Vous êtes sur la page 1sur 3

Vormingstheater van nu is niet wat het vroeger is geweest

Waar een rake tomaat niet allemaal toe heeft geleid

‘Het vormingstheater heeft een gedaanteverwisseling ondergaan.’ Was getekend: Matthijs Rümke.
Volgens de artistiek leider van Het Zuidelijk Toneel is er een omslagpunt gekomen bij de makers.
Werd er in de hoogtijdagen, de jaren’ 70, nog erg zwart-wit gedacht over de Nederlandse
maatschappij, tegenwoordig is het ‘een groot grijs gebied vol met complexe probleemstellingen
waarop geen eenduidig antwoord is te geven.’

door Dennis Geuenich

Jaren ’60
De oorsprong van het vormingstheater ligt aan het eind van de jaren ’60 van de twintigste
eeuw. Dit rumoerig decennium zorgde voor een grote verandering in Nederland. De Nederlandse
samenleving werd kritischer ten opzichte van de maatschappij en begon zelfs te protesteren als het
moest. Het had vaak een politieke reden (denk aan Vietnam) en de overheid was daarbij het doelwit.
Deze kritische opstelling was overgewaaid uit Frankrijk, uit Parijs om precies te zijn. Hier begonnen
de protesten een jaar eerder, in ’68 en hier brak een ware revolutie uit. Het ene protest na het
andere volgde. Zo ook in Nederland. Zo werd het Maagdenhuis in Amsterdam in mei 1969 bezet door
studenten en het was in de kunstwereld ook erg onrustig. En zo kwam het uiteindelijk tot de
oktobermaand van 1969 waarbij een tomaat richting het toneel vloog. De wereld op zijn kop.

Dé tomaat
Dit gebeurde niet zonder reden. Het grootste bezwaar was dat de artistiek leiders niet met
hun tijd meegingen. Elke stap van toenadering, bijvoorbeeld in de vorm van vernieuwing, werd van
de hand gewezen. Het kwaad was namelijk al geschied en dit zorgde er voor dat tijdens de première
van De Storm van Shakespeare, op 9 oktober 1969, de eerste tomaat richting het hoofd van een
acteur werd gegooid. Willem Nijholt was de ‘gelukkige’. Twee studenten van de Amsterdamse
toneelschool, Lien Heyting (kunstredacteur van NRC Handelsblad) en Ernst Katz, waren de daders. Dit
was echter niet de enige daad, want na deze actie werden nog tal van voorstellingen verstoord.
Met alle gevolgen van dien. Zo kwam minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk
Werk (CRM), Harry van Doorn, in 1976 zelfs met de nota Kunst en Beleid. Op de website van het
Parlementair Documentatie Centrum van de Universiteit Leiden, die over de Nederlandse grondwet
gaat, staat hierover: ,,De participatie van de bevolking aan kunst moet worden bevorderd. Het
kunstbeleid zal meer worden gedecentraliseerd; gemeenten krijgen meer ruimte voor het voeren van
een eigen beleid.” Kunst moest dus weer ‘bekend(er)’ worden in alle gelederen van Nederland.

Hoogtijdagen; zowel kwantitatief als kwalitatief


Daar hoorde ook natuurlijk het vormingstheater bij dat sterk doelgroepgericht was. Freelance
wetenschapsjournalist Hans van Maanen (onder meer bekend van ‘Meneer Van Dale wacht op
antwoord’) geeft in zijn boek Het Nederlandse toneelbestel van 1945 tot 1995 aan dat de
gezelschappen onderdeel waren van een bepaalde stroming binnen het (politiek) vormingstoneel.
,,Eigenlijk zijn er drie stromingen te onderscheiden: een marxistische (Proloog, Gltwee, Nieuwe
Komedie), een antiautoritaire (Werktheater, Scholengroep Centrum, Bloemgroep) en een
sociaaldemocratische (Diskus, Sater).”
Ondanks allerlei stromingen presteerde het vormingstoneel volgens Van Maanen
kwantitatief, maar ook kwalitatief uitermate goed. ,,Tussen 1970 en 1985 (ook wel de hoogtijdagen
genoemd) werden driehonderd zelfgeschreven stukken gespeeld in ongeveer 15.000 voorstellingen.”
Volgens Loek Zonneveld, toneelcriticus van De Groene Amsterdammer, lag dat aan de aparte
werkwijze, waaraan Nederlandse vormingstoneelgezelschappen herkend werden. In de inleiding op
de tekst van het kinderstuk Neus en Ko op zoek naar het verzwegen nieuws (1973) beschreef hij dit.
,,Een volle week lang zaten de medewerkers om de tafel en scène voor scène werd bedacht en
omgeschreven. Daarna gingen de vijftien mensen uit elkaar en schreven in groepjes de dialogen, die
weer doorgesproken werden, herschreven en verbeterd werden. In de laatste fase studeerden de
acteurs en de spelcoördinator het spel in, totdat het eindproduct helder en geestig overeind stond.”

