Académique Documents
Professionnel Documents
Culture Documents
Voorbij de crisis
Agenda voor de stedelijke
vernieuwing
Denktank KEI
KEI
KEI kennis
kennis--
centrum
centrumstede
stedelijke
lijke
vernieuwing
vernieuwing
N19
Inhoud
3 N19
4 Samenstelling denktank
5 Samenvatting
10 Ontwikkelend beheren
15 De eigenfrequentie
19 Het welbegrepen belang
25 Maatschappelijke verdienmodellen
voor de stedelijke vernieuwing
Het resultaat van dit gehele traject is deze publicatie: een toekomst-
agenda voor de stedelijke vernieuwing. Deze agenda is geen uitgewerkt
plan van aanpak, maar een schets van de oplossingsrichtingen die de
denktank heeft ontwikkeld. Het is geen eindpunt, maar een eerste begin,
en verre van af. Het geeft wel een richting. Lees deze tekst daarom als
een open uitnodiging tot kritische reflectie en verdere uitwerking.
Ik ben benieuwd naar uw reactie.
Namens de denktank,
3
Samenstelling denktank
Auteurs
Gert Jan Arts, directeur Gerrichhauzen en Partners
Hans Bootsma, commercial manager Blauwhoed Eurowoningen
Matthijs Bouw, directeur One Architecture
Adri Dorrestein, manager gebiedsontwikkeling Heijmans Vastgoed Regio Oost
Henk Harms, directeur Proper-Stok Groep
Damo Holt, manager gebiedsontwikkeling ECORYS
Adriaan Hoogvliet, manager markt en strategie De Alliantie (corpovenista)
Annius Hoornstra, adjunct-directeur Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam
Hans Karssenberg, directeur Stipo
Jan Kraak, senior adviseur strategie Ymere
Bart Lammers, initiatiefnemer Buurtdiensten
Jeroen Laven, directeur Stipo
Dorine Manson, voormalig directeur Economie, Gemeente Amsterdam
Batian Niewerth, directeur Woonbedrijf Ieder1
Rienk Postuma, hoofd projectontwikkeling De Principaal
Emirto Rienhart, senior adviseur gebiedsontwikkeling ECORYS
Bianca Seekles, hoofd innovatie ERA Contour
Willem Sulsters, directeur/eigenaar WSA Stedelijke Ontwikkeling
Paul Tazelaar, adviseur Vastgoed & Finance, Vannimwegen
Roland Theeuwen, directeur Procap
Rodney Weterings, wethouder Volkshuisvesting, Stedelijke vernieuwing, Sport en Cultuur,
Gemeente Den Bosch
Enno Zuidema, directeur Enno Zuidema Stedebouw
Penvoering
Olof van de Wal, directeur KEI kenniscentrum stedelijke vernieuwing
Arjan Raatgever, adviseur KEI kenniscentrum stedelijke vernieuwing
Tekstredactie
San Yin Kan, beleidsadviseur Gemeente Amsterdam
Fennie Kerdijk, procesmanager Ymere
De vraag voorop
De denktank startte haar werk met het zoeken naar de vragen die de
komende jaren centraal zullen staan in de stedelijke vernieuwing.
Deze vragen zijn vervolgens gecategoriseerd onder vier hoofdvragen:
Oplossingsrichtingen
Uiteindelijk zijn vier oplossingsrichtingen geformuleerd. Deze hangen
samen met de bovenstaande vragen, maar zijn hier niet een-op-een van
afgeleid. Eerder zijn ze te interpreteren als overlappende denkkaders,
die samen kunnen bijdragen aan een nieuwe richting voor de stedelijke
vernieuwing Ôvoorbij de crisisÕ. Deze richtingen zijn:
Ð Ontwikkelend beheren
Ð De eigenfrequentie
Ð Het welbegrepen belang
Ð Het maatschappelijke verdienmodel als maatwerk
Ontwikkelend beheren
De denktank signaleert dat we volop in de fysieke en maatschappelijke
transformatie van onze steden willen blijven investeren maar dat dit in
de toekomst in een ander tempo zal gebeuren. De investeringen zijn tot
nog toe sterk resultaatgericht. In de stedelijke vernieuwing ontwikkelen
wij vooral projecten, zowel gericht op de mens (maatschappij en economie)
als op de omgeving (gebouw en infrastructuur). De focus is nadrukkelijk
gericht op de realisatie ervan, zoals het aantal nieuwe woningtypen in
een wijk, of het aantal nieuwe start-ups, niet zelden met het stedelijk
gemiddelde als referentiepunt. Op zich is resultaatgerichtheid geen
probleem, maar de denktank constateert wel dat het proces voor en na
het bereiken van het resultaat te veel van elkaar gescheiden is, zowel
functioneel als financieel. Het bereiken is zo dominant dat de vervolg-
vraag hoe dat te behouden naar de achtergrond verdwijnt.
