Académique Documents
Professionnel Documents
Culture Documents
Studiehandleiding
STUDIEJAAR 2010-2011
2
1. Praktische gegevens
Cursuscode: CH4404
Studiepunten 5 ECTS
Verplichte literatuur (B) Boek: Jan Steyaert en Jos de Haan (red.) Jaarboek ICT en
Samenleving 2007; gewoon digitaal, Amsterdam: Boom, 2007.
ISBN: 978 90 473 0024 3
Artikelen in (R) reader, op (BB) BlackBoard
3
2. Programmaoverzicht
4. Doelstellingen
- De studenten kunnen aan het eind van deze module de belangrijkste vraagstukken en
debatten (bijv. de digitale kloof) rond de opmars van ICT in eigen woorden uitleggen.
- De studenten kunnen aan het eind van deze module in eigen woorden de belangrijkste
argumenten binnen de verschillende debatten uitleggen en met elkaar vergelijken.
- De studenten kunnen aan het eind van deze module een kritische reflectie geven op
ontwikkelingen in ICT-gebruik met behulp van wetenschappelijke literatuur.
- De studenten kunnen sociaal-wetenschappelijke begrippen en theorieën op de ver-
spreiding en gevolgen van ICT toepassen.
- De studenten kunnen mondeling en schriftelijk blijk geven van deze inzichten en
reflectie.
5. Organisatie en werkwijze
Hoorcolleges
Tijdens de hoorcolleges wordt achtergrondinformatie bij de verplicht te lezen literatuur
besproken. Tijdens ieder hoorcollege staat een ander thema centraal. Vooraf dient de
aangegeven literatuur te worden bestudeerd.
Werkcolleges
Tijdens de werkcolleges gaan de studenten door middel van opdrachten zelf actief aan
de slag. Hierbij maken zij gebruik van inzichten uit de gelezen literatuur en de opdrach-
ten die in de week voorafgaand aan de werkgroep gemaakt zijn.
4
Presentie
Aanwezigheid is zowel tijdens het hoorcollege als de werkgroepen verplicht volgens de
opleidingsbrede richtlijnen van de masteropleiding Media & Journalistiek. Dit betekent
dat bij één keer afwezigheid (met geldige reden) geen sancties gelden, bij tweemaal af-
wezigheid (met geldige reden) zal een mondeling tentamen afgenomen worden over de
gemiste stof en bij driemaal afwezigheid volgt uitsluiting van de cursus. Wat als geldige
reden gezien wordt besluit de docent.
Ook de eindopdracht moet via SafeAssign worden ingeleverd. Met een zogenaamde
Safe Assignment worden documenten gecontroleerd op plagiaat. SafeAssign voert 3
controles uit: 1) vergelijking met diverse internetbronnen, 2) vergelijking met verschillen-
de databases (van bijv. UB, elektronische tijdschriften, kranten, etc.) en 3) vergelijking
met eerder door studenten aangeleverde teksten. Daarnaast graag een hardcopy van de
eindopdracht in het postvakje van de werkgroepdocent.
Opdrachten
In totaal moeten de studenten vijf opdrachten maken, soms met meerdere studenten,
soms individueel. Deze opdrachten kunnen gevonden worden op Blackboard onder „as-
signments’. De opdrachten worden ingeleverd uiterlijk op zondag, 23.59 uur, vooraf-
gaand aan het college van de daaropvolgende week. De opdrachten moeten ingeleverd
worden via Blackboard: assignments: SafeAssing: hier zal een map te vinden zijn waar
de opdracht ge-upload kan worden. De opdrachten zijn verplicht. Het gemiddelde cijfer
van de opdrachten telt mee voor 50% van het eindcijfer. Alle opdrachten dienen met een
voldoende te zijn beoordeeld. Onvoldoende gemaakte opdrachten dienen herkanst te
worden.
Eindopdracht
Voorbereiding (tevens opdracht 4):
Individueel of in tweetallen kiezen de studenten een onderwerp voor een eindopdracht
en geven op één A4 aan waarom dit onderwerp gekozen is, wat de vraagstelling is en
welke literatuur verwerkt gaat worden (zowel uit college als zelf gevonden). Dit inleveren
via SafeAssign op uiterlijk zondag 14 maart om 23.59 uur, zodat de thema‟s van de ein-
dopdrachten in de werkgroep besproken kunnen worden. Deze voorbereidingsopdracht
geldt als de vijfde weekopdracht en telt dus mee voor het eindcijfer.
