Vous êtes sur la page 1sur 22

OP ZOEK NAAR POLITIEK

Inleiding pp.7-21 Houding jongeren tov politiek Enge zin van politiek: institutionele politiek afkeer en onverschilligheid Brede betekenis wel interesse Vb. Aanwezigheid migranten: een verrijking van de samenleving, bescherming mensenrechten, antidiscriminatiemaatregelen, andere ethische kwesties,... Politiek zijn alle zaken die mensen ondernemen in hun dagelijkse leven en die een directe maatschappelijke betekenis hebben. (volgens A. Giddens lifestyle politics) Enge zin verliest terrein: het nationale parlement en de regering krijgen minder greep op de samenleving. Macht vloeit door naar meer internationale niveaus. EU: technocratische besluitvorming burgers: o weinig vertrouwen: weinig opgedaagde kiezers, afgekeurd referendum over de grondwet o veel vertrouwen: id technische competentie van de ambtenaren Grenzen vervagen: sterke publieke opinie humanitaire interventie transformeert meer en meer van een recht naar een plicht. Politieke macht verschuift naar: massamedia wetenschappers internationale bedrijven non-gouvermentele organisaties De gewone burger ondergaat ook een transformatie: besluiten meer individueel, keuzes zijn niet permanent. Vroeger werd de keuze bepaald door de socio-economische status van mensen of hun religieuze overtuigingen. Democratie is ontstaan bij cde vorming van de natiestaten, gaat globalisering dan zorgen voor een afname van de democratie? Pessimistische visie: Geen verantwoordingsmechanisme buiten de institutionele sfeer VS wordt een supermacht Verdwijnen van het samenlevingsverband Dit boek tracht deze negatieve visie te weerleggen: Jongeren grijpen naar andere vormen van participatie en engagement Nieuwe kanalen om besluitvorming te benvloeden Integreren nationale regeringen binnen een supranationale organisatie Aanpassen politiek partijen Hoe kwijt de pers zich van zijn maatschappelijke functie Hebben samenlevingen sterkere sociale coheie wanneer er minder etnische groepen aanwezig zijn? Er zijn nieuwe internationale structuren beschikbaar om druk uit te oefenen op de internationale machthebbers: Internationale mensenrechtenregime Internationaal strafhof (den Haag)

De maatschappelijke transformatie waar we voor staan, is zeer complex dat er een nieuw ordeningsproces nodig is om het veranderingsproces tot een goed einde te brengen.

Een verschuiving van de politieke participatie: politieke participatie & ongelijkheid, 1974-2002 (M. Hooghe & D. Stolle) Inleiding Vandaag zijn er een heleboel indicatoren die erop wijzen dat er iets aan de hand is met de verhouding tussen de burgers en het politieke systeem! We bemerken een achteruitgang van de traditionele participatiekanalen (daling kiesgerechtigden, ledenaantal pol. partijen, ). We weten echter niet hoeverre dit problematisch is voor het functioneren van onze democratie. Is het zo dat nieuwe generaties niet langer bereid zijn zich op allerlei manieren in te zetten in het politieke gebeuren? Of is dit gebeuren resultaat van nieuwe vormen van participatie (protest e.d.)? In verband met die nieuwe participatievormen staat de participatieparadox: hoe intensiever een bepaalde daad van participatie, hoe meer het enkel de elite is die ervan gebruik maakt. Een daling vd participatie? Er is zeker een trend naar dalende traditionele participatie. De vraag is in hoeverre we ons hier zorgen over moeten maken. Inglehart tilt hier niet te zwaar aan een beweert dat de postmoderne burger genteresseerd blijft in het reilen en zeilen van de politiek, maar die interesse anders zal uiten dan tientallen jaren geleden. We zouden dus te maken hebben met een verschuiving van de participatiepatronen. Die nieuwe participatievormen wijken op 4 punten af vd traditionele vormen: -structuur: vroeger hirarchische banden terwijl nu flexibele, losse participatiestructuur - nu minder gericht op formele structuren als doelwit, meer culturele verandering bewerkstellingen (life style politics=elementen uit de persoonlijke levenssfeer krijgen een politieke of maatschappelijke betekenis) -vroeger geleidelijke mobilisatie, nu plotse mobilisatie vb. Witte Mars -nu meer individueel gericht en minder op collectieve basis vb. kopen van een fair trade product Hoeveel mensen nemen op deze manier aan de politiek deel? Leiden deze nieuwe vormen van participatie tot democratisering? In verband hiermee staat het chequeboek-activisme (=ipv zich als vrijwilliger in te zetten voor een goed doel jaarlijks geld storten op rekening goed doel) Een vergelijking met surveydata De reconstructie vd participatiepatronen vd westerse bevolking ahv political action onderzoek(70) en european social survey (02) brengt ons het volgende bij: - idd systematische daling traditionele participatievormen -radicale of geweldadige actievormen hebben zowel nu als destijds weinig betekenis -sommige vormen van politieke participatie stijgen (boycots, fair trade, petities) =>traditionele vormen boeten aan belang in tovd nieuwe participatievormen= transformatie vh participatiepatroon Vormen van ongelijkheid Opdat deze nieuwe vormen democratisch zouden zijn, moet aangetoond worden dat ze niet meer zo ongelijk onder de bevolking gespreid zijn (op vlak van gender, opleidingsniveau en leeftijd) als het geval was bij traditionele participatievormen. -gender

Meer gelijkheid nu oa door politiek consumentisme(=producten boycotten of kopen om ethische redenen), petities, boycotten. Partijlidmaatschap wel nog altijd ongelijk. Ook manier van werken vervrouwelijkt. =>nieuwe participatievormen vertonen minder genderongelijkheid dan oude! -opleidingsniveau Hetzelfde patroon toen als nu: hoogopgeleiden participeren vaker dan laagopgeleiden. Deze trend zet zich zelfs door op vlak van politiek consumentisme! Betogingen worden universeler: iedereen, zowel hoog als laag opgeleiden, doet eraan mee. Wel is de ongelijkheid nog niet volledig verdwenen. Uitzondering: kiesplicht, daar ook bij laaggeschoolden nog veel die gaan stemmen wegens kiesplicht. =>ongelijkheden op basis van opleidingsniveau blijven grotendeels dezelfde! -leeftijd In 74: jongeren de actieve groep, 02 meer verspreid patroon: elke leeftijdsgroep heeft zich gespecialiseerd in 1 bepaalde vorm van politieke participatie. Wel nog invloed vd protestgeneratie: jongeren uit 74 nu nog op middelbare leeftijd actiever dan andere groepen. =>nieuwere vormen worden vaker opgepikt door jongeren, maar we hebben ook aanwijzingen dat mensen een bepaald actierepertoire blijven beoefenen naarmate ze ouder worden. Dus er is niet echt sprake van ongelijkheid op basis van leeftijd. Nemen ongelijkheden toe? Tot nu toe hebben we een onvolledig beeld vd realiteit geschetst, de verschillende bronnen van ongelijkheid benvloeden immers elkaar. Hiertoe wordt op de data een multivariate analyse uitgeoefend, met onderscheid tussen de conservatieve participatievormen en de nieuwe participatievormen. Resultaten: -deelname aan boycots en petities: Diegene met pol. interesse nemen vanzelfsprekend meer deel aan dit soort acties. Op vlak van opleidingsniveau, inkomen en leeftijd is er weinig verschil, wel op vlak van gender: vrouwen nemen vaker deel aan dit soort acties dan mannen in 02 ( dat was omgekeerd in 74) =>belangrijke verandering en sterke vorm van democratisering - meer conventionele vormen (lidmaatschap partij, contacteren ve politicus): De genderongelijkheid is sterk vermindert, maar blijft negatief & significant! Op vlak van opleidingsniveau verandert er niet veel (zelfs nog iets scherpere ongelijkheid).Ook inkomensniveau blijft significant, wel kleinere verschillen. Jongeren nu minder vaak in aanraking met conventionele vormen. Pol. interesse blijft krachtig en significant. => inzake gender, inkomen en opleiding een kleine mildering, maar de verschillen zijn zeker niet verdwenen. Op vlak van leeftijd kunnen we besluiten dat jongeren hebben afgehaakt. Besluit We hebben te maken met een verschuiving van politieke participatie: sommige vormen gaan erop vooruit, andere erop achteruit. Er is dus geen sprake ve gebrek aan politieke belangstelling. Wel opmerkelijk is de achteruitgang van politieke participatievormen die samenhangen met het functioneren van politieke instellingen die terrein verliezen, dus er ontstaat kortsluiting ts burgers en het politieke systeem!

