagen tot twee maanden en met een geldboete
van zesentwintig frank tot tweehonderd frank (op dit ogenblik wordt het
bedrag met 60 vermenigvuldigd) 0f met één van die straffen alleen. De
gevangenisstraf kan echter niet worden uitgesproken, wanneer het
drukwerk dat zonder de vereiste vermeldingen is uitgegeven, deel
uitmaakt van een uitgave waarvan de herkomst bekend is door hetgeen
daarvan vroeger verschenen is".

Art. 300: "Van de straf, in het vorige artikel bepaald, blijven vrij: zij die de
drukker doen kennen; de omroepers, aanplakkers, verkopers of
verspreiders, die de persoon doen kennen, van wie zij het gedrukte stuk
gekregen hebben".
In de praktijk worden deze straffen enkel uitgesproken bij onrechtmatige
of strafbare publicaties, bij voorbeeld publicaties strijdig met de openbare
orde of de goede zeden.”

Art. 299 en Art. 300 uit het Belgische Strafwetboek. Begrip van de
Verantwoordelijke Uitgever. Op ieder drukwerk dient vermeld te staan: “V.U.:
naam natuurlijke persoon + diens domicilie”. Deze vermelding is wettelijk
verplicht. Het weglaten van de vermelding is strafbaar, ingevolge artikel 299 en
artikel 300 van het strafwetboek.

Soms staat er achter VU de naam van de hoofdredacteur, soms de naam van de


uitgever in economische betekenis of soms een totaal andere naam, bijvoorbeeld

academiejaar 2002 - 2003 48


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

die van de portier. De naam moet niet persé die van de uitgever zijn, maar er
moet wel degelijk een verantwoordelijke uitgever zijn.

De cascade-regel is van toepassing:

Auteur
 uitgever
 drukker
 verspreider

Dit is een van het gemeen recht afwijkende regel in verband met
aansprakelijkheid. Als je dus de auteur niet kent en je zou de uitgever, de
drukker en de distributeur ook niet kennen, dan heb je niemand. Dus moet er op
ieder drukwerk een verantwoordelijke uitgever vermeld staan, zijnde een fysieke
persoon met zijn domicilie. Zo wordt de persoon die mogelijk geschaad zou
kunnen zijn door het drukwerk een identiteit aangeboden die hij zou kunnen
dagvaarden. Men gaat immers de ladder aflopen. Je krijgt als tegenpartij een
soort bescherming en het parket krijgt een aanknopingspunt. De domicilie moet
de wettelijke woonplaats zijn. Dit is de woonplaats waarop je kan gedagvaard
worden. In principe is dit niet het kantooradres, al wordt dat in de praktijk vaak
wel opgegeven.

In het geval dat de auteur niet bekend is en er een fout gebeurd is, kan de
verantwoordelijke uitgever twee dingen doen:

1. Hij kan zelf voor de fout opdraaien. In dit geval weigert hij inlichtingen te
verstrekken over de identiteit van de auteur en kan hij een
strafrechterlijke aansprakelijkheid oplopen.

b.v.: indien men de portier van de drukkerij VU maakt, heeft die gewoonlijk
geen bestuursmandaat in de vennootschap. Hij kan dus hoogstens een kleine
vermelding op zijn strafblad krijgen. Voor de hoofdredacteur zouden de
gevolgen echter veel groter zijn.

2. De VU kan echter een totaal andere houding aannemen en wel zeggen wie
de auteur was. In kranten staan bijvoorbeeld vaak stukken die niet
ondertekend zijn, of stukken van buitenlandse journalisten. Indien de

academiejaar 2002 - 2003 49


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

auteur ervan bekend is, is de strafrechterlijke aansprakelijkheid van de


verantwoordelijke uitgever door het cascade systeem niet meer van
belang.

Indien men de anonimiteit van een ander beschermt, moet men dus zelf de
verantwoordelijkheid opnemen.

Randinformatie:

“6. Verantwoordelijke uitgever

Het is een wettelijke verplichting om de naam van de


verantwoordelijke uitgever op een drukwerk te vermelden. Niet-
naleving van deze regel kan correctionele straffen als gevolg hebben.

Deze wettelijke verplichting houdt in dat de naam van de auteur of


van de drukker en zijn woonplaats op het drukwerk moeten staan.
Als de verantwoordelijke uitgever een rechtspersoon is en dat is
bijvoorbeeld het geval aIs uw vzw een periodiek tijdschrift uitgeeft,
dan moet toch een natuurlijk persoon als verantwoordelijke uitgever
op het drukwerk vermeld worden. Dat kan dan de naam en de
woonplaats van de directeur of een van de beheerders met hun
privé-adres zijn.

Trapsgewijze verantwoordelijkheid.

Deze verplichting heeft als doel de bron van een onrechtmatige of


strafbare publicatie makkelijker te kunnen opsporen. Dat verwijst
meteen ook naar de bescherming van de drukpers zoals die is
geregeld in het artikel 18 van de Grondwet.
Dat artikel zegt: "De drukpers is vrij; de censuur kan nooit worden
ingevoerd; geen borgstelling kan worden geëistst van de schrijvers,
uitgevers of drukkers. Wanneer de schrijver bekend is en zijn
woonplaats in België heeft, kan de uitgever, de drukker of de
verspreider niet worden vervolgd".
Het artikel duidt op een trapsgewijze verantwoordelijkheid, die
afwijkt van het gewone rechtsprincipe. Bij elk misdrijf is iedere
medeplichtige normaal gezien verantwoordelijk. Dat betekent dat

academiejaar 2002 - 2003 50


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

iedereen die bij het misdrijf betrokken is voor een stuk


verantwoordelijk zal gesteld worden.

Als uw vereniging een tijdschrift samenstelt en de auteur van elk


artikel bekend is, dan zal de auteur verantwoordelijk zijn. Is dat
niet het geval, dan zal de uitgever verantwoordelijk zijn. Vandaar
de verplichting om op ieder drukwerk de verantwoordelijke
uitgever te vermelden. Als de uitgever niet gekend is, dan zal de
drukker op zijn beurt worden aangesproken. Na de drukker is de
verspreider van het tijdschrift verantwoordelijk.
Mocht iedereen terzelfdertijd aansprakelijk zijn, dan zou de drukker
voor de opdracht bedanken en zou het tijdschrift niet verspreid
worden. Voor de drukker is het dus ook belangrijk dat hij nagaat
dat op elk drukwerk dat van de persen rolt een verantwoordelijke
uitgever vermeld is.
Door die trapsgewijze verantwoordelijkheid wordt de vrijheid van
meningsuiting beschermd.

Straffen bij niet-naleving.

In de artikelen 299 en 300 van het Strafwetboek zijn de gevolgen


opgenomen van het uitgeven of verspreiden van drukwerk zonder
vermelding van naam en woonplaats van de auteur (in de praktijk
verantwoordelijke uitgever) of van de drukker. “

 N., S.D., Goed om weten, (online),


http://www.fenvlaanderen.be/juridisch/uitgever.htm, gelezen op 16-11-
2002

VLUGSCHRIFTEN/PAMFLETTEN

Een eerste wettelijke vereiste is de vermelding van de verantwoordelijke uitgever.


Eigen aan vlugschriften is colportage. Ze worden uitgereikt op algemene
aangelegenheden, pleinen, straten,…

De burgemeester is in een gemeente verantwoordelijk voor de rust en de


veiligheid. Dit is de politionele bevoegdheid van een burgemeester. Colportage
zou de rust en de veiligheid nadelig kunnen beïnvloeden. B.v.: het uitdelen van

academiejaar 2002 - 2003 51


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

extreem nationalistische pamfletten in woonwijken door vreemdelingen bewoond.


Dit zou aanleiding kunnen geven tot moeilijkheden met rellen als gevolg of als
oogmerk.

Dit komt in de internationale rechtsspraak voor. De burgemeester heeft


zeggenschap over de plaats en het tijdstip waarop de distributie van pamfletten
kan geschieden. Tot de jaren 1970 heeft dit aanleiding gegeven tot doctrines.
Men had de indruk dat de burgemeester beperkingen aan colportage oplegde
omwille van de inhoud van het pamflet en niet omwille van de veiligheid of de
rust. Dit heeft ‘afwending van bevoegdheid’ en wordt door de Raad van State
gesanctioneerd.

Randinformatie:

« Le vice de détournement de pouvoir vise le cas où une autorité


administrative utilise les pouvoirs qui lui sont conférés dans un but autre que
celui en vue duquel ces pouvoirs ont été conférés, soit pour satisfaire des
préoccupations d'ordre privé, soit pour satisfaire à un intérêt public différent
de celui envisagé par la règle de compétence. »

 N., S.D., § 4 Principe de légalité de l'action administrative, (online),


http://www.jura.uni-
sb.de/FB/LS/Autexier/skripteca/DPFStaatsexamen/chapitre2/para4.htm, gelezen
op 15-11-2002

AFFICHAGE :

De eerste vereiste is de vermelding van de verantwoordelijke uitgever. De tweede


vereiste is dat de affiche aangeplakt wordt op de door de gemeentelijke autoriteit
bestemde plaatsen. Hier zijn vrij uitvoerige regels over.

Voorbeeld:
In de stad Antwerpen moet men de affiches binnenbrengen bij een stadsdienst
die ze zelf aanplakt in de hal van heel wat van de stedelijke gebouwen. Dit
beantwoord echter niet aan de vraag en geeft aanleiding tot het fenomeen van
het wildplakken.

academiejaar 2002 - 2003 52


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

De gemeente heeft echter geen verplichting aanplakplaatsen aan te wijzen. Hoe


fundamenteel de ruime en principiële expressievrijheid ook is, je hebt geen
juridisch afdwingbaar recht om je expressie via een bepaald medium te voeren.

Affichage is voor het overige toegelaten op alle plaatsen die de instelling hebben
van de eigenaar van de ondergrond. Indien je de toestemming van de eigenaar
hebt, is het plakken van de affiches legaal.

De beschadiging van wettig aangebrachte aanplakbrieven is strafbaar. Indien een


affiche ergens legaal hangt, mag je ze niet beschadigen.
Voorbeeld: Greenpeace is enkele jaren terug veroordeeld omdat ze tijdens het
autosalon affiches geplakt hadden over de affiches van het autosalon.

Er bestaat een gedateerde regel uit de Napoleontische tijd die stelt dat gebruik
van wit papier voor aanplakbrieven voorbehouden is aan de overheden. Deze
regel is wat in onbruik geraakt. De toepassing ervan is nog te zien in het
notariaat. Aanplakbrieven die de publieke verkoop van woningen aankondigen
zijn nooit op wit papier gedrukt.

2. Audiovisuele media:

Randinformatie:
Televisie-omroepactiviteiten (televisie zonder grenzen)

1) DOELSTELLING
Zorgen dat alle ingezetenen van de EG toegang krijgen tot alle in de EG
gemaakte programma's, dankzij de satelliet- en kabeltechnologie.
2) COMMUNAUTAIRE MAATREGEL
Richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de
coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke
bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van
televisieomroepactiviteiten.
Gewijzigd bij Richtlijn 97/36/EG van het Europese Parlement en van de Raad
van 30 juni 1997.
3) INHOUD
1. De lidstaten waarborgen de vrijheid van ontvangst en mogen de doorgifte
op hun grondgebied van uitzendingen uit andere lidstaten niet beperken

academiejaar 2002 - 2003 53


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

(behalve indien een uitzending in strijd is met de bepalingen van de richtlijn


inzake de bescherming van minderjarigen).
2. De coördinatie op het gebied van reclame betreft:

• de duur (maximaal 15 % van de dagelijkse zendtijd, maximaal 20 % van


de zendtijd binnen een bepaalde periode van 1 uur);
• de wijze waarop de programma's mogen worden onderbroken;
• ethische overwegingen (in het bijzonder wat kinderen betreft);
• reclame voor alcoholhoudende dranken.

Reclame voor tabaksprodukten en voor bepaalde geneesmiddelen is


verboden. Voor televisie-omroeporganisaties die onder hun bevoegdheid
vallen en die alleen op hun nationale grondgebied uitzenden, kunnen de
lidstaten andere voorschriften inzake de duur van en de onderbrekingen voor
reclame vaststellen.
3. Sponsoring van televisieprogramma's is mogelijk op voorwaarde dat
bepaalde regels in acht worden genomen.
4. Televisieprogramma's mogen minderjarigen niet in hun ontwikkeling
schaden.
5. Het recht op weerwoord moet worden toegestaan wanneer een persoon in
zijn wettige belangen geschaad is.
6. Ter bevordering van Europese audiovisuele creaties bepaalt de richtlijn dat
de lidstaten er, voor zover mogelijk, voor moeten zorgen dat de
omroeporganisaties het grootste gedeelte van hun zendtijd - met uitzondering
van informatie, sport, spelprogramma's, reclame en teletekst - aan Europese
produkties besteden. Het begrip Europese produktie wordt zeer precies
gedefinieerd. De Commissie moet ervoor zorgen dat deze bepaling wordt
nageleefd. 10 % van diezelfde zendtijd moet, telkens als de mogelijkheid zich
voordoet, worden gereserveerd voor Europese produkties van onafhankelijke
producenten. De tijdsspanne tussen het moment dat een film in de bioscoop
wordt uitgebracht en de uitzending ervan op de televisie, moet twee jaar
bedragen en één jaar indien de film een coproduktie is met de
omroeporganisatie. Onder bepaalde voorwaarden zijn bepaalde linguïstische
quota toegestaan, maar enkel voor omroeporganisaties die onder de
bevoegdheid vallen van de lidstaat die deze quota vaststelt.
4) EINDDATUM VOOR DE TENUITVOERLEGGING VAN DE WETGEVING
IN DE LIDSTATEN

• Richtlijn 89/552/EEG: 03.10.1991

academiejaar 2002 - 2003 54


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

• Richtlijn 97/36/EG: 30.12.1998

5) DATUM VAN INWERKINGTREDING (indien verschillend van 4)


Richtlijn 97/36/EG: 30.07.1997
6) REFERENTIES
Publicatieblad L 298, 17.10.1989
Publicatieblad L 202, 30.07.1997
7) VERDERE WERKZAAMHEDEN
Op 1 februari 1996 heeft de Commissie een voorstel voor een beschikking van
de Raad ingediend houdende machtiging voor de ondertekening, namens de
Europese Gemeenschap, van het Europees Verdrag betreffende vraagstukken
inzake auteursrecht en naburige rechten in het kader van de
grensoverschrijdende satellietomroep [COM (96) def. - nog niet in het
Publicatieblad verschenen].
Het voorstel ligt momenteel bij de Raad ter definitieve goedkeuring.
8) UITVOERINGSMAATREGELEN VAN DE COMMISSIE (….)”

 N., S.D., Televisie- omroepactiviteiten – televisie zonder grenzen, (online),


http://europa.eu.int/scadplus/leg/nl/lvb/l24101.htm, gelezen op 15-11-2002

De Europese richtlijn van 3 oktober 1989 behoort tot het supranationale recht en
dient door de lidstaten wat betreft de doelstellingen te worden nageleefd. De
richtlijn bevat een breed gamma van doelstellingen.

Een ervan is de promotie van de Europese televisie. Een steeds groter deel
van het uitgezonden materiaal is niet Europees. Men heeft geen vaste quota
opgelegd, maar gezegd dat lidstaten er voor zover mogelijk op toe moeten zien
dat omroeporganisaties het grootse deel van hun niet aan informatie, sport, spel,
reclame, teletekst en telewinkelen gewijde delen reserveren voor Europese
producties.

De lidstaten van de Europese Unie vormen intern 1 markt. Binnen deze lidstaten
bestaat er een vrij verkeer van kapitaal, goederen, diensten en personen.

In een evaluatierapport dat vorige week verschenen is, staat de EU redelijk


tevreden is over de hoeveelheid Europese producties. Deze zouden zo’n 60%
bedragen en sterk toegenomen zijn sinds de oprichting van de commissie. De
richtlijn is goedgekeurd onder Frans voorzitterschap. Frankrijk meende dat het
nuttig was de Europese productie te stimuleren, omdat ze meenden dat alleen

academiejaar 2002 - 2003 55


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

Frankrijk in Europa instaat was om Europese producties te maken. Maar: de


Nederlandse en Duitse producties zijn doorgebroken.

Basisregels in verband met reclame. Televisiereclame is de Europese Unie in


tegenstelling tot in de VS gegroepeerd in blokken. Men mag onderbreken tussen
de programmaonderdelen, indien het om een natuurlijke onderbreking gaat.
Tijdens een voetbal match mag er bijvoorbeeld onderbroken worden tussen de
twee helften. Bij een tennismatch is er strikt gezien geen natuurlijke
onderbreking.

Er is een verbod op het onderbreken van erediensten en informatieve


programma’s. zo mag men het journaal niet onderbreken. Deze regel wordt
echter niet steeds strikt nageleefd, want een programma zoals Telefacts wordt
bijvoorbeeld wel onderbroken.

Tijdsbeperkingen. In de Europese Unie hebben de lidstaten de verplichting een


richtlijn na te leven binnen een bepaalde termijn.

Lidstaten hebben de toelating strenger te zijn dan de richtlijn.


Voorbeeld: 1. reclame voor alcohol mag niet de indruk wekken dat de consumptie
van alcohol toedraagt aan sociale en seksuele successen.
2. het tabaksreclameverbod gaat in de EU pas in vanaf 2007 maar België past het
nu al toe, waardoor de formule 1 in Francorchamp in het gedrang komt.

Dit is een stomme wetgeving! Men wil kinderen beschermen tegen de invloed van
televisiereclame, maar het is een domme manier van handelen.

In Vlaanderen heeft men de televisiereclame rond kinderprogramma’s verboden.


Men moet een buffer in acht houden van vijf minuten voor en vijf minuten na een
kinderprogramma. Maar: op de VRT kon wel een 60 minuten durende reclame
spot rond Samson lopen! De wetgeving hier rond slaat dus nergens op.

In de vier vrijheden die binnen de EU bestaan, is het aanbieden van


televisieprogramma’s het aanbieden van een dienstverlening. Indien de diensten
geldig in het verkeer gebracht zijn binnen de unie, geldt het principe van het vrije
verkeer. Er zijn geen nationale grenzen meer. We evolueren naar een United
States of Europe. De tweede basisgedachte heeft te maken met het

academiejaar 2002 - 2003 56


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

Schengenverdrag. Men kan bijvoorbeeld naar lidstaten van het schengenverdrag


gaan zonder dat er een paspoortcontrole aan de grenzen is. Dit valt onder vrij
verkeer en gaat eveneens op voor televisieprogramma’s. Het eerste beginsel is
dat van de vrijheid. Het tweede beginsel is dat van het exclusieve toezicht op een
televisiesignaal door de lidstaat van herkomst van het signaal. De lidstaat van
ontvangst is onbevoegd om een tweede controle over de wettigheid van het
signaal uit te voeren.

Voorbeelden:

1. TV 10 – arrest voor het Hof van de EU, zetel Luxemburg:

In Nederland heeft “de Ster” een monopolie om reclameblokken te verkopen. Een


privaat station van Joop van de ende, TV 10, kon niet starten. In Luxemburg
promoveerde men het station met tax shelter als ze het station in Luxemburg
zouden oprichten. Joop van den ende nam dus een U –bocht en startte zijn
station niet in Hilversum maar in Luxemburg, onder het mom van vrij verkeer. Er
bestaat een vrijheid van vestiging en van dienstverlening, maar de
dienstverlening was gericht op de lidstaat die hij wilde bereiken. In Luxemburg
had men de exclusive home control, maar spreekt er enkel Duits, Frans en
Letzenburgs. Men verstaat er de uitzendingen dus niet en de uitzendingen zijn
ook niet op hun markt gericht.

In het TV 10 arrest heeft het Hof van Justitie bepaald dat als je je gaat vestigen
in een bepaalde lidstaat om je dan te onttrekken aan de regels van de lidstaat
waar je je dienstverlening aanbiedt, dat de lidstaat waar je de dienstverlening
aanbiedt, je mag behandelen als een nationale zender. Dit heeft te maken met de
U-bocht doctrine met een misbruik van recht – leerstuk als achtergrond. Het TV
10 verhaal was dus van korte duur. Je handelt immers niet altijd rechtmatig
omdat je een recht aan het uitoefenen bent!

2. VT 4 zaak: arrest van het gerecht van eerste aanleg van de EU

Dit was een soortgelijke toepassing. De omroep beweerde gevestigd te zijn in


Londen en dus Brits te zijn, maar de Vlaamse markt te beogenen en een kantoor
in Nossegem te hebben. In Londen besliste men over de programmatie.
u-turn!
Nossegem Vlaamse markt

academiejaar 2002 - 2003 57


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

U
Londen

VT 4 heeft nu wel een Vlaams statuut, maar door dat lang niet te hebben, heeft
een paar regels kunnen omzeilen die in Vlaanderen van kracht zijn. Vlaanderen is
bijvoorbeeld strenger dan de Europese richtlijn wat betreft kinderreclame. Het is
verboden kinderprogramma’s te onderbreken voor reclamespots. Dit kan een
televisiestation zonder inkomsten zetten wat betreft hun kinderprogramma’s.
Commerciële stations leven immers van reclame inkomsten. Het is bovendien een
hypocriete maatregel die destijds allicht ingevoerd is om het grote en
onverwachte succes van VTM te counteren. Volgens de Engelse Broadcast
Autority die VT4 controleerde, mag er echter wel reclame in kinderprogramma’s
en waren de onderbrekingen van VT4 conform met de richtlijn. Dit betekende dus
dat VT4 in Vlaanderen het monopolie verwierf van de kinderreclame.

VTM wierp op dat het om duidelijk U-bocht arrest ging, zoals in de TV 10 zaak.
Dit was echter niet zo, het arrest was anders. De kantoren van VT4 in Nossegem
zijn niet artificieel naar Londen vertrokken teneinde zich te onttrekken aan
professionele regels. In Vlaanderen had VTM toen nog een monopolie. Het
toekennen van een monopolie aan VTM was op zichzelf strijdig met het Europese
Recht. Het monopolie was voor achttien jaar toegewezen, maar werd na acht jaar
opgeheven. Het Gerecht van Eerste Aanleg oordeelde dat het startverbod zelf
strijdig was met het Europees reglement. Men heeft hierna echter de redenering
laten vallen en niet gezien dat het nog steeds om een U-bocht gaat. Het kwam VT
4 immers goed uit om te ontsnappen aan de professionele regels. Na de
afschaffing van het monopolie heeft het nog drie jaar geduurd eer VT4 Vlaams
geworden is. De gelijkheid van spelregels was het oogmerk, maar heeft geleid tot
een gigantische ongelijkheid.

