Vous êtes sur la page 1sur 63

1DEEL 1. ALGEMENE ORINTATIE Hoofdstuk 1. Inleidende begrippen Afdeling 1.

Het fenomeen strafrecht Het strafrecht kan gezien worden als een instrument van gedragsbeheersing om normconform gedrag af te dwingen. Ondertussen is het strafrecht gevalueerd tot een gigantisch instituut van sociale ordening en van sociale controle. Afdeling 2. Het begrip strafrecht Vroeger werd het strafrecht omschreven als een geheel van rechtsnormen mbt. misdrijven en straffen. Vandaag de dag is het definiren van het begrip een stuk moeilijker geworden. Een mogelijke definitie zou zijn: Het positief strafrecht is het geheel van rechtsregels: - Die bepalen onder welke VW voor specifieke gedragingen specifieke sancties opgelegd en uitgevoerd kunnen worden, - Die omschrijven waarin deze gedragingen en sancties bestaan en - Die voorschrijven op welke wijze het recht om voor deze gedragingen sancties op te leggen en uit te voeren moet worden uitgeoefend door de daartoe bevoegde instanties. We kunnen het strafrecht verder opsplitsen in materieel en formeel strafrecht: materieel strafrecht = wanneer, wie en waar straffen (bron: strafwetboek) formeel strafrecht = geheel van RR mbt de vaststelling van misdrijven, de opsporing, de vervolging en de berechting van personen die verdacht worden van een misdrijf en de RR mbt tot de organisaties hiervan. (bronnen: wetboek van strafvordering en een aantal belangrijke wetten) OPM: Deze twee vormen van strafrecht zijn nauw met elkaar verbonden. Het is immers door de rechtspleging dat het materieel strafrecht tot leven komt. Hoofdstuk 2. Het Belgisch strafwetboek Ontstaan: Bij de onafhankelijkheid van Belgi (1830) waren de napoleontische wetboek van kracht. In 1867 werd werk gemaakt van een nieuw wetboek dat milder was en een aantal technische correcties bevatte. Evolutie: Sinds 1867 ontstonden een tal van nieuwe wetten die de structuur van het strafrecht grondig gewijzigd hebben. In 1976 heeft een Commissie tevergeefs gepoogd een nieuw strafwetboek samen te stellen. De vele voorgesteld wijzigingen zijn ad hoc op basis van losse wetgevende ingrepen bij het strafwetboek gevoegd.

Hoofdstuk 3. Het Belgisch wetboek van strafvordering strafvordering als een compromis = er kan niet op willekeurige wijze een inbreuk worden gepleegd op de individuele rechten van een rechtsonderhorige. Elk systeem van strafvordering zal een compromis zijn tussen het maatschappelijk belang en het belang van de individu. OPM: dit compromis kent verschillende accenten: accusatoire procedure: de maatschappij mag geen initiatief nemen, dit moet gebeuren door het slachtoffer zelf, gekenmerkt door openbaarheid en het mondelinge karakter. GEVOLG: slachtoffer en aangeklaagde staan op gelijke voet. inquisitoire procedure: de maatschappij voorziet in de vervolging. De procedure is schriftelijk,geheim en niet-contradictoire. GEVOLG: de vervolgde zit in een ondergeschikte positie. Ons rechtssysteem? Is een mengeling van beide. Onderzoek is overwegend geheim en schriftelijk, de berechting is in principe openbaar en mondeling. Ontstaan: Het wetboek van strafvordering is ontstaan in 1808. Dit wetboek was nooit een voltreffer. Het bevat een aantal lacunes en het was niet altijd coherent. Sinds 1998 zorgen een aantal specifieke wetten voor een modernisering van dit wetboek. Evolutie: Er ontstonden nieuwe wetten ter aanvulling van het wetboek der strafvordering. In 1998 was het tijd voor een herziening. Men wou veranderingen aanbrengen in het opsporings - en gerechtelijk onderzoek. Onder bewind van deze commissie kwam de nieuwe wet van 12 maart 1998 tot stand. Hoofdstuk 4. Situering van het strafrecht tussen andere rechtsdisciplines Afdeling 1. De autonomie van het strafrecht 1. Functionele autonomie van het strafrecht Strafrecht moet niet beschouwd worden als een hulprecht van andere rechtstakken, maar heeft eerder een zelfstandige functie. 2. Conceptuele autonomie van het strafrecht De strafrechter moet bij het interpreteren van een aantal begrippen niet noodzakelijk dezelfde betekenis geven zoals die in een specifieke rechtstak worden gegeven. Zo kan de strafrechter een andere interpretatie geven aan een aantal specifieke begrippen.

Toch wordt de strafrechter in een aantal uitzonderlijke gevallen verplicht om de begripsomschrijvingen uit andere rechtstakken te volgen. Zoals de bewijsregeling uit het burgerlijk recht. 3. Autonomie van het strafrecht tav het gerechtelijk recht. De regels uit het gerechtelijk wetboek gelden als aanvulling. Ze moeten m.a.w. alleen toegepast worden wanneer het strafrecht geen specifieke regeling voorziet. Afdeling 2. Publiekrechtelijk karakter van het strafrecht. We moeten op deze vraag een antwoord geven vanuit de rechtsverhouding. Dan blijkt dat het strafrecht een publiekrecht is. Het misdrijf doet namelijk een rechtstreekse rechtsverhouding ontstaan tussen de dader en de staat. Dit komt duidelijk tot uiting in het strafprocesrecht als we denken aan het OM. Zij behartigen de belangen van de maatschappij. OPM: Het slachtoffer behoudt een privaatrechtelijke verhouding t.o.v. de dader. Dit gebeurt via een burgerlijke partijstelling. OPM: De strafwetten zijn van openbare orde. Hiermee bedoelen we dat er niet contractueel van afgeweken kan worden. M.a.w. als dader en slachtoffer aan alternatieve bemiddeling willen doen, zullen zij dit altijd moet onderbouwen met een wettelijke basis. Hoofdstuk 5. Indelingen van het strafrecht. Afdeling 1. Algemeen strafrecht en bijzonder strafrecht 1. Algemeen strafrecht Hieronder wordt verstaan: het strafwetboek + gewijzigde - +aanvullende wetten. Boek I komt overeen met het algemene gedeelte en heeft als titel: de misdrijven en hun bestraffing in het algemeen. Deze rechtsregels zijn van toepassing op alle misdrijven. Wat zijn complementaire wetten? Dit zijn wetten die niet in het strafwetboek zelf voorkomen, maar die er wel bijgevoegd geacht te zijn om 2 redenen: - Om nieuwe beginselen in te voeren. - Om belangrijke wijzigingen aan te brengen. 2. Bijzonder strafrecht. Dit gedeelte bestaat uit: - Boek II waarin alle specifieke gedragingen strafbaar worden gesteld. - Strafwetten die niet in het strafwetboek staan - Specifiek strafrecht uitgevaardigd door de gemeenschappen en gewesten.

OPM: Tussen de bijzondere wetten is er een hele grote diversiteit. Zo zijn sommige wetten gericht op bepaalde categorien van burgers en andere zijn beperkt tot een territoriaal gebied. 3. De toepasselijkheid van de beginselen van het algemeen strafrecht op het bijzonder strafrecht. A. Algemene regel BOEK I is helemaal toepasselijk op BOEK II en op alle bijzondere strafwetten die niet in het BOEK II zijn opgenomen. (zowel op nationaal als op gewestelijk en gemeentelijk niveau) Dit laatste wordt geregeld in artikel 100 van het strafwetboek. B. Uitzonderingen Artikel 100Sw. Voorziet 3 uitzonderingen: - Andersluidende bepalingen De bijzondere wet of verordening kan zelf uitdrukkelijk afwijken van de bepalingen in BOEK I. M.a.w. de bijzondere regeling heeft voorrang op de algemene. Strafbare deelneming De regels omtrent de strafbare deelneming zijn slecht van toepassing op de bijzondere wetten, als dit uitdrukkelijk bepaald wordt in deze wetten. Verzachtende omstandigheden bij wanbedrijven Ook hier moeten de bijzondere wetten uitdrukkelijk om de toepassing van de verzachtende omstandigheden vragen.

Afdeling 2. Buitenlands en internationaal strafrecht 1. Buitenlands strafrecht De regel is dat misdrijven gepleegd op het Belgisch grondgebied bestraft moeten worden via het Belgisch strafrecht. Ook feiten gepleegd in het buitenland door een Belg of een vreemdeling in Belgi moeten via deze regeling gestraft worden. 2. Internationaal strafrecht A. Het probleem van de definitie. Het internationale strafrecht is een rechtstak die zich inlaat met de juridische regeling op internationaal vlak. B. Beknopte voorstelling van enkele deeldomeinen. materieel internationaal strafrecht

Deze tak heeft betrekking op de strafbaarstelling van misdrijven op internationaal vlak. Er werd geleidelijk aan een rechtsmacht ontwikkeld op international niveau (=

Internationaal StrafgerechtsHof). Deze instantie is bevoegd voor de bestraffing van personen die verdacht worden van misdrijven gepleegd op internationaal niveau. OPM: dit is geen dwingende rechtsmacht! Komt enkel tussen als de nationale rechter niet wil of kan berechten. Rechtsmachtrecht

Het Belgische strafrecht is gebaseerd op het territorialiteitsbeginsel. Maar dit is echter te beperkt, daarom zijn er een tal van uitzonderingen op voorzien. Belgi heeft enkele bijzondere verplichtingen op zich genomen: 1. Belgi moest die in het buitenland gestelde misdrijven strafbaar en vervolgbaar stellen in Belgi 2. daders van in het buitenland gepleegde misdrijven moeten aan de bevoegde staat worden uitgeleverd. internationale rechtshulp

Omdat misdrijven vaak plaatsvinden over de grenzen heen, kwam er nood aan internationale rechtshulp. Via een aantal bemiddelingsnormen kunnen de staten strafaanspraken ook buiten hun grondgebied laten gelden, zonder dat er bevoegdheidconflicten ontstaan. primaire rechtshulp = de afhandeling wordt geheel overgedragen secundaire rechtshulp = de afhandeling wordt gedeeltelijk overgedragen. DEEL 2. DE STRAFWET Hoofdstuk1. Het legaliteitsbeginsel - rechtsbeschermingsbeginsel !!!Geen misdrijf zonder wet, en geen straf zonder wet!!! Dit beginsel wordt zowel op grondwettelijk, internationaal als op strafrechterlijk niveau gewaarborgd. Dit beginsel is ontstaan in het licht van een democratische rechtsstaat. Dit is een staat die GEEN onbeperkte macht heeft over zijn burgers. rechtszekerheid waarborgen tegen rechterlijke willekeur. - strafrechtspolitiek ontradingsbeginsel = de wet waarschuwt, vooraleer te straffen. - interpretatie binnen het strafprocesrecht Dit beginsel heeft een andere betekenis in het strafprocesrecht. Zo zullen onderzoeksbevoegdheden die een inbreuk maken op het grondrecht wettelijk bepaald moet worden. Verder kunnen we stellen dat het OM verplicht is tot vervolging bij vaststelling van 5

een misdrijf. Dit moet enigszins genuanceerd worden door het opportuniteitsbeginsel. (= beoordelingsvrijheid) - interpretatie binnen het materieel strafrecht Hier komt het beginsel erop neer dat er duidelijke wetten moeten gemaakt worden. Zo mag de rechter geen misdrijf strafbaar stellen zonder wet, en mag de rechter geen andere straffen voorzien dan in het wetboek omschreven zijn!

Hoofdstuk2. Het legaliteitsbeginsel en de bronnen van het strafrecht. GEEN STRAFRECHT ZONDER WETTEKST Dit beginsel sluit zowel de gewoonte als de rechtspraak uit als bron van het strafrecht! OPM: Gedragingen worden niet alleen strafbaar gesteld door de federale wetgever, maar ook de koning (KB), door de minister (MB), door de gemeenschappen en de gewesten en zelfs door bepaalde provinciale en gemeentelijke besluiten. 1. Formele bronnen van het strafrecht A. Internationale verdragen Dit is een formele bron van het strafrecht, zolang ze ingelast werden in het strafrecht. Dit is niet nodig voor internationaal recht dat self-executing is. Dit recht staat boven het nationaal recht. Verdragen m.b.t. grondrechten:

EVRM De bepalingen van het EVRM zijn self-executing en kunnen rechtstreeks voor het Belgisch strafrecht worden ingeroepen. Daarenboven hebben de burgers het recht om naar het Europees hof te stappen als zijn menen dat hun grondrechten, omschreven in het EVRM geschaad worden. OPM: Het EVRM stelt niet op zichzelf bepaalde gedragingen strafbaar en bepaalt ook geen straffen. Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Verdragen in het kader van de Europese samenwerking en integratie.

Raad van Europa = GEEN formele bron, maar toch een invloed op het strafrecht o.w.v. de verplichting voor de ondertekende staten. Europese Unie = biedt een nieuw institutioneel kader voor politile en justitile samenwerking. 6

De regelgeving is omvat in het gemeenschapsrecht en bevat 3 pijlers: o Eerste pijler: Het Europees gemeenschapsrecht. Dit recht bevat geen strafbepaling, maar heeft toch een grote impact op het strafrecht. Zo kan het zijn dat EG-richtlijnen worden goedgekeurd met een tegenstem van Belgi. o Derde pijler Kadert in intergouvermentele samenwerking tussen de verschillende lidstaten op politieel en justitieel niveau. Belangrijk hierbij zijn de kaderbesluiten, die zonder inmenging van de lidstaten kan goedgekeurd worden. De lidstaten moeten deze besluiten wel nog omzetten in nationale wetgeving. Schengen-verdrag = verdwijnen van interne grenscontroles Andere internationale verdragen

B. Federale strafwetgeving - Grondwet Waarborgt het legaliteitsbeginsel en tal van andere bepalingen. Bijvoorbeeld: openbaarheid van terechtzitting en motivatieplicht. - wetten op federaal niveau = belangrijkste bron van het straf -en strafprocesrecht. - Koninklijke besluiten Regelt de uitvoering van bepaalde wetten en zorgt voor de handhaving van de openbare orde, veiligheid en rust. Ministeriele besluiten

C. Strafwetgeving door de gemeenschappen en gewesten. - Decreten De gemeenschappen en gewesten hebben de bevoegdheid gekregen om een strafrecht uit te werken op gemeenschap - en gewest niveau. De regels van BOEK I zijn hier van toepassing, met uitzondering van de bijzondere inbreuken. Deze slaan op misdrijven die gerelateerd zijn aan de gemeenschappen en gewesten. OPM: als er niets is opgenomen in het strafwetboek, gelden de regels omschreven in een decreet als wet. - Ordonnanties Decreten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. D. Lokale strafwetgeving

- provincies en gemeenten Ook deze instellingen hebben een beperkte strafwetgevende bevoegdheid. 2. Legaliteitscontrole door hoven en rechtbanken Strafbepalingen uitgevaardigd door overheidsorganen mogen alleen worden toegepast indien zij in overeenstemming zijn met de wetten, decreten, = wettigheidstoezicht OPM: de rechtbanken mogen geen formele wetten aan de grondwet toetsen! OPM: Normen van interne orde mogen nooit in strijd zijn met internationale wetgeving. Het GW-hof Kan uitspraken vernietigen indien zij ingaan tegen die regels van een hogere instantie, maar zij kan ook sinds kort elke uitspraak vernietigen die ingaat tegen de grondrechten van de burger. De hoven en rechtbanken mogen een prejudicile vraag stellen aan het GW-hof. Deze uitspraak is voor elke toekomstige uitspraak bindend. 3. Rechtspraak is onvoldoende om aan legaliteitsbeginsel te voldoen Rechtspraak is geen formele bron van het strafrecht, maar is wel heel belangrijk voor de interpretatie van een aantal begrippen. Zo vullen zij bepaalde leemtes op en vegen overbodige regels van de kaart. Hoofdstuk 3. Het legaliteitsbeginsel en de interpretatie van de strafwet. 1. het probleem van interpretatie. Gedragingen die niet omschreven zijn in het wetboek, zijn ook niet strafbaar. De rechter zal zelf grenzen moeten trekken tussen gedragingen die strafbaar zijn en gedragingen die niet strafbaar zijn. In theorie is dit gemakkelijk. Als er geen onduidelijkheid is geen interpretatie. Alleen als er twijfel bestaat, is enige interpretatie mogelijk. 2. Bronnen van interpretatie. De interpretatie kan op verschillende bronnen gesteund zijn: Jurisprudentile interpretatie (=rechtspraak) Authentieke interpretatie (= interpretatie van de instantie die de bepaling heeft uitgevaardigd) OPM: dit kan ook nog achteraf gebeuren. Doctrinale interpretatie (=rechtsleer)

3. interpretatiemethodes in het strafrecht.