Of deze verschuiving nu leidt tot nieuwe vormen van onduidelijkheid is een vraag waar we niet precies een antwoord op weten. Sommige vormen van ongelijkheid (zoals gender) zijn sterk afgenomen, terwijl de ongelijkheden voor opleiding en inkomensniveau gewoon verder blijven bestaan. Voor leeftijd kunnen we concluderen dat de jongste leeftijdsgroep zich steeds meer lijkt weg te trekken van de genstitutionaliseerde politiek. We weten niet echt waarom deze jongeren afhaken. Het kan te wijten zijn aan het hogere opleidingsniveau of aan het feit dat jongere generaties zicht niet meer zo sterk aangetrokken voelen door de traditionele ideologien waar de pol. partijen van uitgaan. Bovendien ligt bij hun het accent eerder op zelfexpressie en postmaterialistische waarden waardoor ze zich minder thuis voelen in hirarchische organisaties zoals politieke partijen. Deze vaststelling roept 2 belangrijke vragen op naar de toekomst toe: -gaat het hier om een voorbijgaand verschijnsel? (simpelweg uitstel? of is het eerder een duidelijke waardeverschuiving?) -is er een alternatief voor de traditionele, genstitutionaliseerde manier van politiek bedrijven? maw: de politieke participatie mag zich dan wel verplaatsen, maar is massale participatie dan nog wel effectief? (zo hebben betogingen in sommige gevallen een grote invloed, in andere gevallen worden ze totaal genegeerd!)

Het transnationale verzet tegen de oorlog in Irak (Stefaan Walgrave) (p43-63) Inleiding Op 15 februari trokken wereldwijd tussen 10 en 15 miljoen mensen in meer dan 300 steden en meer dan 60 landen de straat op om te protesteren tegen de dreigende oorlog in Irak. Het was de allergrootste dag van politiek protest die er ooit is geweest. Bijzonder was dat al deze betogers hetzelfde doel voor ogen hadden en dat dit doel internationaal was. Het initiatief en de organisatie kwamen niet van een nationale organisatie maar van een internationaal overlegplatform van sociale bewegingen. Zowel het doel als manier waarop het protest van 15 februari was opgezet leek dus transnationaal te zijn. Door politieke wetenschappers wordt er de laatste tijd vaak gesproken over de toenemende transnationalisering van de politiek, de verschuiving van bevoegdheden, actoren en activiteiten van het nationale naar het internationale politieke niveau. De onderzoekers gaan er vanuit dat het voor de sociale bewegingen veel moeilijker is om de overgang naar het internationale niveau te maken dan voor andere politieke actoren. De massaliteit en de wereldwijde spreiding van het protest op 15 februari lijken echter te bewijzen dat sociale bewegingen wel degelijk uit de nationale cocon kunnen breken. Aan de hand van surveyonderzoeken wordt de vraag gesteld naar de organisatie van 15 februari, naar de motieven van de deelnemers en naar het profiel van de deelnemers. Men gaat op zoek naar gelijkenissen en verschillen tussen de deelnemers in de verschillende landen. Als de deelnemers in de verschillende landen bijvoorbeeld om andere redenen op straat kwamen kunnen we niet echt spreken van een transnationale beweging spreken.

Transnationale bewegingen en nationale/internationale politieke opportuniteiten De transnationalisering van sociale bewegingen heeft 2 aspecten: nationale bewegingen werken steeds nauwer samen met buitenlandse bewegingen om collectief standpunten te bepalen en acties te ondernemen en er zijn toenemende gelijkenissen tussen de participanten en activisten in de verschillende landen. Het ontstaan van transnationale bewegingen kan dus vanuit organisatieperspectief of vanuit het perspectief van de deelnemende activisten bekeken worden. Er zijn verschillende benamingen voor transnationale bewegingen en men is het niet eens welke benaming de beste is. De benaming die het best past bij dit onderzoek is transnationale sociale-bewegingsnetwerken. Dit zijn nationale bewegingen die elk zijn in hun eigen nationale context zijn ingebed maar die hun acties internationaal cordineren om tot transnationale actie te komen. De vraag is dan in hoeverre de nationale politieke context of de internationale context de mobilisaties van 15 februari in de landen bepaalde. De spanning tussen de transnationale voedingsbodem van sociale bewegingen en hun nationale voedingsbodem staat in deze studie centraal. Er is ook even sprake van een political opportunity structure. Als sommige groepen meer politieke kansen krijgen, bijvoorbeeld als een hen gunstig gezinde partij in de regering stapt, zullen zij minder geneigd zijn om druk op de regering uit te oefenen. Het is de politieke configuratie die de eb en vloed van sociale bewegingen bepaald.

Het is in het verleden al gebleken dat de mobilisatie en de kracht van de vredesbeweging, hoewel bijna per definitie op een internationaal thema gericht, heel sterk variren naargelang de nationale context.