De stedelijke vernieuwing is hiermee zo georganiseerd dat zij alleen
met extra middelen, betaald uit ontwikkeling van nieuwbouw (van
kantoren) of verkoop (van woningen), kan worden gerealiseerd.
De eigenfrequentie
In tijden van recessie en bezuinigingen domineert de roep om efficintie
en doelmatigheid. De aandacht richt zich dan vaak op de resultaten
waarop gemeten wordt. Hoewel dit onverminderd nodig blijft, vraagt de
denktank zich af hoe wij scherper kunnen zijn in het verbinden van de
opgave (wat is hier werkelijk aan de hand?) met de periode waarin veran-
deringen redelijkerwijs mogelijk zijn. Dat dit nu niet voldoende gebeurt,
uit zich in fenomenen als de beruchte ÔprojectencarrouselÕ in de sociale
sector, maar ook sommige fysieke herstructureringen kunnen in dit
licht worden bezien.
De vraag naar wat er werkelijk aan de hand is, laat zich zelden reduceren
tot een enkel schaalniveau en maatschappelijk domein, dat weten we
inmiddels. Hoewel de neiging tot vereenvoudiging blijft Ð neem bijvoor-
beeld de focus op wijkeconomie Ð weten we dat we moeten schakelen
tussen de schalen en tussen de kokers. Maar dat tijd zowel voor als tegen
ons kan werken vergeten we nogal eens. Terwijl juist tijd in hoge mate
bepaalt waar we invloed op kunnen uitoefenen en vooral ook waarop
niet.
7
In de ruimtelijke ordening is de invloed van tijd onderkend in de
zogenaamde lagenbenadering. De denktank stelt voor om voor het
bepalen van de opgave en aanpak in een wijktransformatie ook een
vorm van deze lagenbenadering te gebruiken. Lenend van de natuur-
kunde, zouden we ons daarbij voor elke interventie af kunnen afvragen:
wat is de eigenfrequentie van het gebied of het proces waarin we nu
ingrijpen? Wat zou het betekenen wanneer we afscheid nemen van de
wijk als project en in onze aanpak meer ruimte maken voor de wijk als
complexe, dynamische omgeving? Wat zou het opleveren (en wat zou
het kosten) als iedere opgave vanuit zijn eigen tijdshorizon wordt op-
gepakt? Waar het kan of waar hoge dynamiek en flexibiliteit vereist
zijn, gericht op de korte termijn van bijvoorbeeld twee jaren, en waar
het nodig is, met langduriger investeringsafspraken die enkele decennia
kunnen beslaan. We nemen in ieder geval afscheid van het gebruik om
alle acties in n masterplantermijn te persen.
9
over de ÔprojectencarrouselÕ, niet altijd voldoende lukt. Ook is er energie
te winnen uit slimmere manieren om kennis en ervaring binnen de
vernieuwing te borgen. Hoe maken wij niet alleen onze omgeving,
maar hoe wordt ook de vakman, de professional weer duurzaam?
En, kunnen we gevoeliger worden voor alle zaken die in wijken buiten
alle instituties om worden georganiseerd en dat rendement beter op
waarde schatten?