A. Normale Interpretatiemethoden De rechter moet bij de interpretatie rekening houden met de wil van de wetgever en niet steeds gebonden zijn aan de letter van de wet. (= teleologische interpretatie) Interpretatie kan: - extensief zijn. (= er is zekerheid over de bedoeling om de betwiste feiten strafbaar te stellen + betwiste feiten kunnen onderbrengen in de omschrijving) - progressief zijn (=een variant) (= criminaliteit die niet kon worden voorzien bij de totstandkoming van de wet) B. Geen analogie in het nadeel van de verdachte. De analogische interpretatiemethode is verboden! Hieronder verstaat men het aanvullen van leemten in de wet en het uitbreiden van het toepassingsgebied. Er worden nieuwe rechtsregels geformuleerd die niet gefundeerd zijn op een wettekst, noch op de wil van de wetgever. Ze is gebaseerd op een gelijkenis tussen een wettelijk bepaald geval en een niet wettelijk bepaald geval. OPM: rechtsleer en rechtspraak laten dergelijke analogie wel toe in geval van bonam partem. DEEL 3. HET MISDRIJF. Titel1. Algemene begrippen en indelingen. Hoofdstuk1. Algemene begrippen. Afdeling1. Het begrip misdrijf in het Belgische strafrecht. Misdrijf = algemene naam voor alle door de strafwet strafbaar gesteld handelingen. ( strafwaardigheid: aan een misdrijf hangt een straf) De wetgever heeft geen wettelijke definitie voorzien voor het begrip misdrijf MAAR de misdrijven werden wel onderverdeeld in 3 groepen, deze onderverdeling is gebaseerd op de zwaarte van de straffen. Afdeling 2. De constructieve elementen van het misdrijf. 1. Terminologie. - Constitutieve bestanddelen: delictstypische kenmerken die toelaten het ene misdrijf van het andere te onderscheiden. Zij bepalen ook de minimumbewijslast. - Constitutieve elementen: Voorwaarden die aan alle misdrijven gemeen zijn. = bestaansgronden voor een misdrijf OPM:De rechtsleer en de studie van de wetsartikelen sommen de elementen op die constitutief zijn voor elk strafbaar feit. 9

2. Constitutieve elementen: mr dan materieel en moreel element Meestal wordt in het strafrecht gesproken van 2 constructieve elementen: 1. materieel element (= de materiele gedraging op zich) 2. moreel element (= de wil van de dader) Wij onderscheiden in deze cursus 4 constructieve elementen: 1. delictstypiciteit (= de gedraging moet strafbaar gesteld zijn in de wet -nullum crimen sine lege) 2. wederrechtelijkheid ( = moet onrechtmatig zijn nullum crimen sine inuria) 3. schuld (sine culpa) 4. strafwaardigheid (sine poena) Hoofdstuk 2. De verschillende indelingen van misdrijven Afdeling1. De strafwettelijke indeling van de misdrijven 1. De drieledige indeling De misdrijven in Belgi worden naargelang de zwaarte van hun straf onderverdeeld in 3 groepen: - een feit dat gestraft wordt met een criminele straf = misdaad - een feit dat gestraft wordt met een correctionele straf = wanbedrijf - een feit dat gestraft wordt met een politiestraf = overtreding OPM: De aard van het misdrijf kan gedurende het proces veranderen. correctionalisatie: van een misdaad naar een wanbedrijf contraventionalisatie: van een wanbedrijf naar een overtreding Deze verschillende vormen van denaturaties zijn het gevolg van verzachtende omstandigheden of strafvermindering verschoningsgronden. OPM: de aard van het misdrijf kan pas definitief bepaald worden door een in kracht van gewijsde gegane veroordeling of door RK of door KI. OPM: deze denaturatie heeft een terugwerkende kracht: vanaf de dag van het misdrijf. Afdeling 2. Indeling van misdrijven volgens de grondwet. 1. Politieke misdrijven A. Situering in het Belgische strafrecht. Politieke misdrijven genieten een gunstig regime: - alleen assisen is bevoegd voor de berechting - en er worden meer waarborgen gegeven voor de beschuldigde. Sinds de tweede wereldoorlog heeft men vele elementen uit dit gunstige regime teruggeschroefd of zelfs afgeschaft.

B. Bepalingen en soorten van politieke misdrijven De wetgever heeft beslist om geen statische definitie aan dit soort misdrijven te geven. Dit komt door het evolutief karakter. De rechtspraak en rechtsleer moeten het begrip verder invullen. Er kunnen 3 soorten onderscheiden worden: 1. Misdrijven waaraan de wetgever zelf een politiek karakter heeft gegeven Misdrijven die een aanslag uitmaken op de politieke instellingen en die gepleegd zijn met politieke bedoelingen. Ze worden aangegeven in de wetgeving door: - strafbaarstelling met hechtenis (= vrijheidstraf speciaal voor politieke md'en) OF - het bevoegd maken van een jury voor wanbedrijven. 2. Zuiver politieke of objectief politieke misdrijven

Misdrijven die al dan niet onder de eerste categorie vallen, maar uit de aard van het misdrijf zelf ontstaat een rechtstreekse aantasting van de politieke instellingen en hun bestaan, hun inrichting of hun werking. Hier volstaat enkel het objectief element! (dus geen bijzonder opzet of motief vereist!) Algemeen opzet volstaat. 3. Gemengde politieke misdrijven Bij deze misdrijven is er sprake van 2 belangrijke elementen: - Het subjectief element: de politieke bedoeling van de dader om politiek te schaden. - Het objectief element: een rechtstreeks politiek gevolg hebben of kunnen hebben. OPM: Beide elementen moeten aanwezig zijn. De interpretatie van deze misdrijven wordt overgelaten aan de rechtspraak. C. Belang van onderscheid tussen politieke misdrijven en misdrijven van gemeen recht Politieke misdaden genieten een bijzondere straf: De hechtenis (= brengt geen verplichte arbeid met zich mee) OPM: De terbeschikkingstelling van de regering van een recidivist kan niet als dit gebaseerd is op een politiek misdrijf. Deze misdaden worden berecht door het hof van assisen of in bijzondere gevallen voor een militaire rechtbank.

2. Drukpersmisdrijven De grondwet waarborgt de vrije meningsuiting en de drukpersvrijheid, maar deze vrijheid is niet onbeperkt! Zo mag de vrije mening niet op een wijze worden gebruikt dat het een misdrijf inhoudt. OPM: een drukpersmisdrijf is niet gedefinieerd, maar werd wel als volgt bepaald in de rechtspraak: uiting van een idee of een mening die een inbreuk op de strafwet uitmaakt A. Constructieve voorwaarden - uiting van een mening Elke gedacht volstaat. Wat is geen mening? Afbeeldingen, tekeningen, karikaturen, fotos en filmbeelden. Zij kunnen in principe geen aanleiding geven tot drukpersmisdrijven, wel als ze vergezeld zijn van geschriften. De reden hiervoor is dat het slechts gaat om materiele voorstellingen die beroep doen op emoties en gevoelens. Ze houden m.a.w. geen uitdrukkingen van gedachten in. - de meningsuiting moet strafbaar zijn Het drukwerk zelf moet een misdrijf zijn. Het mag niet slechts een middel zijn om een misdrijf te plegen. Bv: laster en eerroof, pornografie - gedrukt geschrift Mondelinge persconferenties of schriftelijke meningsuitingen waarvan slechts 1 exemplaar is komen niet in aanmerking! Ook meningen die via radio of televisie worden verspreid zijn niet strafbaar als drukpersmisdrijf. OPM: dit zorgt voor veel frustraties. Vb: krant = strafbaar, krant op internet niet!! - daadwerkelijke publiciteit = kenbaar maken aan het publiek vb: aanplakken, uitdelen, te koop stellen of openlijk verzenden. B. Juridisch karakter van het drukpersmisdrijf Het drukpersmisdrijf is geen afzonderlijk misdrijf! (niet sui generis) Vb: drukpersmisdrijf kan tegelijkertijd een politiek misdrijf zijn! OPM: Verwar niet met drukkerijmisdrijven: dit zijn misdrijven gepleegd tegen de regels van drukkerijen. Vb: geen naamvermelding onder een artikel. C. Belang van onderscheid tussen drukpersmisdrijven en misdrijven van gemeen recht. Bij drukpersmisdrijven is er geen sprake van deelneming. Er wordt m.a.w. slechts 1 dader aangeduid.

schrijver uitgever drukker verspreider

Het hof van assisen behandelt de drukpersmisdrijven. Met uitzondering de misdrijven gepleegd door ministers (= hof van beroep) Titel 2. de constructieve elementen van het misdrijf: DELICTSTYPICITEIT (= nullum crimen sine lege) WEDERRECHTELIJKHEID (= nullum crimen sine iniuria) SCHULD (= nullum crimen sine culpa) STRAFWAARDIGHEID (= nullum crimen sine poena)

Hoofdstuk1. Delictstypiciteit 1. het begrip delictstypiciteit Men kan spreken van een bestraffing van een misdrijf als zowel de objectieve bestanddelen (= materieel element) als de specifieke schuldbestanddelen (=specifieke voorwaarden van een misdrijf) aanwezig zijn. Vb: diefstal is: Hij die een zaak die hem niet toebehoort, bedrieglijk wegneemt het wegnemen van goederen die hem niet aanbehoren = materieel element bedrieglijk= schuldbestanddeel 2. Belang A. Materieel strafrecht De delictsomschrijving is niet voldoende om aan te tonen dat bepaalde gedragingen strafbaar zijn. Het geeft alleen aan dat er verder onderzocht moet worden dat ook de andere 3 elementen aanwezig zijn. B. Strafprocesrecht Het zijn FEITEN die aan de rechter bekend worden gemaakt. De rechter moet dan aan deze feiten een KWALIFICATIE geven ( = een band leggen tussen het feit van de tenlastelegging en de strafwet) Bewijs? Niet alleen het materieel element, maar ook de schuld moet bewezen worden. Bevoegdheid? De rechtbank moet zelf zijn bevoegdheid onderzoeken op grond van de kwalificatie. Is de rechtbank onbevoegd, dan moet deze zichzelf onbevoegd verklaren. Motivering?

De rechter is verplicht de constructieve bestanddelen te vermelden alsook de wetsbepalingen van het misdrijf. Afdeling1. de objectieve bestanddelen van het misdrijf 1. Algemene omschrijving = uitwendig waarneembare, menselijke of gekwalificeerde gedragingen. OPM: Ook rechtsfeiten (feiten waaraan recht gekoppeld is) behoren hiertoe. Vb: tijd, leeftijd van het slachtoffer, OPM: Misdadige gedachten vallen buiten het toepassingsgebied van de wet. OPM: Vroeger konden alleen menselijke gedragingen worden gestraft, dit is sinds 1999 uitgebreid naar rechtspersonen. De delictsinhoud wordt bepaald door objectieve (gedrag) en subjectieve delictsbestanddelen (schuld). 2. Wettelijke omschrijving van objectieve bestanddelen van het misdrijf. A. Handelingsmisdrijven = stellen van een handeling die door de wet is verboden. De rechter moet alleen nagaan als de handeling gesteld werd. B. Verzuimmisdrijven = door het niet-handelen of onthouding pleegt men feiten die door de wet verboden zijn. OPM: nagaan of er een duidelijke wil was om het strafbare feit te plegen C. Veroorzaken van een gevolg: het causaliteitsprobleem. 1. situering van het causaliteitsprobleem in het strafrecht De rechter moet een oorzakelijk verband vaststellen tussen een menselijke gedraging en het feit dat daarop volgt. Deze vaststelling zorgt meestal voor een verzwarende omstandigheid. MAAR er bestaat geen specifiek strafrechterlijk begrip voor dit oorzakelijk verband 2. Oplossing van het causaliteitsprobleem in het Belgische strafrecht a. De positie van de Belgische rechtspraak Het Belgisch strafrecht maakt vooral gebruik van causaliteitstheorien uit het burgerlijk recht: - de equivalentietheorie - de adequatieleer - de leer van de efficinte oorzaken

b. De equivalentieleer Dubbele stelling: 1. Opdat iets zou gebeuren moet een geheel van antecedenten aanwezig zijn. ( als oorzaken kunnen beschouwd worden, al deze antecedenten die noodzakelijk aanwezig moeten zijn opdat het gevolg zou intreden) 2. hoe verschillend deze oorzaken ook zijn op n punt moeten ze gelijk zijn, namelijk elke antecedent is even noodzakelijk. Bewijs: Gebaseerd op ex-post-redenering - De betwiste gedraging is een positieve handeling. De rechter moet zich afvragen of zonder deze handeling, het gevolg hetzelfde zou geweest zijn? Neen, dan kan de betwiste handeling beschouwd worden als de oorzaak! ( causaal verband is bewezen) - De betwiste gedraging is een onthouding. De rechter moet nagaan of het gevolg zich ook had voorgedaan als de betwiste handeling wel gesteld was. Neen, dan is de onthouding een oorzaak. ( causaal verband is vastgesteld.) OPM: het oorzakelijk verband met 100% zeker zijn! Kritiek: Deze theorie houdt geen rekening met tussenkomende factoren. Voorbeeld van de gewonde man die verongelukt. Hier zal de dader van de verwondingen als mededader beschouwd worden! c. De adequatieleer en de leer van de efficinte oorzaak. De adequatieleer Niet alle antecedenten worden in aanmerking genomen. Deze leer sluit de antecedenten uit waarvan het onwaarschijnlijk is dat deze tot een bepaald gevolg hebben geleid. De leer van de efficinte oorzaak = nauw verwant aan de vorige, maar hier speelt het criterium van voorzienbaarheid. Alleen de antecedenten waarvan de oorzaak voorzienbaar was worden in acht genomen. Bewijs: Gebaseerd op ex-ante-prognose. Men gaat zich afvragen of het gevolg al dan niet waarschijnlijk of voorzienbaar was . Voordeel: Neemt intervenirende factoren in acht, zoals overmacht, de fout van derde, OPM: Deze theorie is voordeliger voor de dader.