Protestsurveys De resultaten van de enqutes staan samengevat in verschillende tabellen in het boek. De landen waar het onderzoek is gebeurd zijn Belgi, Nederland, Duitsland, Zwitserland, Spanje, Itali, G.B. en V.S. In totaal werden er 5772 enqutes ingevuld. 15 februari: wat en hoe? Er gingen vele maanden van intensieve voorbereiding aan vooraf. Het was een samenwerking tussen het Europese Sociale Forum (ESF) en het Amerikaanse United for Peace. Deze samenwerking toont aan dat het wel degelijk een transnationale evenement was op organisatorisch gebied. Acht verschillende nationale politieke contexten De landen van onderzoek hebben natuurlijk elk hun eigen politieke achtergrond. Zo was de Belgische regering bijvoorbeeld tegen de oorlog terwijl de Britse regering voorstander was. Dit heeft uiteraard zijn invloed. Zo is de kans klein dat je supporters van de regeringspartijen kunt mobiliseren voor het verzet. Tabel 2 geeft de positie van de regering en de oppositie inzake de oorlog in Irak in de acht landen. Wie zijn de betogers, wat willen ze en waar komen ze vandaan? Al de bevindingen blijken duidelijk uit de tabellen op pagina 52 tot 58 en ze zijn daar ook textueel samengevat. Conclusie De motieven en drijfveren van de betogers in alle landen waren sterk gelijkaardig. De algemene politieke positionering van de betogers was links, vol vertrouwen in het eigen politieke kunnen en niet echt negatief over de nationale regering. In alle landen waren de betogers sterk gekant tegen oorlog in alle omstandigheden en bijzonder kritisch voor de motieven (olie, racisme,.). De mensen die op 15 februari 2003 op straat kwamen beantwoorden bijna perfect aan het traditionele beeld van de nieuwe sociale beweger: (relatie) jong, veel vrouwen, heel erg hooggeschoold en werkzaam in de zachte sector. Dat alles suggereert dat 15 februari inderdaad een transnationaal protestevenement was. Uiteraard is niet alles exact hetzelfde in alle landen: verschillen inzake protestervaring, lidmaatschap en de manier van mobilisatie. Zo sluipt de nationale context toch weer binnen.

15 februari 2003 was zonder twijfel een merkwaardig voorbeeld van de toenemende transnationalisering van sociale bewegingen; maar tezelfdertijd bewijst deze case dat nationale contexten wel degelijk een verschil blijven maken en dat sociale bewegingen, ook als ze internationaal georganiseerd worden en een internationaal doel hebben, voor hun concrete mobilisatie afhankelijk blijven van nationale kansen en opportuniteiten.

Transformatie van soevereiniteit door Europese integratie Hoe legitiem is het Europese besluitvormingssysteem Europese integratie als verplaatsing van politiek Europese integratieproces werd pas na WOII ingezet: 1951: EGKS(Europese Gemeenschap van Kolen en Staal) met 6 lidstaten. Hierna kenmerkt het integratieproces zich door een parallelle evolutie op 2 domeinen: -uitbreiding van het aantal lidstaten die nu nog doorgaat. Momenteel zijn er in de EU 25 leden en hebben drie het formele statuut van kandidaat-lidstaat. -Ook trad er een proces van verdieping op, de EU kreeg meer bevoegdheden zoals de oprichting van de Europese economische gemeenschap in 1957 en Het ontwerpverdrag tot vaststelling van een Europese grondwet(2004) Het valt wel op dat sinds de 21ste eeuw het integratieproces niet meer parallel loopt. Het aantal lidstaten nam sterk toe zonder dat er nog diepgaande institutionele hervormingen werden doorgevoerd, het evenwicht lijkt zoek.De omvang en diversiteit is sterk toegenomen, toch is de Europese Unie er nauwelijks in geslaagd om de oorspronkelijke structuur aan te passen aan de toegenomen complexiteit. Er is geen enkele andere internationale organisatie heeft de instituties van haar deelstaten zo sterk met elkaar kunnen verweven, het blijkt steeds moeilijker om dit integratieproces verder door te zetten. Vooral in de economische sectoren, het milieubeleid en het sociale beleid is de transformatie groot. De lidstaten geven hierdoor toch niet al hun macht in deze sectoren af, ze maken immers deel uit van de organen van de Europese besluitvorming en kunnen hier dus actief aan deelnemen. We spreken dus eerder van een transformatie van politieke macht dan van een verschuiving van de politieke macht. De Europese Unie als een meerlagig politiek systeem De EU is more than a regime, less than a federation. Hiermee bedoelt men dat ze niet mee kan beschouwd worden als een klassieke internationale organisatie maar ook nog niet van een staat, zelfs niet als een federale staat. De EU kan daarom best beschouwd worden als een meerlagig politiek systeem. Dit betekend enerzijds dat het niet zo is dat de EU zich sterk boven het niveau van de lidstaten bevindt en dus niet zomaar wetten afvaardigt die door de lidstaten moeten worden uitgevoerd. Dit is ook het geval bij andere klassieke internationale organisaties(NAVO, VN, wereldhandselsorganisatie,). Het verschil met die klassieke organisaties is de mengvorm tussen intergouvermentele en de supranationale wijze van besluitvorming en het bestaan van instellingen als de Europese commissie en Parlement. Die supranationale besluitvorming heeft dus wel voor transformatie van soevereiniteit gezorgd, de Europese kan als onafhankelijk orgaan om beleidsvoorstellen te initiren, het is het Europese Parlement die in dit geval optreedt als wetgevende kamer. De lidstaten staan echter geen soevereiniteit af maar poolen kun politieke macht in een gemeenschappelijk Europees orgaan. Legitimiteit: Input versus output en direct versus indirect Empirische sociale en politieke wetenschappers beschouwen een sociale orde als legitiem wanneer die bindend aanvaard wordt, als het volk dus bereid is de overheersing te aanvaarden. Beetham en Lord stellen dat het legitimiteitsgehalte van een politiek systeem bepaald wordt door de mate waarin het beantwoordt aan de criteria legaliteit, normatieve rechtvaardiging en legitimatie.

