Vous êtes sur la page 1sur 16

17

Algebraïsch rekenen
Basisbegrippen van de
meetkunde

1.1

1
2
Meetkundige begrippen
Deelverzamelingen van de ruimte > 18
Meten van lijnstukken > 20
1
3 Midden van een lijnstuk > 21
4 Samenvatting > 22
5 Oefeningen > 23

1.2 Onderlinge ligging van 1.3 Hoeken


rechten
1 Begrippen > 33
1 Evenwijdige en snijdende rechten > 24 2 Hoeken meten > 33
2 Loodrechte stand > 25 3 Hoeken tekenen > 35
3 Tekenmateriaal > 25 4 Bijzondere hoeken > 36
4 Evenwijdige rechten tekenen > 26 5 Rekenen met hoeken > 37
5 Loodrechten tekenen > 27 6 Complementaire en
6 Eigenschappen > 28 supplementaire hoeken > 38
7 Middelloodlijn van een lijnstuk > 29 7 Overstaande, aanliggende
8 Constructie van de middelloodlijn > 29 en nevenhoeken > 38
9 Afstand punt-rechte > 29 8 Deellijn van een hoek > 39
10 Samenvatting > 30 9 Samenvatting > 40
11 Oefeningen > 31 10 Oefeningen > 41
18

1.1 Meetkundige begrippen

1) Deelverzamelingen van de ruimte


Meetkunde kunnen we vergelijken met een spel: dammen, stratego of schaken. Laten we even de
vergelijking maken met schaken.

SCHAKEN MEETKUNDE

kamer waar het schaakbord zich de ruimte


bevindt

schaakbord het vlak π

pion, loper, toren, … punt, lijnstuk, rechte, …

Een toren mag zich alleen Door 2 verschillende punten


horizontaal of verticaal verplaatsen kan men slechts één rechte tekenen

… …

vlak π De werkverzameling van de vlakke meetkunde is het vlak π (lees: pi).

oneindige verzameling Het vlak π (het vlak van het bord, het vlak van je blad of je werktafel) is een oneindige verzameling
van punten. Het is onbegrensd en beperkt zich niet tot datgene wat je ziet van bijvoorbeeld het
bord. Het loopt oneindig verder naar boven, onder, links en rechts. In de ruimte kun je werken met
meerdere vlakken.

punt Een punt stellen we voor door een stip en benoemen we met een hoofdletter.

A
• F

D E
• C •

B

H

π G

Vermits π een verzameling punten is, is elk punt een element van het vlak.
notatie:
A∈π B∈π
C∈π D∈π
DEEL 1 Basisbegrippen van de meetkunde

19

rechte Een rechte is een verzameling punten en dus een deelverzameling van het vlak.
Een rechte is onbegrensd.
We duiden een rechte aan met een kleine letter, of met twee punten die op deze rechte liggen.

Voorbeeld: rechte AB
of rechte a (a G π)
B Vermits elke rechte een verzameling pun-

ten is, is elk punt (al dan niet) een element
A van deze rechte.

notatie:
•C A∈a B∈a
a •D
C∉a D∉a

Door een punt A gaan oneindig veel rechten.

a b

A c

e d

Door twee verschillende punten A en B gaat er juist één rechte.

B a

A

collineaire punten Punten die op eenzelfde rechte liggen noemen we collineaire punten.

Collineaire punten zijn punten die op eenzelfde rechte liggen.