3. Indeling van misdrijven volgens materiele uitvoeringswijze A. ogenblikkelijke en voortdurende misdrijven - ogenblikkelijk misdrijf = doen en laten op een bepaald ogenblik. OPM: Heeft geen belang dat het voltrekken van een misdrijf enige tijd geduurd heeft. - voortdurend misdrijf = misdrijven in een ononderbroken toestand. De wil van de dader blijft aanhouden. Er is sprake van een misdrijf zolang er geen einde is gesteld aan de strafbare activiteit of onthouding. B. enkelvoudige en voortgezette misdrijven - Enkelvoudige misdrijven = misdrijf dat bestaat uit n enkele strafbare gedraging. - Voortgezette misdrijven = misdrijf dat bestaat uit verschillende gedragingen van dezelfde aard (= voortgezet misdrijf) of van verschillende aard (= collectief misdrijf) die elke afzonderlijk strafbaar zijn. OPM: Het opzet van alle gedragingen moet nog niet bestaan bij het plegen van het eerste feit. Belang: Belangrijke gevolgen: als de rechter oordeelt dat het om een voortgezet misdrijf gaat, dan kan hij slechts 1 straf opleggen, namelijk de zwaarste! OPM: het is mogelijk om een voortgezet misdrijf vast te stellen op feiten die reeds berecht werden! C. Gelegenheids - en gewoontemisdrijven - Gelegenheidsmisdrijven = misdrijven die bestaan in n enkele strafbare gedraging - Gewoontemisdrijven = misdrijf dat bestaat uit verschillende handelingen, die op zich niet strafbaar zijn, maar die samen wel een delictuele ingesteldheid van de dader openbaren. (vb woeker) Afdeling 2. De subjectieve delictsbestanddelen 1. Inleiding

Delictsomschrijving omvat niet alleen objectieve bestanddelen, maar ook subjectieve: (= subjectieve ingesteldheid van de dader) De twee grootste categorien is opzet (dolus) en onachtzaamheid (culpa) - Opzet = dader heeft handeling gewild en was zich bewust van de gevolgen. - Onachtzaamheid= dader heeft de handeling (niet) gewild, maar was zich niet bewust van de gevolgen. Hiermee wordt het onderscheid gemaakt tussen opzettelijke - en onopzettelijke misdrijven. 2. Opzet A. Het begrip opzet = het wetens en willens (= kennis en wil) doen wat door de strafwet verboden is of nalaten wat geboden is. Wetens = De dader wordt geacht de wet te kennen, dus hij weet wanneer hij een misdrijf pleegt. Willens = De dader moet de gedraging ook gewild hebben. Hiermee wordt gelijkgesteld: de gevallen waarin de dader de strafrechtelijke gevolgen niet bedoeld had. OPM: Je mag het opzet niet verwarren met de motieven voor een daad. De drijfveer is iets persoonlijk en kan veranderen naargelang de dader. Dit is niet zo bij opzet, hier is de opzet een constant element dat voor elke dader gelijk is. B. Graden van opzet. Onderverdeling op basis van de wilsvorming. 1. Algemeen opzet = diegene die wetens en willens een verboden handeling stelt. 2. Bijzonder opzet (dolus specialis) = wetens en willens handelen is niet voldoende, er is nog een bijzonder opzet nodig. Dit opzet blijkt uit het misdrijf zelf of uit de wetgeving. Voorbeeld is de voorbedachtheid (rechter oordeelt hier over) OPM: Deze omstandigheid is een verzwarende omstandigheid, het ontbreken van dit opzet betekent niet dat er geen sprake meer is van een misdrijf! C. Modaliteiten van opzet Onderverdeling is gebaseerd op de mate van kennis van de gevolgen. 1. Direct opzet. De dader weet duidelijk wat hij wil en hoe hij het gaat doen. bepaald: De dader heeft de handeling gewild en kent de gevolgen ervan. 1

Vb: Dader wil bepaald persoon doden, en doodt deze dan ook. onbepaald: De dader wil de handeling en de gevolgen, al kent hij nog niet precies de gevolgen. Vb: Groep uiteendrijven met geweerschoten, je weet dat je iemand gaat raken, maar je weet niet wie. 2. Indirect, eventueel of mogelijk opzet. De dader wil een bepaalde handeling stellen, maar hij wil de gevolgen er niet van dragen. Maar hij zal toch zijn wil doorzetten. Gaat het hier om opzet of om een onachtzaamheid? We mogen niet stellen dat hij de gevolgen niet gewild heeft. Hij had ze er liever niet bijgenomen, maar hij heeft de handeling toch gesteld! Daarom spreken we eerder van een opzet dan van onachtzaamheid. 3. onachtzaamheid A. Het begrip onachtzaamheid of fout. Er werd geen algemene definitie gegeven aan beide begrippen. Onachtzaamheid = een gebrek aan voorzichtigheid en voorzorg, waarbij men ongewild een strafrechtelijke handeling stelt, hoewel men dit had kunnen vermijden. Voorzichtigheid: Een daad stellen zonder zich te realiseren wat de gevolgen ervan zijn, hoewel men deze gevolgen had kunnen voorzien. Vb: per ongeluk iemand neerschieten, niet voorzichtig! Voorzorg: een daad stellen zonder zorg te dragen voor de nadelige gevolgen, hoewel men die gevolgen had kunnen vermijden. Vb: oververmoeid achter het stuur kruipen, geen voorzorg! OPM: Het feit als iemand onachtzaam gehandeld heeft is niet enkel afhankelijk van zijn ingesteldheid, maar ook van de geldende zorgvuldigheidnorm. Deze norm houdt in dat men zich bedachtzaam en opmerkzaam moet gedragen zodat men geen enkel rechtsbelang schendt. OPM: Sommige misdrijven zijn niet strafbaar als er onachtzaamheid is. (diefstal) Sommige misdrijven maken een onderscheidt ((on)opzettelijke slagen en verw) Sommige misdrijven moeten onachtzaam gepleegd zijn (overtredingen) B. Modaliteiten van onachtzaamheid. (fout) - bewuste culpa Weten dat de gestelde handeling rechtsbelangen kan schaden, maar erop vertrouwen dat de gevolgen niet zullen plaatsvinden. Vb: gevaarlijk inhaalmanoeuvre. OPM: Dit lijkt fel op eventueel opzet, maar het grote verschil zit in de aanvaarding van de gevolgen. Bij bewust culpa worden deze onder geen beding aanvaardt.

- onbewuste culpa De dader is zich er niet van bewust dat hij enige rechtsbelangen schaadt. Vb: jager schiet op andere jager in de veronderstelling dat het een zwijn is. C. Beoordeling van onachtzaamheid of fout. Men heeft onachtzaam gehandeld als men de zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden. Opgelet deze norm geldt enkel t.a.v. voorzienbare gevolgen. Hoe beoordelen? De rechter zal het gedrag van de dader vergelijken met het gedrag van de goede huisvader 4. Misdrijven met gemengde schuldvorm Vereist een verschillende schuldvorm. Meestal omschreven in de wet, is hier niets bepaald dan moeten we kijken naar de rechtsleer en rechtspraak. 5. De problematiek van de schuldvorm bij stilzwijgen van de wetgever. Algemeen heersende theorie: Bij stilzwijgen is algemeen opzet vereist voor misdaden en wanbedrijven. Onachtzaamheid volstaat voor overtredingen en wanbedrijven die in bijzondere wetten zijn opgenomen. OPM: Het openbaar ministerie moet opzet en culpa altijd bewijzen. BESLUIT: Elk misdrijf vereist minstens schuld, ook al is het onvoorzichtigheid of onachtzaamheid. OPM: Sommige misdrijven worden ten onrechte als materile misdrijven bestempeld. Laten we nog even opmerken dat bij elk misdrijf een materieel en MOREEL element aanwezig moet zijn, maar dit is niet voor elk misdrijf even belangrijk. Zo zijn er misdrijven die sowieso strafbaar zijn als ze nu opzettelijk of onopzettelijk gepleegd zijn. (subjectieve element moet niet bewezen worden) Hoofdstuk 2. Wederrechtelijkheid Afdeling 1. Algemene omschrijving van de wederrechtelijkheid = De dader had niet het recht om zich zo te gedragen. = Tweede bestaansvoorwaarde van strafbaarheid. De wederrechtelijkheid moet niet alleen blijken uit het strafrecht, maar ook uit alle andere rechtstakken. Elk geval moet in concreto voor een concrete persoon in een concrete situatie behandeld worden.

Afdeling 2. Wederrechtelijkheid en rechtvaardiging - Rechtvaardigingsgronden Een gedraging wordt strafbaar gesteld, maar door bepaalde omstandigheden is de handeling gerechtvaardigd. In rem-karakter: alle deelnemers kunnen ervan genieten (voor RECHTVAARDIGINGSGRONDEN) - Schulduitsluitingsgronden Hier staat de subjectieve ingesteldheid centraal. In personam-karakter: is beperkt tot individuele personen (voor SCHULDUITSLUITINGSGRONDEN) Afdeling 3. de rechtvaardigingsgronden wettelijk voorschrift en overheidsbevel wettige zelfverdediging opgesomd in het strafwetboek noodtoestand wettig verzet toestemming van de benadeelde toegevoegd door rechtspraak en rechtsleer.

1. Wettelijk voorschrift en overheidsbevel Er is geen sprake van een misdrijf wanneer het geboden is door de wet en bevolen is door de overheid. Vb: Aanhouding: is strafbaar, maar niet als het gebeurt door een agent, deze is hier immers tot gemachtigd. Wat is een wet? Elk bindend voorschrift met een algemene draagwijdte, uitgevaardigd door een bevoegde overheid. Wet EN overheidsbevel? Beide voorwaarden zijn enkel verplicht indien het om een ondergeschikte dader gaat. Voorwaarden zijn: - het bevel moet vooraf gegeven worden - door een wettige overheid - binnen haar bevoegdheidsverdeling - en het moet rechtmatig zijn. (volgens de regels van de wet) 2. Noodweer of wettige verdediging. A. situering In beginsel is het principe dat de burger het recht in eigen handen neemt verboden. Maar er werd een uitzondering voorzien, namelijk wettige verdediging.

OPM: In het Belgisch strafwetboek staan de bepalingen omtrent noodweer ingeschreven bij de bepalingen m.b.t. doodslag, slagen en verwondingen, Maar het toepassingsgebied werd na verloop van tijd uitgebreid in de rechtspraak. B. Voorwaarden voor noodweer als rechtvaardigingsgrond 1. Voorwaarden m.b.t. de noodweersituatie a. een onrechtmatige aanranding Onrecht gaat uit van een rechtsobject, zo is een dier geen rechtsobject. M.a.w. noodweer kan niet ingeroepen worden tegen dieren. OPM: !!! Iemand die zichzelf in een noodweersituatie gebracht heeft kan zich toch nog beroepen op noodweer, behalve als het gaat om uitlokking van deze noodweersituatie !!! b. van personen Wettige verdediging van zichzelf of een ander (niet mbt goederen!) = recht op leven, recht op vrijheid en recht op seksuele zelfbeschikking. c. dreigende of actuele en ernstige aanranding Ogenblikkelijke noodzaak van verdediging = geen mogelijkheid om beroep te doen op een openbare macht = de toestand moet ernstig zijn (leiden tot onherstelbare schade) 2. Voorwaarden m.b.t. de verweerhandeling a. onmiddellijke noodzakelijkheid om de verweerhandeling te stellen: subsidiariteitsbeginsel Zichzelf verweren moet de laatste optie zijn. M.a.w. als men kan ontsnappen moet men dit doen. Ook de aard van verdediging moet het laatste redmiddel zijn. M.a.w. beter peperspray dan vuurwapen. Er zijn 2 vermoedens van ogenblikkelijke noodzaak: geen bewijslast (weerlegbaar) over weerlegbaarheid)

nachtelijke braak overval (discussie

OPM: Deze vermoedens hebben enkel betrekking op de noodzakelijkheid, niet op de evenredigheid! b. evenredigheid (proportionaliteit) tussen aanranding en verweer Er mag geen wanverhouding bestaan tussen het aanvalsmiddel en het verdedigingsmiddel. C. De reikwijdte van de rechtvaardigende noodweer

De wetgever heeft enkel de rechtvaardiging van opzettelijke misdrijven voorzien. 2

D.

Putatieve noodweer en noodweerexces

- Putatieve of vermeende noodweer: Iemand denkt dat hij zich in een toestand van noodweer bevindt, maar het is enkel schijn. geen rechtvaardiging - Noodweerexces: Subsidiariteitsbeginsel of proportionaliteitsbeginsel worden geschonden. geen rechtvaardiging, misschien wel aanleiding tot strafvermindering 3. Noodtoestand a. Situering = uitzonderlijke situatie bestaande uit een belangenconflict = iemand heeft geen andere uitweg dan het stellen van een strafbare gedraging teneinde het rechtsgoed te vrijwaren dat een hogere waarde heeft dan deze van het rechtsgoed dat beschermd wordt door het strafbaar gesteld gedrag. b. Voorwaarden voor de rechtvaardigende noodtoestand 1. de noodtoestand: dreigend en ernstig gevaar voor een goed of een belang dat men verplicht of gerechtigd is te behartigen De voorwaarden zijn enigszins gelijk aan wettige verdediging met als enig verschil dat het toepassingsgebied ruimer is. Ook materile en morele belangen mogen beschermd worden. 2. Voorwaarden m.b.t. de reactie a. Subsidiariteit De strafbare gedraging moet de enige mogelijkheid zijn om het rechtsgoed of belang te vrijwaren. b. Evenredigheid Het gevrijwaarde goed of belang moet hoger, of minstens gelijk zijn aan het prijsgegeven goed of belang. De beoordeling hiervan gebeurt door de feitenrechter. OPM: Als de dader de noodtoestand zelf heeft gecreerd, geen beroep op noodtoestand. c. Putatieve noodtoestand en noodtoestandexces - Putatieve of vermeende noodtoestand: Iemand denkt dat hij zich in een toestand van nood bevindt, maar het is enkel schijn. geen rechtvaardiging Noodtoestandexces:

Subsidiariteitsbeginsel of proportionaliteitsbeginsel worden geschonden 2

geen rechtvaardiging, tenzij overmacht. 4. Wettig verzet Rechtmatig verzet tegen onrechtmatig optreden van een agent. Voorwaarde is dat er een onmiddellijke noodzaak was. 5. De toestemming van de benadeelde: een rechtvaardigingsgrond? De strafwet is van openbare orde en er kan derhalve niet van afgeweken worden. In een aantal gevallen belet de toestemming van de betrokkene dat een strafbaar feit tot stand komt. Vb: diefstal weggeven Opdat deze toestemming geldig is moet ze voldoen aan 3 voorwaarden: - Toestemming moet de feiten vooraf gaan - De toestemming moet vrij gegeven worden - M.b.t. eigendomsrecht, moet het gaan om de individuele eigenaar. Aangezien we hier niet kunnen spreken van rechtvaardiging, moeten we een andere juridische fundering ontwikkelen voor die gevallen waar er een strafbare gedraging is maar geen misdrijf. Vb: medische wereld, judo, Hoofdstuk 3. Strafrechtelijke schuld Afdeling 1. Het strafrechtelijk schuldbegrip 1. Schuld als constitutief element van het misdrijf. Ons strafrecht is gebaseerd op een schuldstrafrecht. Dit schuldoordeel is een juridisch waardeoordeel voor iedere individuele persoon. 2. Betekenis schuld in deze context. Schuld heeft verschillende betekenissen: Hij is schuldig aan = Iemand heeft een feit gepleegd dat aan een delictomschrijving beantwoord. Het geeft m.a.w. enkel een verband aan tussen een rechtssubject en een feit. Schuld als synoniem onachtzaamheid = hier blijkt niet enkel de uiterlijke band, maar ook de innerlijke wil van de dader. HIER: Schuld = morele toerekening (verwijtbaarheid; negatief gekwalificeerde subjectieve ingesteldheid van de dader) = Het wordt iemand kwalijk genomen dat hij een delictstypische gedraging heeft gesteld, terwijl hij deze had kunnen en moeten vermijden. Dit is de betekenis die wij bedoelen als we spreken over schuldstrafrecht!! 2

OPM: Dit heeft als gevolg dat het ontoelaatbaar is dat iemand die er niets aan kon doen gestraft wordt! OPM: Er heerst een vermoeden van schuld dat gebaseerd is op een tweevoudige veronderstelling: - Iedere dader wordt geacht de wet te kennen - Iedere persoon is in staat om zich volgens de normen te gedragen. Dit vermoeden wordt in het afsluitend schuldoordeel getoetst. Afdeling 2. schulduitsluitingsgronden. 1. Algemene begrippen = de mogelijke manieren om het schuldverwijt te ontkrachten. door schuldonbekwaamheid door omstandigheden die het normaal gebruik van deze vaardigheden hinderen. Verschil met rechtvaardigingsgronden? Schulduitsluitingsgronden geven geen uitsluitsel over de rechtmatigheid, ze geven enkel aan als de strafrechtelijke gedraging de dader kan worden verweten. Verschillende redenen: Gronden van niet-toerekenbaarheid = Omstandigheden buiten de wil van de dader hebben hem tot een bepaalde gedraging gebracht. Vb: overmacht en dwang Gronden van niet-toerekeningsvatbaarheid of schuldonbekwaamheid = Ontbreken van cognitief vermogen OPM: hier blijft het mogelijk om beveiligsmaatregelen op te leggen. vb: geesteszieken, strafrechtelijke minderjarigen. OPM: De gronden van niet-toerekenbaarheid krijgen voorrang! 2. gronden van niet-toerekenbaarheid A. Schulduitsluitende dwang of overmacht 1.Situering De schuld van de dader is uitgesloten omdat zijn wils- en keuzevrijheid zozeer zijn aangetast zijn dat de gedraging hem niet kan VERWETEN worden. OPM: Dit kan voor elk misdrijf ingeroepen worden 2.Vormen van dwang of overmacht