Tot slot
Overkoepelend trekt de denktank de conclusie dat de focus van de ver-
nieuwing moet worden verlegd: van een aanpak die wordt gedreven
door problemen en projecten, naar een meer structurele en natuurlijke
manier van werken aan de stad, gedreven door kansen en specifieke
eigenschappen van ieder gebied. Niet elke wijk hoeft naar het stedelijk
gemiddelde te worden getrokken; soms kan een slechte doorstroom-
wijk bijvoorbeeld ook gewoon een goede doorstroomwijk worden.
Daarnaast moeten we zoeken naar manieren om de directheid en toe-
gankelijkheid terug te brengen in het proces van de vernieuwing,
om zo te zorgen dat burgers, ondernemers en andere partijen zich aan-
gesproken voelen om hun belang bij een vitale omgeving om te zetten
naar betrokkenheid, zeggenschap en eigenaarschap.
Ontwikkelend beheren
Stedelijke vernieuwing is lange tijd met grote voortvarendheid
opgepakt, projectmatig en in stevige impulsen. Hele gebieden zijn
grootschalig aangepakt. Overwegend fysieke maatregelen, aangevuld
met sociale projecten. Het gevolg is een complete transformatie van
buurten en wijken. Over de effectiviteit ervan is veel gezegd en geschreven.
De denktank constateert dat de machinerie krakend tot stilstand dreigt
te komen onder de last van de recessie en de daarmee gepaard gaande
bezuinigingen. Plannen worden aangepast, ontwikkelingen gestaakt
of herontwikkeld en het tempo ligt eruit. De wal keert het schip.
Voor gemeente, corporatie en andere betrokken partijen vervelend,
maar zijn zij degenen die uiteindelijk de rekening gepresenteerd krijgen?
11
vernieuwing is de afstand tussen de ontwikkelings- en beheerpraktijk
groot, met name op gebiedsniveau. Dit fenomeen wordt versterkt door-
dat in financile zin zeer verschillende modellen worden gebruikt.
Dit leidt tot het missen van kansen binnen de eigen organisaties, maar
ook tussen deze organisaties wordt de meerwaarde van een slim getimede
synergie niet voldoende onderkend en ÔingerekendÕ.
Voortdurend sleutelen
Het zal ook betekenen dat de huidige planningsmethodiek het zwaarte-
punt moet verleggen van realisatie naar voortdurend sleutelen. Dat zal
van de betrokken disciplines een andere werkwijze vergen, op verschil-
lende niveaus. Zo zal het onderhoud op de straat een belangrijke infor-
matiebron en aandrijver moeten zijn voor planning: verantwoordelijk-
heid zal daadwerkelijk ernaar verlegd moeten worden. Faalkosten, die
momenteel tot 10 procent van de realisatiekosten bedragen, kunnen
omlaag gebracht worden door het verleggen van de verantwoordelijk-
heid naar de uitvoerder, en het daadwerkelijk inspelen op het vakman-
schap. Dit vereist slimme systemen (maar geen nieuwe bureaucratie)
om ervoor te zorgen dat de informatie, die dicht bij bewoners of huurders
nauwgezet en systematisch wordt opgehaald, ook ÔbeslissingsgereedÕ
wordt doorgeleid naar die personen of afdelingen, die daar vanuit het
plannen van beheer en ontwikkeling iets mee kunnen of moeten.
Stedenonderhoud
De stedenbouw zal het ontwerp als een strategisch, inspirerend en
terugkerend onderdeel van het transformatieproces moeten neerzetten.
Niet alleen, zoals nu gebruikelijk, als het startpunt ervan. De ontwerp-
opgave van het stedenonderhoud vraagt om een continu proces, waarbij
accommoderen en afwegen van publieke belangen en vragen uit de
markt om voortdurende alertheid vragen. De stedenbouwer is hierin
een makelaar van de stedelijke ruimte en stedelijke functies, en beter
in staat om vraag en aanbod van de verschillende soorten vastgoed en
ruimtes bij elkaar te brengen.