-Inputlegitimiteit gaat over de mate waarin de onderdanen van een politiek systeem vinden dat ze voldoende betrokken worden bij de deelname aan de besluitvormingsprocedures. -Outputlegitimitiet gaat over de mate waarin de onderdanen van een politiek systeem vinden dat het systeem in staat is om aan de preferenties van de bevolking te voldoen. Een politiek systeem kan maar goed scoren op legitimiteit als het goed scoort op beide dimensies, input en output. -Directe legitimiteit: Deze refereert naar het natie-staat-model. Zo komt de legitimiteit tot stand door een rechtstreekse relatie tussen burger en staat. -Indirecte legitimiteit: Hier is er niet noodzakelijk een band tussen burger en overheid(vb. internationale oganisatie), legitimiteit van het internationale niveau vloeit hier voort uit het feit dat het door de lidstaten als legitiem wordt aanvaard. Meerlagige legitimiteit. Om welk niveau het ook gaat, hoe complex het systeem ook is, er moet zowel aan de input als aan de outputlegitimiteit worden voldaan. Door de meerlagigheid van de EU is dit moeilijker te bestuderen, het komt erop neer dat input- en outputlegitimiteit zowel op een indirecte als op een directe manier worden georganiseerd. Ook de legitimiteit moet dus op een meerlagige manier gerealiseerd worden. Het geeft meer mogelijkheden, maar er kunnen ook meer problemen opduiken, zie tabel. Directe Legitimiteit Indirecte legitimiteit Inputlegitimiteit Vertegenwoordiging in het Vertegenwoordiging in de Europese Parlement nationale parlementen Outputlegitimiteit Aanvaarding en naleving van Aanvaarding en naleving van de verorderingen de richtlijnen Dit is slechts theorie, op de mate waarin het Europese systeem als legitiem wordt bekeken moet op empirische manier worden nagegaan op terrein. Het demografische deficit in de Europese Unie. De discussie rond de institutionele ontwikkeling van de EU valt uiteen in 2 elemanten: -Inhoudelijke vraag: Welke beleidsdomeinen moeten naar een gemeenschappelijk niveau worden gebracht? Houden we het enkel bij de economische sector? -Procedurele vraag: Op welke wijze moeten de beslissingen binnen de EU genomen worden? Moeten de lidstaten een vetorecht hebben? Dit debat gaat al jaren door tussen de lidstaten die voor een supranationaal of federaal Europa zijn (Belgi, Duitsland)en de verdedigers van de intergouvernementele samenwerking (GB, Denemarken, Polen). Deze discussie gaat ook door in de academische wereld. Het ging hierin voornamelijk over de efficintie van Europa. Het legitiem functioneren van EU heeft pas recent aandacht gekregen. Met het verdrag van Maastricht(1991) kregen de Europese instellingen bevoegd voor een gemeenschappelijk beleid met betrekking tot buitenlands beleid en interne veiligheid, de Europese politieke elite hield weinig rekening met de burgers, aanvaardt het Europese volk de Europese autoriteit? De politieke elite kon hun eenzijdige aandacht voor de Europese Unie veroorloven, door de permessieve consensus door de burgers. De politicologen verwijzen hier naar een publieke opinie die in grote getale het Europese beleid toevertrouwd aan de politieke elites en op die politieke elites vertrouwd om op Europees niveau een beleid te voeren dat hun belangen dient. De laatste jaren zijn er voorbeelden van referenda waar het volk zich tegen de EU keert, er komen barsten in de blinde gehoorzaamheid. Er is ook steeds

10

meer protest tegen de Europese instellingen. Een andere indicator voor de dalende steun aan de Europese integratie is de dalende opkomst bij de Europese verkiezingen(waar de stemming niet verplicht is), zowel in de nieuwe als oude lidstaten. Een laatste indicator van de dalende steun komt uit de Eurobarometergegevens. Dit is een regelmatige opiniepeiling die de Europese burgers regelmatig ondervraagt over allerlei aspecten van het Europese beleid. Dit toont dat de EU op 15 jaar zowat 20% van haar steun is verloren. In 2000 werd de problematiek voor het eerst aangekaart, toekomstige institutionele hervormingen zouden meer democratie, transparantie en efficintie moeten opleveren. Legitimiteit is topprioriteit geworden. Het heeft ook de aandacht gekregen voor politicologen die greep proberen te krijgen op het concept legitimiteit in een complex meerlagig politiek systeem. Meerlagige parlementaire controle als (deel)remedie voor het legitimiteitsprobleem. Wanneer de EU werkt volgens de communautaire methode, heeft ze iets weg van een staat. Deze directe legitimiteit zou kunnen verzekerd worden via het rechtstreeks verkozen Europees Parlement. Ze heeft daarnaast ook kenmerken van een internationale organisatie, ze moet ook intergouvernementele beslissingen nemen die vragen om indirecte legitimiteit via de lidstaten. Het Europese systeem vraagt dus zowel om directe als indirecte inputlegitimiteit. Voldoet de EU hieraan? Budgettaire bevoegdheden en deelname aan wetgevende procedures: Een overheid kan maar een beleid voeren als er geld voor handen is, budgettaire planning is dus de eerste stap. De procedure voor de jaarlijkse begroting wordt voornamelijk gedomineerd door de Commissie en de Raad. De meerjaarplannen bepalen het plafond voor de uitgaven, het parlement kan door verplichte uitgaven de begroting moeilijk wijzigen. Wel kan het de begroting als geheel verwerpen maar hier is een grote meerderheid voor nodig binnen het Europees Parlement. Hierna moet de wetgeving worden uitgewerkt en goedgekeurd. De wetgevende functie voor het Europese Parlement is niet dezelfde als die voor de nationale parlementen omwille van de sui generis structuur. Zowel het Europese Parlement, de raad van Ministers en de Europese Commissie hebben een belangrijke wetgevende functie. Hierdoor is er een gebrek aan parlementaire inbreng maar dit is niet meteen een probleem voor politici en academici. Deze regulering maakt echter wel een aanzienlijk deel van de Europese wetgeving uit en heeft soms behoorlijke politieke en financile implicaties. Parlementaire controle op de Europese uitvoerende organen: De derde functie van parlementen: het controleren van de uitvoerende macht. Er is geen regering maar er zijn wel uitvoerende organen: de Commissie en de Raad. De controle op de commissie gebeurd op verschillende manieren. Ten eerste moet het parlement de commissievoorzitter en het voltallige college van commissarissen dat wordt voorgelegd door de Raad, goedkeuren. Individuele sancties kunnen niet(men kan enkele het geheel bestraffen), waardoor de slagkracht voor het Parlement toch niet zo groot is. Daarnaast is er de inhoudelijke controle op de commissie bij het goedkeuren van het jaarverslag en het financile verslag van de Commissie. De raad is een intergouvernementeel orgaan, waardoor de controle door het Europees Parlement minder voor de hand ligt. Het Parlement kan enkel dialoog aangaan maar kan geen sanctie geven. De Raad van ministers dient gecontroleerd te worden door de nationale parlementen die elke afzonderlijk hun respectievelijke regeringen, die zetelen in de Raad van Ministers, te controleren(niet zo effectief). De raad is zo bijna volledig vrij van controle. Het

11

is wel zo dat steeds meer beslissingen genomen met gekwalificeerde meerderheid waardoor de stem van een minister niet langer met zekerheid betekend dat het standpunt van het parlement vertolkt wordt in de gemeenschappelijk genomen Europese beslissing. De controle door de nationale staten wordt bemoeilijkt door een aantal elementen. De nationale parlementen hebben informatieplicht over de Europese verdragen maar de informatie is bijzonder uitgebreid, complex en ondoorzichtig. De nationale parlementen worden vaak ook pas op de hoogte gebracht wanneer de voorstellen al uitvoerig werden besproken in de Commissie. Ook wordt door het gebruik van de gekwalificeerde meerderheid, de nationale parlementaire controle minder effectief, er zijn enkel wat vertragingsmechanismes. Voorbeelden hiervan zijn het scrutiny reserve waarbij men tijd kan vragen om zijn eigen nationale parlement te consulteren of early warning waarbij men moet nagaan of er wel aan het subsidiariteitsbeginsel wordt voldaan. Ook het nationale systeem kan de parlementaire controle ondersteunen of belemmeren. De staat moet zelf ervoor zorgen dat de informatie wordt doorgegeven aan zijn eigen parlementsleden(cfr informatieplicht). De ene doet dit al uitvoeriger dan de andere. Ten slotte moet men inzien dat de Europese, nationale en regionale hindernissen voor een effectieve parlementaire controle samenhangen. Er zijn weinig middelen om in te grijpen waardoor men zich minder betrokken voelt bij wat er beweegt in de EU.