Men moet bovendien in acht houden dat televisie een bijzonder medium is. Je kan
immers ergens uitzenden zonder er gevestigd te zijn. (Footprint) De aard van de
dienst televisie is zeer immaterieel en dus verschillend van andere diensten. Het
is een tekort in de richtlijn dat men daar geen rekening mee houdt.

Randinformatie: zie Bijlage!

3. Ordening van de media in de Vlaamse Gemeenschap


22.XI.2002

academiejaar 2002 - 2003 58


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

3.1. Thema 1: Openbare private omroep

1920: het radioaanbod kwam privé tot stand in een niet-geregulariseerde


omgeving. De eerste private radio’s werkten zonder regelgeving. In het
rechtsbestel is het zo dat een fenomeen zich aandient en dat men dan pas gaat
reguleren. (bekende vraagstuk: alles verboden wat niet is toegelaten? Of alles
toegelaten wat niet is verboden? Het resultaat van beide kan het zelfde zijn, maar
het komt op een heel verschillende wijze tot stand.)

1930: de eerste radiowetgeving kwam tot stand. Deze was vrij drastisch en
kende een wettelijk monopolie toe aan het toenmalige INR/NIR. Dit was eerder
een technisch dan een wettelijk monopolie. Wanneer je in de ether met een
breedspectrum en met een groot vermogen gaat spelen, stoor je de anderen en
blaas je heb weg uit de ether. Dit maakt dat een monopolie technisch
verantwoord was. Men kan echter vermoeden dat de overheid een angstreactie
had op het gigantisch potentieel dat de radio heeft. De radio maakt het immers
mogelijk om van op een plaats een gigantisch publiek te bespelen. Zulke reactie
van angst is vergelijkbaar met de reactie die de overheid op de gedrukte media
had een eeuw vroeger. Deze zaken hebben geleid tot traditionele inzichten ten
aanzien van de publieke omroep. Deze moet inzake informatievoorziening op een
objectieve, onpartijdige en ongebonden naar voren treden. Aangezien de
openbare omroep door het belastingsgeld van alle burgers gefinancierd wordt,
hebben alle burgers, ongeacht hun opinie en levensbeschouwing recht op een
gelijke behandeling.

1960: in de jaren 1960 was er een grote schoolstrijd over de toekomst van het
vrije traditionele onderwijs en het openbaar onderwijs. In Brussel vond er een
gigantische betoging plaats tegen de regering. De toenmalige Minister van
Onderwijs, Piet Vermeylen aka Pietje de Leugenaar, belde naar de redacties van
de openbare omroep om te zeggen dat ze moesten zeggen dat alles rustig was in
Brussel. Dit kan zomaar niet. De openbare omroep heeft een innerlijke
persvrijheid tegenover de overheid.

3.2. Thema 2: redactionele onafhankelijkheid:

* 1930: relatief brutale ingreep: aan 1 instituut alle radiofrequenties toegekend.


Deze wetgeving is nadien verlengd in de daarop volgende wetten.
* 1960: nieuwe omroepwetgeving

academiejaar 2002 - 2003 59


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

* decreet van 1979


* 1995: gecoördineerde mediadecreten van januari 1995

In 1987 is het Kabeldecreet in de Vlaamse Gemeenschap goedgekeurd. Dit


werd in gewijzigde vorm geïntegreerd in de gecoördineerde mediadecreten. Van
1995 tot 1999 zijn deze maar liefst twaalf maal gewijzigd. Dit wijst op een heel
onstabiele omgeving en een lichte obsessie voor de audiovisuele media. In 1987
vond de introductie van de private omroepen plaats, als in contrast met de
openbare omroepen. Dit gebeurde niet als gevolg van een intellectuele
conceptuele benadering uit de reflectie over de openbare omroep. De introductie
van de private omroepen komt uit de werkelijkheid op het lokale vlak.

Op het vlak van de radio:


Lokale radio’s zijn ontstaan uit studenteninitiatieven. Er ontstonden vrije illegale
radio’s die het overheidsmonopolie negeerden en op kleine schaal uitzonden.
Deze radio’s sloegen snel aan en de wetgever kon pas later volgen.

Op het vlak van de televisie:


Televisie is een veel duurder medium. Er waren geen kleinschalige initiatieven die
aan het monopolie knaagden. Er ontstond een bizar debat. Enerzijds waren er de
zittende politici uit de SP en de CVP die traditioneel veel te zeggen hadden in de
openbare omroep. In hun midden ontstond er wrevel over het feit dat de
openbare omroep onbeheersbaar was geworden. Er waren de journalisten, die
geen boodschap hadden aan politieke kleuren en er was de VLD in de oppositie.
De VLD was conceptueel tegen de overheidsinstelling gericht. Mogelijk was dit
omwille van hun merkbaar kleinere invloed in het Huis.

3.3. Thema 3: de doctrine van de openbare omroep:

Het begrip ‘openbare omroep’ is eigenlijk van Britse origine. Het is in de jaren
1950 in Groot-Brittannië tot stand gekomen onder invloed van Lord John Reith.
Hij heeft in 1954 de twee kenmerken van een publieke omroep geformuleerd.

1. universaliteitsbeginsel

De publieke omroep moet zich richten tot iedereen. Wanneer de overheid uit
belastingsgelden dergelijke dienst aanbiedt, moet die er zijn voor iedereen. Er

academiejaar 2002 - 2003 60


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

moeten zendparken uitgebouwd worden om het signaal voor iedereen


toegankelijk te maken.

2. the duty to inform, to educate and to entertain

Indien je door de overheid belast wordt met de omroeptaak, moet je met die
omroep aan een algemeen publiek alles aanbieden wat je met die omroep kan
doen.
Information: nieuws en duiding, toelichting
Education: duidingsaspect. Informatief op breder terrein, niet aan de actualiteit
gebonden.
Entertainment: ontspanning

Er moet een soort universeel aanbod zijn. (vandaag: infotainment) Dit is het
concept zoals het vandaag nog meegaat. De kenmerken van de private openbare
omroep verschillen op een punt. De private openbare omroep informeert en
ontspant, maar het aspect van de educatie, de volksverheffing hoeft er niet bij. Er
zijn problemen met het educatieve aspect: mensen zien dit soort televisie liever
niet. De volksverheffing is dan ook niet geweldig gelukt op televisie.

De overheid heeft schaarse middelen. Is het dan verantwoord het schaarse


overheidsgeld te besteden aan het maken van “De Kampioenen”? Kan zulk
programma het publiek niet bereiken zonder schaars overheidsgeld? Maar: indien
je de component ontspanning uit de kenmerken van de openbare omroep haalt,
creëer je een gettozender met nog maar 100 000 kijkers.

Randinformatie:

“Born the fifth son of a Scottish minister and trained as an engineer, John
Reith may have seemed an unlikely candidate to head what was to become
the world's first and foremost international broadcasting service - the BBC.
A later successor to this post, John Birt, described him as high-minded,
authoritarian, lonely, self-absorbed and inwardly-tormented - characteristics
which might also seem out of place with the BBC's aspirations of public
service, information and education. Nonetheless, despite a complete lack of
formal training, and a dogged and autocratic personality, it was John Reith
who is generally acknowledged to have defined the character, ethos and
ambition of this institution more than any other person in its history.

academiejaar 2002 - 2003 61


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

John Reith was born in 1889 and graduated as an engineer from Glasgow
Technical College, starting his career as a locomotive fitter. Wounded during
the First World War he departed on a supply mission to the United States
where, he became inspired by the optimism and dynamism of American
society.

Returning to Britain in the 1920s, it became apparent that engineering was


not his true vocation. He is reported to have written that he 'would a
thousand times rather see a sunset than the most wonderful piece of
engineering in the world'. Having discarded notions of a career in politics,
Reith applied to the newly-formed BBC instead. He knew nothing of radio or
broadcasting and did not even own a receiver, yet his can-do attitude led to
his appointment in 1922. It was just one year later that he became a
managing director. Four years after that and John Reith became the BBC's
first director-general.

In this position Reith was adamant that the BBC should become a national
broadcaster, allowing news and events that had previously been accessible
only to a minority of people, to become an everyday part of British life. He
called it 'making the nation as one man'. At a time when most adult
listeners had no formal education beyond the age of 14, Reith also sought to
use the BBC for education and improvement, forming strong links with adult
education services and firmly inculcating the BBC with its public service
ethic. Having established the BBC as an institution at home (by the end of
the 1930s, 75% of British homes had a radio), Reith sought to expand
radio-broadcasting overseas, pioneering the Empire Shortwave Broadcasting
Service (later the BBC World Service) in 1932. It was also under Reith that
the BBC inaugurated the first regular schedule of public television
broadcasts in the world, in 1936.

Despite these successes Reith parted from the BBC in 1938, after 16 years
in its service. It is reported that his dogged inflexibility was to blame and
that he was forced out in a managerial coup. In compensation he was
ennobled becoming Baron Reith of Stonehaven. He then went on to hold a
number of other notable appointments, becoming chairman of Imperial
Airways Ltd and later of the British Overseas Airways Corporation. His early
political leanings were also fulfilled when he became Member of Parliament
for Southampton in 1940 afterwards serving as Minister of Works in the
wartime government. As chairman of the new Commonwealth

academiejaar 2002 - 2003 62


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

Telecommunications Board (1946-50), he reorganised the cable and


wireless systems of the Commonwealth. From 1950 to 1959 he was
chairman of the Colonial Development Corporation - another area in which
he worked to nurture the same virtues of improvement, education and
public service.

Despite these later positions however, the contribution to social


development for which Reith is best remembered is his leadership of the
BBC. Reith was idiosyncratic and may not have been always easy to work
with. Nonetheless, he was instrumental in shaping one of the great
institutions of the twentieth century, arguably one of the most successful
cultural and educational institutions in the world. In this year of Dialogue
between Civilisations, Reith's vision - embodied in the BBC coat of arms as
'Nation shall speak unto Nation' - is as important today as ever. While
people across the globe continue to turn to the BBC for reliable, impartial
and independent reporting of tumultuous events, Lord Reith can rest secure
knowing that his vision is intact.”

 N. (2001), EuropaWorld, (online)


http://www.europaworld.org/issue17/johnreith12101.htm, gelezen op 22-11-
2002

Artikel 8 van de gecoördineerde mediadecreten:

Opzoeken in cursus Van Pelt 2e kan!!

Hierin staat de omschrijving van de openbare omroepopdracht die de VRT heeft.


De VRT moet een zo groot mogelijk aantal kijkers en luisteraars bereiken,
aangezien ze gefinancierd wordt door de overheid. Hierdoor smokkel je natuurlijk
een bepaald component binnen, namelijk het kijkcijferdebat. Leidt dat wel tot
het evenwichtig volbrengen van de drie duties? Kijk- en luistercijfers worden
gezien als een proef op de som, maar dat werkt op een aantal domeinen niet!
Voor erg goede culturele programma’s is er bijvoorbeeld een zeer klein publiek.
Het Ballet van Vlaanderen en het Filharmonisch orkest bereiken elk jaar slechts
100 000 mensen per jaar. Op het vlak van theaterkunsten vinden wij dat
legitiem, op het vlak van televisie eigenlijk niet.

Centraal in de omroepopdracht van de VRT staat de kwaliteit. Maar wat is


kwaliteit? Een dergelijk vraagstuk leidt tot irrelevante debatten.

academiejaar 2002 - 2003 63


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

De VRT heeft een beheersovereenkomst van vijf jaar afgesloten met de regering.

Vlaamse regering VRT

beheersovereenkomst
voor een periode van 5 jaar

Tijdens die vijf jaar heeft de Vlaamse regering geen vat op de VRT. Dat brengt
een groot voordeel voor de VRT met zich mee. Zij weten immers over een termijn
van vijf jaar hoe de financiering zich zal ontwikkelen. Voor de overheid brengt het
echter nadelen met zich mee.
Resultaat: de vroegere BRT werd door de partijpolitieke invloed benadeeld met
een tekort aan middelen. Nu hebben ze veel meer middelen (ongeveer het
dubbele), maar op termijn zal je het debat krijgen of al dat geld wel nodig is om
De Kampioenen te maken. Zo’n programma kunnen andere zenders namelijk ook
maken zonder overheidsgeld.

In 1987 kwam de introductie van VTM in een stroomversnelling terecht, ook


omwille van de toenmalige politiek die zo greep wou krijgen op de BRT. Qua
strategie is dit gelukt. De komst van VTM heeft de openbare omroep doen
bewegen. (volgens Neels met als resultaat dat TV1 een soort tweede VTM is
geworden.) De VRT heeft de opdracht zowel Radio Donna als Klara te maken,
maar is dit op termijn wel houdbaar?

Men heeft VTM een monopolie voor achttien jaar toegekend. Dit was echter niet
in overeenstemming met het EVRM. Na acht jaar is het monopolie dan ook
opgeheven. Vanwaar kwam nu die monopoliegedachte? Deels kwam dit voort uit
het rationele idee dat de reclamemarkt die de omroep zou moeten financieren
relatief klein was. Televisie was dan wel attractief als medium, maar de budgetten
zouden niet onmiddellijk stijgen. In tegendeel zou het leiden tot een herverdeling
van de bestedingen bij kranten en weekbladen. Uitgevers van kranten en
weekbladen hangen lang gestreden tegen de introductie van de etherreclame. Ze
konden dit lang tegenhouden maar ze wisten dat dat niet zou blijven duren. Toen
het inzicht kwam de etherreclame er hoe dan ook zou komen, besloten ze dat ze
het zelf zouden doen! Zo werd de particuliere televisieomroep eigendom van
kranten- en weekbladuitgevers. Dit was een bevoordeling van de Vlaamse

academiejaar 2002 - 2003 64


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

uitgevers. Dit is voorbijgestreefd en inmiddels afgeschaft! De verborgen agenda


bij sommige van deze uitgevers was namelijk aanleiding tot groeipijnen in de
beginperiode van VTM. Zij wilden namelijk een ‘beetje’ televisie maken, niet
teveel en niet tegoed, zodat er voldoende geld zou overblijven voor de dag- en
weekbladen. Dit werkt natuurlijk niet als economisch concept! Het leidde tot
moeilijkheden tussen de aandeelhouders en de directie. De hele evolutie heeft
hoe dan ook niet belet dat er een concentratie is gebeurd bij de kranten en
weekbladen (samengaan van titels e.d.) en dat het monopoliedenken aan de
basis is voorbijgestreefd. VT4 heeft nu bijvoorbeeld het zelfde statuut als VTM.

In het Kabeldecreet van 1987 stond dat er ook regionale zenders kunnen zijn,
maximum elf in Vlaanderen. Er zou ook plaats zijn voor themazenders en
doelgroepenzenders. Televisie is echter een veel te duur medium om het
kleinschalig te doen. Het gevolg van het kabeldecreet was de komst van een
privaat aanbod en de ontdekking dat je de oude monopolist in beweging krijgt als
er ook een privaat aanbod is. (zie  cursus Pers en Omroep 2e kan!!)

3.4. Thema 4: kabelmaatschappijen :

Vlaanderen is het dichtst bekabelde land ter wereld. De kabel bereikt hier 97%
van de huishoudens. Dit bestaat nergens anders. De kabel wordt geëxploiteerd
door intercommunale verenigingen, verenigingen van gemeentebesturen. Door de
breedbandkabel kan je nu ook tegelijkertijd tv kijken, bellen en surfen op
internet. Op termijn zal het aanbod nog veel kunnen groeien. (Maar volgens Neels
tegen betaling. Hij voorspelt dat er een basisaanbod van een zes à zeven zenders
zal komen en dat je de overige zenders à la carte tegen betaling zal kunnen
bestellen. Het zal ook mogelijk worden een film uit te zenden met taalkanalen.)

Ontwikkelingen: Voor VTM is 1989 van start ging zag het marktaandeel er als
volgt uit:
BRT: 25 à 30%
NDL: 30 à 25%
Dit was bijzonder weinig voor een lokale monopolist en er was dan ook kritiek op
de zwakke performantie van de openbare omroep. Met de start van VTM ging het
overzicht van de marktaandelen er zo uitzien:
BRT: 20%
VTM: 30 à 50%
NDL: 3 à 5%

academiejaar 2002 - 2003 65


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

De Nederlandse zenders werden in een beweging van de kaart geveegd. Nu


hebben de VRT en VTM elk een marktaandeel van ongeveer 30%. Europees
gezien is dit niet zo’n goede zaak.

academiejaar 2002 - 2003 66


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

(4) Mediawerkers: rechtspositie van mensen die in of met media werken

4.1. Auteursrechten

• Extreem belangrijk
• Moeilijk om te weten of u voor een auteursrechterlijk werk staat of niet
o Shakespeare: wel bewerken
o Hugo claus: niet bewerken
o Vb. banale slagon zonder toestemming
 Sun snack’s als je snackt naar de zon
o Waar zijn de grenze?
• Auteursrecht ook positief: iemand die bijlage overneemt moet u
toestemming hebben, voorwaarden aan koppelen: vb. vergoeding vb. Bill
gates iedereen daarvoor betalen
• EU <-> Us (angelsaksisch)
o Auteursrecht <-> het recht om te copieren
o Personalistisch <-> exploitatie van het werk
o Maker van het werk <-> niet zomaar uitwisselbaar
• Criteria:
o Auteursrecht beschermd <-> al de rest= publiek domein
o Auteursrecht: 4 criteria
 Uitdrukking in een
 Concrete vorm
 Door een mens (natuurlijke persoon)
 Van een origineel idee
• Geconcretiseerd zijn, tot uitdrukking gebracht geen vormvereisten
o Vb. originele melodie zingen: tot uitdrukking gebracht, moet de
creator, de creatieveling geen vormvereisten, geen notariele acte
• Idee: auteursrechterlijk irrelevant:: het moet tot uitdrukking worden
gebracht op een bewijsbare manier
• Meeste problemen zijn problemen van bewijs
o Zingen: efemere vorm: gezongen, maar welke dag?
o Origineel: niet altijd nieuw
 Vb. Tom lanyo: bewerking shakespeare
 Niet banaal: vb. reclameslogan
 Een ander heeft er niet eerder aan gedacht
 Vb. schilderijen van montana=origineel

academiejaar 2002 - 2003 67


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

• Geen criteria meer: artistiek


o Vroeger wel
o Origineel als je de persoonlijkheid van de maker terug vind
o Foto’s vaak auteursrechterlijk, maar niet door pasfotoautomaat
want is geen persoon
o Shakespeare: rechter verstreken door verloop van tijd dus wel
criteria
• 2 types
o Morele: exprapatromiale rechten= principele
 Principes, grondslagen
 Paterniteits-vaderschapsrecht: onverbreekbare band tussen
auteur en zijn werk blijft erkend
 Intigniteitsrecht: ingetriteit van het werk zoals auteur het
heeft gezien, blijvend respecteren
 Beschikkingsrecht: recht om uit te maken wat er me het
werk gebeurt

  eindigen nooit in de tijd, auteur kan daarvan geen


afstand meer doen
o Vermogens of patrimoniale rechten= exploitatierechten
 In geld omzetbaar recht
 Praktisch uitoefenbare auteursrechten
 Toestemming verbinden aan voorwaarden, vb. vergoeding
 Auteur op basis van morele rechten beslissen op exploitatie
(hun daartoe dus toestemming geven)
 Toestemming:
• Tentoonstellen
• Reproduceren
• Verfilmingen
• Bewerkingen
• Uit te geven
• Vertalen
• …

  eindigen wel in de tijd

 70ste verjaardag van het overlijden van de auteur


o Nevenrechten
 Aan het auteursrecht verwante recht
 1994 toegevoegd

academiejaar 2002 - 2003 68


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

 Artistiek criterium
 Uitvoerende kunstenaars/artisten
 De mensen die vb. liedjes uitvoeren van iemand anders
probleem van rechtsonzekerheid!

Rond de eindejaarsperiode verschijnen er lijsten met de rijkste personen in de


wereld. Op één staat steevast Bill Gates, die leeft van auteursrechten. Als je een
computerprogramma koopt, koop je de licentie om het programma een maal voor
eigen gebruik op je pc te installeren. In die lijst staan overigens allemaal artiesten
vooraan. Auteursrechten zijn een economisch extreem belangrijk gegeven
geworden. Historisch zat dat anders in elkaar. In de periode van Rubens
bijvoorbeeld droeg het bij tot de reputatie van een kunstenaar dat hij gekopieerd
werd. Hoe meer hij gekopieerd werd, hoe meer maatschappelijk aanzien de
artiest genoot.

In de wereld bestaan er twee grote fundamenteel verschillende opvattingen.

A. Auteursrecht

Deze opvatting is van Franse origine en dateert uit de negentiende eeuw. De


opvatting vertrekt vanuit een personalistische visie op de persoon van de
auteur, “de artiest”. Men moet hem op de juiste manier aan een vergoeding voor
zijn creatief werk helpen. (“Auteursrecht is het loon van den artiest”) Van Gogh is
bijvoorbeeld in grote armoede gestorven, terwijl zijn werken nu voor miljarden
verkocht worden!

B. Copyright

Deze angelsaksische opvatting wordt gekenmerkt door een meer economische


visie. Dit is de visie van bijvoorbeeld de producer van een film. Hij creëert alle
nodige faciliteiten om dat creatieve werkstuk te kunnen maken dus heeft hij als
producer the right to copy. De producer is the copy right holder.

In 1886 kwam de eerste wet op het auteursrecht tot stand. Deze bleef lang vrij
ongewijzigd. 30 juni 1996 kwam er een nieuwe wet op het auteursrecht en
nevenwetten tot stand. Wij behoren tot de Franse school, die geïnspireerd wordt
door de doctrine van de persoon van de auteur, de arme sloebergedachte.

academiejaar 2002 - 2003 69


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

4.1.1. Auteurswerk

V: Waarop slaagt auteursrecht en wanneer moeten we er rekening mee houden?


