Vous êtes sur la page 1sur 41

Volonté Générale

2011 - n° 1

Inhoudsopgave

Hoofdredactioneel 2

Dilemma’s van een elite 4


Dieuwertje ten Brinke
Het einde van het Postmodernisme? 9
Jordy Geerlings
Educatie en piramides 16
Martijn van den Boom
Een nieuw diplomatiek paradigma? 22
Niek Alofs
Het maximale uit mijzelf halen 31 Colofon
Interview met Dirk Cornelissen Hoofd- en eindredactie
Martijn van den Boom
Dagboek van een jonge dromer 36 Gaard Kets
Jan Maas
Gaard Kets
Medewerkers aan dit nummer
Arabische lente en Westerse winterslaap 38 Niek Alofs, Dieuwertje ten Brinke,
Jordy Geerlings en Joep Willemsen
Joep Willemsen
Contactgegevens
email: vlntgnrl@gmail.com
Een blik vooruit 39 internet: vlntgnrl.tumblr.com

Aanmelden abonnement
Voor gratis digitale toezending kunt u
zichzelf via het bovengenoemde
email-adres aanmelden.

Aanleveren stukken
Uitsluitend per email onder
vermelding van contactgegevens en
een korte persoonsbeschrijving. De
hoofdredactie houdt zich het recht
voor zonder opgaaf van reden
stukken te weigeren. Sluitingsdatum
voor nummer 2: 11 juli 2011.

Copyright ©
Niets uit deze uitgave mag worden
vermenigvuldigd op welke manier dan
ook voor commerciële doeleinden,
vraag hiervoor eerst toestemming van
de hoofdredactie en de auteur(s).
Volonté Générale
2011 - n° 1

Hoofdredactioneel
Voor u ligt de eerste uitgave van het nieuwe opiniërende tijdschrift
Volonté Générale. In het huidige tijdschriftenaanbod is er vrijwel geen
opiniërend blad dat aandacht besteedt aan het milieu van jonge
intellectuelen die nog studeren of pas zijn afgestudeerd. De ‘Grote Drie’
– Vrij Nederland, HP/De Tijd en Elsevier – richten zich met name op de
gevestigde mens die al met zijn carrière gevorderd is. Universiteitsbladen
worden door de instituties steeds verder aan banden gelegd. Bovendien
zijn deze niet in staat om diepgaande discussies te leiden in de
academische wereld, daar zij meer informatief of amuserend zijn. De
afwezigheid van een forum voor jonge intellectuelen is volgens de
redacteuren van dit blad een groot gemis en was aanleiding voor het
oprichten van het nieuwe tijdschrift Volonté Générale.
In de huidige tijd zien wij in Nederland en de wereld om ons heen
grote veranderingen optreden. In Nederland maakt de democratie een
woelige periode door en ook buiten ons land zijn er grote verschuivingen
in het wereldbeeld. Zonder oordelen te willen vellen of de huidige
veranderingen en hervormingen een zegen dan wel een vloek zijn, stellen
wij vast dat het noodzakelijk is dat de toekomstige generatie van
Nederland nadenkt over de maatschappij en de veranderingen die zich
daarin voordoen.
Het doel van dit tijdschrift is dan ook om de zich veranderende
wereld te beschrijven en deze verschuivingen te verklaren. Belangrijker
echter is het aanvoeren van de discussie over hoe wij als jonge academici
de voor onze voeten liggende wereld kunnen veranderen en welke koers
hierbij gevolgd dient te worden. Wij geloven dat debatten in politiek en
samenleving op dit moment, ook onder de elites, te plat gevoerd worden.
Met dit tijdschrift pogen wij een brede maatschappelijke discussie in gang
te zetten. Hierbij gaat het niet om korte-termijn visies, maar om een
debat over de grondbeginselen van de Nederlandse samenleving en de
wereld en de rol die jonge academici daarin kunnen of moeten spelen.
Om discussie en debat te bevorderen zal in dit blad een belangrijk
deel zijn weggelegd voor ingezonden brieven of artikelen. Daarnaast is er
een vast aantal onderwerpen waarover wordt geschreven. Onder meer
thema’s als politieke filosofie, de Nederlandse politiek en samenleving, wereldpolitiek,
ontwikkelingen binnen de universitaire wereld en Nederlandse en buitenlandse
literatuur zullen een vaste plaats krijgen in dit tijdschrift. Tot slot zal voor
de invulling van het blad gekeken worden naar wat er leeft onder jonge
academici.
Waarom de titel Volonté Générale? Waarom de verwijzing naar de
Franse filosoof Jean-Jacques Rousseau? Is dit een bekentenis van
politieke kleur? Nee, het is een streven om met dit blad de Algemene Wil
te vertegenwoordigen. Hiermee bedoelen wij niet dat we de wijsheid in
pacht hebben, laat dat voorop staan. Het tijdschrift wil een forum zijn.
Een forum waarin een ieder zijn mening mag verkondigen en waar een
ieder repliek mag geven. De bedoeling is om verschillende visies in de
samenleving samen te laten komen en met elkaar te discussiëren.

2
Volonté Générale
2011 - n° 1

Deze eerste editie is voornamelijk geschreven door jonge


Nijmeegse studenten, maar het doel is om ook hoogleraren, universitair
docenten en studenten uit andere steden aan te trekken als auteurs of
commentatoren. Bij deze roepen wij een ieder dan ook op om zich te
melden bij de redactie met goede ideeën of verbeteringen voor dit
tijdschrift.
De redactie wil het blad zo transparant en democratisch mogelijk
houden. Bij het bepalen van de geschiktheid van artikelen of
commentaren zullen de kwaliteit en het onderwerp doorslaggevend zijn
en het standpunt of de mening van de auteur zullen dan ook nooit als
beoordelingscriteria gelden. Artikelen die provocerend van aard zijn,
worden graag geplaatst, omdat de redactie van mening is dat daarmee een
levendige discussie kan worden bevorderd.
Tot slot wenst de redactie van Volonté Générale u veel leesplezier
en hoopt dat u door ons blad wordt uitgedaagd om na te denken over
hoe wij de voor ons liggende wereld kunnen verbeteren. Niet alleen voor
onszelf, maar voor iedereen.

Martijn van den Boom


Gaard Kets
Jan Maas

3
Volonté Générale
2011 - n° 1

Dilemma's van een elite


Dieuwertje ten Brinke
Hoog- en laagopgeleiden zijn in de Nederlandse democratie gelijk. Met
deze woorden wordt echter een verschil blootgelegd, een fenomeen dat
de politicologische gemoederen aardig bezig houdt: een nieuwe kloof in
de samenleving en wel bepaald door opleiding. De zogenaamde
diplomademocratie. Is er ondanks onze inzet voor de ontwikkeling van een
land waarin vrijheid, gelijkheid en solidariteit centraal staan toch een
foutje geslopen in de democratie en waarom is dat zo'n probleem?
Dat er verschillen bestaan tussen mensen die een ander type
opleiding hebben gevolgd behoeft geen uitleg, maar voordat iemand
onderscheid durft te maken moet er een enorme drempel worden
beklommen. Het verschil is er, maar onderscheid maken is simpelweg not
done en politiek incorrect. Onze democratie is er dan ook op ingericht dat
iedereen, ongeacht afkomst of opleiding, evenveel rechten heeft als het
gaat om het bestuur van Nederland. Iedere Nederlander heeft actief en
passief kiesrecht. Om zover te komen heeft de Nederlandse
parlementaire democratie zich meer dan honderd jaar ontwikkeld en aan
deze grondrechten moet zeker niet getornd worden. Politieke partijen als
GroenLinks en D66 willen zelfs nog verder gaan en de Nederlandse
bevolking meer inspraak geven door een (correctief) referendum. Maar
ook juist binnen GroenLinks leeft er een prangend dilemma.

Jong Wetenschappelijk Bureau


Binnen deze partij ben ik op dit moment betrokken bij de oprichting van
een Jong Wetenschappelijk Bureau. Het bureau moet een plek binnen
GroenLinks bieden aan jongeren die zich aangetrokken voelen door
wetenschap én door GroenLinks, maar die zichzelf niet zien canvassen of
demonstreren. Een plek voor jongeren waar gediscussieerd kan worden
over maatschappelijke vraagstukken, duurzaamheidsproblematiek en
politiek vanuit verschillende onderzoek disciplines en achtergronden. Een
netwerk van jongeren die met hun kennis en kunde de idealen van
GroenLinks willen ondersteunen.
De inmiddels ontstane grote belangstelling voor een dergelijk
bureau binnen GroenLinks doet mij denken dat er inderdaad een hiaat
wordt gevuld, die voorheen wellicht niet zichtbaar was. Van vele mensen
heb ik begrepen dat een Jong Wetenschappelijk Bureau net datgene was
dat ze misten bij de politieke partij. De bestaande werkgroepen die
thema's zoals onderwijs, religie en politiek, privacy en Midden-Oosten
uitdiepen bestaan voornamelijk uit mensen uit het vak, specialisten en
vaak ouderen. De drempel om je hier als student of pas afgestudeerde bij
aan te sluiten ligt hoog. Voor jongeren is in de beginperiode van de partij
de politieke jongerenorganisatie DWARS in het leven geroepen, een in
beginsel onafhankelijke politieke organisatie die activiteiten organiseert
voor in politiek geïnteresseerde jongeren. Binnen DWARS wordt
gediscussieerd over actuele onderwerpen, maar de politieke
opinievorming staat centraal, niet het wetenschappelijk debat. Zij die juist

4
Volonté Générale
2011 - n° 1

verder willen gaan met de wetenschap voelen zich meer thuis bij een Jong
Wetenschappelijk Bureau zoals die nu in de stijgers staat.
Maar met een vaag idee van je doelgroep stuit je op veel vragen
van buitenstaanders. Wat is bijvoorbeeld je leeftijdsgrens? Moeilijk te
zeggen: wanneer is iemand geen jongere meer? Het jongerenabonnement
van wetenschappelijk tijdschrift van GroenLinks De Helling kan je
aanvragen tot en met je 27e, van DWARS mag je lid worden als je tussen
de 14 en 28 jaar oud bent. Aangezien het Jong Wetenschappelijk Bureau
mikt op studenten en afgestudeerden kan de beginleeftijd met vier jaar
worden opgehoogd. De leeftijd van mensen die pas zijn afgestudeerd en
beginnen met werken loopt uiteen van 22 tot 30 jaar en soms nog verder.
Een duidelijke grens stellen is lastig, dus we besluiten het magische getal
30 als uitgangspunt te nemen. Easy does it. De vraag waar je echter niet
expliciet bij stilstaat is of daadwerkelijke iedereen binnen deze
leeftijdsgrenzen zich bij het bureau mag aansluiten. Is een lidmaatschap
van het Jong Wetenschappelijk Bureau voorbehouden aan hen die aan de
universiteit studeren of hebben gestudeerd?
En dan begin je je ongemakkelijk te voelen. De naam 'Jong
Wetenschappelijk Bureau' impliceert duidelijk dat je bezig gaat met
wetenschap en onderzoek. En wie zijn er nou geschikter voor zo'n
bureau dan mensen die wetenschappelijk onderwijs hebben gevolgd?
Toch durf je niet expliciet te zeggen: ‘Het lidmaatschap van het Jong
Wetenschappelijk Bureau staat alleen open voor universitair studenten en
afgestudeerden.’ Daarmee maak je namelijk onderscheid op basis van
opleiding, en dat is fout, toch?

Mooie idealen
Een politieke partij als GroenLinks wil bij uitstek de idealen vrijheid,
gelijkheid en solidariteit uitdragen in haar standpunten en werkwijze.
Daarom schrik je terug als je een orgaan wil oprichten dat speciaal voor
hoger opgeleiden is bedoeld: past dat wel binnen de GroenLinkse
idealen? Het ideaal dat iedereen dezelfde kansen moet krijgen om zich te
ontwikkelen en emanciperen, en daar desnoods een steuntje bij in de rug
moet krijgen. Het ideaal dat alle burgers inspraak moeten hebben in het
bestuur van het land, dat onderwijs en sociale voorzieningen voor
iedereen bereikbaar zijn. En naar deze idealen moet zoveel mogelijk
gehandeld worden.
Een treffend voorbeeld van zo'n ideaal is het voornemen een
correctief referendum mogelijk te maken: na het besluit of tijdens de
besluitvorming van het parlement moeten burgers de mogelijkheid
hebben het besluit terug te draaien door middel van volksraadpleging.
Femke Halsema, voormalig fractievoorzitter van de Tweede Kamerfractie
van GroenLinks, zette zich volop in voor de invoer van het referendum
op het moment dat het partijcongres in 2010 besloot het standpunt over
referenda uit het partijprogramma te schrappen. Blijkbaar vertrouwden
de leden van GroenLinks niet al te veel op het vermogen van de
Nederlandse bevolking om een afgewogen keuze te maken. Het
referendum zou zomaar in de ‘verkeerde’ handen terecht kunnen komen

5
Volonté Générale
2011 - n° 1

en dat kon toch zeker niet de bedoeling zijn. Vol afschuw dachten de
leden waarschijnlijk terug aan november 2009, toen de Zwitserse
bevolking zich uitsprak tegen de bouw van nieuwe minaretten in
Zwitserland. Of het failliete Californië, waar de bevolking elke
belastingverhoging weg had gestemd. Nee, laat beslissingen over het
bestuur van Nederland maar gewoon over aan hen die er verstand van
hebben en ons vertegenwoordigen. Van verdergaande democratisering
blijft niet veel over als men ineens beseft dat de toename van inspraak
voor daadwerkelijk iedereen bedoeld is.
Zou het dan toch zo zijn dat bepaalde mensen beter weten wat
goed is voor het land dan anderen? Over deze vraag startte het
Wetenschappelijk Bureau van GroenLinks in het najaar van 2010 een
lezingenreeks met de titel Weet de overheid wat goed voor ons is? De lezingen
werden gegeven in het kader van het binnen het Wetenschappelijk
Bureau lopende project Vrijzinnig paternalisme. In het woord 'paternalisme'
schuilt het idee dat de overheid in sommige gevallen best kan bepalen wat
goed is voor de samenleving. Met de toevoeging 'vrijzinnig' wilde het
Wetenschappelijk Bureau een vorm van paternalisme onderzoeken dat
binnen de grenzen van GroenLinkse idealen zou passen. Mensen mogen
aan de ene kant niet beperkt worden in hun keuzes, maar soms maken
mensen keuzes die slecht zijn voor hun eigen gezondheid, hun omgeving,
het milieu en de langere termijn. Mag de overheid deze mensen een
duwtje in een andere richting geven, en hoe dan? De deelnemers aan de
discussie bleven zich toch ongemakkelijk voelen bij het idee dat sommige
mensen iets beter weten dan anderen.