12

Ik zeg u (nog) geen vaarwel Politieke partijen en de nationale staat Kris Deschouwer Politieke partijen en hun historische context Politiek en politieke partijen zijn in de hedendaagse samenleving onlosmakelijk met elkaar verbonden. Politieke partijen vormen de hoofdrolspelers in de manier waarop in de moderne samenleving de politieke participatie en het bestuur georganiseerd worden. Politieke partijen zorgen voor de verbinding tussen de burgers en de politieke besluitvorming. Dit is echter niet altijd zo geweest, ze zijn eerder een recent verschijnsel. Politieke partijen ontstonden en groeiden in de 19e en 20ste eeuw wanneer meer burgers betrokken werden bij het bestuur van de staat. Politieke partijen van verschillende landen lijken op elkaar maar hebben ook veel verschillen. Deze omdat de partijen ontstaan zijn elk in hun eigen natie. Die natie bepaalt een groot deel van de kenmerken van de partijen. Onderzoeksvraag: in welke mate heeft de nationale staat op de politieke partijen invloed (gehad)? Maw stelling: er is een sterke binding tussen nationale staten en politieke partijen. Politieke partijen en de nationale staat Vorm en inhoud: kaderpartij en massapartij Kaderpartijen = oudste partijen, de top (kader) van de partij waren de belangrijkste Massapartijen = mobiliseren en organiseren grote massas met herkenbare ideologien De massapartij is het basistype van de massademocratie. Uitgebouwd op lokaal niveau: afdelingen per gemeente gaan samen tot regionale partijorganen die samengaan tot een nationale partij De politieke gemeenschap wordt gedefinieerd door de territoriale grenzen waarmee ze afgebakend worden van andere gemeenschappen/buurlanden. Organisatie: twee cruciale processen vielen met elkaar samen. De vorming en versterking van de nationale staten en hun op territorium gebaseerde politiek viel samen met de ontwikkeling van democratische rechten. Omdat de uitbreiding van de politieke rechten naar de grote massas en politieke vertegenwoordiging zich afspeelde binnen de grenzen van staten, zijn politieke partijen organisaties die mobiliseren en besturen in nationale staten. Ideologie: er zijn een aantal politieke families waar vertegenwoordigers van gevonden worden in elke staat (socialisten, liberalen, groenen, ) dus grotendeels op gebied van ideologie zijn de politieke partijen te vergelijken tussen verschillende naties. Maar niet alle families zijn overal aanwezig. Politicoloog Stein Rokkan (noors) stelde dat drie essentile vragen beantwoord moeten worden om variatie in mobilisatie van kiezers door politieke partijen te verklaren: - waar ligt de betreffende staat? - wanneer werden grenzen ervan vastgelegd? - onder wiens leiding kwam die tot stand? Vb. Belgi: invloed rooms-katholieke kerk => katholieke partij Industrialisering => socialistische partij De verdere nationalisering van de electorale verhoudingen In de loop van de 19e eeuw werden de nationale staten gevormd. Politieke partijen gevormd tussen de 19e en 20ste eeuw. Lipset en Rokkan: sindsdien geen fundamentele veranderingen meer ondergaan, bevroren patronen. Daniele Caramani: stelde nationalisering van politieke partijen vast. 1e kenmerk: De belangrijke politieke partijen waren op het gehele grondgebied van de nationale staat aanwezig, hadden een homogene spreiding.

13

2e kenmerk: Er is sprake van nationalisering als de partijen en de kiezers zich op het gehele grondgebied van de nationale staat op ongeveer dezelfde manier gedragen (partijen hebben overal ongeveer hetzelfde programma, kiezers komen over het hele land met ongeveer evenveel stemmen) 3e kenmerk: De nationale politieke partijen halen in de verschillende kieskringen gelijkaardige, homogene resultaten 4e kenmerk: Er is weinig stemverschuiving, electoral swing. De winst of het verlies van de partij is in alle delen van het grondgebied hetzelfde. Dat betekent dat kiezers hun stemgedrag baseren op informatie vanuit het nationale niveau Rond Eerste Wereldoorlog liggen de partijpolitieke verhoudingen en structuren relatief vast. (Lipset en Rokkan, Caramani) Hoewel deze trend algemeen is, kunnen er verschillen optreden tussen verschillende landen Het decor verandert Voor het ontstaan was de nationale staat het decor, maar de jongste decennia wijzigt het door twee bewegingen: regionalisering en europeanisering. Resultante van die processen wordt aangeduid met multi-level governance of meerlagig bestuur Multi-level governance Ontstaat doordat begin jaren 1990 de regios meer betrokken worden bij maken en uitvoeren van het beleid van de Europese Unie. Deze Europese integratie leidt tot complexere vormen van besluitvorming waarbij de deelstaten met elkaar in interactie moeten treden. Ook voor de niet-lidstaten is de aanwezigheid van de EU en mogelijkheid om toe te treden belangrijk. Multi-level governance verwijst naar relaties tussen drie verschillende niveaus (regios, staten en Europese Unie) waarbij kleinere territoriale eenheden ook belangrijke bevoegdheden krijgen. (vb. Belgi als federale staat heeft ook te maken met meerlagig bestuur) Regios kunnen hierdoor zichzelf op kaart zetten zonder tussenstap van de nationale staat. Meerlagig bestuur leidt automatisch tot variatie in de manier waarop beleid gemaakt wordt op verschillende niveaus. Meerlagige structuur kan symmetrisch opgebouwd zijn en dus voor de hele bevolking geldig of asymmetrisch. Asymmetrische instellingen Wanneer instituties op eenzelfde niveau niet dezelfde bevoegdheden hebben. Zeggen welke overheid was doet kan naar gelang de plaats waar je die vraag stelt, geen algemene regel voor. Vben Spanje, Begi, Verenigd Koninkrijk. Gevolgen asymmetrie: West Lothian case: In het Verenigd Koninkrijk hebben Schotland, Wales, Noord-Ierland en Groot-Londen verschillende autonome instellingen. Zo worden in Schotland de wetten die bevoegdheden regelen in een eigen instelling bepaald. Maar er zijn ook schotse volksvertegenwoordigers in het Britse parlement dat hetzelfde doet voor de rest van het Verenigd Koninkrijk. Zo beslist Schotland dus mee over wetten voor het Britse volk. Hoe Europees zijn Europese verkiezingen? Zorgt rechtstreekse verkiezing van het Europese Parlement (sinds 1979) voor een betekenisvolle band tussen de Europese burgers en de Europese besluitvormers? Niet echt, de verkiezing van het Europese Parlement is eerder een second order nationale elections. Dwz het zijn verkiezingen die zich in een nationaal kader (nationale partijen, nationale campagnes, ) afspelen, maar die toch voor de nationale politiek geen onmiddellijke consequenties hebben den dus minder belangrijk zijn dan de echte nationale verkiezingen voor de burgers. De Europese Unie maakt en controleert regels die de interne markt sturen en zo rechtstreeks in de economie ingrijpen. Ook het begrotingsbeleid is een Europese bevoegdheid waar de staat niet aankan.