13
ontbreekt en onduidelijkheid bestaat over de rendementen ervan. Vaak
is niet eens duidelijk welke projecten berhaupt draaien in bepaalde
wijken. Er is veel gezegd en geschreven over de vele sociale projecten
in het kader van de wijkaanpak. Over het algemeen is de boodschap dat
de tijd van Ôlaat duizend bloemen bloeienÕ voorbij is en dat de tijd is
gekomen om meer helderheid te bieden over de effectiviteit van sociale
interventies. De discussie hoe dit het beste gerealiseerd kan worden is de
laatste jaren goed op gang gekomen, zowel binnen als buiten de sector.
Wetenschappers, onderzoeks- en adviesbureaus experimenteren met
verschillende onderzoeksinstrumenten. Sociaal kenniscentrum MOVI-
SIE bundelt de wetenschappelijk onderbouwde effectieve interventies
in een databank.
ÒHet budget gaat naar de groep en in de groep heeft iedereen een gelijke
stem. Dat maakt de gemeenschappelijkheid transparant. [...] We hebben
innovatieve ideen nodig in de lokale gemeenschappen, om een heel
ander soort kapitalisme te vestigen, een nieuw economisch model dat
eerlijker marktverhoudingen schept, welvaart herverdeelt en in ruime
mate de afhankelijkheid van sociale voorzieningen vermindert.Ó
De eigenfrequentie
Wat is er hier aan de hand en waar willen we naartoe? Deze vragen naar
de opgave zouden volgens de denktank de kernvragen in de stedelijke
vernieuwing moeten zijn en blijven. Daarna pas volgt de vraag die nu
zo vaak voorop gesteld wordt: wat is mijn rol? Met andere woorden, de
denktank stelt voor om een principile keuze te maken om het gebied
met de mensen die er wonen en werken als startpunt te nemen voor
het werken aan de stad. Als we hiervan uitgaan, volgt daaruit de uit-
daging om tot een gezamenlijke opgave te komen. Een gezamenlijke
15
opgave die gevoed wordt vanuit de stakeholders (bewoners, verschillende
gemeentelijke diensten, maatschappelijk middenveld en meer), maar
waar geen van hen exclusiviteit kan claimen. Een gezamenlijke opgave
ook, waarin scherpe keuzes worden gemaakt, die aansluiten op een
gedeelde en realistische toekomstverwachting.
Factor tijd
De denktank gelooft dat het in ieder geval helpt als we de factor tijd veel
meer aan de basis van ons werk laten staan. Juist in de erkenning van de
werkelijke looptijd van specifieke fysieke en maatschappelijke processen
liggen de grootste succes- en faalfactoren voor stedelijke vernieuwing
besloten. Het denken in doelen is de laatste jaren zo dominant geworden,
dat de route naar die doelen ondergeschikt is geworden, evenals het
vasthouden ervan, zoals we hiervoor zagen. De resultaten als gevolg van
de ontkenning van de factor tijd en maatvoering zijn zorgelijk. Denk
aan het blauwdrukdenken in de fysieke sector, dat leidt tot plannen
waarvan soms al in de voorbereiding blijkt dat ze door de tijd zijn in-
gehaald. Denk aan de projectencarrousel in het sociale domein, die een
verspilling van ervaring, geld en vertrouwen veroorzaakt.
17
Gestapelde schalen
Tijd kan voor ons werken Ð schaal ook. Het denken in lagen en het
nemen van een gebied als uitgangspunt zal het werken aan een gedeel-
de opgave eenvoudiger maken. Het zal echter vrijblijvend zijn, als niet
ook nadrukkelijk de verschillende schaalniveaus waarop de verande-
ring plaatsvindt worden meegenomen. Nog te vaak vertellen we onszelf
dat het probleem misschien wel in de wijk gevonden wordt, maar de
oplossing erbuiten ligt. Een bekend voorbeeld is de opgave van het ver-
sterken van de economie en werkgelegenheid in buurten en wijken.
Hoewel we weten dat de oplossingen op deze gebieden hoofdzakelijk op
regionaal en stedelijk niveau gezocht moeten worden, weerhoudt dit
ons niet om wijkeconomieprojecten op poten te zetten.