A: Wanneer we te maken hebben met auteurswerk. Dit is door het auteursrecht
beschermd werk.

De wet van 30 juni 1994 zet ons eigenlijk op het verkeerde been.

HOOFDSTUK 1: Auteursrecht
Afdeling 1: Auteursrecht in het algemeen
Artikel 1 § 1: alleen de auteur van een werk van letterkunde of kunst heeft
om op welke wijze of in welke vorm ook te reproduceren of te laten
reproduceren. (…)2

Uit de wet blijkt dat het altijd om artistieke zaken gaat. Dat is echter fout! Er is
hoegenaamd geen artistiek criterium. Door het recht beschermd werk heeft niets
te maken met kunst. We moeten het doen met een definitie die een aantal
elementen bevat. Er is geen rechtszekerheid. Je zal pas achteraf weten of je
auteursrechterlijk beschermd bent of niet. Om beschermd te worden zijn er vier
criteria:
“de uiting in concrete vorm door een mens van een origineel idee.”
*uitdrukking
* concreet idee
* mens
* origineel

mens. Natuurlijke persoon. (geen vennootschap, geen VZW, geen dier, geen NV)
De persoonsgerichte doctrine steekt de kop op.

Uitgedrukt in een concrete vorm. Pas na uitdrukking in een concrete vorm kan
je aanspraak maken op auteursrechterlijke bescherming indien het gaat om de
uitdrukking van een origineel idee. Ideeën zijn niet beschermd indien ze niet
uitgedrukt zijn in een concrete vorm!

2
Voor de volledige tekst van de wet van 30-06-1994  zie pdf bestand

academiejaar 2002 - 2003 70


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

Voorbeeld: procedure over reclameslogan voor Sunsnacks “Als je snakt naar de


zon”. Deze slogan was auteursrechterlijk beschermd.

Randinformatie:

Topic: The use of an advertising-slogan by the advertisor against


the request of the former advertising agency to stop each
use / Copyright of advertising slogan
Who: The President of the Civil Court
The advertising agency Morael v. NUR Touristic Benelux
(tour operator)
When: 6 October 2000, not yet published
Where: Ghent (Belgium)
What The tourist travel agency and operator NUR Touristic
happened: continued the use of the slogan developed by the former
ad agency for the Nur-brand "Sunsnacks". In Flemmish &
French: "Sunsnacks, als je snakt naar de zon"
"Sunsnacks, du soleil ou je craque" with a particular music
(free translation: "Sunsnacks, if you starve for the sun").
Nur adapted the music jingle.

The President accepts that the slogans are the expression


of a creative work. The originality is their shortness and
simplicity and the use of a well-conceived and surprising
combination of words and the play with an association in
mind . The President also rules that assignment-
agreements between author and advertisor have to be
narrowly construed.
Comment: The ruling is interesting because quite some case-law
denied the copyright protection to simple slogans.

 RAVELINGEN J. (2001), Brussels update december 2000, (online),


http://www.marketinglaw.co.uk/open.asp?A=331, gelezen op 24-11-2002

Het artistieke criterium is irrelevant. Het auteursrecht legt geen vormvereisten


op. Je moet niets deponeren om voorrechten te genieten. Wanneer je
bijvoorbeeld een melodie in een concrete vorm wil uitdrukken, kan je de
notenbalken tekenen, je kan de melodie zingen, wat een meer efemere wijze is,
of je kan de melodie opnemen op bijvoorbeeld een CD. De manier waarom je de
melodie uitdrukt, is niet van belang. Dit draagt weer bij tot de rechtsonzekerheid,
want je krijgt een bewijsprobleem! Stel dat je een melodie van iemand op
efemere wijze gehoord hebt en jij gaat die melodie ’s avonds naspelen en
opnemen en ervoor zorgen dat er een vaste datum opstaat. Het zal moeilijk
worden om te bewijzen dat de melodie niet van jou is!

academiejaar 2002 - 2003 71


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

Er is geen artistiek enkel een originaliteitscriterium. Iets ontzettend banaal of


helemaal niet nieuw kan bijzonder origineel zijn.

Voorbeelden:

1. de doeken van ‘Fontana’. Fontana maakt grote monochrome vlakken.


Bijvoorbeeld een doek van vier meter op vier dat helemaal wit geschilderd
is en de sprekende titel “Wit” meekrijgt. Dat is banaal, maar origineel.
Deze werken zijn bijgevolg auteursrechterlijk beschermd.

2. iemand schrijft een boek. Iemand bewerkt het voor toneel. Iemand
bewerkt het toneel voor een musical. Iemand verfilmt de musical.  Het is
mogelijk dat elk afgeleid werk op zich het originaliteitscriterium haalt en
op zich auteursrechterlijk wordt beschermd.

3. iemand kan een gedicht schrijven en iemand anders kan een melodie in
gedachten hebben. Deze kunnen samengevoegd worden tot een lied. Dat
maakt dat er drie mogelijke auteursrechterlijk beschermde werken zijn.

A. gedicht B. melodie

C. lied

Aan wie men auteursrechten zal moeten betalen, hangt ervan af welke
rechten C heeft bedongen bij A en B. Er is wederom een grote
rechtsonzekerheid,dewelke aanleiding geeft tot veel potentiële
betwistingen.

4.1.2. Wie is de auteur?

De auteur is degene die het werk gemaakt heeft, maar moet wel altijd een
persoon zijn. Iemand die een stoel ontwerpt, heeft de stoel bijvoorbeeld in een
concrete vorm uitgedrukt wanneer hij het ontwerp van de stoel getekend heeft.
Hij hoeft de stoel niet zelf ineen getimmerd te hebben. Zo heeft een architect ook
het auteursrecht op het plan van een woning of gebouw, zelfs al is het jouw
woning. Je mag met dat plan bijvoorbeeld niet nog een keer hetzelfde huis laten

academiejaar 2002 - 2003 72


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

bouwen. Daarvoor moet je eerst een nieuwe toestemming van de architect


hebben. Je hebt als opdrachtgever maar beperkte rechten.

Voorbeeld: de zaak van het reclamebureau Morael versus NUR Touristic Benelux,
de touroperator Sunsnacks. Het reclameagentschap dat de slogan “Als je snakt
naar de zon” had uitgevonden, had het gebruiksrecht overgedragen aan haar
klant Sunsnacks. De touroperator verbrak het contract met het reclamebureau,
maar bleef wel een reclamespotje met de slogan in uitzenden. Het reclamebureau
klaagde de touroperator aan en won de zaak.

academiejaar 2002 - 2003 73


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

4.1.3. Wat is de component rechten in auteursrecht?

Als je de maker bent van een auteurswerk, dan brengt de auteursrechterlijke


bescherming mee dat je de monopolist bent. Jij alleen zal beslissen over alles wat
er met je werk gebeurt. Vooraf kan er niets gebeuren zonder jou schriftelijke
toestemming! Bewijs wordt enkel geleverd door geschriften, mondelinge
toestemming is ongeldig! Als auteur heb je twee soorten rechten, morele rechten
en exploitatierechten.

4.1.3.1. Morele rechten

Deze zijn onvervreemdbaar, onoverdraagbaar. Het zijn principes, grondslagen,


die van een principieel niveau zijn. Ze gaan zo ver dat je als auteur geen afstand
kan doen van je morele rechten. Ze zijn immers niet overdraagbaar en niet
contracteerbaar. De persoonsgebonden visie wordt benadrukt. De morele rechten
eindigen niet in de tijd. Ze lopen door nadat de auteur overleden is. Rubens heeft
als schilder bijvoorbeeld het morele recht dat zijn auteursrecht nog steeds erkend
wordt. de morele rechten vallen uiteen in drie componenten.

1. integriteitsrecht

Het betreft de erkenning dat de auteur als enige kan uitmaken hoe het werk
eruit ziet en wanneer het af is.

Voorbeelden: a. als een auteur een manuscript schrijft, kan de uitgever de


auteur niet verplichten om het werk te publiceren. De uitgever kan de auteur
eveneens verplichten om stukken weg te laten uit het manuscript.

b. als je een schilderij koopt, mag je niet zelf een stuk overschilderen. Dat is
een schending van het integriteitsrecht van de auteur.

2. beschikkingsrecht

Indien men beslag legt bij een auteur en niet uitgegeven werken vindt, zijn
deze niet voor beslag vatbaar. Niemand buiten de auteur kan zeggen dat een
werk naar buiten gebracht moet worden.

academiejaar 2002 - 2003 74


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

Voorbeeld: Een bekende kunstenaar schildert een portret. Hij is ontevreden,


verscheurt het en zet het werk op straat. Iemand anders vindt het, plakt het
aaneen, stelt het tentoon en verkoopt het. Dit is hoegenaamd niet toegelaten!
De schilder heeft immers duidelijk geuit dat hij niet tevreden was over het
werk en het niet in de openbaarheid wilde brengen.

3. paterniteitsrecht

Dit is het recht erkend te worden als de maker van het auteurswerk en het
recht het werk te ondertekenen. Het recht op naamtekening kan ook worden
uitgeoefend door het auteurswerk anoniem of onder een pseudoniem uit te
brengen.

4.1.3.2. Exploitatierechten

Deze gaan over de manier waarop een auteur zijn werk kan exploiteren. Over
deze rechten kan men wel contracteren. Voorwaarde is wel dat er steeds
schriftelijk gecontracteerd wordt!
Er is iets eigenaardigs aan exploitatierechten. De meeste rechten die we hebben,
eindigen met het overlijden of gaan via erfrechtelijke regels over op de familie
van de overledene. In het auteursrecht werkt het eigenaarrecht een beetje
vreemd. We hebben reeds gezien dat morele rechten eeuwigdurend zijn. Wat het
exploitatierecht betreft, is de auteur tijdens zijn leven tot aan zijn dood titularis
van zijn auteursrechten. De exploitatierechten kunnen echter niet in zijn familie
blijven. Deze rechten kunnen de auteur slechts tot aan de zeventigste verjaardag
van zijn dood overleven. De redenering die er achter ligt, is dat de arme auteur
iets gemaakt heeft en dat het niet zeker is dat een vergoeding hem al dan niet
ten goede is gekomen tijdens zijn leven. De vergoeding is mogelijk niet uitgeput
en kan doorlopen. In de wet van 30 juni 1994 is de termijn verlengd van vijftig
jaar naar zeventig jaar. Na die zeventig jaar lopen de morele rechten door, maar
zullen de exploitatierechten vervallen.

Voorbeeld:
a. Je mag een schilderij van Rubens gebruiken om op een koekjesdoos te zetten,
maar je moet wel de morele rechten van de schilder respecteren.

b. Keith Haring is acht jaar geleden overleden dus de exploitatierechten op zijn


werken lopen nog. Indien je een werk van hem wilt gebruiken, zal je met de

academiejaar 2002 - 2003 75


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

estate of Keith Haring (de Keith Haring Foundation) tot een schriftelijke
overeenkomst moeten komen wat betreft de exploitatiekosten.

Waarom kunnen bepaalde rechten ons overleven en anderen niet? Omdat men
redeneert dat de auteur recht heeft op het rendement van zijn werk en daarom
trekt men die periode door. Na zeventig jaar mag het werk terug naar de
samenleving voor vrije beschikking.

Vragen:

V: wat met postume uitgaven?


A: De erfgenamen zijn de titularissen van de exploitatierechten. Indien zij
oordelen dat een werk klaar is voor publicatie, wordt het gepubliceerd. Tintin, de
tekenaar van Kuifje, heeft testamenteel beschikt dat er geen Kuifje-verhalen
meer mogen verschijnen na zijn overlijden. Willy Vandersteen, de geestelijke
vader van Suske en Wiske daarentegen, heeft zijn strip overgedragen aan Paul
Geerts, zodat er na zijn dood nog steeds strips van Suske en Wiske verschijnen.

V: is een geïnterviewd persoon de auteur van de stukjes die hij of zij heeft
verklaard?
A: in verband met interviews is er een aantal jaar geleden een arrest geweest
van het Hof van Cassatie. Er is bepaald dat een geïnterviewd persoon inspraak
heeft op zijn eigen uitspraken, maar niet op die van anderen, of op de montage
van zijn interview!

4.1.4. Nevenrechten of naburige rechten

Dit zijn op auteursrechten gelijkende rechten, in hoofde van de uitvoerende


kunstenaars, die uitsluitend gelden voor de artistieke sector. Ze worden
uitgekend omwille van de originele interpretatie van bepaalde werken, want dat
verdient ook erkenning. Het is een moreel recht dat de uitvoerende artiest in de
positie zet van de titularis van zijn originele interpretatie. B.v.: Lotti goes Classic.
 Lotti heeft een originele interpretatie gemaakt voor klassieke nummers.
De naburige rechten zijn vastgelegd in het tweede hoofdstuk van de wet van 30
juni 1994.

academiejaar 2002 - 2003 76


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

4.2. Journalistieke werkwijze en aansprakelijkheden

20.XII.2002

In het algemeen zijn er weinig bijzondere regels ten aanzien van de professionele
beoefenaren van de expressievrijheid, de journalisten. Fundamentele vrijheid van
expressie en mening is uit haar aard zelf toegekend aan eenieder. Dit brengt een
conceptueel probleem met zich mee. Je hebt de moeilijkheid om in de categorie
van iedereen ten aanzien van fundamentele vrijheden eigenlijk niet echt een
groep te kunnen onderscheiden die dan op een andere, op een betere, op een
meer soepele, op een minder beperkte wijze een fundamenteel recht zouden
kunnen uitoefenen. Ofwel behoort iets tot de persoonlijkheidsrechten zoals het
geval is met de expressievrijheid en kun je die differentiëren, ofwel behoort het
er niet toe en is het een soort recht dat we in gradaties zouden kunnen
toekennen. Een voorbeeld van een recht dat we in gradaties toekennen vinden we
bijvoorbeeld in de regels betreffende de meerderjarigheid. Minderjarigen worden
aangenomen wel dragers te zijn van rechten, maar niet juridisch
handelingsbekwaam te zijn. Ze worden vertegenwoordigd door hun wettige
vertegenwoordigers, in regel de ouders, maar ze hebben wel die rechten. Dus de
moeilijkheid rond regelingen voor journalistiek is dat je niet een soort
“supermangroep” kan onderscheiden van journalisten en het gewone voetvolk
van niet-journalisten. Vandaar dat er bijzonder weinig regels zijn rond de
journalistiek.

Er is wel één wetgeving uit de zestiger jaren die de bescherming van de titel van
beroepsjournalist vastlegt en stelt dat je slechts de titel van beroepsjournalist kan
dragen als je aan bepaalde voorwaarden die in die wet worden bepaald, voldoet.
Deze wet heeft echter een beperkte draagwijdte. Je kan immers wel
beroepsjournalist zijn of het beroep van journalist uitoefenen, zonder de titel te
dragen. Het verschil zit er in dat er aan beroepsjournalisten
identificatiedocumenten (een perskaart) worden toegekend, waarmee hij zich
altijd en overal als beroepsjournalist kenbaar kan maken. Na spanningen of rellen
kan hij zich bijvoorbeeld aan de autoriteiten ter plaatse identificeren als
beroepsjournalist. Verder reikt de draagwijdte van die wet echter niet en kan ze
ook niet reiken.

Hoewel er dus weinig regels zijn die de wijze waarop het vak moet worden
uitgeoefend bepalen of reguleren, is er in het vakgebied zelf wel een deontologie

academiejaar 2002 - 2003 77


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

tot stand gekomen. Een deontologie zijn door een beroepsgroep zelf ontwikkelde
regels die ze zich zelf opleggen en waarvan het toezicht op naleving aan zichzelf
wordt toevertrouwd.

Recent is er een Raad voor de Deontologie opgericht waarnaar elkeen zich kan
richten met een klacht van deontologische aard. De Raad voor de Journalisten is
gedeeltelijk uit niet-journalisten samengesteld, maar het besluit is gekomen door
journalisten. Een raad voor journalisten bestaat in vele landen, bij ons zeer recent
is ze er zeer recent. De laatste vijf à zes jaar was een raad binnen die vereniging
van journalisten reeds actief.
Randinformatie:

De raad voor de journalistiek is een onafhankelijke instelling voor de


behandeling van vragen en klachten over de journalistieke beroepspraktijk.
De raad voor de journalistiek is een initiatief van de Vlaamse
journalistenverenigingen, uitgevers en mediahuizen en is bedoeld als platform
voor journalistieke zelfregulering. Journalistenverenigingen, uitgevers en
mediahuizen hebben daarvoor samen een vereniging zonder winstoogmerk
opgericht.

De raad voor de journalistiek bestaat uit achttien leden: zes journalisten, zes
afgevaardigden van de uitgevers en de mediahuizen en zes externe leden. Er
zijn ook achttien plaatsvervangers, die zitting hebben wanneer een effectief
lid verhinderd is. De zittingen van de raad voor de journalistiek worden
bijgewoond door de secretaris-generaal, die het permanente aanspreekpunt is
van de Raad voor de Journalistiek.

Burgers kunnen bij de raad voor de journalistiek terecht met algemene


vragen over de journalistieke beroepsethiek. Ze kunnen ook schriftelijk klacht
indienen tegen een journalistieke handelwijze. In dit geval treedt de
secretaris-generaal eerst op als ombudsman, en probeert hij een minnelijke
regeling tot stand te brengen tussen de verzoeker en de betrokken journalist
of het betrokken medium.

De raad voor de journalistiek doet een uitspraak over een journalistieke


handelwijze en toetst die aan de regels van de beroepsethiek. Die regels zijn
neergeschreven in een aantal ethische codes, zoals de Verklaring van de

academiejaar 2002 - 2003 78


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

rechten en plichten van de journalist (1971) en de Code van journalistieke


beginselen (1982). De raad voor de journalistiek geeft dus een opinie, en kan
geen sancties opleggen of schadevergoeding toekennen. De Raad voor de
Journalistiek kan wel aan een medium vragen om een rechtzetting te
publiceren.

De verzoeker krijgt van de raad voor de journalistiek een gezaghebbend


oordeel over de journalistieke handelwijze waarover hij klacht heeft
ingediend. De raad voor de journalistiek wil daarmee de discussie over de
journalistieke ethiek binnen het beroep stimuleren en het publiek vertrouwen
geven in de geloofwaardigheid van de media.”

 N. (2002), “Wat is de raad voor journalistiek?”, (online),


http://www.rvdj.be/raad.php, gelezen op 20-12-2002

De deontologische teksten waarop men steunt zijn relatief oud. Er is sprake in de


journalistieke wereld om die eens te vernieuwen. Maar oude teksten zijn niet
altijd ondeugdelijk en zeker niet wanneer het gaat om teksten van principiële
aard. De moderne redactiewijze berust op de dubbele illusie dat men ten eerste
alles gedetailleerd kan uitschrijven en ten tweede dat de tekst zelf mits
gedetailleerd geschreven rechtszekerheid geeft. Dat is eigenlijk niet zo!

Een voorbeeld van een regel die rechtszekerheid geeft, is dat je aan een rood
verkeerslicht moet stoppen. Er zijn dan twee feitelijke vragen. Stond het licht op
rood en is het voertuig derhalve ook gestopt? De ruimte voor interpretatie is nihil.

Een voorbeeld van rechtsonzekerheid zijn bijvoorbeeld de borden die de


maximumsnelheid aangeven. Deze wetgeving is meer genuanceerd en zegt
eveneens dat je moet rijden op een snelheid aangepast aan het verkeer. Als je
bijvoorbeeld 60km/uur rijdt op een autosnelweg, ben je een gevaar op de weg en
kan je een boete krijgen. Als je 5km/uur rijdt in een file, kan je eveneens beboet
worden.

Het helpt niet altijd om nieuwe teksten te maken. Wat de deontologie betreft,
werkt men met oude teksten. Namelijk de fameuze Internationale Erecode van de
International Federation of Journalists uit 1954 en de Verklaring van Rechten en

academiejaar 2002 - 2003 79


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

Plichten van Journalisten van München uit 19713. Verder is er ook het
Redactiestatuut met inbegrip van de deontologische code voor journalisten van de
nieuwsdiensten radio en televisie van de VRT van 6 juli 1998.

Uitgaand van de grondslagen die de Public Watchdog of Democrasy, de vierde


macht, gebracht heeft, die ook namens het publiek - het recht op informatie van
het publiek - toeziet op hoe de drie klassieke grondwettelijke machten,
wetgevende, uitvoerende, rechterlijke, de zaken van algemeen belang
behartigen. Diegene die aan die vierde macht functie participeren moeten er
rekening mee houden dat naarmate zij zich in de kern van dat publieke debat
van maatschappelijke aangelegenheden van algemeen belang bevinden het
principiële karakter van de fundamentele vrijheid die zij uitoefenen veel ruimer is
dan wanneer u zich als journalist naar de periferie zou begeven van die Public
Watchdog of Democrasy en uw journalistiek talent bijvoorbeeld zou concentreren
op het verslag van de laatste relaties van Miss België. Journalistiek bestrijkt een
zeer breed gamma van berichtgeving. Het is juist dat je ook in die laatste sector
geniet van een zekere expressievrijheid, alleen heb je het wel moeilijker om aan
te voeren dat je actief bent op het terrein waar je aan die kernfunctie van de
expressievrijheid die de Public Watchdog of Democrasy heeft, participeert. Er is
een gradatie naargelang het domein waarop journalistiek zich fundeert. Er is geen
gradatie in de zin van de rechten bestaan in de kern van bijvoorbeeld de politieke
journalistiek en niet in andere. Dat is een verkeerde conclusie. Want religieuze en
ethische vraagstukken bijvoorbeeld kunnen behoren tot maatschappelijke
gelegenheden van algemeen belang, waarvan het publiek ook recht heeft op
adequate en correcte informatie. De principiële rechten of de principiële
deontologische plichten veranderen niet als je verder van het epicentrum gaat
naar andere sectoren. Maar je verandert je eigen rechtspositie doordat je minder
je richt op de maatschappelijke aangelegenheden van algemeen belang. Als je
bijvoorbeeld schrijft over het regeringsakkoord, kan je in zeer ruime mate de
aard en de zin van dat akkoord op zeer vrije wijze aan kritiek onderwerpen. Als je
je eerder interesseert in het liefdesleven van “BV’s” raak je de privacy van
personen en ben je minder bezig met maatschappelijke aangelegenheden van
algemeen belang. Het recht op privacy van diegene waarover jij je permitteert te
schrijven zal veel sneller grenzen trekken over wat je je kan permitteren te
schrijven en hoe. Terwijl je terug naar dat epicentrum de positie van de persoon
van de eerste minister bijvoorbeeld mag doen verzwakken als je een analyse
maakt van zijn beleid. Maar je mag bijvoorbeeld niet zeggen dat hij zijn vrouw

3
zie bijlage

academiejaar 2002 - 2003 80


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

bedriegt. Het ene heeft namelijk niet met het andere te maken. Je moet je
houden aan wat je aan het doen bent. In België wenst de echtgenote van de
eerste minister geen publieke rol te spelen, in tegenstelling tot in Engeland
bijvoorbeeld waar Cherie Blair first lady ambities heeft. Als je zulke rol wenst te
spelen, moet je er ook bijnemen dat je tegen de lamp van de media kan lopen.