Materiele overmacht Iemand stelt een strafbare handeling, ten gevolge van een materiele of fysieke omstandigheid die zijn keuze wilsvrijheid uitschakelen. OPM: De overmacht moet onvoorzienbaar en onvermijdbaar zijn (in de ONMOGELIJKHEID verkeren) Vb: verkeersongevallen bij plotse ijzel, storm, OPM: zowel voor opzettelijke als onopzettelijke mden OPM: Deze overmacht kan ontstaan door: natuurkrachten, ziekte, gedragingen van een dier, feiten door derden veroorzaakt of toeval. Formele overmacht Het was voor de dader moreel of psychologisch onmogelijk om een bepaalde handeling te stellen. OPM: Lijkt op noodtoestand, maar hier is de wilsvrijheid uitgeschakeld. 3.Voorwaarden voor overmacht of dwang als schulduitsluitingsgrond b. Onweerstaanbaarheid van de dwang De vrije wil moet volledig uitgeschakeld zijn. De rechter oordeelt soeverein en in concreto. OPM: Hier wordt niet verwezen naar de goede huisvader! De dader wordt zelf de maatstaf, d.w.z. dat ze gaan kijken naar zijn leefomstandigheden e.d. Motieven zoals: passie, jaloersheid, ambitie, worden niet aangenomen, de dader moet immers in staat zijn om zijn emoties te beheren. c. De dwang mag niet aan de dader te wijten zijn Als de dader kan, moet hij de overmachtsituatie vermijden. We spreken ook niet van overmacht als de dader zich vrijwillig in deze situatie heeft gebracht. OPM: Dwang wordt toegepast op alle misdrijven. B. Dwaling en onwetendheid. 1.Situering = Vorm van onwetendheid, de wil is niet aangetast, maar wel de kennis. OPM: kan toegepast worden bij alle misdrijven. 2.Vormen van dwaling Rechtsdwaling De dader kent een bepaalde incriminerende norm wel, maar wist niet dat deze op hem van toepassing was. Vb: 150 rijden in de veronderstelling dat het toegelaten is. 2

Feitelijke dwaling De dader weet dat een bepaalde handeling verboden of geboden is, maar is er zich niet van bewust dat hij door zijn doen of laten de strafwet overtreedt. Vb: 150 op autostrade, met verkeerde snelheidsmeter. OPM: Beide soorten dwalingen moeten onoverkomelijk geweest zijn! = Iedere burger zou gedwaald hebben Dwaling omtrent bijkomstige omstandigheden Persoonlijke motieven worden buiten beschouwing gelaten. Zo blijft dwaling omtrent persoon (error in personam) of voorwerp(error in objecto) buiten beschouwing. Vb: piet wil jan doden, maar door in de duisternis jef GEEN dwaling Dwaling omtrent de gevolgen van een gedraging De dader is verantwoordelijk voor de gevolgen, voor zover ze voorzienbaar waren, ook al heeft hij deze gevolgen niet gewild. 3.Criterium voor de strafuitsluitende werking van dwaling Elke dwaling moet onoverkomelijk zijn. Hiervoor hanteert de rechter de goede huisvader als normfiguur. (onweerstaanbaarheid van de dwang) Elke daad moet ook onoverwinbaar zijn in geval van rechtsdwaling! = Iemand wordt geacht de wet te kennen en mag hier niet in tekortschieten. Onoverwinbaarheid in geval van feitelijke dwaling? - opzettelijke misdrijven: niet terecht (dwaling = opzetuitsluitend) - onopzettelijke misdrijven: niet inachtneming van zorgvuldigheidsnorm. 4.Opzetuitsluitende feitelijke dwaling In geval van feitelijke dwaling bij opzettelijke misdrijven, zal de gedraging niet strafbaar zijn omdat het subjectieve bestanddeel niet aanwezig is. dwaling sluit opzet uit. (bv man neerschieten terwijl je denkt dat everzwijn is) OPM: Als de opzetvereiste betrekking heeft op verzwarende omstandigheden, dan vallen deze wel weg. Vb: iemand wil vriend doden, maar dood per ongeluk de vader. Dit is gewoon moord en geen oudermoord. A. Goede trouw Iemand gelooft dat zijn handeling legitiem is, wordt op zich niet aanvaard als schulduitsluitingsgrond. OPM: Als er bijzonder opzet vereist was zal het wel uitwerking hebben, er is immers geen bijzonder opzet meer bij een handeling ter goede trouw. 3. Gronden van schuldonbekwaamheid

Strafrechtelijke minderjarigheid 1.De wet van 8 april 1965 a. Algemeen beginsel Minderjarigen onder de leeftijd van 16 worden geacht schuldonbekwaam te zijn. Zij vallen onder de bevoegdheid van de jeugdrechtbank en kunnen geen strafsancties oplopen, enkel beschermende maatregelen. Deze regeling geldt ook voor jongeren onder de 18 jaar, maar hier zijn uitzonderingen voorzien. b. Uitzonderingen Wanneer jongen ouder zijn dan 16 jaar kunnen ze uit handen gegeven worden. De zaak wordt dan doorverwezen naar het Openbaar Ministerie. OPM: Voor sommige verkeersmisdrijven, slagen en verwondingen en verzekeringswetgeving geldt ook voor jongeren vanaf 16 jaar het gewone schuldstrafrecht. Ze kunnen dan rechtstreeks naar de strafrechter worden verwezen. De debatten worden gevoerd in de raadkamer. Hier kan het gemeenrecht de zaak uit handen geven en dan zal de zaak behandeld worden voor de jeugdrechtbank. 2.Het nieuwe jeugdsanctierecht De uit handengeving blijft bestaan, maar er wordt een speciale kamer opgericht ter vervanging van de correctionele en de politierechtbank. Het hof van assisen blijft bevoegd voor de allerzwaarste misdrijven. Geestesstoornis 1.Artikel 71 Sw. Er is geen misdrijf wanneer de verdachte op het ogenblik van de feiten in een staat van krankzinnigheid was. 2.Wet ter bescherming maatschappij De strafwet spreekt alleen van krankzinnigen (= personen die hun verstandelijke vermogen volledig verloren hebben) Deze wet is ontstaan ter opvulling van de leemten in de strafwetgeving. Deze categorie van personen komen in aanmerking voor internering. (=beveiligingsmaatregel, nit voor politieke en drukpersmisdrijven) Volgenden voorwaarden moeten vervuld zijn voor internering: - gepleegde feit = misdaad of wanbedrijf - op het ogenblik van de beslissing bevindt de persoon zich in ernstige staat van geestesstoornis, zwakzinnigheid, krankzinnigheid. - de persoon is op dit ogenblik sociaal gevaarlijk 3.T3.Toepassing van art. 71 Sw. na de wet van 1930 Dit artikel blijft van toepassing in de volgende gevallen: 2

Krankzinnigen waarvoor de internering niet kan worden gelast (bij overtreding) Persoon moet krankzinning zijn op ogenblik feiten n moment beslissing rechter

Dronkenschap en aanverwante toestand Hiervoor is geen wettelijke regeling voorzien, maar de rechtspraak heeft deze leemten opgevuld. De volgende situaties kunnen zich voordoen: - Dronkenschap is ziektetoestand: art. 71 of wet 1930 of probatie - Dronkenschap is onvrijwillig: art. 71 - Dronkenschap is vrijwillig: bestraffing Dit laatste is gebaseerd op de leer van actio libera in causa: (= de schuld gaat de dronkenschap vooraf) Rechtspersonen Sinds de nieuwe wet van 4 mei 1999 zijn rechtspersonen toerekeningsvatbaar en schuldbekwaam. Hoofdstuk 4. De strafwaardigheid Afdeling 1. Algemene orintering. De wetgever heeft het mogelijk gemaakt om een delicttypische wederrechtelijke gedraging te bestraffen. Zo stellen we vast dat elke wetsbepaling een sanctienorm inhoudt. Daarom kan een rechter in beginsel geen enkele dader vrijstellen van een straf. Afdeling 2. Strafuitsluitende verschoningsgronden. 1. Begrip = Wettelijk omschreven omstandigheden die de strafwaardigheid van een strafbare gedraging opheffen. 2. Kenmerken. Geen enkele misdaad kan verschoonbaar worden verklaard zonder een wet. De rechter is verplicht de verschoningsgronden toe te passen. De verschoningsgronden zijn persoonlijk. Er is nog steeds een misdrijf, dus de dader kan aangesproken worden voor een schadevergoeding of een teruggave, dit zal dan wel langs burgerlijke weg gebeuren. Strafverminderende verschoningsgronden hebben enkel een strafvermindering tot gevolg. 3. Overzicht

1. Aangifte aan de overheid De wetgever wil de personen belonen die bepaalde misdrijven aangeven. Deze verschoningsgrond is gesteund op opportuniteitsredenen en heeft een persoonlijk karakter. Voorwaarden: - Aangifte moet gebeuren voor de vervolging (preventieve maatregelen zijn nog mogelijk) - Aangifte moet gebeuren voor het misdrijf - Aangifte moet gebeuren aan de overheid - Aangifte moet juist en volledig zijn 2. Onderwerping aan de overheid Dit is vooral gericht op bendes die het gemunt hebben op de veiligheid van de staat. De bedoeling van deze strafuitsluitingsgrond is: het vreedzaam uiteengaan van de bendes. Op deze manier krijgen de meelopers de kans om hun foutieve gedraging recht te zetten. Voorwaarden: - Geen bevelvoerder zijn - De dader moet zich bij de eerste waarschuwing verwijderd hebben. Herstel van schade In principe heeft het herstel van de schade geen enkele invloed op de strafbaarheid. Een uitzondering hierop is de wisselruiterij, hier worden alle daders straffeloos gesteld. Bloed- en aanverwantschapsbanden In bepaalde graden leidt dit verwantschap tot straffeloosheid. De reden van deze schulduitsluitingsgrond is dat men de familiale banden niet wil stukmaken. Ook deze grond heeft een persoonlijk karakter. 1.Misdrijven tegen de eigendom van familie Diefstal geeft enkel aanleiding tot een burgerlijke vergoeding. - tussen echtgenoten - tussen weduwe of weduwenaar - kinderen en ouders - ouders en kinderen - schoonfamilie of stief familie OPM: Voor broers en zussen geldt deze regeling niet! 2.Hulp aan familie Dit heeft betrekking op verbergen van familieleden na een misdaad of het verbergen van een lijk, B. Verschoningsgrond voortvloeiend uit de decumul van strafrechtelijke verantwoordelijkheid bij toepassing van artikel 5 lid 2 sw.

Volgens de wet wordt enkele diegene gestraft die de zwaarste fout gemaakt heeft. 2

OPM: Deze strafrechterlijke decumul leidt niet tot een decumul van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid. Titel 3. Uitbreiding van de strafbaarheid In de vorige hoofdstukken hebben we de beperking van de strafbaarheid behandeld, nu gaan we het hebben over de uitbreiding ervan. Ook al zijn niet alle constructieve bestanddelen aanwezig, de handeling wordt toch strafbaar gesteld. Hoofdstuk 1. Strafbare poging Afdeling 1. Algemene orintering. Niet alleen voltooide misdrijven worden strafbaar gesteld, maar ook pogingen ertoe. Ookal zijn dan niet alle constitutieve bestandelen van het delict aanwezig, doch kan deze gedraging strafbaar worden gesteld. (iter criminis = de weg die naar het misdrijf leidt.) OPM: Het is de wet die bepaalt wanneer het om een strafbare poging gaat. Zelfs als zou de dader zijn gevolgen van het misdrijf herstellen, dan nog is het misdrijf strafbaar. Als hij daarentegen vrij en ongedwongen zijn poging staakt, zal hij niet strafbaar worden gesteld. OPM: Er zijn een aantal pogingen die gelijkgesteld worden met het misdrijf zelf. Vb: aanranding van de eerbaarheid Afdeling 2. Algemene voorwaarden voor de strafbare poging. (art 51-53) 1. Het voornemen om een misdaad of wanbedrijf te plegen. Het moet gaan om een poging tot een misdaad of wanbedrijf, zo is een poging tot een overtreding niet strafbaar. Het voornemen moet betrekking hebben op een bepaald misdrijf. Een poging kan niet t.a.v. onopzettelijke misdrijven.

Het bewijs van een voornemen is moeilijk te meten. Meestal zal dit blijken uit de gestelde handeling. Het is de feitenrechter die op onaantastbare wijze oordeelt. OPM: Bij twijfel kan enkel het voltooide misdrijf worden bestraft. Vb: Vernieling van afsluitingen, waarom? Om diefstal te plegen? 2. Begin van uitvoering. Het voornemen volstaat niet. Dit voornemen is pas strafbaar wanneer het zich openbaart. (vanaf begin van uitvoering)

OPM: Er bestaat geen strafbare poging tot verzuim. Het verzuim voltooid zich immers op het ogenblik van de plicht. De Wet preciseert niet wat het begin van uitvoering is, dit is een feitenkwestie waarover de strafrechter soeverein beslist. Er zijn 2 begrippen ontwikkelt in de rechtsleer: - Objectieve leer: de gevaarlijkheid van de daad, zwaartepunt ligt bij het object. - Subjectieve leer: gevaarlijkheid van de dader, ingesteldheid van de dader. Om een grens te trekken kan de rechter kijken naar de multi-interpretabelheid van de handeling. Zo zijn pogingen multi-interpretabel en uitvoeringsdaden ondubbelzinnig.

3. Het niet-voltooien van het misdrijf, buiten de wil van de dader. De straffeloze poging De dader beslist zelf om het misdrijf niet te plegen, dit is de vrijwillige terugtred. De strafbare poging Wanneer de dader wegens uitwendige omstandigheden moet afzien van het misdrijf is er een onvrijwillige terugtred. Dit kan zijn door materiele moeilijkheden of door de tussenkomst van derden. De mislukte poging Door bepaalde omstandigheden, buiten de wil van de dader, hebben de uitvoeringshandelingen hun doel gemist. Deze poging wordt gelijkgesteld met de onvrijwillige terugtred. (=strafbare poging) OPM ! Om de aard (misdaad/wanbedrijf) van het misdrijf te bepalen moet er gekeken worden naar de in de strafwet voorziene straf! Ookal zou de misdaad correctionaliseerbaar zijn, doch moet er naar het oorspronkelijk misdrijf worden gekeken! Afdeling 3. Bijzondere gevallen van (strafbare) poging. 1. Ondeugdelijke misdrijven. Hier gaat het om pogingen die nooit kunnen voltooid worden omdat het om een ondeugdelijk voorwerp gaat (moord op lijk), of omdat de aangewende middelen ondeugdelijk zijn (vergiftiging met water). De rechtsleer is het niet eens over de strafbaarstelling van een ondeugdelijke poging. - De subjectieve leer zegt: Het kan strafbaar zijn als de gevaarlijkheid van de dader blijkt. - De objectieve leer zegt: het kan nooit strafbaar zijn, want een voltooiing van het misdrijf is niet mogelijk. We moeten ook nog een onderscheid maken tussen: 3

Absoluut: (niet strafbaar) Het middel (water) is volstrekt ongeschikt, of het voorwerp is totaal ongeschikt (lijk) Relatief ondeugdelijk: (wl strafbaar) De ondeugdelijkheid van de middelen of het voorwerp zijn te wijten aan toevallige omstandigheden (gebruik van waspoeder i.p.v.verdovende middelen, of toevallig lege brandkast)

2. Het putatief misdrijf Dit is een misdrijf dat enkel bestaat in de verbeelding van de dader. Vb: Ontvoering van meerderjarigen, terwijl men dacht dat ze minderjarig was. Verschil met ondeugdelijk misdrijf? Hier is het wel mogelijk om een materile gedraging te stellen. Dit soort misdrijven kan niet gestraft worden, er is immers geen begin van uitvoering. Afdeling 4. Bestraffing van de poging. Poging tot misdaad = steeds strafbaar Zoek in de wet de voorziene straf en pas vervolgens de schalen van art. 80 sw. toe. Poging tot een wanbedrijf De wet voorziet welke wanbedrijven strafbaar zijn en bepaalt tevens de straf. Poging tot overtreding Wordt niet strafbaar gesteld. Hoofdstuk 2. Strafbare Deelneming Afdeling1. Algemene orintatie. Meestal gaat men uit van het principe: En dader bij een pluraliteit van misdrijven, maar in een aantal gevallen is het ook mogelijk dat we En misdrijf hebben en een pluraliteit aan daders. Het is hier dat we de deelneming kunnen situeren. De wettelijke regeling: 1.Noodzakelijke deelneming Hier gaat het om misdrijven die niet door 1 persoon gepleegd kunnen worden. We kunnen dan ook stellen dat deelneming een constructief element is van het misdrijf. 2.Verzwarende deelneming De deelneming vormt bij sommige misdrijven een verzwarende omstandigheid. 3.Strafbare deelneming Dit zijn de gevallen waarin n of meerdere personen het strafbare feit hebben gepleegd, daartoe aangezet, bijgestaan of geholpen.