14

Europese Parlement is niet verbonden aan een Europese regering zoals dat op nationaal niveau wel is waardoor de Europese verkiezingen de cruciale inzet ervan missen. Hoe Vlaams en Waals zijn de Belgische verkiezingen? Worden in een sterk gedecentraliseerde staat als Belgi de uitslagen van de nationale verkiezingen steeds meer gekleurd door de eigenheid van de regio? In Belgi zijn er geen partijen meer die deelnemen aan de verkiezingen in alle kieskringen van het land. (vb. Vlaamse partijen beperken zich tot Vlaanderen en Brussel) Het partijpolitieke aanbod is dus volkomen gesplitst. Splitsing is gekomen door en ging deels vooraf aan de gewijzigde staatsstructuren. (Ook al enkele partijen gesplitst voor de indeling in gewesten.) er is dus een regionalisering van de partijpolitiek Ook voor de verkiezingen van het Belgische nationale parlement zijn er twee aparte competities met aparte uitslagen die samen n parlement vormen. Hoe reageren de kiezers op dat aanbod? Is er nationalisering aanwezig of regionalisering? 1e kenmerk: het partijaanbod wijst op regionalisering (zie hierboven) 2e kenmerk: niet van toepassing in Belgi 3e kenmerk: electorale volatiliteit berekenen om verschil tussen verkiezingsuitslagen te berekenen. Voor elke partijfamilie (want niet dezelfde partijen aanwezig in de regios) wordt het verschil berekend voor de twee uitslagen. De som van die verschillen levert de maat op in hoeverre de twee uitslagen van elkaar afwijken. Verwachte uit elkaar groeien van regios wordt niet bevestigd. Fig.1 p99 vertoont een dalende lijn dwz dalende evolutie in de verschillen tussen Vlaanderen en Walloni. Verklaring (fig. 2 p 100 evolutie van 1946- 2003): - christendemocraten: steile daling - socialisten: niet echt een trend - liberalen: tot 1990 klein gebleven dus niet sterk bijgedragen aan verschil - drie andere kleinere partijen (regionalisten, groenen, extremisten) met een stijgende trend die niet helemaal het afnemende verschil compenseren e 4 kenmerk: electoral swings: index gebruiken (uitslag van een partij delen door uitslag van vorige verkiezing) die groot is als een partij vooruitgaat en klein bij verlies. Resultaten: tabel 1 p.102 Algemene trend is dat Vlaanderen en Walloni niet met elkaar botsen, de partijfamilies evolueren doorgaans gelijk in de gewesten op enkele uitzonderingen na. De cijfers kunnen gelezen worden door de vier critical elections te bekijken (vanwege de grootte van de verschuivingen een grotere impact op de partijpolitieke geschiedenis) van 1965, 1981, 1991 en 1999. In deze zien we dat de grote tendensen in noord en zuid nagenoeg altijd dezelfde zijn met uitzondering van de liberalen in 1991 (Vlaamse liberalen gingen vooruit terwijl de Waalse liberalen verloren) We kunnen dus niet zeggen dat Belgi eenduidig geregionaliseerd is. Dit is een vreemde vaststelling omdat de instelling van de staat heel grondig gewijzigd zijn. Maar de respons van de kiezer op dit geregionaliseerde aanbod is nog steeds zeer nationaal georinteerd. En goede verklaring: federale regering is tot nog toe symmetrisch samengesteld. De partijen van eenzelfde familie besturen samen of voeren samen oppositie. Samenvatting en besluit - Partijen ontstaan wanneer binnen de nationale staten de democratische rechten uitgebreid worden en de politieke vertegenwoordiging georganiseerd wordt. - Sinds ontstaan van partijen is er een tendens van homogenisatie: gespreid over grondgebied = nationalisering - Decor van partijen wijzigt. Niet alleen staat maar ook Europese Unie en regios worden belangrijk op niveau van politieke besluitvorming.

15

Verwachting: partijpolitieke activiteiten en verhoudingen zullen hierdoor wijzigen Toetsen op 2 manieren: 1e= potentile europeanisering bekijken van de politieke partijen door te onderzoeken op welke wijze de verkiezingen voor het Europese Parlement vorm krijgt. In praktijk zijn ze echter niet meer waard dan nationale verkiezingen. Ook de verschuiving van bevoegdheden naar het Europese niveau heeft niet geleid tot een europeanisering van de nationale verkiezingen. 2e= mate van regionalisering in Belgi invloed voor partijpolitieke verhoudingen. De partijen zijn beperkt aanwezig in n van de twee taalgroepen, maar partijen van dezelfde families houden dezelfde trend. Zelfs in de critical elections die verkiezingen zijn die grote keerpunten markeren in de naoorlogse electorale geschiedenis. Politieke partijen passen zich dus niet echt aan aan de gewijzigde institutionele context waarin zij functioneren. Er zijn veranderingen te zien, maar niet zoals verwacht. Maar misschien komt de onderzoeksvraag nog te vroeg.

16

De pers als politieke speler

Luc Huyse

Dit hoofdstuk bestaat uit 2 delen: 1. Algemene beschouwingen over de rol die de pers in de politiek speelt 2. De mogelijke invloed van de pers op de agendasetting in de politiek Media en politiek De mensen van de media hebben lang beweerd in ons land hebben lang beweerd dat zij niet aan politiek doen. Dit is natuurlijk niet waar. In wetenschappelijke middens is al sinds jaar en dag aanvaard dat kranten, radio en televisie het politieke leven benvloeden. Manuel Castells behandelt dit thema en bespreekt 4 dimensies. Mediatechnieken benvloeden de politiek in haar inhoud (substance (1) ), organisatie (organization (3) ), besluitvoering (process (2) ) en manpower ( leadership (4) ). Deze 4 voeden de gedachtegang die nu volgt. Het nieuws brengen is het nieuws maken Berichten moeten in een context geplaatst worden om begrepen te worden. Nieuws is slechts leesbaar, beluisterbaar en visueels te maken als er achtergrondinformatie en een interpretatiekader bijhoren (= framing). Via het aanreiken van de noodzakelijke inkadering (frame) brengen journalisten andere elementen in hun feitenverslag binnen. Ook zij zijn vaak afhankelijk van persagentschappen, zij hebben ook een visie op maatschappij en politiek. In een oorlog bv: welke partij geeft het meeste info? Men gaat dan geneigd zijn om de partij die de meeste info geeft als de grote slechtoffers te portretteren. Hoe dit alles inwerkt op substance en process in de politiek, is nog niet met zekerheid bekend. Framing heeft een direct effect op de kwaliteit van de berichtgeving. In Vlaanderen is de gem. leeftijd van de journalist 39 jaar. Er zijn er oudere en er zijn jongere. Wat leert ons dit, dat veel van de journalisten van na 64 zijn en allerlei maatschappelijk en politieke veranderingen niet hebben meegemaakt en van ouderen moeten horen en in boeken moeten lezen. Ook kennen we het fenomeen van de parachutepolitiek: persmensen worden bij belangrijke gebeurtenissen zonder enige ervaring op het terrein gedropt. De pers toont, als het over politiek gaat, hoofdzakelijk wat zich in de regering, volksvertegenwoordiging en de partijen afspeelt. Maar de laatste 40 jaar is de macht van politici sterk aangetast. De verplaatsing van de macht naar Europa, de rechterlijke macht als plaatsvervangd wetgever en controleur van de regering, machtswinst van multinationals. De fixatie op de wetstraat is dan niet verwonderlijk, alles wat daar gebeurt, is foto- en tv-geniek. Zo wordt dus een verouderd beeld van de politieke realiteit in beeld gehouden. Politici krijgen eigenlijk meer aandacht dan ze op basis van hun feitelijke positie verdienen. Moderne mediatechnieken Kranten, radio en televisie zijn geen onbaatzuchtige leveranciers van info. Het zijn concurrenten op een markt waar veel geld circuleert. De commercile dimensie kleurt af op hun berichtgeving. Bovendien evolueren de mediatechnieken ook onder invloed van de digitale revolutie. Perslui zoeken bij politici naar di ene uitspraak, de oneliner, dat willen ze horen. Om achteraf te kunnen zeggen dat ze simplificeren, dat ze de nuances vergeten en de werkelijkheid te weinig genuanceerd voorstellen. Een gevaarlijke vicieuze cirkel. Gevolgen kunnen meervoudig zijn:

17

1. Techniek weegt op selectie en rekrutering politiek personeel, niet elke politicus bezit het talent om een oneliner te produceren 2. Oneliners vergroten de polarisering tussen politieke tegenstanders, wat compromisvorming bemoeilijkt (Pers dwingt A zwart te zeggen, pers dwingt B wit te zeggen, beiden mogen dus niets genuanceerd zeggen, maar eigenlijk willen ze mss allebei wel een beetje grijs zeggen en kunnen ze op die manier wel tot compromis komen, maar de pers verhindert dit) Journalisten zijn jagers, altijd op zoek naar nieuws. Politici laten zich opjagen, pleiten verzachtende omstandigheden, bidden om begrip. En maken fouten (organization). Dikwijls loopt al dat mediageweld toch met een sisser af. Maar ondertss gedragen sommige politici zich in de ogen van het publiek als aangeschoten wild (leadership). Mauel Castells schrijft dat de pers de ruimte is waar politieke actoren hun conflicten uitvechten. Journalisten puren uit politieke gebeurtenissen steeds vaker dat wat met strijd, competitie, strategie te maken heeft. Politiek is oorlog. Het gaat zoals in een boksring, om winnen of verliezen. Mediamensen zijn van dit fenomeen bewust. Die trend, horse race coverage of political events, is niet zonder risico. De keerzijde van deze ontwikkeling is dat wat op de politieke agenda staat op de achtergrond verdwijnt (substance). Het lijkt of politici niet bezig zijn met ons algemeen belang, met de zorg om de toekomst (process). Voor de pers zijn berichten over politieke debacles en schandalen gesneden brood. Vroeger was geen nieuws goed nieuws, nu is slecht nieuws, goed nieuws. Lloyd wijst op de opmars van de columnisten in de pers. Ze staan op de zijlijn, buiten het strikte kader, en kunnen toch heel bitsig uit de hoek komen. Ook tussen de politiek en de media verbleken sommige grenzen. De snelheid waarmee de pers problemen, noodsituaties en uitdagingen signaleert, neemt toe. Dat bemoeilijkt de opname in de politieke agenda. De klok van de politiek tikt niet op het ritme van het ogenblikkelijke. Politiek heeft tijd nodig, democratie vooral heeft tijd nodig (organization en process). Media en agendasetting Stefaan Walgrave en Peter Van Aelst analyseren bekende studies over wat zij de political agenda setting power van de media noemen. De analyses spreken elkaar tegen. Dit is niet verwonderlijk, het terrein is zo omvangrijk en complex. De politieke trefkracht van de pers varieert al naargelang het type medium, de onderzochte issues, de geviseerde politieke instanties. En van de vragen is, hoe de media de agendasetting van de politiek bereiken? Politiek kan op die manier gezien worden als een bedrijf dat grondstoffen (vragen, eisen, verwachtingen) omzet naar producten (wetten, ). Met een input en output zijde dus. Alleen de inputkant van het politieke bedrijf is hier nu verder aan de orde, omdat daarin de rol van de pers het meest voor de hand ligt. Van issues en non-issues The making of issues en non-issues, zoals de politieke agendasetting in de engelse vakliteratuur heet, is in 4 stappen op te splitsen. Fase 1: problemen komen aan de oppervlakte of worden zichtbaar gemaakt (allerlei signalen vanuit de maatschappij, en als die te zwak zijn, worden ze versterkt) Fase 2: de bewustwording dat een probleem de grenzen van het individuele overstijgt n dat het een oplossing kan vinden door overheidsingrepen. Het gaat er dus om een ontwikkeling die de vertaling van private troubles into public issues mogelijk maakt. Er bereiken

18

honderden problemen de agenda van de politici, maar enkele komen maar in aanmerking voor verdere behandeling. Fase 3: mobilisatie van politieke steun Fase 4: het bepalen wat urgent is. Niet alle punten kunnen gelijktijdig behandeld worden. Het bepalen wat urgent is leid meestal tot conflicten. Politieke strijd breekt eveneens uit wanneer vanuit tegenstrijdige belangen uiteenlopende oplossingen worden bepleit. Ook dan is het nodig voorrangsregels vast te leggen en compromissen te sluiten. De pers kan in principe in elk van deze fasen invloed uitoefenen. Journalisten kunnen een kwestie, een eis, een verwachting die in een bepaalde groep leeft, door herhaalde media-aandacht op de agenda van de politici komen. Of ze kunnen ook doodzwijgen. De pers kan ook fase 2 en 3 benvloeden. Als zij verslag uitbrengt over een motie, petitie, persconferentie, kan van belang zijn voor de doorstroming van een eisenbundel in de richting van de politici.En ook fase 4: de rangordening van agendapunten en de compromisvorming. Make more noise 2 voorbeelden: Genocide in 1994 in Rwanda waar 900 000 mensen afgeslecht werden en de kwestie Srebrenica in de Bosnische oorlog (1991-1995). Vb1: Rwanda Al van eerste dagen sloegen humanitaire organisaties groot alarm. De VS kon niets doen. Tot de nationale veiligheidsadviseur van president Clinton zei: Make more noise. De media rapporteerden wel en vroegen om een ernstige reactie van de politici, maar dat geluid was blijkbaar niet krachtig genoeg. Berichtgeving in de Vlaamse kranten. Twee opvallende vaststellingen. 1. Uiteraard ging er aandacht naar Rwanda. Het was voorpaginanieuws, en kregen 2 3 blz in de krant. In die zin heeft de pers de zichtbaarheid vergroot.(fase 1) 2. Het beperkte perspectief waarmee de kranten naar het gebeuren kijken. De titels toonden bijna de exclusieve aandacht voor de Belgische kwestie (10 dode paras) in Rwanda en niet de massale volkerenmoord die er plaatsvond. En op radio en tv? Hier was het amper anders. Journalisten in Rwanda, hun reactie: we konden niet, mss wilden we niet of we mochten niet.- We konden niet: Uit Rwanda weggehaald, daarmee dat ze het probleem niet konden zichtbaar maken. - Misschien wilden we niet: Er wordt geaarzeld, getwijfeld, geoordeeld dat zoveel wreedheid niet kon. Na de holocaust moet er al veel gebeuren eer er over genocide gesproken wordt. Aandacht voor de ene gebeurtenis in een krant is bezuinigen op een andere. En de zaak Rwanda had wel wat concurrenten. - We mochten niet: Meerdere journalisten werden in de week 8-15 april 1994 door ministers gebeld: wees voorzichtig wat u schrijft. Om landgenoten in Rwanda niet in gevaar te brengen. Met betrekking tot de genocide liepen de politieke agenda en de media-agenda in de pas. Ze hebben elkaar waarschijnlijk versterkt en zo op de politieke opinie gewogen.