5
Uiteindelijke versie:
De definitieve eindopdrachten moeten uiterlijk zondag 10 april om 23.59 uur worden in-
geleverd in het postvak van de docent en via SafeAssign. Deze opdracht telt mee voor
50% van het eindcijfer. Ook de eindopdracht dient met een voldoende te zijn beoor-
deeld. Bij een onvoldoende gemaakte eindopdracht dient deze in zijn geheel overge-
daan te worden. Dit betekent dus dat een nieuw onderwerp gekozen dient te worden en
niet volstaan kan worden met het bijstellen van de onvoldoende gemaakte opdracht.
6. Beoordeling en toetsing
Criteria die gebruikt worden bij de beoordeling van opdrachten:
Deze module wordt getoetst door middel van wekelijkse opdrachten en een eindop-
dracht, waarin studenten blijk dienen te geven van een grondige verwerking van de lite-
ratuur, van het zelfstandig toepassen ervan en van het vermogen om dit helder en aan-
trekkelijk te presenteren.
Het eindcijfer wordt bepaald op basis van het gemiddelde cijfer voor de opdrachten
(50%) en het cijfer voor de eindopdracht (50%) en naar boven of beneden afgerond op
basis van participatie in de werkgroepen.
De tussentijdse opdrachten worden gewaardeerd met “onvoldoende”, “voldoende”,
“goed” of “uitstekend”. Een opdracht die met een onvoldoende beoordeeld is moet
worden verbeterd, anders zal geen cijfer berekend worden. De beoordeling van de op-
drachten wordt omgerekend tot een cijfer dat tussen 5,5 en 10 ligt.
De eindopdracht wordt voorzien van een inhoudelijke beoordeling en een cijfer. De ein-
dopdracht dient met een voldoende resultaat afgesloten te worden (dit betekent een cij-
fer dat tussen 5,5 en 10 ligt). Onvoldoende gemaakte opdrachten moeten overgedaan
worden.
Voor verdere uitleg over de vorm en het gebruik van literatuurverwijzingen zie de
Schrijfwijzer Cultuur & Media, Rotterdam 2008: Erasmus Universiteit Rotterdam. Wij
gaan ervan uit dat iedereen volgens deze richtlijnen te werk gaat. Gevallen van plagiaat
worden direct gemeld aan de examencommissie!
Algemeen
voorzien van naam en studentnummer;
4000 woorden (incl. literatuurlijst); geprint, regelafstand 1,5, genummerde pagina‟s;
verzorgde lay-out; geen plastic kaft, niet inbinden; een nietje erdoor voldoet;
DEADLINE zondag 10 april om 23.59 uur, inleveren via SafeAssign en papieren ver-
sie in postvak van de docent.
6
8. Beschrijving college-inhoud en literatuur per week
Tijdens het eerste college wordt de globale opzet van de gehele module doorgenomen.
Technologische ontwikkelingen hebben sociale gevolgen. De manier waarop wij werken,
wonen, leren en onze vrije tijd besteden verandert erdoor. Over de invloed van techno-
logie op tal van maatschappelijke terreinen bestaan tegenstrijdige verwachtingen. Talrijk
zijn de voorspellingen dat burgers zich door middel van internet beter zullen informeren
en vervolgens mondiger worden, dat zij politiek actiever worden in een meer democrati-
sche samenleving, dat vervelend routinewerk vervangen wordt door creatieve arbeid en
dat uiteindelijk een vreedzame en welvarende gemeenschap van wereldburgers zal ont-
staan. Naast de hoop op een betere samenleving boezemt technologische ontwikkeling
ook angst in dat de samenleving er slechter van wordt. Volgens deze verwachtingen
worden burgers geconfronteerd met information overload, raken zij door de vele contro-
lemogelijkheden hun gevoel van privacy kwijt en worden zij slaven van de machines in
een Brave New World-achtige samenleving. Droomscenario‟s staan naast doemscenari-
o's.