Belgi werkt met een systeem van relatief onzelfstandige deelneming om deelnemers te bestraffen. De deelnemingshandelingen worden beschouwd als uitvoeringsmodaliteiten. - Onzelfstandig: omdat de deelneming gekoppeld wordt aan het hoofdfeit. - Relatief: omdat de straf van de dader geen invloed heeft. Men gaat m.a.w. niet kijken naar de dader, maar wel naar het misdrijf! De artikels 66-67-68-69 van het strafwetboek bepalen de strafbare deelneming en de bijhorende straffen. Art. 66: bepaalt de daders Art. 67-69: bepaalt de medeplichtigen Hieruit blijken 3 grondvoorwaarden: - bestaan van een hoofdmisdrijf. - bestaan van een objectief element (= deelnemingsvorm) - bestaan van een subjectief element (=deelnemingsopzet) Afdeling2. Algemene voorwaarden voor de strafbare deelneming. 1. De noodzaak van een hoofdmisdrijf. A. De vereiste van een door de wet als misdaad of wanbedrijf gekwalificeerd hoofdfeit. De deelnemingshandeling is accessorium. OPM: De regelgeving omtrent deelneming is enkel van toepassing op misdaden en wanbedrijven. Onthoudingsmisdrijven Deelneming = mogelijk, maar niet alle vormen. Zo zal het verschaffen van middelen niet bestraft kunnen worden. In nog andere gevallen zal iedere deelnemer gestraft worden als hoofdader. Onopzettelijke misdrijven Deelneming = uitgesloten. Het zou ook overbodig zijn aangezien eenieder strafrechtelijk aansprakelijk kan gesteld worden voor onopzettelijke misdrijven. Deelneming aan poging = strafbaar, als - De poging zelf kan bestraft worden met een correctionele of criminele straf - De voorwaarden van artikel 66 e.v. vervuld zijn. Poging tot deelneming (NIET strafbaar) Wanneer de persoon gedragingen stelt die beantwoorden aan de voorwaarden van deelneming, maar de dader bijvoorbeeld niet over gaat tot uitvoering of wanneer de deelnemer een deelnemingshandeling wil stellen maar hierin niet slaagt. In dit geval is deelneming NIET strafbaar. OPM: Een gevolgloze aanzetting kan wel aanleiding geven tot een misdrijf. 3

Bv: aanzetten tot zware internationale misdrijven, aanzetten tot drugs B. De vereiste van een strafbaarheid in concreto van het hoofdfeit. !!! Het hoofdfeit moet in concreto kunnen bestraft worden. Als de dader zich bijvoorbeeld kan beroepen op een rechtvaardigingsgrond, dan kan de deelnemer niet meer gestraft worden. MAAR, WEL strafbaar bij schulduitsluitingsgrond of beslissende verschoningsgrond voor dader !!! C. Niet vereiste dat de hoofddader effectief gestraft wordt. Strafbaarheid maar geen bestraffing De strafbaarheid van deelneming is niet afhankelijk van de effectieve vervolging en bestraffing van de hoofddader. Vb: dader is onbekend, overleden of voortvluchtig. Schulduitsluitingsgrond De schulduitsluitingsgrond van de dader heeft geen effect op de strafbaarheid van de deelnemer. Strafuitsluitende verschoningsgronden De deelneming blijft strafbaar. Afzonderlijke vervolging Bij afzonderlijke berechting is een vrijspraak voor de dader niet automatisch een vrijspraak voor de deelnemer. De rechters oordelen apart en zelfstandig. Gezamelijke berechting Hier is het niet mogelijk dat de dader een vrijspraak krijgt en de deelnemer niet, omdat het 1 rechter is die de uitspraak doet. En rechter die oordeelt op basis van n dossier mag zichzelf niet tegenspreken. 2. De deelnemingsgedraging A. Objectief element: een wettelijk bepaalde deelnemingsvorm De wet maakt een onderscheid tussen 2 categorien van deelnemers: - Daders Worden zwaarder gestraft - Medeplichtigen Bevatten niet altijd alle elementen van een misdrijf, maar ze hebben eraan meegeholpen. 1.Daders en mededaders = Identieke betekenis De regels van deelneming zijn niet van toepassing want zij hebben allen rechtstreeks en persoonlijk meegewerkt aan het misdrijf. a.Materiele daders art 66 lid2

=uitvoerders: zij hebben persoonlijk de handelingen gesteld die onder de delictsomschrijving vallen OF = rechtstreekse medewerkers: misdrijf mee uitgevoerd zonder dat daarom hun handelen helemaal onder de delictsomschrijving valt Vb: iemand vasthoud die wordt neergeslagen. zelfde bestraffing b.Noodzakelijke medehelpers =zonder hun medewerking was er geen misdrijf. Elk geval wordt in concreto beoordeeld. OPM: Men kan ook een strafbare deelnemer zijn door zich te onthouden Gewone onthouding: Niet strafbaar (vb: passieve toeschouwer) Gekwalificeerde onthouding: WEL strafbaar (vb: deur bewust openlaten) ---> bestraft als dader of mededader c.Zedelijke daders door individuele aanzetting of uitlokking Zij zijn de rechtstreekse oorzaak van het misdrijf, hoewel zij er niet aan deelnemen. Zij gaan anderen hiertoe aanzetten. Bestraft als dader/mededaders (=zelfde straf) Voorwaarden: !!! - aanzetting moet individueel zijn, d.w.z. gericht zijn op n of meerdere personen - de aanzetting moet bijzonder zijn (= gericht op een bepaald misdrijf) - de aanzetting moet rechtstreeks zijn (=oorzakelijk verband tussen aanzet en misdrijf). - aanzetting moet uitwerking gehad hebben (=uitgevoerd of op strafbare wijze gepoogd) - de aanzetting moet geschieden door giften en beloften, bedreigingen, misbruik van gezag of macht, misdadige kuiperijen en arglistigheden (gewoon aanraden volstaat niet) OPM: Deze regelgeving is niet van toepassing bij infiltratie door politie. Feiten door politie uitgelokt strafvordering onontvankelijk OPM: De aanzet kan zelfs zover gaan dat de eigenlijke dader zijn wil ontnomen wordt En de aanzetter de werkelijke dader wordt. d.Zedelijke daders door openbare of collectieve uitlokking = Uitlokking van een onbepaalde groep personen. De voorwaarden zijn identiek aan de individuele uitlokking met uitzondering van de gebruikte middelen. 2.Medeplichtigen (art. 67) a.Morele medeplichtigen = Zij geven onderrichtingen om een misdrijf te plegen. Zij geven inlichtingen. OPM: Deze inlichtingen moet dienstig zijn (gebruikt zijn!) voor het plegen van het misdrijf, zoniet spreken van een niet-strafbare deelneming.

b.Materiele medeplichtigen = de middelen die ter beschikking werden gesteld van de dader(s). OPM: Ook deze middelen moesten dienstig (gebruikt!) zijn. c.Nuttige hulp of bijstand De feitenrechter bepaalt de grens tussen noodzakelijke en nuttige hulp. Ze maakt hiervoor meestal gebruik van het criterium van verwijdering. OPM: In regel vindt deelneming voor of tijdens het misdrijf plaats, maar er werd 1 uitzondering voorzien in het wetboek. Namelijk bij diefstal wordt ook diegene die het gestolen goed wegbrengt als medeplichtige gezien. B. Subjectief element: het deelnemingsopzet (er MOET steeds DEELNEMINGSOPZET zijn om strafbaar te zijn !!) 1.Wilsovereenstemming De deelnemer heeft wetens en willens zijn medewerking verleent EN hij was op de hoogte van alle omstandigheden van het misdrijf. Dit moet bewezen worden door het openbaar ministerie en vastgesteld door de rechter. OPM:: Deelneming aan onopzettelijke misdrijven is onmogelijk, want de deelnemer moet op de hoogte zijn van het misdrijf. Ook deelneming door onachtzaamheid bestaat niet. 2. Inadequate wilsovereenstemming a.Het misdrijf wordt gepleegd op een andere wijze dan gepland of is vergezeld van reele verzwarend omstandigheden. De constitutieve bestanddelen blijven hetzelfde, dus de deelnemer blijft strafbaar. = partile discordantie b.Het vooropgestelde misdrijf en het gepleegde misdrijf verschillen in hun constitutieve bestanddelen. Dezelfde 'aard' - Zwaarder = medeplichtige niet strafbaar (bv moord ipv slagen en verwondingen) - Lichter = medeplichtige wel strafbaar (bv slagen en verwondingen ipv moord) Volstrekt ander misdrijf = medeplichtige is niet strafbaar. (geen deelnemingsopzet!) c.De dader van het hoofdfeit kiest bewust uit vrije wil een ander slachtoffer. De strafrechter moet oordelen als de wilsovereenkomst tussen de dader en de medeplichtige hetzelfde slachtoffer omvat. ja, medeplichtige is strafbaar neen, medeplichtige is niet strafbaar.

OPM: Als de dader zich vergist blijft de medeplichtige strafbaar!! (error in personam, in objecto) OPM: Ook als het misdrijf onbepaald was, blijft de deelnemer strafbaar. Afdeling 3. De bestraffing van de deelneming De mededaders Zij worden even zwaar gestraft als de daders De medeplichtigen: - van een misdaad worden gestraft m.b.v. de schaal van artikel 80. - Van een wanbedrijf worden in abstracto gestraft met een maximumstraf van 2/3 van de wettelijke maximumstraf. OPM: De verzwarende omstandigheden en de verschoningsgronden (strafuitsluitings -en schulduitsluitingsgronden) zullen persoonlijk beoordeeld worden door de feitenrechter. Deelnemers kunnen dus in feite toch zwaarder gestraft worden dan daders Afdeling 4. Bijzondere gevallen 1. Terugtred van mededader of medeplichtige Als deze vrijwillige terugtred de uitvoering verhindert, worden alle deelnemers straffeloos gesteld. OPM: Mislukte terugtred (toch een uitvoering) is geen terugtred. Als de aanzetter de opdracht om een misdrijf te plegen herroept en deze oproep bereikt de dader tijdig, is er geen straf. Maar als de oproep te laat komt, blijft hij strafbaar. 2. Heling van misdadigers. De gevallen omschreven in artikel 68 vereisen geen absolute kennis van het misdrijf en evenmin het wetens en willens bijdragen tot de verwezenlijking. Het enige verband is de strafbaarstelling. Afdeling 3: cumul of decumul. Cumul of decumul van de strafbaarheid van de rechtspersoon en natuurlijke persoon alleen als: MD zowel aan rechtspersoon als natuurlijke persoon toerekenbaar is (bv natuurlijke persoon overleden geen decumul) OPM: wanneer het om een ander MD gaat (bv diefstal Npersoon en heling Rpersoon)geen cumul of decumul DECUMUL bij onopzettelijk MD Onopzettelijk MD: exclusieve strafbaarheid van OF Rpersoon OF Npersoon Zwaarste fout: alleen diegene (R of N) die de zwaarste fout heeft begaan, wordt bestraft! beoordeling zwaarte van fout door feitenrechter CUMUL bij opzettelijk MD =facultatief! (KUNNEN samen veroordeeld worden) 3

Als de natuurlijke persoon de fout wetens en willens heeft gepleegd, is de cumulatieve veroordeling van natuurlijk en rechtspersoon mogelijk. (ook bij misdrijven die al bij onachtzaamheid strafbaar zijn maar die de natuurlijke persoon in concreto opzettelijk heeft gepleegd) OPM: sommige misdrijven KAN je niet onopzettelijk plegen (bv fraude) en worden dus als opzettelijk beschouwd cumul DEEL 4. VORDERINGEN DIE ONTSTAAN UIT EEN MISDRIJF Inleiding - Strafvordering = inbreuk op de strafwet Doel: sanctioneren van een inbreuk op de maatschappelijke orde Voorwerp: toepassen van een straf of maatregel Wie: het openbaar ministerie - Burgerlijke vordering = Het misdrijf kan een oorzaak zijn van schade. Het bestaan van deze schade geeft de burgerlijke partij de kans om een vordering in te stellen. Doel: herstel van de schade. Voorwerp: teruggave of schadevergoeding Wie: de burgerlijke partij, in geen geval het openbaar ministerie. Hoofdstuk 1. De strafvordering Afdeling 1. Instelling en uitoefening van de strafvordering 1. Initiatief en uitoefening A. Het openbaar ministerie 1.Inrichting - Correctionele rechtbank en politierechtbank Het openbaar ministerie wordt uitgeoefend door de Procureur des Konings. Hij wordt bijgestaan door substituten en eerste-substituten. OPM: De PdK kan bijgestaan worden door: - Toegevoegde substituten: Zij staan o.l.v. de Procureur-generaal en helpen waar nodig. - Substituten Pdk gespecialiseerd in handelszaken. OPM: Al deze parketmagistraten worden bijgestaan door parketjuristen. Er werd een raad van Procureurs des Konings opgericht. Hun opdracht bestaat erin het College van de Procureurs-generaal te adviseren. (op eigen initiatief of op vraag van het college zelf) 3

OPM: De procureur-generaal maakt hier geen deel van uit, maar hij ontvangt wel de agenda en verslagen van de zittingen en heeft de mogelijkheid op het college bij te wonen. - Sociaal strafrecht Het openbaar ministerie wordt waargenomen door de arbeidsauditeur. Hij wordt bijgestaan door zijn substituten of eerste substituten. Ook hier werd een raad voor arbeidsauditeurs opgericht. Zij hebben als taak de procureursgeneraal ambtshalve of op verzoek te adviseren. - Het federaal parket Is samengesteld uit 18 federale magistraten en staat onder leiding van een federale procureur. Zij hebben allemaal de bevoegdheid van de PdK, die zich uitstrekt over het hele grondgebied van Belgi. Dit parket moet een oplossing bieden voor het gerechtelijk optreden in grensoverschrijdende dossiers en complexe dossiers. Het federaal parket staat onder toezicht van de minister van justitie. Er werden 4 taken (144bis Ger WB) toevertrouwd aan het federaal parket: 1.Behandeling van dossiers die aan de bevoegdheidsomschrijving voldoen. 2.Cordinatie van de uitoefening van de strafvordering 3.Vergemakkelijken van de internationale samenwerking 4.Uitoefenen van toezicht op de federale politie Delegatie = De federale procureur kan zijn bevoegdheid delegeren aan een parketmagistraat. Deze zal dan deze bevoegdheid uitoefenen vanuit zijn standplaats Detachering = De minister van justitie kan voor een bepaald dossier een parketmagistraat de opdracht geven om tijdelijk voor het federaal parket te komen werken. Om de negatieve gevolgen van beide beslissingen te vermijden is er overleg vereist tussen het federaal en het lokaal parket. OPM: Deze uitoefening gebeurt onder toezicht van de federale procureur. - Het Hof van Beroep Hier wordt het openbaar ministerie uitgeoefend door de procureur-generaal. Hij wordt bijgestaan door advocaten-generaal en substituut-procureurs-generaal. Er werd ook een College van procureurs-generaal opgericht. Zij zijn bevoegd om adviezen te geven aan de minister van justitie. 3

Bevoegdheden: - Fiscaalrechtelijke misdrijven. - Misdrijven van sociaal recht (arbeidsauditeur-generaal). - Uitoefening van de ambt voor het hof van assisen. - Uitoefening van de ambt voor het hof van cassatie. - Centraal orgaan voor de inbeslagname en de verbeurdverklaring. Dit orgaan staat onder het gezag van de minister van justitie. Hij is ermee belast om de gerechtelijke overheden bij te staan bij de opsprong, de vervollediging en het onderzoek van misdrijven. 2.Taak a.De uitoefening van de strafvordering: algemeen beginsel Het openbaar ministerie is bevoegd om: - de strafwet te vorderen - de samenstelling van het dossier te behartigen - en ziet toe op de uitvoering van de straf. Deze vordering kan aanhangig gemaakt worden bij de rechtbank door: - Het openbaar ministerie - Door iedere belanghebbende (rechtstreeks) OPM: Als het openbaar miniserie is overgegaan tot vervolging is er geen weg meer terug. b.De uitoefening van de strafvordering door het federaal parket. OPM: De materies waar het federaal parket bevoegd is, blijft in beginsel ook een bevoegdheid van de lokale parketten. (uitzondering: schending van het internationaal humanitair recht)) De bevoegdheid is vastgelegd in een limitatief lijstje. + hieraan werd een complementaire lijst gevoegd, op basis van 2 criteria: Het veiligheidscriterium Misdrijven die te maken hebben met terreur. - Geografisch criterium Misdrijven die betrekking hebben op verschillende rechtsgebieden of een internationale dimensie hebben. OPM: Is niet van toepassing op verschillende arrondissementen. SUBSIDIARITEITSBEGINSEL Het federaal parket is enkel bevoegd indien het een meerwaarde kan leveren aan het dossier. Zoniet, dan blijven de lokale parketten bevoegd.