Ook op een andere manier is het maken van onderscheid tussen schaal-
niveaus onvoldoende ingedaald. En dat heeft te maken met het denken
in gemiddelden: de wijk wordt in werkloosheidscijfers, inkomen, et
cetera gerelateerd aan het stedelijk gemiddelde. Daarmee wordt het spe-
cifieke van het gebied over het hoofd gezien en verdwijnt de nauwkeu-
righeid waarmee de opgave kan worden benoemd en opgepakt. Is het
wel zo belangrijk dat alle wijken naar het stedelijke gemiddelde gaan?
En wat zijn de gevolgen van deze ambitie?
Vind de eigenfrequentie
Door fysieke en sociaaleconomische ontwikkelingen en interventies
binnen een gebied uit te zetten in een kader van enerzijds verschillende
tijdlagen en anderzijds verschillende schaalniveaus, kan een beter beeld
worden gecreerd van de ontwikkeling van een gebied en de mensen
die er wonen en werken. We zoeken een bril om onze blik mee te kun-
nen richten. Die bril heeft de denktank een naam gegeven: de eigenfre-
quentie. Deze term heeft zijn oorsprong in de natuurkunde. Ieder sys-
19
Als we dan kijken naar hoe dat belang zich vertaalt in directe invloed,
dan slinken de aantallen soms tot nog geen tiental. In andere sectoren
van de economie zou de NMa hierover de messen slijpen. Decennialang
experimenteren we al met verschillende vormen van betrokkenheid
van de grootste groep belanghebbenden, op zoÕn manier dat die passen
in de bestaande systematiek; en vooralsnog lijken we er niet tevreden
over.
Energieverlies
De afstand tussen gebruikers, beheerders en ontwikkelaars van de stad
is historisch gegroeid. Dit wordt onder meer treffend beschreven in
verschillende publicaties van Jos van der Lans. Schaalvergroting en
bureaucratisering van overheden en maatschappelijke instellingen,
gecombineerd met fenomenen als de individualisering en toegenomen
welvaart, zorgden voor een toenemende afhankelijkheid van instituties
door burgers, een afnemende onderlinge betrokkenheid, een grotere
afstand tussen beleid en uitvoering en voor fricties tussen het buurt-
gerichte en het bovenlokale handelen. Burgers voelen zich in steeds
mindere mate verantwoordelijk voor hun buurt en hun buren. Pro-
fessionals voelen zich geringeloord door opgelegde protocollen en
verantwoordingscycli.
Nieuwe voedingsbodem
Ontwikkelend beheren gaat uit van het voortdurend bijhouden,
schaven en doorontwikkelen van de stad. Daar is een nieuwe afweging
van belang, betrokkenheid en waardering van alle partijen voor nodig.
Het vereist een voortdurende weging van energie, ideen en investeringen.
Daarbij verschillen de rollen van de partijen, maar de volgende vraag
staat centraal: hoe zetten we partijen in hun welbegrepen belang?
In dit kader ziet de denktank een kans en noodzaak voor een veel
stevigere positie voor bewoners, gebruikers en ondernemers bij het
beheren en doorontwikkelen van hun directe omgeving. Daarbij moet
worden opgemerkt dat dit geen uniforme groepen zijn, maar verzame-
lingen individuen met deels tegenstrijdige belangen. Toch zijn er
voldoende gedeelde belangen te benoemen, denk aan een veilige buurt,
prettig wonen, goede voorzieningen en behoud van de woningwaarde.
Ook bestaat de mogelijkheid om coalities van gelijkgestemden te vor-
men rondom bepaalde minder gedeelde themaÕs.
21
Rollen voor bewoners, gebruikers en bedrijven in die organisaties kunnen
verschillend zijn. Gesproken wordt over burgers als co-producent,
meespreker, begeleider, co-financier, initiator, organisator, of als maat-
schappelijke onderneming.
Hoe voorkomen we dat we de bal te veel bij de burger leggen, waar
Evelien Tonkens voor waarschuwt? Zij schrijft over de overbelasting
van zowel burger als professional, in de huidige behoefte om themaÕs
als sociale cohesie, de kloof tussen burger en bestuur, asociaal gedrag
en sociale uitsluiting bij de burger over de schutting te gooien. In haar
optiek zullen we serieus werk moeten maken van normatieve democra-
tisering (De bal ligt bij de burger, nov 2006). De vraag die wij ons stellen
is hoe dat te verbinden aan het welbegrepen belang.