Actueel debat
Het debat over een nieuwe kloof in de samenleving is actueel en houdt
menig maatschappelijk geëngageerde bezig. We dachten dat na de
ontzuiling de gehele maatschappij geëmancipeerd was en dat we ons niet
meer druk hoefden te maken over verschillen tussen mensen – het
integratiedebat daargelaten, een klein detail. Wat maakt dat de verschillen
in opleiding in onze samenleving ons nu zo bezig houden?
In december 2010 verscheen het boek Diplomademocratie. Over de
spanning tussen meritocratie en democratie van Mark Bovens en Anchrit Wille.
In het boek betogen de schrijvers dat er voor laagopgeleiden steeds
minder ruimte is gekomen in het bestuur van Nederland. De meerderheid
in de Tweede Kamer na de verkiezingen van 2010 is hoogopgeleid,
uitkomst van een trend van steeds meer hoger dan lager opgeleiden in de
politiek sinds de jaren 1970. Volgens Bovens en Wille is opleiding de
nieuwe maatschappelijke verzuiling: mensen met verschillende
opleidingen wonen in andere wijken, brengen hun kinderen naar andere
scholen en vullen hun vrijetijdsbesteding anders in. En deze kloof wordt
almaar groter.
Problematisch wordt het wanneer de hoogopgeleide
volksvertegenwoordiger de belangen van de laagopgeleide burger
vertegenwoordigt. Bovens en Wille tonen aan dat laagopgeleiden meer
belang hechten aan veiligheid en de bestrijding van criminaliteit, terwijl

6
Volonté Générale
2011 - n° 1

hoogopgeleiden gezondheidszorg en normen en waarden hoger


waarderen. Daarnaast blijkt dat er onder de hoogopgeleiden een hogere
opkomst is bij verkiezingen, hoewel dit verschil vooral zichtbaar is bij
Europese of regionale verkiezingen. De vertegenwoordigers die dan
worden gekozen zullen waarschijnlijk eerder de belangen van de hoger
dan van de lager opgeleiden vertegenwoordigen. Uitkomst is dat
laagopgeleiden zich in steeds mindere mate vertegenwoordigd voelen
door de politiek en dat heeft volgens de auteurs geleid tot de opkomst
van populistische politieke partijen die zich juist richten op de stem van
de gewone Nederlander. De auteurs vrezen dat als de diplomademocratie
zich in stand houdt, populistische partijen een anti-democratisch karakter
zullen krijgen. Het is volgens hen dus van groot belang dat hier
verandering in komt.
Waar Bovens en Wille bepleiten dat de kloof in de Nederlandse
samenleving steeds groter wordt, beargumenteren politicologen Armen
Hakhverdian, Catherine de Vries en Wouter van der Brug dat deze kloof
juist aan het slinken is. Volgens hen tonen laagopgeleiden steeds meer
interesse in politiek en neemt de interesse van hoogopgeleiden
langzamerhand wat af. Een belangrijke factor voor deze interesse is
volgens de politicologen de opkomst van populistische politieke partijen,
de opkomst die volgens Bovens en Wille weer werd veroorzaakt door de
verminderde vertegenwoordiging van laagopgeleiden.
En hier wringt de schoen. Het parlement wordt voor het
overgrote deel bevolkt door hoogopgeleiden en bij verkiezingen stemmen
gemiddeld nog altijd meer hoogopgeleiden dan laagopgeleiden.
Tegelijkertijd groeit de interesse in politiek van laagopgeleiden, maar zien
ze dat onderwerpen waar zij belang aan hechten minder aandacht krijgen
dan andere onderwerpen. Dit maakt dat zij zich ondervertegenwoordigd
voelen en zich weer meer gaan interesseren in de politiek zoals
populistische partijen die voeren. Het toenemende vertrouwen van
laagopgeleiden in populistische partijen stemt hoogopgeleiden ongerust:
waar zij voorheen de volonté générale belichaamden of vertegenwoordigden,
is er nu steeds meer plaats voor – wat met een laatdunkend woord wordt
genoemd – onderbuikgevoelens. Steeds meer komt het besef dat lager
opgeleiden wat anders verwachten van politiek dan hoogopgeleiden.
Daarmee rekening moeten houden maakt een democratie voor sommigen
te ingewikkeld.

Dilemma
Het politieke en maatschappelijke debat werd vooral voor de jaren 1970
maar ook geruime tijd daarna gedomineerd door een relatief homogene
groep hoger opgeleiden die de gehele bevolking vertegenwoordigden. Nu
ook lager opgeleiden zich interesseren voor dit debat worden verschillen
ineens zichtbaar, terwijl het expliciteren van verschillen een taboe blijft.
Af en toe grapt iemand over een nieuw soort censuskiesrecht waarbij je
stemrecht afhangt van je opleiding. Hoe grappig ook bedoeld, onbewust
spreken mensen de angst uit voor een landsbestuur dat wordt
gedomineerd door mensen met een lagere opleiding. Het gaat tegen de

7
Volonté Générale
2011 - n° 1

idealen van GroenLinks in om te stellen dat een bepaalde


bevolkingsgroep iets beter weet dan een andere groep, maar toch wordt
het standpunt over referenda door de leden van de partij weggestemd. Er
bestaat wel degelijk twijfel over de kennis en kunde van de Nederlandse
bevolking in zijn geheel, hoe ongemakkelijk we ons bij deze conclusie
ook voelen.
Mag je dan geen Jong Wetenschappelijk Bureau oprichten, alleen
voor hoger opgeleiden? Mijns inziens is er geen enkele reden om
krampachtig te doen over onderscheid in opleiding op het vlak van
wetenschap en onderzoek. Het antwoord op deze vraag is mijns inziens
dan ook een volmondig ‘ja’. Het alleenrecht op debat van
hoogopgeleiden is echter definitief verleden tijd. Dat maakt
maatschappelijk en politiek debat op het eerste gezicht moeilijker, maar
ook interessanter doordat nu daadwerkelijk alle stemmen van de
bevolking een plek gaan krijgen. Het doorbreken van het taboe is een
eerste stap naar het dichten van de maatschappelijke kloof.
Dieuwertje ten Brinke (1988) is parlementair historicus en is momenteel bezig met het
opzetten van het Jong Wetenschappelijk Bureau van GroenLinks.

Bronnen:
− M. Bovens en A. Wille, 'De tweedeling tussen hoger en lager opgeleiden' in: Sociale
vraagstukken (8 december 2010, http://www.socialevraagstukken.nl/site/?p=1508)
(Geraadpleegd op 14 mei 2011).
− A. Hakhverdian e.a., 'Kloof laag- en hoogopgeleiden wordt juist kleiner' in: Sociale
vraagstukken (10 februari 2011, http://www.socialevraagstukken.nl/site/?p=1748)
(Geraadpleegd op 14 mei 2011).

8
Volonté Générale
2011 - n° 1

Het einde van het postmodernisme?


Jordy Geerlings
 
Wat is kennis? Wat is waarheid? Is er een antwoord op de vraag naar de
zin van het leven? Hoe verhoudt dit tijdperk zich tot het verleden, en wat
kan men van de toekomst verwachten? Dit zijn de fundamentele vragen
die de filosofie zich stelt. Lang bestond de hoop dat met de vooruitgang
van de wetenschap de mensheid een steeds hoger niveau van intellectuele
volwassenheid zou bereiken, waardoor men ook lange tijd heeft geloofd
dat er uiteindelijk een definitief antwoord zou komen op deze vragen.
Deze hoop wordt zelfs gezien als de voornaamste boodschap van de
Verlichting en de essentiële belofte van de moderniteit. Toch is het
vertrouwen in dit 'project' ondanks enorme vooruitgang in de wetenschap
ingestort. Volgens de huidige tijdgeest is er geen waarheid of betrouwbare
kennis, omdat beiden slechts illusoire constructies blijven, en de zin van
het leven nooit achterhaald kan worden. Alles blijkt afhankelijk te zijn
van persoonlijk perspectief, maar zelfs de vorming van dat perspectief
blijkt onderhevig aan onbeheersbare krachten. Ondertussen blijkt plan
noch regelmatigheid ten grondslag te liggen aan de ontwikkeling van de
geschiedenis, de wetenschap of de moraal. Alle grondslagen zijn
weggevallen en niets kan nog gerechtvaardigd worden. De mens is op
zichzelf aangewezen in een chaotische wereld en anything goes.
Jean-François Lyotard muntte in 1989 de term ‘Condition
postmoderne’ voor deze toestand en sindsdien is de indruk gegroeid dat
deze postmoderne toestand de laatste historische fase is die de westerse
wereld zal meemaken. Men spreekt van 'laat-kapitalische samenleving', the
end of history of bezint zich op de Untergang des Abendlandes. Ook in de
filosofie heerst het gevoel dat men op een eindpunt is aangekomen van
waaraf nog slechts teruggekeken kan worden, omdat nieuwe
perspectieven voor het denken uit lijken te blijven. Er lijkt dus een
groeiende consensus te zijn dat de westerse cultuur haar laatste fase heeft
bereikt. Dit besef gaat vaak gepaard met sterk pessimistische gevoelens,
die vooral verwijzen naar het geloof dat na deze fase slechts decadentie
en ondergang wachten. Men spreekt zelfs van een 'postmodern fin de
siècle' mentaliteit: het gaat om een tijdsbeeld dat zich bevestigd ziet in
allerlei huidige problemen en angsten, zoals de instorting van het
multiculturalisme en de dreigende overvleugeling van het Westen door
nieuwe politiek-economische supermachten.
Maar hoe realistisch is deze mentaliteit? Het zou bijzonder
interessant zijn om te toetsen in hoeverre deze denktrant gezien kan
worden als een adequate analyse van het huidige tijdsgewricht, maar dat is
bijna zeker ondoenlijk. Wel is het mogelijk om te onderzoeken hoe dit
denken op intellectueel niveau tot stand is gekomen en in hoeverre het
nog stand en steek houdt, vooral wat betreft de claim dat het werkelijk
onmogelijk is om verder te denken dan het postmodernisme. De stand
van de huidige filosofie geeft een aantal interessante antwoorden hierop,
maar eerst is het nodig om de ontwikkeling van de postmoderne filosofie
te schetsen.

9
Volonté Générale
2011 - n° 1

Drie afbraakmomenten
Sinds het begin van de twintigste eeuw heeft zich in het westerse denken
een curieuze serie 'afbraakmomenten' voorgedaan, waarop de pijlers van
oude tradities zijn weggevallen of voor dood zijn verklaard. De wortels
van deze ontwikkelingen liggen weliswaar veel dieper, maar het is niet
geheel onverdedigbaar om Friedrich Nietzsche aan het begin van deze
beweging te zien. Zijn aankondiging van de dood van God aan het einde
van de negentiende eeuw zette een kritische beweging in gang die zou
leiden tot een revolutie in de westerse filosofie. Voor Nietzsche was de
dood van God niet slechts een programmatische stelling, het was ook een
constatering dat het theologische denken daadwerkelijk aan haar einde
was gekomen. De mens zou weldra moeten leren leven in een wereld
waarin God geen referentiepunt meer was.
Niet al te lang daarna volgde Martin Heideggers voorgenomen
'destructie' van de westerse metafysica. Dit had ook grote gevolgen voor
de filosofie. In het Zwitserse stadje Davos ging Heidegger de
confrontatie aan met een van de laatste incarnaties van de westerse
metafysische traditie, het neo-kantianisme, met een grote overwinning als
gevolg.1 Hij rekende hiermee af met een van de pijlers van de westerse
filosofie die met Kant tot haar sterkste uitdrukking was gekomen: het
idee dat de menselijke geest een boven de werkelijkheid verheven subject
is, die tracht via haar redelijke vermogens om de (objectieve)
werkelijkheid te begrijpen en vrij is in haar verhouding tot die
werkelijkheid omdat zij niet onderhevig is aan natuurwetten. Volgens
Heidegger leidden deze opvattingen tot een eenzijdig begrip van het Zijn,
dat vooral gericht was op het blootleggen en instrumentaliseren ervan.
Een zelfstandig en boven alles verheven subject zou de betekenis van zijn
bestaan en van het Zijn zelf moeten uitvinden, hetgeen uiteindelijk zou
leiden tot volstrekte zinloosheid.2
De dood van God en de opkomst van Heidegger betekenden een
revolutie in de filosofie, die zich in Europa sterk liet gelden. Het effect
hiervan werd nog eens versterkt door de impact van de relativiteitstheorie,
waarin een stabiele greep op de werkelijkheid leek te verdwijnen, en de
verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog, waardoor het 'oude
denken' definitief failliet leek. Het besef ontstond dat waarheid, de aard
van kennis, de fundamenten van de moraal en de betekenis van het
menselijke leven moesten worden ‘omgedacht’. Hieruit ontstond een
kritische impuls die zou leiden tot het derde afbraakmoment: dat van de
taalkunde. Men verloor stapsgewijs het vertrouwen in het vermogen van
de taal om de werkelijkheid te beschrijven. Sterker nog, taal werd steeds
meer een instrument van de macht, dat de werkelijkheid vormde en
vervormde. Michel Foucault liet zien dat de mens in zijn begrip van
zichzelf en de wereld werd beheerst door taalstructuren en kennisregels,
waaraan geen ontsnappen mogelijk leek. Volgens Gilles Deleuze, Felix
                                                                                                           
1P. Gordon, Continental Divide: Heidegger, Cassirer, Davos (Londen 2010) 77.
2S. Geroulanos, An Atheism that Is Not Humanist Emerges in Modern France (Stanford 2010)
145-165.