D
B •
Voorbeeld: •
A
A, B en D zijn collineair •
C en F zijn collineair
•C
A, B en C zijn niet collineair
•F

Collineair
Het woord collineair hebben de wiskundigen van het Latijnse woord “collineare” afgeleid. Dat betekent in rechte lijn sturen.
Het voorzetsel co (of col/con/com/cor) duidt erop dat hetgeen volgt, gemeenschappelijk is. Denk maar aan woorden zoals co-
productie, collega, collage, collectie, combinatie, compagnie … Het woord lineair vinden we ook terug in o.a. liniaal, (ligne betekent in
het Frans lijn) wat synoniem is voor je meetlat. Die kan je gebruiken om een rechte te tekenen.
20

halfrechte Als we de schaar in onderstaande rechte zetten, hebben we plots twee halfrechten. Een halfrechte
is aan één kant begrensd.

notatie:


C A B a
rechte a of AB • • •

_ C A B a_
halfrechte a of [AB • • •
a
= C A B a
halfrechte a of [AC = • • •
a

drager We noemen de rechte a de drager van deze halfrechten.

lijnstuk Een lijnstuk is aan twee kanten begrensd. Ook hier is de rechte a de drager van het lijnstuk.

notatie: C A B a
lijnstuk [AB] • • •

2) Meten van lijnstukken


meten Doordat een lijnstuk begrensd is, kunnen we dit lijnstuk meten.
grootheid Meten is eigenlijk bepalen hoe dikwijls een basiseenheid (m, °C, m2 …) in een gegeven grootheid
(lengte, temperatuur, oppervlakte …) gaat.

Meten is in het dagelijks leven een belangrijke activiteit. Als


we willen behangen, moeten we meten hoe hoog en hoe
breed de muren zijn.
Als we een nieuw pak willen kopen, neemt de verkoopster de maten.
Daarvoor gebruikt ze een lintmeter.

Als we een nieuwe eetkamer willen kopen, moeten we eerst


de living goed opmeten om te weten hoe lang, hoe hoog en hoe
breed de meubels mogen zijn. Hiervoor gebruiken we
een plooimeter of een rolmeter.

In de meetkunde (= de kunde van het meten) gebruiken we een meetlat.


Nauwkeurig meten is belangrijk.
meeteenheid Ook de keuze van de meeteenheid is belangrijk.
meter In Europa wordt meestal gemeten in meter (m).
Van deze eenheid zijn volgende eenheden afgeleid:

1000 m 100 m 10 m eenheid 0,1 m 0,01 m 0,001 m

1 km 1 hm 1 dam 1m 1 dm 1 cm 1 mm

lengte De lengte van dit lijnstuk [AB] is 4 cm. A



notatie: B

|AB| = 4 cm
maatgetal Hierbij noemen we • 4 het maatgetal
eenheid • cm de eenheid
DEEL 1 Basisbegrippen van de meetkunde

21

Herkomst van de meter


De “meter” werd gedefinieerd ten tijde van Napoleon. Hij liet een metalen staaf aanmaken, zei dat dit vanaf nu één
meter was en liet zo’n metalen staaf brengen naar alle steden van zijn rijk. Hij liet ook de meter in 10 verdelen en
daarna nog eens in 10. Hij had een naam voor tien meter en tien keer tien meter. Nu nog kun je deze eerste “meter”
gaan bezichtigen in een museum in Parijs, onder glas. Want Napoleon was één ding vergeten: metaal zet uit met de
warmte, en daarmee was de meter iets langer in de zomer …
In landen waar Napoleon niets te zeggen had, zoals in Engeland, Amerika en Australië werden andere lengtematen
gebruikt. Daar werd en wordt gerekend in o.a. mijlen, duimen en voeten. Een mijl komt overeen met ongeveer
1,61 kilometer, een voet is ongeveer 30,47 cm lang en een duim 2,54 cm.

Om aan te duiden dat lijnstukken even lang zijn, gebruiken we eenzelfde merkteken:

D Y
X
C

V W
B A

|XY| = |CD|
|VW| = |AB|

In een cirkel zijn alle stralen even lang.


|MA| = |MB| = r

M A

Opmerking: |AB| kun je ook lezen als ‘de afstand tussen de punten A en B’.

3) Midden van een lijnstuk


Q
Proberen we op volgende figuur een aantal punten te vinden, B
zodat de afstand van dit punt tot A gelijk is aan de afstand van
dit punt tot B.