In deze module zullen uiteenlopende verwachtingen over de gevolgen van ICT behan-
deld worden en aan de hand van empirisch onderzoek zal de houdbaarheid van deze
utopische en dystopische verwachtingen besproken worden. Daarmee wordt de stand
van zaken opgemaakt in het onderzoek naar sociale gevolgen van ICT. Wat zijn de rele-
vante vraagstellingen? Welke theorieën zijn reeds ontwikkeld? Welk empirisch onder-
zoek is voorhanden?
In het eerste college wordt een conceptueel kader besproken dat tijdens de volgende
colleges nader uitgewerkt zal worden. Tijdens dit college wordt ook de opzet van de mo-
dule doorgesproken en worden afspraken over opdrachten en eindpaper gemaakt.
7
2. Week 2: dinsdag 8 februari 2010
8
Daniel Bell. The coming of post industrial society, a venture in social forecasting. New
York: Basic books, 1973. ISBN:0465097138
Manuel Castells. The information age: economy, society and culture, part 1: the rise of
the network society. Oxford: Blackwell, 1996. ISBN: 1557866171
Onderwerp: Diffusietheorie
De meeste innovaties doorlopen een relatief langzaam proces van ontwikkeling en, bij
succesvolle innovaties, verloopt ook de verdere verspreiding onder de samenleving rela-
tief langzaam. Zowel de technologie zelf, het bezit en gebruik ervan als de relevante
vaardigheden benodigd voor dit gebruik zijn onderhevig aan veranderingen, zodat een
tijdsperspectief noodzakelijk is. Eerdere diffusieprocessen (zoals die van telefoon, radio,
televisie) volgen een S-vormige curve waarbinnen steeds grotere groepen van de bevol-
king een bepaalde innovatie opnemen (Rogers 1995). Daarbij wijst de S-vorm op een
relatief langzaam begin van de verspreiding, een middenfase met een versnelling en
een vertraging als verzadiging van de markt zich aandient. Tijdens de versnelling komt
de meerderheid van de bevolking in het bezit van het betreffende product.
De technologie aan het begin van de S-curve verschilt van hoe dezelfde techno-
logie eruit ziet aan het einde van de curve. De technologie wordt volwassen, dat wil over
het algemeen zeggen: betrouwbaarder, gebruiksvriendelijker en met een grotere functi-
onaliteit. Naar de tweede helft van de curve toe zal ook een differentiatie in kwaliteit ont-
staan: er komt meer keus. Meer verschillende toestellen, uiteenlopende software en een
daarmee gepaard gaande verbreding van de gebruiksmogelijkheden.
9
De S-curve zegt niet alleen iets over de verspreiding van nieuwe technologie in
een samenleving, maar ook iets over het moment dat een individu het desbetreffende
product heeft aangeschaft ten opzichte van het moment waarop anderen dat gedaan
hebben. Sommige vaak goed in technologie ingewijde personen gaan als eersten tot
aanschaf over, terwijl anderen een afwachtende houding aannemen. Verspreiding van
technologie is daarmee een proces dat voorlopers en volgens kent. Bij een verdeling
van de curve in vijf stadia ontstaat er een typering van de individuen. De kleine groep
personen die als eersten in het bezit komen, worden innovators genoemd. De informa-
tie, de gebruikservaringen en het positieve oordeel van deze voorlopers beïnvloedt ver-
volgens de beslissing van de volgende groep, de early adopters. Deze groep wordt ge-
volgd door de early majority, de late majority en tot slot de laggards, die als laatste tot de
aanschaf overgaan.
Ouderen zijn steeds beter vertegenwoordigd op internet. Toch heeft deze groep
nog altijd de grootste achterstand in de informatiesamenleving. Ouderen hebben vaak
moeite met de overgang van traditionele producten en diensten naar moderne, digitale
varianten hiervan. In vergelijking met jongere generaties beschikken zij over minder digi-
tale vaardigheden. Ook hebben ze vaak een zekere weerstand om achter de pc plaats
te nemen. Toch zou ICT-gebruik een zinvolle bijdrage kunnen leveren aan de kwaliteit
van hun leven. Is het niet vandaag, dan wel morgen. Denk daarbij aan langer zelfstandig
wonen, aan medische zorg op afstand en aan het verkrijgen van passende overheidsin-
formatie.
10
Jos de Haan, Oene Klumper en Jan Steyaert (red.) (2004). Surfende Senioren; kansen
en bedreigingen van ict voor ouderen, Academic Service. ISBN:9789039523261.