10
Volonté Générale
2011 - n° 1

Guattari en Roland Barthes bleken echter ook deze taalstructuren


instabiel: taal bleek oneindig vervormbaar en daarmee ook de menselijke
greep op de op een gedeelde, objectieve werkelijkheid. Men kon niet
meer spreken van een auteur die zijn eigen visie op de wereld vormt en
deze vervolgens ongeschonden aan zijn lezer kan overdragen. Na de
dood van God en de metafysica sneuvelde nu ook de auteur.
Het derde afbraakmoment wordt vaak beschreven als de opkomst
van het postmodernisme, oftewel de denkbeweging die de voorgaande
afbraakmomenten verstevigt en zodoende het einde van het moderne
denken bewerkstelligt. Filosofen die zichzelf tot deze beweging rekenen
hebben met het woordje 'post' altijd blijk gegeven van een duidelijk
historisch zelfbewustzijn. Dit bewustzijn bestond aanvankelijk vooral uit
de notie dat men voorbij de moderne denken was gegaan, maar werd
geleidelijk ook aangevuld met de claim dat een nieuw historisch tijdperk
zich had aangediend: de postmoderniteit. Dit tijdperk was het einde van
de moderne filosofie, maar parallel daaraan ook van de moderne
samenleving onder andere omdat deze niet meer functioneerde volgens
de logica van de nationale eenheidsstaat. Volgens Lyotard kenmerkte dit
tijdperk zich door het failliet van de grote metadiscoursen, zoals het
standaardverhaal over de vooruitgang van de wetenschap en het idee dat
de menselijke beschaving in het algemeen zich steeds verder ontwikkelde
naar vervolmaking. De literatuurtheoreticus Fredric Jameson verklaarde
het postmodernisme als de culturele logica van het late kapitalisme,
waarmee hij de huidige filosofie verbond met een economische toestand
waarin concrete producten steeds meer werden verdrongen door de
consumptie van symbolen, verhalen en kant-en-klaar-identiteiten.
Vanaf dat punt trok men al snel de conclusie dat vooruitgang an
sich ondenkbaar was geworden. De condition postmoderne ontpopte zich tot
een post-histoire en buiten Francis Fukuyama verbonden slechts weinigen
dit eindpunt van de westerse beschaving met het triomfalistische geloof
dat de perfectie was bereikt. Eerder verbreidde zich een gevoel van
aftakeling en decadentie. Zelfs de filosofie kon niet meer verder tot
ontwikkeling gebracht worden. Het paradigma van Heidegger leek
onoverwinnelijk op ontologisch gebied en de postmoderne taalfilosofie
had de mogelijkheid van betrouwbare kennis ondergraven. De
wetenschap en de universiteit stonden hiermee in de ogen van velen op
wankele, uit de hoogmoed van de moderniteit stammende grondvesten
die bekritiseerd moesten worden, zodat een open, emanciperende vorm
van wetenschap zou ontstaan. De wetenschap met hoofdletter ‘W’ werd
tussen haakjes gezet. Een tijd lang leek het postmoderne paradigma
onoverwinnelijk, zowel binnen de geesteswetenschappen als in de
bredere context van de tijdgeest. Het radicaliseerde ook: de taal en de
onderzoekende houding van de wetenschappen werden gezien als
uitingen van macht die niet alleen het Zijn of de werkelijkheid geweld aan
doen, maar ook macht hebben over de identiteit van dingen in de wereld,
zelfs over de erkenning van hun bestaan. Zo was 'de mens' geen
biologisch gegeven, maar een geconstrueerd idee, alsook de notie van een
'ik.' Het idee dat een mens autonoom vorm zou kunnen geven aan een
eigen identiteit werd verworpen. Eigenlijk werd de hele sociaal-culturele

11
Volonté Générale
2011 - n° 1

wereld onderhevig geacht aan de macht van discours en episteme.


Hoewel poststructuralisten deze machtsstructuren instabieler achtten dan
structuralisten, was het geloof in het menselijke vermogen om zich los te
vechten van deze machten vrijwel geheel opgegeven.3 Aan de filosofie de
taak om via de kritiek van de macht (deconstructie) kleine mogelijkheden
en momenten van vrijheid te lokaliseren.
Dit was een radicale stap in het postmoderne denken. De grote
kritiek richtte zich nu op het 'project van de Verlichting'. Dit project
werd gezien als het dogmatische geloof in het vermogen van universele
rede (nu begrepen als positivistische universele wetenschap) om tot
perfecte kennis van de wereld te komen, om via technologie vooruitgang
te bereiken en om te functioneren als de basis voor de moraal.
Postmoderne denkers hebben dit project geïdentificeerd als één van de
hoofdoorzaken van de grote schaal waarop verwetenschappelijkte
overheden en samenlevingen macht uitoefenen over de mensheid. Het
leek erop dat men was overgeleverd aan de ongebreidelde en steeds
universeler wordende onderdrukking, terwijl de mensheid zelf steeds
verder verdeeld raakte. Vanwege de ondermijning van universele
waarheden, rede en rechten was het niet meer mogelijk een universele
moraal te formuleren of een gezamenlijke utopie te formuleren die als het
richtpunt van politieke actie kon functioneren. Consensus was niet meer
mogelijk aangezien het zoeken naar consensus was zelf een illegitieme
machtsgreep was.

Franse filosofie vanaf de jaren 1980


Voor lange tijd leek het paradigma van de postmoderne filosofie
oppermachtig. In de geesteswetenschappen leidde het tot aandacht voor
'alteriteit', oftewel tot een historische zoektocht naar dat wat dominante
discoursen door de tijd heen hadden onderdrukt of verzwegen. Het leek
ook moeilijk om alternatieven te bedenken voor de fundamentele
ontologische en epistemologische theorie van de postmoderne filosofie.
De kritische beweging die Heidegger had ingezet, leidde tot ondermijning
van de fundamenten van de moderne filosofie. Men was aangekomen op
een nihilistisch punt van waaruit men niet slaagde om nieuwe denkwijzen
te formuleren die niet terug zouden vallen in oude fouten. Vooral in de
westerse geesteswetenschappen en filosofie heeft deze sfeer lang gezorgd
voor de notie dat de postmoderniteit definitief was.
Toch is er in de Franse filosofie sinds de jaren 1980 sprake van
een tegenbeweging die met succes heeft gebroken met dit paradigma en
die poogt om verder te denken dan het postmodernisme. In 1987
kondigde Peter Dews aan dat 'poststructuralism can no longer be
considered a living force in France itself.’ 4 Een van de belangrijkste
momenten in deze tegenbeweging was de publicatie van Pensée 68. Un
essai sur l'antihumanisme contemporain. 5 Ferry achtte de filosofie van de

                                                                                                           
3 S. Newman, From Bakunin to Lacan: Anti-Authoritarianism and the Dislocation of Power (Londen
2007) 83.
4 P. Dews, The Logics of Disintegration (New York 1987) xii.
5 L. Ferry, Pensée 68. Essai sur l’antihumanisme contemporain (Parijs 1985).

12
Volonté Générale
2011 - n° 1

generatie van 68 als een 'overdreven herhaling van de Duitse filosofie' en


proclameerde als alternatief een 'tweede humanisme.' Dit hernieuwde
humanisme bestaat uit een moraal van de liefde waarin transcendentie
wordt verstaan als het vermogen van de mens om anderen in te sluiten in
zijn morele wereld. 6 In zijn grote geschiedenis van de filosofie der
soixante-huitards bevestigt Julien Bourg deze nieuwe hang naar een ethiek,
die de lege ruimte die door de filosofie was achtergelaten moest opvullen.
Dit is volgens hem niet verbazend. Nadat de kritische filosofie
traditionele ideeën van subjectiviteit en moraal had ondermijnd, moest er
wel een herbezinning komen op zulke zaken als as omgang tussen
mensen, emancipatie, gender en seksualiteit.7
In veel gevallen heeft dit een herwaardering van de Verlichting
betekend. Peter Dews zag in de Franse filosofie al snel een 'terugkeer van
Kant' en dan vooral van diens universalistische ethische principes. 8
Tzvetan Todorov publiceerde in 2006 een verdediging van de Verlichting
die een internationale bestseller is geworden onder de titel In Defence of
Enlightenment. Todorov verdedigt de idealen van het secularisme, de
individuele autonomie en het universalisme die hij centraal acht aan het
project van de Verlichting.9 Todorov, Luc Ferry en een aantal andere
geëngageerde intellectuelen benadrukken het belang van een
universalistische moraal en droits de l'homme waaruit een eigenaardig
vertrouwen lijkt te spreken in de herleving van een bijna Kantiaans
aandoend individu: autonoom, kosmopolitisch en vasthoudend aan een
niet per se links ingevuld vertrouwen in de mogelijkheid van een
multicultureel samenleven.

Voorbij het postmodernisme


De omslag in de Franse filosofie loopt parallel aan de aanzienlijke invloed
van Jürgen Habermas, die op vergelijkbare wijze probeert de erfenis van
het project van de Verlichting door een intersubjectieve, insluitende
moraal vorm te geven. Deze omslag is weliswaar nog lang niet totaal: het
postmodernisme leeft nog voort in de menswetenschappen, zoals de
blijvende invloed van Georges Bataille, Nietzsche, Heidegger en Jameson
laat zien. Toch is het waarschijnlijk dat de omslag in de filosofie definitief
zal zijn. Het postmodernisme loopt op haar einde, en dit is niet alleen
omdat de nieuwe generatie van filosofen een hersteld vertrouwen heeft in
de subjectiviteit, de mogelijkheid van dialoog, de pragmatische moraal en
de stabilisering van betekenis in taalgebruik. Er is namelijk een diepere
reden voor de omslag, die te maken heeft met de verhouding die het
postmodernisme noodzakelijkerwijs inneemt ten opzichte van de
moderniteit en de Verlichting. De kritiek van het postmodernisme aan
het adres van de Verlichting, en de kritische, soms afbrekende beweging
van de naoorlogse filosofie in het algemeen aan de hele westerse

                                                                                                           
6 E. Deschavanne, Le Deuxième Humanisme: introduction a la pensée de Luc Ferry (Parijs 2010) 23.
7 J. Bourg, From Revolution to Ethics: May 1968 and Contemporary French Thought (Montreal
2007) 5.
8 Dews, The Logics of Disintegration, xii.
9 T. Todorov, In Defence of the Enlightenment (London 2009) 5.

13
Volonté Générale
2011 - n° 1

denktraditie kan zelf niet buiten de termen van die denktraditie. De


moderne en de postmoderne filosofie delen namelijk belangrijke idealen,
waaronder de notie van vrijheid als autonomie en onbepaaldheid. Het
verschil is dat het postmodernisme twijfelt aan het vermogen van de
moderne filosofie - en in sommige gevallen welke filosofie dan ook - om
deze idealen te realiseren. In elk geval blijft die vrijheid een ideaal. Zie
bijvoorbeeld dit tekenende citaat van Foucault uit een debat met Noam
Chomsky in 1971:

En het lijkt mij dat de huidige politieke taak in een


samenleving zoals de onze bestaat uit het bekritiseren van
het spel der instituties die het meest neutraal en
onafhankelijk lijken, hun te bekritiseren en aan te vallen, op
zo'n manier dat het politieke geweld dat zich hierin
verborgen voordoet tevoorschijn komt, zodat wij ertegen
kunnen vechten. Als men direct het profiel van de ideale
samenleving van de toekomst zoekt en definieert, zonder de
politieke geweldsverhoudingen die zich voordoen te
bekritiseren, loopt men het risico dat deze verhoudingen
zich verhouden, zelfs in samenlevingsvormen die zo puur en
nobel schijnen als het anarchistische syndicalisme.10

Men moet zich afvragen in de naam waarvan deze strijd tegen


machtsverhoudingen nodig is en het antwoord op die vraag kan niets
anders zijn dan een of andere vorm van menselijke vrijheid die niet
bepaald wordt door machtsverhoudingen. De nieuwe generatie denkers
gelooft nu dat het postmodernisme dit ideaal steeds impliciet heeft
uitgedragen, maar onvoldoende gerealiseerd. Er worden nu dus nieuwe
antwoorden geformuleerd op de vraag hoe deze idealen kunnen worden
gerealiseerd. De recent uitgebrachte essaybundel De quoi l'avenir intellectuel
sera-t-il fait? is een mooi voorbeeld.11 Een aantal van de vooraanstaande
jonge denkers die zijn uitgenodigd hieraan bij te dragen probeert het
postmodernisme te neutraliseren, compromissen te sluiten of het op
dialectische wijze mee te nemen in een volgend stadium van het denken,
terwijl anderen gebruik maken van het huidige intellectuele vacuüm om
geheel nieuwe wegen in te slaan.
Jürgen Habermas gelooft dat het postmodernisme een kritisch-
conservatief moment is geweest in de ontwikkeling van de moderniteit,12
een overdreven reactie op de problemen die de modernisering
produceerde (de greep van de economie en bureaucratie op het dagelijks
leven, etc.). Hij lijkt gelijk te krijgen: het postmodernisme als intellectuele
stroming verliest invloed en het moderne, technologische leven gaat door.
                                                                                                           
10YouTube, The Chomsky-Foucault Debate [excerpt, part 1/2],
http://www.youtube.com/watch?v=WveI_vgmPz8. Vertaling van de auteur.
(Geraadpleegd op 14 mei 2011).
11 M. Gauchet en P. Nora (eds.), De quoi l’avenir intellectuel sera-t-il fait ? Enquetes, 1980, 2010

(Parijs 2010).
12 J. Habermas, 'Modernity. An Unfinished Project', in: M. Passerin d'Entreves en S.

Benhabib (eds.), Habermas and the Unfinished Project of Modernity: Critical Essays on the
Philosophical Discourse of Modernity (Cambridge 1996) 38-55, aldaar 54.

14
Volonté Générale
2011 - n° 1

De fluïditeit die in het huidige filosofische denken bestaat, doet echter


vermoeden dat wat de filosofie betreft een nieuw tijdperk is aangebroken.
Dit is geen postmodern tijdperk, maar wel een tijdperk dat voorbij de
moderniteit is. We leven in interessante tijden.

Jordy Geerlings (1988) volgt de onderzoeksmaster Historische Wetenschappen aan de


Radboud Universiteit Nijmegen en is student-assistent bij het Onderzoeksinstituut voor
Geschiedenis en Cultuur van de Universiteit Utrecht.

15
Volonté Générale
2011 - n° 1

Educatie en piramides1
Martijn van den Boom
 
Democratie, iedereen heeft er wel een beeld bij. Democratie heeft
mensen in de politieke wereld geïnspireerd, in Nederland bijvoorbeeld de
oprichting van Democraten ’66 door onder anderen Hans van Mierlo.
Ten tijde van de Koude Oorlog was democratie een krachtige term
tegenover de dictatoriale regimes aan de andere kant van het IJzeren
Gordijn. De roep om (meer) democratie in de jaren ’60 van de vorige
eeuw zette steden letterlijk in vuur en vlam en studenten figuurlijk. Er
zijn talloze voorbeelden te noemen waarin democratie als term een
belangrijke rol speelt. Telkens weer op een andere manier, wat
onherroepelijk de vraag oproept: wat is democratie?
Als er puur naar het woord gekeken wordt, betekent democratie:
heerschappij van de dèmos. De macht ligt in handen van het volk.
Hiermee staat de democratie tegenover andere staatsvormen, waarbij de
heerschappij in handen is van een bepaalde groep of persoon in de
samenleving. Hierbij kan gedacht worden aan een aristocratie, waar de
adel de macht heeft, of een hiërocratie, waar de macht ligt bij religieuze
gezagdragers. Deze minimale omschrijving impliceert dat een democratie
slechts gebaseerd is op de heerschappij van het volk. In de praktijk is
democratie gecompliceerder en er zijn door eeuwen heen verschillende
invullingen gegeven aan het begrip. Er worden waarden toegekend aan de
term, zoals vrijheid van meningsuiting of godsdienstvrijheid. David Held
bespreekt in zijn overzichtswerk maar liefst elf verschillende modellen
van democratie.2 De term kan met recht een essentially contested concept
genoemd worden: de invulling is plaats- en tijdgebonden.
Er zal hier geen poging worden gedaan om al deze modellen te
bespreken. In dit essay zal er geconcentreerd worden op het kernidee van
democratie: de heerschappij van de dèmos. Hoe moet democratie
benaderd worden als er gefocust wordt op het instrumentele onderdeel
van de democratie, los van liberale waarden? Vanuit deze invalshoek zal
er een antwoord worden gegeven op de vraag hoe democratie verbeterd
kan worden.