A M B
We vinden niet één punt, maar wel oneindig veel punten die
samen een rechte vormen. Deze rechte gaat loodrecht door het
midden van het lijnstuk: de middelloodlijn.
N
Eén punt is wel zeer bijzonder. Het ligt op het lijnstuk en even ver van A en B.
We noemen dit punt het midden van het lijnstuk.

M is het midden van het lijnstuk [AB] F |AM| = |MB| en M ∈ [AB]


22

4) Samenvatting

NAAM VOORSTELLING NOTATIE

• •
•B
A •

vlak • • π
D• •

•E •

punt •A A

B
A • AB

rechte of
Y
• X
• a a

A B [AB
• •
halfrechte of
_ • _
a a

lijnstuk B [AB]
A •

lengte van een lijnstuk |AB| = 2 cm

• Je weet dat
- … door een punt oneindig veel rechten gaan.
- … door 2 verschillende punten juist één rechte gaat.
- … een rechte onbegrensd is.
- … een halfrechte aan één kant begrensd is.
- … een lijnstuk begrensd is.
- … het vlak een oneindige verzameling van punten is.
- … een rechte een deelverzameling van het vlak is.

• Je weet dat elk lijnstuk precies één midden heeft.


M is het midden van [AB] omdat |AM| = |MB| en M behoort tot [AB]
A M B
• • •

• Je weet dat punten op eenzelfde rechte collineaire punten worden genoemd.


DEEL 1 Basisbegrippen van de meetkunde

23

5) Oefeningen
1 A en B zijn twee verschillende punten van π. Wat stelt elk van de volgende notaties voor?

a AB
b [BA
c [AB]
d |AB|

2 Vul in met C, Ç, = of ≠ zodat je een ware uitspraak krijgt.

A
B
C

D a

a A AB
b D π
c a AB
d D [CA
e a [BA
f AC b
g C b
h C π
i BD AC

3 Meet volgende lijnstukken (tot op 1 mm nauwkeurig).

S
D C
B

a [AB]
b [BC]
c [BE]
d [AD]
e [BS]
f [SE]
g [AS]
h [SD]
24

4 X en Y zijn twee verschillende punten van het vlak π.

a Teken alle punten die op 3 cm van X liggen.


b Teken alle punten die op 2 cm van Y liggen.
c Hoeveel punten zijn er die op 4 cm van X en op 2 cm van Y liggen?

X

•Y


• • C
5 A B

a Is [CB = [CA ? Verklaar.

b Is [CB = [BA ? Verklaar.


DEEL 1 Basisbegrippen van de meetkunde

25

c Is [CB = [BC ? Verklaar.

6 De punten A, B en C zijn collineair. |AB| = 2 cm en |AC| = 8 cm. Hoe groot is |BC|?


Geef alle oplossingen en maak telkens een duidelijke tekening.

7 Om zeer nauwkeurige metingen uit te voeren, gebruikt men soms een schuifpasser. Er bestaan nu
al digitaal afleesbare schuifpassers (tot op 0,01 mm nauwkeurig). Zoek in de handel hierover meer
informatie.
26

1.2 Onderlinge ligging van


rechten in het vlak
1) Evenwijdige en snijdende rechten

evenwijdig EVENWIJDIGE RECHTEN: A // B SNIJDENDE RECHTEN: A //


\B
snijdend
a en b zijn samenvallend a en b zijn disjunct of strikt a en b zijn snijdend
samenvallend
evenwijdig a
disjunct
b S
a= • B
A a A •
B • b
A • •

B b a snijdt b

het gemeenschappelijk punt S
noemen we het snijpunt van de
rechten a en b
a=b a∩b=∅ a ∩ b = {S}