Deontologie:

(1) Eerbied voor de waarheid

Je moet je er in de journalistiek van bewust zijn, en dat is de basis van die


deontologische code, dat je die heel ruim geformuleerde rechten en vrijheden,
dat je die eigenlijk hebt in die public watchdog of democrasy opvatting. Dat wil
zeggen ter bevordering van de democratische rechtsstaat die u die rechten heeft
verleend. Derhalve groeit daar meteen logischerwijze de beperking uit voort,
denk aan paragraaf 2 van artikel 10 EVRM, dat de uitoefening van deze
vrijheden, plichten en verantwoordelijkheden met zich meebrengt. Als je deze
rechten hebt om de democratische rechtsstaat, die u als journalist deze rechten
heeft gegeven, te bevorderen, dan heeft diezelfde democratische rechtsstaat
diezelfde maar ook andere persoonlijke rechten toegekend aan alle andere. Dan
hoor je die derhalve als redacteur of redactrice ook te respecteren. De basis van
deontologie rust op dat gegeven. Als je een recht hebt om je mening te zeggen
over zaken en om aangelegenheden van maatschappelijk algemeen belang naar
voor te brengen in een stijl who offenses, shocks or disturbs te analyseren, dan
behoor je ook die taak voor diegene die dat niet doen, het algemene publiek dat
het recht heeft om goed, open, correct, vrij te worden geïnformeerd, te vervullen.
Dus je bent belast met een essentiële functie in het kader van de democratische
rechtsstaat. Vandaar eerbied voor de waarheid, whatever that may be. Het leidt
tot het deontologische beginsel dat je informatie controleert. Wees je dus bewust
van je verantwoordelijkheid bij wat je schrijft en hoe je het schrijft. Schrijven is
een ongelooflijk wapen om de democratie te sturen maar ook om schade te
berokkenen.

Bij elke bericht waarvan je kennis krijgt moet je drie dingen doen:

1. controleer de informatie waarover u beschikt


2. controleer de informatie waarover u beschikt
3. controleer de informatie waarover u beschikt

academiejaar 2002 - 2003 81


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

Voorbeelden:

1. Een journalist werd naar een ordinair verkeersongeval gestuurd. Hij kreeg
informatie van iemand ter plekke en de volgende dag verscheen in de
krant dat ‘Jan Janssens’ overleden was. Men had de familie van het
slachtoffer echter niet kunnen bereiken. Zij waren op vakantie in Spanje
en moesten het nieuws daar in de krant vernemen. Bleek dat de man
helemaal niet overleden was. De journalist had door onjuiste informatie te
leveren dus grote schade berokkend. Dat was niet de fout van de bron
maar van de journalist zelf, want hij had drie dingen moeten doen. Dit
geval heeft niet geleid tot jurisprudentie, wel tot correspondentie.

2. Een ander geval van onjuiste informatie heeft terecht geleid tot het
ontslag van de Adjunct Hoofdredacteur van De Morgen. Deze had
documenten gekregen met informatie over een onwettige buitenlandse
rekening die de Minister van Financiën zou hebben. Het document was
echter vervalst. Bovendien stond de bron in journalistieke milieus bekend
als zijnde onbetrouwbaar. De informatie verscheen echter op de
voorpagina van de krant en had dus het ontslag van de redacteur tot
gevolg. Dit was een nutteloos incident waarmee de redacteur de reputatie
van de krant en van zichzelf ernstig beschadigd heeft, terwijl het zo
makkelijk is om de fout niet te maken, als men de drie bovengenoemde
dingen doet.

De regel die redacties hanteren is een soort minimumnorm. Als informatie hen
bereikt moeten zij minimaal één bevestiging hebben uit een de van de eerste
onafhankelijke bron. Dit is de vuistregel die voor alle redacties in België geldt. We
moeten er wel bij stil staan dat dit een minimumnorm is. Naarmate de informatie
sensitiever is, belangrijker of meer spectaculair is, zou de journalist de normale
deontologische reflexen moeten hebben toch nog grondiger te werk te gaan en
zich meer te informeren. In bijna alle arresten van Stratzburgh staat onderaan
een klein zinnetje: “acting in good faith and on the basis of their professional
rules. Acting in good faith in order to provide accurate information”. Journalist die
op deze wijze handelen genieten van de ruime rechtsbescherming van paragraaf
1. Je kunt je deontologie niet vervullen met te volstaan met een
inspanningsverbintenis. Wees je dus bewust van je maatschappelijke taak als
journalist. Het publiek rekent op je en heeft recht op degelijke informatie.

academiejaar 2002 - 2003 82


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

(2) Principe van de Redactionele Onafhankelijkheid

Dit principe wordt soms vastgelegd in een Redactiestatuut dat binnen het
mediabedrijf die redactionele onafhankelijk omschrijft. Dat houdt in dat
mediabedrijven de economische en financiële voorwaarden organiseren waarin
een redactie kan functioneren. Dat omvat personeel, uitrusting, telefoons enz.
Mediabedrijven zijn zelf echter ook bedrijven en hebben ook allerlei klanten. Het
principe van de redactionele onafhankelijkheid betekent dat de redactionele
beoordeling over welke informatie men geeft en hoe onafhankelijk dient te
geschieden door de redactionele organen. De beoordeling over de nieuwswaarde
dient met de onafhankelijkheid van geest te geschieden door de redactie, niet
door iemand anders. De redactie heeft als deontologisch recht en als
deontologische plicht om dat op onafhankelijke wijze te doen.

(3) Deontologisch beginsel van Hoor en Wederhoor

Dit beginsel sluit aan bij het eerste beginsel van de waarheid. Tegenover
personen die publieke functies bekleden, hebben we een ruime vrijheid van
spreken en een vrijheid van mening en van meningsuiting.

Als een hoogleraar die betaald wordt met gemeenschapsgeld en een functie
uitoefent van maatschappelijk belang, zijn werk niet goed doet, ben je vrij om
hem aan kritiek te onderwerpen. Daarvoor moet je geen toestemming vragen.
MAAR je hebt de deontologische plicht om de zaken die je wenst te schrijven voor
te leggen en de betrokkene te horen en hem de gelegenheid te geven om zijn
standpunt te ontwikkelen. Dit sluit aan bij de drie verplichtingen (controleren,
controleren, controleren). Het beginsel van hoor en wederhoor is derhalve
eigenlijk niets anders dan een specifieke toepassing van het streven naar de
waarheid in de zin van de controle, controle en controle.

(4) Beroepsgeheim of Bronnengeheim van journalisten

Zowel in de verklaring van Bordeaux als die van München, dit wordt vermeld
onder de deontologische plichten. Daar zijn zeer veel misverstanden over. Het
beroepsgeheim is naar Belgisch recht geregeld in artikel 458 van het
strafwetboek en verbiedt aan bepaalde personen die in uitoefening van hun

academiejaar 2002 - 2003 83


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

beroep zaken vernemen om die kenbaar te maken. Dit is een strafrechterlijk


gesanctioneerd verbod om te spreken over zaken die zij hebben vernomen in het
kader van de uitoefening van hun beroep. Dat beroepsgeheim is naar Belgisch
recht altijd geweigerd aan journalisten. Advocaten en artsen beschikken er
bijvoorbeeld wel over. Eigenlijk is het evident dat journalisten dit beroepsgeheim
niet hebben. Als je een journalist informatie bezorgt, is de waarschijnlijke
bedoeling dat hij deze info naar buiten zal brengen. Het gebruik van de term
beroepsgeheim in de deontologische code kan zeer misleidend zijn. Het is beter
om te spreken van het Bronnengeheim. Ook dat bronnengeheim moeten we
juist kaderen. Momenteel heeft het bronnengeheim enkel een deontologische
grondslag. Er is sprake om er een wettelijke grondslag aan het geven. Het
principe in verband met journalistieke bronnen is dat de journalisten hun bron
noemen. Men spreekt zoveel van het bronnengeheim dat de indruk kan worden
gewekt dat de identiteit van bronnen in principe geheim dient te zijn. Dat is
echter niet juist. De deskundigheid van de geraadpleegde bron speelt immers
mee. De impact van een uitspraak als “het gaat slecht met de economie van het
land”, is anders als deze uitspraak afkomstig is van Eddy Wally, dan wanneer ze
afkomstig is van de gouverneur van de nationale bank. Men spreekt in de
communicatietheorie van het broneffect. De regel is om de kijker, lezer,
luisteraar ernstig te nemen en hem aan te geven uit welke bron het bericht komt.
De bron heeft op zichzelf ook informatieve waarde.

Het thema van het bronnengeheim is een uitzonderingstoestand ten aanzien van
dat principe. Het is van toepassing in de uitzonderlijke hypothese waarin een bron
aan de redacteur informatie verstrekt maar zelf insisteert op de geheimhouding
van zijn of haar identiteit. Het staat wel letterlijk in de deontologie dat de
redacteur in deze situatie de bron zelf dient te kennen. Hij contracteert dan met
de bron. (thema van de klokkenluiders, whistle blowers) Als een redacteur zulk
contract aangaat, is het een deontologische plicht om dat te vervullen, maar er
bestaat geen rechtsregel voor.

Voorbeelden:

1. Faber. Faber was een Amerikaanse journalist die uitpakte met een artikel
waarin hij schreef dat wanneer een bepaalde arts in een rusthuis ging
werken, de sterfgevallen er aanzienlijk toenamen. De suggereerde dat de
dokter euthanasie pleegde. Bij het verschijnen van het stuk werd de arts

academiejaar 2002 - 2003 84


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

aangehouden op verdenking van moord. Hij startte een procedure om van


de journalist te weten te komen uit welke bron hij zijn zeer gedetailleerde
informatie had. De arts is echter overleden in gevangenschap. Het is dus
niet tot een arrest gekomen.

2. Goodwin Arrest. Het gaat hier om een EVRM arrest uit 1996. In de Britse
vestiging van het bedrijf Tetrapak was een vergadering aan de gang
tussen acht topmensen van het bedrijf. Ze bestudeerden een analyse op
basis van acht genummerde rapporten die zeer gevoelige informatie
bevatten. Een rapport verdwijnt echter. De volgende dag belt Goodwin,
een journalist van een lokale krant naar de directeur van het bedrijf. Hij
past het principe van hoor en wederhoor toe en stelt de directeur enkele
vragen. Deze vragen zijn echter zo gericht dat de directeur met zekerheid
kan weten dat de journalist het rapport gelezen heeft. Het bedrijf lanceert
een vordering tegen Goodwin om het rapport terug te geven en mee te
delen van wie hij het heeft gekregen. Vanuit het standpunt van het bedrijf
heeft iemand aan de basis een diefstal gepleegd en een zeer zware
vertrouwensbreuk gepleegd. Dit is vrij navrant4. De zaak heeft een zeer
delicaat karakter. Een van de acht topmensen van het bedrijf heeft het
vertrouwen compleet beschadigd en alleen Goodwin kan weten wie de dief
is. Naar Brits recht is Goodwin veroordeeld om de informatie vrij te geven.
Volgens Goodwin was dit echter een schending van Artikel 10 van het
EVRM. Stratsburgh oordeelde dat de veroordeling een misdrijf is tegen de
gedragsrechten. De vertrouwelijkheid bewaren behoort tot de door artikel
10 beschermde rechten. (extra informatie te vinden op :
http://hudoc.echr.coe.int/hudoc/ViewRoot.asp?
Item=0&Action=Html&X=1221180700&Notice=0&Noticemode=&RelatedM
ode=0)

Het bronnengeheim als uitzondering op de regel heeft geen wettelijke maar wel
een jurisprudentiële grondslag. Het wordt door het EHRM gezien als een
onderdeel van artikel 10 van het EVRM.

4
navrant: schrijnend, hartverscheurend

academiejaar 2002 - 2003 85


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

Art. 10 EVRM: “1. Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht
omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of
denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig
openbaar gezag en ongeacht grenzen. Dit artikel belet Staten niet radio-,
omroep-, bioscoop- of televisieondernemingen te onderwerpen aan een systeem
van vergunningen.
2. Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met
zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten,
voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een
democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale
veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van
wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de
goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om
de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag
en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.”

Inhoud

1. Het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer

Het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer is vastgelegd in


artikel 22 van de grondwet. Art. 22: “Ieder heeft recht op eerbiediging van zijn
privé-leven en zijn gezinsleven, behoudens in de gevallen en onder de
voorwaarden door de wet bepaald. De wet, het decreet of de
in artikel 134 bedoelde regel waarborgen de bescherming van dat recht.”

Eigenlijk behoort het recht op privacy tot de Belgische rechtsorde sinds de


introductie van de Belgische grondwet in 1831. De grondwet kende toen reeds de
bescherming van de woonst en van het briefgeheim. De persoonlijke levenssfeer
wordt persoonlijk erkend en gerespecteerd. Hoewel er maar zeer recent een
grondwettelijke regeling voor bestaat, is dit een leerstuk dat in het Belgisch recht
altijd behoord heeft tot de vanzelfsprekendheden op het niveau van de
persoonlijkheidsrechten. In artikel 8 van het EVRM is het recht op de
bescherming van de persoon en het gezin gegarandeerd. Zowel over artikel 8 als
over artikel 10 bestaat een uitgebreide jurisprudentie. Art. 8 EVRM: “1. Een ieder
heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn
woning en zijn correspondentie.

academiejaar 2002 - 2003 86


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van


dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische
samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de
openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van
wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de
goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. “

Wat tot die beschermde sfeer behoort, is cultureel bepaald. Er bestaat geen lijst
of catalogus voor. Het is wat men maatschappelijk aanvoelt als daartoe
behorend. Dat zijn in onze samenleving gegevens over familiale, relationele
aangelegenheden, gegevens over gezondheid, medische toestanden, filosofische,
levensbeschouwelijke, religieuze of andere opvattingen. Er zijn samenvattingen
waarin men daar anders over denkt. Met betrekking tot elk van die zaken, kan elk
individu zich anders gedragen. Wie zich bijvoorbeeld in het openbare leven
begeeft, geeft zelf een stukje van zijn privacy weg. Omgekeerd kan niemand
iemand anders dwingen om bijvoorbeeld te zeggen dat je gelovig bent, of wat je
politieke kleur is. Dat kan derhalve ook niet als rechtmatig argument worden
aangevoerd als selectiecriterium bij aanwervingen.

De verhouding van de moderne media ten aanzien van respect voor de


persoonlijke levenssfeer is problematisch. Het is duidelijk dat er media zijn, of
rubrieken in media, die de grenzen verkennen van wat er kan. In een arrest van
het Amerikaanse Supreme Court wordt het recht op de bescherming van de
persoonlijke levenssfeer omschreven als “the right to be let alone”. Dit is een van
de meer nobele grondwettelijke rechten en vrijheden. Het recht om met rust te
worden gelaten wat betreft de aspecten: je fysieke integriteit, je psychische
toestand, levensbeschouwelijke opvattingen. Bij ons is het cultureel gebruikelijk
dat wij ons kleden wanneer wij ons in het maatschappelijke verkeer begeven.
Daarom worden de gegevens betreffende ons naakte lijf en afbeeldingen daarvan
algemeen beschouwd als behorende tot de persoonlijke levenssfeer. Er zijn
culturen waarin dat anders is. Bij het recht om met rust te worden gelaten is vrij
gemakkelijk aan te geven wat het juridische principe is dat deze materie
beheerst. Elk individu is op grond van haar of zijn persoonlijkheid, op grond van
haar of zijn recht op erkenning van menselijke waardigheid, de enige die bevoegd
is te beoordelen wat tot zijn of haar privacy behoort. Je mag je bijvoorbeeld in
het openbaar als homo outen, maar je mag dat niet in de plaats van anderen te
doen. Dat is aanmatigend handelen en je schendt er de privacy van anderen mee.
Alleen als je absoluut zeker bent dat een persoon zelf iets te kennen wilt geven
en je hebt de drie noodzakelijke dingen gedaan (controle), schendt je niet het

academiejaar 2002 - 2003 87


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

recht op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene. Een fotomodel kan


bijvoorbeeld voor zichzelf uitmaken of foto’s van haar lichaam in de openbaarheid
mogen komen, maar dat wil niet zeggen dat het legitiem is voor paparazzi om
haar met enorme telelenzen te gaan belagen in haar privé-sfeer.

Het criterium is dus gaat het naar buiten brengen, de onthulling van iets wat wij
maatschappelijk als persoonlijk beschouwen terug op een autonome beslissing of
werd dit aan de betrokkene opgedrongen. In het laatste geval is er een schending
van het recht op de persoonlijke levenssfeer. Dit geldt voor alle aspecten waar wij
normaal discreet over zijn. Het moet telkens over een eigen beslissing gaan.

Dit is een delicate kwestie. BV’s flaneren bijvoorbeeld wel eens met hun
relationele leven. Wie het met wie doet houdt de publieke opinie bezig. Maar
wanneer een ex-Miss België in een weekblad over haar scheiding en over haar ex
praat, wordt het principe van hoor en wederhoor niet toegepast. Die ex-Miss mag
dan al beslist hebben om als BV een stuk van haar persoonlijke leven vrij te
geven, haar ex-man die geen BV is heeft dat niet besloten. Als we verder
nadenken over deze kwestie, kan een format zoals Big Brother eigenlijk niet
bestaan in een democratische rechtsstaat bestaan. De absolute kern van vrijheid
is persoonlijke vrijheid. Je kan geen geldig contract met iemand afsluiten om je te
laten opsluiten. Dat is absoluut ongeldig en het is aberant5 dat men dergelijke
contracten sluit. Evenmin is het maatschappelijk wenselijk dat men kan
contracteren om 24 uur per dag vastgelegd te worden op video. Zo iets is naar
Belgische normen conceptueel niet denkbaar.

Bewakingscamera’s. Deze hebben een bewakingsoogmerk en kunnen voor niets


anders gebruikt worden.

Candid Camera. Beelden die op zulke wijze worden opgenomen kunnen slechts
geldig worden uitgezonden in geval met expliciete toestemming verkrijgt.

Het is een misdrijf om een valse naam of een valse titel te dragen., wat het
undercover gaan van journalisten problematisch maakt. Tegenwoordig is de term
onderzoeksjournalistiek in zwang aan het komen. Dit is eigenlijk een zeer
gevaarlijk gegeven. Ten eerste is alle journalistiek onderzoeksjournalistiek want
je moet je bronnen onderzoeken. Ten tweede zijn in de regel de materiële en
intellectuele middelen in de Belgische journalistiek te klein om tot echte
onderzoeksjournalistiek te leiden. Iedereen heeft het recht om te weten wanneer

5
aberant: afwijkend

academiejaar 2002 - 2003 88


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

een journalist actief met iets bezig is en dingen over je wenst te weten. Je kan
geen valse hoedanigheid aannemen, je moet zeggen dat je journalist bent. Dat
vergemakkelijkt je werk niet altijd. Een verborgen camera gebruiken is niet de
enige manier om iets te registeren, maar de gemakkelijke manier! Het hoort
echter niet tot de expressievrijheid dat journalistiek gemakkelijk is! Toch wint het
gebruik van de verborgen camera aan populariteit. Redacties zagen aan de tak
waarop zij zitten! De popularisering van het gebruik van de verborgen camera is
professioneel fout en berust op een gemakkelijkheidscriterium, op een luiheid.

Men zegt in de deontologische rechtsspraak dat wanneer is aangetoond dat op


geen enkele andere wijze de informatie verkrijgbaar is, dat dan
undercoverjournalistiek en respectievelijk het gebruik van verborgen opname
apparatuur verantwoord is. In dat geval moet men zich wel in een positie
plaatsen dat men kan aantonen dat de informatie op geen enkele andere
normale wijze beschikbaar was.

Voorbeeld: 1. Gaia versus veehandelaars. De dierenrechtenorganisatie GAIA


had op een veemarkt in Anderlecht beelden gefilmd waarop te zien was hoe
bepaalde veehandelaars dieren mishandelden. Gaia wilde dit via die beelden
aanklagen, maar verloor de zaak. Michel Vandenbosch heeft zijn strijd
namelijk niet gevoerd met in de rechtsstaat passende middelen. Een VZW’tje
mag geen quasi politioneel bewijs gaan verzamelen en dan zeggen dat
dierenbeulen zwaar gestraft moeten worden. Dat past niet in onze
samenleving. Het is puur machiavellisme om te denken dat het nobele doelen
uw middelen heiligt. Dat is in een rechtsstaat niet aanvaardbaar.

2. Een journaliste heeft zich op internet uitgegeven als een dertienjarig meisje
om een bankdirecteur er bij te lappen voor pedofilie. Dit is echter uitlokking,
wat helemaal niet mag.

academiejaar 2002 - 2003 89


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

2. Recht op afbeelding.

We lopen alleen met ons gezicht zichtbaar rond, vermits we in onze cultuur
gebruikelijk gekleed lopen. Ons gezicht onderscheidt ons. Het is een essentieel
onderdeel van onze persoonlijkheid. We herkennen elkaar er aan. Het is echter
niet publiek. De afbeelding ervan behoort tot de beschermde persoonlijke
levenssfeer. Dit staat in de Belgische auteurswet van 1994.