In het geval van een gedeeld belang van een groep mensen ligt het
organiseren van betrokkenheid nog iets ingewikkelder. Mensen met
een gedeeld belang moeten elkaar ten eerste weten te vinden. Daarbij
moeten zij de juiste vaardigheden, middelen en voldoende tijd tot hun
beschikking hebben om het over hun belang eens te worden en dit
in een actie of organisatie om te zetten. Tegenstrijdigheden moeten
worden benoemd en overwonnen en voorwaarden bepaald, hoe simpel
soms ook.
23
ongeacht hun bijdrage in het kapitaal van de vennootschap (of eventueel
op basis van een verdeelsleutel). Het zijn ook dezelfde leden-gebruikers
die beslissen over de besteding van de eventuele winst van de copera-
tieve vennootschap.
In het onder meer het domein van de persoonsgebonden budgetten
(pgbÕs) wordt al gexperimenteerd met het opzetten van coperaties,
waarin de krachten van zorgbehoevenden worden gebundeld om hen
meer inkoopkracht te geven en een sterkere onderhandelingspositie
tegenover de zorgaanbieders.
Andere voorbeelden:
Het Buurthuis-Plus
In binnensteden van Nederland zijn verscheidene studentenhuizen in
bezit van verschillende generaties van studenten. Ze zijn ooit gezamen-
lijk gekocht en de hypotheek wordt gezamenlijk afgelost. De generatie
die er woont, klust zo veel mogelijk zelf aan het huis om directe kosten
te besparen. Grote investeringen gebeuren ten laste van een vermogen
dat wordt gespaard. Maar alle generaties, die er hebben gewoond, profi-
teren gezamenlijk van de toegenomen waarde van de woning. Op het
niveau van de buurt kunnen zelfde principes worden toegepast: geen
studentenhuis, maar een echt buurthuis. Het weer thuis voelen in de
buurt omdat het je huis is. Samen met je buren aan de slag om je buurt
schoon en veilig te houden.
Buurt-Energie
Lokaal opgewekte energie, oftewel Buurt-Energie, is misschien wel
de energie van de toekomst. Als een collectief, bijvoorbeeld een buurt
of wijk, energie opwekken en gebruiken is wellicht als een duurzaam
25
De denktank meent dat we in de verdienmodellen voorbij de crisis
breder zullen moeten kijken naar waardemakers en kostendragers.
Het huidige model van (theoretische) afschrijving van vastgoed en
(eenmalige) grondexploitatie lijkt gestrand. Hier moet naar meer
flexibele modellen worden gezocht. Potentile nieuwe waardemakers
liggen op het gebied van energie, water en mobiliteitsmanagement
(parkeren), maar ook in minder tastbare zaken, zoals identiteit. Ook de
diversiteit van kostendragers moet worden vergroot, omdat de belangen
van een leefbare buurt en een gezonde omgeving veel breder liggen
dan alleen bij de overheid en de corporatiesector. De vraag is: kunnen
andere partijen, zoals huiseigenaren, verzekeraars, zorgaanbieders,
onderwijsinstellingen en pensioenfondsen in de nabije toekomst een
bijdrage leveren aan de vernieuwingsopgave? En zo ja, hoe dan?
Er wordt, met name in de gebiedsontwikkeling, al langer met nieuwe
financile constructies gexperimenteerd. Dit gebeurt deels in de
nationale, deels in de internationale praktijk. In een aantal gevallen
gaat het in hoofdzaak nog om theorie.