Liberalisme en democratie
De belangrijkste ontwikkeling die het idee van democratie in de
voorafgaande eeuwen heeft ondergaan is de verandering van een directe
democratie, waarin de politiek relevante bevolking direct in de politieke
besluitvorming participeerde, naar een indirecte democratie. In deze
laatste vorm draagt de bevolking haar soevereine macht over aan
afgevaardigden die namens haar zitting heeft in een
volksvertegenwoordiging. Daarnaast heeft democratie tal van liberale

                                                                                                           
1 Dit artikel is een uitgebreide bewerking van een paper die geschreven is voor de
mastercursus Sociale- en Politieke Wijsbegeerte 2009-2010 van dr. E. van der Zweerde aan de
Radboud Universiteit Nijmegen.
2 D. Held, Models of Democracy (3e druk; Cambridge 2005).

16
Volonté Générale
2011 - n° 1

waarden meegekregen. Sommige van deze waarden worden door


vooraanstaande wetenschappers als noodzakelijke onderdelen voor
democratie beschouwd. Thomas Walby heeft in zijn boek een soort
checklist opgenomen waaraan verschillende vormen van democratie
moeten voldoen.3 De meeste punten hiervan hebben niets met de kern
van democratie van doen. Het zijn vrijheden die in de moderne Westerse
samenleving als vanzelfsprekend worden gezien en democratie kunnen
bevorderen, maar ze zijn voor de kerntaak niet noodzakelijk.4
De westerse liberale democratie laat zich kenmerken door vrije
verkiezingen op basis van politiek pluralisme waardoor het volk
gerepresenteerd kan worden in de volksvergadering. Democratie als
instrument om de regering of afvaardiging te kiezen. De democratie
wordt beschermd door liberale waarden als burgerrechten, een
constitutionele regering en de scheiding der machten of controlerende
maatregelen ten aanzien van de verschillende machtsblokken. Democratie
wordt in deze zin een overkoepelende term van een technische definitie:
‘liberale en democratische rechtsstaat.’ Liberaal in waarden en
democratisch in het kiezen van vertegenwoordigers.

De kwalitatieve vorm van democratie


In de laatste zin van de vorige alinea staat het woord ‘democratisch’,
welke een kwaliteit uitdrukt. Hiermee wordt een punt aangesneden dat de
Nijmeegse hoogleraar Sociale en Politieke Wijsbegeerte Evert van der
Zweerde in zijn colleges bespreekt: democratie als kwaliteit. 5 Met
kwaliteit wordt bedoeld dat iets ‘democratisch’ kan zijn, net zoals iets
‘vrij’ of ‘groen’ kan zijn. Hierdoor wordt de term beschrijvend
ingezet.6Door te refereren aan de verschillende kwaliteiten wordt direct
duidelijk dat er een onderscheid bestaat tussen het liberale en het
democratische karakter van de rechtsstaat. Als de kwaliteitsvisie als
uitgangspunt genomen wordt, kan er gesteld worden dat dé democratie
niet bestaat. Een staat kan echter wel democratische kenmerken hebben.
Desondanks blijkt ‘democratisch’ ook hier een essentially contested
concept. Wat is democratisch? Er zal gekeken moeten worden naar de mate
waarin burgers zelf invloed kunnen uitoefenen op de politieke
besluitvorming. Is er bijvoorbeeld alleen sprake van consultatie van de
burger of hebben de burgers wel degelijk beslissende macht? Des te
hoger op de schaal, hoe meer invloed de burger kan uitoefenen. Hier
tussen zitten nog meerdere stappen: inspraak, invloed, instemming,
zeggenschap en medebeslissingsrecht. Met deze benadering is het

                                                                                                           
3 T. Walby, Globalization and inequalities. Complexity and contested modernities (Londen 2009) 179-
185.
4 Er bestaat in de literatuur een groot debat over de verbondenheid tussen liberalisme en

democratie. Zie voor een inleiding C. Mouffe, The Democratic Paradox (Londen 2005).
5 Naast zijn colleges besprak E. van der Zweerde dit thema ook in zijn inaugurele rede

‘“Het is ook nooit goed...” Democratie vanuit politiek-filosofisch perspectief’ (Nijmegen 11


februari 2011).
6 Tevens wordt de term democratie wordt dan losgekoppeld van een politiek systeem. Het is

ook mogelijk om andere politieke vormen, zoals bestuursraden van een bedrijf, op deze
manier op hun democratisch gehalte te beoordelen.

17
Volonté Générale
2011 - n° 1

opvallend dat bijvoorbeeld Venezuela met zijn vele direct democratische


instanties, zoals burgervergaderingen op dorpsniveau (beslissende macht)
en veel soorten referenda (waaronder bindend en dus medebeslissend),
als meer democratisch bestempeld zal worden dan bijvoorbeeld
Nederland waar de burger zichzelf eigenlijk alleen kan laten horen tijdens
de verkiezingen die gebaseerd zijn op instemming. Kan er dan nog wel
met recht gesteld worden dat de liberale democratie die in het Westen
heeft geprevaleerd de beste democratische vorm is? En waar ligt de grens:
wanneer is een staat democratisch?

Het democratisch ideaal


Vanuit de visie dat democratie een kwaliteit is, moet de vraag ‘wat zou de
democratie moeten zijn?’ anders gesteld worden, namelijk: op welke
manier is de staatsvorm het meest democratisch? Hier is een simpel
antwoord op te geven: wanneer de burger daadwerkelijk zelf regeert. De
zelfregering van de burgers wordt in de literatuur directe democratie
genoemd. Het is echter een illusie om te denken dat een directe
democratie in een natiestaat werkelijkheid kan worden. Het is lastig, als
het al niet onmogelijk is, om met miljoenen samen te komen in Den
Haag, Parijs of Berlijn om tot een besluit te komen. Desondanks kan de
participatie van de burger groter zijn dan nu het geval is. Het huidige
systeem maakt een omvangrijke participatie van de burger onmogelijk.
Naast een verandering in het systeem zal ook de burger zelf een andere
rol moeten spelen.
Het huidige systeem biedt de mensen geen ruimte daadwerkelijk
mee te doen in het politieke besluitvormingsproces. Het aantal plaatsen in
de vertegenwoordigende organen is beperkt, slechts enkelen kunnen in de
samenleving worden als volksvertegenwoordiger verkozen. De groep
machthebbers is nog kleiner. De leden van het kabinet en overige
machtshebbers vormen een kleine groep binnen de gehele bevolking.
Voor de rest is er weinig ruimte om te participeren. De burger kan zich in
de civil society hard maken voor bepaalde maatregelen, door bijvoorbeeld
in een demonstratie van een milieuorganisatie te participeren. Zoals
verschillende wetenschappers aantoonden kan de burger hierdoor toch
zeker het politieke besluitvormingsproces beïnvloeden.7 Toch is dit geen
echte daadwerkelijke participatie in de politiek. De organisaties in de civil
society kunnen het besluitvormingsproces slechts als externe factoren
beïnvloeden, maar kunnen ook door het politiek buitenspel gezet
worden: er hoeft immers niet geluisterd te worden.
Enerzijds faalt het representatieve systeem; anderzijds is er ook
het veelgehoorde en terechte kritiekpunt dat de directe democratie niet
werkbaar is voor grotere samenlevingen. Een combinatie van beiden zou
uitkomst kunnen bieden. De staat zou als een piramide moeten worden
opgebouwd, op basis van decentralisatie en subsidiariteit. Aan de voet
zitten de direct-democratische instanties waarin burgers zichzelf kunnen
                                                                                                           
7 Hierover bestaat geen consensus in de wetenschap. Voor een inleiding op dit debat zie: E.
Amenta e.a., ‘The Social Consequences of Social Movements’, Annual Review of Sociology 36
(2010) 287-307, aldaar 288.

18
Volonté Générale
2011 - n° 1

besturen. Dorps- en wijkraden regelen zaken op hun eigen niveau. Zaken


die bijvoorbeeld een dorp aangaan moeten ook door het dorp zelf
besproken worden en eventuele keuzes moeten door de inwoners
genomen worden. Deze raden vaardigen leden af naar een hogere raad,
bijvoorbeeld een raad die zich bezig houdt met de provincie of regio.
Daarboven komt dan de landsraad, die vanuit de onderliggende raad
afgevaardigden aangeleverd krijgt. De federale staat moet zich
bezighouden met zaken die het gehele land aangaan, zoals buitenlands
beleid en defensie. De overige zaken moeten op basis van subsidiariteit
overgelaten worden aan de andere bestuurslagen. De daadwerkelijke
directe democratie zit dan alleen onderaan, maar de impuls ervan werkt
door middel van het kiezen van afgevaardigden door in het gehele bestel.
In feite is het een zeer ver doorgevoerde confederatie, waarbij de dorps-
en wijkraden soeverein zijn en als basis van de staat gelden. Taken
worden alleen gedelegeerd aan hogere niveaus, als dat de efficiëntie
verbeterd. De bottom-up benadering van de staat zou goed vastgelegd
moeten worden. Waarin duidelijk staat dat de federale staat moet zich
bezighouden met zaken die het gehele land aangaan. De overige zaken
moeten op basis van subsidiariteit overgelaten worden aan de andere
bestuurslagen. Het hierboven voorgestelde model heeft veel weg van het
Zwitserse model, waar ook sommige dorpen nog direct door de burgers
worden bestuurd en waar de kantons (regio’s) op zichzelf meer macht
hebben dan de centrale overheid.
De bovengenoemde oplossing zal echter alleen efficiënt zijn als
ook de rol van de burger in het politieke proces verandert. Het actief
burgerschap moet weer worden aangemoedigd. Op dit moment is het
maar de vraag of burgers mee willen of kunnen doen. Menigeen zal zich
niet interesseren voor pietluttige details waarover men in het parlement
vergadert. Ook is er veel te zeggen voor de opmerking die Max Weber en
Joseph Schumpeter hebben geponeerd dat de bevolking van een land niet
in staat is zich bezig te houden met politieke zaken, omdat ze er domweg
geen verstand van hebben.8 Het gaat echter te ver om te stellen dat de
burgerij van nature dom en ongeïnteresseerd is. De burgers hebben een
potentie die aangeboord moet worden. Door educatie kan de bevolking
zichzelf ontwikkelen en politieke kennis opdoen. Ze leren hoe debatten
goed gevoerd moeten worden en nemen kennis van de thema’s die op de
politieke agenda staan. Naast educatie kunnen direct-democratische
instanties ervoor zorgen dat mensen in contact komen met politiek. De
burgers worden betrokken bij de publieke zaak. Zij zullen zich serieus
genomen voelen en daardoor met minder afschuw op de politiek
reageren. Men zal genuanceerder nadenken over politiek, waarin zij dan
zelf een rol spelen.

De deliberatieve democratie
Uiteraard is deze visie onderhevig aan veel kritiek, het is dan ook slechts
een gedachte-experiment. Jürgen Habermas zou stellen dat de burger
overvraagd zou worden en het model van deliberatieve democratie
                                                                                                           
8 Held, Models of Democracy, 137-138, 143-144.

19
Volonté Générale
2011 - n° 1

voorstellen.9 Wellicht is dit model een praktischere toepassing, die veel


overeenkomsten heeft met het hierboven geschetste ideaalmodel. Het
deliberatieve model vereist minder hervormingen en kan op kortere
termijn worden ingevoerd. Wat houdt het model in? Op deliberatieve
dagen krijgen geselecteerde burgers van experts informatie over een
bepaald onderwerp, waarna ze in ‘deliberatie’ gaan om tot een oordeel
komen dat ter ondersteuning aan de regering of de bevolking wordt
aangeboden. Doordat burgers met mensen in contact komen die veel van
het onderwerp weten, maar ook met elkaar, is het mogelijk dat zij zich
verdiepen in de materie en hierdoor een beter beeld kunnen vormen van
het probleem. Hierdoor wordt het besluit op een onderbouwde manier
genomen. Er kan worden aangenomen dat dit minder het geval zou zijn
bij een referendum bijvoorbeeld.10
Hoe dient dit de hierboven gestelde eisen van meer educatie en
meer direct-democratische instanties? Een deliberatieve dag is op zichzelf
al een direct-democratisch instituut. De burgerbevolking wordt
meegenomen in het besluitvormingsproces. Tevens voldoet het aan de
roep om meer educatie voor de burger. De burger krijgt immers meer
inzicht in de politieke problematiek. Mede hierdoor zal dit initiatief een
beter alternatief zijn voor het versterken van het democratische stelsel
dan andere voorstellen zoals bijvoorbeeld het correctief referendum.

Conclusie
In dit essay is geprobeerd aan te tonen dat het gebruik van democratie als
term voor een staatsvorm lastig en onduidelijk is. De term heeft
verschillende invullingen meegekregen gedurende de geschiedenis. Ook
in onze tijd wordt de term gebruikt voor zeer verschillende staatsvormen.
Het is daarom beter democratie als kwaliteit te gebruiken, om een
staatsvorm te beschrijven. De westerse liberale democratie wordt dan een
liberale democratische rechtsstaat. Een staat waarin allen gebonden zijn
aan het recht met liberale en democratische aspecten. Tevens kan door
middel van het gebruiken van democratie als kwaliteit een staat
beoordeeld worden op zijn democratische gehalte, waaruit eventueel
normatieve conclusies getrokken kunnen worden. De zogenaamde
liberale democratie is door velen geprezen als zijnde de perfecte
democratische staat. Echter blijkt het dat het mogelijk is een staatsvorm
te ontwikkelen die meer democratisch is. Hoe wordt de staat het meest
democratisch? Door de burger daadwerkelijk bij het
besluitvormingsproces te betrekken. De direct-democratische instanties
zorgen ervoor dat er weer ruimte is voor participatie en dat interesse voor

                                                                                                           
9 J. Habermas, Die Einbeziehung des Anderen (Frankfurt 1996) 283-284; Het idee van de
deliberatieve democratie vind zijn oorsprong bij de Amerikaanse politicoloog J. S. Fishkin,
maar kent ook in Nederland zijn voorvechters. Het NRC Handelsblad plaatste op 23 maart
2011 een inleidend artikel op zijn website met verwijzingen naar Nederlandse onderzoeken
en onderzoekers, zie: http://www.nrc.nl/nieuws/2011/03/23/politiek-schaf-commissies-
af-en-zet-de-burger-aan-het-werk/ (geraadpleegd op 14 mei 2011).
10 Held, Models of Democracy, 247-248; Iris Marion Young, ‘Communication and the Other:

Beyond Deliberative Democracy’ in: Seyla, Benhabib, Democracy and Difference : Contesting the
Boundaries of the Political (Princeton 1996) 120-135, aldaar 121-122.

20
Volonté Générale
2011 - n° 1

de politiek wordt aangewakkerd. Daarnaast zal de onkunde van de


bevolking ten aanzien van politieke zaken door educatie worden
opgeheven of verminderd. Het deliberatieve model brengt deze zaken
samen en biedt wellicht uitkomst. Jammer genoeg wordt dit model nog
niet op grote schaal toegepast in Nederland of andere Europese landen.
Na eeuwen van ontwikkeling van democratie blijkt dat de term zijn
wasdom nog niet heeft bereikt. De discussie duurt voort.