Artikel 10 auteurswet 30-04-1994: “De auteur of de eigenaar van een portret


dan wel enige andere persoon die een portret bezit of voorhanden heeft, heeft
niet het recht het te reproduceren of aan het publiek mede te delen zonder
toestemming van de geportretteerde of, gedurende twintig jaar na diens
overlijden, zonder toestemming van zijn rechtverkrijgenden.”

Waarom staat dit in de auteurswet? Omdat het auteursrecht aan de maker van
de afbeelding exclusieve rechten geeft op zijn auteurswerk. Als iemand u
schildert of fotografeert, is hij auteursrechterlijk de monopolist van zijn
auteurswerk. De kunstenaar komt dan in conflict met de privacy van zijn model.
Dat conflict moet geregeld worden. Dit gebeurt doordat de afgebeelde persoon
een eigen recht heeft over zijn afbeelding dat voortgaat op het auteursrecht van
de maker van de afbeelding. Wie we zijn hangt voor een belangrijk stuk samen
met hoe we eruit zien. We zijn onderscheidbaar van elkaar dankzij ons gezicht.
Dus dat maakt dat we een beetje onze snoet zijn en het recht van de maker, van
de auteur moeten corrigeren. Het recht op afbeelding is als onderdeel van de
privacy rechten zeer strikt beschermd.

Voorbeeld: rechtsspraak uit de naaktfotografie. Sabine de Vos heeft als


onbekende studente naaktfoto’s laten maken voor Play Boy. De uitgever wenste
die foto’s op dat moment niet te gebruiken. Later werd ze bekend als omroepster
en wilde men de foto’s ineens wel laten publiceren. De Vos ging echter niet meer
akkoord en heeft gelijk gekregen.

Vraag: wat met foto’s die op openbare plaatsen genomen worden?


Antwoord: Als het om een algemeen sfeerbeeld gaat, is er geen sprake van een
inbreuk. Indien iemand met een telelens gefotografeerd wordt, is er wel een
inbreuk indien het nemen van de foto’s niet met de toestemming van de
gefotografeerde persoon gebeurd is.

academiejaar 2002 - 2003 90


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

academiejaar 2002 - 2003 91


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

(5) Rechtsmiddelen

3 soorten:
1. strafrechterlijke aansprakelijkheid
2. Burgerlijke aansprakelijkheid
3. Recht van antwoord

5.1. Strafrechterlijke aansprakelijkheid

Kennelijk racisme, schending van de goede zeden, laster en eerroof zijn


misdrijven die in het strafwetboek omschreven worden. Gelet op artikel 150 van
de grondwet dat bepaalt dat drukpersmisdrijven enkel kunnen worden voorgelegd
aan een jury in het Hof van Assisen, zijn er eigenlijk geen gevolgen. Voor de
gedrukte media is er dus eigenlijk een soort straffeloosheid ten aanzien van die
drukpersmisdrijven. Ten aanzien van de audiovisuele media kan men wel worden
vervolgd. Het enige wat ten aanzien van drukpersmisdrijven voor een
correctionele rechtbank kan worden vervolgd is het racisme delict, dat is
toegevoegd aan artikel 150. Art. 150: “De jury wordt ingesteld voor alle
criminele zaken, alsmede voor politieke misdrijven en drukpersmisdrijven,
behoudens voor drukpersmisdrijven die door racisme of xenofobie ingegeven
zijn.”

5.2. Burgerlijke aansprakelijkheid

Burgerlijke aansprakelijkheid berust op artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek.


Art. 1382 BW: “Elke daad van de mens, waardoor aan een ander schade wordt
veroorzaakt, verplicht diegene door wiens schuld de schade is ontstaan deze te
vergoeden.”

Als je een fout maakt en de fout veroorzaakt schade, dan moet je die schade
vergoeden. De fout kan gelijk welke onrechtmatigheid zijn. Een schending van uw
recht op afbeelding, het gebruiken van uw afbeelding zonder uw toestemming,
het schrijven van zaken die uw privacy op een andere manier schenden,… Men
moet zich de deontologische regel van het streven naar waarheid herinneren. De
rechtsspraak in toepassing van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek, vergt
van de Media dat wat zij schrijven aannemelijk is. Dat is niet hetzelfde als waar!
Die aannemelijkheidstoets wil zeggen dat je zal moeten kunnen aantonen aan
de rechter dat een ander zorgvuldig handelende journalist op dezelfde of op een

academiejaar 2002 - 2003 92


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

vergelijkbare wijze journalistieke controle of onderzoek zou hebben verricht en


het bericht ook zou hebben gepubliceerd. Als je de drie dingen doet die je zou
moeten doen, dan zal je in de regel in staat zijn de aannemelijkheidstoets en de
bewijslast die hoort bij de aannemelijkheidstoets te leveren. Het is aangewezen in
de journalistieke opbouw van een item de stappen die u neemt gedocumenteerd
te houden. Men aanvaardt onder de aannemelijkheidstoets dat een journalist
onder tijdsdruk werkt. Maar men aanvaardt dit slechts binnen redelijke mate.

Het verschil tussen feiten, geruchten en waardeoordelen geldt. Van feiten moet je
de bewijslast kunnen leveren. Van geruchten die je als gerucht verneemt moet
dat niet. Van waardeoordelen mag men je evenmin bewijs vragen, aangezien het
meningen zijn. Indien je iemand schade berokkent, word je veroordeeld tot
herstel van de schade.

Journalisten hebben in de media een ontzettend belangrijke functie als public


watchdog of democrasy. Een kritisch oog op alle maatschappelijke gelegenheden
van algemeen belang. Journalisten hanteren ook een ongemeen gevaarlijk
wapen. You can make and break reputations. (cfr Chérie Blair in GB) Men moet
zich bewust zijn van het gevaar van het wapen dat men hanteert! Doe dat met
overtuiging als het maatschappelijke aangelegenheden van algemeen belang
betreft, als je zeer professioneel en deontologisch de zaak hebt onderzocht, om
mistoestanden aan te klagen. Daarvoor zijn de media er, dat is de absolute
grondslag. Maar denk zeer goed na als je onrechtmatig reputatieschade aanricht,
dat dit zeer hard aankomt en dat reputatieschade niet herstelbaar is! Onze
publieke opinie is namelijk hardvochtig en is van oordeel dat waar rook is, ook
vuur is en dat er wel iets van aangeweest zal zijn als iemands reputatie geschaad
wordt.

5.3. Recht van antwoord

• Specifiek mediarechterlijk rechtsmiddel


• Redacties vrij op grond van mediavrijheid, fundamentele expressievrijheid
om over alles te schrijven (kritisch)
• Belgie: traditioneel gevestigd rechtsmiddel, in andere landen bestaat dit
niet
• Tegenhanger van vrijheid van redacties om over iemand te publiceren
o Evenwichtsanalyse: gelijkheid van wapens

academiejaar 2002 - 2003 93


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

o Sommige landen vinden dit vreemd: iemand die recht uitoefent


kunnen inbreken in redacties onevenwichtig bevonden door
anderen
• Sinds 1977: uitgebreid tot radia en televisie
o Drukpers verschillend met audiovisuele art 150 GW
o In drukpers: meer kijken naar herstel van het evenwicht, middel
van rechtsbescherming. Éénmalig boek waarop recht van antwoord
wilt uitoefenen gaat niet want niet periodiek
o Herstel van evenwicht, u krijgt het woord in periodieke drukwerken
 Ruimte innemen in hun kolom, redacties niet leuk vinden
(redacties te verkrampt attitude tov rva (publiceren dit niet
graag)
• Zodra u bent vermeld + wet bepaald bij naam genoemd of impliciet
aangegeven
o Beschikt over rva: tekst redigeren (wet te formalistisch, te strakt,
niet naleving strafsancties)
o In dezelfde taal als de publicatie
o Rva bestaat uit min en max tekens
 Min: altijd 1000 tekens of leestekens
 Max: dubbel van de ruimte die wordt ingenomen door de
bestreden tekst
• Vb. Artikel 4000 letters= pagina in weekblad= norm
voor middelgrote krantenartikkel
o Rva mmag dan max 8000 letters bevatten
  rechtsbescherming, middel dooor wijdt bereik meer dan
bescherming
o Bij foto: neemt de plaats van 2000 tekens: casuisitiek
o Vermeld in paragraaf wat dan? Recht op 2X paragraaf of tekst?
• Geen rva op fictieboeken
o Periodiciteit staat niet vast
o Vb. An demeulemeester in Brusselmans boek
 Veroordeling fout, onrechtmatige daad, schading eer en
goede naam; niet op rva
 Gevolgen daarvan dragen Brusselmans veroordeeld,
verspreiding stopgezet
• Inhoudelijke voorwaarden:
o Antwoorden in de gebruikelijke betekenis van het woord

academiejaar 2002 - 2003 94


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

 Pertinent zijn in antwoord/ Bij materie blijven


o Niet zonder noodzaak 3de vermelden in antwoord
o Vb. lezersbrief/reclame/interview
 Geinterviewde vernoemd in gesprek ienamd ook vermeld
in drukwerk
 Journalist niet verantwoordelijk, geinterviewde wel
o Binnen 3 maanden na publicatie
 Rigide mechanisme: publicatie plicht in periodiek drukwerk
op dezelfde plaats, dezelfde lettertekens, zonder
onderbrekingen
• Inbreuk op drukwerk theorie van herstel evenwicht
• 177: gecordineerde mediadecreten
o Bij radio en televisie vercshillend RVA
 Wel rechtsmiddel, maar beperkt tot recht van verdediging
• Onjuiste feiten rechtzetten
• Aanvallen op u eer ar te weren
• Veel beperktere notie van verdediging
o Binnen de maand,
o Omroep recht tegenvoorstel doen
o Max 4500
o In 3 min gelezen moet worden
o Genoemd in uitzending?
 Omroep kan u zeggen heb recht op, maar mag
tegenvoorstel doen
 Tegenvoorstel aanvaarden: nieuwe tekst voorgelezen eerst
volgende uitzending
 Tegenvoorstel weigeren: hof van eerste aanleg:
oorspronkelijke tekst gelezen
• Eerste vraag: recht op recht van antwoord?
o Rechtsmiddel dat recht van verdediging: beperkter
• 187: recht van mededeling
o Specifiek recht
o Symbolische waarde:
 = recht om bij omroep te laten weten dat u definitief buiten
vervolging, vrijgesproken bent
  in welk omstandigheden, toen u verdacht werd zijn vaak
publieke zaken, vaak in aandacht

academiejaar 2002 - 2003 95


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

• Huiszoeking, doping vaak eindigen ni


buitenvervolgingstelling of in vrijspraak, in media
niet evenveel aandacht voor
• Verdachten hun verplichten in media dat dit ook
vermeld wordt
o Velen toch niet terug in schijnwerpers willen
brengen
Dit bestaat in België merkwaardig genoeg reeds sedert 1830. Het is het recht dat
eenieder een heeft die is genoemd in de audiovisuele en gedrukte media om zelf
aan het woord te komen. Het is het recht om te antwoorden op wat er
gepubliceerd of uitgezonden wordt. Dit is een recht dat vrij goed werkt. In de
gedrukte pers wil het zeggen dat men mag antwoorden binnen de drie maanden
en dat men tweemaal de ruimte mag innemen van datgene waarop u antwoordt.
Indien uw antwoord niet beledigend is, dan is de redactie onder bedreiging van
een strafrechterlijke sanctie, verplicht om het antwoord integraal te publiceren op
dezelfde plaats en in dezelfde lettertekens. In de praktijk houden redacties niet
van recht van antwoord. In de praktijk onderhandelt men dus vaak en zal men de
persoon vragen om in plaats van recht van antwoord een ruimer interview te
geven om impliciet recht te zetten wat verkeerd was weergegeven.

Op radio en televisie werkt het enigszins anders. Men mag daar een tekst
inzenden die in maximaal drie minuten kan worden voorgelezen, of een tekst van
4500 typografische tekens. Maar anders dan kranten of weekbladen hebben de
omroepen het recht een tegenvoorstel te doen. Je hebt nooit de toegang tot de
microfoon of de camera. De omroep die nu rechtmatig het recht heeft opgeëist
kan zeggen dat ze een tegenvoorstel van tekst doet. Drie minuten is redelijk lang
voor een niet-journalist.

Bibliografie

 DELLEBEKE M. (1995), Actualiteiten tv-reclame en sponsering, (online),


http://www.ivir.nl/publicaties/overig/dellebeke/dellebeke1.doc, gelezen op 15-
11-2002

N. (2002), “Contempt of court”, (online),


http://www.faess.jcu.edu.au/soh/subjects/JN2002/JN2002website/program/conte
mpt.html , gelezen op 2-11-2002

academiejaar 2002 - 2003 96


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

N., S.D., “Sunday Times v. UK”, (online),


http://www.mediator.online.bg/eng/sundayt2.htm, gelezen op 1-11-2002

N., S.D., “Thorgeirson v. Iceland”, (online),


http://www.mediator.online.bg/eng/thorg_e.htm, gelezen op 2-11-2002

 N., S.D., “50 jaar Raad van Europa”, (online),


http://www.senate.be/magazine/2000_6/n06-22.htm , gelezen op 2-11-2002

 N., S.D., Goed om weten, (online),


http://www.fenvlaanderen.be/juridisch/uitgever.htm, gelezen op 16-11-2002

N., S.D., Televisie- omroepactiviteiten – televisie zonder grenzen, (online),


http://europa.eu.int/scadplus/leg/nl/lvb/l24101.htm, gelezen op 15-11-2002

 N. (2001), EuropaWorld, (online)


http://www.europaworld.org/issue17/johnreith12101.htm, gelezen op 22-11-
2002

 N. (2002), “Wat is de raad voor journalistiek?”, (online),


http://www.rvdj.be/raad.php, gelezen op 20-12-2002

, N. (1997), “International federation of Journalists”, (online),


http://www.iit.edu/departments/csep/PublicWWW/codes/coe/jour-ifj.htm,
gelezen op 20-12-2002

 RAVELINGEN J. (2001), Brussels update december 2000, (online),


http://www.marketinglaw.co.uk/open.asp?A=331, gelezen op 24-11-2002

academiejaar 2002 - 2003 97


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

Bijlage

Les van 25-10-2002:

“Between 1958 and 1961 Distillers Company (Biochemicals) Limited


("Distillers") manufactured and marketed under licence in the United Kingdom
drugs containing an ingredient initially developed in the Federal Republic of
Germany and known as thalidomide. The drugs were prescribed as sedatives
for, in particular, expectant mothers. In 1961 a number of women who had
taken the drugs during pregnancy gave birth to children suffering from severe
deformities; n the course of time there were some 450 such births in all.
Distillers withdrew all drugs containing thalidomide from the British market in
November of the same year.

9. Writs against Distillers were issued, between 1962 and 1966, by the
parents of seventy of the deformed children on their own and on their
children's behalf. They contended that the cause of the deformities was the
effect on the foetus of thalidomide administered to the mother during
pregnancy, alleged that Distillers had been negligent in the production,
manufacture and marketing of the drugs and claimed damages. Distillers
denied negligence and put in issue the legal basis of the claims. A number of
actions were also brought in respect of persons alleged to have suffered
peripheral neuritis as a result of use of the drugs. Of the seventy actions by
parents, sixty-five were settled in 1968 following negotiations between the
parties' legal advisers. In sixty-two of the cases, the children were still alive
and the settlement therefore required court approval which was obtained. The
basis of the settlement was that each plaintiff, provided he withdrew his
allegation of negligence, should receive from Distillers a lump sum equal to 40
per cent of the amount he would have recovered had his action wholly
succeeded. Further proceedings in the High Court in 1969 dealt with the
assessment of damages in the cases settled on the above-mentioned basis
and, in the event, Distillers paid out some &1,000,000 in respect of fifty-eight
cases. [...].

10. [...] ... by 1971, three hundred and eighty-nine claims in all were
pending against Distillers. Apart from a statement of claim in one case and a
defence delivered in 1969, no further steps were taken in those actions where
writs had been issued. Distillers had announced in February 1968 that they

academiejaar 2002 - 2003 98


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

would provide a substantial sum for the benefit of the remaining three
hundred and eighty-nine claimants and both sides were anxious to arrive at a
settlement out of court. The case in fact raised legal issues of considerable
difficulty under English law. Had any of the actions come on for trial, they
would have been heard by a professional judge sitting without a jury.

In 1971, negotiations began on a proposal by Distillers to establish a


charitable trust fund for all the deformed children other than those covered by
the 1968 settlement. [...] By September 1972, a settlement involving the
setting up of a &3,250,000 trust fund had been worked out and was expected
to be submitted in October to the court for approval.

11. Reports concerning the deformed children had appeared regularly in The
Sunday Times since 1967, and in 1968 it had ventured some criticism of the
settlement concluded in that year. There had also been comment on the
children's circumstances in other newspapers and on television. In particular,
in December 1971, the Daily Mail published an article which prompted
complaints from parents that it might jeopardise the settlement negotiations
in hand; the Daily Mail was "warned off" by the Attorney-General in a formal
letter threatening sanctions under the law of contempt of court, but contempt
proceedings were not actually instituted. On 24 September 1972, The Sunday
Times carried an article entitled "Our Thalidomide Children: A Cause for
National Shame": this examined the settlement proposals then under
consideration, describing them as "grotesquely out of proportion to the
injuries suffered", criticised various aspects of English law on the recovery
and assessment of damages in personal injury cases, complained of the delay
that had elapsed since the births and appealed to Distillers to make a more
generous offer. The article contained the following passage:

"... the thalidomide children shame Distillers ... there are times when to
insist on the letter of the law is as exposed to criticism as infringement of
another's legal rights. The figure in the proposed settlement is to be &3.25
million spread over 10 years. This does not shine as a beacon against pre-tax
profits last year of &64.8 million and company assets worth &421 million.
Without in any way surrendering on negligence, Distillers could and should
think again."

A footnote to the article announced that "in a future article The Sunday
Times [would] trace how the tragedy occurred". On 17 November 1972, the

academiejaar 2002 - 2003 99


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

Divisional Court of the Queen's Bench Division granted the Attorney-General's


application for an injunction restraining publication of this future article on the
ground that it would constitute contempt of court (see paragraphs 17 to 35
below for a summary of the draft article and particulars of the contempt
proceedings).

12. Although the proposed article was accordingly not published, The Sunday
Times throughout October contained a number of features on "the
thalidomide children" and the laws of compensation for personal injuries.
There was also a considerable response from the public, the press and
television. Some radio and television programmes were cancelled after official
warnings about contempt but proceedings were not actually taken except as
regards a television programme, shown on 8 October 1972, concerning the
plight of the children. The Attorney-General claimed that that programme was
calculated to bring pressure on Distillers to pay more. On 24 November 1972,
the Divisional Court decided (Attorney-General v. London Weekend Television
Ltd.) that there had been no contempt because it was not established that the
television company deliberately intended to influence the pending proceedings
and, in the circumstances, a single showing of the programme did not create
"a serious risk" of interference with the course of justice. The court
distinguished the case concerning the proposed Sunday Times article on the
basis that, there, the editor had made it plain that he was deliberately
attempting to persuade Distillers to pay more.

13. In the House of Commons, the Speaker had repeatedly refused to allow
any debate or questions on the issues raised by the thalidomide tragedy.
However, on 29 November 1972, the matter was extensively debated in the
House which had before it a motion, inter alia, calling on Distillers to face up
to their moral responsibilities and for immediate legislation to establish a trust
fund for the deformed children. Shortly before the debate, Distillers had
increased the value of their proposed trust fund from &3,250,000 to
&5,000,000. Much of the debate was devoted to the question whether
immediate legislation would or would not take pressure off Distillers and/or
the parents and to a discussion of social services for the children and the
disabled in general and of official scrutinising systems for new drugs. Tributes
were paid to the Sunday Times campaign and various criticisms were made of
the law and lawyers. The question of Distillers' legal, as opposed to moral,
responsibility was not discussed, although references were made to facts -
described as "the danger flags flying" - of which little notice had been taken,

academiejaar 2002 - 2003 100


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

and to the absence of a general practice of tests on the foetus when


thalidomide was first marketed. Similar references appeared in the draft
Sunday Times article. At the close of the debate, the House, "disturbed about
the plight of thalidomide children, and the delay in reaching a settlement",
recognised the initiatives taken by the Government to improve services for
the disabled and welcomed the Government's undertaking to investigate any
special cases of need and to "consider, as soon as the cases are no longer sub
judice, whether a trust fund needs to be established for thalidomide children".

14. The Parliamentary debate was followed by a further wave of publications


and there was a nationwide campaign in the press and among the general
public directed to bringing pressure on Distillers to make a better offer. The
campaign included a threat to boycott Distillers' other products and many of
their shareholders publicly urged a speedy and satisfactory settlement. Two
articles in the Daily Mail of 8 and 9 December 1972 referred, in particular, to
many of the same test and research results as the enjoined Sunday Times
article. There were also, round about this time, a number of press articles
denying Distillers' legal responsibility, but no further contempt proceedings
were instituted. A public investigation of the causes of the tragedy was
repeatedly demanded but never carried out; in fact, it was finally refused by
the competent Minister in the summer of 1976. Following the public criticism,
the proposed settlement did not proceed and, in December 1972 and January
1973, Distillers came forward with new proposals which involved a further
increase in the value of the trust fund to &20,000,000. Negotiations
continued. In the meantime, following an appeal by Times Newspapers Ltd.,
the Divisional Court's injunction was discharged by the Court of Appeal on 16
February 1973, only to be restored in modified form on 24 August 1973
following the House of Lords' decision of 18 July allowing a further appeal by
the Attorney-General (see paragraphs 24 to 34 below).

15. On 30 July 1973, a single judge of the Queen's Bench Division approved
in the great majority of the cases the terms of a settlement, after satisfying
himself that they were in the true interests of the minors involved. Under the
settlement:

(a) each plaintiff, provided he withdrew his action, was to receive a lump
sum equal to fourty per cent of the amount he would have received had the
action been successful; and

academiejaar 2002 - 2003 101


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

(b) a charitable trust fund was to be set up for the deformed children,
including those covered by the 1968 settlement.