Value capturing
Een interessant verdienmodel voor de toekomst is value capturing.1 Dit 1 Een deel van de
is een financieel model dat als doel heeft om toekomstige waardeont- onderstaande voor-
beelden komt uit de
wikkeling in een gebied voor een belangrijk deel binnen dat gebied vast Nederlandse praktijk,
te houden. De grondgedachte achter value capturing is dat ontwikke- andere vormen worden
lingstrajecten vaak een lange doorlooptijd kennen, maar de effecten in het buitenland
toegepast. Een en
voor de omgeving, zowel maatschappelijk als financieel, pas op (nog) ander is gebaseerd op
langere termijn zichtbaar zijn. Om berhaupt ontwikkeling te laten het Europese onderzoek
plaatsvinden, moeten vaak echter wel stevige voorinvesteringen gedaan Restructuring Urbanised
Areas (ReUrbA2).
worden. Value capturing biedt via verschillende constructies de moge-
lijkheid om deze ÔlangetermijnwinstenÕ in te zetten om deze voorin-
vesteringen mogelijk te maken. Dit sluit aan bij het lagere ontwikkel-
tempo dat de denktank voor het tijdperk na de crisis voorziet.
27
voorzieningen verbonden lasten geheel of gedeeltelijk omslaan over de
eigenaren van onroerende zaken in de omgeving (assessment districts).
Ook ontwikkelingsheffingen (impact fees), een vorm van tekortfinan-
ciering, behoren tot de generieke heffingen. Na berekening van de
tekorten vormen de verwachte ontbrekende inkomsten de basis voor
het in rekening brengen van servicekosten, die in een periode van
20-30 jaar de voorinvestering van het tekort afdekken. Uiteindelijk
kan er ook nog extra belasting geheven worden bovenop de reguliere
belastingen.
Hernieuwd vakmanschap
De snelheid waarmee mensen van baan en positie wisselen, zowel in de
ruimtelijke als sociale sector, kosten ons ook veel tijd, energie en daar-
mee geld. Projecten waar in vijf jaar tijd vier projectleiders aan het roer
staan vormen al lang geen uitzondering meer. Een vraag die we ons in
dit verband scherp moeten stellen is: hoe maken wij niet alleen onze
omgeving, maar hoe wordt ook de vakman, de professional weer duur-
zaam? Hoe gaan we om met de projectleiderscaroussel?
Een belangrijk element van het kosten-batenmodel ligt in het (opnieuw)
in hun kracht zetten van de vakmensen. Wat is werkelijk het vak, of het
ambacht van de ontwikkelaar, de zorgaanbieder, de buurtbeheerder?
En hoe kan hun professionaliteit efficinter benut worden? We zien
interessante voorbeelden in Buurtzorg en Buurtdiensten.
29
In dit maatwerk participeren overheid, markt en particulier naar gelang
de opgave, binnen hun eigen belang en taakopvatting. Afhankelijk van
de opgave zal ook het type onderneming gevormd worden. Vooral in
Groot-Brittanni en de Verenigde Staten is hier al veel ervaring mee
opgedaan. Voorbeelden hiervan zijn ook in ons land te vinden. In het
sociale domein valt te denken aan de MOM-manager in Tilburg, een
verbindende wijkprofessional die corporaties, zorg- en welzijnsorgani-
saties samen financieren en faciliteren. In de voorzieningenhoek is
De Machinist in Rotterdam een goed voorbeeld. Maar we zien ook
overheden het initiatief nemen tot dergelijke lokale allianties voor
duurzame energiedistributie (en lagere woonlasten), zoals bijvoorbeeld
Het Groene Net in Sittard-Geleen.
Ruimte en oog
De vraag is niet alleen of er ruimte ontstaat voor deze vormen van
ondernemerschap, maar ook of er oog voor ontstaat. Klaas Mulder
beschrijft in zijn recente essay Een zooitje ongeregeld (N18, KEI, 2010)
hoe blind we soms zijn voor de spelers die geen ÔcontractÕ hebben met
de overheid of het maatschappelijk middenveld: de voetbalvereniging,
het koor, de oppasmoeders. Een deel van de sociale projectencarrousel
ontstaat omdat onvoldoende gekeken wordt naar wat al door particuliere
en vrijwilligersinitiatieven opgepakt wordt. Er is weinig zicht op wat
binnen de publieke subsidiesystematiek wordt aangeboden, laat staan
op wat zich daarbuiten afspeelt. Hoe maken we de omslag van het
belonen van burgerinitiatieven door de overheid (bijvoorbeeld door
subsidie) naar het belonen door iedereen die er belang bij heeft, zoals
andere personen, bedrijven, corporaties of overheden? Wat kunnen
we leren van ontwikkelingen als crowd funding, als een democratische
Gebiedseigen aanpak
Het erkennen van verschillen tussen buurten, wijken, stadsdelen en
regioÕs zal meer centraal in onze aanpak moeten komen te staan. Ook
op het niveau van verdienmodellen. Dit sluit aan op het leidend maken
van de vraag Ôwat is hier aan de handÕ voor de opgave en op het gebruiken
van de eigenfrequentie van een lokale ontwikkeling voor de timing van
onze investeringen.