Twee rechten a en b zijn evenwijdig als en slechts als Twee rechten a en b snijden
ze samenvallen of geen enkel punt gemeenschappelijk elkaar als en slechts als ze juist
hebben. één punt gemeenachappelijk
hebben.
a // b F a = b of a D b = O \ b F a D B = {S}
a //

parallel

Evenwijdig of parallel
Het woord “evenwijdig” spreekt voor zich: twee rechten zijn evenwijdig als ze overal “even wijd” of even ver van elkaar liggen.
Verderop zal je zien dat de afstand tussen twee evenwijdigen inderdaad overal gelijk is.
Een synoniem voor evenwijdig is parallel. Van dit woord is dan weer “parallellogram” afgeleid: een vierhoek met twee paar
evenwijdige of parallelle zijden.
DEEL 1 Basisbegrippen van de meetkunde

27

2) Loodrechte stand
Teken op een blad een rechte a met daarop een punt A. Vouw je blad zo, dat de vouwlijn door het
punt A gaat en de twee halfrechten van a samenvallen. b
Je bekomt dan volgende figuur. a
•L
A

Loodrecht
Als je een draad of touw verzwaart met een loden gewicht, dan bekom je een
schietlood, een instrument dat o.a. bouwvakkers gebruiken om na te gaan of een
muur verticaal staat. Het woord “loodrecht” is waarschijnlijk daarvan afgeleid: zo
recht als het schietlood aangeeft. De verticale stand van het schietlood staat immers a
A
loodrecht op de horizontale grond.

loodrecht Noem de vouwlijn b. Je merkt dat b loodrecht staat op de rechte a. We noteren dat als volgt:
b⊥a
We duiden dat op de tekening aan door bij het punt A het teken te plaatsen.

3) Tekenmateriaal
Als tekenmateriaal kan je gebruik maken van een …

a tekendriehoek
Een driehoek waarbij twee zijden loodrecht op elkaar staan.

b passer
Een instrument dat het mogelijk maakt om afstanden
af te passen en cirkels of cirkelbogen te tekenen.

c rollat
Een lat, voorzien van een rolmechanisme om de lat mooi evenwijdig te verschuiven.

d geodriehoek
40
50
60
70 80
90
80
70

60
Een rechthoekige driehoek met twee gelijke zijden, waarbij op de driehoek enkele rechten zijn
getekend, evenwijdig met de schuine zijde. De rechte, neergelaten uit de top, staat loodrecht op de
30

50
20

40
10

11
10
30

9
8

schuine zijde. Ook een gradenboog staat op de geodriehoek gedrukt.


7
6
5
4
20

3
2
1
0
1
2
3
4
10

5
6
7
8
9
10
11

Geodriehoek
In het woord geodriehoek herken je het woordje “geo”. Hiermee bedoelt men de geometrie, een ander (Grieks) woord voor meet-
kunde. Een geodriehoek is dus een “geometrische driehoek”. Je kunt er allerhande meetkundige constructies mee uitvoeren: even-
wijdige en loodrechte rechten construeren, maar ook hoeken tekenen en meten.
28

4) Evenwijdige rechten tekenen


a
De beginsituatie is vier keer dezelfde:
Teken door het punt B de rechte b,
zodat b evenwijdig is met de rechte a. B
• BASIS meetkundig-illustratief BAS04

a met de tekendriehoek

a a a

B B B

b met de rollat
a a a

B B B

c met de passer
a

X Y

B B a

a
X Y X Y X Y
b b

b
B B C B C

d met de geodriehoek

a a a

b
B B B
DEEL 1 Basisbegrippen van de meetkunde

29

5) Loodrechten tekenen
Ook hier starten we met telkens dezelfde beginsituatie. Teken door het punt A de loodlijn b op de
rechte a.

a met de tekendriehoek b met de geodriehoek

- Plaats de tekendriehoek met - Plaats de geodriehoek zo, dat de


de rechthoekszijde op de loodlijn, neergelaten uit de top,
rechte a en met de andere samenvalt met a.
rechthoekszijde door het punt A.
- Verplaats de geodriehoek, totdat
- Teken volgens deze laatste de schuine zijde door A gaat.
rechthoekszijde de rechte b.
- Teken volgens deze schuine zijde,
A de rechte b.
A

a
b
c met de passer

- Teken met de passerpunt in A een boog


die a snijdt in B en C.
b

- Teken met de passerpunt in B daarna in C,


twee boogjes die elkaar snijden in D.
Opgelet: de passeropening is groter dan A
de helft van de afstand tussen B en C.