Martijn van den Boom (1987) is politiek historicus en studeert momenteel Politicologie aan
de Radboud Universiteit Nijmegen.

21
Volonté Générale
2011 - n° 1

Een nieuw diplomatiek paradigma?


Niek Alofs

In de afgelopen jaren hebben Nederlandse bewindspersonen steeds meer


nadruk gelegd op een meer economisch georiënteerde diplomatie in de
buitenlandse politiek.1 De veranderingen op het wereldtoneel, de almaar
toenemende concurrentiedruk, de europeanisering van de buitenlandse
politiek en de groei van niet-statelijke actoren in de wereldpolitiek hebben
gevraagd om een aanpassing van het buitenlands beleid van Nederland.2
Minister Verhagen, destijds nog verantwoordelijk voor Buitenlandse
Zaken, zette in zijn Kamerbrief inzake Nederlandse vertegenwoordiging in het
Buitenland (2009) dat ‘de Nederlandse overheid (...) haar internationale
economische relaties actiever en assertiever [zal] moeten invullen om te
voorkomen dat [Nederland] op een achterstand [zal] worden gezet’.3 Ook
de werkgeversvereniging VNO- NCW (2010) heeft er voor gepleit dat we
het accent moeten verleggen naar de economie, omdat Nederland op
andere gebieden te kort schiet, maar op economisch vlak nog wel een
invloedrijke positie heeft. 4 De Nota Modernisering Nederlandse Diplomatie
(2011) toont dat deze ideeën inmiddels gemeengoed zijn geworden bij de
beleidsbepalers in Den Haag.5
Hoewel diplomatie en handelsbevordering altijd in elkaars
verlengde hebben gelegen, wil het kabinet duidelijk maken dat de
accenten zijn verschoven.6 Maar in hoeverre komt er door bezuinigingen
en organisatorische wijzigingen daadwerkelijk verandering in het beleid
zoals dat in de voorgaande jaren bestond? Zijn de doelstellingen werkelijk
veranderd of moet gezegd worden dat er vooral sprake is van een
‘cosmetische verandering’ in het kader van de huidige bezuinigingsgolf?
Om deze vragen te beantwoorden, bestaat de noodzaak tot definiëring
van het concept ‘economische diplomatie’.
In het eerste deel van dit artikel wordt het begrip ‘economische
diplomatie’ gedefinieerd, waarbij het wordt afgebakend en gepositioneerd
tegen andere aspecten van de diplomatie. Ter beantwoording van de
vraag of de nieuwe koerswijziging daadwerkelijk tot een verandering in

                                                                                                           
1
Ministerie van Buitenlandse Zaken, Nota Modernisering Nederlandse Diplomatie (8 april 2011)
1. Beschikbaar via: ‘http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-
publicaties/notas/2011/04/08/nota-modernisering-nederlandse-diplomatie.html’ (laatst
geraadpleegd 14 mei 2011).
2 Zie voor een beknopt overzicht van deze punten S. van Dooremalen en W. Quaedvlieg,

‘Nederlandse economische diplomatie heeft overkoepelende visie nodig’ Internationale


Spectator 64 (2010) 77-80.
3 Ministerie van Buitenlandse Zaken, Kamerbrief inzake Nederlandse vertegenwoordigingen in het

buitenland (4 november 2009). Beschikbaar via:


http://www.nieuwsbank.nl/inp/2009/11/05/H127.htm (laatst geraadpleegd 14 mei 2011).
4 Persbericht VNO-NCW ‘Wientjes wil grotere nadruk op economische diplomatie’.

Beschikbaar via: http://www.vno-


ncw.nl/Pers/Persberichten/Pages/Wientjes_wil_grotere_nadruk_op_economische_diplom
atie_339.aspx?source=%2fpers%2fPersberichten%2fPages%2fdefault.aspx (laatst
geraadpleegd 14 mei 2011).
5 Ministerie van Buitenlandse Zaken, Nota Modernisering Nederlandse Diplomatie, 1.
6 Ibidem.

22
Volonté Générale
2011 - n° 1

het diplomatieke beleid van Nederland leidt, wordt gekeken naar de rol
van economie in het diplomatieke verleden van Nederland. Hierbij wordt
vastgesteld dat het economisch gewicht van ons land door de
geschiedenis heen onze positie internationaal heeft bekrachtigd
Nederland heeft zijn economische rol vaak geherdefinieerd als er
(relatief) grote veranderingen optraden in het internationale systeem en
de wereldeconomie. Om dit punt te onderschrijven wordt in het tweede
deel stilgestaan bij een eerdere herziening die diende om de buitenlandse
politiek van Nederland aan te passen aan de nieuwe internationale
dynamiek van het post-Koude Oorlog tijdperk. In het derde deel van het
artikel wordt er een vergelijking gemaakt tussen de ‘Herrijkingsnota van
1995’ en de nieuwe koerswensen van de Nederlandse regering. Op basis
van deze bevindingen wordt geconcludeerd dat de meer economisch
georiënteerde diplomatie geen radicale breuk vormt met eerder beleid.

Definiëring van economische diplomatie


Wat omvat economische diplomatie? In het politiek debat lijkt deze vraag
al snel beantwoord, maar politicologische en historische studies hebben
aangetoond dat dit concept niet zo eenvoudig te duiden is. 7 Uit de
terminologie blijkt dat economische diplomatie een onderdeel vormt van
diplomatie. Historisch gezien hebben studies geschroeid op een
structureel-realistische leest het bedrijf der Internationale Betrekkingen
gereduceerd tot ‘concepts of anarchy, self-help, and power balancing’
waarbij staten moeten zien te overleven binnen het internationale
statensysteem.8 Als diplomatie gereduceerd wordt tot betrekkingen tussen
staten en hun officiële delegaties dan kan economische diplomatie
mogelijkerwijs beschouwd worden als een nieuw paradigma. Dit is echter
een te traditionalistische benadering die te weinig rekenschap geeft aan
nieuwe inzichten die zijn verworven door nieuwe theorieën binnen
Internationale Betrekkingen en Internationale Politieke Economie. 9
Staten zijn op allerlei manieren met elkaar verbonden. Binnen de studie
van internationale betrekkingen hebben vooral theorieën van liberale
soort sterke argumenten gegeven dat staten meer dan alleen politieke
relaties onderhouden en dat economie, economische en niet-statelijke
actoren zoals het bedrijfsleven en NGO’s eveneens een rol spelen in de
vorming van het diplomatieke beleid van een land. Desalniettemin tonen
studies over het buitenlandbeleid van ons land aan dat diplomatie en ons
buitenlandbeleid grotendeels wordt bepaald door de internationale
omgeving waarin het opereert. Duco Hellema, een vooraanstaand
onderzoeker op het gebied van buitenlandse betrekkingen, heeft al
vastgesteld dat de buitenlandpolitiek van Nederland grotendeels een zaak
is van aanpassen aan de internationale omstandigheden en dat de
                                                                                                           
7 In het themanummer van de Internationale Spectator 64 (2010), het officiële blad van Instituut
Clingendael lichtten verschillende specialisten op het gebied van de Internationale
betrekkingen hun visies en definiteis van economische diplomatie toe.
8 K. Waltz, ‘Structural Realism after the Cold War’, International Security 25 (Cambridge 2000)

5-41, aldaar 5.
9 M. Okano-Heijmans, ‘Hantering van het begrip economische diplomatie’, Internationale

Spectator 64 (2010) 73-76.

23
Volonté Générale
2011 - n° 1

politieke wil van de burgers hieraan ondergeschikt is.10 Deze bevinding is


mijns inziens juist omdat het beleid maken nog steeds in handen is van
een relatief ‘gesloten’ groep ministers en ambtenaren.
Diplomatie heeft als begrip an sich een minder transparant karakter
en is onderdeel van ‘high politics’. Om die reden gaat dit artikel uit van
een realistische benadering van economische diplomatie en het
Nederlandse buitenland beleid in het algemeen waarbij de doelen van de
staat wel toegepast worden in termen van economische veiligheid. Maaike
Okano-Heijmans veronderstelt dat ‘economische diplomatie gedefinieerd
[moet] worden als het streven naar veiligheid binnen het anarchistisch
[leiderloos] systeem’. 11 Ze onderscheidt vijf subtypen economische
diplomatie waaronder commerciële diplomatie, handelsdiplomatie,
financiële diplomatie, stimulansen (ontwikkelingshulp) en sancties.
Gezien de toon van de Nota modernisering Nederlandse diplomatie (2011)
lijken de eerste onderdelen meer aandacht te krijgen. De huidige plannen
van het kabinet stellen ‘een forse intensivering van de economische
diplomatie en meer samenwerking met het bedrijfsleven’ voor, maar op
het gebied van de ‘ontwikkelingssamenwerkingsrelatie heeft het kabinet
minder partnerlanden en minder sectoren voor ogen’. 12 Toch moeten
‘vrijwel alle uitingen van Economische diplomatie kunnen in
verschillende categorieën worden ondergebracht (…) waarbij welvaart en
stabiliteit geen van elkaar gescheiden uitersten zijn’. 13 Ook Sjef van
Dooremalen en Winand Quaedvlieg sluiten zich hierbij aan.
Economische diplomatie moet volgens hen ook gedefinieerd worden in
de brede zin. Het is ‘dus niet alleen klassieke handelsbevordering, maar
ook handelspolitiek (…) [en] het beleid van de internationale en
financiële instellingen’. 14 Binnen het ‘traditionele’ realisme wordt daar
echter nauwelijks onderscheid tussen gemaakt, omdat al deze vormen van
diplomatieke politiek het doel hebben om ‘economische veiligheid’
binnen het statensysteem te behouden of te verwezenlijken.
Dit probeert de Nederlandse regering te bereiken door de relaties
met het bedrijfsleven te intensiveren en meer samen te werken met
andere ministeries, waaronder met Economische Zaken in het bijzonder.
Ten eerste gaat het hier om de wens om meer voet aan de grond te
krijgen in groeiende markten. Volgens minister Rosenthal (VVD) van
Buitenlandse Zaken moeten Nederlandse medewerkers in het buitenland
het bedrijfsleven [ondersteunen] bij het verkrijgen van markttoegang [en]
het vinden van geschikte partners en trouble shooting in algemene zin.15 Ten
tweede zullen de locaties van ambassades en missies strategischer worden

                                                                                                           
10 M. Li Vos , International cooperation between politics and practice: how Dutch Indonesian cooperation
changed remarkably little after a diplomatic rupture (Amsterdam 2001) 71.
11 Okano-Heijmans, ‘Hantering van het begrip economische diplomatie’, 75.
12 Ministerie van Buitenlandse Zaken, Nota modernisering Nederlandse diplomatie, 1.
13 Okano-Heijmans, ‘Hantering van het begrip economische diplomatie’, 75.
14 Dooremalen en Quaedvlieg, ‘Nederlandse economische diplomatie heeft overkoepelende

visie nodig’, 80.


15 Uri Rosenthal, ‘Werken aan welvaart in de wereld’, Toespraak 28 februari 2011, Tilburg

University. Beschikbaar via: http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-


publicaties/toespraken/2011/02/28/werken-aan-welvaart-in-de-wereld.html (laatst
geraadpleegd 14 mei 2011).

24
Volonté Générale
2011 - n° 1

gekozen. Dit zal geschieden op basis van economische belang, dan wel in
overeenstemming met missies van de Europese Unie (EU). Ook
ontwikkelingssamenwerking wordt op een dergelijke basis gekozen
zolang het economisch in het voordeel van het donorland is, of als het
land de verplichting naar de internationale gemeenschap moet nakomen.
De vraag is of economische diplomatie, zoals hierboven uiteengezet,
wezenlijk een nieuwe visie is binnen de geschiedenis van het Nederlands
diplomatieke bedrijf.

Twee kanten van dezelfde medaille


Voor een theoretische beschouwing van de buitenlandse politiek van
Nederland moet er van uit gegaan worden dat Nederland tot de groep
van middelmatig tot kleine landen behoort. Binnen het internationale
systeem moeten deze landen hun positie veilig zien te stellen.16 De twee
dimensies van ‘economische veiligheid’, het garanderen van economische
welvaart en politieke stabiliteit voor een land, vormen grotendeels een
constante in de Nederlands geschiedenis.17 R.H Serry zet uiteen dat er in
altijd Nederland enige schroom bestond om het buitenlands beleid in het
teken van direct economisch belang te stellen, maar dat in de realiteit
diplomatie en exportbevordering altijd wel samenvielen.18
Nederland is een klein land met een kleine bevolking en weinig
militaire invloed. 19 De aard van het systeem is niet bepalend voor het
gedrag van zijn eenheden, maar bepaalt de omstandigheden
die maken dat bepaalde gedragingen aantrekkelijker zijn dan andere.20 Dit
betekent dat wanneer Nederland zijn positie in de wereld optimaal
trachtte te maximaliseren ook geprobeerd werd om zijn economische
macht in te zetten om meer te profiteren van de (economische)
verschuivingen in de wereldpolitiek en economie. Het doel was om op
deze manier meer invloed te krijgen in internationale fora. Daarnaast is
Nederland de plaats waar het internationaal gerechtshof gevestigd is. In
de perceptie van beleidsmakers bleef Nederland daardoor tot de
belangrijke landen in de wereld behoren. 21 Omdat het beleid van
Nederland was gebouwd op twee elementen, ‘internationalist idealism
and maritime commercialism’, 22 kan worden gesteld dat het geen
voorbeeld is van realisme pur sang. De rol van economische diplomatie in

                                                                                                           
16 B. Verbeek en A. Van der Vleuten, ‘The Domesticization of the Foreign Policy of the
Netherlands (1989–2007): The Paradoxical Result of Europeanization and
Internationalization’, Acta Politica 43 (2008) 357-377, aldaar 358.
17 Okano-Heijmans, ‘Hantering van het begrip economische diplomatie’, 75.
18 Verbeek en Van der Vleuten, ‘The Domesticization of the Foreign Policy of the

Netherlands (1989–2007)’, 358.


19 Li Vos , International cooperation between politics and practice, 71.
20 Verbeek en van der Vleuten, ‘The Domesticization of the Foreign Policy of the

Netherlands(1989–2007)’, 359.
21 J. Serry, ‘‘Nederlandse exportbevordering’ Bilaterale diplomatie in een multilateraal

handelssysteem’ in: J. Melissen, Diplomatie: raderwerk van de internationale politiek (Assen 1999)
151.
22 Citaat van J.J.C. Voorhoeve in E.H. Arens, ‘Multilateral Institution-Building and National

Interest: Dutch Development Policy in the 1960s’, Contemporary European History 457
(Cambridge 2003).