En waarom zouden we niet ook fiscaal meer aan maatwerk per gebied
doen? Als overheidsinvesteringen in bepaalde gebieden meer opleveren
dan in andere, zouden we dan niet moeten overwegen juist daar te
investeren? Dan spreken we van een ondernemende overheid. De rende-
menten zullen wel terug moeten vallen naar de overheid, zodat zij
deze kan investeren in die gebieden waarin de investeringen minder
rendabel zijn. Want er zullen gebieden en wijken blijven die niet in
staat zijn de eigen broek op te houden.
31
Colofon
KEI kenniscentrum stedelijke vernieuwing is een onafhankelijke organisatie. KEI is begin 2000
opgericht op initiatief van een aantal publieke en private partijen. Door het bundelen en beschik-
baar stellen van kennis en expertise geeft KEI een impuls aan de stedelijke vernieuwings- en
herstructureringsopgave. KEI brengt partijen bij elkaar, treedt op als intermediair, makelt en
schakelt tussen vraag en aanbod van kennis, informatie en expertise. Het doel van KEI is om
zowel de kwaliteit als het tempo van de opgave te verhogen.
KEI wordt inhoudelijk en financieel ondersteund door verschillende partijen, variërend van
de rijksoverheid, ontwikkelaars, gemeenten, corporaties en ontwerpers tot adviesbureaus.
Organisaties die actief en vernieuwend opereren in de stedelijke vernieuwing en die het aan-
durven om hun kennis en ervaringen met anderen te delen om zo gezamenlijk stappen vooruit
te zetten. KEI heeft inmiddels ruim 250 partners. Meer informatie: www.kei-centrum.nl/overkei
De N-reeks is een serie publicaties gewijd aan thema’s die KEI van belang acht voor de
voortgang en kwaliteit van de stedelijke vernieuwing. Eerder verschenen onder andere:
N18 Een zooitje ongeregeld. Prestaties verbeteren zonder subsidie of contract
Klaas Mulder, december 2010
N17 Woningrenovatie als architectonische opgave
Rick Wessels, maart 2010
N16 BV Sociale Stijging. Sociale stijging van wijkbewoners als onderneming
Jasper van der Wal en Bart Lammers, oktober 2009
Meer informatie over de N-reeks: www.kei-centrum.nl/netwerk/n-reeks
Uiteraard zijn wij benieuwd naar uw reactie. Bent u het ergens niet mee eens, heeft u
aanvullingen of tips? Laat het ons weten.
32 / /N12
N19De
Voorbij
nieuwedeconsensus
crisis over stedelijke vernieuwing
Over N19
KEI zoekt met haar partners naar nieuwe perspectieven voor de
stedelijke vernieuwing. Nieuwe manieren van werken, nieuwe
kostendragers, nieuwe waardemakers en een andere verdeling van
verantwoordelijkheden. Het oude systeem van stedelijke vernieuwing,
volgens grondexploitaties en subsidiestromen, is vastgelopen. Maar
wat werkt dan wel? Hoe komen we tot nieuwe rendabele praktijken?
Ook in de toekomst liggen immers nog stevige opgaven, zoals de
bevolkingskrimp, verduurzaming en vergrijzing.
Over de auteurs
De denktank Voorbij de crisis bestaat uit ruim twintig directeuren
en seniormedewerkers uit het KEI-netwerk. Zij zijn werkzaam
bij projectontwikkelaars, woningcorporaties, stedenbouwkundige
bureaus, gemeentelijke diensten en adviesbureaus. Hun namen vindt
u binnenin deze publicatie.