19

Telkens er massamoorden zijn, doorloopt de buitenwereld een aantal fasen: eerst nog-nietweten wat er gebeurt, als de informatie toeneemt, is er aanvankelijk ongeloof en scepticisme, dan beginnende bezorgdheid, uiteindelijk erkenning, wat later humanitaire acties, nog later schuldgevoelens, misschien een knieval aan een of ander monument en beloven om het de volgende keer anders aan te pakken (= The learning curve, Power(Amerikaanse journaliste)) De Nederlandse media en de Bosnische oorlog Tijdens de oorlog van Bosni dook een nieuwe journalistieke gewoonte op. De verslaggevers raakten betrokken bij het conflict, met als gevolg dat ze actieve deelnemers worden in het debat over dat conflict. Het was Bell, die over dit alles schreef, de bedoeling iemand zo ver te krijgen zodat hij er iets aan deed. Ruigrok, een Nederlandse, publiceerde in haar proefschrift dat in de Nederlandse samenleving de val van Srebrenica als een trauma werd ervaren. Het waren Nederlandse soldaten die de veilige zone, voorzien voor vluchtelingen, moesten bewaken. En daar niet in slaagden. Het falen van de militaire acties daar heeft geleid tot het ontslag van het kabinet. Het besluit van Ruigrok: er is afgeweken van het feit van onpartijdige berichtgeving. Meer vragen dan antwoorden De learning curve waar Samantha Power van spreekt, zou in principe ingekort moeten zijn. De nieuwsgaring is zekere vergemakkelijkt: de satelliet oa. Over de volkerenmoord in Rwanda konden ze dat nog niet gebruiken, nu kunnen ze dat niet meer zeggen. Veel moeilijker ligt de kwestie van het willen. De berichtgeving over het buitenland hier en elders zachtjes aan het krimpen. Dat kan een nieuwe drempel opwerpen. Maar de tijdige detectie van een nieuwe volkerenmoord is niet zozeer meer het probleem. Erkennen dat een interventie nodig is, daar ligt de hoogste horde. Zij is van breed maatschappelijke aard. Alleen met een ethische omwenteling is ze te overwinnen.

20

Laatste hoofdstuk: Variaties in samenleven


Marc Hooghe, Tim Reeskens en Dietlind Stolle Het samenleven in etnische diverse gemeenschappen Steeds groter groepen mensen migreren van het ene naar het andere land, owv economische of politieke redenen. Hoewel de meeste West-Europese landen een migratiestop hanteren sinds jaren 70 in, oefenen ze toch nog een grote aantrekkingskracht uit op nieuwe groepen immigranten. Ook op economisch vlak (werkkrachten). Wat houdt ons eigenlijk samen? Normen en omgangsregels. Verschillmende schrijvers gaan ervan uit dat gemeenschappen nood hebben aan een eigen cultuur, ingebed in een geschiedenis en een samenleving. Oplossing: inburgering! Gevolgen van diversiteit Is de relatie tussen toenemende diverrsiteit en sociale cohesie idd zo negatief als een aantal auteurs beweert? Lijphart: verdeelde samenlevingen kunnen succesvol blijven functionneren als ze een manier vinden om aan een vorm van machtsdeling te doen. Hedendaagse cultuur: grotere mate van diversiteit zal automatisch leiden tot meer conflicten en tot een risico voor de democratie. Nieuwkomers: vrees dat ze onvoldoende gesocialiseerd zijn in de democratische politieke cultuur van West-Europa (vb. niet aanvaarden van de gelijke behandeling voor man en vrouw). Autochtone bevolking: verdringing door goedkopere buitenlandse arbeidskrachten. Verwachting: toegenomen diversiteit geeft bijna altijd aanleiding tot meer etnocentrisme. Zal dit dan leiden tot een afbrokkeling van de verzorgingsstaat ( wat met sociale zekerheid)? Het electoraal succes van Vlaams Belang. Vertrouwen Relatie tussen diversiteit en sociale cohesie is onvermijdelijk problematisch. Nood aan vertrouwen, anders oa corruptie. Maar diversiteit is over het algemeen schadelijk voor het ontstaan van vertrouwen. Empirisch onderzoek Empirisch onderzoek toont de negatieve relatie tussen vertrouwen en diversiteit aan. ESS (European Social Survey)-gegevens lenen zich goed tot internationaal en vergelijkend onderzoek. Maar hoe diversiteit meten? Onderzoekshypotheses 1. Hoge mate van diversiteit hoge etnocentrisme-niveaus. 2. Aanwezigheid van etnisch-culturele minderheden leidt tot negatieve reacties tegenover die groepen n tast de wortels van het samenleven aan. 3. In gemengde samenlevingen zullen extreem-rechtse partijen het makkelijker hebben om steun te verwerven onder de bevolking. Bivariate verkenning (zie figuren pg 132-133, tabel 1 pg 134) Mbv ESS- gegevens de 3 hypothesen toetsen voor 19 Europese landen 1. Hoe diverser de samenleving, hoe lager het niveau van etnocentrisme, maar eigenlijk is er geen echt verband tussen beide variabelen. 2. De landen met een hoge aanwezigheid van buitenlanders blijken meer vertrouwend te zijn, maar geen significant verband tussen beide variabelen. 3. Geen significant verband tussen landen met veel buitenlanders en extreem rechtse partijen.

21

Positieve correlatie tussen het percentage vreemdelingen en het niveau van het veralgemeend vertrouwen EN hoe diverser een samenleving, hoe minder etnocentrisme. Maar er is nooit een significant verband. Het soort integratiebeleid heeft dus geen invloed op het etnocentrisme-niveau. 1 siginificant verband: Laag etnocentrisme-niveau in landen waar migranten van buiten de EU al vroeg stemrecht kregen. Maar: In landen waar de bevolking minder etnocentrisch is, zal het voor de politiek makkelijker zijn stemrecht toe te kennen aan migranten dan in landen waar een hoge mate van etnocentrisme heerst. Besluit Dat staat hierboven.

22

Vous aimerez peut-être aussi