25
Volonté Générale
2011 - n° 1

de Nederlandse diplomatieke geschiedenis was per tijdvak weliswaar


anders, maar dat neemt niet weg dat er op basis van het Nederlands
buitenlands beleid van de laatste eeuw enkele opvallen constanten waar te
nemen zijn. In de periode tot de Tweede Wereldoorlog werd het systeem
gekenmerkt door verschillende blokken van staten en het ontbreken van
een leidende staat. Na de Tweede Wereldoorlog werd het gekenmerkt
door bipolariteit met de Verenigde Staten (VS) en Sovjetunie als
balancerende machten. In de periode na de Koude Oorlog, die vaak
wordt aangeduid als het tijdperk van de globalisering, wordt het systeem
gekenmerkt door de groei van de wereldeconomie en het verschuiven van
de economische zwaartepunten.
In de periode vanaf de late negentiende eeuw tot en met de
Tweede Wereldoorlog probeerde Nederland zich staande te houden in
het concert der Europese mogendheden. Serry onderschrijft dat reeds in
de negentiende eeuw ‘economische diplomatie grotendeels bestond uit
het afsluiten van handelsverdragen’.23 Vrijhandel paste in de moralistische
en legalistische traditie van Nederland dat zich als klein land moest
verhouden tot de Europese grootmachten. Uit de analyse van Serry kan
worden opgemaakt dat Nederland in deze periode vanuit ‘realistische’
overwegingen een morele politiek voerde en zich daarbij zowel als
verdediger van vrijhandel als het land van het internationale recht
opwierp. De neutraliteit van Nederland was eveneens een component om
economische veiligheid binnen het anarchistisch systeem veilig te stellen.
Het einde van de Tweede Wereldoorlog en het verlies van ‘ons Indië’
maakten een einde aan de Nederlandse neutraliteitspolitiek.
Noodgedwongen moest Nederland zijn internationale status
herdefiniëren.24 In het bipolaire klimaat van de Koude Oorlog zijn een
aantal constanten op te merken: In 1955 kwamen de ministeries van
Economische- en Buitenlandse Zaken het zogenoemde ‘Concordaat EZ-
BZ’ overeen. Dit hield in dat de buitenlandse-economische betrekkingen
op elkaar afgestemd werden, ‘waaronder de aansturing van handelsmissies
op de posten’. 25 Over de rol van private ondernemingen op het
Nederlandse economisch-diplomatisch beleid lijken studies geen
eenduidige strekking te geven. In een open economie zoals die van
Nederland vallen deze belangen vaak samen waardoor het niet
verwonderlijk is dat bedrijven en overheden vaak samen optrekken om
winst te maximaliseren. Studies naar deze periode geven eveneens aan dat
ontwikkelingshulp in grote mate economisch-strategisch was ingegeven
en dat morele aspecten daaraan onder deden. Volgens de studie van
Arens naar ontwikkelingssamenwerking in de jaren 1950 en 1960 was dit
idealisme eveneens een bruikbaar strategisch middel en kwam de steun
voor het multilateralisme grotendeels voort uit een fundamentele
economische noodzaak.26 Soms werd politiek bedreven vanuit een sterk

                                                                                                           
23 Serry, ‘Nederlandse exportbevordering. Bilaterale diplomatie in een multilateraal
handelssysteem’, 151.
24 Verbeek en Van der Vleuten, ‘The Domesticization of the Foreign Policy of the

Netherlands (1989–2007)’, 354.


25 Okano-Heijmans, ‘Hantering van het begrip economische diplomatie’, 74.
26 Arens, ‘Multilateral Institution-Building and National Interest’, 457-458, 463.

26
Volonté Générale
2011 - n° 1

idealisme, zoals steun voor Israël tijdens de Zesdaagse- en Jom


Kipoeroorlog. Maar na de oliecrisis was Nederland genoodzaakt om over
te gaan tot een ‘evenwichtige’ politiek ten aanzien van het Midden-
Oosten.27
Het tijdperk van de globalisering, volgend op de golf van
liberalisering van de jaren 1980 en de val van het communistische
statensysteem, heeft wellicht meer dan in andere tijden een druk op de
Nederlandse beleidsmakers gezet. Bertjan Verbeek en Anna van der
Vleuten onderscheiden enkele factoren die Nederlandse en Europese
buitenlandse politiek hebben beïnvloed: ‘the end of international
bipolarity; an increase in the interaction density of the international
system; the growth of both international and regional institutions’.28 Het
moet hier worden opgemerkt dat veel van deze omwentelingen al
plaatsvonden voor het einde van de Koude Oorlog, maar deze
ontwikkelingen erdoor geïntensiveerd werden.
Binnen Internationale betrekkingen en economische studies
hebben de debatten in deze periode onder meer veronderstelt dat de
wereld na de Koude Oorlog werd gekenmerkt door een Amerikaanse
hegemonie, een ‘unipolar moment’,29 dat er een multipolair systeem zou
komen ofwel dat de wereld die sterke invloed onderging van
economische globalisering.
Binnen Nederland heeft de alliantie met de Verenigde Staten een
duidelijke plek in het militaire- en veiligheidsbeleid waarbij NAVO-
lidmaatschap niet ter discussie staat. Tegelijkertijd lijkt Nederland
economisch gezien het derde model voor ogen te hebben gehad, want
Nederland moest zich in de groeiende wereldeconomie aanpassen.
Verbeek en Van der Vleuten stellen dat: ‘A small state with an open
economy, after the end of bipolarity will enjoy larger freedom of
manoeuvre, but we expect that freedom to be constrained by new
international interdependencies.’30 In 1995 werd door de regering Kok I
(1994-1998) getracht de doelen van het buitenlandbeleid te
herformuleren. Ook toen werd de nadruk steeds sterker gelegd op de rol
van ‘economische aspecten’ in de Nederlandse diplomatie. Op basis van
de nota van 1995 en de implicaties van het beleid dat destijds tot stand is
gekomen, betoog ik dat de verschuivingen in diplomatic conduct ook nu niet
zo verrijkend zijn als nu door de regering gepresenteerd. Met de
demografische teruggang van Nederland en de EU, de opkomst van de
BRIC-landen (Brazilië, Rusland, India en China)31 en de economische
groei zijn de Nederlandse belangen geëconomiseerd.32 Uit cijfers van het

                                                                                                           
27 N. Alofs, (2010) The Netherlands and the Arab-Israeli Conflict: A Foreign policy Analysis The
shaping of Dutch foreign policy attitude vis-à-vis the Arab-Israeli conflict in moments of crisis.
Ongepubliceerd werk. (Edinburgh 2010) 12-14.
28 Verbeek en Van der Vleuten. ‘The Domesticization of the Foreign Policy of the

Netherlands (1989–2007)’, 358.


29 Ibidem.
30 Ibid., 360.
31 Soms wordt hier ook Zuid-Afrika bijgerekend, zoals in de nota Buitenlandse Zaken van 8

april 2011.
32 Dooremalen en Quaedvlieg, ‘Nederlandse economische diplomatie heeft overkoepelende

visie nodig’, 80.

27
Volonté Générale
2011 - n° 1

Centraal Bureau voor Statistiek blijkt dat de export naar China in de jaren
1990 niet gelijk liep met de import maar dat aan het einde van dit
decennium het verschil tussen import en export sterk was toegenomen.33
Het klopt inderdaad dat de verschillen in recente jaren groter zijn
geworden. Dat neemt echter niet weg dat het beleid zoals dat nu wordt
voorgesteld een paradigma vormt met de politiek van eerdere jaren.

Een werkelijke ommezwaai?


In 1995 probeerde de Nederlandse regering het buitenlands beleid op
essentiële punten te herzien en ageerde dat deze nieuwe visie Nederland
kon wapenen tegen de oprukkende globalisering. Het doel
was om doelstellingen van het buitenlands beleid te herformuleren, 34
waarbij de erkenning van de onderlinge verbondenheid van de politieke,
sociale, economische, milieu-, ontwikkelings- en juridische dimensies
van de wereldpolitiek centraal gesteld werden. Hoewel hier enige
kanttekeningen bij te plaatsen zijn, ben ik van mening dat beide nota’s op
veel punten met elkaar overeenkomen. De herziening in 1995 betekende
een accentverschuiving naar een verdere samenvoeging van de afdelingen
van Economische Zaken met Buitenlandse Zaken en dat
ontwikkelingssamenwerking en Buitenlandse Zaken zich met dezelfde
regio's in de wereld bezig zouden moeten houden. Hierbij werd
geïnvesteerd in de intensivering van economische relaties met ‘Azië,
Zuid-Afrika en Latijns-Amerika’ die ‘beschouwd [werden] als de gebieden
die Nederland grote handelsperspectieven’ boden. Het VNO-NCW was
van mening dat door de ambtelijke reorganisatie de handelsbelangen
beter zouden worden behartigd. Anderzijds hebben organisaties voor
ontwikkelingssamenwerking de herijkingsnota verworpen omdat deze het
eigenbelang te sterk vooropstelde. 35 De gevolgen van de koerswijzingen
zijn in verschillende studies aangesneden. Studies over Nederlandse
ontwikkelingssamenwerking hebben vastgesteld dat er een tendens
gaande is sinds de jaren 1990 waarbij locaties selectiever worden
aangewezen en het bedrijfsleven een grotere rol kreeg toebedeeld.
Meer assertief opstellen en aanpassen aan de internationale
omgeving zijn in de voorafgaande jaren, vooral onder centrumrechtse
regeringen, het uitgangspunt geweest.36 Paul Hoebink stelt de tendens
vast, namelijk dat in het bijzonder ‘partnerships between private
companies and all types of Third World solidarity organisations have
                                                                                                           
33 M. Jaarsma, Opkomende groeimarkten voor Nederland steeds belangrijker, (Voorburg en Heerlen
2008). Publicatie van het Centraal Bureau voor de Statistiek, beschikbaar via:
http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/A0EEA18E-954E-45CE-B653-
230ECCA580E3/0/2008opkomendegroeimarktenvoornederlandsteedsbelangrijkerart.pdf
(laatst geraadpleegd op 14 mei 2011).
34 Verbeek en Van der Vleuten, ‘The Domesticization of the Foreign Policy of the

Netherlands (1989–2007)’, 364.


35 ‘Organisaties voor ontwikkelingssamenwerking bekritiseren herijkingsnota 'Kabinet

benadrukt eigenbelang te sterk'’, Volkskrant 12 september 1995. Beschikbaar via:


http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2844/Archief/archief/article/detail/412957/1995/09/12
/Organisaties-voor-ontwikkelingssamenwerking-bekritiseren-herijkingsnota-Kabinet-
benadrukt-eigenbelang-te-sterk.dhtml (laatst geraadpleegd 14 mei 2011).
36 Arens, ‘Multilateral Institution-Building and National Interest’, 457.

28
Volonté Générale
2011 - n° 1

been developed rapidly’.37 Hij krijgt hier bijval van Dirk-Jan Koch en Bart
Loman: ‘geographic choices made by Dutch NGOs are closely related to
and influenced by those of the government.’38 Hun studie concludeerde
dat ‘organisations were not targeting either the poorest countries, or the
countries with worst governance’, 39 maar dat de keuzes grotendeels
samenvielen met de voorkeuren van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken. Op basis van deze argumenten uit The Netherlands Yearbook on
International Cooperation 2008 wordt het particuliere aspect van de
Nederlandse buitenlandse doelstellingen bevestigd. Hoebink haalt de
studie van Bert Helmsing en Peter Knorringa aan die veronderstellen dat
‘private sector involvement has increased … and this has contributed to
an increased market orientation, focusing more on opportunities than on
problems’.40
Hieruit kan worden opgemaakt dat ‘het ontwikkelingsbeleid [moet
worden] herzien en minder toegespitst op hulp maar meer op
investeren’.41 Waar het bedrijfsleven een centrale rol in zal gaan vervullen
is op basis van de ontwikkelingen van de afgelopen jaren nauwelijks als
paradigma aan te duiden. Daar komt nog eens bij dat in eerdere tijden
ontwikkelingssamenwerking een status- en welvaartsverrijkend doel heeft
gehad - zoals Arens heeft aangetoond.42 Van een diplomatiek paradigma
is dus geenszins sprake, maar van een graduele aanpassing, of cosmetic shift
wel. De huidige nadruk op Economische Diplomatie is vooral een
organisatorische verandering, ingezet om de bezuinigen (€74 miljoen euro
waarvan €55 miljoen bij ambassades en consulaten en €19 miljoen bij het
ministerie in Den Haag) in goede banen te kunnen leiden. 43 Om het
aantal medewerkers naar beneden te brengen ‘komen [er] onder meer
reizende ambassadeurs met Den Haag als thuisbasis. Vaker zal één
ambassade Nederland in een aantal landen tegelijk vertegenwoordigen.’44
Hoewel een meer economisch georiënteerde diplomatie is benadrukt als
een kernpunt in de transformatie van de Nederlandse diplomatie, kan dit
op basis van ons onderzoek niet als een historische kentering worden
beschouwd. Het past het binnen een langere traditie van aanpassen en
herdefiniëren van onze positie binnen het internationale systeem.

                                                                                                           
37 P. Hoebink, ‘Some new tendencies in the international cooperation of the Netherlands:
An Introduction to Yearbook 2008’ in: Idem (ed.), The Netherlands Yearbook on International
Cooperation 2008, (Assen 2008), 9.
38 Ibidem, 10; Zie ook: D.J. Koch en B. Loman,‘Geographical choices of Dutch NGOs’

orthodoxies and realities’ in: P. Hoebink (ed.), The Netherlands Yearbook on International
Cooperation 2008, (Assen 2008), 74-75.
39 Koch en Loman,‘Geographical choices of Dutch NGOs: orthodoxies and realities’, 75.
40 Hoebink, ‘Some new tendencies in the international cooperation of the Netherlands’, 10.
41 ‘Miljard minder voor ontwikkelingshulp’ Telegraaf 30 september 2010. Beschikbaar via:

http://www.telegraaf.nl/binnenland/7797229/__Mld._minder_voor_ontwikke
lingshulp.html (laatst geraadpleegd 14 mei 2011).
42 Arens, ‘Multilateral Institution-Building and National Interest’, 458.
43 Rijksoverheid nieuwsbericht ‘Hervorming diplomatie: duidelijke keuzes, nieuwe accenten’

8 april 2011. Beschikbaar via:


http://www.rijksoverheid.nl/nieuws/2011/04/08/hervorming-diplomatie-duidelijke-
keuzes-nieuwe-accenten.html (laatst geraadpleegd 14 mei 2011).
44 Ibidem.