informatieplicht De PdK is verplicht de federale procureur in te lichten als hij een misdrijf vaststelt van federaal niveau. Dit wil niet zeggen dat het federaal parket de zaak ook zal behartigen. Het is de federale procureur die beslist. (=evocatierecht van de zaken in het lijstje + de twee andere criteria, hier staat geen rechtsmiddel tegen open) OPM: Deze informatieverplichting geldt ook in de omgekeerde richting!!! c.De beslissing inzake de vervolging (i) Vrijheid van vervolging

De aangifte Iedere overheid of ambtenaar die op de hoogte wordt gesteld van een misdrijf, moet de PdK onmiddellijk verwittigen. Ambtelijke aangifte OPM: Dit geldt niet voor mensen van de politie Iedere burger die getuige is geweest van een aanslag is verplicht aangifte te doen. Private vordering OPM: Dit kan ook gebeuren via een anonieme aangifte, wat NIET gelijk is aan een anonieme getuigenis. OPPORTUNITEITSBEGINSEL Het openbaar ministerie is vrij om te beslissen over de instelling van de strafvordering. Het niet instellen van een vordering kan gebaseerd zijn op de niet haalbaarheid ervan of op opportuniteitsoverwegingen. OPM: tegenover het opportuniteitsbeginsel staat het legaliteitsbeginsel. Als het strafbare feit voldoende is aangewezen is een instelling verplicht. Seponeren Het openbaar ministerie kan beslissen om de zaak zonder gevolg te klasseren. OPGELET dit is een voorlopige beslissing, die de magistraat altijd kan herroepen. OPM: Men is niet verplicht om de slachtoffers op de hoogte te brengen van de seponering, enkel als het slachtoffer zich heeft laten registreren als benadeelde persoon. Er zijn 2 vormen van sepot: Technisch sepot = vervolging is onmogelijk (geen bewijs) Beleidssepot = een opportuniteitsoordeel. Iedere seponering moet gemotiveerd worden! Laten we wel duidelijk stellen dat een formele motivering volstaat.

Praetoriaanse probatie = Seponering die verbonden wordt aan de naleving van een aantal voorwaarden overeengekomen tussen het parket en de betrokkene. Evaluatie Voordeel: Het openbaar ministerie krijgt de mogelijkheid om en vervolgingsbeleid uit te werken. Zij kunnen beoordelen als vervolging niet meer negatieve gevolgen heeft dan positieve. Op deze manier wordt het strafrechtelijk apparaat optimaal benut. Nadeel: Dit leidt tot het feit dat bepaalde misdrijven bij het ene parket wel vervolgd worden en bij een ander parket niet. (ii) Verplichting tot vervolging

De procureur-generaal kan ambtshalve of op vraag van de minister van justitie de PdK verplichten om een bepaald misdrijf te vervolgen. (iii) Afhankelijkheid van vervolging De vervolging kan afhankelijk zijn van een aantal voorwaarden. De machtiging, de klacht of de aangifte. OPM: het opportuniteitsbeginsel blijft gelden er is dus geen verplichting. De machtiging Bij parlementairen buiten de zittijd of ingeval van heterdaad is geen machtiging nodig van de kamer. Er kan ook gerechtelijk onderzoek gevoerd worden zonder machtiging, deze is pas nodig als er dwangmaatregelen opgelegd moeten worden. Het is de Eerste voorzitter van het hof van beroep die deze maatregelen kan bevelen. Huiszoeking of inbeslagneming kunnen alleen plaatsvinden in aanwezigheid van de voorzitter van de betrokken Kamer of door hem aangewezen lid. OPM: Een opsporingsonderzoek is altijd mogelijk. Een strafvordering tegen een parlementslid kan enkel ingesteld worden door het openbaar ministerie en niet via burgerlijke partijstelling. De machtiging van de kamer is altijd vereist als de zaak wordt doorverwezen naar de rechtbank. OPM: De machtiging is beperkt tot n welbepaald feit. De aangifte Bepaalde misdrijven kunnen slechts vervolgd worden na aangifte ervan. Dit moet gebeuren in een voorafgaande en formele mededeling. klacht 4

De persoon die beweert benadeelde te zijn doet aangifte aan de overheid, waarin hij te kennen geeft dat hij de dader van het misdrijf wil vervolgen. OPM: Strafvervolging is meestal niet afhankelijk van een klacht, behalve wanneer het gaat om klachtmisdrijven. Deze kunnen slechts vervolgd worden na het vooraf instellen van een klacht. (typevoorbeeld: laster en belaging) Wat gebeurt er bij de intrekking van de klacht? Voor de vervolging: Geen vervolging meer mogelijk. Na de vervolging: de vervolging blijft ingesteld. d.De uitwerking van het strafrechtelijk beleid en de cordinatie van de strafvervolging Het College van de procureur-generaal Zij nemen alle maatregelen die nodig zijn voor een goede cordinatie. Dit leggen zij vast in richtlijnen die bindend zijn voor de procureurs-generaal en alle leden van het openbaar ministerie. Federaal parket Staat niet alleen in voor de cordinatie, maar ook voor de internationale samenwerking. Zij hebben ook de mogelijkheid om dringende maatregelen op te leggen indien er nog geen bevoegd parket is aangeduid. Dit is zolang de PdK zijn wettelijk bepaalde bevoegdheden nog niet heeft uitgeoefend. 3.Kenmerken a.Hirarchische opbouw Het openbaar ministerie wordt gekenmerkt door een hirarchische structuur. Hoofd van het parket houdt toezicht op zijn leden, de procureurs-generaal houdt toezicht op het hoofd van het parket en zij staan op hun beurt onder toezicht van de procureur-generaal van het Hof van cassatie. OPM: deze laatste zal zich niet inmengen in het beleid. Het gaat om een gezag. = Beheer van personele middelen en cordinatie van de strafvordering. De minister van Justitie Hij heeft een positief injunctierecht. Hij kan m.a.w. eisen dat een bepaald misdrijf vervolgd wordt. Opgelet hij kan dit NIET verhinderen. De minister is ook bevoegd om richtlijnen vast te leggen, na advies van het college van procureurs-generaal te hebben ontvangen. Deze richtlijnen zijn bindend voor alle leden van het openbaar ministerie. Wat is de draagwijdte van zon richtlijn?

Ze moeten aanzien worden als loutere dienstvoorschriften, die niet vatbaar zijn voor annulatieberoep en waarvan de schending niet kan worden ingeroepen door rechtsonderhorigen. OPM: door de hirarchische structuur kan een parketmagistraat verplicht worden om een bepaalde procedurehandeling te stellen. Dit neemt wel niet weg dat hij mag vorderen volgens persoonlijk inzicht. b.Eenheid en ondeelbaarheid Binnen een bepaald parket geldt geen bevoegdheidsverdeling. Elk lid heeft dezelfde bevoegdheid. c.Onafhankelijkheid t.a.v. de rechtbank Het openbaar ministerie treedt op als partij in de zaak. Zij vertegenwoordigd het belang van de maatschappij. B. Ambtenaren en organen die niet behoren tot het openbaar ministerie. Voor sommige misdrijven wordt de vervolging voorbehouden voor een bepaald bestuur. Belangrijkste regeling is deze inzake douane en accijnzen. Deze vordering kan enkel ingesteld worden door het bestuur van financin. C. De burgerlijke partij Het openbaar ministerie heeft geleidelijk de positie van het slachtoffer overgenomen. Vroeger was het zo dat het slachtoffer de inbeschuldigingstelling in eigen handen had. Dit systeem wordt nu vervangen door de aangifte. Iedere persoon kan een aangifte doen van misdrijf. Als de aangifte uitgaan van een benadeelde wordt het ook wel een klacht genoemd. OPM: Dit heeft geen gevolgen voor een vergoeding, het gaat enkel om het signaleren van een misdrijf. Als de benadeelde een schadevergoeding wil krijgen, moet hij zich burgerlijke partij stellen. Welke gevolgen heeft een burgerlijke partijstelling? Indien de strafvordering reeds was ingesteld wordt de burgerlijke vordering als het ware toegevoegd. Indien de strafvordering nog niet bestaat, dan zorgt de partijstelling ervoor dat de zaak ipso facto ingesteld moet worden. De rechter moet uitspraak doen over de burgerlijke en strafrechtelijke vordering. OPM: Hier kunnen we stellen dat het monopolie van het openbaar ministerie om een vordering in te stellen doorbroken wordt. OPM: De partijstelling beperkt zich tot de instelling, zij staat niet in voor de verdere uitoefening. Deze taak is bestemd voor het openbaar ministerie. 4

Er werden beperkingen opgelegd aan de burgerlijke partij om een vordering in te stellen. Bijvoorbeeld tegen minderjarigen, ministers, genocidewetgeving, parlementairen tijdens zittijd, magistraten, 2. Tegen wie wordt de strafvordering uitgeoefend. A. Verdachte, inverdenkinggestelde en beklaagde De strafvordering wordt uitgeoefend tegen de daders, mededaders en medeplichtigen. Verdachte: in de fase van het onderzoek. Inverdenkinggestelde: na een beslissing van de onderzoeksrechter. Beklaagde: voor het vonnisgerecht.

OPM: Tijdens het onderzoek kan het gaan om onbekenden. Bij vervolging van een rechtspersoon en een natuurlijke persoon: - opzettelijke misdrijven: kunnen beide vervolgd worden. (cumul) - onopzettelijke misdrijven: diegene die de zwaarste fout gemaakt heeft kan vervolgd worden. (decumul) OPM: Een strafvordering is persoonlijk en kan dus niet overgaan op erfgenamen. Indien het gaat om een strafvordering tegen een rechtspersoon en diegene die de rechtspersoon moet vertegenwoordigen, dan wordt een vertegenwoordiger ad hoc aangesteld. B. Positie van de civielrechtelijk aansprakelijke partij De strafvordering kan niet uitgeoefend worden tegen deze partij. Zij kan eventueel wel door het openbaar ministerie betrokken worden in de zaak met het oog op een veroordeling in solidum met de beklaagde tot de betaling van de gerechtkosten en schadevergoeding. 3. Bemiddeling Dit is een proces wat de mogelijkheid biedt om, met vrijwillige instemming, tot een oplossing te komen buiten het gerecht met behulp van een derde. Elke belanghebbende partij kan erom verzoeken. Deze procedure kan in elke fase van de strafvordering aangevraagd worden (bemiddeling heeft geen rechtsgevolgen) Afdeling 2. Beletselen voor de uitoefening van de strafvordering 1. Schorsing van de strafvordering A. Schorsing uit hoofde van de persoon van de verdachte Indien een strafvordering tegen een parlementair werd ingesteld kan deze aan de kamer vragen om deze vordering te schorsen. Deze schorsing kan enkel bekomen worden met een twee derde meerderheid binnen de kamer.

OPM: De kamer kan dit ook doen op eigen initiatief of op initiatief van het Europees parlement. B. Schorsing ingevolge prejudicile vraag of prejudicieel geschil Het is mogelijk dat de strafrechter een uitspraak moet doen over een vordering die mee bepaald wordt door een oplossing die moet gegeven worden aan een vraag die buiten het strafrecht ligt. De prejudicile vraag De strafrechter kan niet zelf beslissen over een kwestie en zal deze dan ook voorleggen aan een ander rechtsorgaan. Het gevolg is dat de strafvordering geschorst zal worden. De prejudicile vraag maakt de zaak aanhangig bij een ander rechtscollege. Het prejudicieel geschil De strafrechter beslist om de strafvordering op te schorten ten einde de partijen toe te laten een procedure te voeren voor een andere rechter. OPM: Bovenvermelde procedures zijn uitzondering op de regel. In de meeste gevallen zal de strafrechter een uitspraak doen over de excepties. De rechter heeft ook de mogelijkheid om een zaak te schorsen in afwachting van een andere zaak voor een ander gerecht. Deze uitspraak is niet bindend voor de strafrechter. 1.Principe: algemene bevoegdheid van de strafrechter Artikel 15 VTSv bepaalt dat de strafrechter zelf uitspraak mag doen over geschillen van het burgerlijk recht die voor hem worden opgeworpen n.a.v. een misdrijf. AUTONOMIE van het strafrecht 2.Uitzondering: toepassing door de strafrechter van burgerlijk bewijsrecht Artikel 16 lid1 VTSv bepaalt dat wanneer het misdrijf betrekking heeft met de uitvoering van een overeenkomst waarvan het bestaan betwist wordt, dan zal de rechter rekening moeten houden met de regels van het burgerlijk wetboek. Hierdoor wil men misbruik vermijden dat men de strenge bewijsregeling in het burgerlijk recht probeert te omzeilen door het strafrecht. De voorwaarde is wel dat er een verband is tussen de overeenkomst en het misdrijf. 3.Prejudicile vraagstelling en prejudicieel geschil Dit is een uitzondering op bovenvermelde regels. Hieruit leiden we af dat iedere prejudicile vraag moet gesteund zijn op een wettekst. De oplossing die geboden wordt door het ander rechtscollege is bindend voor de strafrechter. a.Prejudicile vragen 4

Het Grondwettelijk Hof doet uitspraak over conflicten tussen de staat, gemeenschappen en gewesten Het Hof van Justitie komt tussen beide als er een interpretatieprobleem rijst. Het beneluxgerechtshof komt tussen als er zich interpretatieproblemen voordoen i.v.m. het Beneluxverdrag. b.Prejudicile geschillen Echtheidsgeschil (artikel 16 lid2 VTSv) Wanneer een echtheidsonderzoek van een bewijsmiddel moet onderzocht worden, wordt de strafvordering geschorst. Dit onderzoek wordt door de burgerlijke rechter bevolen. De uitspraak is bindend. Laster en lasterlijke aangifte (artikel 447 lid3 Sw) De vordering wordt geschorst tot de bevoegde overheid uitspraak heeft gedaan. Ook deze beslissing is bindend voor de strafrechter. OPM: Enkel de uitspraak moet opgeschort worden, het onderzoek mag voortgezet worden. Wanneer het ten laste gelegde feit geen misdrijf is, maar enkel een tuchtrechtelijke overtreding, dan zal ook de uitspraak gebeuren door een tuchtrechtelijke overheid. Indien het wel om een strafbaar feit gaat, moet men wachten op een definitieve uitspraak. Oneerlijke handelspraktijken (artikel 106 wet van 14 juli 1991) Indien de ten laste gelegde feiten het voorwerp zijn van een vordering tot staking, kan men enkel beslissen over deze zaak zodra er een in kracht van gewijsde gegane beslissing is genomen omtrent de vordering tot staking. 2. Verval van de strafvordering Bij verval wordt geen uitspraak gedaan over schuld of onschuld, de strafvordering kan geen doorgang meer vinden. Wat is het lot van de burgerlijke vordering? Dit moet de strafrechter zelf beoordelen. Gronden van verval: A. Dood van de verdachte of beklaagde Het gaat hier om een persoonlijk karakter. Artikel 20 VTSv. B. Amnestie C. Opheffing van de strafwet Zolang er nog geen definitieve uitspraak is gedaan, mag de nieuwe mildere 4

strafwet toegepast worden. (= retroactieve werking) Artikel 2 lid2 Sw. D. VSBG of minnelijke schikking 1.Gemeenrechtelijk regime a.Beginselen Artikel 216 bis Sv voorziet dat het OM aan de beklaagde KAN voorstellen om een geldsom te betalen en eventueel afstand te doen van bepaalde goederen. ALS de beklaagde hierop ingaat, vervalt de strafvordering. OPM: Het gaat hier niet om een straf, en komt dus ook niet op het strafregister. = administratief afhandelingmechanisme. b.Voorwaarden - M.b.t. de strafvordering De strafvordering moet nog mogelijk zijn (bijvoorbeeld geen strafuitsluitende verschoningsgrond) en mag nog niet ingesteld zijn. Er mag ook nog geen gerechtelijk onderzoek ingesteld zijn! - M.b.t. de straf Het misdrijf is ten hoogste strafbaar met een geldboete of een gevangenisstraf niet hoger dan 5 jaar of met beide straffen. (volgens de wet) Het OM is van mening dat de bestraffing met een geldboete volstaat. - M.b.t. de schade De dader moet zijn burgerlijke aansprakelijkheid schriftelijk bevestigen en het bewijs leveren van betaling van het niet-betwiste gedeelte van de schade. c.Modaliteiten en gevolgen De territoriaal bevoegde PdK neemt de beslissing tot VSBG. Deze kan enkel genomen worden tegen de fysieke dader. OPM: Niets belet de PdK een beslissing van VSBG te nemen tegen een mededader. Terwijl hij de andere vervolgt of seponeert. De uitvoering moet gebeuren binnen de gestelde termijnen (15 dagen 3 maanden) Het bedrag bedraagt minimum 10 euro en kan nooit meer zijn dan de door de wet bepaalde maximum van de geldboete. Elke inbreuk wordt apart bekeken. Indien de betaling correct en tijdig gebeurt dan zal de strafvordering vervallen. OPM: VSBG is geen grondslag voor wettelijke herhaling aangezien er geen veroordeling is. En er kan tevens geen rechtsmiddel tegen VSBG aangewend worden. 2.Bijzondere wetgeving