Distillers maintained their denial of negligence on the part of themselves or


their advisers; since not all the parents accepted the proposed settlement,
this issue remained sub judice.

16. On application by the Attorney-General, the injunction against Times


Newspapers Ltd. was discharged on 23 June 1976 (see paragraph 35 below).
Four days later, the contentious article was published. It differed in a number
of respects from the original draft; in particular, it omitted certain matters
based on information which had been received in confidence by the parents'
advisers during the thalidomide litigation. Disclosure of this information had
been forbidden by a further injunction of 31 July 1974 of which the applicants
did not complain before the Commission.

By 23 June 1976, four of the parents' actions against Distillers remained


outstanding: [...] Moreover, there was still pending at that date litigation
between Distillers and their insurers which also involved the issue of
negligence: the insurers had contested their liability to pay for the 1973
settlement on the ground, inter alia, that Distillers had not carried out
adequate tests and research. This action had been set down for trial on 4
October 1976 but was, in fact, settled on 24 September 1976.”

N., S.D., “Sunday Times v. UK”, (online),


http://www.mediator.online.bg/eng/sundayt2.htm, gelezen op 1-11-2002

Zie ook: http://www.icnl.org/library/legal/sundaytimes.htm

Les van 15-11-2002:

“Actualiteiten tv-reclame en sponsoring

Mr M. Dellebeke1

(IER 1995 nr. 5, p. 153-161)

Recente ontwikkelingen op Europees en nationaal niveau scheppen nieuwe


mogelijkheden voor televisie-reclame en programma-sponsoring. Met name

academiejaar 2002 - 2003 102


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

Europese jurisprudentie, de nieuwe sponsorregels voor de publieke omroepen


en de Notitie Liberalisering Mediawet geven aanleiding voor een overzicht.
Welke mogelijkheden hebben adverteerders en sponsors momenteel en
binnenkort op de Nederlandse televisie?

1. Inleiding

Commercie en omroep zijn in Nederland altijd strange bedfellows geweest.


Waar voor kranten en andere gedrukte media niet of nauwelijks beperkingen
zijn gesteld aan adverteren en andere vormen van commerciële exploitatie, is
de geschiedenis van de relatie omroep - commercie er een van politieke
betutteling, leidende tot vele beperkingen en andere regels. Er zijn echter
liberaliserende ontwikkelingen te signaleren; zowel op Europees (als gevolg
van de tv-richtlijn en de nadere interpretatie daarvan) als op nationaal niveau
(invoering van binnenlandse commerciële omroep en, meer recentelijk, invoe-
ring van de sponsorwet voor de publieke omroep en de Notitie Liberalisering
Mediawet). Genoeg reden dus voor een overzicht van de mogelijkheden en
onmogelijkheden van commerciële exploitatie van het televisie-medium door
omroepen en het bedrijfsleven. Hierbij moet onderscheid worden gemaakt
tussen het (laten) uitzenden van reclame en het sponsoren van program-
ma's.2 Een nieuwe vorm van verkoop via de televisie, teleshopping (het recht-
streeks aanbieden van produkten en diensten op tv), zal in een aparte
paragraaf (§7) aan bod komen.

Dit overzicht beperkt zich tot het juridische kader van de op Nederland
gerichte televisie-uitzendingen. Deze zullen worden onderverdeeld in uitzen-
dingen afkomstig van buitenlandse omroeporganisaties (grensoverschrijdende
televisie; §3), binnenlandse commerciële omroep (§4), binnenlandse publieke
omroep (§5) en Nederlandse lokale en regionale omroep (§6). Per categorie
zullen de daarop van toepassing zijnde regelingen en de actuele ontwikke-
lingen daarin, worden besproken. Het overzicht zal worden voorafgegaan door
een schets van het europees-rechtelijke kader, dat de basis vormt van de
nationale regelingen (§2).

Bij deze uiteenzetting moet in gedachten worden gehouden dat de reclame-


en sponsorregels waaraan de omroepen zich moeten houden, van direkt
belang zijn voor adverteerders en sponsors. De mogelijkheden en beper-

academiejaar 2002 - 2003 103


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

kingen van het regime bepalen immers de soort en hoeveelheid reclame die
zij op de betreffende televisiezender mogen maken en welke sponsorvormen
zij kunnen benutten.

2. Europees kader

2.1. De tv-richtlijn

Basis van het Europese reclame- en sponsorregime is de EG-richtlijn Televisie


zonder grenzen.3 Doelstellingen van deze richtlijn zijn onder meer bescher-
ming van de consument tegen de toenemende commerciële uitingen in
televisie-uitzendingen en de bevordering via etherreclame van de (grensover-
schrijdende) handel in goederen en diensten. De richtlijn verplicht de lidstaten
tot het invoeren van het in de richtlijn vastgestelde minimumkader in hun
nationale televisiewetgeving. Daarbij zijn de lidstaten bevoegd strengere
regels op te nemen dan het minimumregime van de richtlijn.4 Buiten de
invoering van dit nationale minimumkader ziet de richtlijn alleen op
grensoverschrijdende (lees: buitenlandse) tv-uitzendingen.

De opdracht van de richtlijn is tweeledig. Aan de zendkant verplicht zij tot


regulering; programma's (waaronder reclame-uitzendingen) moeten voldoen
aan bepaalde minimum-eisen. Aan de ontvangstkant bestaat de verplichting
tot deregulering. Hierbij is voor Nederland van belang dat in beginsel geen
beperkingen mogen worden gesteld aan het doorgeven van reclame die
afkomstig is uit een andere EU-lidstaat. De belangrijkste reclameregels zijn
immers door de richtlijn gecoördineerd. Dit vrije verkeer van (recla-
me)uitzendingen wordt bewerkstelligd door het zgn. transmitting state princi-
ple; de ontvangst en (kabel)doorgifte van televisieprogramma's, die worden
uitgezonden vanuit een EU-lidstaat, mogen in een andere lidstaat niet worden
belemmerd.5

De richtlijn bevat kwalitatieve en kwantitatieve bepalingen voor reclame en


kwalitatieve bepalingen voor sponsoring.6 Wat de inhoudelijke bepalingen ten
aanzien van reclame betreft, verbiedt de richtlijn sluikreclame, zulks ter
bescherming van de kijker. Reclame moet gemakkelijk als zodanig
herkenbaar zijn en duidelijk gescheiden zijn van de rest van het programma-
aanbod. De richtlijn stelt verder regels voor de inhoud van reclame (mede ter
bescherming van minderjarigen), legt beperkingen op aan alcoholreclame en

academiejaar 2002 - 2003 104


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

verbiedt tabaksreclame en reclame voor medische produkten/handelingen. De


hoeveelheid reclame wordt beperkt tot 15% van de dagelijkse zendtijd, met
een maximum van 12 minuten per uur uitzending.

Omroepen mogen hun programma's laten sponsoren, mits (a) wordt vermeld
dat en door wie het programma is gesponsord, (b) de redactionele
onafhankelijkheid gehandhaafd blijft en (c) de kijker niet wordt aangespoord
tot aankoop van de produkten van de sponsor. De mogelijkheden voor
sponsoring worden verder beperkt door het verbod op sponsoring door de
tabaksindustrie en de medische branche7. Ook is sponsoring van tv-journaals
en politieke informatieprogramma's niet toegestaan. De richtlijn schept niet
de verplichting sponsoring toe te laten; echter, als de lidstaten dit toestaan,
moeten de minimumregels van de richtlijn gelden.

Overigens heeft de Europese Commissie onlangs een voorstel tot wijziging


van de richtlijn ingediend, waarin zij voorstelt deze uit te breiden met regels
voor teleshopping (waarover meer in §7) en het reclamebegrip ook 'andere
vormen' van reclame dan de 'klassieke' reclamespot te laten omvatten.8 De
aangepaste richtlijn moet hiermee voorbereid zijn op nieuwe reclamevormen
als telepromotie (tv-reclame voor produkten/diensten door middel van
spelletjes of presentaties) en 'Dauerwerbesendungen' (reclame-uitzendingen
die langer duren dan reguliere spots en die in programma's kunnen worden
opgenomen).9

2.2. Europese jurisprudentie

Recentelijk hebben twee arresten de gelding van de tv-richtlijn onderstreept,


te weten het arrest van het Hof van Justitie van de EG inzake Leclerc-Siplec
vs. TF1/M6 en de uitspraak van het EFTA-Hof inzake Forbrukerombudet vs.
Mattel/Lego.10

Het arrest van het Hof van Justitie van 9 februari 1995 - het eerste over de
tv-richtlijn - betrof het protest van een Franse supermarktketen tegen een
Frans decreet dat de distributie-sector uitsloot van tv-reclame. Op grond van
dit reclameverbod weigerden de Franse omroepen TF1 en M6 de commercials
van Leclerc-Siplec uit te zenden. De supermarktketen daagde TF1 en M6 voor
het Parijse Cour Commercial, welk gerecht het Hof vroeg te oordelen of de
Franse nationale wetgever bevoegd was dergelijke beperkingen op te leggen

academiejaar 2002 - 2003 105


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

aan onder haar bevoegdheid vallende programma-aanbieders. Het Hof consta-


teerde dat de richtlijn een stelsel van minimum-normen voor reclame bevat
en dat de lidstaten strengere eisen mogen stellen aan hun eigen aanbieders.
Met een strenger nationaal regime komt de doelstelling van de richtlijn - het
vrije verkeer van televisie-uitzendingen - niet in gevaar, aldus het Hof.

Deze uitspraak bevestigt het transmitting state principle; alleen de media-


wetgeving van het land van uitzending is relevant. Omroepinstellingen zijn
slechts onderworpen aan de nationale wetgeving van één lidstaat en alleen
die lidstaat mag toezicht uitoefenen op het televisieprogramma. Het is aan de
lidstaat zelf om te bepalen of hij een strenger regime dan het minimum-
regime van de richtlijn invoert.

De uitingsmogelijkheden van de adverteerder worden in beginsel dus bepaald


c.q. beperkt door het nationale regime van zijn land van vestiging. De
keerzijde van het transmitting state principle opent echter de mogelijkheid in
het ene land niet-toegestane tv-reclame te laten uitzenden door een
buitenlandse omroep, die onder een liberaler nationaal reclame-regime valt
en wiens uitzendingen (mede) zijn gericht op de 'strengere' lidstaat. Dat dit
'channel-hopping' de adverteerder vrij staat, is bevestigd in de uitspraak van
het EFTA-Hof van 16 juni 1995, die werd gewezen naar aanleiding van een
conflict tussen de Noorse consumenten-ombudsman en de Noorse vestigingen
van Mattel en Lego. De speelgoedfabrikanten hadden commercials voor hun
produkten laten uitzenden op de Noorse zender TV3. Deze omroeporganisatie
is gevestigd in het Verenigd Koninkrijk, van waaruit zij via satelliet een drietal
programma's verzorgt die specifiek zijn gericht op respectievelijk Denemar-
ken, Zweden en Noorwegen. De Noorse omroepwet verbiedt reclame-uitzen-
dingen gericht op kinderen; dus ook de commercials van Mattel en Lego. De
consumenten-ombudsman kaartte de vermeende overtreding van de omroep-
wet aan bij de Noorse versie van het College van Beroep voor het Bedrijfs-
leven. Dit college verzocht het EFTA-Hof te oordelen of de door de adver-
teerders gebruikte constructie toelaatbaar was onder de - ook voor Noorwe-
gen geldende - tv-richtlijn.11 Het Hof constateerde allereerst dat het hoofddoel
van de richtlijn is het verzekeren van dienstenvrijheid ten aanzien van het
verzorgen van televisie-uitzendingen. Als gevolg van de integratie van de tv-
richtlijn in de Europese Economische Ruimte (EER)-overeenkomst geldt deze
vrijheid ook in de EFTA-landen. Het transmitting state principle stond in de
weg aan een Noors verbod op de advertenties van Lego en Mattel, aldus het

academiejaar 2002 - 2003 106


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

Hof. De commercials, hoewel specifiek gericht op Noorwegen, waren afkom-


stig uit Engeland, alwaar zij binnen de nationale regels vielen.

Het EFTA-Hof verwierp het argument dat de tv-richtlijn alleen regels zou
stellen voor omroeporganisaties. De vrijheden en beperkingen gelden volgens
het Hof evengoed voor adverteerders als Lego en Mattel omdat de activiteiten
van adverteerders en omroeporganisaties in elkaars verlengde liggen. Een
verbod op bepaalde vormen van reclame beperkt immers zowel de adver-
teerder als de uitzendende omroep in hun activiteiten. De ogenschijnlijke U-
bocht-constructie deed het Hof in casu niet anders oordelen; de regeling van
de richtlijn kan leiden tot de situatie dat de adverteerder zijn toevlucht zoekt
bij een omroeporganisatie die onder een gunstig(er) reclame-regime valt. Het
Hof zag in de kontekst van de EER deze omzeiling van nationale wetgeving
zelfs als een 'logische en onvermijdelijke' consequentie van het transmitting
state principle en de in de richtlijn neergelegde televisie-dienstenvrijheid. Ook
het feit dat de commercials specifiek waren gericht op Noorwegen, doet niet
af aan de gelding van de richtlijn, aldus het Hof.12

Geconcludeerd kan worden dat ook hier de wet van vraag en aanbod geldt:
waar vraag is naar uitzendmogelijkheden voor bepaalde reclame zal, binnen
de mogelijkheden die de tv-richtlijn biedt, vanzelf (buitenlands) aanbod
komen. Een streng(er) nationaal reclameregime roept de vraag op naar
buitenlandse zenders met hetzelfde publieksbereik, die onder een gunstiger
regeling vallen. De opkomst van RTL4 is hier een voorbeeld van. Dit 'channel-
hopping' leidt tot het wegvloeien van reclamegelden naar buitenlandse
omroeporganisaties; een overweging die heeft bijgedragen tot de
liberaliseringen in het regime voor de binnenlandse omroepen (zie §4-§6).

3. De (on)aantastbaarheid van grensoverschrijdende tv

3.1. Grensoverschrijdende tv: in beginsel onaantastbaar

Zoals hiervoor werd uiteengezet, zijn lidstaten verplicht tv-uitzendingen uit


een andere lidstaat integraal door te geven, ongeacht de aard en inhoud
daarvan. De enige uitzondering op dit principe is de mogelijkheid van
schorsing van doorgifte als de (reclame)uitzendingen aanzetten tot
discriminatie of minderjarigen ernstig schaden.13 Dit systeem van de tv-
richtlijn roept de vraag op of het transmitting state principle

academiejaar 2002 - 2003 107


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

grensoverschrijdende tv-uitzendingen werkelijk onaantastbaar maakt. Wat als


een omroep misbruik maakt van dit systeem en aanverwante wetgeving? En
zijn er mogelijkheden voor klachten tegen grensoverschrijdende (recla-
me)uitzendingen?

3.2. Toelaatbaarheid van U-bocht-constructies

Door gebruik te maken van de diensten van een buitenlandse omroeporga-


nisatie kan een adverteerder een voor hem ongunstig nationaal recla-
meregime omzeilen. Dit channel-hoppen is een variant van de beruchte U-
bocht-constructie; een ondernemer (lees: omroep) maakt gebruik c.q.
misbruik van een constructie via het buitenland om nationale wetgeving te
ontduiken.14

De adverteerder kan dus, door gebruikmaking van het transmitting state


principle van de tv-richtlijn, een omroep zoeken die gevestigd is in een land
met een gunstiger nationale regeling, welke omroep (mede) gericht is op het
(de) door hem beoogde land(en). Dat dit een toelaatbare gang van zaken is,
werd bevestigd in de Mattel/Lego-uitspraak. Deze constatering leidt tot de
vraag in hoeverre omroeporganisaties zich mogen lenen voor dergelijke con-
structies. Met andere woorden: mogen omroeporganisaties zich vestigen in
een lidstaat met een minimaal (reclame)regime, mede ten behoeve van
adverteerders die zich richten op een andere lidstaat met een strengere
regelgeving?

Inhoeverre U-bocht-constructies toelaatbaar zijn voor omroepen, kan worden


geïllustreerd aan de hand van de geschiedenis van RTL-Véronique (thans
RTL4) en TV10. In mei 1989 werd de Nederlandse politiek opgeschrikt door de
mededeling dat TV10 (het 'sterrennet' van tv-producent Joop van den Ende)
en Radio Télé Véronique in dat najaar zouden beginnen als buitenlandse
commerciële omroepen met een op Nederland gericht programma. Daags
voor de start van beide omroepen, die zich inmiddels in Luxemburg hadden
gevestigd, oordeelde het Commissariaat voor de Media dat TV10 zich in
Luxemburg had gevestigd 'met de bedoeling de in Nederland voor binnen-
landse omroep geldende wetgeving te ontgaan'. TV10 werd daarom niet
aangemerkt als buitenlandse omroepinstelling en haar programma's mochten
derhalve niet in Nederland via de kabel worden uitgezonden. De omroep
staakte hierna zijn activiteiten. RTL-Véronique was een beter lot beschoren;

academiejaar 2002 - 2003 108


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

hij werd wel als buitenlandse omroep beschouwd. De verschillende


behandeling van beide zenders leek onbegrijpelijk; de programma's van RTL-
Véronique waren toch net zo Nederlands als die van TV10? Het cruciale
verschil tussen TV10 en RTL-Véronique was echter gelegen in het feit dat
laatstgenoemde slechts de producent van het programma was; de omroep die
het programma uitzond was de Luxemburgse organisatie CLT/RTL. De vraag
of CLT/RTL als een buitenlandse omroepinstelling was te beschouwen, moest
het Commissariaat bevestigend beantwoorden.15 CLT/RTL zich immers niet in
Luxemburg gevestigd om de Nederlandse wetgeving te ontgaan.

Naar aanleiding van het beroep van TV10 tegen het Commissariaatsbesluit
oordeelde het Hof van Justitie van de EG dat het in stelling gebrachte artikel
59 EG-verdrag (vrij verkeer van diensten) niet in de weg staat aan gelijkstel-
ling van een buitenlandse omroepinstelling, wier uitzendingen voornamelijk
gericht zijn op de ontvangende lidstaat, met een nationale omroepinstelling,
als de buitenlandse omroep zich in een andere lidstaat heeft gevestigd om de
wetgeving van de ontvangende staat te omzeilen.16 Deze uitspraak past in de
lijn van eerdere jurisprudentie inzake schijnhandelingen.17

Het EG-verdrag beoogt een interne markt te creëren, waarin ondernemingen


de mogelijkheid hebben zich specifiek te richten op een andere lidstaat.
Uitspraken van het Hof van Justitie hadden al geïllustreerd dat men niet
zonder meer alle nationale (reclame)regels kan toepassen op buitenlandse
programma's.18 Het wordt anders, zo blijkt ook uit het TV10-arrest, wanneer
een Nederlandse onderneming zich opzettelijk in het buitenland heeft
gevestigd met het oogmerk om van daaruit het Nederlandse regime te
ontduiken. De tv-richtlijn, inclusief de daarin gelegen mogelijkheid voor een
U-bocht-constructie, werd in het TV10-arrest buiten beschouwing gelaten
omdat deze ten tijde van het Commissariaatsbesluit nog niet was
goedgekeurd. De richtlijn had TV10 echter geen diensten kunnen bewijzen
omdat 'misbruik' van de regeling bij de totstandkoming van de richtlijn was
uitgesloten. Op aandrang van Nederland, dat werd geconfronteerd met TV10,
was de Europese Commissie namelijk bereid te verklaren dat de richtlijn het
EG-verdrag niet zodanig beoogde aan te vullen dat de jurisprudentie van het
Hof inzake schijnhandelingen haar kracht zou verliezen.19 Lidstaten zouden
aldus het recht behouden op te treden tegen een station dat de nationale
wetgeving omzeilt door zich in het buitenland te vestigen. Dit was het geval
met TV10.

academiejaar 2002 - 2003 109


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

Conclusie is dat alleen de 'RTL-constructie' (het uitzenden via een reeds


bestaande organisatie als het Luxemburgse CLT/RTL) toegestaan is. Voor
adverteerders staat daarentegen 'channel-hopping' wel vrij, zoals werd
geïllustreerd door de Mattel/Lego-uitspraak.

3.3. Klachten tegen grensoverschrijdende tv

De tv-richtlijn ziet niet op toetsing van reclame op inhoudelijke gronden, zoals


goede smaak, etcetera. Een dergelijke klachtenregeling is overgelaten aan het
initiatief van de nationale overheden. In Nederland heeft zelfregulering geleid
tot het oprichten van de Stichting Reclame Code (SRC), die naar aanleiding
van klachten van het publiek de desbetreffende reclame toetst aan de
Reclame Code. Vrijwel alle Nederlandse organisaties die betrokken zijn bij
(het maken van) reclame nemen deel in de SRC.

Vanwege haar buitenlandse status is RTL niet aangesloten bij de Stichting


Reclame Code; zij acht zich als buitenlandse organisatie op geen enkele wijze
gebonden aan de Nederlandse Reclame Code (NRC). Bij klachten tegen
reclameboodschappen van RTL4 (voor haar programma's en de RTL-Club)
beriep de omroep zich op de onbevoegdheid van de Reclame Code Com-
missie. De klacht diende gericht te worden aan de autoriteiten in Luxemburg,
aldus RTL; zij hoeft zich immers alleen te houden aan de Luxemburgse
wetgeving ter zake. De Reclame Code Commissie (RCC) achtte zich echter wèl
bevoegd de reclame van RTL4 te toetsen aan de Reclame Code, nu deze niet
eist dat de adverteerder is aangesloten bij de NRC en het gebruikte reclame-
medium niet van belang is. De Commissie overwoog verder dat de reclame-
boodschappen voor RTL-programma's niet zijn aan te merken als grensover-
schrijdende reclame omdat deze onmiskenbaar gericht waren op het Neder-
landse publiek.20 Beide klachten werden overigens op inhoudelijke gronden
afgewezen. Het is de vraag wat het effect zou zijn van een gegrond-verklaring
van een klacht; haar onafhankelijke positie stelt RTL in staat de aanbeveling
van de RCC naast zich neer te leggen.