29
Volonté Générale
2011 - n° 1

Conclusie
Dit artikel had als doel om de nieuwe visies van het ministerie van
Buitenlandse Zaken, waarbij economische diplomatie een sleutelrol
inneemt, te analyseren. Op de vraag of er wezenlijk verschil bestaat met
het verleden moet echter met ’nee’ geantwoord worden. In deze
beschouwing is aangetoond dat economische diplomatie, hier verstaan als
welvaart en stabiliteit binnen het internationale systeem te kunnen
garanderen, niet nieuw is. Ook het gebruik van andere motieven en
middelen, waaronder het gebruik van commerciële manieren/middelen
valt hieronder te plaatsen. In het veld van de internationale betrekkingen
is de hernieuwde aandacht voor economische diplomatie positief
ontvangen. Het is daarbij van belang dat men zich realiseert dat
economische diplomatie niet nieuw is en historische precedenten heeft,
zij het dat deze in vorm en inhoud op punten verschillen van de huidige
visie zoals uiteengezet in de Nota hervorming Nederlandse diplomatie.
Toch dient te worden heroverwogen of ‘economische diplomatie,
beleid gericht op veiligheid en stabiliteit en mensenrechtenbeleid – met
daarbij bijzondere aandacht voor strategische hulpbronnen,
ontwikkelingssamenwerking en consulaire dienstverlening’ 45 in alle
gevallen elkaar kan complementeren. Terwijl de Nederlandse
buitenlandse belangen een sterke economische aard hebben gehad, heeft
ook de moraal-legalistische politiek van Nederland, ‘Nederland als
gidsland’ ons land in de wereld op de kaart gezet. Dat minister Rosenthal
veronderstelt dat ‘je (...) niet overal voortdurend mee bezig [kunt] zijn
[omdat] er (…) tal van organisaties en instituten [zijn] die zich ermee
bezighouden’,46 moet echter niet te lichtzinnig worden opgevat. Uit de
nieuwe economisch-strategische doelen blijkt onder meer ook dat ‘de
Golfregio van groot economisch belang voor Nederland [is] en [het een
niche] biedt (...) waar het Nederlandse bedrijfsleven toegevoegde waarde
kan bieden’.47 De recente revoluties in het Midden-Oosten maken echter
duidelijk dat Nederland duidelijk een kosten- en batenanalyse moet
maken als het gaat om het versterken van relaties en de vestiging van
Nederlandse ondernemingen in deze contreien. Wil dit gerealiseerd
worden dan moeten doelen van ‘de bevordering van onze economische
belangen (welvaart), vrede en stabiliteit (veiligheid), en mensenrechten
(vrijheid)’ op een wenselijke en effectieve manier op elkaar afgestemd
worden.48

Niek Alofs (1988) studeerde Geschiedenis aan de Radboud Universiteit Nijmegen en


International and European Politics aan de University of Edinburgh.

* Een alfabetische literatuurlijst is op aanvraag bij de redactie te krijgen.

                                                                                                           
45 Ministerie van Buitenlandse Zaken, Nota Modernisering Nederlandse Diplomatie, 31.
46 Ibidem, 20.
47 Ibid..
48 Ibid., 5.

30
Volonté Générale
2011 - n° 1

Het maximale uit mijzelf halen


Interview met Dirk Cornelissen

Dirk Cornelissen (1988) volgt de master Politiek & Parlement aan de


Radboud Universiteit Nijmegen (RU) en is vice-voorzitter van de
Universitaire Studentenraad (USR). Daarnaast is hij op meerdere fronten
actief binnen het CDA. De redactie van Volonté Générale sprak met hem
over zijn studie, zijn rol binnen de USR en de motivatie achter zijn
politieke activiteit.

In september 2006 bent u begonnen met de studie Geschiedenis aan de RU.


Drie jaar later koos u voor de masteropleiding Politiek & Parlement aan
dezelfde universiteit. Waarop waren deze keuzes gebaseerd?
Mijn interesse voor geschiedenis is ontstaan in de periode dat ik als klein
kind om half negen naar bed moest. We hadden thuis één televisie en
mijn ouders wilden iedere dag het achtuurjournaal zien. Op die manier
was ik op de hoogte van belangrijke gebeurtenissen in Nederland en de
wereld daarbuiten. Met de jaren groeide mijn interesse voor de politiek en
deze werd versterkt door de lessen staatsinrichting en maatschappijleer
op de middelbare school. Ik werd mij ervan bewust dat de conflicten in
de wereld niet op zichzelf staan, maar een historische dimensie hebben.
Het fascineerde mij meer en meer hoe men in het verleden met
soortgelijke problemen was omgegaan.
Gedurende de bachelorfase van mijn opleiding Geschiedenis
merkte ik dat ik naast militaire geschiedenis vooral belangstelling had
voor politieke aspecten van geschiedenis in het algemeen. Achter de
politiek schuilt een historische dimensie en juist de master Politiek &
Parlement gaat in op de huidige spanningen binnen het politieke
krachtenveld, maar doet dat vanuit een historisch perspectief. Het is mooi
om onderwerpen in de hedendaagse politiek te kunnen relativeren door
te laten zien dat soortgelijke problemen ook in het verleden speelden.
Een goed voorbeeld hiervan is het thema migratie. Je ziet vergelijkbare
aspecten tussen integratie en migratie nu en in het verleden. Ook in het
verleden zijn er spanningen geweest tussen bevolkingsgroepen en hebben
mensen tijd nodig gehad om te integreren. Uiteindelijk zijn deze mensen
geïntegreerd of geassimileerd in de samenleving. Ook nu zal dat
waarschijnlijk het geval zijn, maar zoiets heeft tijd nodig. Mensen krijgen
deze tijd niet meer. De meerderheid van de Nederlandse bevolking wil
dat de problemen morgen al opgelost zijn, maar soms is dat niet mogelijk.
Politici doen hier zelf ook aan mee, want ze proberen hun eigen
positie te handhaven en indien mogelijk te versterken. Ze gebruiken loze
kreten omdat ze de volgende ochtend in de krant willen staan. Wat dat
betreft zou een meer elitaire politieke stijl niet per sé slecht zijn: wat meer
doordacht, wat minder naar de waan van de dag. Het verleden hoeft niet
leidend te zijn, maar zou in de analyses van problemen meer
meegenomen moeten worden dan nu het geval is.

31
Volonté Générale
2011 - n° 1

Tijdens uw studie heeft u twee keer de overstap van wetenschap naar politieke
praktijk mogen maken door middel van een stage. Hoe heeft u deze overstap
ervaren?
In de bachelorfase heb ik een stageminor gedaan. Ik heb CDA-
Europarlementariër Maria Martens geholpen bij de politieke campagne
voor de verkiezingen van het Europees parlement in 2009. Ik heb
onderzoek gedaan voor werkbezoeken en bijvoorbeeld uitgezocht welke
Europese subsidies in de bezochte regio waren verstrekt. Ik heb
geprobeerd om haar in campagnetijd zo goed mogelijk te ondersteunen.
De relativerende kracht van de geschiedenis heb ik hierbij niet echt in
kunnen zetten.
Gedurende de master Politiek & Parlement heb ik stage gelopen
bij het Parlementair Documentatie Centrum (PDC) te Den Haag, maar
het PDC is verbonden aan de Universiteit Leiden. Zij maken websites en
onderhouden deze. De winst die gemaakt wordt, investeren zij in eigen
wetenschappelijk onderzoek naar het Nederlandse parlement in de brede
zin. De wetenschappers die er werken, worden dagelijks gebeld door de
grote dagbladen in verband met hun expertise op het gebied van de
Nederlandse politiek. Daar zie je dus dat je als historicus wel richting
kunt geven aan de dagelijkse ontwikkelingen in Den Haag. Ik heb
voornamelijk meegewerkt aan onderzoek voor de gezaghebbende website
www.parlement.com. Deze website bevat een schat aan informatie ten
aanzien van de huidige parlementaire wereld en die van het verleden. Er
staan veel biografieën van politici, zetelverdelingen en
verkiezingsuitslagen vanaf 1918 op. Voor deze website heb ik onderzoek
gedaan naar afsplitsingen bij partijen in de Tweede Kamer. Dit was mede
in het kader van het grotere onderzoeksproject ‘Tijdlijnen’ waarbij allerlei
grote gebeurtenissen uit de Nederlandse politiek in een tijdlijn worden
beschreven. Het doel van dit project is om wetenschappers en
journalisten een handvat te bieden bij hun werk. Men hoopt dat door het
verstrekken van gedegen informatie de kwaliteit van de journalistiek
wordt verbeterd. Met deze feitelijke informatie kan een onjuist verhaal of
vals argument snel worden ontmaskerd.

Naast uw studie bent u ook actief geweest binnen enkele besturen en


momenteel heeft u zitting in de USR. Wat beweegt u om deze
extracurriculaire activiteiten te ondernemen?
Er zijn verschillende dingen die mij drijven. Allereerst ben ik op zoek
naar het maximale dat ik uit mijzelf kan halen. Daarnaast wil ik zaken
oppakken en veranderen. Vanuit deze twee aspecten ben ik begonnen
met commissiewerk, rolde ik verder naar bestuursfuncties en nu zit ik in
de USR. Bovendien is het ontzettend uitdagend om dingen te doen je nog
nooit eerder hebt gedaan. Dat je daarbij iets kunt bereiken dat voor veel
mensen ook daadwerkelijk iets betekent, maakt het extra de moeite waard.
Een goed voorbeeld is dat wij met de USR middels één schriftelijke
rondvraag hebben kunnen regelen dat de bibliotheken op zondag langer
open zijn.

32
Volonté Générale
2011 - n° 1

Wat is de functie van de USR en welke rol vervult u hierin?


De USR heeft een adviserende rol en vormt samen met de
Ondernemingsraad het medezeggenschap. Dit betekent dat we kunnen
meesturen, maar dat de uiteindelijke verantwoordelijkheid bij het College
van Bestuur (CvB) blijft liggen. Dit geldt voornamelijk bij financiële
aangelegenheden. Op sommige punten kunnen wij randvoorwaarden
scheppen of onderdelen op het plan wijzigen, maar er zijn maar weinig
punten waar je echt instemmingsrecht hebt. Een goed voorbeeld hiervan
is het debat omtrent de financiering van een tweede studie. Deze kwestie
is ontzettend ingewikkeld, maar de uitkomsten zijn erg belangrijk voor
veel studenten. De maatregel is vanuit Den Haag opgelegd en houdt in
dat er geen geld meer beschikbaar is voor de financiering van een tweede
studie. Er moest iets gedaan worden om dit inkomensverlies voor de
universiteiten te compenseren. Idealiter zou iedereen voor 1700 euro een
tweede studie moeten kunnen volgen, maar je moet ook reëel zijn en
inzien dat wanneer het geld niet uit Den Haag komt, het ergens anders
vandaan moet komen. Ik denk dat het op de RU voor eigen studenten
goed geregeld is. Wij hebben een overgangsregeling geïntroduceerd voor
maar liefst ‘veertig’ categorieën studenten die dreigden hoge bedragen te
moeten betalen voor het vervolg van hun studie. Het CvB is akkoord
gaan met ons voorstel, waardoor deze studenten er financieel goed vanaf
gekomen zijn.
Binnen de USR ben ik vice-voorzitter. Dit houdt in dat ik USR-
leden aanstuur, vergaderingen voorzit en de rechterhand van de
voorzitter ben. Ik zit in veel overlegorganen en in de praktijk betekent dat
onder meer dat ik mensen adviseer wanneer er sprake is van media-
aandacht, zoals ook bij de overgangsregeling waar ik het zojuist over had.
Ook ben ik woordvoerder bij bepaalde onderwerpen, zoals destijds bij
het VOX-debat. Hierbij wilde de universiteit de onafhankelijkheid van
het universiteitsblad aantasten. Wij hebben toen onder andere een
handtekeningen actie gehouden, maar het plan is niet van tafel gegaan.
Dit heeft mij ontzettend veel energie gekost, maar soms moet je
accepteren dat je het maximale hebt gedaan, ook al heeft het niet tot
succes geleid.

Wat vindt u van de langstudeerboete die dit kabinet heeft voorgesteld?


Ik kan begrijpen dat men wil dat studenten niet meer dan een jaar extra
over hun studie doen. Wanneer dit echter wordt ingevoerd voor mensen
die al bezig zijn – wat het kabinet voornemens is – is dat een brug te ver.
Dat kan gewoon niet!

Uw standpunt komt niet geheel overeen met dat van de Tweede Kamerfractie
van uw partij, het CDA. Hoe gaat u om met deze discrepantie?
Binnen het CDA is het bij velen al genoegzaam bekend dat ik dit
standpunt niet deel, wat leidt tot interessante discussies met partijgenoten.
Ik heb zo’n discussie eens gevoerd met een Kamerlid. Op een gegeven
moment voerde hij het argument aan dat er bezuinigd moest worden en
dat dit overal pijn zou doen. Wanneer iemand met zulke argumenten

33
Volonté Générale
2011 - n° 1

komt, weet je dat de feitelijke discussie afgelopen is. Tijdens mijn


campagne voor de Provinciale Statenverkiezingen heb ik dit in mindere
mate meegemaakt. Ik heb op straat met mensen gesprekken gevoerd over
onder meer het regeringsbeleid aangaande het bijzonder onderwijs. Dan
zeg ik wel wat ik vind, ook wanneer dit afwijkt van het standpunt van de
Tweede Kamerfractie. Ik vertel wat het standpunt is van de Tweede
Kamerfractie en dat ik probeer daar invloed op uit te oefenen. Toch
vermeld ik ook dat het om deze discussie niet primair gaat bij de
Provinciale Statenverkiezingen.

Welke rol ziet u voor jongeren binnen het CDA weggelegd?


Binnen de confessionele politiek beland je in een situatie waarin mensen
vanuit een traditie lid werden van een politieke partij. Dat zijn veel van de
huidige leden van 65 jaar en ouder. Daarnaast is er een grote groep die
heel bewust voor het CDA gekozen heeft. Binnen die groep ervaar ik dat
je als jongere een netwerk op kunt bouwen, je wordt serieus genomen in
debatten en er is een mogelijkheid om op de kieslijst te komen. Op dit
moment wordt binnen het CDA ook serieus naar voorstellen van het
CDJA geluisterd. Ik denk dat circa vijftig jaar geleden de gedachte
overheerste: ‘We moeten ook nog een jongere op de lijst zetten en
daarom kiezen we iemand uit “onze” vijver.’ Jongeren waren wel
aanwezig, maar meer omdat het gunstig was voor het imago van de partij.
Je ziet wel dat jongeren zichzelf ook te serieus kunnen nemen.
Een goed voorbeeld is de grote vergaderdrang bij alle politieke
jongerenorganisaties. Je hoeft niet elke keer te vergaderen over het
nieuwste kabinetstandpunt over Europa of over de situatie in Ethiopië. Je
schrijft een resolutie over dit onderwerp, deze dien je in op een CDJA-
congres en dan vinden wij als CDJA iets over de situatie in Ethiopië.
Echter, het doel wordt voorbij geschoten, wanneer er te veel vergaderd
wordt. Er moet ook ruimte zijn voor informele bijeenkomsten. Je kunt
tijdens deze bijeenkomsten over politiek praten, maar daar hoeft het niet
altijd over te gaan.
Ik zie ook wat in andere soort verbanden waarin jongeren elkaar
opzoeken. Een voorbeeld hiervan is het netwerk voor jonge Brabantse
mensen die samenkomen voor lezingen, discussie en een borrel. Het
CD(J)A is hier niet direct bij betrokken, maar je hebt het wel als jongeren
over politieke zaken. Als je elkaar daarna op een congres weer eens
tegenkomt, dan spreek je elkaar aan.