Verkeersmisdrijven of douane- en accijnsmisdrijven. E. Strafbemiddeling Artikel 216ter Sv geeft de PdK de mogelijkheid om de dader op te roepen en met hem bepaalde voorwaarden af te spreken. De vervulling van deze voorwaarden zal het verval van de strafvordering tot gevolg hebben. OPM: strafbemiddeling is niet gelijk aan bemiddeling. Bij bemiddeling zijn er niet dadelijk rechtsgevolgen. De dader en het slachtoffer gaan samen aan tafel zitten en bemiddelen buiten het gerecht. Ook hier hebben het OM en de verdachte geen enkele verplichting. De PdK kan wel enkel het initiatief nemen als de strafvordering nog niet is ingesteld of nog geen gerechtelijk onderzoek op gang is gebracht. Deze maatregel is enkel mogelijk indien de hoofdstraf niet meer dan 2 jaar correctionele gevangenisstraf is. Het gaat hier niet om de wettelijke straf, maar wel om de straf die de RECHTER zou hebben opgelegd (concrete). OPM: Indien er kosten verbonden zijn aan een mogelijk deskundig onderzoek kan men enkel overgaan tot strafbemiddeling indien de beklaagde deze kosten erkend heeft en zich verbonden heeft te zullen betalen. Een eerste maatregel bestaat erin de schade te vergoeden. Het slachtoffer wordt opgeroepen om te bemiddelen over de schade. Indien er geen akkoord komt tussen dader en slachtoffer is geen bemiddeling meer mogelijk. De PdK kan indien nodig ook een geneeskundige behandeling opleggen. Er bestaat ook de mogelijkheid van een dienstverlening van maximum 120 uren binnen een bepaalde termijn (1 maand - 6 maanden). De strafvordering zal vervallen als de dader aan alle voorwaarden heeft voldaan. F. Onmiddellijke inning van een geldsom Het verschil met de VSBG is dat dit niet gebeurt op het niveau van het parket, maar op het niveau van de politie. Deze maatregel wordt vooral gebruikt in verkeerszaken. De betaling van een geldsom doet de strafvordering vervallen onder de opschortende voorwaarde van de afwezigheid van verzet van het OM (=controleorgaan) Geen van beide partijen kunnen verplicht worden. G. Administratieve geldboete

In het sociaal strafrecht werden een aantal misdrijven opgesomd waarvoor men een administratieve geldboete kon opleggen als er nog geen strafvordering was ingesteld. Het verval treedt in door de kennisgeving aan de overtreder van de beslissing waarin de geldboete wordt vastgelegd. Ook bij niet-betaling kan geen strafvordering meer worden ingesteld. H. Verjaring 1.Verjaringstermijnen en gevolgen a.Draagwijdte en gevolgen De strafvordering moet binnen een bepaalde tijd ingesteld worden. Zoniet treedt er een verval van strafvordering op, namelijk verjaring. OPM: Er moet een uitspraak zijn binnen de termijn, de uitspraak moet nog geen kracht van gewijsde hebben (maar mag dan ook wel geen hoger beroep aantekenen) Deze regeling is niet van toepassing op oorlogsmisdaden, genocide en misdaden tegen de mensheid. De verjaring is van openbare orde en moet dus ambtshalve opgeworpen worden door de rechter. b.Termijnen Toepasselijke termijnen

Artikel 21 VTSv bepaalt: niet-correctionaliseerbare misdaden: 15 jaar andere misdaden: 10 jaar wanbedrijven: 5 jaar overtredingen: 6 maanden gecontraventionaliseerde wanbedrijven: 1 jaar OPM: Voor gecorrectionaliseerde misdaden werd geen aparte regeling voorzien. De termijn bedraagt dus gewoon 5 jaar zoals een WB. Deze redenering heeft een terugwerkende kracht, d.w.z. er wordt geacht dat het altijd een wanbedrijf is geweest. Hieruit kunnen we afleiden dat een verjaringstermijn slechts wordt vastgesteld bij de definitieve beslissing van de rechter. Wat met zedenmisdrijven tegen minderjarigen? (artikel 21bis, tweede lid VTSv) Bij gecorrectionaliseerde zedenmisdaden blijft de verjaringstermijn gelden die werd bepaald voor misdaden en begint pas te lopen vanaf het slachtoffer 18 jaar is. AFWIJKINGEN? verkeerswetgeving

Bepaalde overtredingen hebben een verjaringstermijn van 1 jaar, maar voor een aantal van deze geldt een termijn van 3 jaar. OPM: De decreetgever kan ook m.b.t. de verjaringstermijnen regelgevend optreden. Eendaadse samenloop en samenhang? En feit dat verschillende misdrijven oplevert? Elk misdrijf behoudt zijn verjaringstermijn OPM: Een nieuwe wet die de hangende verjaringstermijnen verandert is automatisch van toepassing op de zaken die nog niet zijn verjaard!! Berekening (artikel 23 VTSv)

Termijnen worden berekend van dag tot dag en van maand tot maand. De dag waarop de verjaring begint is in de termijn begrepen. Aanvang (artikel 21 VTSv)

Op het ogenblik dat het misdrijf werd voltrokken. De bepaling ten gronde geschiedt door de rechter. Aflopende misdrijven Zijn voltrokken door het doen of laten op een bepaald moment. Voortdurende misdrijven Voltrokken wanneer een einde gesteld word aan een bestendige delicttoestand. UITZONDERING De zedenmisdrijven t.a.v. minderjarigen. Hier begint de termijn pas te lopen vanaf de meerderjarigheid van het slachtoffer. Deze wet dateert van 1995 en is slecht van toepassing op feiten erna. Voortgezette misdrijven? o Aanvang vanaf het laatste feit o Tussen de verschillende feiten mag geen termijn verlopen die gelijk is aan of langer is dan de oorspronkelijke verjaringstermijn. o Elk feit behoudt zijn eigen verjaringstermijn. OPM: Deze regeling geldt ook voor gewoontemisdrijven. 2.Stuiting a.Werking = De lopende verjaringstermijn wordt onderbroken, en vanaf de dag van de stuiting begint een nieuwe termijn te lopen, die gelijk is aan de oorspronkelijke. De dag van de stuiting is in de termijn begrepen.

OPM: Stuiting kan enkel geldig gebeuren als de stuitingsdaad binnen de oorspronkelijke termijn gebeurt, tenzij eventuele schorsing van gedurende deze termijn. Dus geen geldige stuiting wanneer door stuiting de oorspronkelijke termijn is overschreden (kan verlengd worden door schorsing.) Wanneer een verjaringstermijn slechts 6 maanden bedraagt (overtreding), kan deze niet alleen gestuit worden tijdens de oorspronkelijke termijn, maar ook gedurende de nieuwe termijn voortvloeiend uit de stuiting. Een maximale verlenging van 1 jaar is mogelijk. b.Daden van stuiting Daden van onderzoek (artikel 22 VTSv)

= Elke handeling, door een bevoegd persoon verricht, die ertoe strekt het dossier volledig te maken. OPM: Deze handelingen mogen zowel in het opsporings- als in het Gerechtelijk onderzoek gebeuren. Deze handelingen moeten gesteld worden door een bevoegd persoon. Vb: officier van de gerechtelijke, NIET gewone agenten, behandeling van de zaak ter zitting, uitspraak, Daden van vervolging

= Daden door een bevoegd persoon waardoor de strafvordering wordt ingesteld. Hier gaat het vooral om het OM en het slachtoffer. OPM: Verjaring loopt in het voordeel van de verdachte, dus stuitingsdaden door hemzelf gesteld werken niet stuitend. Vb: Instelling gerechtelijk onderzoek, verwijzing naar het vonnisgerecht, Betekening van regelmatige dagvaarding voor het vonnis zijn stuitend, OOKAL blijkt het vonnisgerecht onbevoegd! NIET: voorstel tot VSBG c.Omvang van de stuiting (artikel 22 lid 2VTSv) De stuitingsdaden gelden t.a.v. alle personen in het geding. De gevolgen strekken zich uit tot mededaders en medeplichtigen. Deze regeling geldt ook voor samenhangende misdrijven. 3.Schorsing a.Werking = Een lopende verjaringstermijn wordt stopgezet wegens de onmogelijkheid om de strafvordering in te stellen of verder uit te oefenen. Na de verdwijning van het obstakel, vangt de termijn opnieuw aan.

De termijn wordt verlengd met een duur gelijk aan de schorsing. OPM: Schorsing kan in ieder moment van de procedure en moet niet gebeuren binnen de oorspronkelijke termijn. Vr 1998 werd een inleidende zaak voor het vonnisgerecht altijd geschorst. Dit is vandaag de dag niet meer het geval. Alle feiten na 1 sept 2003 (nieuwe feiten), diegene ervoor combineren met Securitaswet b.Gronden van schorsing Traditionele gronden (artikel 24 eerste lid VTSv)

Ieder wettelijk beletsel dat de wettelijke strafvordering verhindert. Vb: prejudicieel geschil (vanaf de vraag tot kennisgeving van de beslissing) Exceptie van onbevoegdheid, onontvankelijkheid of nietigheid (artikel 24 lid 2 VTSv)

De verjaring wordt geschorst bij een voor het vonnisgerecht opgeworpen exceptie van onbevoegdheid, onontvakelijkheid of nietigheid door de verdachte!( stuiting: verdachte doet nit zelf) OPM: Er bestaat dus geen schorsing als deze excepties ambtshalve door het OM wordt ingeroepen OF als deze worden opgeroepen voor de onderzoeksgerechten. Ook voor het vonnisgerecht gelden beperkingen: Geen schorsing indien de beslissing van de exceptie bij de grond van de zaak wordt gevoegd (dus niet gegrond maar rechter voegt beslissing bij grond van de zaak) Geen schorsing indien de exceptie gegrond wordt verklaard door vonnisgerecht GEVOLG: Enkel schorsing indien het vonnisgerecht uitspraak doet in een vonnis n wordt verworpen (=ongegrond verklaard) n deze exceptie wordt opgeworpen (en niet bij de grond van de zaak wordt gevoegd!) door verdachte. De schorsing loopt vanaf de dag waarop het verweermiddel werd opgeworpen tot op de dag dat hierover uitspraak gedaan werd. OPM: Schorsing geldt t.a.v. alle partijen. (in rem) ookal niet iedereen exceptie ingeroepen!!! Inleiding van de zaak voor het vonnisgerecht

De wet van 11-12-1998 bepaalt een bijkomende schorsingsgrond opgenomen in artikel 24 lid 1, 1 VTSv. De verjaring is geschorst vanaf de dag van de zitting waarop de strafvordering bij het vonnisgerecht wordt ingeleid. DUS geen verjaring meer mogelijk zodra de zaak voor vonnisgerecht wordt ingeleid (behalve voor 4 uitz.).
In 2002 werd deze schorsingsgrond opnieuw afgeschaft.

Het voormelde artikel werd toch in leven gehouden en is nog steeds van toepassing, tenzij er bij wet van afgeweken wordt. Voor de misdrijven NA 1 sept 2003 geldt deze regeling niet.

ENKEL VOOR DE MISDRIJVEN VOOR 1 SEP 2003: De termijn start op de eerste zitdag. Er is dus schorsing van de verjaring vanaf de inleidingszitting -eerste zitting- voor het vonnisgerecht, behalve vier uitzonderingen waar verjaring toch opnieuw verder loopt!!! UITZONDERINGEN (geldig voor de misdrijven gepleegd VOOR 1 sep 2003): Onbepaald uitstel De verjaring begint opnieuw te lopen vanaf de dag van beslissing van het vonnisgerecht (ambtshalve of op verzoek van het OM) om de zaak voor onbepaalde tijd uit te stellen. Bijkomend onderzoek Om te vermijden dat een onvolledig dossier voor het vonnisgerecht komt, bepaalt de wet dat de verjaring opnieuw begint te lopen vanaf de dag dat beslist wordt om bijkomende onderzoeksdaden te stellen. OPM: gebeurt dit verzoek door de BP of beklaagde, dan blijft de verjaring geschorst. Verstrijken van 1 jaar Te rekenen van de dag van de zitting tot op de dag van de uitspraak. verjaring gaat hier ook opnieuw lopen OPM: Bij het berekenen van dit jaar moet geen rekening gehouden worden met bovenvermelde uitzonderingen. Periode tussen het vonnis en hoger beroep Indien beroep door het OM loopt de termijn vanaf het aantekenen van beroep. Indien de beklaagde beroep aantekent, dan blijft de schorsing gelden tot op de dag dat de zaak wordt vastgesteld bij de appelrechter. OPM: gebeurt dit niet binnen het jaar (het inleiden van de zaak in hoger beroep), dan begint ook opnieuw de termijn te lopen. De termijn begint terug te lopen vanaf het verstrijken van een jaar vanaf de inleidingszitting in eerste aanleg tot op de dag van inleiding in graad van beroep. Indien er verzet wordt aangetekend in buitengewone termijn is er schorsing vanaf einde gewone termijn tot aantekenen van het ontvankelijk buitengewoon verzet. Soms kan er tijdens bepaalde periodes sprake zijn van overlapping. Dan kan er echter geen sprake zijn van cumulatie. Wat gebeurt er met stuiting tijdens de schorsing? In geval van stuiting tijdens schorsing: de nieuwe termijn vangt aan bij beindiging van de schorsingsperiode. Jurisprudentile gronden?