- Teken door D en A de rechte b.


C B a
b

D
C A B a
b

Als het punt A op de rechte a zelf ligt, voer je


de constructies op dezelfde wijze uit.
Let op:
D de rechte b is de middelloodlijn van [BC]
30

6) Eigenschappen
Nu je weet hoe je een evenwijdige rechte aan een gegeven rechte kunt tekenen, zal je ook wel
kunnen achterhalen hoeveel evenwijdigen je zo kan tekenen.
a
Bekijken we even de tekening.
Hoeveel verschillende evenwijdigen met a kunnen B A

we tekenen door het punt A? •
Zelfde vraag, maar nu door het punt B.

Door elk punt van het vlak kunnen we precies één rechte tekenen die evenwijdig is met een
gegeven rechte.

In het geval van punt B is deze evenwijdige de rechte a zelf.

We gaan nu eenzelfde conclusie proberen te formuleren voor loodrechten. A


We starten met dezelfde beginsituatie, maar de •
vraag luidt nu hoeveel verschillende loodlijnen
• a
op a we kunnen tekenen door A. En hoeveel door B? B

Door elk punt van het vlak gaat precies één rechte die loodrecht staat op een gegeven rechte.

Verder onderzoek leidt tot volgende eigenschappen:

Als twee rechten evenwijdig zijn met Als een rechte één van twee evenwijdi-
eenzelfde derde rechte, dan zijn deze gen snijdt, dan snijdt ze ook de andere
twee rechten onderling ook evenwijdig. evenwijdige.

en dan en dan c
c c
a b c a b c a b c a b a b a b

a // b en b // c dan a // c a // b en \c
a // dan \ b
c //

Als twee rechten loodrecht staan op Als een rechte loodrecht staat op één
eenzelfde derde rechte, dan zijn deze van twee evenwijdige rechten, dan
rechten onderling evenwijdig. staat ze ook loodrecht op de andere.
a a a
a b a b a b
c c c b en b dan b
en dan
c c c
a ⊥c en b ⊥c dan a // b a ⊥b en b // c dan a ⊥c

Het axioma of postulaat van Euclides


Door een punt gaat precies één rechte die evenwijdig is met een gegeven rechte. Tot die vaststelling kwam ook reeds Euclides (ca. 300
voor Christus) in het Oude Griekenland. Merkwaardig was dat deze vaststelling niet kon bewezen worden. Het was dus geen eigenschap
of stelling! Men moest deze uitspraak voor waar aannemen en noemde daarom de uitspraak het “postulaat” (Latijn) of het “axioma”
(Grieks) van Euclides. Dit axioma is in feite de basis van de vlakke meetkunde (die ook wel de euclidische meetkunde wordt genoemd).
Eeuwenlang zochten wiskundigen een manier om dit axioma toch te bewijzen, maar men kwam tot de vaststelling dat dat onmogelijk was.
Nog later (begin 19e eeuw) onderzochten wiskundigen (o.a. Gauss, Lobatsjevski en Bolyai) wat er zou gebeuren mocht men dit axioma
vervangen door een ander. Men stelde vast dat er op die manier andere meetkundige systemen ontstonden. Deze werden niet-euclidi-
sche meetkunde genoemd (bv. de bolmeetkunde).
DEEL 1 Basisbegrippen van de meetkunde

31

7) Middelloodlijn van een lijnstuk


De middelloodlijn van een lijnstuk [AB] is de rechte m die door het midden van dit lijnstuk gaat
en loodrecht staat op de drager van dit lijnstuk.
m

Zoals we al op blz. 21 ontdekten hebben de punten


middelloodlijn op de middelloodlijn wel iets heel bijzonders.
B
Ze liggen namelijk allemaal even ver van beide grenspunten. A

De punten van de middelloodlijn m van [AB] liggen even ver van A als van B.
In symbolen: ∀ C ∈ m: |CA| = |CB| C

Ook het omgekeerde van deze eigenschap is waar.