Dé omslag; vormingstheater anno 21ste eeuw


Anno 2011 heeft het vormingstheater een ware metamorfose ondergaan. Artistiek leider van
Het Zuidelijk Toneel (HZT), Matthijs Rümke (56), beaamt dit. Volgens hem heeft dit te maken met het
beeld dat makers hebben van de maatschappij. ,,In de jaren ‘70 werd er nog gedacht in de
maakbaarheid van de maatschappij, was er een anti-kapitalistische stroming en was het simplistisch.
De arbeider was goed, de directeur was slecht. Zo zwart-wit werd er toen gedacht.” Nu zie je volgens
Rümke volledig andere zaken aan de orde komen. ,,Sowieso heb je tegenwoordig te maken met
complexere probleemstellingen, waarbij het antwoord vaak niet is te geven. Daarnaast hebben we,
mijns inziens, te maken met een overdaad van de westerse wereld ten opzichte van de derde wereld
en worden er muren om Europa heen gezet om er één fort van te maken. En tenslotte hebben we
ook nog last van een populistische klaag. In de jaren ’70 speelde dat totaal niet en als maker zijnde
moet je daar allemaal op inspelen.” Het omslagpunt was volgens de artistiek leider ongeveer tien jaar
geleden. ,,Na 9/11 en de moord op Pim Fortuyn en Theo van Gogh moest er bijvoorbeeld weer grote
aandacht worden besteed aan politiek theater. De mensen waren zich daar bewust van.”

Thema voert boventoon


Met ‘zijn’ gezelschap wil Rümke toneel maken dat mensen aan het denken zet over de
manier waarop we samenleven in onze multiculturele maatschappij. In de voorstellingen snijdt de
artistiek leider actuele en belangwekkende thema’s aan en wil hij het publiek uitdagen en amuseren.
Daarnaast staat in zijn voorstellingen vaak het individu centraal, dat zich moet verhouden tot de
grote onderwerpen van deze tijd, zoals populisme, migratie, veiligheid, democratie, globalisering en
urbanisme. Bijvoorbeeld: Babylon. Dit gaat over taal en wat die te maken heeft met je ergens thuis
voelen, met je identiteit en vooral ook met de communicatie tussen verschillende culturen.
,,Hiermee heb ik geprobeerd om het publiek in de huid van een ander te laten kruipen”, legt Rümke
uit. ,,Ik wilde ze enigszins laten begrijpen wat een derde wereld mens voelde, zodra hij in de westerse
wereld terecht kwam.”

Nadruk op taal
Iemand die de zaken anders aanpakt, en meer nadruk legt op de taal in plaats van de
thema’s, is Marcel Osterop (30). Hij is artistiek leider van Toneelgroep Cargo, het dochtergezelschap
van HZT en vertelt in een interview op de website van het Nederlands Theater Instituut over zijn
voorstellingen: ,,Bij mij leunt alles op de toneeltekst. En op hoe het eruit komt. Daar ben ik al mee
bezig achter de computer. Ik zie de beweging van een scène ontstaan in de dialoog en geef daar in
woorden vorm aan. Of in de ruimte tussen de woorden, wat het vaak heel pijnlijk maakt.”
In de voorstelling Lucinde (2010), die over een driehoeksverhouding tussen twee mannen en
een meisje Ellen gaat, komt bijvoorbeeld Osterops zware taalaccent sterk naar voren. Niet dat dit erg
is, integendeel. Daphne Broers van het Eindhovens Dagblad steekt hierover zelfs in haar recensie de
loftrompet op. ,,Alles is tot op het bot afgepeld. Alles, behalve de tekst. Die vloeit rijkelijk. En zit vol
details, waardoor de motor van je verbeelding meteen op volle toeren gaat draaien. De roestige
spijkers van het hekje bij het weiland, de glasscherven in de buik van het melkmeisje, de wormen die
onder de buik van de boer in het maïsveld doorkruipen: je ziet het kraakhelder voor je.”
Op deze manier kun je het publiek dus ook amuseren, door met de taal te spelen. En dát is
juist wat de jonge artistiek leider wil. ,,Na het verlaten van de zaal moeten de mensen nadenken en
zich realiseren: ‘wat een zwarte, treurige voorstelling was dat eigenlijk; hoe kan het dat ik er zo om
heb gelachen?’. Ik vind het supergaaf als mensen moeten lachen om mijn grapjes.”

Antwoord geven op tijd waarin je leeft


Ondanks alle ‘veranderingen’ die het vormingstoneel heeft ondergaan (en nog steeds
ondergaat), blijft er volgens Matthijs Rümke ‘gelukkig’ nog één ding hetzelfde: de reden om een
voorstelling te maken. ,,Iedereen heeft in de loop van de jaren voorstellingen gemaakt, omdat hij/zij
een voorstelling wílde maken. Je probeert namelijk een antwoord te geven op de tijd waarin je leeft.
Het klinkt misschien als een cliché, – en dat is het ook – maar clichés zijn wel altijd waar.”

Zelfs een tomaat heeft daar niets aan kunnen veranderen.

Vous aimerez peut-être aussi