Er werd geen limitatieve lijst voorzien van schorsingsgronden. Het gaat om de gevallen waarin het OM alles gedaan heeft om de rechtspleging tot een goed einde te brengen. Na het verstrijken van de gewone termijn voor verzet, verkrijgt een vonnis kracht van gewijsde, en is het uitvoerbaar. Indien later ontvankelijk buitengewoon verzet wordt aangetekend, is er sprake van schorsing vanaf het verstrijken van de gewone termijn, tot op het ogenblik van het aantekenen van het verzet. Verjaring is dus telkens geschorst tussen uitspraak/of verstrijken gewone termijn verzet en aantekenen hoger beroep/aantekenen verzet. De verjaring is geschorst tijdens een cassatieprocedure tegen een eindbeslissing. I. Gezag van gewijsde 1.Draagwijdte = De onmogelijkheid om diegene die voor een strafbaar feit reeds werd veroordeeld een tweede maal te vervolgen. (non bis in idem) Dit gezag is van openbare orde, dus de rechter moet het ambtshalve inroepen. 2.Voorwaarden a.M.b.t. de vroegere beslissing Gezag van gewijsde berust op het bestaan van een vroegere einduitspraak. Seponering wordt niet aangenomen als eindbeslissing Dit kan ook bekomen worden door het verval van de strafvordering door bijvoorbeeld verjaring. Ook een regelmatige VSBG of administratieve geldboetes kunnen een grondslag vormen voor de ontvankelijkheid. Het non bis in idem beginsel geldt niet voor uitspraken gedaan door het onderzoeksgerecht. Een eindbeslissing van een Belgische strafrechter! Deze stelling dient op 2 plaatsen te worden bijgesteld - Artikel 13 VTSv Wanneer iemand in een ander land berecht werd en zijn straf heeft ondergaan, de verjaring is ingetreden of hem amnestie werd verleend, kan deze persoon in Belgi niet meer vervolgd worden. Artikel 54 schengen-uitvoeringsovereenkomst

Een persoon die bij onherroepelijk vonnis door een overeenkomstsluitende partij werd berecht, door een andere overeenkomstsluitende partij niet meer worden vervolgd voor hetzelfde feit. b.M.b.t. de nieuwe vervolging Wanneer een nieuwe vervolging slaat op hetzelfde feit van de vroegere beslissing, dan is geen vervolging meer mogelijk. Voortgezet misdrijf? (artikel 65 lid2 Sw) De rechter kan bij de nieuwe veroordeling rekening houden met de in kracht van gewijsde gegane beslissing. Hij kan bijvoorbeeld oordelen dat de vorige straf voldoende was en dan moet hij bij deze enkel uitspraak doen over de schuldvraag. Vindt hij deze straf echter onvoldoende, dan kan hij nog een straf uitspreken. Dit geheel mag niet hoger zijn dan het maximum van de zwaarste straf. Voortdurend misdrijf? Er zal geen tweede veroordeling uitgesproken kunnen worden. OPM: Deze principes hebben enkel betrekking op nzelfde persoon. Hoofdstuk 2. De burgerlijke vordering Artikel 3bis VTSv bepaalt dat slachtoffers van misdrijven goed geholpen moeten worden in de weg naar justitie. Deze taak wordt uitgevoerd door justitieassistenten van de dienst Justitiehuizen. Afdeling 1. Uitoefening van de burgerlijke vordering 1. Slachtoffer en benadeelde persoon Oorspronkelijk werden geen rechten toegekend aan de slachtoffers die zich geen burgerlijke partij hadden gesteld. Zij werden m.a.w. niet betrokken in het rechtsgeding en werden niet op de hoogte gehouden. De wet van 12 maart 1998 heeft een bijzonder wettelijk statuut gecreerd. Via deze wet kunnen personen zich laten registreren als benadeelde persoon, hierdoor zal hij op de hoogte gehouden worden van het verloop van de procedure. De verklaring kan afgelegd worden op het secretariaat van het parket door diegene die verklaart schade te hebben geleden. Dit kan gebeuren door de benadeelde zelf of een advocaat. (artikel 5bis VTSv) Aan dit statuut (benadeelde) worden 3 rechten verbonden: - Recht op bijstand of vertegenwoordiging door een advocaat Het is niet de bedoeling dat deze aanwezig is bij onderzoeksverrichtingen. Hij kan de benadeelde wel altijd bijstaan bij gewone contacten met de OR.

- Voeging van stukken bij het dossier De benadeelde mag tijdens elk stadium van de procedure stukken toevoegen die hij nuttig acht. - Verwittigingsplicht Het parket heeft een 3-voudige verwittigingplicht. 1) verwittiging bij seponering en reden daarvan 2) verwittiging instellen gerechtelijk onderzoek 3) verwittiging bepaling rechtsdag voor onderzoeks en vonnisgerecht Bij niet-naleving is er enkel sprake van een disciplinaire aansprakelijkheid van de verantwoordelijke parketmagistraat. OPM: Een seponering betekent niet noodzakelijk dat de benadeelde inzage krijgt in het dossier. Hiertoe moet hij toelating vragen aan de OR. De wet van 17 mei 2006 voorziet nog meer rechten voor het slachtoffer. Ook al hebben zij zich niet geregistreerd, ontvangen zij voortaan toch nuttige informatie over de regels omtrent BP en de registratie van een benadeelde. Hiernaast moet de PdK plaats en tijd bekend maken van de verschijning. Ten slotte moet de vonnisrechter, als hij een vrijheidsstraf uitspreekt, de partijen inlichten over deze straf of over de mogelijke uitvoeringsmodaliteiten. 2. Optierecht van de benadeelde De burgerlijke vordering kan zowel voor de burgerlijke- als de strafrechter ingesteld worden. De benadeelde heeft hiertoe de keuze. In veel gevallen gebeurt het voor de strafrechter. Waarom? - Er zijn geen onmiddellijke kosten aan verbonden. - De bewijsmiddelen uit de strafzaak kunnen gebruikt worden, terwijl bij een burgerlijke vordering de bewijslast bij de benadeelde ligt. - Hierdoor kan de benadeelde bijdragen tot het vormen van de overtuiging van de strafrechter. - Op deze manier maakt de benadeelde duidelijk dat hij wil dat de dader gestraft wordt. In tegenstelling tot vroeger is deze keuze NIET definitief. Dit betekent ook dat een benadeelde zijn eis kan splitsen, een deel voor de burgerlijke (materieel) en een deel voor de strafrechterlijke (moreel). Zo kan hij ook afstand doen van zijn eerste vordering voor een burgerlijke rechtbank en zich BP stellen voor de strafrechter, en vice versa. 3. De burgerlijke vordering voor de strafrechter A. Instelling en voorwerp 1.Voorwerp

Het doel van de burgerlijke vordering is het herstel van de schade die door het misdrijf is ontstaan. Teruggave (ambtshalve) = Herstel van de schade die door het misdrijf werd veroorzaakt. Enerzijds het teruggeven van de goederen die ontnomen waren en anderzijds het teniet doen van alle materile gevolgen van het misdrijf. Herstel tot een toestand zoals die voor het misdrijf was. Schadevergoeding =geld (raakt openbare orde nit) OPM: De teruggave is een maatregel van openbare orde. Ongeacht een BP-stelling moet deze maatregel gevorderd worden. 2.Instelling De BP-stelling kan persoonlijk gebeuren, maar ook met de tussenkomst van een advocaat. Deze handeling zal gebeuren in het gerechtelijk arrondissement waar de strafvordering aanhangig is. Een eenvoudige wilsverklaring volstaat. a.De strafvordering is nog niet ingesteld De benadeelde kan gelijktijdig de burgerlijke vordering en de strafrechterlijke vordering instellen. Dit kan via: - BP-stelling voor de OR (verplicht voor misdaden) Dit kan door een eenvoudige wilsverklaring, dit is niet verbonden aan bepaalde vormvereisten. Dit kan in een schriftelijke akte of mondeling. In beide gevallen wordt door de OR een PV opgesteld. - Rechtstreekse dagvaarding (niet voor misdaden!) De benadeelde kan via de deurwaarder de aangeduide persoon dagvaarden om voor het vonnisgerecht te verschijnen. OPM: Voor misdaden is deze BP-stelling voor de OR verplicht. Voor wanbedrijven en overtredingen is het facultatief en kan een benadeelde opteren voor een RD. De benadeelde die een strafvordering op gang brengt is gehouden een consignatie te betalen. Dit heeft een dubbele doelstelling: - Waarborg voor de betaling van de gerechtskosten. - Een rem tegen roekeloze initiatieven. De hoogte van de consignatie wordt bepaald door de OR, maar meestal worden tarieven gehanteerd. Wanneer de borgsom niet gestort wordt KAN de zaak opgeschort worden. Na de eindbeslissing wordt de consignatie teruggestort indien de beklaagde werd veroordeeld.

b.De strafvordering is reeds ingesteld De BP kan zich partij in het geding stellen gedurende de hele procedure, tot aan de sluiting van de debatten. Dit kan gebeuren voor de OR, de onderzoeksgerechten of voor de vonnisgerechten. B. Voorwaarden 1.Algemene voorwaarden a.Hoedanigheid Er moet een verband bestaan tussen de materile procespartij en het voorwerp van de eis. Het herstel van de schade, behoort aan hen die de schade hebben geleden. Het gaat dus om het slachtoffer! (bij patrimoniaal karakter ook bijvoorbeeld erfgenamen) b. (rechtmatig) Belang De benadeelde moet een materieel of moreel voordeel uit de vordering halen. Het moet wel gaan om een rechtmatig belang. De rechtspraak heeft dit begrip verfijnd, er is geen rechtmatig belang indien iemand behoud nastreeft dat in strijd is met de openbare orde. + benadeelde moet bekwaamheid en handelingsbekwaamheid hebben 2.Specifieke voorwaarden a.Ontvankelijkheid van de strafvordering de burgerlijke vordering is een accessorium van de strafvordering. D.w.z. dat de strafrechter enkel uitspraak zal doen over een burgerlijke vordering indien op het ogenblik van indiening nog een ontvankelijke strafvordering bestond. De strafvordering vervalt voor de indiening van een burgerlijke vordering Geen beoordeling van de burgerlijke vordering De strafvordering vervalt na de indiening van de burgerlijke vordering De strafrechter blijft bevoegd om uitspraak te doen. Hij zal niet meer oordelen over de gegrondheid, doch enkel als de beklaagde een onrechtmatige daad heeft gesteld. Hieruit kunnen we afleiden dat de burgerlijke vordering altijd moet ingediend worden vooraleer er een uitspraak is in de strafvordering. De enige uitzondering hierop is als de zaak niet in staat van wijzen is. Dan is ook na de beoordeling van de strafzaak een burgerlijke vordering voor de strafrechter mogelijk. b.Geen burgerlijke vordering hangende voor de burgerlijke rechter? De benadeelde mag zijn schade niet 2 keer laten vergoeden. nmaal voor de burgerlijke- en nmaal voor de strafrechter.

c.Beweren benadeelde te zijn Artikel 63 Sv bepaalt dat een BP-stelling enkel mogelijk is door diegene die beweert benadeeld te zijn door een misdrijf. Er moet m.a.w. een verband zijn tussen de geleden schade en het misdrijf. Het is niet de bedoeling dat de benadeelde alle duidelijke indicaties moet geven van een misdrijf. Aantonen dat hij schade heeft gelden door het misdrijf volstaat. Hiertoe wordt een 5-voudige controle gehanteerd: - 1) Een rele schade De schade moet reel zijn op het ogenblik van de BP-stelling. (geen eventuele schade) - 2) Een persoonlijke schade Een rechtspersoon kan zich ook BP-stellen. V.Z.W. en instelling van openbaar nut Een aantasting van de collectieven belangen is geen individuele schade. Opdat deze verenigingen toch als BP kunnen optreden hebben zij een bijzondere wettelijke machtiging nodig. - 3) Een schade veroorzaakt door het vervolgde misdrijf Rechter kan pas schadevergoeding toekennen als het misdrijf bewezen is verklaard. Zo kan geen schadevergoeding uitgekeerd worden op grond van fouten of onvoorzichtigheden. Het is de rechter die bepaalt of er een voldoende band bestaat tussen de schade en het misdrijf. - 4) De strafrechter is bevoegd om de schadevergoeding toe te kennen Hierdoor verliest de BP de mogelijkheid op een schadevergoeding. Zij verliest bijgevolg het voorwerp van de vordering en deze dient onontvankelijk te worden verklaard. Bv burgelijke partijstelling in art 46 Arbeidsongevallenwet (onontvankelijk) 5) De benadeelde vraagt de vergoeding van de schade. (ik wil dat de dader gestraft wordt, telt niet)

C. Tegen wie wordt de burgerlijke vordering uitgeoefend 1.Dader en civielrechtelijk aansprakelijke partij Indien de dader veroordeeld wordt, en er bestaat een duidelijke band tussen beide, zijn zij hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de schadevergoeding. 4. De burgerlijke vordering voor de burgerlijke rechter A. Toepasselijke rechtsregels

De strafregels zijn van toepassing op de burgerlijke vordering voor de strafrechter en de privaatrechtelijke regels zijn van toepassing op de burgerlijke vordering voor de burgerlijke rechtbank. Rechtspleging is verbonden met de aard van het gerecht.

B. Verhouding tussen strafproces en burgerlijk proces 1.Uitspraak van de burgerlijke rechter voor de inwerkingstelling van een strafvordering De strafrechter is op geen enkele wijze gebonden aan de beslissing van de burgerlijke rechtbank. Er is geen eenheid van voorwerp, oorzaak of partijen n dus geen gezag van gewijsde. Deze eenheid geldt wel als de burgerlijke vordering ook voor de strafrechter wordt gebracht. Wanneer de beklaagde de exceptie van gewijsde opwerpt, zal de strafrechter geen veroordeling op burgerlijk gebied kunnen doen. 2.Instelling van de strafvordering voor of tijdens de burgerlijke procedure Nu zal de burgerlijke vordering geschorst worden tot de strafrechter een definitieve beslissing heeft genomen en uitspraak kracht van gewijsde heeft. De verplichting tot schorsing slaat enkel op de uitspraak van de burgelijke rechter. OPM: Het moet wel gaan om een vordering in Belgi. Dit heeft men enerzijds gedaan om tegenstrijdigheden te vermijden tussen de beslissing van de strafrechter en burgerlijke rechter en anderzijds om het beginsel van gezag van gewijsde niet te schenden. Voorwaarden: - De vordering moet ingesteld zijn. - De vordering behandelt hetzelfde feit, verband tussen de 2 procedures OPM: De schorsing van de burgerlijke vordering raakt de openbare orde en wordt dus ambtshalve opgeworpen. Deze schorsing slaat enkel op de uitspraak! 5. Het fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders A. Beginselen De wet van 1 augustus 1985 voorziet in de toekenning van hulp door de staat. Deze kas werd opgericht voor slachtoffers die nergens anders aanspraak maken op een schadevergoeding. Ook occasionele redders vallen onder deze wet. Dit zijn personen die vrijwillig hulp verleenden aan een slachtoffer.

Dit bijzonder fonds wordt gespijsd door de staat en door de sui-generis bijdrage van 25 euro die aan elke beklaagde wordt opgelegd wanneer hij een criminele of correctionele straf krijgt. De uitspraak gebeurt door een commissie die in het licht van de wet werd opgericht. B. Voorwaarden Het moet gaan om opzettelijke gewelddaden. De aanvrager kan nergens anders aanspraak maken op een schadevergoeding. Hij had zich BP gesteld of een rechtstreekse dagvaarding ingediend. De gewelddaad vond plaats in Belgi. Afdeling 2. Verval van de burgerlijke vordering 1. Afstand van rechtsvordering en dading De benadeelde kan afstand doen van zijn burgerlijke vordering tegen de dader van het misdrijf. Overeenkomstig artikel 5 VTSv vervalt hierdoor de strafvordering niet. Dit geldt ook wanneer de strafvordering op gang werd gebracht door de benadeelde. 2. Gezag van gewijsde Op burgerlijk vlak duidt dit op de toestand waarin de eisende partij een burgerlijke vordering instelt met hetzelfde voorwerp, dezelfde oorzaak en tegen dezelfde partij als een daaraan voorafgaande en reeds definitief beslechte vordering. Deze gezag van gewijsde is van relatieve aard. D.w.z. dat de exceptie moet opgeworpen worden door de verwerende partij, de rechter kan hier niet ambtshalve optreden. 3. Verjaring A. Regeling 1.Oude regeling Het slachtoffer van een onrechtmatige daad kan zijn vordering gedurende 30 jaar instellen, terwijl het slachtoffer van een misdrijf slechts 5 jaar had. 2.Regeling volgens de wet van 10 juni 1998 Artikel 26 Sv houdt in dat een burgerlijke vordering verjaart volgens de regels van het burgerlijk recht. Dubbele voorwaarde: Dit is 5 jaar vanaf de dag volgend (anders dan strafvordering!) op de dag waarop de benadeelde kennis kreeg van de schade EN van de identiteit van de aansprakelijke persoon. (beide voorwaarden zijn cumulatief) De verjaring treedt sowieso in 20 jaar na het ontdekken van de schade. OPM: Het gaat hier om vervaltermijnen, de dies a quo is NIET inbegrepen!!!

Een laatste opmerking is dat de burgerlijke vordering niet mag verjaren voor de strafrechtelijke vordering. Zowel niet voor de strafrechter als voor de burgerlijke rechter. Als strafvordering later zou intreden vervalt de BV samen met de SV. Indien BV ( SRvordering) tijdig is ingesteld, wordt de verjaring geschorst tot beslissing over deze vordering kracht van gewijsde heeft gekregen. B. Toepassingsgebied Op alle misdrijven omschreven in het strafwetboek.

Vous aimerez peut-être aussi