Basis
Als een punt C even ver vantotA limiet
als van BB001
ligt, dan ligt dit punt C op de middelloodlijn van [AB].

8) Constructie van de middelloodlijn


a met passer b met geodriehoek
S Zet je passerpunt in A en teken 2 boogjes Neem eerst het midden van [AB].
(straal cirkel groter dan de helft van |AB|) Teken nadien in M de loodlijn op [AB].
A
Zet je passerpunt in B en teken met dezelfde
M
passeropening 2 boogjes. Noem de snijpunten
B
van de boogjes S en T.
ST is dan de middelloodlijn.

T
S
9) Afstand punt-rechte
S'
Gegeven is de rechte a en het punt A.
Teken door A de loodlijn k op a.
S''
Noem S het snijpunt van k met a. A
a
afstand |AS| wordt de afstand van A tot a genoemd. k

voetpunt S wordt het voetpunt van de loodlijn uit A op a genoemd.

De afstand van een punt A tot een rechte a is de afstand tussen dit punt A tot het voetpunt van
de loodlijn uit dit punt op de rechte.

Opmerkingen:
- |AS’| > |AS| en ook: |AS”| > |AS|
|AS| is de “kleinste” afstand van A tot een punt van de rechte a en wordt daarom de afstand van
A tot a genoemd.
- De afstand van een punt tot een rechte wordt dus steeds loodrecht op de rechte gemeten.
- De afstand tussen twee evenwijdigen is de afstand tussen
a b één punt van de ene rechte, tot de andere rechte.
32

10) Samenvatting
• Snijdende rechten:
- Je weet dat snijdende rechten juist één punt gemeenschappelijk hebben.
- \ b ⇔ a ∩ b = {S}
In symbolen: a // a b
S

• Evenwijdige rechten:
- Je weet dat evenwijdige rechten geen punten gemeenschappelijk hebben, of samenvallen.
- In symbolen: a // b ⇔ a ∩ b = ∅ of a = b
a
a=b
b

a∩b=∅ of a=b

- Je weet dat door elk punt van het vlak precies één rechte getekend kan worden die
evenwijdig is met een gegeven rechte.
- Eigenschappen:
1 Als twee rechten evenwijdig zijn met eenzelfde derde rechte, dan zijn deze twee
rechten onderling ook evenwijdig.
2 Als een rechte één van twee evenwijdigen snijdt, dan snijdt ze ook de andere even-
wijdige.
a
• Loodrechte rechten:
b
- Je kent de notatie voor loodrechte rechten: L
a⊥b
- Je weet dat door elk punt van het vlak precies één rechte gaat die loodrecht staat op
een gegeven rechte.
- Eigenschappen:
1 Als twee rechten loodrecht staan op eenzelfde derde rechte, dan zijn deze rechten
onderling evenwijdig.
2 Als een rechte loodrecht staat op één van twee evenwijdige rechten, dan staat ze
ook loodrecht op de andere.

• Je kunt evenwijdige en loodrechte rechten construeren met behulp van tekenmateriaal (te-
kendriehoek, passer, geodriehoek, rollat).

• Je weet dat de middelloodlijn van een lijnstuk [AB] de rechte


L •B
is die door het midden van dit lijnstuk gaat en loodrecht staat
A•
op de drager van dit lijnstuk.

• Je kunt de middelloodlijn van een lijnstuk construeren met behulp van tekenmateriaal.

• Je kunt de afstand van een punt tot een rechte bepalen.


Het is de afstand tussen het punt en het voetpunt van de loodlijn uit dit punt op de rechte.

• Je kunt de afstand tussen twee evenwijdigen bepalen.


Het is de afstand van één punt van de ene rechte tot de andere rechte.

Vous aimerez peut-être aussi