Kenmerk van de Nederlandse Reclame Code is dat de klacht zich (direkt) richt
tegen de adverteerder. Een in Nederland gevestigde adverteerder ontwijkt
een klacht dus niet door zijn reclame te laten uitzenden door buitenlandse
zenders. Een gegrond-verklaring van de klacht zal, gezien het bovenstaande,

academiejaar 2002 - 2003 110


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

niet leiden tot stopzetting van die reclame op RTL, maar zal wel tot gevolg
hebben dat de media van de aangesloten Nederlandse organisaties (de STER,
de lokale en regionale omroepen en vrijwel alle dagbladen en tijdschriften) de
desbetreffende reclame zullen weigeren. Deze media plaatsen zich als gevolg
hiervan in een ongunstiger positie ten opzichte van RTL en andere
buitenlandse media.

Bij mededingingsrechtelijke geschillen ten aanzien van grensoverschrijdende


reclame(uitzendingen) moet gewerkt worden met ongeschreven conflictregels
uit het internationaal privaatrecht inzake oneerlijke mededinging. Vanwege de
omvang van deze problematiek en het ontbreken van actuele ontwikkelingen
daarin, zij hier verwezen naar de literatuur op dit gebied.21

Overheidscontrole op de conformiteit van de nationale voorschriften met de


bepalingen van de richtlijn moet plaatsvinden op communautair niveau. Met
andere woorden: als bijvoorbeeld de Nederlandse overheid van mening is dat
de uitzendingen van RTL in strijd zijn met Luxemburgse wetgeving of met de
tv-richtlijn, is Nederland niet bevoegd de doorgifte van RTL te verbieden. Im-
mers, op grond van het transmitting state principle kan alleen de Luxemburg-
se overheid controle uitoefenen op de programma's van RTL, die door andere
lidstaten ongehinderd moeten worden uitgezonden. Behalve politieke druk op
Luxemburg, rest alleen het uitlokken van een arrest van het Hof van Justitie
door een lidstaat of door de Europese Commissie.22

4. Nederlandse commerciële omroep

4.1. Het duale bestel

Landelijke commerciële omroep is mogelijk geworden met ingang van 8 juli


1992.23 Hiermee werd het Nederlandse omroepbestel omgevormd tot een zgn.
duaal bestel, waarbij publiek gefinancierde omroep (verspreid via ether-
zenders) en privaat gefinancierde, commerciële omroep (verspreid via kabel-
netten) naast elkaar bestaan. FilmNet - van origine verzorger van een
abonneeprogramma - was de eerste commerciële omroep die toestemming
kreeg voor het verzorgen van commerciële uitzendingen. Inmiddels hebben
ook Euro 7, TV10 Gold en Music Factory de commerciële status. Sinds
september van dit jaar zijn SBS6 en Veronica als commercieel tv-station van
start gegaan.

academiejaar 2002 - 2003 111


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

4.2. Reclame

De inhoudelijke regels voor de televisieprogramma's van commerciële


omroepen zijn neergelegd in het Mediabesluit. Met ingang van medio 1992
geldt een regeling inzake reclame en sponsoring die in grote mate gebaseerd
is op de regels ter zake in de tv-richtlijn.24 Zo moet de reclame als zodanig
herkenbaar zijn en worden dezelfde maxima aan de hoeveelheid reclame
gesteld; 15% van de dagelijkse zendtijd, met een maximum van 12 minuten
per uur uitzending. Een Nederlandse commerciële omroep mag overigens
alleen reclameboodschappen in zijn uitzendingen opnemen als hij zich
gebonden heeft verklaard aan de Nederlandse Reclame Code.

Kenmerk van een commerciële omroep is dat deze zijn eigen reclame-zendtijd
mag exploiteren. Deze omroepen kunnen hun reclamezendtijd dus ook
gebruiken als ruilobject. Zo kunnen bijvoorbeeld in spelprogramma's de
prijzen worden aangeleverd in ruil voor reclamezendtijd in dat programma.

Een commerciële omroep mag zijn programma's onderbreken voor reclame


voor zover dit geen afbreuk doet aan de integriteit of samenhang van het
onderbroken programma. Religieuze programma's mogen niet worden onder-
broken, nieuws- en kinderprogramma's alleen als deze ten minste een half
uur duren en films bij een minimumduur van drie kwartier. Reclameblokken
moeten minstens twee minuten duren en mogen binnen één programma
alleen met tussenpozen van ten minste twintig minuten worden uitgezonden.
Deze voorschriften zijn strenger dan die van de tv-richtlijn; zij beperken
daardoor de reclamemogelijkheden op Nederlandse commerciële zenders ten
opzichte van die bij buitenlandse omroepen.

4.3. Sponsoring

Programma's van commerciële omroepen mogen worden gesponsord, met


uitzondering van nieuwsprogramma's, actualiteiten en politieke informatie.
Uitdrukkelijk uitgesloten van sponsoring zijn de tabaksindustrie en de medi-
sche branche. Overigens is sponsoring pas toegestaan als de omroepen een
redactiestatuut tot stand hebben gebracht, waarin waarborgen zijn opgeno-
men voor de redactionele onafhankelijkheid van de programma-samenstellers
ten opzichte van de sponsors.25 De sponsorbijdrage kan financieel of materieel

academiejaar 2002 - 2003 112


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

(het ter beschikking stellen van goederen of faciliteiten) zijn. Ter voorkoming
van sluikreclame moeten gesponsorde programma's beginnen en eindigen
met een vermelding van alle sponsors. Dit kan gebeuren door middel van
underwriting (sponsorvermelding op de aftiteling) of via billboarding (het
tonen van naam of beeldmerk van de sponsor aan het begin of einde van het
programma). Deze vermeldingen mogen geen bewegende beelden, slogans of
wervende teksten bevatten en niet in een wervende kontekst worden ge-
plaatst.26 Doel van de sponsorvermelding is immers de kijker (neutraal) te
informeren dat en door wie het programma gesponsord is. Het mogelijke
reclame-effekt voor de sponsor is een onbedoelde, en naar Nederlandse
normen ongewenste, bijkomstigheid.

In een gesponsord programma mogen produkten en diensten worden vermeld


of getoond mits de kijker niet (door aanprijzingen of anderszins) wordt aange-
spoord tot aankoop of gebruik van die produkten en diensten. Deze regeling
geldt ook voor produkten en diensten van de sponsor. Hierdoor zijn sponsor-
vormen als product placement, inscript-sponsoring en item-sponsoring in
principe mogelijk, mits het gebruik hiervan niet leidt tot specifieke aanprijzing
van produkten c.q. diensten.27 Het Commissariaat voor de Media is echter van
mening dat deze sponsorvormen niet toelaatbaar zijn, omdat zij de
redactionele onafhankelijkheid van de programmamaker aantasten. De
sponsorbijdrage mag verder geen betaling zijn voor het vermelden van zijn
naam/beeldmerk, produkt of dienst; dan zou er sprake zijn van reclame die
niet als zodanig herkenbaar is, hetgeen (verboden) sluikreclame is.28

Het Commissariaat voor de Media is ten aanzien van dit alles de controlerende
instantie. Zijn sanctie- en sepotbeleid bepaalt in de praktijk de grenzen van
het toelaatbare. Vanwege de recente start van commerciële omroep in
Nederland zijn deze grenzen op dit moment nog niet uitgekristalliseerd.

5. Publieke omroep

5.1.1. Reclameboodschappen

De publieke omroepen mogen zelf geen reclame uitzenden.29 Daarom bestaat


naast de overkoepelende NOS, de NPS en de zendgemachtigde landelijke
omroepverenigingen de Stichting Etherreclame (STER), die een omroeppro-
gramma verzorgt dat bestaat uit reclameboodschappen. De STER-inkomsten

academiejaar 2002 - 2003 113


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

komen ten goede aan de algemene middelen, waaruit de publieke omroepen


gedeeltelijk worden gefinancierd. Afgezien van inkomsten uit nevenactiviteiten
(omroepbladen) worden de omroepen voor het overige gefinancierd uit de
omroepbijdragen. Overigens kan deze (gedeeltelijke) financiering door kijk-
en luistergeld van de publieke omroepen, die met commerciële omroepen con-
curreren op de reclamemarkt, als een vorm van concurrentievervalsing
worden beschouwd. De Franse zender TF1 was deze mening toegedaan en
heeft een klacht ingediend bij de Europese Commissie. Mede naar aanleiding
van soortgelijke klachten van Spaanse en Portugese commerciële omroepen
heeft de Commissie opdracht gegeven voor een studie naar de vraag of deze
'staatssteun' aan de public service broadcasters gerechtvaardigd is, gezien de
kosten van de hun opgedragen programmering. De Commissie zal naar
aanleiding van deze studie, die dit najaar wordt afgerond, zich beraden op
een communautaire regeling van deze financiering. Een eventuele regeling
kan grote gevolgen hebben voor de Nederlandse publieke omroepen,
aangezien deze voor 60% afhankelijk zijn van de inkomsten uit het kijk- en
luistergeld.

De STER heeft momenteel de beschikking over 6,5% van de totale jaarlijkse


televisiezendtijd voor landelijke omroep. Bij haar uitzendingen dient de STER
zich te houden aan een beduidend strenger onderbrekingsregime dan de
commerciële omroepen; alleen uitzendingen van voetbalwedstrijden,
toneelvoorstellingen e.d. mogen in de pauzes voor reclame worden
onderbroken. Dit onder voorwaarde dat deze programma's langer duren dan
anderhalf uur; zij mogen dan ten hoogste één maal per drie kwartier worden
onderbroken. Verder mogen kinder- en religieuze programma's niet worden
onderbroken. Van een interessante mogelijkheid voor programma-onderbre-
kende reclame is bij de STER dus niet echt sprake. Een STER-blok moet
minimaal twee minuten duren. Sinds begin 1992 mag de STER ook reclame
op zondag uitzenden; dit om in de pas te kunnen blijven lopen met RTL.30

5.1.2. Reclame-uitingen

Naast reclameboodschappen mogen de uitzendingen van de publieke omroe-


pen in principe ook geen reclame-uitingen bevatten. Dit zijn uitingen waarbij
het verkoopbevorderende effekt weliswaar niet beoogd maar wel aanwezig is.
Ratio van dit verbod ligt in het niet-commercile karakter van de publieke
omroep; het publiek gefinancierde bestel mag niet dienstbaar zijn aan het

academiejaar 2002 - 2003 114


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

maken van winst door derden.31 Een overtreding van dit verbod kan leiden tot
het opleggen van een boete door het Commissariaat voor de Media.32

Volgens de Mediawet mogen programma's van publieke omroepen slechts


reclame-uitingen bevatten voor zover deze niet-vermijdbaar zijn, dan wel
uitdrukkelijk zijn toegestaan.33 Toegestaan zijn uitingen in de kontekst van
een recensie en andere (kritische) besprekingen, zoals in een consumen-
tenprogramma, mits er sprake is van 'een evenwichtige presentatie' van de
produkten of diensten. Met name de norm 'niet-vermijdbare' uitingen leidde
en leidt in de praktijk tot vele grensconflicten; welke uiting mag nog net wel
en welke niet? Mag een te winnen auto worden omschreven als zijnde van
'het merk dat de puntjes op de e zet'? Mag gemeld worden dat een program-
ma wordt opgenomen in de Efteling? Mogen produkten als Mars en Loramet
('een kortwerkend slaapmiddel', aldus dokter Jan in Medisch Centrum West)
worden geïntegreerd in scripts van drama-series? Talrijke sanctioneringen van
dergelijke (vermeende) overtredingen hebben inmiddels geleid tot even
talrijke procedures tussen de beboete omroepen en het Commissariaat voor
de Media. In samenhang met de beleidslijnen van het Commissariaat ter
zake, kan uit de uitkomsten van deze procedures worden afgeleid waar de
grenzen van het toelaatbare liggen.34

5.2. Sponsoring

Sponsoring van programma's van de publieke omroepen was tot 1 juli 1995
niet wettelijk geregeld. Waar de tv-richtlijn sponsoring uitdrukkelijk (onder
voorwaarden) toestaat, kende de Mediawet alleen de genoemde
reclameverboden. Een sponsorvermelding zou aldus tot een verboden
reclame-uiting kunnen leiden. Omdat echter de richtlijn per oktober 1991
rechtstreekse werking had gekregen, voerde het Commissariaat voor de
Media een gedoogbeleid ten aanzien van sponsorvermeldingen overeen-
komstig de richtlijn.

Uitgangspunt van het nieuwe sponsorregime is volgens het Commissariaat


niet het bieden van een alternatieve vorm van reclame aan het bedrijfsleven.
Dit blijkt ook uit de Nederlandse definitie van sponsoring, waarin de
tegenprestatie voor de sponsor (publiciteit) ontbreekt.35 De verplichte
sponsorvermelding is ter bescherming van de kijker tegen verborgen
commerciële beïnvloeding van programma's; het reclame-effekt mag nooit

academiejaar 2002 - 2003 115


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

voorop staan bij sponsorovereenkomsten, aldus het Commissariaat. Deze


voorwaarde zal alleen kunnen worden gesteld aan de omroep; de sponsor zal
onvermijdelijk tegenover zijn bijdrage een zgn. 'communicatiedoelstelling'
hebben. De realiteit is immers dat voor niets de zon opgaat. Het bedrijfsleven
heeft de keuze tussen reclame en sponsoring; tegenover een sponsorbijdrage
moet evengoed een 'pay off' staan. In hoeverre deze op de publieke netten te
realiseren is, wordt bepaald door de voorwaarden en beperkingen die de
Mediawet en de Beleidslijn sponsoring publieke omroep (BSPO)36 aan sponso-
ring stellen en - in de praktijk - door het sanctiebeleid van het Commissariaat
voor de Media.

5.2.1. Programmacategorieën

De sponsorregels voor de publieke omroep37 bepalen dat programma's kunnen


worden gesponsord, met uitzondering van nieuws, actualiteiten, politieke
informatie, kinder- en consumentenprogramma's. Omdat overheids- en niet-
commerciële instellingen niet onder de wettelijke definitie van sponsor vallen,
kunnen deze instellingen wèl de uitgezonderde programmacategorieën
sponsoren.38 Vanzelfsprekend gelden ook hierbij de nog te bespreken
sponsorregels, waaronder sponsorvermelding en contractseisen. De categorie
consumentenprogramma omvat meer dan alleen programma's als
bijvoorbeeld Kassa!. Naast service-informatie (adviezen over consumptie,
prijzen en toerisme) valt ook gemengde informatie (informatieve program-
ma's als Film en Video) - tegenwoordig ook wel 'infotainment' genoemd - in
de categorie consumentenprogramma en is derhalve van sponsoring uitgeslo-
ten.39

Overigens stelt de BSPO minimum-grenzen aan het begrip sponsoring: de


regels zijn niet van toepassing op bijdragen die niet identificeerbaar in beeld
komen c.q. worden genoemd en die in verhouding tot de totale kosten van
het programma van ondergeschikte betekenis zijn. Ook bruikleen (bijvoor-
beeld van kleding of meubels) wordt niet beschouwd als sponsoring.

5.2.2. Sponsorvermelding

De uit de richtlijn voortvloeiende verplichting de kijker te informeren dat en


door wie een programma is gesponsord, is vertaald in een verplichting om
aan het begin of aan het einde van het gesponsorde programma de

academiejaar 2002 - 2003 116


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

sponsor(s) voor ten hoogste vijf seconden (per sponsor) te vermelden door
middel van diens naam, (handels)merk, logo of beeldmerk. Om te voorkomen
dat de vermelding op een reguliere reclamespot gaat lijken is hieraan toege-
voegd dat de vermelding uitsluitend uit stilstaande beelden mag bestaan, niet
'beeldvullend' mag zijn en overigens niet mag voldoen aan de definitie van
een reclameboodschap.40 In een nadere uitleg van deze nieuwe bepaling stelt
het Commissariaat dat het uitsluitend tonen c.q. vermelden van de naam van
de sponsor of diens merk of logo 'beeldvullend' is en dus niet is toegestaan.
Om niet alle aandacht op de sponsor te leggen 'zal er dus op zijn minst een
tekst aan moeten worden toegevoegd', aldus de BSPO. Deze tekst mag echter
volgens de tv-richtlijn niet wervend zijn. Het ligt voor de hand dat de ver-
plichte tekst daardoor beperkt zal moeten worden tot iets als 'dit programma
wordt u aangeboden door ...'.
Het Commissariaat staat toe dat, indien noodzakelijk voor de identificatie,
naast de naam e.d. ook de hoofdactvititeit en/of de vestigingsplaats van de
sponsor(s) wordt (worden) vermeld. Deze aanvullende informatie bij de spon-
sornaam kan nodig zijn gezien het (primaire) doel van de vermelding: de
identificatie van sponsors ter voorkoming van sluikreclame. Zo is het bijvoor-
beeld bij een programma over brandwonden van belang de sponsor-
vermelding 'dit programma werd mede mogelijk gemaakt door Ajax' te
preciseren tot zijnde afkomstig van de voetbalclub óf de fabrikant van het
schoonmaakmiddel óf de fabrikant van brandblusapparaten.

Het nieuwe regime laat de mogelijkheid open dat personen en bedrijven


donateur of sponsor van een omroepinstelling als geheel zijn; zij kunnen
echter niet als zodanig tijdens de programma's worden bedankt.

5.2.3. Gebruik van produkten en diensten

Net als de commerciële omroepen mogen nu ook 'de publieken' door een
sponsor ter beschikking gestelde produkten of diensten in een programma
gebruiken. Dit levert geen verboden reclame-uiting op voor zover het gebruik
plaatsvindt 'in de context van het programma, zonder aantasting van de
programmaformule of de integriteit van het programma, op een niet-
overdreven of overdadige wijze en zonder specifieke aanprijzing van deze
produkten of diensten'.41 Het gebruik van produkten en/of diensten wordt
onder dezelfde voorwaarde toegestaan in niet-gesponsorde programma's.
Hiermee lijkt de weg geopend voor het bescheiden gebruik van

academiejaar 2002 - 2003 117


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

sponsorvormen als product placement en, in het verlengde daarvan, inscript-


sponsoring. Echter, evenals bij de commerciële omroep, staat het
Commissariaat voor de Media deze vormen niet toe omdat hierbij het initiatief
wordt geacht te komen van het bedrijfsleven, hetgeen de redactionele
onafhankelijkheid (lees: de integriteit) van de omroep zou aantasten.

Het 'gebruiksregime' geldt niet voor nieuws-, actualiteiten en politieke pro-


gramma's, kinder- en consumentenprogramma's en geldt ook niet voor
tabaks- en medische produkten.42 Voor informatieve programma's blijft het
oude systeem gehandhaafd; het tonen en vermelden van produkten en
diensten moet gebeuren in het eerdergenoemde kader van een 'evenwichtige
presentatie'.

5.2.4. Formele voorwaarden

Bij programmasponsoring moeten de publieke omroepen voldoen aan diverse


formele voorwaarden.43 Zo bepaalt de Mediawet dat de omroepen de externe
financiering van hun programma's niet via onafhankelijke tv-producenten
mogen laten lopen; de sponsorbijdrage moet rechtstreeks aan de omroep
worden betaald. De BSPO staat echter toe dat de huidige praktijk wordt
voortgezet; de producent mag het sponsorcontract afsluiten mits de omroep -
die verantwoordelijk blijft voor de naleving van de Mediawet - het contract
mede-ondertekent. De sponsorovereenkomst moet schriftelijk zijn. Ter
vergroting van de controle op sponsoring worden de omroepen verplicht met
hun externe producenten overeen te komen dat het Commissariaat voor de
Media desgewenst inzage in de boeken van de producenten kan krijgen. In
het verlengde hiervan ligt de verplichting voor de omroepen jaarlijks aan het
Commissariaat te rapporteren welke programma's door wie en voor hoeveel
zijn gesponsord.

De sponsorovereenkomsten van de publieke omroepen moeten worden


voorgelegd aan het dagelijks bestuur van de NOS, die de contracten toetst
aan 'het gemeenschappelijke belang' van de landelijke omroepen. Dit belang
is - aldus de MvT - gelegen in het stellen van grenzen aan sponsoring, het
tegengaan van uitwassen op dit gebied en het voorkomen van botsingen met
het beleid van de STER. Bij strijdigheid met dit gemeenschappelijke belang
moet de omroep het desbetreffende programma aanpassen of schrappen.

academiejaar 2002 - 2003 118


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

5.2.5. Evenementensponsoring

Voor zowel de publieke als de commerciële omroepen geldt een bijzondere


regeling ten aanzien van programma's over gesponsorde evenementen.44
Deze evenementensponsoring houdt in dat de totstandkoming van een
evenement wordt gesponsord maar niet de uitzending ervan als zodanig. Als
evenementen worden beschouwd culturele manifestaties, muziekuitvoeringen,
podiumvoorstellingen, sportwedstrijden en soortgelijke gebeurtenissen,
waarbij publiek aanwezig is. De sponsoring van het evenement staat dus los
van de (eventuele) sponsoring van het televisieverslag. De regeling houdt in
dat, mits het evenement niet voornamelijk bedoeld is om als programma te
worden uitgezonden, aan het begin en het einde van het verslag c.q. pro-
gramma, de namen en beeldmerken van de sponsors van het evenement
vermeld mogen worden. Deze vermelding staat naast de (verplichte) vermel-
ding van de namen c.q. handelsmerken e.d. van de sponsors van de uitzen-
ding zelf.