Marion Duimel (2007). Verbinding maken. Den Haag: SCP. (te downloaden via
http://www.scp.nl/publicaties/boeken/)
11
Erik van Ingen, Jos de Haan & Marion Duimel (2007). Achterstand en afstand. Den
Haag, Sociaal en Cultureel Planbureau (te downloaden via
http://www.scp.nl/publicaties/boeken/)
Hoofdstuk 6 ICT en gender in Europa. uit: Oene Klumper en Jos de Haan (red.) Jaar-
boek ICT en Samenleving 2004; beleid in praktijk, Amsterdam: Boom, 2004.
ISBN: 905352990x
12
Hoofdstuk 2 Door internet verbonden: de beleving van sociale contacten. uit: Oene
Klumper en Jos de Haan (red.) Jaarboek ICT en Samenleving 2004; beleid in
praktijk, Amsterdam: Boom, 2004. ISBN: 905352990x
Hoofdstuk 7 Bruggen bouwen met virtuele middelen. uit: Oene Klumper en Jos de Haan
(red.) Jaarboek ICT en Samenleving 2004; beleid in praktijk, Amsterdam: Boom,
2004. ISBN: 905352990x
Hoofdstuk 6 Kennisdeling in online groepen: de sociale inbedding van online interacte in
offline relaties. uit: Jos de Haan & Lambert van der Laan (red.) Jaarboek ICT en
Samenleving 2005; kennis in netwerken, Amsterdam: Boom, 2005.
ISBN:978908506833
Hoofdstuk 2 Online communicatie, compulsief internetgebruik en het psychosociale wel-
bevinden van jongeren. uit: Jos de Haan & Christian van „t Hof (red.) Jaarboek
ICT en Samenleving 2006; De digitale generatie, Amsterdam: Boom, 2005.
ISBN:9085062144
H. Rheingold. The virtual community, homesteading on the electronic frontier. Rading:
William Patrick, 1993. ISBN: 9780262681216
R. Putnam. Bowling alone, the collapse and revival of civic America. New York: Simon &
Schuster, 2000. ISBN:9780743203043
13
(R) Marion Duimel en Jos de Haan, Instrumental, information and strategic ICT skills
of teenagers and their parents, EU Kids Online final conference, Londen, 11 juni
2009.
(R) Anton Vedder (2003). Hoofdstuk 6 Betrouwbaarheid van internetinformatie. Uit:
Jos de Haan en Jan Steyaert (red.) Jaarboek ICT en Samenleving 2003; de so-
ciale dimensie van technologie, Amsterdam: Boom, 2003. ISBN: 9053529039
14
raadplegen en verspreiden van informatie, voor communicatie, voor vermaak of inhoude-
lijke verdieping en voor het bestellen en betalen van culturele producten en diensten.
15
Wet van Moore (1965): het aantal transistoren op een chip verdubbelt in een vaste tijd
(berekend op 2 jaar). Computerchips worden goedkoper naarmate ze krachtiger worden
Wet van Metcalfe: de kracht van een netwerk neemt exponentieel toe als het aantal
knooppunten in het netwerk toeneemt
Wet van Reed: de kracht van een netwerk, vooral van een sociaal netwerk, neemt nog
sneller toe als meer verschillende groepen het netwerk kunnen gebruiken.
In dit college wordt verder ingegaan op de rol van de overheid. Wat moet de overheid
doen en wat kan de overheid doen? De afgelopen jaren heeft de overheid veel geïnves-
teerd in ICT die de kwaliteit van het alledaagse leven van burgers zou moeten bevorde-
ren. Een hele reeks initiatieven zag in dit kader het licht, bijvoorbeeld experimenten met
elektronische overheidsdiensten en ICT-projecten met de intentie de sociale cohesie in
buurten en wijken te verbeteren. Ook het bevorderen van solidariteit, sociale redzaam-
heid en actieve deelname aan maatschappelijke processen behoorde tot de overheids-
doelstellingen. Wat hebben deze beleidsinterventies nu eigenlijk teweeggebracht? Is de
burger, voor wie deze overheidsstimuleringen uiteindelijk zijn bedoeld, er beter van ge-
worden?
9. Week 9 en 10
16