Bij het CDJA heeft u bij de werkgroep Europa gewerkt. Welke rol ziet u
voor Europa in de toekomst weggelegd?
Nederland heeft de Europese Unie (EU) nodig. Het is ongeloofwaardig
om te zeggen: ‘We moeten uit de EU stappen.’ Idealiter komt er zelfs
meer samenwerking zoals op het gebied van defensie en buitenlandse
zaken. Iedereen weet dat er echter nationale sentimenten meespelen
waardoor het ontzettend moeilijk wordt om dat ideaal op de middellange
termijn mogelijk te maken. Ik denk dat mensen dat gewoon niet durven.
Terwijl juist op deze terreinen efficiënt samen kunt werken. Echter, bij

34
Volonté Générale
2011 - n° 1

intensieve samenwerking is waakzaamheid geboden. Een systeem van


checks and balances moet ervoor zorgen dat problemen worden voorkomen.

Het huidige kabinet wil veel bezuinigen, zo ook op wetenschap. Waar de


overheid zich terugtrekt, kan worden gesneden, maar dit ‘gat’ kan ook
worden opgevuld met geld van andere partijen. Hoe denkt u hierover?
Er wordt voornamelijk geïnvesteerd in kernpunten, welke vooral in de
medische sector en toegepaste natuurwetenschappen liggen. Als je dat
enkel als speerpunt van wetenschap ziet, dan doe je volgens mij iets
verkeerd. Er wordt dan alleen naar directe successen gekeken.
Fundamentele wetenschap, meer theoretisch van aard, wordt een
ondergeschoven kind. De Nobelprijswinnaar André Geim heeft aan de
RU fundamenteel onderzoek gedaan naar grafeen. Zijn onderzoek ligt
aan de basis van toegepaste wetenschap. Als de stap van fundamentele
wetenschap wordt overgeslagen dan kunnen we met de bestaande kennis
van alles doen, maar op de lange termijn was er met fundamenteel
onderzoek meer mogelijk geweest.

Laatste vraag: hoe ziet u uzelf over tien jaar? Politiek of wetenschap?
Het liefste zou ik een managementfunctie willen binnen een bedrijf. Vijf
dagen in de week zou ik niet op een kantoor willen zitten. Ik wil actief
bezig zijn met dingen te organiseren. Daarnaast ben ik, waarschijnlijk,
zeer betrokken in de lokale politiek. Misschien dat ik over tien jaar
Tweede Kamerlid zou willen zijn, maar of dat überhaupt wenselijk is...

35
Volonté Générale
2011 - n° 1

Dagboek van een jonge dromer


Gaard Kets

Toen Hans van Mierlo ruim een jaar geleden kwam te overlijden, verloor
Nederland niet alleen een politiek dier en een echt staatsman, maar ook
een schrijver. Een jaar na zijn dood verscheen het boek Het kind en ik, dat
gezien kan worden als het begin van een autobiografie die nooit meer zal
verschijnen.
In het Vara-programma De Wereld Draait Door las Van Mierlo’s
voormalige echtgenote Connie Palmen op indrukwekkende wijze de
eerste paar pagina’s van het boekje voor. Minstens even aangrijpend is
het voorwoord dat zij schreef bij dit werk. Palmen doet een emotionele
poging om te ontdekken hoe haar man in elkaar zat en waarom het
‘ingenaaide meesterwerk dat hem uiteindelijk de zin van zijn geboorte zal
onthullen’ er niet kwam. Ze vertelt hoe Van Mierlo was als geliefde, als
echtgenoot en als bekende Nederlander. De schrijfster schetst een beeld
van een dromerige jongen in het lichaam van een oude man, die zijn
leven zag als een ‘aaneenschakeling van toevalligheden’. Zoals zijn studie
Rechten aan de Katholieke Universiteit Nijmegen die hij volgde omdat
hij geen echte studie kon kiezen en het leiderschap van zijn partij dat hij
deed omdat niemand anders dat wilde doen. Volgens Palmen was Mierlo
het summum van de paradox: ‘Een acteur die niet kan spelen, een man
die nergens trots op is omdat hij nooit iets heeft gewild, een gelovige die
boos is op God omdat Hij niet bestaat, […] een partijleider die nooit lid
zou willen worden van een partij, […] een pretentieloze streber, vol van
het verlangen een geniaal meesterwerk te schrijven en gehinderd door de
angst het talent daarvoor te ontberen.’1 Hoewel het emotionele woorden
zijn van een vrouw die voor de tweede maal een echtgenoot moet
begraven, lijkt zij in deze laatste regel een belangrijke reden te hebben
gevonden voor het feit dat Van Mierlo zijn autobiografie nooit heeft
kunnen schrijven.
Het Kind en ik is dan ook niet het begin van een standaard
autobiografie, maar een mengeling van een familiegeschiedenis van de
Van Mierlo’s, een oorlogsverhaal en een beschouwing van de politieke
ontwikkelingen vlak voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dit alles
vanuit het blikveld van de jonge Van Mierlo. De titel van het werk komt
van een gedicht van Martinus Nijhoff. In dit gedicht kijkt iemand diep in
een vijver en ziet ver beneden het wateroppervlak zichzelf als kind op
prachtige wijze het verhaal van zijn leven schrijven. Maar telkens als de
vijverkijker het verhaal ziet en begrijpt, doet het kind beneden het water
beven en daarmee het verhaal uitwissen. Van Mierlo zal zichzelf in het
gedicht hebben herkend, want ook hij schrijft dat het kind dat hij vroeger
was naast hem stond bij de optekening van zijn levensverhaal. Ook hij
was telkens ontevreden over het resultaat, omdat het kind in hem het
zoveel mooier, zoveel perfecter had kunnen opschrijven.

                                                                                                           
1 Hans van Mierlo, Het kind en ik (Amsterdam 2011) 15-16.

36
Volonté Générale
2011 - n° 1

Het achtjarige jongentje staat ook naast Van Mierlo als hij in de
zomer van 2008 in de Provence - ‘die door aanhoudende regen malser
was dan ooit’ - op het terras van hun vakantiehuis begint met het
opschrijven van zijn levensgeschiedenis. Van Mierlo beschrijft hoe hij als
negenjarige jongen uitkeek naar het begin van de oorlog, omdat deze al
zo lang werd verwacht. Hij vertelt hoe hij met zijn familie vluchtte, tussen
de opmarcherende Duitse troepen door, en hoe hij aankomt in het
platgebrande Rotterdam. Het is een indrukwekkend verhaal, mede
dankzij de verweving met de familiegeschiedenis van de welgestelde
familie Van Mierlo. De passage waarin grootmoeder tijdens de discussies
over de recessie, na een lang beraad op haar kamertje, besluit om met
haar laatste kapitaal alle openstaande rekeningen van het familiebedrijf uit
te betalen, had in Tolstoj’s Oorlog en Vrede niet misstaan: ‘Ik heb besloten
dat alle cliënten tot de laatste cent betaald worden, […] opdat later mijn
kinderen rechtop kunnen lopen door de straten van Breda.’2
De auteur weet continu een onopvallende overstap te maken
tussen een beschouwend verhaal en de kinderlijke herinneringen uit zijn
jeugd. Hij vertelt over hoe zijn vader - die altijd al een hekel aan Duitsers
had gehad - gedwongen werd om met de bezetters mee te werken en hoe
de kleine Hans de Duitse soldaten die bij hen thuis moesten logeren toch
eigenlijk best aardig vond, omdat ze bloemen voor zijn moeder
meebrachten. Toch leerde Van Mierlo ook de vernietigende kracht van de
oorlog kennen, toen hij op de kostschool in Nijmegen de
bombardementen meemaakte die de binnenstad tot een ruïne maakten.
Het geloof was in de oorlog en ook daarna een lastig geval voor
de jonge dromer. Van Mierlo was er van overtuigd dat God de wereld
vlak voor hem schiep, zodat hij daar door heen kon lopen. Hij meende in
de studiezaal van de bibliotheek God te kunnen betrappen door zich
razendsnel om te kunnen draaien en te zien hoe de wereld er uit zag als
God deze nog niet voor hem had geschapen. Tot zijn grote teleurstelling
en verbazing bleek achter hem de wereld gewoon te bestaan. Van
Mierlo’s conclusie was dat God blijkbaar sneller kon scheppen dan dat hij
zich om kon draaien. Passages als deze zijn tekenend voor de humor die
de auteur door zijn werk heen tentoonspreidt, maar geven ook een
prachtig inzicht in de gedachtenwereld van de jonge Hans.
Het boekje dat Van Mierlo heeft achtergelaten is een prachtig
geschreven verhaal over hoe hij de oorlog in relatieve veiligheid beleefde
en hoe de familie Van Mierlo daar mee omging. Na nog geen honderd
kleine bladzijdes laat Van Mierlo de lezer achter met een gevoel van
teleurstelling. Niet omdat het boek niet de moeite waard is om te lezen -
in tegendeel - maar omdat hij nooit de moed en de tijd heeft gehad een
volwaardige autobiografie te schrijven. Tegen beter weten in blijf je
hopen dat hij ergens in een oude lade in de Provence toch een ingenaaid
meesterwerk heeft achtergelaten.

Gaard Kets (1987) is parlementair historicus en studeert op dit moment Politicologie aan de
Radboud Universiteit Nijmegen.

                                                                                                           
2 Van Mierlo, Het kind en ik, 38.

37
Volonté Générale
2011 - n° 1

Arabische lente en Westerse winterslaap


Joep Willemsen

In een integratiedebat met Janmaat in de jaren 1990 citeerde Bolkestein


uit de Vergilius: ‘non tali auxilio nec defensoribus istis.’ Vrij vertaald bedoelde
Bolkestein dat hij geen behoefte had aan dat soort verdedigers toen de
voorman van de Centrum Democraten hem bijviel. Er is sindsdien veel
veranderd. De huidige coalitie bestaat bij gratie Geert. Tegen een voorstel
tijdens de Provinciale verkiezingsdebatten van de gedoogpartij om
moslims achterin de bus te zetten, of zelfs de toegang tot het openbaar
vervoer te ontzeggen omdat zij een hoofddoek dragen, werd geen stelling
genomen door de coalitiepartijen. Het belang van het slagen van Rutte I
is kennelijk groter dan de ethische kernwaarden die Nederland zo lang
kenmerkten. We leven in tijden van anti-globalisering en xenofobie, met
als recent dieptepunt het meisje in Volendam dat geen hoofddoek mag
dragen op school. De vrijheid van onderwijs zou in eerste instantie toch
voor kinderen moeten gelden. Nederland gidsland is de weg kwijt, de
angst voor het Midden-Oosten wordt groter en domineert de politiek
zowel nationaal als internationaal.
Deze angst werd onlangs pijnlijk duidelijk toen het Midden-
Oosten in brand vloog. Tijdens de Arabische lente hield het Westen een
winterslaap. Het volk had genoeg van de autoritaire regimes die, vaak met
steun van het Westen, decennia lang regeerden. Wat begon met de
Jasmijnrevolutie in Tunesië is uitgegroeid tot een heus bloedbad in Libië
en Syrië. Het Westen heeft te lang gewacht met morele én materiele steun
aan de revolutionairen. Veel revolutionairen wilden de westerse media
daarom in alle hectiek duidelijk maken dat ze geen terroristen waren en
smeekten vergeefs om hulp. De dag dat de Egyptenaren uit zichzelf
‘onze’ waarden omarmden, was het voornaamste bezwaar van onze
minister-president dat het moslimbroederschap in Egypte democratisch
aan de macht kon komen. Democratie is het hoogste goed, maar alleen
als we het zelf mogen brengen. In Afghanistan hebben we het gezag
daarom aan een corrupt stamhoofd overgedragen en leiden we
politieagenten op die arrestanten overdragen aan een even corrupte
rechtspraak.
De terughoudendheid in het omarmen van de Arabische lente ligt
besloten in zekerheid. Het Westen is op zoek naar en gebaat bij zekerheid.
Wij zijn immers de leiders van de wereld en daar willen we wel controle
over houden. Voorspoed, zekerheid en economische groei lijken
belangrijker dan mensenlevens en corrupte regimes. Kadaffi slachtte zijn
volk af en wij maakten ons vooral druk over een afgeschreven helikopter.
Laten we het Vredespaleis verplaatsen van Den Haag naar Cairo,
Benghazi of Tunis. Daar weten ze wat democratie en vrijheid waard zijn.
In Nederland zijn er voorstellen om tweederangsburgers te creëren en
steunt het Westen eerder dictators dan vrijheidsstrijders. De mens
verdient democratie, maar democratie verdient inzet.

Joep Willemsen (1985) is parlementair historicus.

38
Volonté Générale
2011 - n° 1

Een blik vooruit

De inhoud voor het volgende nummer is nog niet geheel bekend. Er


zullen wederom vier artikelen, een interview en een column verschijnen.
Het tweede nummer zal echter in vergelijking tot deze uitgave worden
uitgebreid, te weten met:

• Naast vier artikelen zal er een discussiestuk komen over het


kunstbeleid van kabinet Rutte-Verhagen. Twee studenten met een
tegengestelde mening zullen aan de hand van een inleiding van
een universitair docent de lezer proberen te overtuigen van hun
gelijk.

• Meerdere besprekingen van boeken en een website.

• Een gedeelte van het tijdschrift zal gereserveerd worden voor


reacties van het lezerspubliek. Eén van de doelstellingen van dit
tijdschrift is om het debat te bevorderen onder jonge
intellectuelen. De gepubliceerde stukken zijn geschreven om te
informeren en te overtuigen, maar ook om de discussie aan te
gaan. De redactie roept u als lezer dan ook op om te reageren!
Mocht u op een of meerdere van de stukken willen reageren, stuur
dan uw stuk naar dit adres: vlntgnrl@gmail.com. U kunt ook uw
reactie indienen op de website (vlntgnrl.tumblr.com) onder het
kopje ‘reacties’. Er is geen limiet aan het aantal woorden. De enige
vereisten zijn dat uw reactie goed gestructureerd is, goed
onderbouwd is, dat het in goed Nederlands is geschreven en dat
het vergezeld is met een korte persoonsbeschrijving.
Sluitingsdatum voor het tweede nummer is 11 juli 2011.

• Naast reacties op eerdere stukken bent u ook vrij uw eigen stuk te


schrijven en in te dienen bij de redactie. Stuurt u dan een mail met
uw opzet of uw volledige stuk naar vlntgnrl@gmail.com.
Dezelfde vereisten en sluitingsdatum als bij een reactie zijn hier
van toepassing.

Volonté Générale nummer 2 zal verschijnen op 5 september 2011. Houd in


de tussentijd onze website (vlntgnrl.tumblr.com) in de gaten voor reacties
op de stukken en updates.

39
 

Vous aimerez peut-être aussi