6. Binnenlandse lokale en regionale omroep

6.1. Reclame en sponsoring

Naast de landelijke commerciële en publieke omroep is in Nederland publieke


regionale omroep (gericht op een provincie) en lokale omroep (gericht op een
of meer gemeente(n)) mogelijk. Sinds september 1991 is er een
45
experimenteel reclame-regime voor deze omroepen van kracht; de
omroepen mogen als gevolg hiervan hun eigen reclamezendtijd exploiteren.
Voor het mogen uitzenden van reclameboodschappen moet toestemming
worden verkregen van het Commissariaat voor de Media. Hierbij wordt onder
meer de voorwaarde gesteld dat de lokale en regionale omroepen samenwer-
ken met uitgevers van regionale of lokale dag- of nieuwsbladen. Doel van
deze samenwerking - die in de praktijk veel uitvoeringsproblemen gaf - is de
positieversterking van lokale/regionale informatieproducenten. De omroepen
zijn verplicht een deel van de reclame-inkomsten aan de uitgevers uit te
keren. Ook moeten de omroepen zich hebben aangesloten bij de Stichting
Reclame Code. Het experimentele reclameregime eindigt op 31 december
1995. Volgens de in de volgende paragraaf te bespreken Notitie Liberalisering
Mediawet zal het experimentele regime met ingang van 1996 een definitief
karakter krijgen.

academiejaar 2002 - 2003 119


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

Het feit dat de regionale en lokale omroepen zelf hun reclamezendtijd mogen
exploiteren betekent niet dat zij commerciële omroepen zijn. Buiten de
reclameblokken geldt voor regionale en lokale omroepen hetzelfde als voor de
landelijke publieke omroepen: zij mogen niet dienstbaar zijn aan het maken
van winst door derden. De maxima en inhoudelijke regels voor reclame zijn
voor de regionale en lokale omroepen hetzelfde als voor de landelijke publieke
omroep (zie §5.1.1). Ook het landelijke regime ten aanzien van reclame-
uitingen is van overeenkomstige toepassing (zie §5.1.2).

De wetswijziging ten aanzien van programmasponsoring is ook van


toepassing op niet-landelijke omroepen; evenals de landelijke publieke
omroepen mogen programma's van lokale en regionale omroepen gesponsord
worden, onder identieke voorwaarden (zie §5.2).

6.2. Notitie Liberalisering Mediawet

In de Notitie Liberalisering Mediawet,46 die deze zomer is aangeboden aan de


Tweede Kamer, wordt voorgesteld de Mediawet op een aantal onderdelen te
liberaliseren. De Notitie beoogt per 1 januari 1996 commerciële regionale en
lokale omroep mogelijk te maken.47 Ook wil de Notitie op korte termijn een
definitieve reclameregeling voor de publieke lokale en regionale omroep
totstandbrengen (het experimentele regime vervalt immers aan het einde van
dit jaar), alsmede een wettelijk kader voor regionale televisie scheppen. De
nieuwe reclameregimes van de commerciële en de publieke niet-landelijke
omroepen zullen zoveel mogelijk aansluiten bij de (in §4 en §5 beschreven)
landelijke regimes. In de definitieve reclameregeling zal overigens de
samenwerkingsverplichting met uitgevers van dag- en nieuwsbladen komen te
vervallen. Ook de experimenten met regionale televisie worden omgezet in
een definitieve regeling.48

Het is de bedoeling dat het wetsvoorstel met deze liberalisering van de


Mediawet dit najaar door de Tweede Kamer wordt behandeld, om vervolgens
op 1 januari 1996 in werking te kunnen treden. Het mag duidelijk zijn dat
deze liberaliseringen en nieuwe omroepvormen nieuwe mogelijkheden creëren
voor adverteerders.

7. Teleshopping

academiejaar 2002 - 2003 120


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

Teleshopping - ook wel telewinkelen genoemd - is het nieuwste fenomeen dat


is komen overwaaien uit de VS. In tv-uitzendingen met een hoge irritatie-
graad - of voor anderen: amusementswaarde - worden produkten en diensten
rechtstreeks aan de consument aangeboden, onder vermelding waar de kijker
het produkt telefonisch of per post kan bestellen. De combinatie van het
aanprijzen van een produkt met de direkte verkoop daarvan maakt de
juridische status van teleshopping onduidelijk; is het reclame, verkoop of
beide?

De landen waar dit verschijnsel vaste grond onder de voeten heeft gekregen,
hebben teleshopping alle in een verschillende juridische contekst geplaatst.
Zo wordt bijvoorbeeld in Frankrijk téléachat niet als reclame gezien, hoewel
de regels hiervoor (herkenbaarheid etc.) veel op die voor reclame lijken. De
uitzendingen moeten minimaal tien minuten duren en het dagelijkse
maximum is gesteld op één uur téléachat. In Duitsland wordt Fernseheinkauf
wel als een vorm van reclame gezien. Bij onze Oosterburen mogen alleen
commerciële omroepen teleshopping uitzenden met een dagelijks maximum
van één uur. Ook Engeland maakt geen onderscheid tussen reclame en
homeshopping. In de meeste andere Europese landen staat het telewinkelen
nog in de kinderschoenen en bestaan hiervoor nog geen (specifieke) regelin-
gen.49

De tv-richtlijn stelt geen inhoudelijke regels voor teleshopping. Zij stelt wel
een kwantitatieve beperking; teleshop-uitzendingen moeten worden beperkt
tot maximaal één uur per 24 uur uitzending.50 Uit het recente voorstel tot
opname van uitgebreidere teleshop-regels in de richtlijn, blijkt dat de
Europese Commissie telewinkelen - vanwege haar rechtstreekse karakter - wil
onderscheiden van televisiereclame. De inhoudelijke reclame-regels van de
richtlijn zullen evenwel van overeenkomstige toepassing worden op
telewinkelen (zie §2.1). Verder zal de maximale hoeveelheid teleshopping op
'reguliere' zenders worden uitgebreid tot drie uur per etmaal. De aangepaste
richtlijn zal speciale teleshop-kanalen toestaan 24 uur per dag uit te zenden.51

In Nederland zijn momenteel alleen op een aantal buitenlandse kanalen


teleshop-uitzendingen te zien. Voor de Nederlandse commerciële omroepen is
er een wettelijke regeling voor teleshopping getroffen; zij mogen maximaal
één uur per etmaal telewinkelen uitzenden.52 Hierbij zijn geen voorschriften

academiejaar 2002 - 2003 121


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

gesteld ten aanzien van de inhoud (die echter aan de Reclame Code zal
moeten voldoen) en de tijdstippen van de teleshop-uitzendingen. Het
Mediabesluit schaart teleshopping onder reclame-uitingen. Hierdoor zijn de
publieke omroepen uitgesloten van het uitzenden van telewinkelen, gezien het
dienstbaarheidsverbod. Alleen de STER mag deze wervende programma's
uitzenden; zij heeft echter (nog) geen plannen op teleshop-gebied.

8. Tot slot

De in Nederland gevestigde adverteerder heeft met zijn budget voor tv-


promotie de keuze uit de binnenlandse omroepen en de hier te ontvangen
buitenlandse zenders. Het uitwijken naar deze buitenlandse omroepen is
interessant voor zover deze onder een liberaler regime dan het Nederlandse
vallen en zij een relevant bereik hebben. De keuze voor binnenlandse
omroepen valt uiteen in de keuze voor Nederlandse commerciële netten of
voor de publieke omroep. Laatstgenoemde (lees: de STER) heeft als gevolg
van de liberaliserende Europese ontwikkelingen een soepeler regime gekregen
dan voorheen. De commerciële nieuwkomers hebben tegelijkertijd enkele
beperkende voorwaarden opgelegd gekregen. Al met al zijn er niet echt veel
verschillen te ontdekken tussen de mogelijkheden voor reclame op de
commerciële en de publieke netten. Dit geldt ook voor de Nederlandse
regeling ten aanzien van sponsoring. Een beperkende factor hierbij wordt ge-
vormd door het toezicht door het Commissariaat voor de Media, die de
omroepen een strenge sponsormoraal oplegt.

Bij de keuze tussen reclame en sponsoring zal de adverteerder c.q. sponsor


zich laten leiden door de mogelijke 'pay off' van elke vorm - een economische
realiteit die in de Nederlandse sponsorregeling geen plaats heeft gekregen.
Dit zal zijn effect hebben op de inkomsten uit sponsoring. Eenzelfde
economische realiteit geldt vooral voor de publieke omroep; deze moet zich
(financieel) staande zien te houden tussen de commerciële binnen- en
buitenlandse zenders. Als de publieke omroep werkelijk moet concurreren met
de commerciële zenders, moet hij kunnen voorzien in een gelijkwaardig
aanbod van reclame- en sponsormogelijkheden.

Een gunstige ontwikkeling voor het bedrijfsleven is de komende liberalisering


van de Mediawet, die moet leiden tot een uitbreiding van zijn keuzemoge-
lijkheden en zijn publieksbereik. Op Europees niveau zal de aanpassing van

academiejaar 2002 - 2003 122


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

de tv-richtlijn nieuwe mogelijkheden voor reclame scheppen. Ook kan met


interesse worden uitgekeken naar het Groenboek commerciële communicatie
van de Europese Commissie, dat dit najaar zal verschijnen; Europese
harmonisatie van wetgeving inzake promotie-activiteiten - met een
liberaliserende uitwerking voor Nederland - behoort tot de mogelijkheden.”

 DELLEBEKE M. (1995), Actualiteiten tv-reclame en sponsering, (online),


http://www.ivir.nl/publicaties/overig/dellebeke/dellebeke1.doc, gelezen op 15-
11-2002

academiejaar 2002 - 2003 123


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

Les van 20 december 2002:

(1)

De beroepsethiek van journalisten is neergeschreven in verschillende teksten,


waarvan er twee zijn waar in ons land meestal naar verwezen wordt.

De eerste is de Verklaring der rechten en plichten van de journalist, die in 1971


door zes Europese journalistenbonden en in 1972 door de internationale
journalistenfederatie IFJ is aangenomen.

De tweede is de Code van journalistieke beginselen, die in 1982 is onderschreven


door de Belgische journalistenvereniging AVBB en de uitgeversbonden van
dagbladen BVDU en van magazines NFIW, tegenwoordig FEBELMA. Daarnaast
bestaan er nog diverse andere codes die op redacties in gebruik zijn.

De algemene principes van die codes lopen veelal gelijk: vrijheid van informatie,
waarheidsgetrouwheid, respect voor de persoonlijke waardigheid en de privacy,
bewaren van het bronnengeheim en dergelijke.

De raad voor de journalistiek past de principes van de codes toe op concrete


gevallen uit de praktijk. Het gaat daarbij om de inachtneming van
beroepsethische minimumregels. De raad wil de regels van de bestaande codes
ook verfijnen en er een actuele invulling aan geven. Beroepsethiek is immers een
levende materie en de journalistiek evolueert eveneens met de tijd mee. Daarom
wil de raad voor de journalistiek met zijn uitspraken een hedendaagse vertaling
geven aan principes die jaren geleden zijn vastgelegd.

Journalistieke beroepsethiek valt niet samen met wat de wetgeving en de


rechtspraak zeggen over de persvrijheid en de beperkingen ervan. Soms lopen
recht en ethiek gelijk, maar soms ook lopen hun stellingnamen uiteen. Daarom
komt een ethische tekortkoming nog niet automatisch neer op een fout in de
juridische zin van het woord.

Wanneer de raad voor de journalistiek een beroepsethische tekortkoming


vaststelt, houdt dit dus geen enkele erkenning in van de juridische
aansprakelijkheid van de betrokkene, noch in de burgerrechtelijke zin, noch in de
strafrechtelijke zin.

academiejaar 2002 - 2003 124


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

 N. (2002), “Wat is de Raad voor de Journalistiek?”, (online),


http://www.rvdj.be/raad.php, gelezen op 20-12-2002

(2)

Aanvaard te Munchen op 24 en 25 november 1971 door de afgevaardigden van


de journalistenvakbonden van de (toen nog) zes lidstaten van de Europese
Gemeenschap en vervolgens aanvaard door de Internationale Federatie van
Journalisten (waaronder de AVBB) op het congres van Istanboel in 1972.

Inleiding
Het recht op informatie, op vrije meningsuiting en op kritiek is één van de
fundamentele vrijheden van elk menselijk wezen.

Uit dit recht van het publiek om de feiten en de opinies te kennen, vloeit het
geheel van de rechten en plichten van de journalist voort.

De verantwoordelijkheid van de journalisten tegenover het publiek heeft voorrang


op elke andere, in het bijzonder op deze tegenover hun werkgever en tegenover
de overheid.

De informatieopdracht behelst noodzakelijkerwijze de grenzen die de journalisten


zichzelf spontaan opleggen.

Dit is het voorwerp van de Verklaring der plichten zoals zij hier werd
geformuleerd.
Maar deze plichten kunnen slechts daadwerkelijk nagekomen worden bij de
uitoefening van het beroep van journalist indien de concrete voorwaarden tot de
onafhankelijkheid en tot de waardigheid van het beroep verwezenlijkt worden.
Dit is het voorwerp van de Verklaring der rechten zoals zij hierna opgegeven
wordt.

Verklaring der plichten

De essentiële plichten van de journalist bij het opzoeken en het commentariëren


van de gebeurtenissen zijn de volgende:

academiejaar 2002 - 2003 125


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

1) De waarheid eerbiedigen, welke ook de gevolgen voor hem mogen zijn.


Dit vloeit voort uit het recht van het publiek om de waarheid te kennen.

2) De vrijheid van informatie, van commentaar en van kritiek verdedigen.

3) Alleen informaties publiceren waarvan de oorsprong gekend is;


geen essentiële informaties schrappen, noch tekst of documenten verdraaien.

4) Geen oneerlijke methodes gebruiken om informaties, foto's en documenten te


bekomen.

5) Zich ertoe verplichten het privé-leven van de personen te eerbiedigen.

6) Elke gepubliceerde informatie rechtzetten indien deze onjuist is gebleken.

7) Het beroepsgeheim bewaren en de herkomst van de bekomen vertrouwelijke


informaties niet verspreiden.

8) Zich niet overgeven aan plagiaat, laster, eerroof en beschuldigingen zonder


grond noch enig voordeel in ontvangst nemen voor het al dan niet publiceren van
een informatie.

9) Nooit het vak van journalist verwarren met dit van reclameman of van
propagandist en geen enkele rechtstreekse of onrechtstreekse instructie in
ontvangst nemen van adverteerders.

10) Elke drukking weigeren en slechts redactionele richtlijnen aanvaarden van de


redactieverantwoordelijken.

Elke journalist die naam waardig, moet het als een plicht aanzien de hierboven
aangehaalde principes strikt na te leven; hij erkent het recht van kracht in ieder
land, maar hij aanvaardt op beroepsgebied enkel de rechtsmacht van zijn
gelijken, met uitsluiting van elke gouvernementele of andere inmenging.

Verklaring der rechten

1) De journalisten eisen vrije toegang tot alle informatiebronnen alsmede het


recht vrijuit opzoekingen te mogen uitvoeren naar alle feiten die het openbaar
leven kunnen beïnvloeden. Het geheim van de staats- en privé-belangen kan niet
tegen de journalist ingeroepen worden, tenzij uitzonderlijk op grond van klaar
omschreven redenen.

academiejaar 2002 - 2003 126


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

2) De journalist heeft het recht elke ondergeschiktheid te weigeren die in strijd


zou zijn met de algemene lijn van het informatieorgaan waaraan hij medewerkt
zoals deze schriftelijk werd vastgelegd in zijn contract van dienstneming.
Deze weigering geldt ook voor elke ondergeschiktheid die niet duidelijk met deze
algemene lijn overeenkomt.

3) De journalist kan niet verplicht worden een beroepsdaad te stellen of een


opinie uit te drukken die strijdig is met zijn overtuiging of met zijn geweten.

4) De redactionele ploeg moet verplichtend ingelicht worden over elke belangrijke


beslissing die van aard is het leven van de onderneming te beïnvloeden. Zij moet
tenminste geraadpleegd worden, voor de definitieve beslissing, over elke
maatregel met betrekking tot de samenstelling van de redactie: aanwerving,
ontslag, overplaatsing en bevordering van journalisten.

5) Wegens zijn funktie en zijn verantwoordelijkheid heeft de journalist niet alleen


het recht op de voordelen van de collectieve overeenkomsten, maar ook op een
persoonlijk contract dat de materiële en morele veiligheid van zijn werk
verzekert. Dit contract moet hem een bezoldiging toekennen die in
overeenstemming is met zijn sociale rol en die voldoende is om zijn economische
onafhankelijkheid te waarborgen.

 N. (2002), “Wat is de Raad voor de Journalistiek?”, (online),


http://www.rvdj.be/raad.php, gelezen op 20-12-2002

academiejaar 2002 - 2003 127


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

(3)

Aangenomen door de Algemene Vereniging van Beroepsjournalisten in België


(AVBB), de Belgische Vereniging van Dagbladuitgevers (BVDU) en de Nationale
Federatie van Informatieweekbladen (NFIW) - sinds 1999 FEBELMA - in 1982.

De vrijheid van meningsuiting is één van de fundamentele rechten van de mens.


Zij is een essentiële voorwaarde voor een goed voorgelichte publieke opinie.

Teneinde bij te dragen tot het behoud van de integriteit en de vrijheid van de
pers hebben de BVDU en de AVBB de hierna volgende code van journalistieke
beginselen aangenomen.

1) Persvrijheid

De persvrijheid is de voornaamste waarborg voor de vrijheid van meningsuiting


zonder dewelke de bescherming van de andere fundamentele burgerrechten niet
kan gewaarborgd worden.
De pers moet het recht hebben ongehinderd gegevens te verzamelen en
informatie en commentaren te publiceren teneinde de vorming van de publieke
opinie te verzekeren.

2) De feiten

De feiten moeten onpartijdig verzameld en weergegeven worden.

3) Onderscheid tussen informatie en commentaar

Het onderscheid tussen de weergave van de feiten en de commentaren moet


duidelijk merkbaar zijn. Dit principe mag geen beperking vormen voor de krant
om haar eigen visie en het standpunt van anderen weer te geven.

4) Respect voor verscheidenheid van opinie

De pers erkent en respecteert de verscheidenheid van opinie, zij verdedigt de


vrijheid van publicatie van verschillende standpunten. Zij kant zich tegen elke
vorm van discriminatie op grond van geslacht, ras, nationaliteit, taal, godsdienst,
ideologie, volk, cultuur, klasse of overtuiging in de mate dat de alzo beleden

academiejaar 2002 - 2003 128


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

overtuigingen niet in conflict komen met het respect voor de fundamentele


rechten van de menselijke persoon.

5) Respect voor de menselijke waardigheid

De uitgevers, de hoofdredacteuren en journalisten moeten de individuele


waardigheid en privacy respecteren; zij moeten iedere ongeoorloofde inmenging
in persoonlijke pijn en smart vermijden, tenzij overwegingen i.v.m. de
persvrijheid zoals onder artikel 1 bepaald, dit noodzakelijk maken.

6) Voorstellen van geweld

De misdaden, het terrorisme en andere daden van wreedheid en onmenselijkheid


mogen niet geroemd worden.

7) Rechtzetting van foutieve informatie

Feiten en informatie die na publicatie ervan foutief blijken te zijn, moeten


rechtgezet worden en dit zonder beperking, onverminderd de wettelijke
beschikkingen inzake het recht op antwoord.

8) Bescherming van informatiebronnen

Vertrouwelijke informatiebronnen mogen niet onthuld worden zonder de


uitdrukkelijke toelating van de aanbrengers.

9) Geheimhouding

De vrijwaring van het geheim karakter in privé- en staatsbelangen, zoals voorzien


door de wet, mag de persvrijheid zoals onder artikel 1 bepaald niet aantasten.

10) Rechten van de mens

Indien er tegenstelling zou kunnen ontstaan tussen de beoefening van de vrije


meningsuiting en andere fundamentele rechten van de mens, moeten uitgevers
en hoofdredacteuren op eigen verantwoordelijkheid beslissen aan welk recht
voorrang verleend wordt na raadpleging van de betrokken journalisten.

11) Onafhankelijkheid

academiejaar 2002 - 2003 129


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

De kranten en journalisten mogen aan geen enkele druk toegeven.

12) Advertenties: De advertenties moeten dermate opgemaakt worden dat de


lezer ze niet kan verwarren met de berichtgeving.

 N. (2002), “Wat is de Raad voor de Journalistiek?”, (online),


http://www.rvdj.be/raad.php, gelezen op 20-12-2002

(4) International Federation of Journalists ( erecode van 1954)

Declaration of Principles on the Conduct of Journalists

Adopted by the Second World Congress of the International Federation of


Journalists at Bordeaux on 25-28 April 1954 and amended by the 18th IFJ World
Congress in Helsingör on 2-6 June 1986.

This international Declaration is proclaimed as a standard of professional conduct


for journalists engaged in gathering, transmitting, disseminating and commenting
on news and information and in describing events.

1. Respect for truth and for the right of the public to truth is the first duty of
the journalist.
2. In pursuance of this duty, the journalist shall at all times defend the
principles of freedom in the honest collection and publication of news, and
of the right of fair comment and criticism.
3. The journalist shall report only in accordance with facts of which he/ she
knows the origin. The journalist shall not suppress essential information or
falsify documents.
4. The journalist shall use only fair methods to obtain news, photographs and
documents.
5. The journalist shall do the utmost to rectify any published information
which is found to be harmfully inaccurate.
6. The journalist shall observe professional secrecy regarding the source of
information obtained in confidence.
7. The journalist shall be aware of the danger of discrimination being
furthered by the media, and shall do the utmost to avoid facilitating such
discrimination based on, among other things, race, sex, sexual orientation,
language, religion, political or other opinions, and national or social
origins.
8. The journalist shall regard as grave professional offences the following:

academiejaar 2002 - 2003 130


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

- plagiarism
- malicious misrepresentation
- calumny, slander, libel, unfounded accusations
- the acceptance of a bribe in any form in consideration of either
publication or suppression.

9. Journalists worthy of that name shall deem in their duty to observe


faithfully the principles stated above. Within the general law of each
country the journalist shall recognize in professional matters the
jurisdiction of colleagues only, to the exclusion of every kind of
interference by governments or others.

, N. (1997), “International federation of Journalists”, (online),


http://www.iit.edu/departments/csep/PublicWWW/codes/coe/jour-ifj.htm,
gelezen op 20-12-2002

Interessante websites

• http://www.fondspascaldecroos.com/index.html

• http://www.rvdj.be/raad.php

• http://www.ifj.org/

• http://www.coe.int/portalT.asp

• http://www.fondspascaldecroos.com/organisaties/officiele_instanties/raad
voorjournalistiek.html

academiejaar 2002 - 2003 131


1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht

academiejaar 2002 - 2003 132

Vous aimerez peut-être aussi